Notulen:
Kennisgroep Opfok
Datum:
29 juni 2010
Plaats:
Veldhoven
Aanwezig:
Peter Jacobs, Peter Vermeeren, Jos Wijnen, Bart Jan Wulfse en Suzanne Klein Schiphorst
Afwezig:
Martien van Heeswijk, Toon van Heugten en Kees Sinke
Notulist:
Suzanne Klein Schiphorst
1
Welkom en opening
2
Actualiteiten DEP / BMC In november 2009 heeft BMC Moerdijk het beheer van de fabriek over genomen. De centrale loopt momenteel procestechnisch zeer goed. In januari en februari is nog een beetje bijgestookt, maar daarna is dit niet meer nodig geweest. Er is een groot aanbod van geschikte ledenmest voor verbranding en er wordt weinig mest afgekeurd. Vanaf 1 april 2010 is de nieuwe bonus/malus regeling van kracht. DEP maakt zich sterk voor een consequent beloningssysteem in de toekomst. DEP wil meer transparantie en grip op de aanvoer van mest. De leden is gevraagd de overzichten van mestleveranties van het LNV loket ‘mijn dossier’ door te sturen naar DEP. De reactie hierop vanuit de leden is grotendeels positief. De DEP mestmonsters worden momenteel door middel van een sticker met barcode geïdentificeerd. De bemonstering op de fabriek wordt verder geprofessionaliseerd om afwijkingen in bemonsteringen zoveel mogelijk te voorkomen. In maart heeft DEP voerleveranciers uitgenodigd om hen te informeren en mogelijkheden tot samenwerking te onderzoeken. Een aantal voerleveranciers zijn actief bezig met het verbeteren van voer ten behoeve van vertering en droge mest.
3
Verslag vorige bijeenkomst Het verslag van de vorige bijeenkomst wordt goedgekeurd. Actiepunten vorig verslag: Proef compostering van de mest en de NCW (opfok vleeskuikenouderdieren) Eén pluimveehouder heeft de mest vanuit de stal buiten op een bult gereden. De mest is aangedrukt en niet afgedekt. De mest heeft een half jaar op de bult gelegen. De eerste regenbui vormt een korst om de mestlaag wat de mestlaag mooi afdekt. In de mest heeft geen broei plaatsgevonden. Het lijkt
er op dat de mest qua verbrandingswaarde weinig is verslechterd. De verbrandingswaarde van de mest was gemiddeld 6,5 – 7,0 MJ/kg. Proef rond het niet geven van water in de bovenste laag (opfok leghennen). De bovenste laag (3e laag) is niet voorzien van voergoten, alleen van drinknippels. De proef is niet uitgevoerd omdat de hennen te weinig water opnamen. In overleg met de afnemer kan de proef de volgende ronde worden uitgevoerd. 4
Informatieproduct DEP ontwikkelt per deelsector een informatieproduct met aandachtspunten om mestkwaliteit te verbeteren. Tevens zullen speciale thema nummers worden uitgebracht voor bijvoorbeeld mestbeluchting en strooiselbewerking. De informatieproducten dienen zelfstandig door de pluimveehouder gebruikt te worden. Tevens wordt het als leidraad bij bedrijfsbezoeken gebruikt. DEP heeft als doel dat het informatieproduct de pluimveehouder prikkelt en motiveert om zelfstandig de mestkwaliteit te verbeteren. Het doel van opfokbedrijven is het afleveren van een uniform koppel en een kwalitatief gezond dier. Een uniform koppel levert in de productieperiode hoge piekproducties en is makkelijker aan te sturen. In de opfok wordt onderscheid gemaakt tussen leghennen en vleeskuikenouderdieren. De eerste zes weken is de mest van opfokkuikens zeer droog, namelijk 80% droge stof. Na zes weken loopt het droge stof gehalte terug naar ca. 65 %. Belangrijke aandachtspunten met betrekking tot mestkwaliteit zijn: 1) Voeding en vertering De gezondheid van de dieren en technische prestaties zijn o.a. afhankelijk van de samenstelling van het voer. Opfok vleeskuikenouderdieren zullen voer van mindere kwaliteit toch opnemen. Opfok leghennen eten minder makkelijk en zijn selectiever. De opfokker kan een opmerking maken richting de voerleverancier indien de opfokker twijffelt over de voerkwaliteit zodat deze daar bij een volgende vracht rekening mee kunnen houden. Wanneer voer slecht is samengesteld en veel verpulverde delen bevat, zullen de dieren meer drinken wat resulteert in natte mest. Dagelijks controleert de kennisgroep de eerste mest van de dag. Dit is de mest uit de blinde darm en vertelt veel over de vertering en gezondheid van de dieren. Opfok vleeskuikenouderdieren worden na ca. 3 weken gerantsoeneerd (voer en water). Wanneer de dieren te veel eten, worden ze te vet. Dit gaat ten koste van de ontwikkeling van het dier, de gezondheid en later ook de ei-productie. Wekelijks wordt bijgestuurd op voer/waterverhouding. Er wordt op twee verschillende manieren gerantsoeneerd in de kennisgroep: 1. Op tijd (één lid geeft zomers 6 uur water en in de winter maximaal 4 uur) 2. Op liters water In de winter is de voer/water verhouding gemiddeld 1:1,5-1,7. In de zomer bij warm weer kan de verhouding oplopen tot 1:2. Het is belangrijk de voer/waterverhouding dagelijks te noteren om veranderingen tijdig te signaleren zodat daar direct op kan worden gereageerd. De kennisgroep geeft aan dat de pluimveehouder niet altijd grip heeft op de voer/water verhouding in relatie tot droge mest. De verhouding is o.a. afhankelijk van het jaargetijde, de gezondheid van
het aangeleverde kuiken en het voer. De houders van opfok vleeskuikenouderdieren hanteren voer- en waterloze dagen in het voerschema. Op deze dagen wordt 2 emmers graan in de scharrelruimte bijgevoerd. Vanaf 4 weken leeftijd wordt één voerloze dag ingevoerd. Dit wordt opgebouwd zodat de dieren op 6 weken leeftijd om de dag een voer- en waterloze dag hebben. De voer- en waterloze dagen worden ingevoerd om een uniformer koppel te behalen; alle dieren krijgen dan kans om te eten. Ook wordt selectief eten tegengegaan. Entingen brengen stress mee en mogelijk tijdelijk nattere mest. Indien met voer- en waterloze dagen wordt gewerkt, wordt deze dag uitgesteld of vervalt deze. De dieren moeten namelijk voer opnemen om het energieniveau op pijl te houden. De kennisgroep geeft aan dat de pluimveehouder geen invloed heeft om natte mest als gevolg van ent reacties te drogen. Opfok leghennen hebben onbeperkt voer en water gedurende de lichtperiode te hun beschikking. Wanneer de voer/water verhouding extreem of langdurig afwijkt, wordt door de pluimveehouder bijgestuurd. De voer/water verhouding van deze pluimveehouder ligt in de zomer en winter op 1: 1,4-1,5. Bij grondhuisvesting ligt de voer/water verhouding hoger omdat in deze stallen meer stof is waardoor de dieren meer drinken. Afhankelijk van de voerleverancier, vinden 3 tot 5 voeromschakelingen in de opfokperiode plaats. Na voeromschakelingen hebben de dieren geen last van natte mest. In het najaar (oktober) wordt het voer samengesteld uit een nieuwe oogst grondstoffen. Hierdoor is nattere mest mogelijk. 2) Bijvoeren van ruwe celstof Ruwe celstof verbetert de vertering waardoor mest droger wordt. Ruwe celstof wordt o.a. verstrekt door het bijvoeren van mais, lucerne, gehakseld stro of tarwe. Ruwe celstof wordt de gehele opfokperiode bijgevoerd. 3) Maagkiezel Maagkiezel vormt de tanden van de kip. Maagkiezel dat wordt opgenomen door de kip wordt weer uitgescheiden via de mest. Maagkiezel verhoogt het AS gehalte van mest waardoor de verbrandingswaarde daalt. De Schothorst heeft onderzocht dat 1% minder AS in het voer de verbrandingswaarde met 0,8 MJ/kg laat stijgen. Afhankelijk van de wensen van de afnemer wordt in de opfok maagkiezel verstrekt. De hoeveelheid onder opfokkers van vleeskuikenouderdieren verschilt: - 250 kg kiezel per jaar op 200 ton mest - 400 kg kiezel per jaar op 120 ton mest De kiezel wordt in de scharrelruimte bijgestrooid waardoor scharrelgedrag wordt gestimuleerd en de strooisellaag wordt losgehouden. Leghennen in de opfok in batterijstallen krijgen geen maagkiezel bijgevoerd. De maagkiezel maakt de voerketting kapot. Het gebruik van maagkiezel voor opfok leghennen in scharrelstallen verschilt. Het gebruik wordt niet verplicht door de afnemer, maar is vaak wel gewenst. 4) Drinkwater(voorziening) Indien opfok vleeskuikenouderdieren onvoldoende water krijgen, hebben ze dorst en zullen ze gulziger drinken waardoor meer water wordt vermorst. Als de dieren eerst gaan eten en daarna gaan
drinken, weet de pluimveehouder dat de dieren voldoende water hebben. Bij opfok leghennen is het juist belangrijk er voor te zorgen dat de dieren voldoende drinken, waardoor ze ook voldoende voer op zullen nemen. De leden van de kennisgroep ervaren dat dieren minder vermorsen met drinknippels (eventueel met lekschaaltjes). In het begin van de ronde wordt gestart met een lage waterdruk. Gedurende de ronde wordt deze iets opgevoerd. Het is belangrijk om de waterdruk zo laag mogelijk te houden en dagelijks te controleren. Een pluimveehouder heeft drinknippels van Lubing (met lekschaaltjes). Hij ervaart dat deze veel water vermorsen. De natte plek op de mestband verspreidt zich; de mestband wordt daarom jaarrond om de 4-5 dagen afgedraaid. Ronddrinkers worden voornamelijk gebruikt door opfok vleeskuikenouderdieren. De ronddrinker dient voldoende zwaar te zijn (voldoende water in watertank (ca. 3 liter)) om te voorkomen dat water wordt vermorst wanneer de dieren er tegenaan stoten. Het waterniveau van de ronddrinkers wordt door de leden van de kennisgroep op 0,5 cm afgesteld. Vermorsing van ronddrinkers wordt geminimaliseerd door de wateruitlaat van ronddrinkers af te schermen met een pvc buis. Natte banen onder de drinkers kunnen duiden op een te hoge waterdruk en/of een te hoog waterniveau. Indien boven de ronddrinker een lamp hangt, krabben de dieren het strooisel daar weg. Water wordt hier niet geabsorbeerd en de mestlaag zal dan nooit droog worden. De opfokker heeft beperkt invloed op het type drinker dat hij gebruikt in de stallen. De opfokker moet de dieren het systeem van de afnemer leren kennen. Wel kunnen meerdere typen drinkers worden gebruikt zoals drinknippels en ronddrinkers. 5) Reiniging drinkwater(voorziening) Eén lid van de kennisgroep reinigt de waterleidingen één keer per twee weken met chloor. De leidingen worden niet speciaal na behandelingen via het drinkwater (zoals medicatie) gereinigd. Een ander lid spoelt de leidingen door onder hoge druk met water. Hij is van mening dat door het reinigen van de leidingen met bijvoorbeeld waterstofperoxide vuil los komt en daardoor verstoppingen kan veroorzaken. De pluimveehouder heeft een ouder systeem en vuil kan het systeem beschadigen. Medicijnen worden in de opfok weinig tot niet gebruikt. Waterleidingen hoeven daarom minder frequent te worden gereinigd. Deze pluimveehouder gebruikt geen medicatie die via het drinkwater moet worden toegevoegd, hij zoekt alternatieven. De hygiëne maatregelen omtrent drinkwater zijn mede afhankelijk van het type water: eigen bron of leidingwater. De meeste opfokkers gebruiken leidingwater. Wanneer het water van mindere kwaliteit is heeft dit een negatief effect op de diergezondheid. Eén lid van de kennisgroep reinigt de waterleidingen met water onder hoge druk of met chloor. 6) Strooiselmanagement In het algemeen wordt ca. 1 cm houtkrullen in de opstart van opfok vleeskuikenouderdieren (volledig strooisel) ingestrooid. In de opstart wordt niet veel strooisel gebruikt om te voorkomen dat de vloer wordt afgedekt en onvoldoende kan opwarmen. Rondom de drinkers wordt geen houtkrullen gestrooid omdat de kuikens naar het water moeten worden gelokt en door vermorsing de strooisellaag dichtslaat. De kuikens reageren op geluid en houden van een warme vloer. Natte plekken worden gedurende de ronde bijgestrooid. Hanen vermorsen over het algemeen meer water dan hennen. Natte plekken onder drinkers worden bijgestrooid met droog strooisel. Op 4 weken leeftijd worden de dieren ingeënt tegen Parco. De enting kan natte mest veroorzaken en de strooisellaag kan dichtslaan. De kuikens werken de strooisellaag later weer los. Om het scharrelgedrag te stimuleren kunnen granen in de scharrelruimte worden bijgestrooid.
Een pluimveehouder strooit in de opstart 2,5-3 cm houtkrullen in de scharrelruimte. In eerste instantie slaat de strooisellaag iets dicht. Door het scharrelgedrag van de kippen en stofbaden wordt de strooisellaag door de kuikens losgewerkt en krullen gemengd. Op 8 dagen leeftijd krijgen de kuikens de Parco-enting. Na deze enting kunnen de kuikens gebruik maken van de gehele stal. Als proef gaat de ondernemer een stal met 3 cm houtkrullen instrooien en een stal met 1,5 cm houtkrullen. Overige opmerkingen: De strooisellaag is voldoende rul waardoor (na)bewerking niet nodig is. Natte plekken in de strooisellaag (bijvoorbeeld aan de zijkanten) worden gedurende de ronde verwijderd uit de stal. 7) Klimaatbeheersing Er wordt minimum geventileerd op een berekende waarde op basis van gewicht en temperatuur. Er wordt niet op luchtvochtigheid geventileerd omdat dit erg duur is. Een indicatie van het temperatuurschema gedurende de ronde is: Opzet: 30°C 3 weken: 20°C 8 weken: 12 °C Een indicatie van de juiste staltemperatuur: als de dieren niet op elkaar zitten maar egaal verdeeld zijn over de stal. De staltemperatuur mag flink dalen, de dieren moeten zelf zorgen dat ze goed in de veren zitten. De dieren nemen bij koude temperaturen meer voer op. Opfokkers hoeven het voer niet altijd zelf te betalen. Na entingen kunnen de dieren op elkaar gaan zitten. De staltemperatuur wordt 2 tot 3°C lager ingesteld, zodat moet worden bijgestookt en meer wordt geventileerd. Dit heeft een positief effect op mestdroging. De dieren moeten goed in hun vel zitten en verspreid in de stal aanwezig zijn. Een pluimveehouder moet kijken naar dit gedrag van de dieren en daarop het stalklimaat bijstellen. 8) Bandenmest: beluchting Om mest te drogen is het belangrijk om bandenmest van batterij systemen dag en nacht te beluchten. Eén lid van de kennisgroep heeft een opfok volière systeem. De dieren bewegen hier veel waardoor automatisch de lucht meer beweegt en de mest beter droogt. Deze pluimveehouder belucht de bandenmest (met 100% stallucht) vanaf 6-7 weken leeftijd van de dieren en alleen in de dal uren. Eén lid van de kennisgroep heeft een luchtmengkast aangesloten op de mestbandbeluchting. Deze luchtmengkast pakt 100% stallucht om de mest op de banden te beluchten. Tijdens het afdraaien van de mestbanden wordt de luchtmengkast afgesloten van de mestbanden en pakt deze 100% buitenlucht. Met een compressor wordt de buitenlucht door het systeem geblazen om het te reinigen. Tevens worden filters met een stoffer gereinigd. 9) Bandenmest: afdraaifrequentie en opslag De eerste weken produceren opfok kuikens weinig mest. Een pluimveehouder met opfok leg draait na 3 weken leeftijd de mestbanden voor de eerste keer af. In de zomer worden de mestbanden om de 4-5 dagen afgedraaid. Dit geeft minder overlast van vliegen en een beter stalklimaat. De mest droogt beter omdat de mestlaag niet te dik wordt en de lucht er goed bij kan. In de winter worden de mestbanden elke 7 dagen afgedraaid. Er is minder overlast van vliegen en de mest wordt intensiever belucht doordat de mest langer blijft liggen. Eén lid met opfok vleeskuikenouderdieren (batterijhuisvesting) draait de mestbanden jaarrond om
de 4-5 dagen af, wegens een slecht werkend nippelsysteem. Een pluimveehouder draait de mest buiten af op een hoop. Momenteel bouwt hij een mestloods. De mest zal in de loods worden verspreidt en belucht met stallucht. Een lid van de kennisgroep draait de mest af in eigen containers. De containers worden niet afgedekt met zeil omdat dan vocht op de mest neerslaat. Wel kunnen de containers worden afgedekt met een lucht doorlaatbaar materiaal; het vocht kan worden afgevoerd en de mest kan drogen. De containers worden ingespoten met een middel tegen bloedluis en de ondernemer gebruikt eigen zeilen om de infectiedruk te verlagen. 10) Plaatsing plateaus (springtafel) Om dieren te leren springen, worden in opfok ouderdierenstallen plateaus (springtafel) geplaatst. Op deze plateaus zitten veel kippen waardoor hier plaatselijk meer en vaak natte mest wordt geproduceerd. Door de plateaus te verplaatsen kunnen natte plekken drogen. Echt natte plekken kunnen uit de stal worden verwijderd. 11) Nabewerken van mest Ervaring opslag mestbult zie punt 3: Verslag vorige bijeenkomst, Proef compostering van de mest en de NCW (opfok vleeskuikenouderdieren. In de winter dient mest zo snel mogelijk vanuit de stal te worden afgevoerd. Koude vochtige buitenlucht komt binnen en slaat neer op de warme mest: condensvorming. Binnen de vleeskuikensector zijn proeven uitgevoerd waarbij de mest na de ronde is bewerkt met de frees of cultivator. De proeven zijn in de winter uitgevoerd. Het droge stof gehalte van de bewerkte mest daalt eerst sterk en stijgt vervolgens tot de beginwaarde. Het droge stof % van de onbewerkte mest daalt binnen enkele uren sterk. In de zomer is nabewerking mogelijk positief. De leden van de kennisgroep geven aan dat de leegstand een drukke periode is: de stalinventaris moet worden afgebroken (in nieuwe stallen gebeurt dit automatisch), gereinigd en ontsmet. De volgende ronde moet worden voorbereid. Om hygiënische redenen dient de mest zo snel mogelijk uit de stal te worden verwijderd. Daardoor is weinig tijd voor nabewerking. Opmerkingen met betrekking tot mestladen: Bandenmest is meer homogeen dan roostermest. Roostermest wordt niet gemengd geladen. Het aandeel mest uit de scharrelruimte is te klein.
Interessante vraagstukken bij bedrijfsbezoeken zijn: 1. Strooiselgebruik: hoeveelheid, soort (in de opstart en bijstrooien)? 2. Wordt de strooisellaag bewerkt? Wanneer, hoe vaak? 3. Voerschema’s: toepassing voer- en waterloze dagen? 4. Wanneer wordt overgeschakeld op het afmestvoer? 5. Bijvoeren van tarwe: wanneer, zelf of automatisch inmengen? 6. Zijn de stallen natuurlijk of mechanisch geventileerd? En is er een verschil in mestkwaliteit? 5
Sluiting DEP past het informatieproduct verder aan. Er wordt nader bekeken of een volgende bijeenkomst wenselijk is, of dat telefonisch contact voldoende blijkt. De aanwezigen worden bedankt voor hun inzet.