RUIMTELIJKE O N D E R B O U W I N G
HET V E R B O U W E N VAN EEN SCHUUR EN VERLENGEN OPVAART OP HET PERCEEL N U M M E R 11 TE KOUFURDERRIGE
INHOUDSOPGAVE
l.INLEIDING
2.AFWEGING
3.RANDV00RWAARDEN
3.1 BEDRIJVENHINDER 3.2 LUCHTKWALITEIT 3.3 GELUIDHINDER 3.4 BODEMVERONTREINIGING 3.5 NATUURBESCHERMING 3.5.1 FLORA EN FAUNA 3.5.2 NATUURBESCHERMINGSWET 3.6.1 ARCHEOLOGUE 3.6.2 CULTUURHISTORIE 3.7 WATERTOETS
1.Inleiding De heer J.D. Ruijs te Amsterdam is eigenaar van het perceel kadastraal bekend: gemeente Woudsend, sectie D, nummer 758, nummer 11 te Koufurderrige. Het betreffende perceel heeft op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel, vastgesteld d.d. 31 augustus 2010, de bestemming 'wonen'. Op het perceel bevindt zich naast het woongebouw een behoorlijke oppervlakte aan bijgebouwen (227 m2). De heer Ruijs wil de bijgebouwen deels slopen en deels herbouwen. In de nieuwe situatie b l i j f t de oppervlakte 227 m2 In de bouwregels van het bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel (artikel 17) is vastgelegd dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op de overige gronden per woning niet meer mag bedragen dan 100 m2, met dien verstande dat: a. niet meer dan 50% van een bouwperceel wordt bebouwd; b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt. c. in afwijking van het bepaalde onder b per woning ten minste 50 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt gebouwd. Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat het plan in strijd is met de regels van het bestemmingsplan vanwege de overschrijding van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen. Nu de
bijgebouwen deels worden herbouwd, kan hier het overgangsrecht niet toegepast worden. Er kan alleen meegewerkt worden met een uitgebreide ((project)procedure. 2. Af weging Reeds op 24 september 2007 is aan de heer Ruijs te Amsterdam een bouwvergunning verleend met toepassing van de vrijstellingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 19, lid 3 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het verbouwen van een voormalige stal t o t schiphuis op het perceel nr. 11 te Koufurderrige. De toenmalige eigenaar van het naastgelegen perceel nr. 9 te Koufurderrige heeft tegen deze bouwvergunning/vrijstelling een bezwaarschrift ingediend. Het college heeft conform het advies van de commissie, belast met de behandeling van bezwaarschriften, geconcludeerd dat het bouwplan op grond van artikel 46, lid 3 van de Woningwet tevens dient te worden opgevat als een verzoek om vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften. In dit geval gaat het echter om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 1 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening in plaats van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 3 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening. De betreffende bouwvergunning is derhalve op basis van het verkeerde artikel verleend en komt voor vernietiging in aanmerking (er heeft een herroeping van het besluit plaatsgevonden). Bij de vraag of (opnieuw) vrijstelling verleend zou kunnen worden, moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen, ook die van privaatrechtelijke aard. Bij deze afweging stond vast dat de heer Ruijs geen recht had op een vrije doorvaart om het beoogde schiphuis te bereiken, en zou verlening van de vrijstelling en daarmee de bouwvergunning betekenen, dat het schiphuis niet kon worden gebruikt voor het doel waarvoor het zou worden opgericht. Het verlenen van de vrijstelling was dan ook zinloos en er bestond daarvoor eveneens geen noodzaak. Nu de gemeenteraad beslissingsbevoegd was voor het verlenen dan wel weigeren van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 1 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening, is de vrijstelling op 31 maart 2009 geweigerd. In het kader van de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel (2010) heeft de heer Ruijs verzocht om de oppervlakte aan bebouwing (227 m2), die destijds was vergund en nu als zodanig op het perceel aanwezig is, op te nemen in het nieuwe bestemmingplan. De gemeenteraad heeft dit verzoek ingewilligd hetgeen er in heeft geresulteerd dat specifiek voor het perceel nummer 11 te Koufurderrige een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid is opgenomen waarbij de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 227 m2 mag bedragen. Bij het doorvoeren van deze wijziging is deze specifieke ontheffingsregeling opgenomen in artikel 18 (bestemming Wonen-Woonboerderijen) t e r w i j l voor het perceel de bestemming Wonen geldt (artikel 17). Dat is de reden dat hier een uitgebreide procedure moet worden gevoerd. Nu in het bestemmingsplan in principe de mogelijkheid is opgenomen dat op het perceel nr. 11 te Koufurderrige 227 m2 aan bijgebouwen is toegestaan, maar deze mogelijkheid per abuis in artikel 18 is opgenomen, is een nadere uitwerking van gemeentelijk- en provinciaal beleid niet noodzakelijk. 3. Randvoorwaarden 3.1 .Bedrijvenhinder Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder door bedrijven en instellingen op omliggende woonbebouwing zo veel mogelijk voorkomen. Er dient te worden aangetoond dat een ruimtelijk plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmeringen vormt voor nabijgelegen functies. De woonfunctie b l i j f t ongewijzigd en in die zin zal het naastgelegen perceel (nr. 9) geen hinder ondervinden. Bovendien zijn er in de directe omgeving geen andere gevoelige objecten aanwezig. 3.2 Luchtkwaliteit Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit wordt als 'niet in betekende mate' beschouwd. Deze wijziging leidt niet tot extra verkeersbewegingen. In principe b l i j f t de situatie gelijk met dien
verstande dat een en ander juridisch wordt geformaliseerd. Het plan heeft dan ook geen invloed op de luchtkwaliteit in het gebied en moet worden beschouwd als een nibm-plan. Deze wijziging is dan ook uitvoerbaar voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. 3.3 Geluidhinder In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidsbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidsgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor: -wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; -wegen waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur Wanneer binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. Een woning betreft een gevoelige functie. Het gaat hier echter een bestaande situatie. Bovendien bedraagt de afstand ten opzichte van de provinciale weg Hommerts-Woudsend ruim 2 kilometer. Gelet op de ruimte afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde (ontsluiting)wegen en het gegeven dat de feitelijke situatie gelijk b l i j f t , is het verplicht stellen van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. 3.4 Bodemverontreiniging In het kader van het landelijk project "Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging" is in Fryslan een vrijwel provinciedekkende inventarisatie uitgevoerd naar bodemlocaties waarvan op grond van historische gegevens het vermoeden bestond dat er sprake van bodemverontreiniging zou kunnen zijn, de zogenaamde verdachte locaties. Al deze gevonden locaties zijn in een database verzameld. Tevens zijn bodemonderzoeksrapporten, die bij de gemeente en de provincie aanwezig zijn, ingevoerd in de gemeentelijke bodeminformatiesystemen. De meeste locaties leveren geen onaanvaardbaar risico op en kunnen worden aangepakt wanneer er nieuwbouw, wegaanleg of eigendomsoverdracht plaatsvindt. Om na te gaan of het plangebied verdacht wordt van bodemverontreiniging is de Bodemkaart van de provincie Fryslan geraadpleegd. Het rapport bij de bodemkaart wijst echter uit dat het een onverdachte locatie betreft. 3.5 Natuurbescherming Op de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. 3.5.1 Flora- en Fauna Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de "lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten". De Algemene maatregel van bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermde niveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). Op basis van de gegevens uit het natuurloket blijkt dat het plangebied een geringe natuurwaarde kent. Dat heeft te maken met het feit dat hier om een woonperceel (voormalige agrarisch erf) gaat. Wel kunnen enkele licht beschermde soorten, onder meer uit de soortgroepen spitsmuizen en amfibieën, in en direct rond het plangebied worden verwacht. Het plangebied heeft echter geen hoge waarde voor deze soorten. De aanwezig licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze
soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wei geldt voor deze soorten een zorgplicht van de Flora- en faunawet. Resumerend kan worden gesteld dat er geen noodzaak bestaat voor een vooronderzoek in het kader van de Flora- en fauna. Daarbij is uiteraard meegenomen dat de oppervlakte van de bebouwing, ten opzichte van de bestaande situatie, niet toeneemt. 3.5.2 Natuurbeschermingswet Op 1 oktober 2005 is de natuurbeschermingswet 1989 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000 gebieden. Staats- en beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationaal Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische hoofdstructuur is geregeld. De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en het Steekplan Fryslan 2007. Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000gebied Wite- en Swarte Brekken e.o., dat op nagenoeg 3 kilometer afstand van het plangebied ligt. Gezien de huidige situatie, de aard van de ontwikkelingen en de ligging van de beschermde gebieden, worden met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten op de beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur. 3.6. Cultuurhistorie inclusief archeologie Toetsingskader
en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid, leder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan. Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslan (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van het document 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan." 3.6.1 Archeologie Algemeen Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende ais de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en Ijzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb X).
Toetsing Er is geen sprake van bekende archeoiogisch bekende v/aarden. Afgezien van de cultuurhistorische waarde van historische boerderijpiaats zoals aangegeven op de CHK, zie verder paragraaf Cultuurhistorie. Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt verder dat in het plangebied sprake is van lage verwachtingszones. Voor de ijzertijd-middeleeuwen geldt het advies karterend onderzoek 3: bij ingrepen van meer dan 5000 m2 wordt archeoiogisch onderzoek noodzakelijk geacht. Voor de periode steentijd-bronstijd geiden het regime van de quickscan, dit gaat pas spelen bij ingrepen vanaf 5000 m2. De beoogde ingreep blijft ruimschoots binnen de gestelde vrijstellingsgrenzen. Oftewel vanuit de archeologische monumentenzorg worden er verder geen eisen gesteld aan de vergunning. Wel blijft de archeologische meldingsplicht van toevaisvondsten van kracht (art. 53 Monumentenwet). Dit ongeacht de grootte van de ingreep. Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente SWF.
Afb. Uitsnede FAMKE: periode Steentijd-Bronstijd
3.6.2 Cultuurhistorie Algemeen
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient men rekening te houden met de cultuurhistorische waarden. Op welke plaatsen cultuurhistorische waarden aan de orde zijn, kan onder meer bepaald worden op basis van de Cultuurhistorische Kaart Fryslan (CHK2). Toetsing Op basis van de Cultuurhistorische Kaart Fryslan blijkt dat er sprake is van een historische boerderijpiaats. De huidige te slopen bebouwing bevindt zich op de piek van de voormalige historische bebouwing. De beoogde nieuwbouw zal grotendeels plaatsvinden op de plaats van de te slopen bebouwing. Het is de verwachting dat eventuele resten van de historische boerderijpiaats dusdanig zijn aangetast door de bouwgang(en) erna, dat nadere maatregelen niet noodzakelijk zijn. Zoals gezegd is men op grond van Art. 53 van de Monumentenwet verplicht om vondsten te melden. Hierbij zijn de kosten van eventueel noodzakelijk noodonderzoek logischenvijs niet voor de verstoorder.
provinsjc fr)'sl3n provincie frysUu ^ CuHuuf HiStortïj:hskaart ïKwt U'CHfcts tUuBi
'
Afb. Uitsnede Cultuur Historischekaart (CHK2). Op de afbeelding zijn de contouren te zien van de boerderijplaats.
Conclusie onderzoek Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie, inclusief archeologie, mag dit plan uitvoerbaar worden geacht. Wei wordt aandacht gevraagd voor de eventuele aanwezigheid van resten van de historische boerderijplaats bij de grondwerkzaamheden. Mocht men op oude resten stuiten, dan graag de gemeente SWF contacteren.
3.8 Watertoets Het verlengen van een opvaart maakt onderdeel uit van de plannen. In dat kader heeft Wetterskip Fryslan een watervergunning afgegeven. Daarvoor wordt verwezen naar bijlage 1.
W E T T E R S K I P F R Y S L A N
De heer J.D. Ruijs PieterBaststraatigill 1071 TV AMSTERDAM
Leeuwarden, 17 november 2014
Ons kenmerk: WFNi4i758g
Cluster Vergunningverlening
Bijlage: waterveigunning
Tel; 058 2922087/P.L. Oosterbaan/al
Uw kenmerk: 1475809
Dossiernummer: WFN.027888
E-mail:
[email protected]
Onderwerp:
Watervergunning.
Geachte heer Ruijs, Op 2 oktober 2014 hebben wij uw aanvraag ontvangen voor een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. De aanvraag betreft het verlengen van een opvaart en het deels daaroverheen bouwen van een schuur op het perceel kadastraal bekend gemeente Woudsend sectie D nummer 758 in een watersysteem of beschermingszone waarvoor krachtens de Keur van Wetterskip Fryslan een vergunning is vereist. Het besluit met bijbehorende voorwaarden en informatie over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dit besluit of een voorlopige voorziening te vragen, sturen wij u hierbij toe. Voor dit besluit zullen bij afzonderlijke nota € 153,-- legeskosten in rekening worden gebracht. Wij adviseren u om na te gaan of u voor de voorgenomen werkzaamheden andere vergunningen of toestemmingen nodig heeft. Voor nadere inlichtingen over deze briefen de watervergunning kunt u contact opnemen met de heer P.L. Oosterbaan van ClusterVergunningverlening, tel. 058 2922087. Hoogaditend, het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslan, namens d^ze,
mr. E.B. van Kalsbeek, teamcoördinator Vergunningverlening.
WETTERSKIP F R Y S I A N Postbus 36 | 8900 AA Leeuwarden | telefoon 058-292 22 22 |
[email protected] | mvw.svetterskipfryslan.nl
•*V,^
F
R
Y
S
L
A
N
Leeuwarden, 17 november 2014 Kenmerk: WFN1417589
Op 2 oktober 2014 hebben wij van de heer J.D. Ruijs te Amsterdam een aanvraag ontvangen voor een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. De aanvraag betreft het verlengen van een opvaart en het deels daaroverheen bouwen van een schuur op het perceel kadastraal bekend gemeente Woudsend sectie D nummer 758 in een watersysteem of besciiermingszone waarvoor krachtens de Keur van Wetterskip Fryslan een vergunning is vereist. Procedure Met betrekking tot deze aanvraag watervergunning wordt de in Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven procedure gevolgd. Overwegingen Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij rekening gehouden met de volgende overwegingen: « De doelstellingen van het watersysteembeheer verzetten zich niet tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden die noodzakelijk zijn uit het oogpunt van bescherming van de doeisteilingen van het watersysteembeheer. O De aanvraag is getoetst aan het ontheffingenbeleid van Wetterskip Fryslan en er zijn vanuit dat oogpunt bezien geen bezwaren tegen het verlenen van de vergunning. <5 Op de legger staat om de kop van de opvaart een kade aangegeven van 5 cm +NAP. Gezien de maaiveldhoogte van 0,45 m +NAP is dit fictief te noemen, het perceel heeft als geheel een kerende lioogte. Er hoeven daarom geen eisen aan de kering gesteld te worden.
LUIT l lei. dagelijks bestuur van Wetterskip bryslan besluit, gezien het voorgaande en gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesiuit, de Waterregeiing, de Algemene wet bestuursrecht en de Keur van Wetter skip Fryslan, de heer J.D. Ruijs c.q. diens rechtverkrijgenden, vergunning te verlenen op basis van artikel 3.2 van de Keur van Wetterskip Fryslan. De vergunning betreft het verlengen van een opvaart en het deels daar'overheen bouwen van een schuur op het perceel kadastraal bekend gemeente Woudsend sectie D nummer 758 zoals nader staat aangegeven op de bij de aanvi'aag ingediende tekeningen met de nummers BT-oi en BV-301. Begripsomschrijving In deze ver gunning wordt verstaan onder: Vei-gunninghouder: De heer J.D. Ruijs PieterBaststraat 19III 1071 TV Amsterdam