Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche en Europees parlementslid Kathleen Van Brempt pleiten voor 100 procent hernieuwbare energie in 2050 en schetsen hoe ze daar willen geraken.
Het tijdperk van de olie is voorbij
Zonder elektriciteit en verwarming is het onmogelijk om op een normale manier te functioneren in onze samenleving. Niet één huishouden mag in de kou blijven. Maar de prijzen stijgen en steeds meer mensen hebben het moeilijk om hun factuur te betalen. Voor socialisten moet de toegang tot voldoende energie aan een redelijke prijs een basisrecht zijn. De enige garantie om dat te verwezenlijken is de omschakeling naar een energiesysteem dat volledig gebaseerd is op hernieuwbare energie. De fossiele brandstoffen waarop heel ons energiesysteem gebaseerd is, raken uitgeput en worden dus steeds duurder. Het tijdperk van de goedkope olie is voorbij. We zorgen er dus maar beter voor dat we ze niet meer nodig hebben. Ook al omdat we ze moeten aanvoeren uit landen met twijfelachtige regimes of onstabiele regio’s, waar de grondstoffen niet zelden de inzet zijn van internationale conflicten. En dat is niet het enige probleem. De klimaatverandering dwingt ons om onze gewoonten op korte termijn helemaal om te gooien. Als we willen dat de opwarming van de aarde onder de 2°C blijft - de grens die wetenschappers stellen om desastreuze gevolgen te voorkomen - moeten we onze CO2uitstoot in de geïndustrialiseerde wereld tegen 2050 met 80 tot 95 procent inperken. De allerlaatste studies suggereren zelfs dat we nog strenger zullen moeten zijn. Dat betekent niet meer of niet minder dan dat we af moeten van fossiele brandstoffen als energiebron. We hebben op korte termijn nood aan een complete make-over van ons energiesysteem. De grote vraag is: hoe? We pleiten hier niet voor een terugkeer naar het stenen tijdperk, dat spreekt. Onze ambitie is duidelijk: we willen ervoor zorgen dat in Vlaanderen en de Europese Unie tegen 2050 alleen nog energie uit hernieuwbare bronnen wordt gebruikt. Honderd procent propere energie tegen 2050 dus. Dat zal een kost hebben, maar die weegt niet op tegen de voordelen. De technologische vooruitgang die dit nieuwe energiesysteem moet schragen, zal ons gigantische kansen bieden op het vlak van innovatie en werkgelegenheid. En op de koop toe zal ons leven er een stuk aangenamer op worden. Laten we er dus aan beginnen, want de klus waar we voor staan is niet min. Alle industriële revoluties waren in het verleden ook een beetje energierevoluties, en wij zijn ervan overtuigd dat de impact van deze nakende transitie van dezelfde orde zal zijn. Ze zal veranderingen en mentaliteitswijzigingen vergen op alle niveaus, op alle beleidsdomeinen en bij alle betrokken, zowel in de politiek en de industrie als bij de consument. Als politici hebben we lang niet alle hefbomen in handen, maar we beseffen heel goed dat de beslissingen die we vandaag nemen mee zullen bepalen of we in 2050 staan waar we willen staan. Het lijkt nog een eeuwigheid, maar 2011 zal een cruciaal jaar zijn. De Europese commissie is onlangs begonnen met een brede bevraging die uiteindelijk moet leiden tot een ‘Energy Roadmap 2050’, een wegwijzer naar de nieuwe energiewereld zeg maar. Dat is op zich een goed idee, alleen is het erg belangrijk dat we goed in de gaten houden hoe dat einddoel eruit ziet. Want ondertussen sluipen er 1
in beleidsdocumenten die gericht zijn op de klimaatdoelstellingen voor 2020 een aantal kwalijke opties, die ons met het oog op 2050 op een dwaalspoor zetten. Zo moeten we wel twintig procent energie besparen tegen 2020, maar wil de Europese Raad niet weten van bindende streefcijfers voor energie-efficiëntie in gebouwen, industrie en transport. Europa wil meer hernieuwbare energie, maar we subsidiëren nog altijd peperdure gasleidingen over duizenden kilometers, we blijven geld pompen in onrendabele steenkoolmijnen en geven miljoenen euro's aan onderzoek naar CO2-opslag, een technologie die vooral de elektriciteitscentrales op steenkool en gas een tweede adem zal geven. ‘De juiste energiemix’, noemen ze dat dan. Eigenlijk bedoelen ze: ‘Meer van hetzelfde.’ Wij pleiten onomwonden voor een radicale keuze: honderd procent hernieuwbare energie in 2050. Dat lijkt misschien utopisch, maar het kan. Als we maar durven. Gerespecteerde onderzoeksinstellingen hebben dat bewezen, en in andere landen hebben politici de keuze al gemaakt. 1 Duitsland besliste vorige zomer om de weg in te slaan naar 100% hernieuwbare energie in 2050 en Barack Obama noemde olie in zijn State of the Union ‘de brandstof van het verleden’.
Welke revolutie? We starten natuurlijk niet van een wit blad. Minstens drie evoluties van de afgelopen jaren bevatten al kiemen voor de transitie naar een duurzaam energiesysteem: 1.
Sinds 2003 is de elektriciteit- en gasmarkt in Vlaanderen volledig vrij. De liberalisering moest meer concurrentie en betere prijzen opleveren. Tot nog toe is dat geen onverdeeld succes, maar we hebben wel nieuwe spelers zien opduiken met frisse ideeën.
2.
De Belgische regering besliste, net als diverse andere Europese lidstaten, om de kerncentrales te sluiten. Bedoeling was om vervangcapaciteit aan te trekken. De investeerders in niet-nucleaire capaciteit staan klaar, maar aarzelen omdat de regering blijft twijfelen over de kernuitstap.
3.
De klimaatengagementen in het kader van het protocol van Kyoto hebben geleid tot een aantal Europese langetermijndoelstellingen, onder meer inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.
Parallel met die evoluties hebben hernieuwbare energiebronnen een grotere plaats gekregen in onze energievoorziening en is er een nieuw bewustzijn ontstaan rond de nood aan een rationele omgang met onze energiebronnen. Tegelijk zijn we gaan nadenken over hoe we onze energiehuishouding moeten herorganiseren om bijvoorbeeld om te gaan met de wisselende productie van zon en wind. We zijn ervan overtuigd dat het grote werk nog moet beginnen, maar het zijn wel precies de drie elementen die de pijlers zullen zijn van onze energievoorziening in 2050: i) een fors lager energieverbruik, ii) duurzame, hernieuwbare productie en iii) de ombouw van het energiesysteem zelf. Hieronder gaan we dieper in op hoe dat nieuwe systeem er volgens ons moet uitzien. We schetsen de contouren van de energierevolutie die we voor ogen hebben en maken duidelijk hoe we daar als Vlaams minister en Europees parlementslid dag na dag aan werken.
1
2
Eerste prioriteit: stoppen met morsen
We kunnen het met veel minder energie doen zonder in te boeten op ons comfort, daarover is iedereen het eens. We morsen nog veel te veel met elektriciteit, warmte en brandstof. Als we minder verbruiken, is het makkelijker om wat we nog nodig hebben op een duurzame manier te produceren. En minstens even belangrijk: een daling van het energiegebruik is de beste garantie tegen energiearmoede. Europa heeft voor zichzelf en zijn lidstaten een streefcijfer voor 2020 vastgelegd: 20 procent minder energie verbruiken dan wat we zouden verbruiken in een business-as-usual-scenario. Dat heeft in alle lidstaten geleid tot energiebesparing, maar het blijft een vrijblijvend streefcijfer. Als de ambitie niet gehaald wordt (en daar is het op aan het uitdraaien), wordt niemand daar op aangesproken. Daarom moet de EU dringend lidstaten en sectoren verantwoordelijk stellen voor de doelstellingen inzake energie-efficiëntie, zodat streefcijfers echte resultaatsverbintenissen worden. Tegelijk moet de al bestaande Europese wetgeving ook worden afgedwongen. En uiteraard zou het geen kwaad kunnen om verder te kijken dan 2020 en een toekomstplan uit te tekenen voor 2050. Hoewel sommige lidstaten bewijzen dat dergelijke normen vruchten afwerpen, gaan anderen te vaak op de rem staan in de discussies over afdwingbare doelstellingen. Landen met een verouderd en energieverslindend patrimonium vrezen dat investeringen in energie-efficiëntie te duur zijn en te weinig gericht op de mensen voor wie de energiefactuur het zwaarste weegt. We zullen er hen moeten van overtuigen dat een meerkost op korte termijn in het niets valt tegen de winsten die te verwachten zijn, niet alleen via besparingen op de energiefactuur maar ook op het vlak van innovatie en jobs in de energiezuinige bouw en renovatie. In Vlaanderen proberen we op dat vlak ons huiswerk te maken. In 2050 zullen we nog altijd wonen en werken in de nieuwe huizen en kantoren die we vandaag bouwen. Die maken we dus maar beter zo zuinig mogelijk. Daarom heeft de Vlaamse regering in december 2010 alvast beslist dat alle nieuwe gebouwen in 2021 (en overheidsgebouwen al in 2019) bijna-energieneutraal moeten zijn. Dat betekent dat een woning nog amper energie verbruikt die niet ter plaatse wordt opgewekt met bijvoorbeeld warmtepompen of zonnepanelen. Om de bouwsector de kans te geven om hier geleidelijk op in te spelen, hebben we beslist om de energienormen voor nieuwbouw ook al op korte termijn stap voor stap te verstrengen. Concreet wordt het maximale E-peil, een maat voor het globale primaire energiegebruik van woningen, scholen en kantoren, aangescherpt tot E70 in 2012 en E60 in 2014. Dat betekent dat de Vlaamse nieuwbouw geleidelijk maar stelselmatig wordt vooruit geduwd naar een grote energie-efficiëntie. Naast dit normerend beleid komen we dit jaar ook met een Actieplan Voorlopers (zie Figuur ), waarin maatregelen staan om ‘voorlopers’ (wie nu al veel beter doet dan de norm) te stimuleren. Die voorlopers doen nieuwe technieken en bouwwijzen ingang vinden in de bouwsector. Tegelijk moet ook worden gewerkt aan de opleiding en vorming voor bouwprofessionals (zowel ingenieurs en architecten als de opleiding van bouwvakkers).
3
Figuur : Een normerend beleid en een voorlopersbeleid naar energiezuinigheid
Behalve de nieuwbouw moet ook het bestaande gebouwenpatrimonium worden aangepakt. Onze oude gebouwen verbruiken vaak meer energie dan die in Scandinavië, gewoon omdat ze slecht geïsoleerd zijn. Energiebesparing in gebouwen is relatief goedkoop en moet dus de eerste prioriteit van het beleid zijn. Tot nog toe hebben we vooral een stimuleringsbeleid gevoerd, bijvoorbeeld door premies te geven voor dak-, muur- of vloerisolatie, hoogrendementsbeglazing en efficiënte verwarmingsinstallaties. Maar er is meer nodig. Hoewel de ondersteuning van bijvoorbeeld dakisolatie erg belangrijk is, stellen we vast dat sommige eigenaars aarzelen. Gebrek aan kennis of interesse (bijvoorbeeld omdat het voordeel van energiebesparing in een huurwoning bij de huurder terechtkomt) zijn blijkbaar te belangrijke drempels. Vandaar dat we het ‘wortelbeleid’ (premies) eind vorig jaar hebben aangevuld met een ‘stokbeleid’ (cf. Figuur ): voor het eerst hebben we energieeisen ingeschreven in de minimale woningkwaliteitsnormen die de Vlaamse Wooncode oplegt. Wie in 2020 zijn huis nog wil verhuren, zal een geïsoleerd dak moeten hebben. De boodschap voor eigenaars is duidelijk: isoleer nu, want met de premies heb je de investering zo terug. Over enkele jaren zal je geen keuze meer hebben, maar ook geen premies.
Figuur : Wortel-, stok- en preekbeleid voor e-novatie.
4
Ondertussen werken we in Vlaanderen ook aan efficiëntere productieprocessen. Dat deden we tot nog toe vooral door afspraken te maken met de industrie, in de zogenaamde benchmark- en auditconvenanten. Ook hier moeten we verder gaan als we een energie-omslag willen realiseren. Het is niet omdat bepaalde producten zeer energiezuinig worden geproduceerd, dat ons doel bereikt is. Een aluminium raamkozijn, hoe energie-efficiënt het ook geproduceerd is, zal altijd veel meer energie vergen dan een gelijkaardig houten raam. En de efficiëntie van het productieproces zegt niets over het product zelf: een efficiënt geproduceerde auto verbruikt nog altijd benzine. Daarom moeten we ook productnormen opleggen en er via een opschuivend frontrunner-beleid voor zorgen dat de meest energiezuinige apparaten en producten automatisch de norm worden. Of om het scherp te stellen: dat producten die meer verbruiken dan strikt nodig, gewoon worden verboden. En ondertussen moeten we ons blijven afvragen of we al die producten wel nog nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan autodelen: dergelijke projecten vermijden nu al de productie van een pak auto’s, terwijl de gebruikers wel altijd een wagen ter beschikking hebben. Om zulke mentaliteitswijzigingen teweeg te brengen, moeten we veel ruimer gaan denken dan binnen de lijnen van het energiebeleid alleen. Fiscale stimulansen voor gewenst gedrag zijn een vanzelfsprekend voorbeeld, maar ook daar loopt het op Europees niveau nog fout. De lidstaten kunnen niet altijd positief discrimeren via hun belastingen. Een recent voorbeeld uit de Antwerpse haven: walstroom kan er voor zorgen dat schepen tijdens het laden en lossen in de haven elektriciteit kunnen gebruiken vanop de kade, zodat ze die niet meer zelf moeten maken met hun scheepsmotor die op vervuilende zware fuel draait. Helaas wordt scheepsbrandstof door internationale afspraken niet getaxeerd, terwijl Europa verhindert dat de Antwerpse walstroom fiscaal aangemoedigd wordt. En dus is de ongewenste energiebron goedkoper. Die redering kan je doortrekken naar belastingen op consumentengoederen: waarom energieslurpers niet benadelen tegenover energiezuinige toestellen? In België doen we dat toch al voor auto's?
Naar een duurzaam productiepark
Wat op het vlak van energiebesparing ontbreekt, hebben we op het vlak van hernieuwbare energie wel: bindende Europese doelstellingen. Elk land moet in 2020 een bepaald percentage van zijn energie uit hernieuwbare bronnen halen. Voor België is dat 13%. Op basis van de actieplannen die de lidstaten daarover vorig jaar moesten indienen bij de Commissie, becijferde de Europese Windassociatie (EWEA) dat Europa met de lopende engagementen en plannen zelfs tot 34% van haar energievraag met hernieuwbare energie zou kunnen invullen. Dat is goed nieuws, maar we moeten oppassen dat de aandacht niet verslapt. Want waar bijvoorbeeld Duitsland en Denemarken sinds 2000 jaarlijkse groeicijfers laten optekenen van meerdere tientallen procenten, dreigt het aandeel van hernieuwbare energie op de totale energiemix in Frankrijk en Oostenrijk opnieuw af te nemen. Het lijkt ons daarom van groot belang dat de doelstellingen voor 2020 worden bijgesteld en een stuk ambitieuzer worden geformuleerd, en dat er ook al doelstellingen voor bvb 2030 worden vastgelegd om in 2050 uiteindelijk aan honderd procent te komen. Laten we even terug grijpen naar de rapporten die we hoger vermeldden. Rapporten waaruit moet blijken dat 100% ambitieus maar niet onbereikbaar is. Wat is er allemaal nodig om daar te geraken? Het rapport van PricewaterhouseCoopers geeft aan dat er verschillende manieren zijn om een koolstofarme economie te realiseren. De piste met kerncentrales en CO2-opslag is niet de onze, omdat de problematiek van het kernafval nog altijd geen oplossing heeft en CO2-opslag betekent dat we verder het fossiele pad bewandelen én we nog maar eens giftige stoffen in de grond gaan proppen. De investeringen die voor de twee technologieën nodig zijn, kunnen beter gebruikt worden voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. 5
Maar PWC geeft ook nog een tweede piste, eentje met 100% hernieuwbare elektriciteitsproductie. Dat betekent dat we een groot energienetwerk bouwen dat het gigantische zonnepotentieel in ZuidEuropa en de woestijnen van Noord-Afrika verbindt met waterkrachtcentrales in Scandinavië en de Alpen, offshore windparken in de Noordzee en de Baltische Zee, windparken op land, getijdenkrachten golfslagcentrales in de kustzones en bio-energie verspreid over heel Europa. Dat klinkt mooi, al is het voor ons duidelijk dat we niet zomaar zonne-energie uit Noord-Afrika gaan importeren als er voor de mensen daar geen meerwaarde inzit. Zo zetten wij al enige tijd in op de realisatie van de Noordzeering – een windmolenpark dat zich over de hele Noordzee uitstrekt. Met dit park kan je altijd wind en dus energie vangen en zorgen voor een constante stroom: het waait niet altijd overal, maar het waait altijd wel ergens. Een belangrijke piste, want tegen 2030 zouden off-shore installaties volgens de Europese Commissie kunnen instaan voor 16% van de volledige Europese energievraag. In 2050 zou dit zelfs tot 46% kunnen stijgen. Bijna de helft van alle energie die Europa dan nodig heeft. Enkele landen, waaronder België, zien dit duidelijk in en proberen de handen in elkaar te slaan via onderlinge afspraken. Maar de weg naar een optimale benutting van dit Noordzeepotentieel is nog erg lang. Het is dan ook dringend tijd dat alle neuzen in dezelfde richting staan en dat dit potentieel zo snel mogelijk ten volle benut wordt. Enorme projecten zoals de Noordzeering zijn cruciaal voor de energievraag. We willen immers dat onze industrie blijft draaien en alle productie op punt blijft. Laat de installaties van BASF draaien. Maar wel graag op groene energie. Deze grote projecten zijn echter niet zaligmakend. Ook kleinschalige productie moet verder ontplooid, aangemoedigd en geïntegreerd worden. Dat gaat van zonnepanelen op onze daken, over kleine windmolens, zonneboilers, warmtepompen en pelletkachels met warmtekrachtkoppeling. Met deze technologieën moeten we niet onze industrie bevoorraden, maar kunnen we KMO's, ziekenhuizen, scholen, wijken en gezinnen in staat stellen om zelf de elektriciteit en warmte te genereren die zij nodig hebben. Groot zowel als klein zullen nodig zijn om 100% hernieuwbare energie te halen.
In Vlaanderen willen we bijvoorbeeld veel meer gebruik maken van warmtekrachtkoppeling in de bestaande elektriciteitscentrales. De energie die nu door de koeltorens verloren gaat, kan evengoed worden gebruikt om bijvoorbeeld wijken te verwarmen. Dat gebeurt bijvoorbeeld al in de centrale aan de Ham in Gent. Meer gedecentraliseerde elektriciteitsproductie kan die mogelijkheden nog vergroten: door de restwarmte van kleinere, verspreide centrales te benutten kunnen meer warmtenetten worden aangelegd. Bijkomend voordeel is dat de elektriciteit dichter bij de verbruiker wordt gemaakt, zodat er minder verloren gaat bij het transport over de hoogspanningsleidingen. In België leveren zon, wind, neerslag, biomassa, golfslag en getijden samen voldoende energie om ruim veertig keer het huidige energieverbruik te dekken. De uitdaging is om die ook om te zetten in bruikbare energie. Op korte termijn zien we het grootste potentieel in wind en biomassa, aangevuld met zon en aardwarmte. Op langere termijn zal zonnewarmte en -stroom het belangrijkste aandeel voor zijn rekening nemen. Om de nieuwe vormen van energie-opwekking concurrentieel te maken met klassieke centrales, is er een financieel ondersteuningsbeleid uitgebouwd. In Vlaanderen krijgen producenten een groenestroomcertificaat per geproduceerde megawattuur groene stroom. Daar staat, afhankelijk van de technologie, een gegarandeerde vergoeding tegenover. Zo werken we het verschil in kostprijs weg tussen de diverse energiebronnen en wordt het interessant om ook in hernieuwbare energie te investeren. Het is natuurlijk van groot belang dat de hoogte van de steun evolueert in functie van de kostprijs van elke technologie. Zonnepanelen zijn bijvoorbeeld in prijs gehalveerd. Als we dezelfde steun zouden blijven geven, zou dat onnodige winsten opleveren. Dat is niet de bedoeling, zeker omdat de financiering van de groenestroomcertificaten uiteindelijk betaald wordt door de 6
elektriciteitsconsument. Overdreven ondersteuning zou het maatschappelijk draagvlak voor het stimulerende beleid doen afbrokkelen, en dan zijn we terug bij af. We streven met andere woorden naar het juiste evenwicht: genoeg steun om investeringen rendabel te maken en concurrentieel te houden met klassieke technologieën (die in het verleden trouwens ook gul gesubsidieerd zijn eer ze op eigen benen konden staan), maar tegen een aanvaardbare maatschappelijke kost. In die filosofie hebben we in Vlaanderen de steun voor zonnepanelen teruggeschroefd, maar tegelijk die voor warmtekrachtkoppeling en biogasinstallaties opgedreven. Het systeem is succesvol: de productie van groene stroom is de afgelopen jaren stelselmatig toegenomen. De exacte cijfers zijn er nog niet, maar het staat zo goed als vast dat we onze doelstelling van zes procent in 2010 gehaald hebben. De financiële steun zal ook de komende jaren nog nodig blijven, maar naarmate de technologie beter ingeburgerd raakt zal ze goedkoper worden, terwijl klassieke vormen op basis van fossiele brandstoffen steeds duurder zal worden. Eerder vroeg dan laat zullen de hernieuwbare energiebronnen dus voordeliger worden en geen steun meer nodig hebben. In afwachting daarvan is het essentieel dat we de juiste steun blijven voorzien. Een grondige evaluatie van het hele ondersteuningsbeleid, die dit jaar wordt uitgevoerd, zal daarvoor zorgen. Maar wat we doen voor groene stroom, doen we nog niet –of niet voldoende- voor groene warmte. Dan hebben we het over verwarmingsinstallaties die werken op hernieuwbare energie, zoals zonneboilers of warmtepompen. Nochtans is warmte goed voor de helft van het energieverbruik in Vlaanderen. Als we die op een duurzame manier opwekken, kunnen we het aandeel van hernieuwbare energie in ons totaal verbruik significant optrekken. Die lacune in het Vlaamse beleid willen we nog dit jaar wegwerken door het Groene Warmteplan in de praktijk te brengen. Vanaf 2015 zal in alle nieuwe woningen en gebouwen verplicht een deel van de benodigde energie via eigen, hernieuwbare productie worden opgewekt. Dat zal een sterke stimulans zijn voor groene warmteproductie met zonneboilers, pelletketels en warmtepompen. De bestaande premies voor groene warmtetoepassingen zullen worden versterkt. En als kers op de taart stellen we binnenkort een nieuw steunmechanisme voor grootschalige investeringen in groene warmte voor, naar analogie met het steunmechanisme voor groene stroom.
Slimme netten, slimme meters, slimme gebruikers
Uiteindelijk zal het niet volstaan om alleen maar energie te besparen en de productie van groene energie te ondersteunen. De grote uitdaging bestaat erin om die nieuwe energie ook op het net te krijgen. Je kan ons energienet vergelijken met de media: toen radio en later tv ontstonden, vertrokken de uitzendingen van centrale zendpunten naar talloze huiskamers. Het internet heeft dat model ingrijpend veranderd: de klassieke centrale vertrekpunten bestaan nog, maar vandaag zet iedereen zijn eigen content op het net. We staan voor een gelijkaardige revolutie op het vlak van onze energievoorziening. Grote centrales vanwaar de elektriciteit in één richting vertrok naar de afnemers, worden aangevuld met kleinere, decentrale productie-eenheden. Wie zonnepanelen heeft verbruikt zijn eigen stroom, maar zet op bepaalde tijdstippen evengoed energie op het net. Dat net zal dus zo moeten uitgebouwd worden dat het zowel grote windparken, waterkrachtcentrales of biomassacentrales aankan, maar tegelijk de ontelbare kleine productie-installaties. Bovendien moet het net flexibel zijn, want wind en zon leveren geen constante stroom van energie. Pieken en dalen in de windkracht moeten kunnen opgevangen door regelbare piekproductie, zoals bijvoorbeeld waterkracht. Ook het aan elkaar schakelen van windmolenparken over grote afstanden, zoals voorzien in de eerder door sp.a in Vlaanderen op de kaart gezette Noordzeering, komt daaraan tegemoet. Het waait niet altijd overal, maar het waait altijd wel ergens.
7
Een slim net, zo noemen we dat energiesysteem van de toekomst tegenwoordig. Alleen al de fysieke realisatie van zo’n net zal grote inspanningen vergen, maar er is veel meer nodig dan infrastructuur alleen. Duidelijke beleidskeuzes bijvoorbeeld, die een welomlijnd kader scheppen voor het gebruik van dat net en de rol die de diverse actoren daarin kunnen en zelfs mogen spelen. Neem bijvoorbeeld de toegang tot het net. Vandaag gebeurt het al dat er windmolens worden stilgelegd als er veel wind is, gewoon omdat de kerncentrales niet kunnen worden afgeschakeld. Op die manier hindert het huidige energiepark de ontwikkeling van de energie van de toekomst, zeker als we de kerncentrales voorrang blijven geven. Dus moeten we duidelijk zeggen: hernieuwbare energie krijgt voorrang. Ook het geheel van diensten die eigen zullen zijn aan het slim net zullen duidelijk moeten worden afgebakend, net als de rol van en de relaties tussen producent, distributeur en klant. In het sterk centraal georiënteerde productiesysteem van de tweede helft van de twintigste eeuw waren productie, distrubutie en sturing in handen van één monopolist. De vrijmaking van de markt heeft inmiddels gezorgd voor een ontvlechting, waarbij typisch monopolistische taken als netbeheer, metering en netdiensten gaandeweg worden losgekoppeld van commerciële activiteiten als productie en levering. Die onvlechting moet worden verder gezet zodat de infrastructuurbeheerders zich volop en onafhankelijk kunnen richten op nieuwe taken die zij zullen moeten opnemen. Een van die taken zal bijvoorbeeld een permantente monitoring van de energiestromen zijn, om er onder meer voor te zorgen dat verbruik en consumptie op elkaar worden afgestemd. Dat kan met zogenaamde slimme meters en slimme huishoudtoestellen, die bijvoorbeeld vanzelf gaan werken op het moment dat er veel elektriciteit gemaakt wordt omdat het hard waait. We zijn er nog niet uit of het wel zinvol is om bij elke afnemer een slimme meter te installeren, want de kost is natuurlijk niet min. Misschien kan het ook met één slimme meter per straat of per wijk, dat zal blijken uit het pilootproject dat de netbeheerders vandaag uitvoeren in de buurt van Mechelen. In elk geval zullen we onze beslissing baseren op een grondige kosten-batenanalyse. Cruciaal daarbij wordt ook de vraag welke groepen van consumenten baat hebben bij een slimme meter, bijvoorbeeld omdat ze zich slimme toestellen kunnen veroorloven en op die manier energie kunnen besparen of goedkoper kunnen aankopen omdat ze alleen verbruiken op momenten dat de energie overvloedig en dus goedkoop is. En in elk geval zullen we erover waken dat de kosten van de uitrol van de slimme meter ook worden gedragen door de groepen die er baat bij hebben. Dat brengt ons bij de ‘software’ van het slimme net. Ook de dienstverlening zal veranderen: leveranciers zullen in theorie flexibele energiecontracten kunnen aanbieden, bijvoorbeeld om vraag en aanbod via een prijsgestuurde consumptie beter op elkaar af te stemmen. Warmtekrachtkoppelingsinstallaties produceren warmte die kan worden opgeslagen en zetten hun elektriciteit op het net in functie van de vraag. Het bundelen van duizenden van dergelijke installaties via moderne communicatietechnologieën kan leiden tot een grote (virtuele) krachtcentrale (virtual power plant). Ook de gecombineerde batterijen van duizenden elektrische auto’s kunnen daar een rol in spelen. Zo zullen we onze consumptie beter kunnen af stemmen op de beschikbaarheid of de prijs van energie op een bepaald tijdstip, waardoor niet-regelbare vormen van energie zoals wind en zon beter kunnen worden ingeschakeld in het energiesysteem.
Niemand achterlaten Volgens de aangehaalde EREC-studie is honderd procent hernieuwbare energie haalbaar, zelfs met de technologieën die we vandaag al ter beschikking hebben, als we er maar genoeg geld in investeren. Tegen 2020 betekent ‘genoeg’ een investeringsbudget van 963 miljard euro, cumulatief oplopend naar 2.800 miljard tegen 2050. Gigantische bedragen, maar er staat een besparing van 492 miljard euro aan CO2-kosten tegenover, oplopend tot 3.800 miljard tegen 2050. Ook op het vlak van werkgelegenheid zit er meer winst in deze ontwikkelingen dan er verloren zal gaan door de afbouw van de werkgelegenheid in de traditionele sectoren: tegen 2050 kunnen 6,1 miljoen Europeanen aan de bak komen in de sector van de hernieuwbare energie. 8
Wij zijn overtuigd, maar de realiteit is dat de beschikbare budgetten in Europa vandaag worden uitgegeven aan beleid dat de ontwikkeling van meer hernieuwbare energie voor de voeten loopt. Zo worden er op dit moment, onder meer dankzij de subsidies voor onderzoek naar CO2-opslag , voor 15 à 20 gigawatt aan nieuwe steenkoolcentrales gepland en gebouwd in de EU. Zo’n centrale kost minstens anderhalf miljard euro en staat er voor veertig à vijftig jaar. En elke centrale die erbij komt, blokkeert voor die hele periode een markt voor hernieuwbare energie. Subsidies voor fossiele brandstoffen moeten afgebouwd worden en volledig naar hernieuwbare energie gaan. Geen onderzoeksgeld meer voor steenkool en nucleaire productie, maar wel budgetten voor de ontwikkeling van nieuwe technieken die zorgen voor meer energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Investeren kost geld. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn: het was ook vroeger zo, wanneer we bijvoorbeeld massaal geïnvesteerd hebben in kerncentrales. Meer nog: wij zijn er zeker van dat we de investeringen dubbel en dik terugverdienen, zowel in besparingen op onze energiefactuur als in jobs en economische groei, om nog te zwijgen over de lagere milieukosten.Maar als sp.a’ers is het wel onze taak om er voortdurend over te waken dat de kost solidair wordt gedragen. De voordelen van een goed geïsoleerd huis mogen niet voorbehouden blijven voor een bevoorrechte groep. We mogen geen mensen achterlaten omdat ze toevallig niet het geld hebben om te investeringen in zonnepanelen of een warmtepomp. De voordelen van energie-efficiëntie en schone energie moeten iedereen ten goede komen. En de inspanningen om deze transitie te bereiken moeten billijk worden verdeeld zodat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Het zal daarbij nodig zijn creatief op zoek te gaan naar middelen. Zo zal de veiling van CO2emissierechten de lidstaten nieuwe inkomsten geven, die wat ons betreft voor een aanzienlijk deel gebruikt moeten worden voor de omschakeling naar een CO2-arm energiesysteem. Een andere piste is de invoering van een CO2-heffing op de invoer van producten aan de buitengrenzen van de EU. En onlangs heeft commissievoorzitter Barroso het idee van ‘EU-projectbonds’ gelanceerd, Europese ‘staatsobligatie’ waarmee grote investeringsprojecten zouden kunnen worden gefinancierd. Wij pleiten ervoor dat bijvoorbeeld de Noordzeering op zo’n manier wordt betaald.
We zijn ervan overtuigd dat een duurzaam energiesysteem, dat volledig op hernieuwbare energie draait, uiteindelijk iedereen ten goede zal komen. Maar dan moeten we vandaag al gigantische beslissingen nemen. En op weg ernaartoe zijn er valkuilen. Ook daar moeten we als socialisten bij elke beleidsbeslissing bijzonder alert voor zijn.
9