Het tekort van het teveel over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed
Advies Erfgoedselectiebeleid deel I en deel II
september 2005
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
R.J. Schimmelpennincklaan 3 postbus 61243
2506 AE Den Haag telefoon +31(0)70 310 66 86
fax +31(0)70 36147 27 e-mail
[email protected] www.cultuur.nl
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw mr. M.C. van der Laan Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
datum: 26 september 2005 ons kenmerk: rc-2004.01917/5 uw brief van: 6 december 2004 uw kenmerk: DCE/04/55460
onderwerp: advies erfgoedselectiebeleid: 'Het tekort van het teveel, over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed'
Geachte mevrouw van der Laan,
Bijgaand treft u aan het volledige advies 'Het tekort van het teveel, over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed'. Om dit advies heeft u in december 2004 gevraagd. In april 2005 bood de Raad voor Cultuur u het eerste deel aan, dat inging op de vragen wat cultureel erfgoed is, hoe processen van waardetoekenning verlopen en welke motieven bij erfgoedselectie spelen. Ook werd in deel I uitvoerig aandacht besteed aan de verantwoordelijkheden van de rijksoverheid voor onder meer het waarderingsproces. Door de nu voorliggende nader uitgewerkte adviezen over het selectiebeleid in de sectoren Archieven en Monumenten & Archeologie is het advies voltooid. In deze sectoren is de afgelopen jaren gebleken dat het beleid is gestoeld op verouderde regelgeving en taakverdeling. Met ad-hoemaatregelen is het hoofd geboden aan nijpende uitvoeringsproblemen, waardoor een situatie is ontstaan waarin regelgeving en uitvoeringspraktijk te vaak op gespannen voet staan. Om dat te doorbreken geeft het nu voorliggende advies richting voor fundamentele beleidskeuzes. Het advies over het museaal beleidskader, dat de Raad u onder de titel 'Een vitaal museumbestel' gelijktijdig aanbiedt, is ten dele te beschouwen als de uitwerking van 'Het tekort van het teveel' voor de museumsector.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagma 2
rc-2004.01917/2
Sectorale semantiek
De verschillende sectorale uitwerkingen van dit advies lopen gedeeltelijk uiteen qua aard en richting van de aanbevelingen. De Raad hecht er aan de fundamentele verschillen tussen de sectoren en het aanbevolen sectorale beleid expliciet te benoemen en te duiden. De verschillen tussen de benamingen van de sectoren zijn in dit verband veelzeggend. In de museumsector draait het primair om de musea oftewel de instellingen. In de archiefsector gaat het om archieven, waaronder zowel de instellingen als de objecten van erfgoed verstaan kunnen worden. In de sector monumenten staan de monumenten als objecten van erfgoed centraal. Museumbeleid is dus vooral instellingenbeleid. Dat verklaart waarom de sectorale uitwerking van het vraagstuk van de waardering en selectie van roerend erfgoed is opgenomen in het advies over het museumbestel. Ook verklaart het waarom de rijksoverheid veel minder bemoeienis heeft en moet hebben met de waardering en selectie van roerend erfgoed: dat is immers grotendeels collectiebeleid en behoort tot de verantwoordelijkheid van de musea zelf. Archiefbeleid behelst zowel instellineen- als collectiebeleid. Het sectorale adviesdeel over archiefselectie behandelt met name het collectiebeleid en gaat in op de mogelijke oplossingen voor geconstateerde onevenwichtigheden op dat vlak. De verantwoordelijkheid van de (rijks)overheid voor de 'archiefcollectie Nederland' is wezenlijk anders dan die voor de 'museumcollectie Nederland' omdat de overheid direct verantwoordelijkheid draagt voor een belangrijk deel van de Nederlandse archieven, namelijk voor die archieven die zij zelf vormt en beheert. De overheid is dan ook, anders dan in de museumsector, rechtstreeks betrokken bij en verantwoordelijk voor (een deel van) het collectiebeleid in de archiefsector. De oplossing voor vraagstukken rondom de waardering en selectie van archieven ligt echter voor een deel ook in de inrichting van het bestel besloten. De Raad heeft het voornemen later dit jaar in een advies over het archiefbestel die kant van de zaak verder uit te werken. Monumentenbeleid is op een andere manier hybride. Enerzijds is het collectiebeleid, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij de onderscheiden overheden en private spelers. Anderzijds is het een vorm van archiefbeleid voor zover monumenten fungeren als (toekomstige) kennisbron, wat met name voor archeologische monumenten geldt. Eigenaren beheerders van monumenten zijn allemaal afzonderlijk verantwoordelijk voor hun eigen object; de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de instandhouding van het totale monumentenbestand is een overheidsverantwoordelijkheid. De generieke verantwoordelijkheid van de (rijks)overheid voor waardering en selectie gaat in deze sector dan ook het verst. Erfgoedbrede lijnen Ondanks de goed te verklaren verschillen in benadering tussen de sectoren, komt uit de sectorale adviezen een aantal gemeenschappelijke lijnen tevoorschijn:
raad voor cultuur
pagine
raad voor cultuur
rc.2004.0191712
raad voor cultuur
1.
2. 3. 4.
De grote nadelen van het begrip nationale betekenis als basis voor de afbakening van de rijksverantwoordelijkheid voor erfgoed; de Raad verlegt de nadruk naar het begrip representativiteit. De vaststelling dat het rijk complementair verantwoordelijk is voor het cultureel erfgoed; de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de eigenaren. De noodzaak van brede historisch-maatschappelijke kaders waarbinnen waarderingsbeslissingen kunnen worden afgewogen. De noodzaak van een transparante procesinrichting en zorgvuldige verantwoordingsprocedures.
Nationale betekenis ofrepresentativiteit? In deel I van dit advies sprak de Raad zich al duidelijk uit over de onwenselijkheid en onmogelijkheid om de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed te koppelen aan de nationale betekenis van objecten van erfgoed. Er zijn vele antwoorden te geven op de vraag wat we willen bewaren, waarom en vooral waartoe. In het eerste deel van het advies is toegelicht hoe een object erfgoedwaarde krijgt op basis van een complex proces van historische, maatschappelijke, culturele en artistieke factoren. Waardering van erfgoed is een continu en dynamisch proces waarin een tijd-, groeps- en plaatsgebonden gemeenschappelijke betekenis wordt toegekend aan een bepaald object. De Raad heeft bovendien in het eerste deel van het advies aangegeven het gebruik van het begrip 'nationaal' in dit verband riskant te vinden. Het kan aanleiding geven tot misverstanden en roept bedenkelijke associaties op. Onder invloed van de grote migratiestromen worden samenlevingen in toenemende mate heterogeen en dynamisch en verandert het paradigma van 'vaderland', 'thuis' en 'eigen geschiedenis' voortdurend en ingrijpend. Ook grote supranationale verbanden zoals de Europese Unie leiden tot devaluatie van het begrip 'nationaal' als prominent ijkpunt van identiteit. Andere vormen van gedeelde identiteiten zijn juist belangrijker geworden, of het nu gaat om voorkeuren voor leefstijlen of verbondenheid met een woonplaats. Het begrip representativiteit (van een verzameling van erfgoed), een tweede kernbegrip in uw adviesaanvraag, acht de Raad een effectiever hanteerbaar beoordelingscriterium. Hoe dit begrip samenhangt met de rijksverantwoordelijkheid is heel verschillend. Die verschillen vloeien voort uit de hierboven beschreven wezenskenmerken van de onderscheiden sectoren. Een representatieve weergave van het gedeelde verleden is in de museumsector het meest gediend met een pluriform museumbestel Een representatief bestand van bewarenswaardige archieven is enerzijds te bewerkstelligen door een evenwichtig waarderings- en selectiebeleid; anderzijds door herschikking van verantwoordelijkheden in het archiefbestel. Een representatief bestand aan monumenten vergt eigentijdse, contextuele waarderingskaders aan de hand waarvan een fundamentele herijking van het huidige monumentenbestand moet worden uitgevoerd.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina4 re-2004.01917i2
Complementaire rijksverantwoordelijkheid De generieke beleidsverantwoordelijkheid van het rijk, complementair aan de primaire verantwoordelijkheid van de eigenaren, is gelegen in de zorg voor de infrastructuur, voor overzicht, voor kaders en voor financiële en beheersmatige vangnetten voor wat bedreigd of verwaarloosd wordt. Nadrukkelijk hoeft de rijksoverheid geen verantwoordelijkheid te dragen voor alles wat van representatieve waarde wordt geacht. De Raad onderschrijft uw observatie dat van een samenleving die in toenemende mate hecht aan erfgoed en waarin het algemene welvaartspeil in de laatste decennia flink is toegenomen, verwacht mag worden dat zij mede verantwoordelijkheid draagt voor haar eigen erfgoed. Hij maakt zich echter weinig illusies als het gaat om de ontwikkeling van de beheerlasten die voor rekening van het rijk komen: die zullen, ook al nemen particuliere eigenaren hun volle verantwoordelijkheid, alleen maar groeien. De invulling van de complementaire verantwoordelijkheid van het rijk verschilt per sector. In de archiefsector is de invulling van de complementaire verantwoordelijkheid voor particuliere archieven onderontwikkeld. De Raad doet suggesties hoe daarin beter te voorzien. Wat betreft de overheidsarchieven doet de Raad de aanbeveling om de rijksverantwoordelijkheid nadrukkelijk te beperken tot de bewarenswaardige archieven en het beheer van vernietigbaar archief geheel te beleggen bij de voor dat archief verantwoordelijke bestuurder. De wettelijke kaders en subsidieregelingen in de museumsector en de sector Monumenten & Archeologie kunnen hier gelden als voorbeeld. In de museumsector is de complementaire rol van het rijk al meer ontwikkeld en in beleidsinstrumenten vertaald. Het rijk vat zijn rol in dezen met name op als aanvullend en faciliterend, gericht op het geïnformeerd en verantwoord doen omgaan met hetgeen de gemeenschap van waarde vindt en wil bewaren voor de toekomst. Het is gewenst noch realistisch te streven naar directe rijksverantwoordelijkheid voor alle collecties van nationale betekenis of voor de musea van nationale statuur. Musea en hun collecties zijn bestuurlijk het best op hun plek daar waar zij maatschappelijk zijn ingebed. Het rijk is er dan vooral voor die musea die regionale of lokale gemeenschappen zich niet hebben toegeëigend. Voor de sector als geheel dient het rijk te bevorderen dat musea een stevige band hebben en houden met de samenleving. Daartoe dient de rijksoverheid excellente en vernieuwende uitvoering van cultuuroverdracht en kennisdeling en van beleidsprioriteiten actief te ondersteunen. Bij monumentenzorg bepleit de Raad een afgewogen monumentenbestand waarvoor de verschillende overheden een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot instandhouding door eigenaren. Binnen dat bestand zal een categorie rijksmonumenten aangewezen moeten worden waarvoor het rijk een specifieke instandhoudingverantwoordelijkheid heeft Net als bij musea geldt hier dat de verantwoordelijkheid moet liggen op het niveau waarop het monument primair
raad voor cultuur raad VOOf CUltUUr
pagina 5 re-2004.01917/2
raad voor cultuur
betekenis heeft. Dat zal naar verwachting leiden tot een verkleining van het rijksmonumentenbestand ten opzichte van de gemeentelijke en provinciale bestanden. Afwegingen binnen brede historisch-maatschappelijke kaders Overzicht van en inzicht in (beeld)bepalende historisch-maatschappelijke ontwikkelingen is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed waarderings- en selectiebeleid in alle sectoren. Feitelijk: wordt in de verschillende sectoren al met dergelijke waardestellende kaders gewerkt, al zijn ze niet overal even expliciet en transparant en is er te weinig intersectorale uitwisseling op dit punt. De Raad verwacht, zeker voor het erfgoed van de 20° eeuw, dat een historischmaatschappelijke analyse kansen biedt voor de ontwikkeling van een meer samenhangend, erfgoedbreed selectiebeleid. H iermee wordt in de archiefwereld al voorzichtig geëxperimenteerd. Daarom pleit hij voor een Erfgoedbalans, naar analogie van de reeds bestaande Archeologiebalans: een globaal overzicht van die archieven, bestanden, collecties, gebouwen en landschappen die, afgaand op de historisch-maatschappelijke analyse, als (potentieel) waardevol kunnen worden aangemerkt, eventueel met aandacht voor de conditie waarin de objecten in kwestie verkeren. De Erfgoedbalans zou inzicht moeten geven in aard, omvang en conditie van het totale bestand aan (potentieel) erfgoedmateriaal in ons land en daarmee als kompas kunnen fungeren bij de vormgeving en uitvoering van een dynamisch waarderingsbeleid. Transparantie en zorgvuldigheid Aan de waardering en selectie van erfgoed liggen zwaarwegende keuzes ten grondslag die niet zelden onomkeerbare gevolgen hebben. Bovendien wordt hetgeen men als erfgoed ervaart en erkent, ook collectief bezit. Beide aspecten brengen de noodzaak naar voren van een transparant proces van waardering en selectie en van een procesinrichting die de zorgvuldigheid van afwegingen en besluitvorming borgt. In aansluiting op het gestelde in het eerste deel van het advies, klinkt in alle sectorale adviezen een pleidooi voor periodieke herijking van het erfgoedbestand. Uiteraard is ook (en vooral) op die herijkingen de eis van transparantie en adequate verantwoording van toepassing. Waardering en selectie van erfgoed in niet-erfgoedsectoren Uiteraard beperkt het thema erfgoedselectie zich niet tot de klassieke erfgoedsectoren maar speelt het bij vrijwel alle andere sectoren. De praktijk van selectie, behoud en beheer bevindt zich hier echter vaak nog in een eerdere fase, het gaat om zaken van recenter datum en er is sprake van andere en nieuwe informatiedragers die een eigen problematiek met zich meebrengen. Ten aanzien van deze sectoren heeft de Raad zich de vraag gesteld: spelen er problemen die binnen de gegeven infrastructuur van instellingen en regelingen niet zijn op te lossen en waarbij een direct en andersoortie ingrijpen is vereist van de kant van de rijksoverheid? In de Bibliotheeks, Film- en Mediasector gaat het niet zozeer om
raad voor cultuur
pagina o
raad Voor cultuur
re-2004.01917/2
raad voor cultuur
selectie maar is vooral conservering het dringende aandachtspunt, hoewel daaraan natuurlijk altijd waarderingsbeslissingen ten grondslag liggen. Het advies 'Deltaplan voor het filmbehoud', dat u op 1 augustus is toegezonden gaat uitgebreid in op de conserveringsproblematiek in de audiovisuele sector. In de podiumkunsten verrichtte de Raad dit voorjaar gericht onderzoek door het uitzetten van een enquête bij dans-, theater- en muziektheaterproducenten. De uitkomsten daarvan maken duidelijk dat er behoefte is aan begeleiding bij de conservering en archivering van archiefmateriaal. De Raad concludeert dat de erfgoedinstellingen voor de podiumkunsten het onderwerp hoger op de agenda van producenten moeten zien te krijgen. Voor de muzieksector heeft hij in zijn recente Advies ondersteunende instellingen geadviseerd het erfgoed nader te inventariseren. De erfgoedinstellingen dienen voorts, ook in nauwe samenwerking, een voortrekkersrol te vervullen bij beleidsontwikkeling op het gebied van erfgoed in deze sectoren. De aanbeveling van de Raad om in het archiefbeleid meer aandacht te besteden aan de waarde van particuliere archieven voor de representativiteit van het totale bestand van bewarenswaardige archieven biedt perspectief voor de erfgoedbeheerders in andere sectoren. Ook kan het concept van de Erfgoedbalans behulpzaam zijn bij het bepalen van de erfgoedwaarde van collecties en archieven in andere sectoren en bij het verkrijgen van adequate middelen en/of zorg voor allerhande objecten met erfgoedwaarde. Tot slot Vanuit de in deel I van het advies beargumenteerde algemene noties over de selectie van cultureel erfgoed, heeft de Raad de lijnen in deel II doorgetrokken naar de verschillende sectoren. In deze brief is het onderlinge verband weer geëxpliciteerd en is aangegeven waar naar elkaar toegewerkt zou moeten worden teneinde het beleid te optimaliseren. De Raad hoopt dat dit advies ten behoeve van verdere beleidsontwikkeling aanleiding geeft tot een breed debat, binnen en tussen de verschillende sectoren. Vanzelfsprekend levert de Raad hieraan graag een bijdrage.
Hoogachtend,
mr. W Sorgdrager Voorzitter
C.H. Weeda Algemeen secretaris
Het tekort van het teveel over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed
Advies Erfgoedselectiebeleid deel I en deel II
september 2005
Inhoud
1.
Advies Erfgoedselectiebeleid deel I
2.
Advies Erfgoedselectiebeleid deel II
15
Archieven
16
Monumenten & Archeologie
34
Bijlagen Adviesaanvraag Reactie Staatssecretaris op deel I
Zie ook 'Een vitaal museumbestel, advies over museale strategie' dat de Raad voor Cultuur samen met dit advies heeft uitgebracht
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina1
Het tekort van het teveel over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed
deel I
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
1.
pagina2
Introductie
Geschiedenis
In 1872 stelde de Tweede Kamer vast dat kunst een 'volksbelang' was en om die reden een regeringszaak behoorde te zijn. Het jaar daarop verscheen het geruchtmakende artikel 'Holland op zijn smalst' van Victor de Stuers. Daarin hekelde hij de onverschilligheid van de regering ten opzichte van archieven, kunstvoorwerpen en monumenten als representanten van 's lands geschiedenis en kunst. Verwijzend naar de misstanden die hij zag, drong hij erop aan dat de rijksoverheid op deze gebieden meer verantwoordelijkheid zou nemen. Mede door De Stuers' publicaties kwam in 1874 een college van rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst tot stand, dat zich toelegde op de beginnende monumentenzorg, de zorg voor de (weinige) museale collecties en het onderhoud en de stichting van rijksgebouwen. In 1875 werd bij het departement van Binnenlandse Zaken een afdeling Kunsten en Wetenschappen opgericht waarvan De Stuers aan het hoofd kwam te staan. Daar gaf hij vervolgens uitvoering aan de beleidslijnen die hij in zijn eigen artikelen had uitgezet. Nog steeds is het Nederlandse erfgoedbeleid, tot uitdrukking komend in een complex van praktijken, instellingen en wet- en regelgeving, schatplichtig aan De Stuers. Wettelijke kaders Tegenwoordig zijn de selectie en bescherming van monumenten en archieven in
algemene zin geregeld in de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Archiefwet 1995. In de museumsector wordt niet gewerkt op basis van een specifieke wet. De Wet tot Behoud van Cultuurbezit is ontworpen als aanvulling op het beleid van overheden en (particuliere) musea en ingesteld om te helpen voorkomen dat roerende goederen van bijzondere culturele en wetenschappelijke waarde in particulier bezit zomaar uit Nederland verdwijnen. In de bibliotheeksector, de filmsector en de sector podiumkunsten zijn evenmin specifieke wetten van toepassmg maar zijn selectie, beheer en behoud. al dan niet vanzelfsprekend en al dan niet bevredigend, onderdeel van het instellings- en sectorale beleid. Beleidslijnen
De verantwoordelijke bewindslieden concentreerden zich de afgelopen decennia vooral op de selectie- en beheersproblematiek binnen de afzonderlijke erfgoedsectoren. Daaruit kwamen de nodige grote projecten voort. Het Deltaplan voor het Cultuurbehoud van minister d'Ancona richtte zich op de infrastructuur van museale depots en conservering, PIVOT op de selectie van archiefbestanden van de rijksoverheid en Metamorfoze op de selectie van te conserveren bibliotheekbezit. Het recent afgeronde Monumenten Inventarisatie- en Selectie Project leidde tot een selectie van jongere bouwkunst en een groot aantal nieuwe rijksmonumenten. Met Belvedère werd een alternatieve, ontwikkelingsgerichte beleidsstrategie geïntroduceerd die zorgde voor een betere aansluiting op het ruimtelijke beleid. De
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 3
invoering van het Verdrag van Valletta zal de aandacht voor de aanwezige archeologische waarden vergroten; ruimtelijke ingrepen kunnen daarmee niet langer worden uitgevoerd zonder rekening te houden met het bodemarchief. Met de beleidsbrief 'Vermogen om te laten zien' van staatssecretaris Van der Ploeg werd vooral de nadruk gelegd op de zichtbaarheid van collecties. Poging tot integrale beleidsontwikkeling In 2000 werd onder leiding van staatssecretaris Van der Ploeg een poging gewaagd een meer integrale beleidsvisie op de selectie van cultureel erfgoed te ontwikkelen. Dat leidde tot de interne departementale discussienotitie 'Erfgoed in overvloed'. In vervolg daarop trachtte de Raad te komen tot een gemeenschappelijk concept dat tegenstrijdigheden in het selectiebeleid van de verschillende erfgoedsectoren zou reduceren en voor een meer gerichte omgang met de selectieproblematiek en een grotere samenhang in het selectiebeleid zou zorgen. Dit streven bleek onhaalbaar vanwege het te hoge abstractieniveau en onwenselijk vanwege de pluriformiteit die de verschillende sectoren binnen de cultuur kenmerkt. Signalen van de Raad In zijn jaarverslag 2003 meldde de Raad gelukkig te zijn met de prominente plaats die in 'Meer dan de som' is toegekend aan de problematiek van selectie en beheer van cultureel erfgoed. Zowel vanuit zijn beleidsadviserende rol als in zijn rol ten aanzien van de uitvoering van het selectiebeleid signaleerde hij dat de beleidskaders waarmee gewerkt wordt aan heroverweging en herziening toe zijn. Hij pleitte voor kritische reflectie op de doelstellingen van erfgoedselectie en op de effectiviteit en geschiktheid van de instrumenten en procedures. Hoewel de huidige beschermingsregimes van respectievelijk de Archiefwet, de Monumentenwet en de Wet tot Behoud van Cultuurbezit heel verschillend zijn, vond hij het des te opvallender dat in de uitvoering van die drie wetten dezelfde tendensen aan het licht komen: de onontkoombaarheid en complexiteit van het onderhoudsprobleem, het volumeprobleem van het gestaag uitdijende beschermde erfgoed, waarbij soms de vraag rijst of alles wat beschermd wordt dat ook werkelijk verdient of nodig heeft, de ongemakkelijke omgang met erfgoed van recenter datum, problemen ten aanzien van de taakverdeling en -opvatting van betrokken partijen, en de complexiteit en de doorlooptijd van de wettelijke procedures.
2.
Probleemstelling
De nu voorliggende adviesaanvraag is gebaseerd op de gedachte dat veronachtzaming van historische wortels maatschappelijke desintegratie zou kunnen veroorzaken. De staatssecretaris stelt dat behoud van cultureel erfgoed nodig is om "het verhaal van de Nederlandse geschiedenis" te kunnen blijven vertellen. Vervolgens wordt geconstateerd dat er steeds meer en andersoortig erfgoed bij komt
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina4
en dat de beheersbaarheid van het in omvang en diversiteit steeds groeiende erfgoedbestand problematisch wordt. Daarom is bezinning nodig: op de rol van de rijksoverheid, op de criteria voor selectie van erfgoed en op het vraagstuk van duurzaam behoud. De adviesaanvraag suggereert dat allereerst moet worden gedefinieerd welk erfgoed van nationale betekenis is. Op basis daarvan zou kunnen worden vastgesteld hoe het beleid moet worden herzien en ontwikkeld. De Raad heeft de adviesaanvraag vertaald in een eigen probleemstelling. Nadrukkelijk ligt zijn vertrekpunt niet bij het antwoord dat de staatssecretaris op voorhand al geeft op de vraag wat de legitimatie is van het behoud van cultureel erfgoed, namelijk het voorkomen van maatschappelijke desintegratie. Voor de Raad is het vertrekpunt de vraag welke plaats cultureel erfgoed inneemt in de samenleving en op welke principes de zorg voor het culturele erfgoed moet berusten. Het gaat dan om waardetoekenning in de maatschappelijke context en de gronden waarop de toedeling van verantwoordelijkheden gebaseerd moet zijn. Daarbij komt de vraag aan de orde wat erfgoed van nationale betekenis is. Deze vraag kan echter niet in algemene zin beantwoord worden: op het gebied van monumenten bijvoorbeeld, heeft de Raad een wettelijke taak zich uit te spreken over het nationaal belang en moet hij daar gevolgen aan verbinden. Voor archieven van nationale betekenis daarentegen draagt het rijk niet persé een verantwoordelijkheid. In het tweede deel van het advies over erfgoedselectiebeleid zal daar, in meer uitgewerkte vorm, op worden ingegaan in de context van de verschillende sectoren.
3.
Cultureel erfgoed
Begripsbepaling Hoewel er veel definities in omloop zijn, is cultureel erfgoed een containerbegrip dat niet sluitend is te objectiveren. In de meest basale vorm is cultureel erfgoed dat wat wordt bewaard en daarmee onderdeel wordt van ons individuele en/of collectieve geheugen. Echter, net zo min als 'het' geheugen bestaat, kan er sprake zijn van 'de' geschiedenis en dus van 'het' erfgoed. Bovendien worden objecten niet op eigen kracht cultureel erfgoed, maar doordat iemand er voor latere generaties een betekenis aan geeft die de oorspronkelijke functie en tijd overstijgt. Hoewel ook individuen generatieoverstijgende betekenissen kunnen toekennen, gaat het bij cultureel erfgoed doorgaans om grotere verbanden: families, verenigingen, etnische groepen, steden en landen. Premisse Ten aanzien van de vraag wat moet worden bewaard en waarop het selectieproces en -beleid gebaseerd moeten zijn, is een belangrijke premisse dat waardering en selectie tijd- en contextgebonden handelingen zijn. Er is sprake van twee benaderingen die in elkaars verlengde liggen. De objectgerichte benadering vertrekt vanuit objecten - documenten, roerende of onroerende goederen - die onmiskenbaar van waarde zijn
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina s
omdat zij een authentieke bron zijn, uniek zijn en/of in hun soort een hoge kwaliteit vertegenwoordigen. Deze waardetoekenning is bij uitstek het domein van deskundigen. De contextuele benadering is gebaseerd op het gegeven dat betekenissen en verhalen, of de kwaliteit van het object, tijd- en plaatsgebonden zijn. Niet de authentieke bronwaarde, maar de verhalen bij objecten staan centraal en maken uit wat tot het culturele erfgoed gerekend wordt. Dit is het domein van de betekenis die groepen in de samenleving aan objecten toekennen. Niet alle waarde is blijvend Het voorgaande legt de spanning bloot tussen continuïteit en actualiteit. Selectie vergt maatschappelijke consensus over het generatieoverstijgende belang van (het bewaren van) de erfenissen die ons zijn nagelaten. Daarbij is het van belang om
actuele betekenisgeving de ruimte te geven en tegelijkertijd de in het verleden toegekende betekenissen te respecteren. Het resultaat is een erfgoedbestand met een gedeelte waarvan de blijvende waarde onbetwist is, en een gedeelte waarvan de waarde op de langere termijn herzien zou kunnen worden. Het proces van waardetoekenning Een keten van interventies heeft invloed op de levensloop, levensduur en de betekenis van erfgoed: productie, selectie en acquisitie, conservering, intellectueel beheer, beschikbaarstelling en ontzameling of vernietiging. Bij selectie gaat het in de kern om het begrip 'waardering', om het belang, de waarde en kwaliteit die aan
iets worden toegekend. Het accent in de selectie is daarbij steeds meer verschoven naar de waardering van objecten in hun context. Het bepalen van de relatieve waarde van objecten in hun cultuur van herkomst en hun cultuur van bestemming behoort, zoals eerder gesteld, in de eerste plaats een waardering te zijn door deskundigen op basis van vakinhoudelijke criteria. De processen van waardetoekenning zijn zodanig dat daarbij vanzelfsprekend maatschappelijke aspecten worden meegewogen. Wie maatschappelijke verantwoordelijkheid draagt moet zich ten opzichte van de maatschappij verantwoorden. Dat geldt zowel voor de overheid als voor de door haar aangestelde deskundigen. Zij bepalen immers mede welke bronnen er zijn, welke verhalen de burger in de toekomst over zijn eigen verleden en groep te horen krijgt, en welke hij (door) kan vertellen. Waardetoekenning in de onderscheiden sectoren In de archiefwereld letten de deskundigen niet louter op cultuurhistorische waarden, maar houden hun selectiebeslissingen mede verband met de bedrijfsvoering van de archiefvormende overheidsinstellingen, de belangen van de recht- en bewijszoekende burger en het functioneren van de democratische rechtsstaat. De regeling voor selectie van overheidsarchieven, die participatie van aHe betrokken partijen en een transparante verslaglegging van het waarderingsproces voorschrijft, is een voorbeeld van hoe professionele verantwoording vorm kan krijgen.
raaCl VOOT Cultüür
pagina 6
raad voor cultuur raad voor cultuur
In de museumwereld en bij selectie in het kader van de Wet voor Behoud van Cultuurbezit gaan de deskundigen in principe uit van collectieprofielen en begrippen als ijkwaarde (type-exemplaren in specifieke collecties), symboolwaarde (voorwerpen met een belangrijke historische betekenis) en schakelwaarde (voorwerpen die belangrijke ontwikkelingsmomenten documenteren). In de museumsector is de selectie van cultureel erfgoed daarnaast sterk gerelateerd aan het profiel van het museum en de uitvoering van de overige museumtaken zoals presentatie, educatie en onderzoek. Gaat het om monumenten, dan is de Monumentenwet leidend die bepaalt dat de status van rijksmonument is voorbehouden aan door mensen vervaardigde, onroerende objecten die ouder zijn dan vijftig jaar en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. In andere dan de specifieke erfgoedsectoren bestaat een deel van het cultureel erfgoed veelal uit archieven en museale collecties, voor de selectie waarvan aansluiting wordt gezocht bij de in de archief- en museumsector gebruikelijke selectiecriteria. Voor deze sectoren geldt veelal dat de processen van waardetoekenning niet eenvormig, niet formeel en niet transparant zijn ingericht. Bezinning op waardering is bezinning op de canon Bij het beschouwen van processen van waardetoekenning komt tegenwoordig vrijwel altijd de canon ter sprake. In zijn recent uitgebrachte advies over het belang van het culturele lezen en leesbevordering lichtte de Raad onder meer het belang toe van een canon van culturele kennis: een modern, zich ontwikkelend begrippenkader van chronologische literaire, culturele en historische kennis dat kan fungeren als collectief geheugen. Aangegeven werd dat hernieuwde aandacht voor een dergelijke canon ook van belang is vanuit het oogpunt van cultuurparticipatie. Hetzelfde gaat op voor het culturele erfgoed. De opvattingen in dit advies en het uitgewerkte deel dat erop volgt, zullen ongetwijfeld ook weer aanleiding zijn voor bezinning op de canon, onder meer afhankelijk van de mate waarin 'geobjectiveerde' kwaliteitscriteria in de verschillende sectoren constructief worden geacht. Motieven voor erfgoedselectiebeleid De eerder genoemde departementale discussienota 'Erfgoed in overvloed' benoemde drie motieven voor het bewaren van cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed geeft mede vorm en inhoud aan sociale identiteit. Het levert daarnaast, bijvoorbeeld als het gaat om de bewijswaarde van archieven of de cultuurtoeristische attractiewaarde van musea en monumenten, maatschappelijk gewin op. En cultureel erfgoed vertegenwoordigt en genereert geestelijke rijkdom. De eerste twee motieven kunnen worden gekwalificeerd als 'instrumenteel', de laatste als 'intrinsiek'. Al zijn de accenten in de loop van de tijd verschillend gelegd, deze motieven spelen altijd een rol bij de vraag waarom er wordt bewaard en waarom de overheid daarvoor (mede) verantwoordelijk is, moet of wil zijn.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina7
De adviesaanvraag legt een zwaar accent op het motief van de sociale identiteit: "Een samenleving die haar historische wortels veronachtzaamt, loopt het risico van desintegratie," luidt de eerste zin van de adviesaanvraag. Het gewicht dat aan een dergelijke keuze wordt toegekend zal vervolgens niet alleen invloed hebben op de mate waarin het rijk verantwoordelijk wordt geacht voor de erfgoedzorg, maar ook de hoeveelheid middelen bepalen die aan behoud van cultureel erfgoed wordt besteed. En daarmee dus op de wijze waarop met het selectievraagstuk wordt omgegaan. In deze instrumentele opvatting wordt cultureel erfgoed een politiekideologisch instrument aan de hand waarvan aan onze en toekomstige generaties 'het verhaal van de Nederlandse geschiedenis' verteld kan worden. Hoewel de behoefte aan een gemeenschappelijke sociale identiteit in deze tijden van maatschappelijke onrust begrijpelijk is, vindt de Raad de wijze waarop dit motief hier wordt ingezet ondeugdelijk. Sociale en culturele identiteit zijn een uitvloeisel van een gemeenschappelijke beleving van cultureel erfgoed, maar het mag geen cultuurpolitieke opdracht zijn die eraan wordt opgelegd. Ten aanzien van de begrippen 'nationale betekenis' en 'representativiteit' stelt de Raad dat dit geen apriorigegevenheden zijn, maar de uitkomsten van zorgvuldig gekozen processen en toebedeelde verantwoordelijkheden. Er is meer dan één verhaal te vertellen over de geschiedenis van Nederland: die pluriformiteit en diversiteit moeten gewaarborgd worden. Mede om die reden is de Raad ook nooit een voorstander geweest van 'het' museum voor nationale geschiedenis. Hij heeft daaraan gerelateerde standpunten in 2002 nog uitgedragen in het advies 'Publieksbereik Hedendaagse Beeldende Kunst en Musea' en het advies 'Presentatie van Nederlandse geschiedenis in museat Bij erfgoedselectiebeleid moet het naar de mening van de Raad vóór alles gaan om beginselen van informatievrijheid, oordeelsvermogen en context, om publiek debat en publieke waardetoekenning, om de mentale toerusting en ontwikkeling waarop iedereen in een democratie recht heeft. Algemeen geldende motieven voor herijking Door het verstrijken van de tijd en uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen zijn er steeds meer en andersoortige erfenissen waarvoor beroep op zorg wordt gedaan, bijvoorbeeld gedigitaliseerd en digitaal gevormd erfgoed, het erfgoed van culturele minderheden, immaterieel, mobiel en landschappelijk erfgoed. Parallel aan de veranderende samenleving ontwikkelen zich de opvattingen over cultureel erfgoed. De in hoog tempo veranderende maatschappij stelt de bestaande 'voorraden' ter discussie, al was het alleen maar vanwege de altijd onvermijdelijke schaarste aan ruimte, tijd, energie en geld die dwingt tot het maken van keuzes. Tegelijkertijd wordt er sneller en meer afgebroken, weggegooid en geproduceerd. Dat roept de neiging op aan het verleden vast te houden vanuit de reflex dat alles wat oud is van waarde is. Een ieder die verzamelt moet van tijd tot tijd zijn collectie tegen het licht houden. Immers, als gevolg van ad hoc beslissingen die in de praktijk onvermijdelijk zijn, kunnen collecties scheef groeien. Zoveel mogelijk moet daarnaast worden voorkomen
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina s
dat we dingen (laten) bewaren die hun absolute waarde hebben verloren (bijvoorbeeld monumenten die 'kapotgerestaureerd' zijn), waarvan de relatieve waarde is afgenomen (bijvoorbeeld omdat er een mooier, gaver of representatiever specimen van een bepaalde categorie voorwerpen is gelokaliseerd) of waarvan de waarderingsparadigma's zijn verschoven. De beste optie is om periodiek de geselecteerde collecties te herijken en de criteria voor (her)selectie te toetsen aan vernieuwde kennis en inzichten. Dat houdt in dat de deskimdigen, die mede namens de gemeenschap waarde toekennen, periodiek moeten kunnen evalueren of het resultaat van selectie en bescherming nog in relatie staat tot de oorspronkelijke doelen. Bewust behouden en beschermen vraagt om het maken van heldere keuzes, die eventueel tot afstoting en zelfs vernietiging kunnen leiden als niemand zich aandient die vanuit een ander perspectief belang ziet en verantwoordelijkheid voelt. Sectorspecifieke motieven voor herijking In de monumentenzorg ontbreekt een uitgesproken visie op collectievorming en zijn behoud en bescherming nog steeds te zeer doelen op zich. Dit heeft een ongebreidelde groei van het monumentenbestand in de hand gewerkt en een bestand dat bovendien onevenwichtig is qua samenstelling. Een opeenvolging van tijdelijke beleidsmaatregelen heeft niet geleid tot meer inzicht, heldere procedures en effectiever beleid. Om duidelijke en gefundeerde keuzes te kunnen maken en periodiek te kunnen herijken is allereerst overzicht van en inzicht in het monumentenbestand noodzakelijk. Toegenomen kennis en veranderde inzichten ten aanzien van het gebouwde erfgoed moeten hun weerslag krijgen in het rijksmonumentenbestand. In de archeologische monumentenzorg is met het opstellen van een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie een eerste prijzenswaardige stap gezet om vanuit het huidige overzicht heldere keuzes mogelijk te maken. Bij archiefselectie is een belangrijk knelpunt de afnemende relatieve waarde van de overgedragen overheidsarchieven ten opzichte van andersoortige archieven. Terwijl van overheidsarchieven wellicht teveel wordt bewaard, heeft de overheid nauwelijks greep op minstens zo relevante archieven van bijvoorbeeld non-gouvernementele orgamsaties, bedrijven of personen. Daarnaast is de wijze waarop de selectiecriteria in de praktijk worden toegepast arbitrair, met name vanuit cultuurhistorisch oogpunt. De mogelijkheid tot herselectie, die de Archiefwet 1995 wel biedt, wordt onvoldoende benut. Musea hebben de relatieve vrijheid om zelf te verzamelen en af te stoten; ten aanzien van hun selectiebeleid is de bemoeienis van het rijk secundair. De praktijk dwingt musea tot het maken van keuzes om de kosten van collectiebeheer beheersbaar te houden. Herijking is in de museumwereld idealiter gekoppeld aan een evenwichtige 'presentatie Collectie Nederland'. Er is een evaluatie nodig van de werking van de in 2000 door de Museumvereniging uitgebrachte 'Leidraad voor het afstoten van museale objecten', van de inspanningen die ICN en museale instellingen de afgelopen periode hebben gepleegd rond collectiemobiliteit en van de ervaringen die zij daarmee hebben opgedaan.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
raginas
De lijst van objecten die vallen onder het regime van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit wordt elke tien jaar herijkt, om ruimte te geven aan veranderde omstandigheden of inzichten. Knelpunt is dat de wet niet geschikt is als instrument ter bescherming van ensembles. Inmiddels zijn er de nodige adviezen en rapporten verschenen die deze problematiek aankaarten en oplossingen aandragen. Deze hebben echter nog niet geleid tot de dringend gewenste aanvullende regelgeving. Een ander punt van zorg zijn de academische collecties, die door universiteiten worden afgestoten omdat ze niet meer gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek.
4.
Verantwoordelijkheden van de rijksoverheid
A lgemene verantwoordelijkheid Het rijk heeft een algemene verantwoordelijkheid voor behoud, beheer, selectie en toegankelijkheid van het Nederlandse culturele erfgoed. Deze verantwoordelijkheid krijg gestalte in wet- en regelgeving, in instellingenbeleid en in het treffen van, al dan niet tijdelijke, aanvullende voorzieningen. Deze algemene verantwoordelijkheid impliceert niet dat het rijk op al die gebieden ook een taak heeft. De taken worden per sector verschillend ingevuld: in een enkel geval is die taak wel aan het rijk, in de meeste gevallen krijgt de verantwoordelijkheid vorm door het faciliteren van andere overheden en organisaties die erfgoedzorg tot hun taak rekenen. Specifieke verantwoordelijkheden Een specifieke verantwoordelijkheid heeft het rijk om te beginnen voor erfgoed dat rijkseigendom is. De rijksoverheid draagt zorg voor de rijksarchieven omdat zij deze heeft gevormd en daarvan eigenaar blijft. Directe verantwoordelijkheid voor het beheer heeft de rijksoverheid voor de monumenten in eigendom. Voorts draagt zij zorg voor de museale rijkscollecties die om uiteenlopende redenen in haar bezit zijn gekomen. Op al deze uiteenlopende verantwoordelijkheden gaat de Raad in het tweede deel van dit advies nader in. Wel stelt hij nu al vast dat deze specifieke verantwoordelijkheden van het rijk niet louter zijn terug te voeren op de 'nationale betekenis' van het erfgoed in kwestie. Voor zaken waarvan het rijk geen eigenaar is, maar waarvan wel is vastgesteld dat zij van nationale, want maatschappelijk en breed erkende en generatieoverstijgende, betekenis zijn, is de specifieke verantwoordelijkheid van het rijk complementair aan de verantwoordelijkheden van de eigenaren en beheerders van dat erfgoed. De verantwoordelijkheid kan gestalte krijgen in een scala van handelingen, variërend van registreren, documenteren, aankopen en restaureren tot (re)contextualiseren, musealiseren en (digitaal) verduurzamen. Dit alles hoeft de rijksoverheid echter niet altijd letterlijk zelf en direct te doen. Zij kan ook stimuleren dat dit door derden en indirect gebeurt. Uiteraard vraagt dit standpunt om nadere concretisering. Dat is echter pas mogelijk vanuit de context van de verschillende sectoren en zal dan ook aan de orde komen in het tweede deel van dit advies.
Taad VOOT cultuUT
pagina 10
raad voor cultuur raad voor cultuur
De rijksoverheid behoort te streven naar overzicht van het culturele erfgoed. Hoewel dat overzicht in veel gevallen ontbreekt, zelfs ten aanzien van het erfgoed dat onder haar directe verantwoordelijkheid valt, is inmiddels wel duidelijk dat valt af te dingen op de samenstelling van het verworven of beschermde bestand. In zijn archiefwettelijke uitvoeringsadviezen constateert de Raad steeds vaker dat er van overheidsarchieven nodeloos veel wordt bewaard. Anderzijds is een groot aantal van voor 1975 daterende archieven nog niet opgenomen in openbare archiefbewaarplaatsen en dus ook niet toegankelijk voor onderzoekers. Met name de rijksoverheid kampt met grote achterstanden in de overbrenging. Hoewel openbare archiefinstellingen vrij actief zijn in het acquireren van particuliere archieven, zijn er geen sectorbrede afspraken over collectie- en acquisitieprofielen. Overzicht over het particuliere archiefbezit ontbreekt sinds het stopzetten van de registratie daarvan in het Centraal Register van Particuliere Archieven. Bij monumentenzorg ontbreekt een gefundeerd overzicht van en inzicht in de gebouwde objecten met de status van rijksmonument. Hoewel de Actualisatie van het Monumentenregister, gestart in 1999, leidt tot actualisatie van zakelijke monumentengegevens en een zeker inzicht in regionale spreiding van monumenten geeft, ontbreekt een inhoudelijke component. Toegenomen kennis en veranderde inzichten ten aanzien van gebouwd erfgoed krijgen zo geen weerslag in het rijksmonumentenbestand. Hoewel de in 2002 verschenen Archeologiebalans een adequaat instrument voor een totaaloverzicht van het archeologisch erfgoed is gebleken, geeft hij nog geen antwoord op de verhouding tussen kennislacunes, de samenstelling van de lijst van archeologische objecten die als rijksmonument zijn aangewezen en nieuwe beschermingsvoorstellen. De Nationale Onderzoeksagenda Archeologie kan hier verbetering in brengen. Ook een totaaloverzicht van museumcollecties ontbreekt. Wel zijn overzichten van deelcollecties in de maak via het Museum Inventarisatie Project. In de niet-erfgoedsectoren houden met narne ondersteunende instellingen zich bezig met cultureel erfgoed. Veel van het culturele erfgoed in deze sector bevindt zich echter in deelcollecties die op diverse plaatsen worden bewaard, vaak nog als collecties van producerende instellingen. Bij deze 'bedrijfscollecties' is behoefte aan meer expertise ten aanzien van beheer en behoud. Daarin zouden de ondersteunende instellingen een coördinerende rol moeten (kunnen) vervullen. Dat geldt ook voor het verkrijgen van overzicht van voor deze sectoren relevante collecties in overheidsarchieven, musea en andere instellingen. In het advies over de ondersteuningsstructuur in de cultuursector en in het tweede deel van dit advies zal de Raad nader ingaan op de rol van het rijk in verband met de verschillende problemen die er in de niet-erfgoedsectoren zijn rond cultureel erfgoed. De noodzaak van een dynamisch selectiebeleid Van de rijksoverheid mag voorts worden verwacht dat zij zich bewust is van haar generatieoverstijgende verantwoordelijkheid. Elke generatie verhoudt zich weer
raad VOOT cultUUr
pagina H
raad voor cultuur raad voor cultuur
anders tot het culturele erfgoed dan voorgaande generaties. Standpunten en betekenisgeving zijn tijdgebonden, maar de omgang met erfgoed vraagt zowel om kritische distantie als om respect voor wat door de erflaters is nagelaten. Het inbouwen van vertragingsfactoren in selectieprocessen voorkomt dat cultureel erfgoed ten prooi valt aan de waan van de dag en dat collecties en bestanden vooral 'het tekort van het teveel' demonstreren, alle inspanningen en goede bedoelingen ten spijt. De rijksoverheid behoort te onderkennen welke nieuwe onderwerpen in de samenleving spelen en de eventueel noodzakelijke zorg voor het daarbij mogelijk behorende erfgoed in te passen in bestaande structuren en beleid. Relatief nieuw is de aandacht voor categorieën als gedigitaliseerd en digitaal gevormd erfgoed, het erfgoed van culturele minderheden, mobiel en immaterïeel erfgoed. De Raad erkent dat deze categorieën relevant zijn en aandacht verdienen. Structureel en specifiek beleid op deze aandachtsgebieden acht hij echter onnodig en zelfs onwenselijk. Het gaat hier niet om wezenlijk nieuwe categorieën, maar om bijzondere en enigszins onderbelichte, verwaarloosde of niet onderkende soorten van museaal, monumentaal en documentair erfgoed, waarvoor binnen het museumbeleid, het monumentenbeleid en het archiefbeleid in principe voldoende ruimte is. Het rijk moet zich in eerste instantie beperken tot inventarisatie en waardestelling van die categorieën erfgoed die tot op heden stiefmoederlijk werden behandeld. Dergelijke activiteiten heeft het rijk gefaciliteerd voor het kerkelijke erfgoed, het academische erfgoed en het mobiele erfgoed om aan de hand daarvan te bezien welke mogelijkheden voor behoud en bescherming er zijn en/of eventueel gecreëerd moeten worden. Op basis van de uitkomsten van inventariserend onderzoek kan besloten worden tot tijdelijke maatregelen om de sectoren, instellingen, particulieren en decentrale overheden te stimuleren het nodige te doen om het waardevolle erfgoed te beschermen en toegankelijk te maken. Een en ander geldt ook voor de zogenaamde sectoroverschrijdende onderwerpen zoals ensembles, historisch landschappelijke elementen etc. Het is overigens maar zeer de vraag of er naast de bestaande musea voor het mobiele erfgoed zoals Aviodome, het Nederlands Spoorwegmuseum, de scheepvaartmusea en het Nationaal Automobielmuseum, nog aanvullend rijksbeleid noodzakelijk is, gericht op de restauratie en presentatie van mobiel erfgoed. Ook ten aanzien van de zogenoemde nieuwe categorieën gaat de Raad uit van een specifieke verantwoordelijkheid die vooral complementair is. Uitgangspunt is gedeelde verantwoordelijkheid met andere overheden, instellingen, bedrijven en particulieren. Nederlands erfgoed in het buitenland Het Koninkrijk der Nederlanden is groter dan de Staat der Nederlanden, en was in het verleden aanmerkelijk groter dan nu. Dat alleen al impliceert dat het culturele erfgoed waaraan voor Nederland en zijn inwoners betekenis kan worden toegekend zich ook buiten de landsgrenzen kan bevinden. Ook de talrijke buitenlandse
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina12
handelscontacten van Nederland hebben wereldwijd tastbare sporen achtergelaten. De rijksoverheid is in formele zin niet verantwoordelijk voor dat erfgoed, en kan dat ook niet zijn. Het historisch belang vergt wel een zekere mate van betrokkenheid bij de zorg voor dit erfgoed. Bovendien impliceert ook het betreffende Unesco-verdrag deze hulpvaardigheid tussen landen onderling. Daarbij is er, voor zover het om de voormalige koloniën gaat, sprake van een morele plicht om deze landen te ondersteunen bij de instandhouding en het beheer van het gedeelde erfgoed. Het erfgoed van nieuwe Nederlanders is nog veel wijder verspreid. Het rijk moet stimuleren en zo nodig, waar het bijvoorbeeld gaat om zijn eigen archieven, waarborgen dat een afgewogen selectie van in Nederland aanwezige bronnen voor het reconstrueren van hun aankomst en verdere wedervaren in ons land, behouden en toegankelijk blijven. Uiteenlopende rollen van de overheid in het waarderingsproces Het voeren van cultuurbeleid gaat, zo heeft het voorgaande duidelijk gemaakt, onvermijdelijk gepaard met het veranderen van opvattingen en het ingrijpen in erfgoed. Elke politieke keuze bij de waardering van cultureel erfgoed is ook een inhoudelijke keuze, en vice versa. De overheid kan zich mede om die reden niet volledig onttrekken aan het waarderingsproces, ondanks het feit dat deskundigen een belangrijke rol vervullen ten gunste van de inhoud en kwaliteit van de te maken keuzes. Haar eerste opdracht is om de taken goed af te bakenen. Voorts moet zij er zorg voor dragen dat op een zorgvuldige manier verantwoording wordt afgelegd over de genomen beslissingen. De rol die de overheid verder speelt in het waarderingsproces varieert per sector en daarin soms per specifiek onderdeel en is mede afhankelijk van de maatschappelijke belangen die in het geding zijn. De overheid kan zich opstellen als coördinator en stimulator, zoals in de museumsector. Zij kan als vangnet fungeren als bijvoorbeeld sprake is van dreigende verkoop aan het buitenland, zoals mogelijk is uit hoofde van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit. Zij kan een dubbelrol spelen door zelf collecties te vormen en aan de hand daarvan verantwoording af te leggen, zoals gebeurt in de archiefsector. En zij kan optreden als beschermheer, zoals in de sector monumenten. Tenslotte is de overheid soms rechtstreeks eigenaar, hetgeen het geval is bij rijkscollecties, overheidsarchieven, rijksgebouwen en terreinen.
i
Uitgangspunten voor de sectorale uitwerking
In het tweede deel van dit advies zal de Raad per sector een oordeel geven over het vigerende selectiebeleid, de resultaten daarvan en de eventueel noodzakelijke aanpassingen. Hoe dan ook zal het nieuwe selectiebeleid gebaat zijn bij duidelijker taakverdelingen, een meer afgewogen selectie, periodieke herselectie en transparantere processen. Bij de heroverweging en uitwerking van het selectiebeleid in de verschillende sectoren zal de Raad in dat licht aandacht besteden aan:
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
-
-
-
-
-
-
6.
pagina13
Essentialia: het onbetwiste erfgoed waarvan de waarde, mede als gevolg van het deskundigenoordeel, blijvend en maatschappelijk breed wordt erkend en waarvan de betekenis de oorspronkelijke functie en tijd overstijgt. Contextuele benadering: niet alleen de ontstaansomgeving en -intenties dienen gewogen te worden, maar ook de perceptie, het gebruik, de redenen waarom en de omstandigheden waaronder iets als erfgoed is aangemerkt. Bij context kan het ook gaan om zogenaamde ensembles, complexen of de fysieke, ruimtelijke context van objecten. Ruimte voor geïntegreerde, gebiedsgerichte of themagerichte benaderingen: dat er omwille van de werkbaarheid een ordening in disciplines en sectoren is, mag niet beletten dat er ruimte is voor benaderingen die dat doorkruisen. De verschillende sectoren bieden elkaar immers ook context. Een projectmatige, experimentele aanpak werpt waarschijnlijk de meest resultaten af. Musea zouden in deze kunnen fungeren als publieksinterface. Balans tussen continuïteit en dynamiek: selecteren is een dynamisch proces met een, in eerste instantie, statische uitkomst. De dynamiek dient te worden onderkend en ingebouwd door periodieke herijking een vast onderdeel te maken van het beleid. De dynamiek dient te worden gerelativeerd door een vertragingsfactor in te bouwen in het waarderingsproces, zoals de Monumentenwet die kent in de voorwaarde dat een rijksmonument minstens vijftig jaar oud moet zijn. Reductie van betekenisvernietiging: wanneer een object door veranderde omstandigheden of setting aan authenticiteit heeft ingeboet, zou het zo kunnen zijn dat het opbouwen en bewaren van zorgvuldige documentatie van het object en wat daarmee gebeurd is, te verkiezen is boven fysiek behoud. Hetzelfde geldt voor verhalen en ander immaterieel erfgoed. Transparantie in de verantwoording: mede vanwege het groeiende besef dat de selectie van cultureel erfgoed een complexe en immer arbitraire aangelegenheid is, dient de nodige aandacht besteed te worden aan de verantwoording van beslissingen. Kwaliteitscriteria zijn daarbij essentieel, evenals de notie dat kwaliteit altijd verschillende gradaties kent en dat uit die graduele verschillen ook verschillende beschermingsregimes kunnen voortvloeien.
Recapitulatie aan de hand van de gestelde vragen
In het voorgaande is verduidelijkt waarom de Raad vindt dat de vragen van de staatssecretaris nuancering behoeven. Hij heeft aangegeven op welke wijze dat moet gebeuren en richtingen aangegeven voor een concrete uitwerking van het selectiebeleid per sector. Het eerste deel van dit advies kan derhalve niet anders dan in samenhang met deel twee worden gelezen.
r22Cl VOOT c Ult UUT
pagina 14
raad voor cultuur raad voor cultuur
De Raad onderschrijft de opvatting dat het rijk, samen met andere overheden en particulier initiatief, algemene verantwoordelijkheid draagt voor een infrastructuur waarbinnen het algemene belang goed behartigd wordt. Het ligt in het verlengde van die bestelverantwoordelijkheid dat het rijk prioriteiten stelt en, daar waar cultureel erfgoed niet adequaat wordt beschermd en ook de toegankelijkheid in het geding komt, sectoren en instellingen in beweging zet. De Raad is het daarnaast eens met de opvatting dat de mogelijkheid tot differentiatie beter in het beleid verankerd moet worden en ziet daartoe de nodige concrete opties. Invulling dient per sector gestalte te krijgen. Ten aanzien van de zogenaamde nieuwe categorieën stelt de Raad zich op het standpunt dat het rijk in eerste instantie verantwoordelijk is voor inventarisatie en waardestelling. Pas aan de hand daarvan kan bezien worden of inpassing in bestaande instellingen en structuren voldoende mogelijkheden biedt of dat nieuw instrumentarium nodig is. Specifieke verantwoordelijkheid draagt het rijk allereerst voor het erfgoed dat rijkseigendom is. Periodieke herijking dient in het beleid verankerd te worden om vast te kunnen laten stellen of het erfgoed dat rijkseigendom ook nog steeds van nationaal belang is. Voor objecten waarvan het rijk geen eigenaar is, maar waarvan wel is vastgesteld dat zij van nationale, want maatschappelijk breed erkende en generatieoverstijgende betekenis zijn, zijn de eigenaren primair verantwoordelijk en is de verantwoordelijkheid van het rijk complementair. Dit krijgt vorm door het stellen van randvoorwaarden en wettelijke kaders. Aard en omvang van de specifieke verantwoordelijkheid van het rijk voor objecten in bezit van derden kan per sector verschillen. Wel geldt voor alle sectoren dat het rijk overzicht nodig heeft over het totale erfgoedbestand, teneinde adequaat invulling te kunnen geven aan deze complementaire rol. Aan deze fundamentele voorwaarde is nog in onvoldoende mate voldaan.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina is
Het tekort van het teveel over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed
Deel II
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina le
Archieven 1.
Introductie
"Goed is goed genoeg" luidt het adagium van de staatssecretaris van Cultuur bij de aanpak van de achterstanden in de archiefselectie bij de rijksoverheid'. Achter die vier woorden gaat een weerbarstige werkelijkheid schuil: de historiseringsbehoefte die onze tijd kenmerkt, de onbeheersbaarheid van de processen van waardering en selectie, het alsmaar uitdijende aanbod van potentieel waardevolle archieven, de discussie zonder eind over wat waarom bewaard of vernietigd moet worden, de specifieke en complexe beheerproblematiek van digitaal gevormde archieven. Daaronder liggen fundamentelere maatschappelijke en politieke vraagstukken: wat maakt Nederland tot wat het is, hoe en op grond waarvan bepalen burgers wat hun gemeenschappelijke en hun individuele identiteit inhoudt, en hoe verhouden overheid en burgers zich tot elkaar? Tegen die achtergrond vraagt de staatssecretaris de Raad voor Cultuur hoe het gesteld is met de kwaliteit van de archiefselectie, of de archiefdepots in den lande wel de juiste bestanden bevatten en wat er veranderd en verbeterd moet worden aan de gangbare aanpak van archiefselectie. In reactie op deel I van het advies erfgoedselectiel vraagt de staatssecretaris bovendien om in het tweede deel nogmaals aandacht te besteden aan het begrip nationale betekenis en de bruikbaarheid daarvan als algemene basis voor de rijksverantwoordelijkheid voor erfgoed. Ook vraagt zij naar andere dan cultuurhistorische overwegingen die een rol zouden moeten spelen bij de vormgeving van het erfgoedselectiebeleid. Tenslotte geeft de staatssecretaris aan behoefte te hebben aan verheldering van het onderscheid tussen waardering en selectie. De Raad3 komt in dit deel van het advies over erfgoedselectie weliswaar tot antwoorden op de hem voorgelegde vragen, maar tekent daarbij op voorhand aan dat de door hem voorgestane oplossingsrichtingen niet tot in detail zijn uitgewerkt Dit stuk is niet alleen bedoeld om de staatssecretaris van advies te dienen, maar ook om een nieuwe impuls te geven aan het debat dat vijftien jaar geleden ontstond naar aanleiding van het Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn (PIVOT).
Brief van de staatssecretaris van Cultuur aan de R aad voor Cultuur dd. I 3 juni 2005, waarin zij de Raad informeert over het project Wegwerken archiefachterstanden tot en met 1975. 2
Het tekort van het teveel. Over de rijksverantwoordelijkheidvoor cultureel erkoed, uitgebracht
3
7 april 2005, kenmerk re-2004.01917/2; reactie daarop van de staatssecretaris dd. 11 mei 2005, kenmerk DCE/04/55460. Het archievendeel van het advies is voorbereid door de Algemene Commissie Archieven en de Bijzondere Commissie Archieven, die daarin werden bijgestaan door extern deskundige drs A E M. Jonker.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
2.
pagina o
Begripsbepaling
In haar reactie op het eerste deel van het advies over erfgoedselectie merkte de staatssecretaris op dat de termen waardering en selectie in het advies niet onderscheidend worden gebruikt. Om daarover in het tweede deel van het advies geen misverstanden te laten ontstaan expliciteert de Raad de gehanteerde begrippen. In algemene zin kunnen de waardering en de selectie van archieven worden opgevat als het bepalen van de waarde van archiefbescheiden en het maken van keuzen op basis van die waardering. Waardering en selectie kunnen gericht zijn op de vernietiging of bewaring van archief, maar ook op de vorming, de conservering, de ontsluiting en het gebruik ervan. Al deze interventies beïnvloeden de omvang van archieven, hun kwaliteit, hun betekenis, hun levensduur en hun gebruiksmogelijkheden. Waardering en selectie vormen in die zin een integraal onderdeel van alle archivistische werkprocessen. Omdat de vragen van de staatssecretaris zich toespitsen op de selectie ten behoeve van de vernietiging, worden in dit advies waardering en selectie vooral in verband gebracht met de keuze tussen bewaren en vernietigen. In die toegespitste, klassieke zin betekent waardering het bepalen van de relatieve waarde van archief ten opzichte van ander archief en het op basis daarvan vaststellen van een bewaartermijn, die van een jaar tot de eeuwigheid kan variëren. Met selectie wordt dan bedoeld het effectueren van een waarderingsbeslissing door het scheiden van te bewaren stukken enerzijds en te vernietigen stukken anderzijds. Waardering en selectie zijn per definitie contextueel. Archiefstukken ontlenen hun waarde voor een belangrijk deel aan de documenten waarmee ze in verband staan. Elke methode van waardering en selectie van archiefbescheiden die het oorspronkelijke verband tussen de bescheiden veronachtzaamt, maakt ook het bewaarde waardeloos. Wie weinig vernietigt, vernietigt soms te veel; wie weinig wil bewaren loopt het risico niets te bewaren. Al is het onderscheid tussen de begrippen helder, ook in dit deel van het advies is enige begripsvervuiling onvermijdelijk. Het advies bezigt gangbare termen zoals 'selectielijst' en 'selectiebeleid', hoewel die begrippen feitelijk primair betrekking hebben op waardering.
3.
De waarde van archieven
Aan de vraag naar de kwaliteit van archiefselectie en de resultaten daarvan gaat de vraag vooraf naar de redenen om archieven te bewaren. Iedere instelling of persoon die een administratie bijhoudt, correspondentie voert of anderszins vastlegt waar hij of zij zich mee bezig houdt, vormt archief ten eigen nutte. Ook voor derden kan dat archief relevant zijn: de belastingdienst moet kunnen controleren of een aangifte deugt, een verzekeraar wil bewezen zien dat een geclaimde inboedelschade gestoeld is op de werkelijke waarde van het beschadigde goed, burgers en volks-
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina is
vertegenwoordigers moeten kunnen controleren of het openbaar bestuur goed functioneert. De administratieve, bewijs- en verantwoordingsfuncties van archieven zijn meestal van voorbijgaande aard. Wel zijn de belangen van bewijsvoering en verantwoording in de afgelopen jaren steeds zwaarder gaan wegen. Met name op het gebied van het milieu is men ervan doordrongen dat eventuele gevolgen van (het nalaten van) handelen pas op lange termijn aan de dag kunnen treden. Dat heeft tot gevolg dat bestanden met bewijsfunctie langer bewaard moeten blijven De introductie van het duale stelsel in het gemeentebestuur heeft geleid tot verzwaring van de bewijs- c.q. verantwoordingsfunctie en dus langere bewaartermijnen voor allerhande gemeentelijke bescheiden. De toename van het aantal overheidsorganen met enquêterecht leidt bij die organen tot een terughoudender vernietigingsbeleid en langere bewaartermijnen. Tegelijkertijd is het waarborgen van authenticiteit en betrouwbaarheid en dus de bewijsfunctie van informatie in het digitale tijdperk lastiger en kostbaarder dan ooit. Deze omstandigheden zijn mede bepalend voor de vormgeving van het archiefselectiebeleid. Als archiefstukken geen administratieve en bewijsfuncties meer vervullen, kan een archiefvormer in principe overgaan tot vernietiging van de desbetreffende bescheiden. Toch zijn er waarschijnlijk maar weinig mensen en instellingen die zo met hun archieven omgaan. Zij zijn doordrongen van het besef dat archieven bovenop en na afloop van hun aanvankelijke gebruikswaarde een meerwaarde hebben. Die meerwaarde is gelegen in een (combinatie van) informatieve, descriptieve, emotionele en symbolische waarde * Formele waardering van archiefstukken vindt, zoals verderop in dit advies uitgebreider wordt beargumenteerd, idealiter in een zo vroeg mogelijk stadium plaats. Op het moment dat een beleidsnota geschreven wordt of een database wordt gevuld is er over de symbolische en emotionele waarde van zo'n archiefstuk nog niet veel te zeggen. De initiële formele waardering van archieven is vooral gebaseerd op inschattingen over de descriptieve en/of informatieve waarde van archieven, dus op hun bronwaarde. Pas jaren later zullen burgers en samenleving een eigen oordeel vellen over de waarde van het bewaarde en beslissen welk erfgoed zij zich als het ware toeeigenen. Door dit proces van toe-eigening kan een archief dat door een willekeurige 4
Het verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 bindt de leden van de EU aan nieuwe afspraken betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. De Wet uitvoering Verdrag van Aarhus van 30 septernber 2004 (Stb. 2004/519) vertaalt het verdrag in nationale wetgeving. Aarhus impliceert een aanzienlijke
aanscherping van het in de Wet Openbaarheid van Bestuur neergelegde regime voor openbaarheid van milieu-informatie en heeft grote gevolgen voor de bewaartermijnen van archieven waarin zulke informatie vastligt. s
Zoal s uiteengezet in de nota Archieven bewaren: cultureel investeren in de toekomst van oktober 1992 (beter bekend als de nota Klep), die de basis vormde voor advies 436 van de
Raad voor Cultuurbeheer inzake het toekomstige beleid met betrekking tot de selectie van archieven van 6 december 1994.
raad voor cultuur
pasina is
raad voor cultuur raad voor cultuur
archiefvormer is nagelaten uiteindelijk gaan behoren tot het culturele erfgoed van een familie, een bevolkingsgroep en misschien ook wel van de hele Nederlandse samenleving. Overigens laten archieven met louter bronwaarde meer ruimte voor nuances tussen het zwart van de waardering 'vernietigen' en het wit van de waardering 'bewaren'. Zolang de betrouwbaarheid en de duurzaamheid van de in de archieven vervatte informatie is gewaarborgd, is het verdedigbaar dat originele archiefbescheiden vernietigd worden als deze worden vervangen door kopieën (op bijvoorbeeld microfilm of, voor digitale bescheiden, in een ander bestandsformaat) die duurzamer zijn en minder beheerproblemen opleveren. Het bestemmen van archieven voor blijvende bewaring is een daad van betekenisgeving. De archiefvormer die besluit zijn archieven langer te bewaren dan de primaire functies van die archieven vereisen, geeft daarmee te kennen dat deze archieven behoren tot het cultureel erfeoed. De archiefonderzoeker die dit materiaal vervolgens gebruikt om een verhaal over zichzelf of anderen te vertellen, kent het daarmee ook erfgoedbetekenis toe. De essentie van goed archiefselectiebeleid is, dat de waardering (lees: betekenisgeving) door de archiefvormer zo min mogelijk betekenisvernietiging voor anderen tot gevolg heeft, zodat de individuele archiefonderzoeker optimaal gelegenheid heeft om zijn eigen betekenis aan het materiaal te hechten en zijn eigen verhaal te vertellen. Archiefselectie gaat dus om méér dan het vaststellen wat vanuit de optiek van de archiefvormer zelf erfgoed is: het gaat om het veiligstellen van bronnen waaruit we ons verleden kunnen reconstrueren. Nadrukkelijk gaat het daarbij niet alleen om onszelf in het hier en nu, maar ook om hen die na ons komen. ledere tijd stelt zijn eigen vragen aan de geschiedenis. De kunst van het waarderen en selecteren is om dát materiaal te behouden dat op zoveel mogelijk denkbare en ondenkbare vragen een antwoord
biedt. Wereldwijd wordt fundamenteel en toegepast onderzoek gedaan naar methoden en technieken voor de waardering en selectie van archieven. De problematiek van waardering en selectie, door velen gezien als de kern van de archivistiek, is deels grensoverschrijdend, deels bepaald door nationale omstandigheden en wetgeving. Voor de kwaliteit en effectiviteit van waardering en selectie is het van groot belang dat Nederland actief bijdraagt aan het archiefwetenschappelijk onderzoek op dit punt en dat de onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland aan nieuwe en bestaande beroepsbeoefenaren worden overgedragen.
4. Nationale betekenis, representativiteit en rijksverantwoordelijkheid De staatssecretaris zoekt bij de herijking van het erfgoedselectiebeleid houvast bij het begrip 'nationale betekenis' voor het kunnen begrenzen van de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. In deel I van het advies heeft de Raad
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina2o
uitvoerig aangegeven waarom hij daar geen heil in ziet. Nationale betekenis is geen stabiel criterium; het is de uitkomst van een proces van betekenisgeving en derhalve voortdurend aan verandering onderhevig. Het koppelen van de rijksverantwoordelijkheid aan een fluïde begrip als nationale betekenis lost bovendien de beheer- en beheersproblemen van de rijksoverheid niet op. Zowel op praktische als op principiële gronden kwam de Raad tot het advies om bij de toedeling van verantwoordelijkheden primair uit te gaan van de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Erflaters, en na hen de erfgenamen, zijn verantwoordelijk voor hun eigen erfgoed. De specifieke rijksverantwoordelijkheid voor erfgoed is de verantwoordelijkheid van het rijk als eigenaar. Bij de invuling van die verantwoordelijkheid dient de overheid niet alleen haar eigen belang in het oog te houden, maar ook dat van de burgers. De generieke verantwoordelijkheid van het rijk, complementair aan de primaire verantwoordelijkheid van de eigenaren, is de zorg voor de infrastructuur, voor overzicht, voor kaders, voor financiële en beheersmatige vangnetten voor wat bedreigd of verwaarloosd wordt. De generieke verantwoordelijkheid van het rijk geldt uitdrukkelijk niet alleen de archieven van nationale betekenis, maar borgt het behoud, het beheer en de toegankelijkheid van het totale bestand van bewarenswaardige archieven; een geheel dat meer is dan de som der delen. De werkelijke nationale betekenis van archieven ligt immers in de representativiteit van dat bestand, dat elk individu, elke maatschappelijke groepering en de samenleving in staat stelt te ontdekken wat zijn geschiedenis is. De opvatting over representativiteit als kern van de rijksverantwoordelijkheid impliceert dat representativiteit ook de meetlat is waarlangs de kwaliteit van de archiefselectie en de resultaten daarvan primair gelegd moeten worden.
5.
Integraal archiefbeleid
Nederland als natiestaat bestaat pas sinds 1813. De natie als uitgangspunt nemen levert alleen daarom al geen representatief bronnenbestand op. Daarbij komt dat het belang van de Nederlandse natiestaat verhoudingsgewijs afneemt doordat in toenemende mate supranationale organisaties als de Europese Unie, nongouvernementele orgamsaties en multinationale ondernemineen het reilen en zeilen in ons land mede bepalen. Ook de rol van de overheid verandert: zij trekt zich terug op haar kerntaken en stoot steeds meer taken af. De grote veranderingen in de bevolkingssamenstelling van Nederland veroorzaken grote en soms tegengestelde bewegingen in de beleving van de identiteit van de inwoners van ons land. Temidden van al die schuivende panelen bepalen hoe een representatieve archiefcollectie eruit zou moeten zien, vergt een fundamenteel debat over de doelstelling van archiefwaardering en -selectie, zowel binnen de archiefprofessie en onder historisch onderzoekers als met een brede waaier van groeperingen in de
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
rasinan
samenleving. Feitelijk is een dergelijk debat in het afgelopen jaar al van start gegaan met de vele discussies over 'de canon' van de Nederlandse cultuur. Het openbaar maken van acquisitieprofielen, waarin archiefinstellingen uiteen zetten wat voor soort niet-overheidsarchieven zij willen verwerven en waarom, kan het debat stimuleren en richting geven." Vooruitkipend op de uitkomsten van dit debat, stelt de Raad dat het evident is dat het archiefbeleid tot dusver een onevenredig grote nadruk legt op het veilig stellen van archieven van Nederlandse overheden. Zoals hij al betoogde in het Vooradvies voor de Cultuurnota 2005-2008 acht hij een fundamenteel andere benadering nodig: een integraal archiefbeleid is geboden. Waarderen en selecteren van archieven kan niet anders dan door maatschappelijke relaties bloot te leggen en van daaruit afwegingen te maken. Per saldo zal dat leiden tot een geringere toename van te bewaren Nederlandse overheidsarchieven, meer aandacht voor het selectiebeleid van intergouvernementele en supranationale organisaties, en dan met name de EU, en een opwaardering van archieven van particuliere en semi-publieke organisaties, van groot tot klein. De volgende paragrafen gaan nader in op de waardering en selectie van archieven van deze drie categorieën archiefvormers.
6.
Archieven van Nederlandse overheidsorganisaties
Beheren en beheersen van een groeiend bestand Niet alleen het pleidooi voor een integraal archiefbeleid heeft verregaande consequenties voor het beleid ten aanzien van waardering en selectie. Ook vanuit de praktijk van de archiefselectie bij de overheid dringt de conclusie zich op dat het tijd is voor een fundamenteel andere benadering. Het uitdijende erfgoedbestand stelt de rijksoverheid voor beheers- en beheerproblemen. De adviesaanvraag is mede daardoor ingegeven. De autonome, want wettelijk voorgeschreven aanwas van te bewaren overheidsarchieven drukt zeker sinds de Archiefwet 1995 zwaar op de archiefvormers, de openbare archiefbewaarplaatsen en de daarvoor verantwoordelijke bestuurders. Met name de rijksoverheid heeft tot op heden onvoldoende grip gekregen op de processen van waardering, selectie en overdracht van haar archieven. Een aanzienlijk deel van de overheidsarchieven vóór 1975 is nog niet aan de openbare archiefbewaarplaatsen overgedragen. Voor veel archieven ontbreken zelfs de vastgestelde selectielijsten die nodig zijn voor de waardering, selectie en bewerking. In zijn adviezen over de vaststelling van selectielijsten voor overheidsarchieven, constateert de Raad veelvuldig dat het bewaarbeleid van de 6
Zoals het Nationaal Archief onlangs deed met de publicatie van het artikel van Nico van Egmond, Selectie en verwerven voor het Nationaal Archief in: Selectie waardering en
7
acguisitie van archieven (SA P Jaarboek 2004, 's-Gravenhage 2005). De staatssecretaris van Cuhuur gee ft in haar brief van 8 juli 2005 (DCE/05/23620) aan de Tweede Kamer een beschrijving en analyse van en oplossingsrichtingen voor deze problematieka
raad voor cultuur raad war cultuur raad voor cultuur
pagina22
rijksoverheid ruimhartig is en spreekt hij de vrees uit dat er veel ballast in de bewaardepots terecht komt. Maar niet alleen de aanwas, ook de teloorgang van overheidsarchieven is ten dele een autonome ontwikkeling, vaak onbedoeld en in strijd met de vigerende wetgeving. De beheersing van digitaal gevormd archief laat veel te wensen over. De Rijksarchiefinspectie deed daarvan nog onlangs indringend verslag in haar rapport Een dementerende overheid?" De onbeheersbaarheid van de aanwas en de teloorgang van overheidsarchieven hebben veel met elkaar te maken. De overheid, en dan met name de rijksoverheid, holt achter de feiten aan, terwijl zij alle zeilen zou moeten bijzetten om grip te krijgen op de actuele archieven en de vraagstukken die het beheer daarvan oproepen. Ondertussen blijven de achterstanden in waardering, selectie en overdracht vooral bij de rijksoverheid drukken op de toch al krap bemeten middelen voor archiefbeheer. Doelstelling De rijksoverheid hanteert sinds de start van het PIVOT-project in 1991 een generieke doelstelling bij de waardering en selectie van archieven: de te bewaren gegevens dienen een reconstructie op hoofdlijnen mogelijk te maken van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, om daarmee bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen. In recente selectielijsten heeft deze doelstelling al een wijziging ondergaan. Niet langer moet alleen reconstructie van het overheidshandelen mogelijk zijn, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn af te leiden uit overheidsarchieven. De Raad is van oordeel dat in de oorspronkelijke versie van deze doelstelling het gezichtspunt van de archiefvormer, de rijksoverheid dus, te zeer overheerst. De recente aanpassing betekent zeker een verbetering, maar ook in de aangepaste doelstelling mist de notie dat de interactie tussen de overheid en haar omgeving essentieel is bij de waardering van overheidsarchieven. De overheid moet zich ten aanzien van haar archieven niet alleen afvragen wat representatief is voor haarzelf, maar ook, en misschien vooral, wat representatief is voor haar burgers. De Raad pleit daarom voor een integrale doelstelling van archiefselectie, die niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor andere overheden en zelfs voor particuliere archiefvormers bruikbaar is. Hierboven heeft hij al aangegeven dat de selectiedoelstelling de uitkomst hoort te zijn van een fundamenteel debat waarbij niet alleen professionals betrokken zijn. Operationalisering van de selectiedoelstelling zal langs twee lijnen moeten verlopen. Enerzijds is het nodig dat onafhankelijke historici -in opdracht van de staatssecretaris- een analyse maken van bepalende politieke, bestuurlijke, economische, ecologische, sociale en culturele ontwikkelingen, gebeurtenissen,
*
Een dementerende overheid? De risico's van digitaal informatiebeheer bij de centrale overheid
('s-Gravenhage, februari 2005).
TaaÒ VOOT CUltUUT Tåad VOOT CUlttWT
pagina 23
raad voor cultuur
relaties en organisaties per beleidsterrein (hierna kortweg aangeduid als historischmaatschappelijke analyse). Anderzijds zullen beheerders van bewaardepots (zowel rijks- als decentrale overheid als particulier) algemene selectiecriteria moeten formuleren, waar nodig aan te vullen met bijzondere criteria voor specifieke beleidsterreinen en/of lokale, regionale of sectorale eigenaardigheden. Het is denkbaar dat de historisch-maatschappelijke analyse ook bruikbaar is om het waarderings- en selectiebeleid in andere erfgoedsectoren inhoudelijk te sturen. Ook liggen hier mogelijkheden voor erfgoedbrede afstemming van waardering en selectie. Een willekeurig fictief voorbeeld: met betrekking tot het industriebeleid wordt de ontwikkeling van elektronica als belangrijk aangemerkt en Philips als toonaangevende organisatie. Daaruit kan volgen dat het bedrijfsarchief van Philips, bepaalde bedrijfsgebouwen van Philips en de collectie van eigen productontwerpen/prototypen in beeld komen als samenhangend erfgoedcomplex dat adequate zorg verdient. Dergelijke samenhangende erfgoedcomplexen die ook als zodanig worden beheerd kent ons land al wel, maar ze zijn schaars en de bestaande sectorale beleidskaders bieden onvoldoende houvast bij het beheer ervan. Het Glasmuseum Leerdam is zo n zeldzaamheid. Deze instelling wordt niet alleen van waarde geacht als museum of vanwege zijn glascollectie, maar juist vanwege de plek van vestiging (daar waar ook werkelijk glas werd geproduceerd), het nog steeds werkende glasproductiebedrijf ter plaatse en de combinatie met het bedrijfsarchief waarin alles over procédés, ontwerpen en bedrijfsvoering vastligt. Methode Om het hoofd te kunnen bieden aan de toevloed van overheidsarchieven die het gevolg zou zijn van de verwachte verkorting van de overbrengingstermijn in 1995 besloot de Rijksarchiefdienst al in i 991 om in het kader van het PIVOT-project te gaan werken met een methode van macro-selectie. Met deze 'methode institutioneel onderzoek' konden betekenisvolle relaties worden gelegd tussen archiefvormers bij de overheid en daarbuiten en konden op macro-niveau waarderingsbeslissingen genomen worden. De bij de start van PIVOT revolutionaire en daarmee ook omstreden aanpak van de archiefselectic heeft, zoals hierboven al is aangegeven, niet opgeleverd wat ervan verwacht en gehoopt werd. Het opstellen en het vaststellen van selectielijsten vergen veel meer capaciteit en doorlooptijd dan was voorzien. Ook de toepassing van de selectielijsten bij de daadwerkelijke selectie en bewerking van archieven blijkt moeilijk en neemt veel tijd in beslag. De oorzaken daarvan liggen ten dele in het proces en de procedure, waarover later meer. Een ander deel van de oorzaken heeft zijn wortels in de methode en in de interpretatie en de toepassing daarvan. Centraal in de 'methode institutioneel onderzoek' staat het begrip 'handeling': 'een complex van activiteiten ter vervulling van een taak of op grond van een
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
paenas
bevoegdheidd Waarderingsbeslissingen worden genomen op het niveau van de handeling. In het geval van gedetailleerde wet- en regelgeving is de beschrijving van de handeling zo specifiek, dat er feitelijk sprake is van selectie op micro-niveau in plaats van het beoogde macro-niveau. Verschillende ministeries zijn inmiddels tot de conclusie gekomen dat de geringe effectiviteit en doelmatigheid van de methode nopen tot aanpassingen. Zij relativeren de betekenis van wet- en regelgeving voor het bepalen van het niveau van de handeling en werken aan documentaire structuurplannen" met handelingen die geënt zijn op de werkprocessen zoals die feitelijk in de organisatie plaatsvinden. De Raad juicht deze ontwikkeling toe. Hij acht het mogelijk om deze documentaire structuurplannen ook als selectieinstrument in te zetten. Hij wijst er wel op dat het kritisch en ontwikkelingsgericht omgaan met de methode en de instrumenten van waardering en selectie flinke eisen stelt aan de competenties van degenen die met dit werk belast worden. Hoewel de Raad vindt dat aanpassingen in de bij waardering en selectie gehanteerde methode mogelijk en zinvol zijn, meent hij toch dat het noodzakelijk is om de arbeidsintensiteit van de archiefselectie en de fysieke omvang van de archieven bij de overheid ook met radicalere methoden in te dammen. Allereerst moet de historisch-maatschappelijke analyse in kaart brengen wat op een gegeven beleidsterrein zou rnoeten worden vastgelegd en gedocumenteerd. Vervolgens komt de vraag aan de orde welke archiefvormers bepalend zijn en/of waren voor de ontwikkelingen en gebeurtenissen die het vasthouden waard zijn. Alleen archieven van instellingen die een sleutelrol vervullen op een bepaald beleidsterrein, Offices of Primary Interest in de terminologie van de Canadese archiefwetenschapper Terry Cook", komen in aanmerking voor opname in het bewaardepot. Een nadere analyse van de relevantie van functies van deze 'bepalende archiefvormers' maakt het mogelijk om een grove scheiding aan te brengen tussen archiefdelen die in principe vernietigbaar zijn (zoals de neerslag van ondersteunende functies) en archiefdelen die in aanmerking komen voor zorgvuldige waardering op het niveau van werkprocessen, en uiteindelijk, na daadwerkelijke selectie en ontsluiting, voor overdracht naar een bewaardepot.
9
Zie voor een uiteenzetting van de methode institutioneel onderzoek en de daarin gehanteerde begrippen de P IV OT -pubt icatie Handelend optreden. Overheidshandelen: modellen,
"I
onderzoeksmethoden en toepassingen ('s-Gravenhage 1994). Het documentair structuurplan (DSP) is te beschouwen als een overzicht in de zin van artikel 3
van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden (23 januari 2002, WJZ/2002/6839, Stert. 43) en als classificatie in de zin van de kwaliteitsnorm NEN-ISO 15489. Het geeft antwoord op vragen als: wat voor bestanden heeft een archiefvormer in huis, waarom die bestanden (waaruit komen ze voort), wie beheert ze, wie is er verantwoordelijk voor, waar staan ze, hoelang moeten ze worden bewaard, waarom mogen ze weg (of niet), kleven er
risico's aan het (gebrek aan) beheer van deze bestanden. "
Terry Cook, Mind over Matter: Towards a new theory ofArchival Appraisal in: Selectie, waarderingen acquisitie van archieven (SAP Jaarboek 2005. 's-Gravenhage 2005).
raaCÌ VOOT Cultüür
pagina 25
raad voor cultuur raad voor cultuur
Proces In het eerste deel van het advies erfgoedselectie wordt betoogd dat het van belang is om niet te snel te waarderen, omdat alleen vanuit een zekere mate van distantie kan worden beoordeeld of iets van (erfgoed-)waarde is of niet. Bij de waardering van archieven is die distantie een luxe die we ons niet kunnen veroorloven. De omvang van de bestanden is zodanig dat het niet verantwoord is deze tientallen jaren ongeschoond te bewaren: de beheerlasten die dat met zich meebrengt zijn
eenvoudigweg te groot. Daar komt bij dat in het geval van digitaal gevormde archieven al bij de aanleg voorzieningen moeten worden getroffen voor langdurige bewaring. Het uitstellen van waardering komt in dat geval eigenlijk neer op vernietiging. Zo vroeg mogelijk een eerste waardering toekennen is dan ook noodzakelijk. De gewenste distantie kan worden bereikt door een systeem van getrapte waardering: 1. het formuleren van (een) selectiedoelstelling(en) en algemene selectiecriteria; 2. het uitvoeren van de historisch-maatschappelijke analyse; 3. het aanwijzen van overheidsorganisaties als Offices of Primary Interest op basis van de selectiedoelstelling en de historisch-maatschappelijke analyse. Voor overheidsorganisaties brengt de status van Office of Primary Interest verplichtingen met zich mee die wat betreft waardering en selectie vergelijkbaar zijn met het huidige archiefwettelijke regime; 4. het waarderen van ftmeties binnen de Offices of Primary Interest op basis van de algemene selectiecriteria. Een eerste schifting aan de hand van functies reduceert het zorgvuldig te waarderen materiaal tot een verantwoord minimum; 5. het waarderen aan de hand van de algemene selectiecriteria van werkprocessen van de Offices of Primary Interest. Dat sluit, beter dan de huidige werkwijze, aan bij de ordening die de archiefvormer heeft aangebracht en zal dan ook minder arbeidsintensief blijken; 6. het op het moment van overbrenging nogmaals afwegen of de voor bewaring
7.
geselecteerde bestanden werkelijk in het bewaardepot zouden moeten worden opgenomen; het op gezette tijden kritisch doorlichten van het totaal van de verworven bestanden op hun erfgoedwaarde en hun bronwaarde. Erfgoedwaarde is immers geen vaste waarde; erfgoed is betekenisgeving en die wisselt mettertijd. Ook bronwaarde is een relatief begrip: een aanvankelijk waardevolle bron kan zijn waarde verliezen als er andere, betere, meer betrouwbare of hanteerbare bronnen beschikbaar komen. De zevende trap van waardering kan daarom periodiek worden herhaald.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pasina2s
Ten aanzien van de vijfde trap zouden de verantwoordelijkheden van de zorgdrager voor de archiefvormer enerzijds en de zorgdrager voor het bewaardepot anderzijds duidelijker dan voorheen gescheiden kunnen worden": • de zorgdrager voor het bewaardepot is verantwoordelijk voor het aanwijzen van die werkprocessen waarvan de neerslag mogelijk op termijn overgedragen zou moeten worden aan de archiefbewaarplaats; • de zorgdrager voor de archiefvormer is verantwoordelijk voor het toekennen van de vernietigingstermijnen aan de overige werkprocessen, en daarmee voor de borging van de belangen van zijn eigen administratie en van de recht- en bewijszoekende burger. Het is immers ook de bestuurder die politiek verantwoordelijk is als er op dit punt fouten worden gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat de bestuurder van een organisatie die niet als Office of Primary Interest is aangemerkt zelf volledig verantwoordelijk is voor de waardering (die zich in dat geval beperkt tot het bepalen van bewaartermijnen) en selectie. Bij de vaststelling van selectielijsten voor overheidsarchieven heeft de Raad vaak opgemerkt dat bewaartermijnen onvoldoende doordacht zijn en problemen kunnen opleveren. Hij acht het dan ook noodzakelijk dat de zorgdragers voor de archiefvormers een adequate vorm van intern toezicht op informatievoorziening en gegevensbeheer inrichten en dat de Rijksarchiefinspectie in haar rol als extern toezichthouder ook de borging van de belangen van de administratie en de recht- en bewijszoekenden tot haar taak blijft rekenen. De Raad vraagt de staatssecretaris met klem ervoor te waken dat met het onderbrengen van de Rijksarchiefinspectie bij de Erfgoedinspectie die belangen niet op de achtergrond raken. Hij wijst erop dat de ontwikkeling van e-government, het streven naar een transparantere overheid, het zwaarder wordende bewijsvoeringsbelang en de discussie over informatierecht als nieuw grondrecht illustreren dat de juridische aspecten van informatievoorziening en het belang van adequaat toezicht op de kwaliteit van overheidsinformatievoorziening steeds zwaarder gaan wegen. Randvoorwaarden
Dit advies leent zich niet voor een verdergaande uitwerking van de procedure(s) voor waardering en selectie. De Raad is desgewenst bereid het advies in een later "
De Archiefwet art I sub d omschrijft de 'zorgdrager' als degene die bij of krachtens de wet belast is met de zorg voor de archiefbescheiden. Daarrnee is de term zorgdrager zowel van toepassing op de voor de archiefvorming verantwoordelijke bestuurder als op de bestuurder die verantwoordelijk is voor de in een archiethewaarplaats berustende bescheiden. Omwille van de leesbaarheid van de adviestekst worden deze twee kanten van het zorgdragerbegrip kortweg aangeduid als zorgdrager voor de archiefvormer respectievelijk zorgdrager voor het bewaardepot.
"
Intern toezicht is een van de aandachtspunten van de werkgroep die momenteel in opdracht van de staatssecretaris de inrichting van de archiefinspectiefunctie bestudeert. De NEN-ISO norm 15489 biedt goede aanknopingspunten voor de vormgeving van intern toezicht.
Taad vooT cultuuT
pagina27
Tååd VOOT CUltUUT
raad voor cultuur
stadium te voorzien van een nadere procedurele uitwerking. Voor nu volstaat hij met het formuleren van de volgende essentiële randvoorwaarden voor de vormgeving van het archiefselectiebeleid bij de overheid zoals dat hem voor ogen staat: • de invloed van de burger op de samenstelling van het bestand van bewarenswaardige archieven is gewaarborgd; • het waarderingsproces wordt van begin tot eind inhoudelijk, procesmatig en procedureel verantwoord; • de meest fundamentele keuzes zijn onderworpen aan de zwaarste procedurele eisen; de Raad heeft bij het maken van die keuzes een adviserende rol; • waardering en selectie vergen van de archiefvormers inzicht in de werkprocessen van de archiefvormer en kennis van wet- en regelgeving ten aanzien van archief- en informatiebeheer, privacy en openbaarheid; • waardering en selectie vergen van de beheerders van de bewaardepots zowel historisch-maatschappelijke als archivistische kennis. Beoogd resultaat De hierboven bepleite ingrijpende beleidswijziging zou de volgende resultaten moeten opleveren: • dat de middelen voor archiefbeheer en -selectie doelmatiger worden besteed; • dat het bewaarpercentage en de bewerkingsintensiteit van overheidsarchieven recht doen aan de rol van de overheid in de samenleving en dus omlaag gaan; • dat daarmee middelen en capaciteit vrij vallen om te besteden aan de acquisitie, waardering, selectie en het beheer van andersoortige archieven van andersoortige (lees: semi-publieke en particuliere) archiefvormers; • dat er meer middelen en capaciteit beschikbaar komen voor het aanpakken van de actuele beheer- en beheersproblemen, zoals het onbedoelde en ongewenste digitale geheugenverlies van de overheid. Het is zeer wel denkbaar dat na-oorlogse bestanden die nu reeds in de bewaardepots zijn opgenomen langs de in dit advies voorgestelde lijnen aan herwaardering en herselectie worden onderworpen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of dat lonend is in termen van vermindering van beheerlasten. Het is een illusie om te denken dat een grovere en rigoureuzere aanpak van archiefselectie bij de overheid zal leiden tot een in absolute termen kleiner bestand van te bewaren archieven en/of vermindering van de lasten voor beheer. Overheidsarchieven worden niet kleiner, ze blijven groeien en hun complexiteit, dus ook de zwaarte van het beheer, neemt alleen maar toe. Een anaere aanpak van de selectie van overheidsarchieven leidt hoogstens tot een verbetering van de beheersbaarheid en een vermindering van de aanwas.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina2s
7. Archieven van supranationale en intergouvernementele organisaties Bij Nederlandse overheidsorganisaties is men uitermate voorzichtig met het vernietigen van archiefbescheiden die voortvloeien uit participatie in supranationale en/of intergouvernementele werkverbanden en organisaties. Die voorzichtigheid komt voor een groot deel voort uit het feit dat men niet weet hoe die organisaties zelf met hun archieven omgaan. Om er toch zeker van te zijn dat de Nederlandse rol en inbreng reconstrueerbaar blijven, wordt dan meestal gekozen de betreffende bescheiden voor bewaring aan te merken." Natuurlijk heeft niet alleen Nederland te maken met onzekerheden en onduidelijkheden rondom het waarderings- en selectiebeleid van supranationale en/of intergouvernementele organisaties. De International Council on Archives (ICA) wijdde in 2001 een rondetafelconferentie aan deze en aanverwante vraagstukken. De deelnemers kwamen tot zinvolle en praktische aanbevelingen, zoals het advies om de problematiek in kaart te laten brengen in het kader van het Records and Archives Management Programme van Unesco en het pleidooi voor het verder uitbouwen van het Unesco Archives Portal, dat een beschrijving geeft van en doorverwijst naar archiefinstellingen wereldwijd. Hoe praktisch en zinvol ook, met die aanbevelingen is sindsdien weinig gedaan. Supranationale en intergouvernementele organisaties lijden in dit opzicht aan het feit dat ze 'van iedereen', en dus 'van niemand' zijn. Nederland zou zich, om te beginnen in Unesco-verband, sterk zou moeten maken voor het opnieuw agenderen van de onzekerheden en onduidelijkheden rondom het waarderings- en selectiebeleid van supranationale en/of intergouvernementele organisaties. De relevantie van de archieven van de (organen van) de Europese Unie en haar rechts- en taakvoorgangers voor een representatief beeld van de recente geschiedenis van Nederland is evident. Het European University Institute (EUI) in Florence herbergt de historische archieven van de EU en collectioneert archieven van instellingen en personen die van belang zijn (geweest) voor de ontwikkeling van de Unie. Van dienstverlening op afstand en van digitale toegankelijkheid is geen sprake, zodat de praktische en financiële drempel voor onderzoek in deze archieven hoog is. De archiefvormers zelf, zoals de Europese Commissie en het Europees Parlement, bieden online zoekmogelijkheden in hun databases met inventarisgegevens. Het EUI, toch het historisch archief van de EU, biedt dergelijke faciliteiten niet en geleidt de onderzoeker evenmin door naar de voorzieningen die de archiefvormers wel ter beschikking stellen. De EU hanteert een
"
Over de afwegingen die daarbij gernaakt zouden moeten worden bracht de Raad voor het
Cultuurbeheer in 1995 een advies uit dat nog steeds behartenswaardig is: advies nr. 444, dd. 13 oktober 1995 (RCB/Il-95-453) inzake de bewaring van archieven van internationale organisaties.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina29
overbrengingstermijn van dertig jaar. Originele documenten worden niet ter inzage gegeven; alleen micro-films kunnen worden geraadpleegd. De Raad acht het van groot belang dat Nederland zich sterk maakt voor: • explicitering van het archiefselectiebeleid van de EU; • optimalisering van de afstemming van het bewaarbeleid tussen de EU en de lidstaten: • laagdrempelige (bijna noodzakelijkerwijs digitale) toegankelijkheid van de archieven van de Unie.
8.
Archieven van particuliere archiefvormers
In de voetsporen van wetenschappers als Norbert Elias en Paul Frissen" constateert de Raad dat de hedendaagse samenleving een steeds complexere netwerkstructuur vertoont. De relaties tussen burgers en overheid zijn talrijk en veelvormig. Niet alleen zetten burgers in hun interactie met de overheid steeds vaker intermediaire (belangen)organisaties in, ook de contouren van de overheid zelf worden diffuser doordat publieke taken in toenemende mate bij private, maar wel door de overheid gefinancierde, instellingen worden belegd. Bovendien speelt het bedrijfsleven door zijn groei en globalisering een steeds grotere rol in onze maatschappij. Reconstructie van de onderliggende netwerkstructuur van de maatschappij zou daarom een wezenlijk onderdeel van de selectiedoelstelling moeten zijn. Voor de kwaliteit en representativiteit van het geheel van te bewaren archieven worden archieven uit het semi-publieke en privaatrechtelijke domein vanuit die optiek steeds belangrijker. Het opnemen van particuliere archieven is vast onderdeel van het acquisitiebeleid van vrijwel elke openbare archiefbewaarplaats. Sectorale en categoriale archiefinstellingen zoals het Theater Instituut Nederland en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis zijn speciaal in het leven geroepen om archieven van specifieke groepen archiefvormers te beheren. Niet alleen archiefinstellingen, ook veel particuliere archiefvormers zijn zich bewust van de waarde van hun archieven en het belang van adequate archiefzorg. Toch wordt het belang van particuliere archieven niet weerspiegeld door de aandacht daarvoor in het archiefbeleid van de rijksoverheid. De terugtrekkende overheid heeft talloze taken afgestoten en organisaties verzelfstandigd. Niet zelden heeft dat tot gevolg dat de bijbehorende archieven, voor zover gevormd na de verzelfstandiging, niet langer onder de archiefwettelijke overdrachtsplicht vallen. Zo kan het gebeuren dat de overdracht van archieven van bijvoorbeeld nutsbedrijven naar openbare archiefbewaarplaatsen stokt. De vraag of dat wenselijk is wordt in algemene zin gesteld noch beantwoord. Sommige sectorale en categoriale archiefinstellingen genieten financiële ondersteuning van de kant van de overheid; andere rnoeten het
"
Zie bijvoorbeeld: Norbert Elias, On Civilization, Power and Knowledge (Chicago 1998) en Paul Frissen, De Staat - een drieluik (Amsterdam 2002).
raad voor cultuur
pagina30
raad VOOr CUltUUr
raad voor cultuur
zonder zien te stellen. Niet altijd is duidelijk of dat verschil op nadrukkelijke beleidskeuzes is gebaseerd. Instellingen beslissen zelf over de verwerving van particuliere archieven. Van bredere kaders die sturing geven aan de kwaliteit en representativiteit van het geheel is geen sprake en ook de afstemming tussen instellingen laat te wensen over. De grote hoeveelheden veiliggestelde archieven ten spijt vallen veel waardevolle archieven ten prooi aan verval. Onderzoek in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toonde in 2001 aan hoe dramatisch het verval is van het erfgoed van internationaal toonaangevende Nederlandse ontwerpers en vormgevers Drukkerij Joh. Enschede wijdde in 2004 een symposium aan de positie van bedrijfsarchieven dat duidelijk maakte hoe zwaar de last van een rijke geschiedenis op welwillende eigenaren kan drukken en hoe groot de risico's zijn dat bedrijfsarchieven en bedrijfscollecties verloren gaan als het bedrijfsresultaat onder druk komt te staan, of als er sprake is van schaalvergroting en overnames In dit advies stelt de Raad onomwonden dat de primaire verantwoordelijkheid voor erfgoed bij de eigenaren ligt. De complementaire verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is voor wat betreft de particuliere archieven echter nauwelijks ingevuld. Het ontbreken van overzicht over en inzicht in de rijkdom van het particulier archiefhezit is een fundamenteel gemis. Dat overzicht ontbreekt sinds het Centraal Register voor Particuliere Archieven niet meer wordt bijgehouden Ook het voortbestaan van het register van bedrijfsarchieven, dat het Nederlands Economisch Historisch Archief lange tijd heeft bijgehouden, is onzeker nu deze instelling zich genoodzaakt ziet zich te beperken tot onderzoeksactiviteiten". Het *
Tijdelijke Commissie Vormgeving, Adviescommissie vormgeving 2001. Zie ook de neerslag van het symposium "Archieven in vorm" (Den Haag 24 maart 2004) ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het Nederlands Archief Grafische Vormgeving en de start van een Centraal Register van Vormgevingsarchieven door het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie,
17
Niet gepubliceerde lezing van de voorzitter van de Stichting Museum Enschedé, Christiaan Enschedé tijdens het Symposium De verborgen schatten van bedrijfscollecties, gehouden op I1 november 2004 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van Museum Enschedé te Haarlem.
"
Het Centraal Register voor Particuliere Archieven hield in de jaren negentig van de vorige eeuw op te bestaan als zelfstandige organisatie. De Rijksarchiefdienst nam het Register over. Het Nationaal Archief stelt het register nog steeds beschikbaar. De Raad stelde in het Cultuurnota-advies 2001-2004 dat de Rijksarchiefdienst de registraties allocatie- en informatieftmetie ten aanzien van particuliere archieven zou moeten gaan vervullen. Aan die
19
wens is echter geen gehoor gegeven: het register wordt niet aangevuld of onderhouden. Het BedrijfsArchieven Register Nederland (BARN) bevat gegevens over bewaard gebleven (historische) bedrijfsarchieven in openbare archiefbewaarplaatsen, bij ondernemingen of in particuliere collecties. Het wordt beheerd door het Nederlandsch Economisch Historisch Archief (NEHA) te Amsterdam. Na een aantal kleinere proefprojecten hield het NEHA in 1990-1993 een omvangrijke enquête onder de ca 10.000 grootste bedrijven van Nederland, die een gemiddelde respons van 15-20% opleverde. Daarnaast werd informatie ingewonnen bij vele Nederlandse archiefinstellingen. Uiteindelijk werden meer dan 5.000 archiefcollecties in
Taad VOOT CUltUUT
pagina 31
Taad VOOT CillflRif
I voor cultuur
verkrijgen en behouden van een volledig overzicht over particuliere archieven in Nederland is nog afgezien daarvan een onmogelijke opgave. De in dit advies voorgestelde methodische aanpak van de waardering van overheidsarchieven zou ook hier uitkomst kunnen bieden: eerst moet op basis van een historischmaatschappelijke analyse worden vastgesteld wat zou moeten worden vastgelegd en gedocumenteerd. Een volgende stap is dan het in kaart brengen van de bijbehorende sleutelinstellingen. Net als overheidsorganisaties zouden ook particuliere organisaties aangewezen kunnen worden als Offices of Primary Interest. Deze status zou ook voor particuliere archiefvormers beperkingen en verplichtingen met zich mee kunnen brengen. Dat vergt daadwerkelijke invulling van de kaderstellende verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Zo zou voor het vernietigen van archiefbestanden toestemming geëist kunnen worden van de beheerder van de openbare archiefbewaarplaats in de plaats van vestiging en zouden instellingen verplicht kunnen worden gegevens over de aard, de omvang en de inhoud van hun archieven ter beschikking te stellen aan een nieuw en openbaar centraal register van particuliere archieven. Het spreekt voor zich dat niet lichtvaardig moet worden besloten tot het opleggen van dergelijke beperkingen en verplichtingen aan particulieren. In de andere erfgoedsectoren is dat echter een nauwelijks omstreden feit. De Monumentenwet, De Wet tot Behoud van Cultuurbezit en het Verdrag van Malta hebben stuk voor stuk beperkende en verplichtende gevolgen voor eigenaren van objecten. Het doortrekken van deze lijn naar de archiefsector is essentieel voor een consistent erfgoedselectiebeleid en het opbouwen en instandhouden van een representatief archiefbestand. De Raad stelt zich op het standpunt dat verplichtingen aan particuliere archiefvormers alleen kunnen worden opgelegd voor zover het om rechtspersonen gaat. Toepassing op natuurlijke personen zou naar de mening van de Raad een te grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van individuen en families betekenen. De rijksverantwoordelijkheid voor particuliere archieven zou ook vorm moeten krijgen in financiële en beheersmatige vangnetten. Feitelijk vervult het rijk die rol al enigermate. De Archiefwet laat ruimte voor opname van particuliere archieven in openbare archiefbewaarplaatsen. Bovendien geeft het rijk financiële steun aan sectorale en categoriale archiefinstellingen. Aanscherping van de wettelijke kaders zijn wenselijk als het gaat om acute bedreigingen van archieven van particuliere Offices of Primary Interest. De erfgoedwaarde die hun archieven vertegenwoordigen zou, in geval van opheffing van de rechtspersoon en/of bij faillissement, reden moeten zijn voor opname van het archief door een openbare archiefbewaarplaats of
kaart gebracht. Het zo verkregen overzicht wordt sindsdien door het NEHA bijgehouden. Overigens is zeer recent, in augustus 2005, de Stichting Nationaal Business Archief opgericht.
Die kan wellicht het gat opvullen dat door de koerswijziging van het NEHA ontstaat. Deze stichting laat een haalbaarheidsonderzoek uitvoeren t,b.v. het opzetten van een virtueel netwerk van bewaarplaatsen van bedrijfsarchieven.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad vOor cultuur
pagina 32
een ander door de overheid gefinancierd bewaardepot Ook is het wenselijk dat particuliere Offices of Primary Interest een beroep kunnen doen op subsidieregelingen voor bijvoorbeeld conservering en restauratie, vergelijkbaar met de regeling voor eigenaren van objecten die vermeld staan op de lijst van beschermde voorwerpen in het kader van de Wet Behoud Cultuurbezit. Tenslotte zouden de openbare archiefbewaarplaatsen gestimuleerd moeten worden tot het opstellen en publiceren van goed gefundeerde plannen voor de verwerving van particuliere archieven. De rijksoverheid dient, op basis van de uitkomsten van de historisch-maatschappelijke analyses, lacunes te signaleren in het geheel van de voor bewaring opgenomen archiefbestanden en in de verwervingsplannen van de openbare archiefbewaarplaatsen. Specifieke tijdelijke maatregelen, zoals de nu geldende Regeling Cultureel Erfgoed Minderheden, kunnen dienen als sturingsinstrumenten voor het opvullen van lacunes.
9.
Recapitulatie aan de hand van de gestelde vragen
In antwoord op de vraag van de staatssecretaris naar de kwaliteit van de archiefselectie stelt de Raad vast dat die kwaliteit onvoldoende is. Het archiefbeleid, ook ten aanzien van waardering en selectie, is te zeer gericht op overheidsarchieven. Daarvan worden, ten koste van veel tijd, geld en moeite, grote hoeveelheden bewaard. De waarde van de Nederlandse overheidsarchieven wordt niet of nauwelijks gerelateerd aan de waarde van archieven van organisaties als de EU, die toch steeds meer invloed uitoefenen op het reilen en zeilen in ons land. Hoewel tal van instellingen, ook in het openbare archiefwezen, particuliere archieven verwerven, is het in feite zo dat de aanwas van overheidsarchieven de verwervingscapaciteit van de openbare archiefinstellingen grotendeels opsoupeert. Van afstemming in verwervingsbeleid tussen instellingen is nauwelijks sprake. De Raad pleit voor een integraal archiefbeleid, ook ten aanzien van waardering en selectie. In het archiefbeleid van de rijksoverheid moet structureel aandacht komen voor archieven van semi-publieke en privaatrechtelijke archiefvormers, van de EU en andere supranationale en intergouvernementele organisaties. De Raad stelt voor de Nederlandse overheidsarchieven een systeem van getrapte waardering voor, waarbij grofmazig wordt gewerkt waar het kan en fijnmazig waar het moet. Hij verwacht dat de doelmatigheid van het proces van waardering en selectie van overheidsarchieven op deze manier sterk verbeterd zal worden. Daarmee kan capaciteit vrijgespeeld worden die ingezet kan worden voor de verwerving van semi-publieke en particuliere archieven enerzijds en voor het
a
Het geheel of gedeeltelijk onder het regime van de archiefwetgeving brengen van particuliere organisaties is niet ongebruikelijk. In Israël bijvoorbeeld staan bepaalde particuliere organisaties onder supervisie van de Algemene Rijksarchivaris. Zij zijn verplicht hun archieven in goede en geordende staat te houden en toegang te verschaffen aan onderzoekers.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 33
oplossen van de grote en complexe problemen van het moderne (lees: digitale) archiefvorming en -beheer anderzijds. Het is denkbaar dat verplichtingen en beperkingen worden opgelegd aan eigenaren van semi-publieke en particuliere archieven die worden erkend als cultureel erfgoed. Anderzijds brengt de rijksverantwoordelijkheid voor dergelijke archieven ook rechten voor de eigenaren met zich mee. Het rijk zou financiële en beheersmatige maatregelen moeten treffen voor semi-publieke en particuliere archieven die bedreigd worden of anderszins ondersteuning behoeven. Geschiedenis is een discussie zonder eind. Datzelfde geldt voor waardering en selectie van archieven. De Raad beveelt dan ook aan de waardering van archieven periodiek ter discussie te stellen. Ook wat eenmaal in een bewaardepot is opgenomen ligt daar niet langer zonder meer voor de eeuwigheid. Herselectie moet in principe altijd mogelijk zijn. Van wezenlijk belang is en blijft het om elke stap in het proces van waardering en selectie zorgvuldig te verantwoorden.
10.
Tot slot
Het toekennen van het predicaat 'cultureel erfgoed' is een daad van betekenisgeving. Het primaat van betekenisgeving ligt niet bij de overheid, niet bij de erfgoedinstellingen maar bij de burger. De rijksverantwoordelijkheid voor erfgoed ligt dan ook met name in het in staat stellen van de burger om zijn eigen erfgoed te benoemen, te ontdekken en te genieten. Dat is de conceptuele gedachte die aan dit raadsadvies ten grondslag ligt. Die gedachte heeft niet alleen consequenties voor de inrichting van het waarderingsproces als zodanig, maar ook voor de toedeling van verantwoordelijkheden in de gehele archiefketen, van archiefvormers tot archiefbeheerders tot archiefgebruikers. De Raad zal daarop nader ingaan in een advies dat hij eind 2005 hoopt uit te brengen over de inrichting van het archiefbestel.
raad voor cultuur
paginan
fadd VCK)f CUltüUT
raad voor cultuur
Monurnenten & Archeologie 1
Inleiding
Nederland is een geheel van gebouwen, stedenbouwkundige, waterstaatkundige, civieltechnische en militaire infrastructuren, archeologische monumenten en landschappen dat groeit en permanent in ontwikkeling is. Deze elementen geven uitdrukking aan geschiedenis, gebruiken en leefpatronen van onze samenleving. Sommige hebben als cultureel erfgoed betekenis gekregen en zijn expliciet aangewezen als monument. In de letterlijke betekenis staat het woord 'monument' voor het in herinnering houden In de dagelijkse praktijk en in termen van wetgeving geeft de status van monument meestal aan dat er sprake is van overheidsbescherming. Dat kan zijn beschermina door de rijksoverheid, door de gemeente en in sommige gevallen door de provincie. Monumenten zijn onderdeel van ons collectieve geheugen en vormen een 'archief in weer en wind'. De openbare ruimte is hun bewaardepot. Dat maakt het beheer en behoud van dit culturele erfgoed ingewikkeld en kwetsbaar maar tegelijkertijd voor een groot deel van de bevolking ook vanzelfsprekend en vertrouwd. De aanwezigheid van monumenten kan ons inspireren op zoek te gaan naar een verleden dat voor onze voorouders ooit vandaag was. Omdat monumenten ons bewust maken van een andere tijd, hebben zij een belangrijke educatieve waarde. Monumenten zijn ook aantrekkelijk als beeldbepalende elementen. Ze verhogen de kwaliteit van onze dagelijkse leefomgeving en dragen bij aan het maatschappelijke welzijn. Ook dat maakt een maatschappelijke investering in monumenten de moeite waard Goede monumentenzorg is niet statisch, maar geeft, in een continu proces,
wat we als beeld in onze dagelijkse leefomgeving niet kunnen of willen missen. Het gaat er ook om de materiële bronwaarde van gebouwen en archeologische overblijfselen zo zorgvuldig mogelijk in stand te houden; als materiële bronnen zijn monumenten immers waardevol onderzoeksmateriaat Er is steeds meer aandacht voor het culturele verleden. De steeds kortere levensduur van gebouwen, de versnelling van veranderingsprocessen en de toegenomen mobiliteit versterken bij velen de behoefte aan houvast en stabiliteit. Eigentijdse
Zie Raad voor Cuhuur Onroerend edoed WO H (2004). V an der W oud, A
n De permanente ontwerpopgave. Monumentenzorg in de jaren negentig,
Archis (1992), p. 16-20.
raad voor cultuur
pagina3s
raad VOOT CUlttRlf
raad voor cultuur
ingrepen worden vaak met argwaan gevolgd en bij elk gebouw op leeftijd lijkt spontaan de neiging te ontstaan tot bescherming. Daarnaast is de welvaart toegenomen. Mensen hebben meer vrije tijd te besteden en stellen hoge kwaliteitseisen aan de dagelijkse leefomgeving. Hogere milieueisen, grotere woningen, meer groen en betere bereikbaarheid leggen een grote claim op de schaarse ruimte. Het bodemarchief, de monumenten en de karakteristieke open Nederlandse landschappen komen daardoor steeds meer onder druk te staan. Het is voor de overheid belangrijk te bepalen vanuit welke grondhouding zij namens de gemeenschap de afweging maakt tussen behoud en vernieuwing en aan te geven op welke manier zij bij ingrijpende ruimtelijke veranderingen stimulerend en corrigerend kan en moet optreden. De huidige centrale sturing van het Rijk op het gebied van monumenten is echter achterhaald. Het Rijk zal zijn rol opnieuw moeten definiëren. De onbeheersbaarheid van het grote aantal rijksmonumenten en de toename van procedures gaven in de jaren tachtig al aanleiding tot decentralisatie van de monumentenzorg Nu, bijna twintig jaar later, is dat probleem nog steeds niet opgelost. Het totale monumentenbestand bestaat uit ruim 60.000 rijksmonumenten, waarvan 1754 archeologische monumenten. Daarnaast zijn er 350 stads- en dorpsgezichten beschermd Op 23 juli 2004 is de 'Tijdelijke beleidsmaatregel aanwijzing beschermde monumenten' ingesteld, waardoor alleen in zeer uitzonderlijke gevallen aanwijzingsverzoeken voor rijksmonumenten in procedure kunnen worden gebracht. Hoewel deze maatregel ruimte schept om tot een nieuw selectiebeleid te komen, is een andere omgang met monumenten noodzakelijk om de bestaande knelpunten werkelijk op te kunnen lossen De Raad pleit voor een ingrijpende wijziging van het monumentenbeleid met meer ruimte voor hedendaagse opvattingen over monumentenzorg, een strengere selectie van rijksmonumenten, betere bescherming en grotere verantwoordelijkheden voor andere overheden dan het Rijk. Herselectie en herijking van de huidige rijkslijst ziet de Raad als voorwaarden en belangrijke aanzet tot een nieuw monumentenbeleid. Actualisering van de Monumentenwet 1988 vloeit daaruit voort. De reikwijdte van dit advies betreft zowel de archeologische als de gebouwde monumentenzorg. Vanwege haar omvang en urgentie ligt het zwaartepunt echter op de problematiek van de gebouwde monumenten.
"
R. Apell De Monumentenwet /988 in de gemeentelijke praktijk, in: KNOB Bulletin 1998 3 / 4.
* *
Dit getal is exclusief het aantal beschermde stads- en dorpsgezichten dat nog in procedure is. In zijn advies van 15 juni 2004 inzake de Beleidsregel voor aanwijzing van beschermde monumenten heeft de Raad gewezen op de onjuiste veronderstelling dat alles uit het verleden bekend verondersteld kan worden. Ook benadrukte hij dat aan het nieuwe selectiebeleid geen bedrijfsmatige benadering ten grondslag zou moeten liggen, maar cultuurhistorische en politieke uitgangspunten en een visie op de maatschappelijke betekenis van erfgoed.
raad voor cultuur
pagina 33
raad voor cultuur raad voor cultuur
2.
Veranderde opvattingen over monumentenzorg
Het maatschappelijke draagvlak voor monumenten is vergroot. Steeds meer particulieren en instellingen houden zich ermee bezig. De betekenis die we aan monumenten toekennen is niet absoluut en wordt mede bepaald door actuele maatschappelijke discussies en eigentijdse analyses. Zoals wij betekenis geven aan erfenissen uit het verleden, zo zullen ook de generaties na ons dat opnieuw en op hun eigen wijze doen. De betekenisgeving is daarom altijd tijdgebonden. Het onderkennen van deze dynamiek heeft als vanzelfsprekend consequenties voor het selectiebeleid. De vraag naar de betekenis van een monument zal telkens opnieuw gesteld en beantwoord moeten worden. In anderhalve eeuw monumentenzorg is de waardering en de selectie van monumenten aan verandering onderhevig geweest. Aanvankelijk richtte de publieke zorg voor monumenten zich vooral op het inventariseren, beschrijven en restaureren van verheven monumenten van 'Geschiedenis en Kunst Sinds de jaren zestig is de monumentenzorg in een wet verankerd en is de reikwijdte van de opvattingen over cultureel erfgoed, mede als gevolg van het democratiseringsproces verbreed. Alledaagse objecten, zoals woonhuizen, boerderijen, fabrieken en arbeidershuizen werden steeds vaker onderwerp van de monumentenzorg. De samenhang van het object met zijn omgeving en de gebruiksfunctie gingen bij de waardering een steeds grotere rol spelen. Een monument heeft meerdere betekenislagen. Een molen in Kinderdijk bijvoorbeeld, vertelt als onderdeel van een gaaf bewaard gebleven molengang niet alleen iets over de molen als object, maar ook over het afwateringssysteem van een polder en daarmee over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse landschap. Die integrale benadering heeft tot verdergaande schaalvergroting in de monumentenzorg geleid. In de afgelopen decennia zijn hierdoor ook het interieur, groenvoorzienmgen (tuinen en parken) en historischgeografische elementen en patronen, zoals graften en dijken, voor de monumentenzorg belangrijke aandachtsvelden geworden, die om nieuw beleid vragen. De grotere aandacht voor de samenhang van het object met zijn omgeving resulteerde in 1988 in een meer dynamische invulling van het begrip monument en van het beschermde stads- en dorpsgezicht. De nadruk kwam te liggen op het veiligstellen van het functioneren van een gebouw respectievelijk van een historisch gegroeide bebouwingsstructuur en niet langer op het bevriezen van de bestaande situatie. Ook in de archeologische monumentenzorg is sprake van verbreding en schaalvergroting. De invoering van het Europese Verdrag van Malta in 1992 heeft voor accentverschuivingen gezorgd. Niet het uitvoeren van opgravingen, maar het beheer en behoud van het bodemarchief, 'behoud in situ', is het leidende principe geworden voor de omgang met archeologisch erfgoed. De bronnen voor archeologisch onderzoek liggen in de bodem opgeslagen. Ze zijn onzichtbaar. Voor bestudering moeten deze bronnen worden opgegraven en noodgedwongen worden
Taad VO OT CURUUT
pagina 37
raad voor cultuur raad voor cultuur
aangetast. Dat is de paradox van de archeologie. Om wetenschappelijk onderzoek ook in de toekomst mogelijk te maken is bescherming gericht op het bewaren van deze onzichtbare bronnen. De vermoede aanwezigheid van archeologische waarden is voldoende om een terrein als archeologisch monument aan te wijzen. Een archeologisch monument is dus steeds vaker een terrein met onzichtbaar archeologisch materiaal. De bescherming is daardoor verschoven van object- naar gebiedsbescherming. In reactie op bovengenoemde ontwikkelingen en in aanvulling op een op instandhouding gerichte monumentenzorg, presenteerde het Rijk in 1999 een andere benaderingswijze in de Nota Belvedere Door zorgvuldig voort te bouwen op het verleden kan continuïteit gewaarborgd worden. Belvedere is gericht op het inzetten van cultureel erfgoed voor toekomstige ontwerpopgaven en herinrichting van Nederland. Vooral voor het bodemarchief en waardevolle landschappen blijkt deze 'offensieve' inzet van cultureel erfgoed zeer bruikbaar. De hedendaagse monumentenzorg is een combinatie van beide benaderingswijzen. Omdat het accent echter steeds meer op het ontwikkelen van cultureel erfgoed is komen te liggen, dreigt de behoudgerichte monumentenzorg overvleugeld te worden. De uit de aard der zaak defensieve vorm van monumentenzorg worstelt in sommige kringen al langere tijd met een negatief imago. Niet helemaal terecht, want voor het veiligstellen van monumenten blijft ook deze benaderingswijze nodig.
3.
Scheefgroei in sarnenstelling rijkslijst
De eerste wettelijke rijkslijst voor monumenten werd in 1940, kort na de capitulatie, vastgesteld (gebaseerd op de zogenaamde 'Voorloopige Lijst' die tussen 1903 en 1933 in opdracht van het Rijk tot stand was gekomen). Sindsdien is de samenstelling van die oorspronkelijke lijst wel uitgebreid, maar als geheel nooit geëvalueerd of herijkt. In de afgelopen decennia hebben de opeenvolgende bewindspersonen voorrang gegeven aan inventarisatie en selectie van jongere monumenten boven herwaardering en herijking van de huidige rijkslijst. De scheefgroei is daardoor blijven bestaan en met de nieuwe aanwas van monumenten uit de periode 1850-1940 zelfs verder toegenomen. De huidige selectie rijksmonumenten is volgens de Raad daarom niet langer te verantwoorden.Ter illustratie volgen hier drie in het oog springende onevenwichtigheden die scheefgroei in het rijksmonumentenbestand hebben veroorzaakt: Veel gebouwde monumenten die op de rijkslijst voorkomen zijn alleen op basis van hun exterieur gewaardeerd en geselecteerd. Tegenwoordig is deze eenzijdige benadering niet meer te verantwoorden en worden veel meer aspecten meegewogen bij de aanwijzing tot rijksmonument. Bouwhistorisch onderzoek heeft de waarden
*
Ministerie van OCW.V KOM LNV en VenW. Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, ( 1999).
Taad VOOT CUltUUT faad VOOf CUltUllf
pagina 38
raad voor cultuur
van materiaal en constructie onder de aandacht gebracht, onderzoek naar woonculturen heeft de aandacht voor het interieur en het gebruik vergroot en verbreding van architectuurhistorisch onderzoek heeft gebouwde objecten in relatie tot hun omgeving geplaatst. De rijkslijst is inhoudelijk inconsistent geworden. Er is een substantiële hoeveelheid gebouwde monumenten in de periode vlak na de invoering van de eerste monumentenwet als individueel rijksmonument aangewezen met als doel een historische bebouwingsstructuur te beschermen. Omdat het instrument 'beschermd stads- en dorpsgezicht' pas in de jaren zeventie werd geëffectueerd, en de stadsvernieuwine in volle gang was, werd bij de bescherming van historische binnensteden nog niet volledig op dit beschermingsinstrument vertrouwd. Door individuele objecten op strategische plekken in die bebouwingsstructuur (zogenaamde 'ankermonumenten) als rijksmonumenten aan te wijzen, werd het zekere voor het onzekere genomen Dit onzuivere gebruik van de aanwijzingsprocedure tot rijksmonument is nooit gecorrigeerd. Al deze monumenten staan op de huidige rijkslijst. Ook de laatste aanwas, de selectie rijksmonumenten uit de periode 1850-1940, is niet representatief en heeft onevenwichtigheid in de samenstelling van de rijkslijst veroorzaakt. De grotendeels decentraal uitgevoerde inventarisatie en selectie van deze jongere monumenten vertoont verschillen in de toepassing van de door het Rijk centraal vastgestelde waarderings- en selectiecriteria. Daar komt bij dat sommige provincies en gemeenten hun selectie al hadden afgerond, voordat in 1994 de selectiecriteria van rijkswege werden aangescherpt en er per provincie een limiet aan het aantal voor te dragen rijksmonumenten werd gesteld, de zogenaamde tien procentnorm.* Op een enkele provincie had deze norm zelfs een averechtse uitwerking: men zag daar geen noodzaak de selectie verder aan te scherpen, omdat het aantal rijksmonumenten in die provincie dan ver beneden de toegestane tien procentnorm kwam te liggen. Nieuw selectiebeleid moet de scheefgroei opheffen en tot een grotere inhoudelijke consistentie in de rijkslijst leiden. In 1999 is het Actualiseringproject Monumenten Register (AMR) gestart om het rijksmonumentenbestand te herinventariseren. Maar dit project biedt onvoldoende basis voor herselectie en herijking van het huidige bestand. Doel is tot een actueel, betrouwbaar en (digitaal) toegankelijk monumentenregister te komen. De vaak zeer summiere redengevende omschrijving, de rechtsgrond voor bescherming, blijft echter gehandhaafd. Rijksmonumenten worden dus wel uitgebreider beschreven, maar er vindt geen herwaardering of uitbreiding van de beschermingsgrond plaats. Bovendien ontbreekt nadere datering, type- of stijlaanduiding in de beschrijvingen.
Veel van de 33.000 woonhuismonumenten zijn om die reden via artikel 3 Monumentenwet 1988 als rijksmonument aangewezen. Om de omvang van selectie in te perken, legde het Rijk gaandeweg het project deze limiet op. Per gebied kreeg tien procent van de geïnventariseerde objecten de status van rijksmonument.
raad voor cultuur
pagina 39
raad voor cultuur raad voor cultuur
De objecten kunnen hierdoor niet in hun historische context worden geplaatst. Vragen als 'hoeveel van dit type boerderijen, bruggen, woonhuizen, hoeveel uit welke eeuw, hoeveel van welke stijl etc. kent Nederland en hoe zijn ze over het grondgebied verspreid?' zijn daardoor nog steeds niet goed te beantwoorden. Wel worden voor een groot deel van het bestand de feitelijke, kadastrale gegevens per monument geactualiseerd. Hoewel het voor de eigenaar van een rijksmonument verboden is het monument te beschadigen, te vernietigen of het voortbestaan ervan door herstelwerkzaamheden of gebruik in gevaar te brengen, bleken sommige ingeschreven monumenten 'fantomen' en alleen nog op papier te bestaan. Andere monumenten bleken zodanig aangetast dat ze niet langer voor rijksbescherming in aanmerking komen. Ook onjuiste of dubbelregistraties kwamen daardoor aan het licht. Met deze opschoning kan het monumentenbestand voorafgaand aan een nieuw selectiebeleid met meer dan 2000 rijksmonumenten worden teruggebracht.
4. Meer lokale verantwoordelijkheden en lokale bestuurlijke besluitvorming Na de decentralisatie van de monumentenzorg in 1988 neemt het Rijk een andere positie in." H ij is verantwoordelijk gebleven voor het aanwijzen en afvoeren van rijksmonumenten, maar gemeenten zijn sindsdien verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen tot wijziging, verplaatsing of afbraak. Dat betekent dat lokaal wordt afgewogen of en in hoeverre aan de wensen voor wijzigingen van het monument tegemoet kan worden gekomen. Het Rijk stelde daarbij als enige voorwaarde een gemeentelijke verordening die het inschakelen van een monumentencommissie verplicht stelt. Aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van die commissie werden in de wet geen nadere eisen verbonden. Bij rijksmonumenten zijn gemeenten verplicht naast het advies van de gemeentelijke monumentencommissie advies van het Rijk in te winnen3°. Volgens de huidige planning van het Rijk zal overigens vanaf 1 januari 2007 deze adviesplicht grotendeels vervallen en kunnen gemeenten zelf beslissen of ze het Rijk advies vragen De toegenomen belangstelling en betrokkenheid van uiteenlopende instanties en particulieren is uiteraard positief, maar de keerzijde is dat het afgezet tegen het aantal aanwijzingsverzoeken en de uitgebreide bezwaar- en beroepsprocedures veel "
Het rapport Van der Bunt i.o.v. het ministerie van CRM, Onderzoek monumentenbeleid, Den
Haag 1981, heeft aan de invoering van decentralisatie in de monumentenzorg en de Nota
*
Brinkman (1984) ten grondslag gelegen. Nota Brinkman (1984),
M
Zie Brief aan TK inzake nieuw beleid monumentenzorg d.d. 7 juni 2004 en reactie
staatssecretaris van OCenW op voorstel van wet van het Tweede kamerlid Lambrechts tot wijziging van de Monumentenwet, d.d. 13 juni 2005.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina4o
bureaucratische rompslomp veroorzaakt die de effectiviteit van het beleid in de weg staat. Ook de verschillende rollen van de rijksoverheid, te weten kennisontwikkelaar, adviseur, beschermer en controleur, zijn niet goed van elkaar gescheiden. In feite ligt niet alleen de beleidsverantwoordelijkheid voor de monumentenzorg, maar ook de uitvoering nog grotendeels bij het Rijk zelf In de praktijk geven lokale bestuurders nog te weinig gestalte aan de verantwoordelijkheden die ze formeel hebben, waardoor het monumentenbeleid niet altijd efficiënt en consistent is. De Raad acht de centralistische houding en concentratie van rollen van het Rijk in het licht van de toegenomen rnaatschappelijke dynamiek en van een open en betrokken overheid ongewenst en vanuit het perspectief van doelmatigheid achterhaald. Het verdient daarom volgens de Raad sterk aanbeveling om niet alleen de uitvoering van het vergunningenbeleid, maar ook de verantwoordelijkheden voor bescherming zoveel mogelijk bij gemeentebesturen te leggen. Deze verdergaande decentralisatie van verantwoordelijkheden heeft als voordeel dat de beslissingsbevoegdheid bij lokale bestuurders ligt, die daarop direct door de burger kunnen worden aangesproken. Uiteraard dient belangenafweging en besluitvorming plaats te vinden op basis van onafhankelijke en deskundige adviezen. De effectiviteit en de vitaliteit van het monumentenbeleid zal daardoor worden vergroot. De rijksoverheid kan de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van lokale besturen stimuleren en vergroten door in de Monumentenwet ook formele eisen op te nemen voor aanwijzing, handhaving en toezicht (inspectie) van gemeentelijke (en in voorkomende gevallen provinciale) monumenten. Ook zou hij kwaliteitseisen moeten stellen aan deskundigheid, onderzoek en techniek. Gemeenten en provincies kunnen hiervoor uiteraard zelf deskundigheid ontwikkelen dan wel deze extern aan trekken. Opmerkelijk is overigens dat, ondanks herhaaldelijke toezeggingen van het Rijk en kritische geluiden van bezorgde monumentenzorgers over de manier waarop decentralisatie uiteindelijk vorm heeft gekregen, de Monumentenwet nooit is geëvalueerd De Raad adviseert te onderzoeken hoe in aansluiting op de hiervoor staande aanbeveling de rol van andere overheden in het monumentenbeleid nog verder versterkt kan worden en op basis van dat nader onderzoek tevens vast te stellen in welke mate gebruik kan worden gemaakt van de tegenwoordig goed ontwikkelde particuliere praktijk van onafhankelijke monumentenadviseurs en deskundigen.
" Vergelijk de feitelijke dubbelrol van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek / Rijksdienst voor de Monumentenzorg: De rijksdiensten adviseren de staatssecretaris inhoudelijk vanuit hun rol als kennisinstituut, maar zij nemen ook namens de staatssecretaris het besluit tot aanwijzen van een rijksmonument. * Evaluatie van de Monumentenwet 1988 is toegezegd bij Tweede Kamerbehandeling in 1987 en in de Nota Cultuurbeleid (1992).
TRad VOOT cultllür
pagina 41
raad voor cultuur raad voor cultuur
5.
Naar een nieuw selectiebeleid: herselectie en herijking
De zojuist al even genoemde inventarisatie en selectie van de periode 1850-1940 heeft uitgewezen dat een allesomvattende en gedeeltelijk gedecentraliseerde aanpak behalve tijdrovend en kostbaar, ook ineffectief en ondoelmatig is. Bovendien heeft deze aanpak uiteindelijk niet het gewenste resultaat, namelijk een evenwichtig samengestelde aanvulling op de rijkslijst, opgeleverd. Daarom pleit de Raad voor een fundamenteel andere benaderingswijze. De methode die hij voorstelt, bestaat uit twee delen: herselectie en herijking. De selectie vindt plaats door een onafhankelijke commissie en op basis van het criterium 'algemeen erkend, (inter-) nationaal belang' De commissie is samengesteld uit deskundigen van uiteenlopende disciplines, waaronder architectuur- en bouwhistorici, archeologen, historischgeografen. De commissieleden stellen op basis van hun specifieke deskundigheid en na ruggespraak met lokale deskundigen, vast wat vanuit de huidige opvattingen en perspectief evidente rijksmonumenten zijn. Deze selectie, die losstaat van wat op dit moment als rijksmonument is aangewezen, is vervolgens het uitgangspunt op basis waarvan deze commissie - met behulp van de criteria representativiteit en authenticiteit aanwijzing geeft om het huidige bestand te herijken Voor deze herijking ontwikkelt de commissie een waarderings- en selectiemethodiek, een plan van aanpak en een planning. Deze moeten door het Rijk worden goedgekeurd en vastgesteld. Uiteindelijk moeten herselectie en herijking resulteren in één representatief en breed gedragen lijst van rijksmonumenten die als geheel de belangrijkste gebeurtenissen, ontwikkelingen en perioden in de ontwikkelingsgeschiedenis van Nederland markeren. Deze monumenten moeten voor de volgende generatie worden veiliggesteld. Omdat het een gegeven is dat waardering van deze nieuwe 'collectie' rijksmonumenten tijdgebonden is, acht de Raad periodieke herijking van de rijkslijst steeds noodzakelijk. Een getrapte en strengere selectie zal een nieuwe rijkslijst opleveren met aanzienlijk minder monumenten. Hierdoor komen capaciteit en middelen vrij en kan het Rijk de bescherming voor de nieuwe rijksmonumenten intensiveren. Fundamentele herziening van het monumentenbeleid vraagt, behalve om scherpe keuzes en verzwaring van de verantwoordelijkheden van het Rijk, tegelijkertijd om een grotere inbreng en verantwoordelijkheden van andere overheden, vooral van gemeenten.
*
Met 'representativiteit' wordt bedoeld representatiefvoor een bepaalde ontwikkeling, periode,
stijl, materiaalkeuze of voor een bepaald gebruik. 'Authenticiteit' gaat over de mate van oorspronkelijkheid, zowel in materiaal als in concept, maar ook over het oorspronkelijke gebruik.
Taad VOOT CUltUUT TRåd VOOT CURIRif
pagina 42
raad voor cultuur
De herijking van de huidige rijkslijst zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat voor een groot aantal monumenten de rijksmonumentenstatus wordt opgeheven. Andere overheden zijn niet verplicht om die beschermingsverantwoordelijkheid over te nemen. Wel kunnen ze vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de samenstelling van hun eigen lijsten in heroverweging nemen en eventueel bijstellen. Het Rijk draagt hiervoor een algemene procesverantwoordelijkheid, dat wil zeggen dat hij een overgangsregeling moet ontwikkelen voor de huidige rijksmonumenten. Voor de instandhouding van de monumenten die op de nieuwe rijkslijst staan, heeft het Rijk een voorbeeldfunctie. Deze monumenten zijn vanwege hun representativiteit en authenticiteit onvervangbaar en onmisbaar. Wanneer het Rijk het grote belang van deze monumenten onderkent, moet hij ook een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid nemen voor de instandhouding. Het merendeel van de rijksmonumenten is echter particulier eigendom. Instandhoudingplicht heeft bij monumenten voor eigenaren verstrekkende gevolgen en raakt privé-belangen. Een rijksmonumentenstatus vereist van de monumenteneigenaar/beheerder zorgvuldige omgang en dat kan leiden tot beperkingen. Tegenover de beperking van het eigendomsrecht zal het Rijk daarom voor alle nieuwe rijksmonumenten (ook voor de archeologische monumenten voor welke tot nu toe geen instandhoudingbeleid is gevoerd) een evenredige fiscale of financiële compensatie moeten bieden. Bovendien moet het Rijk alle voor monumentenzorg beschikbare financiële middelen voortaan primair en zo structureel en effectief mogelijk voor de instandhouding van rijksmonumenten inzetten en zo min mogelijk adhoc beleid voeren. Dat geldt ook op het moment dat er incidenteel extra financiële middelen beschikbaar komen.* Risicoanalyse en prioriteitstelling van het rijksmonumentenbestand op basis van kwetsbaarheid in achterstallig onderhoud zijn dan een voorwaarde. Omdat de Raad een actief instandhoudingbeleid als voorwaarde stelt bij de aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten, moet de rijksoverheid instandhouding kunnen waarborgen en controleren. Hierin ziet de Raad een belangrijke rol weggelegd voor de toekomstige Rijksinspectie Monumenten (RIM) en Rijksinspectie Archeologie (R IA). Deze nieuwe inspectie zou ook nader onderzoek moeten verrichten naar het (dis)functioneren van het huidige handhaving- en sanctiebeleid. Met de huidige maatregelen heeft het Rijk immers niet kunnen voorkomen dat monumenten gesloopt of zodanig verbouwd kunnen worden dat ze niet langer beschermingswaardig zijn. Verplichte instandhouding betekent overigens niet dat voor alle monumenten eenzelfde beschermingsregime moet gelden. Instandhoudingbeleid vereist maatwerk. In termen van instandhouding van gebouwen gaat het bijvoorbeeld vooral orn optimaal behoud van de intrinsieke bouw- en architectuurhistorische kwaliteiten in de omgeving waar het monument tot stand is gekomen. Voor deze monumenten
*
Vergelijk de inzet van extra rijksmiddelen voor kanjermonumenten, monumenten die vamvege hun grootte alleen met deze middelen in stand gehouden kunnen worden.
Taad VOOT CUltUUT Tadd VOOT CUltUUT
pagma 43
raad voor cultuur
zou bij wijziging of sloop architectuur- en bouwhistorisch onderzoek verplicht gesteld kunnen worden, zoals ook een milieueffectrapportage verplicht is bij voorgenomen bouwactiviteiten. Ook ontheffing van bepaalde veiligheidsvoorschriften, milieumaatregelen en arbowetgeving is denkbaar in het belang van het behoud van het monument. Bijvoorbeeld wanneer herbestemming door volledige naleving van deze voorschriften bemoeilijkt wordt en hierdoor het voortbestaan van dit rijksmonument in gevaar komt. In de archeologie gaat het vooral om het zorgvuldig conserveren van archeologische resten die zich in de bodem bevinden en waarvoor het belangrijk is dat het grondgebruik (bewerkingsdiepte en grondwaterpeil) zodanig is aangepast dat deze niet verloren gaan. Voor de archeologische monumenten blijkt dat de rijksmonumentenstatus zonder beheersgaranties een lege huls is. Zo is door verandering van de bodemgesteldheid van archeologische terreinen in sommige gevallen het archeologisch onderzoeksmateriaal volledig verloren gegaan De Raad adviseert voor deze monumenten directer aan te sluiten bij de instrumenten van het landschapsbeleid. Het beschermingsinstrument 'beschermde stads- en dorpsgezicht' is vanwege het hogere schaalniveau heel geschikt om ruimtelijke veranderingen zo goed mogelijk te begeleiden en af te stemmen op historisch gegroeide stedenbouwkundige of landschappelijke structuren. Dit instrument maakt het mogelijk om gunstige voorwaarden te scheppen voor instandhouding van monumenten.
Om de hoofdprincipes van dit voorgestelde nieuwe monumentenbeleid, herselectie en hernieuwde verantwoordelijkheidsverdeling, te kunnen realiseren, is wijziging van de huidige wet en onderlinge afstemming en consistentie in beschermingsregimes onvermijdelijk.
7.
Actualisering en evaluatie Monumentenwet
De hierboven uitgezette lijnen voor een nieuw monumentenbeleid vereisen actualisering van de Monumentenwet 1988. Het is van belang om in dit proces ook de evaluatie van deze wet mee te nemen en tevens haar effectiviteit te onderzoeken. De evaluatie moet uitwijzen onder welke voorwaarden verdere decentralisatie van het monumentenbeleid voor de gemeenten uitvoerbaar is, welk instrumentarium toereikend is en welke instrumenten moeten worden aangepast of vervangen om het algemene monumentenbelang voldoende te kunnen waarborgen. Vanwege de samenhang tussen monumentenzorg en andere ruimtelijke beleidsterreinen (ruimtelijke ordening, natuurbescherming) zijn eerder vraagtekens
*
Uit de Archeologieba/ans 2002 blijkt dat zestig procent van de wettelijk beschermde
monumenten door erosie, waterpeildaling respectievelijk stijging etc. hi matige tot slechte toestand verkeert.
raad voor cultuur
pagina
fadd VOOf CUltüUE
raad voor cultuur
gesteld bij de verbijzondering vim de zorg voor monumenten in een aparte wet. Niettemin acht de Raad een monumentenwet nog steeds noodzakelijk voor de bescherming van monumenten vanwege hun grote maatschappelijke en historische belang. Daarnaast moet de afstemmine en consistentie van beschermingsregimes verbeterd worden. De beschikbare bescherminesinstrumenten vullen elkaar aan, maar de complementariteit wordt in de praktijk nog onvoldoende benut. Het beschermen van archeologische resten, gebouwen en beschermde stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet", terwijl voor landschappen in de Natuurbeschermingswet het 'landschapsgezicht' is ontwikkeld? Het is een rijksverantwoordelijkheid om deze onderlinge samenhang te stroomlijnen en te onderzoeken op welke onderdelen de huidige interdepartementale en interdisciplinaire samenwerkine effectief is en waar verbeteringen noodzakelijk zijn. De beoogde nieuwe, geactualiseerde wet moet de selectie, de instandhouding van monumenten en de relatie tussen beide omvatten. Eveneens moet de wet helderheid bieden over de verantwoordelijkheden tussen rijk en andere overheden en tussen overheid en particulieren. De onderdelen die bij actualisering uitdrukkelijk aandacht verdienen zijn de instelling van de al genoemde periodieke herijking van het rijksmonumentenbestand, de wettelijke termijn van vijftig jaar waaraan de huidige monumenten moeten voldoen om voor rijksbescherming in aanmerking te komen en de toekomstige rol van de Rijksinspectie bij de instandhouding van monumenten. Het hanteren van een wettelijke termijn blijft noodzakelijk om te voorkomen dat in het waarderingsproces de waan van de dag regeert. De huidige termijn van vijftig jaar is echter wel aan herziening toe. Hoewel de Raad het achterliggende principe, namelijk dat de eigen generatie niet oordeelt over wat zij zelf heeft voortgebracht, respecteert, is verkorting van deze termijn om een andere reden wenselijk.Veel artefacten zijn voor het bereiken van deze terrnijn namelijk al gesloopt * Daarbij merkt de Raad op dat er in het nieuwe selectiebeleid ook meer aandacht moet komen voor potentiële monumenten, hoe jong ook. Deze kwalitatieve aandacht kan een zorgvuldige omgang met deze monurnenten bewerkstelligen.
*
Cees Waal, ~ Bestuurlijke en juridische observaties bij tien jaar Monumentenwet 1988, in
* "
Artt. 3 en 35 Monumentenwet en artikel 23 Natuurbeschermingswet. Dit beleidsinstrument is overigens nog niet door LNV geeffectueerd,
®
Twintig procent van de 10 i geselecteerde "Toonbeelden van wederopbouw ' (2003) is in 2004
KNOB Bulletin 1998 3 / 4, p. 83.
al gedeeltelijk gesloopt, verminki, bedreiad. Zie Coenen c.s. Gesloopt gered bedreigd. Omgaan mei naoorlogse bouwkunst, (2004) p. I 47.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
8.
pagina 45
Conclusie
De zorg voor monumenten is niet alleen van belang uit respect voor de nalatenschap van onze voorouders, maar ook omdat monumenten voor de huidige en toekomstige generaties waardevolle kennisbronnen zijn die de kwaliteit van de leefomgeving verhogen. Die zorg is een gemeenschappelijk belang dat de rijksoverheid moet blijven stimuleren en faciliteren. In de praktijk is het monumentenbeleid, inclusief het wettelijke kader daarvoor, echter niet meer afgestemd op de hedendaagse monumentenzorg. Om daarin verandering te brengen is het allereerst noodzakelijk het begrip rijksmonument opnieuw en vanuit hedendaagse opvattingen te definiëren. De omgeving waarin het monument tot stand is gekomen, is bij de waardering van monumenten een steeds zwaarder wegende factor geworden. Schaalvergroting heeft ertoe geleid dat ook historisch- geografische elementen, stedenbouwkundige patronen en landschappen binnen de monumentenzorg belangrijke onderwerpen zijn geworden. Maar ook de onderlinge samenhang tussen objecten en tussen het exterieur en het interieur zijn voor de cultuurhistorische betekenis van een monument medebepalend, zo niet doorslaggevend geworden. Daarom acht de Raad het noodzakelijk deze onderwerpen structureel in het beschermingsbeleid op te nemen '" Het huidige instrumentarium zal opnieuw bekeken en waar nodig aangepast moeten worden. De complementariteit van beschermingsinstrumenten (de aanwijzing van monument, beschermd stads- en dorpsgezicht, landschapsgezicht) wordt nog onvoldoende benut. Of er ook daadwerkelijk nieuwe instrumenten ontwikkeld moeten worden, vergt nader onderzoek. Omdat het instrumentarium onder verantwoordelijkheid van meerdere ministeries valt, is interdepartementale samenwerking en stroomlijning van de verschillende beschermingsregimes van groot belang. Om de noodzakelijke wijzigingen in het monumentenbeleid te kunnen doorvoeren is de anderhalfjaar die de staatssecretaris bij het instellen van de 'Tijdelijke maatregel aanwijzing beschermde monumenten' heeft uitgetrokken ontoereikend voor nieuw selectiebeleid. De Raad stelt voor om deze op 1 januari 2006 aflopende beleidsregel te verlengen en een interim-periode te benoemen. Daarbij moet een stappenplan inzicht geven in de totstandkoming van dit nieuwe beleid. In dit advies heeft de Raad een aantal randvoorwaarden en aandachtspunten benoemd, die hij ter afsluiting kort herhaalt.
41
Naar monumenten in hun onderunge samenhang en in relatie met het interieur en hun omgeving is veel waardevol onderzoek verricht. Het in 2003 afgeronde en in 2005 aan de Raad aangeboden rapport Van object naar samenhang, gemaakt in opdracht van het Directeurenoverlee Cultuurdiensten is voor de waardering en selectie van ensembles bovendien een bruikbare systematiek aangereikt. die ook voor de complexbescherming bij monumenten navolgbaar is.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
,agina 4e
• Herselectie en herijking Het huidige rijksmonumentenbestand is scheefgegroeid en bovendien voor het Rijk onbeheersbaar geworden. Structurele oplossingen zijn alleen mogelijk wanneer het huidige monumentenbeleid fundamenteel wordt gewijzigd. Omdat de betekenis van het begrip rijksmonument is veranderd, is allereerst herdefiniëring noodzakelijk. In opdracht van het Rijk moet een onafhankelijk en multidisciplinair samengestelde commissie van deskundigen op basis van het algemene criterium 'algemeen erkend en van (inter-) nationaal belang' opnieuw vaststellen wat evidente rijksmonumenten zijn. Op aanwijzing van deze commissie en met toepassing van de nadere criteria 'authenticiteit' en 'representativiteit' moet het huidige bestand vervolgens herijkt worden op basis van een vooraf goedgekeurde aanpak, methodiek en planning. •
Representatieve rijkslijst en instandhouding verplicht
Herijking en herselectie moeten resulteren in een representatieve en evenwichtige rijksmonumentenlijst. Wanneer het Rijk het grote belang van deze monumenten onderkent, moet hij ook de volledige verantwoordelijkheid nemen voor de instandhouding. Om hiervoor in te kunnen staan, moet het Rijk de rijksmonumenten controleren en een actief handhavings- en sanctiebeleid voeren. Hierin voorziet de Raad een belangrijkere toekomstige rol voor de Rijksinspectie Monumenten (RIM)en Rijksinspectie Archeologie (RIA). Voor de huidige rijksmonumenten die na deze selectieprocedure niet langer de status van rijksmonument hebben, moet het Rijk een nader uit te werken overgangsregeling instellen. • Meer lokale verantwoordelijkheid en bestuurlijke besluitvorming Ondanks het feit dat de vergunningenbevoegdheid sinds 1988 bij gemeenten is neergelegd, zijn nog steeds veel verantwoordelijkheden centraal geregeld. Deze centralistische rol van het Rijk is echter achterhaald. In beginsel is de gemeente, die het dichtst bij de burger staat, verantwoordelijk, tenzij het gaat om een monument van rijks- of provinciaal belang. Dan liggen er aanvullende bevoegdheden bij het Rijk respectievelijk de provincie. Dat bepaalde formele bevoegdheden nu bij de gemeenten liggen, wil overigens nog niet zeggen dat lokale bestuurders die verantwoordelijkheden ook daadwerkelijk benutten. Gemeentebesturen zouden dan, in het belang van een levendig debat en een effectief monumentenbeleid, veel onafhankelijker kunnen handelen. Nader onderzocht moet worden in welke mate daarbij gebruik kan worden gemaakt van de tegenwoordig goed ontwikkelde particuliere praktijk van onafhankelijke monumentenadviseurs en -deskundigen. De rijksoverheid kan het lokale verantwoordelijkheidsbesefstimuleren door verdergaande decentralisatie door te voeren en formele eisen te stellen voor aanwijzing, handhaving en toezicht (inspectie) en deskundigheid van gemeentelijke en provinciale monumenten vast te leggen in de Monumentenwet.
Bijlagen
Bijlagen Adviesaanvraag Reactie Staatssecretaris op deel I
Rood voor Cultuur T.o.v. mw. W. Sorgdroger, Voorzitter Postbus 61243 2506 AE Den Hoog Ræd voor CuHuur
INGEKOMEN Den Haag
6 9% M/t
ons kenmerk
- 9 DEC 2004
DCE/04/55460 DOSS.
94 e is i
onderwerp
odvies erfgoedselectiebeleid
Geochte Road,
Een samenleving die zijn historische wortels veronochtzaamt loopt het risico von desintegratie. Doorom is het von vitool belong cultureel erfgoed te behouden, zodat oon onze generatie en toekornstige generaties het verhool von de Nederlandse geschiedenis verteld kon worden. Het is nodig dat we hierbij weloverwogen keuzes maken, opdat niet het toevol bepoolt hoe voor toekomstige generaties de cultureie erfenis eruit zal zien. En ois eenmool die weloverwogen keuzes gemookt zijn, don is het onze took, dat wil zeggen de took von de overheid namens de Nederlandse gemeenschap, om de immer schoorse middelen doelmatig in te zetten om behoud von geselecteerd erfgoed zo goed mogelijk te woorborgen. Dot is naar mijn overtuiging de kern van het erfgoedselectiebeleid. We hebben in Nederland een longe en rijke traditie met selectie en behoud von cultureel erfgoed in de erfgoedsectoren monumentenzorg, archeologie, museo en archieven. Moor zoals ik in mijn beleidsnoto Meer dan de Som heb geconstateerd, komt er steeds meer en steeds meer ondersoortig erfgoed bij, nemen de beheerslasten novenant toe en zijn de opvattingen over wat behoudenswoordig is in de loop van de tijd veranderd Ik constateer dat een actueel en afgewogen ontwoord op dit alles ontbreekt en dat hier en door de rek uit het systeem is woormee we de instandhouding von het erfgoed trochten te realiseren. Daarom is herbezinning nodig op de rol von de rijksoverheid, de selectie von erfgoed en dooroon verbonden het vroogstuk von duurzoom behoud.
Ik wil het selectiebeleid met betrekking tot het cultureel erfgoed herijken en expliciteren en wel zodonig dat kritisch gekeken kan worden noor het erfgoed woorvoor de rijksoverheid in enigerlei vorm verantwoordelijkheid droogt respectievelijk zou moeten dragen. En dat met een open oog voor wat realistisch is. Eind 2005 wil ik in een brief mijn beieldsvoornemens noor de Tweede Kamer zenden. In het koder von mijn beieldsvoorbereiding wil ik u thans om advies vragen. Deze adviesconvraag bestoot uit twee deien. In het eerste deel vroog ik uw odvies bij vroogstukken die betrekking hebben op te honteren algemene principes binnen het erfgoedbeleid c.q. het selectiebeleid. Ik zal doortoe mijn ambities en uitgangspunten formuleren. In het tweede deel leg ik u sectorspecifieke vragen voor over het te ontwikkelen selectiebeleid. Ministerie van Onderwijs, cultuur en Wetenschap Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Hoag T +31-70-412 3456 F+31-70-412 3450 W www.minocw.nl contactpersoon: w.J. Westerveld, T +31-70-4124618
OND E R L T UU R S C H A P Ik zal u overigens in een later stadium von het voorbereidingstraject nogmaals om advies vragen, moor don over concreet uitgewerkte beieidsvoornemens. In deze fase goot het mij vooral om een globool advies op de richting die ik wil insloon.
Adviesaanvraag Het is wezenlijk de (bestuurlijke) verontwoordelijkheden voor het erfgoed helder te formuleren, want dat vormt de basis voor erfgoed- c.q. selectiebeleid. Het is mijns inziens bovendien nodig de verontwoordelijkheid von de rijksoverheid zodonig te formuleren dat er binnen die verantwoordelijkheid prioriteiten gesteld kunnen worden. Deel één van de gevroogde adviezen heeft hierop betrekking. Deel twee von de gevroogde adviezen betreft de beoordeling von de huidige situatie per sector en von eventuele conpassingen von het beleid in het iicht von de specifieke rijksverantwoordelijkheid.
Deel I Algemeen belang en rol rijksoverheid Er is een algemeen beiong verbonden con het behoud von het culturele erfgoed, ten oonzien woorvon de rijksoverheid een generoie verantwoordelijkheid en een specifieke verantwoordelijkheid heeft. Generaal is de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen, zo mogelijk somen met andere overheden en particulier initiatief, dat er een infrastructuur bestoot woorbinnen het oigemene belong goed behartigd kan worden. Dit wordt ook wel bestelverantwoordelijkheid genoemd. Specifiek is de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat cultureel erfgoed von nationale betekenis voor toekomstige generaties behouden blijft. Acht de Road de formulering von de verontwoordelijkheid voor de rijksoverheid principieel juist en hoe verhoudt zich dat, in algemene termen gesproken, tot de huidige praktijk? Het vervolg von de adviesconvroog beperkt zich verder tot de specifieke verontwoordelijkheid voor de rijksoverheid.
De duiding von de term nationale betekenis is zowel belangrijk voor de afbokening von de verantwoordelijkheid von de rijksoverheid als voor de formulering von het operationele selectiebeleid, waaronder de selectiecriterio. Doorom wil ik dot begrip zo helder mogelijk definiëren. Ik ben von mening dat de term nationaal oon het territoriole begrip doorvan gerelateerd moet worden, inclusief het territorium dat ooit tot het Nederlandse grondgebied behoord heeft, en niet oon het staatkundige begrip. Voorts acht ik het gewenst oon betekenis een helder afgebakende connototie te geven, namelijk één die rechtstreeks gerelateerd kan worden aan mijn verontwoordelijkheid voor Cultuur. Dat wil don zeggen cultuurhistorische betekenis, een betekenis die niet uitsluitend ontleend is aan een algemeen wetenschappelijk belong. Gaarne uw advies bij deze begripsbepoiing. Ik ocht het noodzakelijk binnen het begrip cultureel erfgoed van nationale betekenis te kunnen differentiëren. Er is een basis nodig om operationele bes issingen te kunnen nemen bij de inzet von instrumenten en bij het zoeken noor oplossingen om behoud te reoiiseren. De middeien zullen oltijd schoors blijven en doorom moet er olthons een mogelijkheid zijn om prioriteiten te stellen. Die gedachte (differentiatie) is niet nieuw. Er is bijvoorbeeld differentiatie gehanteerd bij de uitvoering von het Deltoplan voor het cultuurbehoud, maar dat idee zou noor mijn opvatting systematischer in het selectiebeleid veronkerd moeten worden. Hoe denkt de Road hierover en welke invulling ocht de Road mogelijk?
0 0 3 E R L T U U R
S C H A P Mbakening rijksverantwoordelijkheid De wereld von het erfgoed is von oudsher verdeeld in de vier klassieke sectoren: orcheologie, rnonumentenzorg, orchieven en museo Deze sectoren hebben hun eigen instituten en geschreven en ongeschreven wetten voor selectie, behoud en beheer: de gevestigde orde. Er dient zich echter nieuw erfgoed con dat soms wel moor vaak niet of niet eenvoudig binnen de bestoonde koders von overheidserkenning en overheidszora behandeld kon worden, terwijl wel degelijk de criterio von algemeen beiong en notionale betekenis con de orde kunnen zijn. Kan de Road een beschouwing geven met betrekking tot de volgende vragen. Welke nieuwe soorten erfgoed, die zich thans condienen, beschouwt de Road als wat hun oord betreft zo belangrijk dat doorvoor specifieke verontwoordelijkheid genomen zou rnoeten worden en zouden wat de Road betreft- mogeljk met enige conpassingen, binnen het huidige complex von instituten, wet- en regelgeving behandeld kunnen en moeten worden? Zonder voledig te zijn goot het om de volgende 'nieuwe' soorten erfgoed: mobiel erfgoed, irnmoterieel erfgoed, religieus erfgoed, fondschappelijk erfgoed, groen erfgoed, industrieel erfgoed en digitool erfgoed. Tot zover deel I von de adviesconvroog.
Deel il Sectorale adviezen In dit deel von de adviesconvroog vroog ik de Road per sector een oordeel te geven over het vigerende selectiebeleid, de resultaten doorvon en eventueel de conpassingen die de Road noodzakeljk ocht.
Ik verzoek u om per sector ( orcheologie, monumentenzorg, archiefsector, museo) in te goon op de volgende vragen. Hoe beoordeelt u de samensteling von het beschermde of verworven bestond in het licht von nationale betekenis en representativiteit? Hoe beoordeelt u, in het lcht von het kernbegrip nationale betekenis, de huidige invuling von woordesteling, selectiecriterio en selectieproces? Welke condochtspunten, rondvoorwoorden of suggesties zou u wilen rneegeven voor het te ontwikkelen nieuwe selectiebeleid? Acht de Road het zinvol om op basis van de huidige inzichten het gevorrnde bestond, in beheer of beschermd, te herselecteren?
Uitbrengen advies Gegeven de pionning von de beleidsvoorbereiding verzoek ik u uw odvies in twee delen uit te brengen: een tussentijds advies over deel I von mijn adviesconvroog hoif februari 2005 en een integrool advies (deel i en deel ll) in de eerste helft von oprl 2005.
De
on Onderwijs, Cultuur en Wetenschop,
mr. Medy C. von der Loon
0 N D E R
Raad voor Cultuur T.a.v. mw. W. Sorgdrager, Voorzitter Postbus 61243 2506 A E Den Haag
S C H A P Raad voor Cultuur
INGEKOMEN Den Haag
11MEl 2005
Ons kenmerk
DCE/04/55460
1 2 MEI 2005 Doss a ; a ;
Nr. me:-zooS.oega onderwerp
advies erfgoedselectiebeleid
Geachte Road, Graag wil ik u danken voor het eerste deel van uw advies in het kader van het erfgoedselectiebeleid. De algemene overwegingen acht ik waardevol en de eerste aanzetten voor concreet beleid lijken me over het algemeen bruikbaar. Naar aanleiding van dit eerste deel en uw aankondiging dat het tweede deel van het advies pas begin juli kan worden uitgebracht, wil ik enkele opmerkingen maken die ik van belong acht voor het tweede deel van uw advisering. In mijn adviesaanvraag heb ik twee begrippen centraal gesteld die mijns inziens aan de basis staan van de uitwerking van de rijksverantwoordelijkheid voor de instandhouding van erfgoed en dientengevolge het selectiebeleid: nationale betekenis en representativiteit (van de verzameling). lk constateer dat het advies geen algemene basis voor de inspanningen van de rijksoverheid bij de instandhouding van erfgoed nader definieert. De term nationale betekenis wordt niet omgezet in een algemeen begrip, maar blijft een notie die-vrij naar uw advies-slechts in de context van de verschillende sectoren vertaald zou kunnen worden. Een algemene basis voor de rijksverantwoordelijkheid bij het behoud van erfgoed blijft daardoor achterwege en dat acht ik een ernstig gemis. Mogelijk kunt u zich in deel twee van het advies nogmaals over de term nationale betekenis buigen, maar dan gewapend met uw eigen uitwerkingen binnen de context van de sectoren. Uw advies gaat voorts niet in op overwegingen die, naast het cultuurhistorische belong, mijns inziens een rol moeten spelen bij de vormgeving van het erfgoedselectiebeleid. De Raad lijkt de bestaande kaders als uitgangspunt te nemen. De beheersproblematiek blijft vrijwel buiten beschouwing, terwijl ik voorzie dat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden om die problematiek onder controle te houden. Verder mis ik in het hoofdstuk over de verantwoordelijkheden van de rijksoverheid reflectie op relevante veranderingen binnen de samenleving. Zo is mijns inziens het draagvlak voor het behoud van erfgoed de afgelopen decennia aanzienlijk toegenomen, terwijl het algemene welvaartspeil enorm is gestegen. Ik verzoek u in deel twee van het advies aandacht te Ministerie van cnderwijs, cultuur en Wetenschap Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Hoog T +31-70-412 3456 F+31-70-412 3450 W www.rninocw.nl contacipersoon: W.J. Westerveid, T +3100-4124618
3
0 ND E R
L T UUR N313M S C H A P besteden aan de vraag of en in hoeverre dat van invloed moet zijn op de vormgeving van de rijksverantwoordelijkheid en waar uit dien hoofde aanpassingen mogelijk en gewenst zijn. Ten slotte wil ik nog opmerken dat de termen waardering en selectie niet steeds in onderscheidende zin gebruikt worden in uw advies. Ik wil u vragen dat onderscheid in deel twee van uw advies in algemene zin nog eens te verduidelijken om vervolgens een concrete vertaling per sector daarvan te geven. Tot zover mijn inhoudelijke opmerkingen. Rest mij nog een opmerking over het proces. Ik zal vasthouden aan mijn voornemen om eind dit jaar de Kamer te informeren over de maatregelen die ik ga nemen. Met het oog daarop zou ik het zeer op prijs stellen wanneer u in uw sectoradviezen (advies deel twee) concreet zou willen aangeven welke aanpassingen u noodzakelijk acht met suggesties daarbij voor de vormgeving daarvan. Gezien het verlate tijdstip waarop u deel twee van uw advies gaat uitbrengen, is het inderdaad zaak praktische afspraken te maken om de aansluiting van uw advisering te waarborgen. Ambtelijk overleg kan daartoe dienst doen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
7 dy C. van der Loan