Het stimuleren van de vaardigheden ‘kiezen’ en ‘mening geven’ van kinderen met een verstandelijke beperking binnen alledaagse situaties.
Een gratis boekje met tips en werkvormen ter gelegenheid van de lancering van ‘Mijn Mening In Beeld’, een cliënttevredenheidsonderzoek voor kinderen met een beperking vanaf 7 jaar ontwikkeld in ’s Heeren Loo Gelderland Midden. Suzanne Verheijden, ’s Heeren Loo, mei 2014
Kiezen en mening geven, twee alledaagse vaardigheden Ook voor kinderen met een verstandelijke beperking! “Net zoals andere mensen willen mensen met een verstandelijke handicap inspraak hebben in waar ze wonen, welk werk ze doen en wie voor hen zorgt. Maar voor teveel mensen met een verstandelijke handicap zijn dit momenteel onbereikbare doelen. Wij geloven dat iedereen in staat zou moeten zijn keuzes te maken. Onder iedereen verstaan we ook mensen met ernstige en diepe beperkingen die, met de juiste hulp en steun, belangrijke keuzes kunnen maken en voorkeuren met betrekking tot hun dagelijks leven kunnen uitdrukken.” (Departement of Health, 2001, cit. in Hatton, 2004, p. 335).
→ 0 Inleiding Jong geleerd is oud gedaan. Alles wat je een kind op jonge leeftijd mee geeft op het gebied van assertiviteit, kiezen en mening geven levert rendement op voor zijn latere leven. Dit boekje is speciaal ontwikkeld voor de lancering van ‘Mijn Mening In Beeld’ op 22 mei 2014 bij ’s Heeren Loo Gelderland Midden. In dit programma wordt de tevredenheid over zorg en kwaliteit van leven van kinderen met een verstandelijke beperking vanaf 7 jaar digitaal gemeten met foto’s en ingesproken tekst. Daarnaast is er een oefengedeelte waarbij kinderen in twee leeftijdscategorieën vragen over tientallen onderwerpen kunnen beantwoorden. Hiervoor is net als in het meetgedeelte geen leesvaardigheid vereist. Zie voor meer informatie www.mijnmeninginbeeld.nl en/of www.mijnwereldinbeeld.nl. ‘Digitaal’ je mening geven is een mooie start. Maar het geven van je mening en het maken van keuzes in het dagelijks leven van het kind is heel belangrijk. Zeker als je deels of geheel afhankelijk bent van zorg door anderen. Om die reden is er een boekje ontwikkeld met korte informatie voor begeleiders/ouders/docenten en zijn er werkvormen verzameld en ontwikkeld die de vaardigheden van het kind vergroten en ze helpt deze in het dagelijks leven toe te passen. Deze vaardigheden liggen dicht tegen elkaar, vandaar dat besloten is ze door elkaar te gebruiken. Het programma Mijn Mening In Beeld is ontwikkeld voor kinderen, maar uiteraard kunnen de werkvormen uit het boekje ook gebruikt worden bij volwassenen. Gebruik je zelf leuke werkvormen met dezelfde doelstellingen? Mail ze dan naar mijnmeninginbeeld.nl. Opbouw boekje In dit informatieve boekje vind je eerst een uitleg over de verschillende soorten ‘kiezers’ die er zijn. Vervolgens krijg je informatie over de verschillende cognitieve leeftijden gekoppeld aan de bijbehorende kiesvaardigheden. Tot slot vind je 60 werkvormen die je als begeleider/ ouder/ docent in kan zetten bij een kind of een groep kinderen om de vaardigheden ‘kiezen’ en ‘mening geven’ onder de knie te krijgen. Bij deze werkvormen zie je steeds wat je nodig hebt aan materialen. Tevens wordt aangegeven met een pictogram of het een werkvorm is die zich met name richt op de vaardigheid ‘mening geven’ of ‘kiezen’, of op allebei. Veel leesplezier! Namens de werkgroep ‘Mijn Mening In Beeld’ en Heeren Loo, Suzanne Verheijden Projectleider Mijn Mening In Beeld & Manager Methodiek & Innovatie 2
→ 1 Type kiezers Je hebt verschillende soorten kiezers. En verschillende soorten problemen bij het kiezen. Sommige kinderen weten niet hoe ze keuzes moeten maken. Anderen hebben het nog nooit gedaan. Anderen zijn bang dat ze de verkeerde keuze maken. Anderen maken keuzes op basis van minder handige argumenten, en weer anderen kunnen niet goed inschatten wat de gevolgen zijn van een keuze en slaan daarom vaak de plank mis. Het is handig om te weten als begeleider wat voor soort kiezer het kind is dat je begeleidt of als ouder wat voor kind je opvoedt. Daar kun je je begeleiding namelijk op afstemmen! Uit : ‘Leren kiezen, deugdenproject voor ouders’ Wat voor type kiezer is het kind? De een kiest snel, de ander langzaam of liever helemaal niet. Als je weet wat voor type kiezer het kind is, kun je karaktertrekken die nodig zijn om keuzes te maken stimuleren. Is uw kind een Pieker Prins(es), Rupsje Nooitgenoeg, of Struisvogel? 1. Pieker Prins(es) Deze kinderen twijfelen en tobben eindeloos. Wie vraag ik voor m’n verjaardagsfeestje? Welk ijsje kies ik? Welke schoolagenda neem ik? Piekeraars gaan niet over een nacht ijs, streven naar perfectionisme en wegen keuzes zorgvuldig af. Ze denken met gevoel voor verantwoordelijkheid na over alle gevolgen en houden rekening met iedereen. Dit karaktertype komt vaker voor bij meisjes. Valkuil is dat piekeraars verdwalen in het bos van keuzemogelijkheden. Hun gedachten zijn niet altijd realistisch. Bovendien zetten ze zichzelf wel eens op de achtergrond.
Tips Ouders & Coo geeft de volgende tips aan ouders of begeleiders van deze kinderen: “Stimuleer bij Piekerprins(es)en eigenschappen als assertiviteit, tevredenheid en standvastigheid. Vraag “Wat vind jij zelf belangrijk?, Wat kies je als je met niemand rekening hoeft te houden?”. Leer je het kind tevreden te zijn met ‘goed genoeg’. Relativeer zorgen door de situatie van een afstand te bekijken: “wat kan er in het ergste geval gebeuren?”. Zet samen positieve en negatieve gevolgen van een keuze op een rij. Gebruik vastberadenheid om grenzen te stellen aan piekeren. “Afgesproken, je slaapt er een nachtje over, en ik hoor morgen je beslissing!’
2. Rupsje Nooitgenoeg Deze kinderen vinden alles leuk. Ze maken vlug keuzes, willen alles graag hebben en laten zich gauw verleiden tot aankopen en mee doen. Ze maken in hun enthousiasme dubbele (speel)afspraken maar passen daar met hun flexibiliteit wel een mouw aan. Ze kiezen impulsief, tonen vastberadenheid en zelfvertrouwen. Nadeel: in hun optimisme vergeten ze soms rekening te houden met anderen of de gevolgen van hun handelen. In hun onafhankelijkheid kunnen ze over anderen heen walsen.
Tips Ouders & Coo geeft de volgende tips aan ouders of begeleiders van deze kinderen: “Stimuleer bij Rupjes Nooitgenoeg eigenschappen als zorgvuldigheid, inlevingsvermogen en nadenkendheid. Vraag: “Hoe kun je rekening houden met anderen?”. Wat zijn de consequenties van je keuze?”. Breng in herinnering dat kiezen voor het één iets anders op dat moment uitsluit. Zo help je het kind bewust te kiezen”.
3 Struisvogel Dingen die we niet leuk vinden of waar we bang voor zijn vermijden we het liefst. Struisvogels gaan keuzes uit de weg of schuiven ze voor zich uit in de hoop dat het zich vanzelf oplost. Maar: zo doen ze anderen vaak tekort en uiteindelijk moeten ze toch een beslissing nemen.
3
Tips: Ouders & Coo geeft de volgende tips aan ouders of begeleiders van deze kinderen: Wordt niet boos of ongeduldig, maar stel u open en nieuwsgierig op. Vraag “Wat vind je het moeilijkst? Wat heb je nodig om de knoop door te hakken?” Maak het kind bewust van de keerzijde ‘wat zijn gevolgen van het uitstellen?’ Help een grote beslissing op te delen in stapjes. “wanneer moet je werkstuk af zijn? Wat heb je nodig om te beslissen? Wat daarna?” Zo help je de Struisvogel bij het nemen van verantwoordelijkheid en doelgericht werken.
Kiezen vergroot de communicatievaardigheden. Aangezien het aanbieden van keuzemogelijkheden uitnodigt tot communiceren, kan gesteld worden dat personen hun communicatievaardigheden oefenen wanneer ze hun keuze uitdrukken. Zelfs wanneer de communicatiepartner ervan overtuigd is de voorkeur van het betreffende kind te kennen, moet de keuze toch nog steeds aangeboden worden. Voorkeuren veranderen immers en het kind moet leren dat het controle heeft over de interactie. Bovendien geldt deze samenhang eveneens in de omgekeerde richting. Zo zullen verbeterde communicatievaardigheden op hun beurt het kiezen vereenvoudigen. (Stancliffe, 2001).
4
→ 2 Kiezen in relatie tot ontwikkelingsleeftijd Een kind moet over bepaalde cognitieve vermogens beschikken om keuzes te kunnen maken. Begeleiders moeten daar een inschatting van kunnen maken om de juiste begeleiding te kunnen bieden. Martijn Houkes, gedragswetenschapper B ,’s Heeren Loo Rivierenland, maakte ooit voor het project ‘Kiezen’ een mooie heldere samenvatting over kiesvaardigheden en begeleidingstips. (Deze samenvatting was van het boek “Wat is er”: handboek voor de begeleiding van de sociaalemotionele ontwikkeling van mensen met een verstandelijke en auditieve of communicatieve handicap. Brouwer I., Scheres W., Van Troost N. en Voortman S. Weerklank, 2000.)
Samen doen en zelf bepalen Zorgcirkel 1: Ontwikkelingsleeftijd 0-18 maanden Fase 1 en 2 Het begin van de autonomie-ontwikkeling ligt in een responsieve houding van de begeleider. Het kind moet het gevoel hebben dat hij wordt opgemerkt. De begeleider moet het kind laten merken dat hij hem ziet. Zijn gedrag moet zorgvuldig geobserveerd worden en vervolgens dient hierop gereageerd te worden. De begeleider moet in de buurt zijn. Hij biedt het kind ruimte om initiatieven te nemen. Hij wacht op actie en speelt daar vervolgens op in. Als het kind bijvoorbeeld iets probeert te pakken, merkt hij dat op en biedt hulp. Vervolgens heeft hij aandacht voor de activiteit van de cliënt. Hij beleeft de wereld als het ware mee met de cliënt. Hij imiteert het gedrag van de cliënt, bijvoorbeeld door dezelfde beweging te maken of dezelfde gezichtsuitdrukking aan te nemen. Daarnaast verplaatst de begeleider zich letterlijk in de positie van de cliënt. Dat kan door dezelfde houding aan te nemen en door te zorgen dat hij zich op gelijke hoogte bevindt. Het kind moet de gelegenheid krijgen aan te geven wat hij wil. De begeleider biedt die mogelijkheid door een voorwerp of foto te laten zien, waarbij het kind door middel van pakken en wegduwen kan tonen wat hij wil (ja of nee). Als het kind iets wegduwt, kan een volgende voorwerp of foto worden aangeboden. Dit is een voorloper op het leren kiezen. Fase 3 en 4 In het kader van de autonomieontwikkeling is het belangrijk dat het kind niet het gevoel heeft dat alles voor hem wordt bepaald. Dat houdt bijvoorbeeld in dat een jong kind in deze fase niet zomaar zonder reden opgetild en verplaatst wordt. Ook moet het kind gaan ervaren dat hij invloed kan uitoefenen op zijn omgeving. Hij moet de gelegenheid krijgen om voor- en afkeuren aan te geven ten aanzien van bijvoorbeeld eten, spelmateriaal en activiteiten. Voordat het kind daartoe in staat is, biedt de begeleider hem een gevarieerd aanbod aan etenswaren, materialen en activiteiten, daarbij benoemt hij wat hij het kind aanbiedt: kaas, bal, wandelen. Op basis van de ervaringen die het kind hierdoor opdoet, ontdekt hij waar zijn voorkeur naar uitgaat en wat hij minder leuk vindt. De volgende stap is het bieden van beperkte keuzemogelijkheden. In het dagelijks leven moet de begeleider bewust keuzemogelijkheden voor het kind inbouwen. Hij krijgt bijvoorbeeld de gelegenheid om te kiezen tussen twee soorten bouwmateriaal, of hij mag kiezen uit twee truien. Het aantal momenten waarop het kind kan kiezen wordt langzaam uitgebreid.
5
Het is belangrijk dat de keuzemogelijkheden worden gevisualiseerd, dat wil zeggen zichtbaar gemaakt. De begeleider kan de mogelijkheden daadwerkelijk laten zien, bijvoorbeeld een pak hagelslag en een pot pindakaas. Maar hij kan ook foto’s of picto’s gebruiken om de keuzemogelijkheden duidelijk te maken. Tijdens eet- en drinksituaties kan daarvoor een foto-pictogrammenplacemat gebruikt worden. Om te beginnen laat de begeleider het kind uit twee mogelijkheden kiezen. Het kind geeft in zijn gedrag aan wat hij wil. De begeleider moet daarom goed letten op het gedrag en de reacties van de cliënt. Gedragingen moeten door de begeleider worden vertaald in termen van “willen” of “niet willen”. Op die manier wordt er geluisterd naar wat het kindte vertellen heeft. Als hij bijvoorbeeld zijn hoofd afwendt, kan daaruit worden opgemaakt dat hij iets niet wil. Toenadering zoeken en lachen daarentegen zijn tekenen die aangeven dat het kindiets wel wil of prettig vindt. Bij alles is belangrijk dat de keuze van het kind wordt beloond, door in te gaan op wat hij wil. De begeleider moet er dus voor zorgen dat de aan te bieden mogelijkheden ook haalbaar zijn. De begeleider bepaalt uit welke mogelijkheden het kind mag kiezen en houdt in die zin ook de regie. Binnen de grenzen die de begeleider stelt moet ruimte zijn voor compromissen. Dat betekent in deze fase dat de begeleider het kind als het ware soms te slim af moet zijn. Als het kind bijvoorbeeld geen boterham wil eten, kan de begeleider hem twee boterhamen aanbieden. Wanneer het kind protesteert sluit de begeleider een compromis met de cliënt, door er een boterham vanaf te halen. Het kind zal het gevoel hebben dat hij iets te bepalen heeft en invloed kan uitoefenen op de omgeving. Hij geeft zijn protest op en eet toch een boterham, zoals de begeleider aanvankelijk wilde. In deze fase is het ook belangrijk dat de begeleider niet onnodig dingen uit handen neemt. Wanneer iemand zich bijvoorbeeld zelf kan aankleden, dan moet degene daar ook de tijd en gelegenheid voor krijgen. Het kind moet daarnaast de gelegenheid krijgen om zijn eigen lichaam te ervaren. Dit is de basis van zelfbewustzijn. Hij moet kunnen ervaren wat de mogelijkheden zijn van zijn lichaam en daar vertrouwen in krijgen. Dit kan bijvoorbeeld worden gestimuleerd door samen te bewegen. Tevens moet het kind merken dat de begeleider respect heeft voor de manier waarop hij zijn lichaam ervaart. Dat betekent dat de begeleider rekening houdt met wat het kind wel of niet prettig vindt. De manier waarop het kind wordt aangeraakt wordt hierop afgestemd. De omgeving van het kind moet uitlokkend zijn, zodat hij initiatieven kan nemen. Spelmateriaal moet bijvoorbeeld beschikbaar zijn . De begeleider moet het kind echter ook uitnodigen om samen te spelen. De begeleider biedt materiaal aan en laat zien hoe je ermee kunt spelen. Hierbij sluit hij aan bij de (re)-acties van de cliënt, bijvoorbeeld door die te herhalen. De begeleider toont hierbij positieve emoties, zodat het kind het samen spelen ervaart als een plezierige activiteit. Verder moet het kind de gelegenheid krijgen om de begeleider te imiteren. Het is belangrijk dat hij naast de begeleider met dezelfde dingen bezig kan zijn, het gaat dan om alledaagse dingen, zoals stofzuigen, kleding opvouwen of tafel dekken. Door hiermee te helpen kan het kind zich identificeren met de begeleider. Het gaat er met name om dat het kind het gevoel krijgt dat hij ook meedoet. Bij het opvouwen van kleding, krijgt hij bijvoorbeeld ook een kledingstuk waarmee hij bezig mag zijn. Of hij mag een beker op tafel zetten, wanneer de tafel wordt gedekt. Een aantal gebruiksvoorwerpen, zoals bijvoorbeeld een stoffer en blik, moet dus in tweevoud aanwezig zijn. Vaste taken worden op het planbord aangegeven, samen met een foto van de begeleider met wie deze gedaan worden. In dagelijkse situaties moet de begeleider kleine probleempjes als het ware in scène gaan zetten. Hij kan bijvoorbeeld bewust te weinig bekers op tafel zetten tijdens het drinken. Het kind zal zich in eerste plaats bewust moeten worden van het probleem. 6
Dit gebeurt wanneer de begeleider expliciet stilstaat bij het probleem, in dit geval het ontbreken van een beker. De begeleider benoemt dan wat er aan de hand is en neemt een vragende houding aan. Hij geeft het kind de tijd om zich te realiseren dat er een probleem is en vervolgens wordt het samen opgelost. Tijdens al deze bezigheden benoemt de begeleider voortdurend wat er gebeurt. Hij koppelt consequent namen aan voorwerpen of acties. Bijvoorbeeld:"Kees boek, Imke fietsen". De begeleider geeft hiermee aan dat verschillende mensen verschillende dingen doen. Dit is het allereerste begin van “beurt nemen”. Het kind komt hierdoor los van de begeleider en gaat een ikbesef ontwikkelen. Over het algemeen komt de behoefte om dingen zelf te doen niet alleen voort uit het kind zelf. “Zelf doen” moet door de begeleider actief worden gestimuleerd door middel van het geven van positieve aandacht. Op basis van de relatie met de begeleider wordt het kind gestimuleerd om bijvoorbeeld een taakje te doen (extrinsieke motivatie). De begeleider moet hierbij duidelijk zichtbaar zijn waardering tonen. Bijvoorbeeld door oogcontact te zoeken, te glimlachen en het kind aan te raken. Het kind wordt in sociaal opzicht beloond en ervaart dat het prettig is om iets zelf te doen. Hij krijgt hierdoor waardering van de begeleider, die veel voor hem betekent. Het is belangrijk dat de begeleider zijn waardering toont voor het zelfstandige gedrag. Hij keurt niet zo maar alles goed, want daardoor zal het kind zich te afhankelijk op gaan stellen. In een veilige omgeving neemt de begeleider letterlijk steeds meer afstand van de cliënt, zodat hij ruimte krijgt om zelfstandig bezig te zijn.
Zorgcirkel 2: Ontwikkelingsfase 18 maanden- 4 jaar Fase 1a Een cliënt in deze fase leert het bevredigen van zijn behoeften uit te stellen. Dat betekent bijvoorbeeld dat hij eerst iets minder leuks moet doen, waarna een leuke activiteit volgt als beloning. Bijvoorbeeld, eerst een lotto maken en daarna limonade drinken. Dit moet overzichtelijk gemaakt worden op het planbord. Het kind zal gemotiveerd zijn om de lotto te maken omdat hij kan zien dat daarna limonade drinken volgt. Daarnaast moet de begeleider er voor zorgen dat binnen de activiteit motiverende elementen aanwezig zijn. De begeleider moet dus goed weten wat het kind leuk vindt. Iemand die houdt van rijden in de tram, krijgt bijvoorbeeld een puzzel aangeboden met daarop een afbeelding van een tram. Met een cliënt die van scheuren houdt, wordt bijvoorbeeld een creatieve activiteit gedaan, waarbij papier in stukjes moet worden gescheurd. Bij dit alles is van groot belang dat het kindervaart dat hij succes heeft. Activiteiten moeten interessant voor het kind zijn en binnen zijn mogelijkheden liggen. Dingen moeten zonder al te veel moeite lukken, waardoor het kind snel resultaat boekt. Hierdoor krijgt hij vertrouwen in zichzelf en kan hij gevoelens van trots en competentie ervaren. Activiteiten moeten daarnaast herkenbaar en vertrouwd zijn. Als er te veel nieuwe dingen worden aangeboden, kan het kind overvraagd en onzeker worden. Het oplossen van probleemsituaties, zoals die werden gecreëerd in zorgcirkel 1, fase 3-4 wordt nu meer overgelaten aan het kind zelf. Als er bijvoorbeeld een beker ontbreekt, wordt aan het kind gevraagd wat er moet gebeuren. Het kind wordt gestimuleerd om na te denken over wat hij moet doen of wie hij nodig heeft. Een voorwaarde hiervoor is dat hij de begrippen “Wie, Wat en Waar” begrijpt. De inhoud van deze begrippen moet voor het kind zichtbaar worden gemaakt. 7
Voor elk begrip zou een kaart met foto’s gemaakt kunnen worden met respectievelijk personen, voorwerpen en plaatsen daarop afgebeeld. Bij het gebruik van deze kaarten moet de begeleider altijd de gebaren “Wie, Wat of Waar” maken. Op die manier krijgen de begrippen inhoud voor de cliënt. Afhankelijk van het cognitieve ontwikkelingsniveau van het kind kan later worden volstaan met alleen het gebaar. Tot slot blijft ook in deze fase belangrijk dat er keuzemogelijkheden aan het kind worden geboden. Dit gebeurt meerdere malen per dag binnen verschillende situaties. Afhankelijk van het cognitieve niveau van de cliënt, kunnen twee of meerdere mogelijkheden worden gevisualiseerd. Fase 1b en fase 2 Op het gebied van de autonomieontwikkeling komt het accent nu te liggen op het ontwikkelen van competentiegevoelens en zelfvertrouwen. Het kind moet deel uitmaken van een woon- en dagbestedingomgeving met anderen waaraan hij zich kan meten. Er worden keuzemogelijkheden geboden op nieuwe terreinen. Het kind zou bijvoorbeeld de mogelijkheid kunnen krijgen om in overleg met begeleiders een week vrij van dagbesteding te nemen om iets anders te doen. Visuele ondersteuning van de communicatie mag hierbij uiteraard niet ontbreken. De begeleider zoekt verder naar activiteiten voor het kind die maatschappelijk gewaardeerd worden. Bijvoorbeeld werken in een moestuin of oud papier wegbrengen. Het kind gaat ook vaker hetzelfde doen als de begeleiders. Hierbij kan worden gedacht aan koffie zetten of kopiëren.
Zorgcirkel 3: Ontwikkelingsfase vanaf 4 jaar Een cliënt uit zorgcirkel 3 krijgt onder meer inspraak op het gebied van inrichting van de kamer, het besteden van zijn zakgeld, de invulling van een vrije dag of de persoon waarmee hij iets wil doen. Samen met de begeleider kan worden onderhandeld over bijvoorbeeld de kleur van de gordijnen of een uitstapje dat gemaakt gaat worden. Er kan ook met de deelnemers van een groep worden vergaderd over onderwerpen als het corvee-rooster.
Bovenstaande informatie kun je gebruiken om uit de volgende werkvormen een keuze te maken die aansluit bij de cognitieve leeftijd van het kind.
8
→ 3 De werkvormen De werkvormen zijn geschikt voor kinderen en volwassenen. Leg van tevoren goed uit wat je gaat doen, leg je materialen klaar, zorg voor rust en haal afleiding zoveel mogelijk weg. Een uitleg vooraf en een verhaal over wat je er van kan leren blijkt uit onderzoek het leerrendement enorm te verhogen! Overal waar bij benodigdheden pen en papier staat, kun je uiteraard andere communicatiehulpmiddelen inzetten. Kies een opdracht die past bij de leeftijd, ontwikkelingsniveau, sfeer in de groep, thema’s die op dat moment spelen, en wees niet bang de oefening vaak te herhalen! Ook dat verhoogt het leerrendement. Plan het in in een weekprogramma waardoor elke begeleider de oefening een keer kan doen. Deel de ervaringen met elkaar, en kijk hoe het nog beter kan. Bespreek in je begeleiding van de kinderen en jongeren dat: je elke dag keuzes maakt kiezen soms moeilijk is je erover moet nadenken je andere mogelijkheden moet laten vallen elke keuze voordelen en nadelen heeft anderen je kunnen helpen je informatie nodig hebt je veel eigen keuzes moet maken Het is belangrijk om kinderen goed bekend te maken met de terminologie en ze bewust te maken van hun eigen competenties op het gebied van kiezen en mening geven. Dat kun je o.a. doen door steeds als een kind een keuze maakt hem daarop te wijzen door bijvoorbeeld te zeggen “goed gekozen”. Of steeds keuzes aan te bieden en te zeggen: ”jij mag kiezen, wat je ook kiest, het is altijd goed”. En als hij zijn menig geeft, terloops te zeggen “dat is jouw mening, goed dat je die geeft!”. Het is algemeen bekend dat alles wat je aandacht geeft groeit (Op Eigen Benen), en hoe vaker je woorden gebruikt, hoe meer gemeengoed ze worden! Nogmaals: alles wat ze nu leren op het gebied van assertiviteit, mening geven en kiezen helpt hen straks een volwassen leven te leiden dat past bij hun wensen!
9
1 Je mening geven met rode en groene ballen in een ballenbak Nodig: rode en groene ballen, ( of kralen, papiertjes) en een glazen bak. (Rode en groene ballenbakballen zijn o.a. te bestellen bij Com bigraft.) Bedenk elke week of elke maand een vraag waar ja of nee op geantwoord kan worden en die die periode centraal staat. Zoals “Vond je het eten lekker?” of “Vond je het een leuk weekend?” of “Vond je de sfeer op de groep vandaag leuk” en “Was het leuk op school?”. Koop rode en groene ballen ( of kies rode en groene papiertjes, snoepjes, kralen enz.). Kies een vast geschikt moment waarop de vraag besproken wordt, bijvoorbeeld na de maaltijd. Stel de vraag, leg uit dat alle meningen goed zijn en vraag de kinderen te stemmen met een rode of groene bal. Groen is ja, rood is nee. Ga vervolgens in gesprek met de kinderen over de reden en maak afspraken voor verbetering. Je kunt de ballenbak ook de hele week laten staan en het kind steeds als hij iets leuks vindt of juist niet een bal in de bak te laten gooien. Aan het einde van de week ga je tellen en nabespreken. De begeleider kan de hele week vragen: vind je dit leuk, prettig, fijn? Enz. En dat uit laten drukken in een kleur bal. Zo stimuleer je het geven van een mening.
2 Waar wil je je zakgeld aan besteden? Nodig: plastic doorschijnende bakjes, papier, pen, nepgeld. Maak samen een paar plastic bakjes waar een doel op staat in tekst of afbeeldingen. Bijvoorbeeld toiletartikelen, uitgaan, boeken/cd’s/spelletjes, sparen voor…, verjaardagscadeaus, enz. Maak briefjes die het zakgeld vertegenwoordigt, gebruik echt geld, Monopoly-geld, of chocolademunten. Laat het kind zelf het geld verdelen over de verschillende bakjes totdat het op is. Check of hij tevreden is door vragen te stellen als: Waar zit het meeste geld in? Wil je dat ook? Waar zit het minste geld in? Klopt dat met jouw keuze? Wil je sparen? Waar wil je voor sparen? Welke verjaardagen komen er aan, en hoeveel cadeautjes heb je nodig? Wat kost dat? Enz.
3 Geef je mening over zaken binnen je woning Nodig: huisje van karton of tekening van een huis op papier, lijm, foto’s of pictogrammen, rode en groene papiertjes. www.slimmerspelen.nl verkoopt huisjes van karton die je zelf kunt beplakken. Je kunt het ook doen met grote witte vellen.
10
Zoek foto’s of pictogrammen die belangrijke zaken rondom het wonen vertegenwoordigen zoals privacy in de badkamer, slaapkamer. Of verzorging als je ziek bent. Of aanbellen als mensen binnen komen, kiezen wat je mag eten, wat je aantrekt. Wanneer je je kamer opruimt. Wie er corvee heeft? Enz. Zorg voor rode en groene papiertjes die iets groter zijn dan de foto’s. Vraag het kind waar hij wel tevreden over is (groen) en waarover niet (rood). Plak de juiste foto’s op de juiste kleur papier. Niet tevreden over privacy in de badkamer? Foto ‘bloot in badkamer’ op rood papier plakken. Vraag het kind het huis of het papier te beplakken met de rode en groen papiertjes met de foto’s erop. Zo komt de foto van de badkamer misschien wel op de badkamerdeur van het huis.
4 Draait je stoel ja of nee? Nodig: evenveel stoelen als kinderen, opnames van een tv-programma, tv of laptop, evt. een nepmicrofoon voor de jury. Laat alle kinderen op een stoel zitten met de rug naar de televisie bij programma’s als The Voice of Holland, X-factor, Idols enz. Laat hen zelf meestemmen (mening geven) door de stoel wel of niet te draaien. Als je het via video of Youtube terug kijkt kun je het beeld stop zetten om aan het einde van het liedje iedereen als jurylid te laten vertellen waarom ze wel of niet gestemd hebben.
5 Interview over zaken als privacy Nodig: evt. microfoon, pen en papier Kies een onderwerp en laat een kind de andere kinderen interviewen. Bereid samen de vragen voor en bedenk antwoordmogelijkheden zoals ja, nee, een beetje. Bijvoorbeeld over het onderwerp privacy. Vind jij het belangrijk dat mensen uit de badkamer blijven als jij doucht? Vind jij dat groepsgenoten of broers/zussen op je deur moeten kloppen voordat ze binnen komen? Vind je dat begeleiders moeten kloppen voordat ze binnen komen? Verwerk samen de antwoorden in een schema en laat het kind vertellen over de resultaten aan tafel. Breng een discussie op gang en maak concreet afspraken.
6 Wat vind je lekker? Nodig: fotokaarten ‘Kiezen wat je eet’, of kooktijdschriften/ folders supermarkten. Gebruik de fotokaarten ‘Kiezen wat je eet’ (www.mijnwereldinbeeld.nl) of zorg voor voldoende kooktijdschriften zoals de Allerhande, of folders van supermarkten. Vraag het kind een top 3 van lekkerste toetjes, maaltijden, snoep, taart, drinken enz. te maken. Doe hetzelfde voor dingen die hij vies vindt, met het meest vieze op nummer 1. Eventueel kun je dit ook met een groep doen als voorbereiding op menukeuzes. Indien je tijdschriften gebruikt kun je elk kind een collage laten maken van lekkere en niet lekkere dingen en alle collages in de keuken ophangen. Je kunt dit ook live in de supermarkt doen door zijn/haar lievelingsbeleg te laten uitzoeken. 11
Als de hoeveelheid foto’s voor het kind te groot is, kun je het ook gefaseerd aanpakken. Je legt steeds twee keuzes voor. Wat hij het lekkerste vindt komt op een stapel, de rest gaat weg. Die stapel wordt weer voorgelegd als keuze waarna er steeds minder kaarten overblijven en er een top 10 uit komt. Deze werkvorm kun je natuurlijk ook gebruiken met activiteiten, schoolse vaardigheden, uitjes enz.
7 Wat gaan we koken en hoe? Nodig: pen, papier, eventueel een kookboek, keuken, kookgerei, ingrediënten, geld, boodschappentassen Je laat de kinderen voorstellen doen wat ze graag zelf zouden koken en eten. Je probeert om uit die voorstellen een gezamenlijke keuze te maken. Het is handig om op voorhand te praten over criteria waarop de kinderen hun keuze willen baseren. Bijv. iedereen moet het lusten; het moet gezond voedsel zijn; we houden rekening met eventuele allergieën; ... Vervolgens laat je de kinderen uitzoeken welke ingrediënten er nodig zijn en in welke hoeveelheden. Zo maken de kinderen een boodschappenlijst op. Die wordt verdeeld over kleine groepjes. Elk groepje krijgt het nodige geld. Samen gaan ze naar de supermarkt of de winkel in de buurt, waar de groepjes ‘zelfstandig’ hun aankopen kunnen gaan doen. Daarna kan het koken beginnen. Speel in op geuren die vrijkomen, kruiden die eventueel nodig zijn om meer smaak te geven, enz. Praat na afloop samen over wat er goed ging, minder goed ging, wat er lekker was en wat minder
8 De colatest Nodig: 5 soorten frisdrank, voedsel of verzorgingsproducten van een ander merk. Koop 5 merken cola en/of cola light. Zorg voor plastic bekertjes. Laat elk kind stemmen op de cola die hij het lekkerste vindt. Maak evt. een top 3 van de groep, vergelijk prijzen en spreek af welke cola je voortaan drinkt. Dit kan natuurlijk ook met andere dranken en voedsel zoals tomatensoep, of met verzorgingsproducten zoals deodorant, nagellak, doucheschuim, shampoo enz.
9 Welk spel gaan we spelen? Nodig: bordspelletjes/ gezelschapsspelletjes Laat elke week een ander kind een keuze maken uit de verschillende spelletjes die in huis zijn. Dat spel wordt die week gespeeld. 12
Maak de afspraak dat de voorkeur van ieder kind wordt gerespecteerd. Na afloop wordt er nabesproken, waarbij iedereen aangaf wat hij wel en niet leuk vindt aan het spel.
10 Woninginrichting Nodig: groene en rode papiertjes Laat alle kinderen door de woonkamer lopen en vraag hen 3 papiertjes te leggen bij spullen die ze heel mooi vinden (groen) en spullen die ze lelijk vinden (rood). Laat de mening toelichten, analyseer samen de uitkomsten en beslis samen wat je met de uitkomsten doet! Gaat het schilderij er uit? Gaan we sparen voor nieuwe beeldjes? Krijgt de muur een nieuwe kleur? Als je sowieso plannen hebt om de woning anders in te richten kun je kinderen mee laten kiezen door ze uit een hoeveelheid kleuren verf, vloer, stoelen, banken enz. te laten kiezen door te stemmen met rode en groene briefjes.
11 Hoe milieubewust zijn wij? Nodig: computer met internetverbinding, pen en papier. Zoek op Internet informatie over zuinig leven. Zoals het uitschakelen van apparaten als ze niet nodig zijn. Plastic, papier en groen scheiden. Licht uitdoen, verwarming uit of lager. Waterkraan dichtdraaien als je je tanden poetst, lengte van douchen enz. Laat de kinderen een lijst maken van al deze zaken en vraag hen of zijzelf, of de groep hier goed mee omgaat. Ja of nee. Of geef 3 antwoordmogelijkheden: doen we dit goed, slecht of gemiddeld? Laat iedereen uitleggen waarom hij bepaalde antwoorden gekozen heeft. Tel alle antwoorden op en bespreek de uitkomsten. Kijk samen wat je kunt verbeteren en hoe.
12 Nieuwe begeleiders kiezen Nodig: pen, papier, evt. pictogrammen. Laat de kinderen voorafgaand aan een sollicitatieprocedure een rijtje maken met punten die ze belangrijk vinden voor een nieuwe begeleider, zoals goed luisteren, geduldig enz. Indien handig/ nodig kun je de lijst al voorbereiden en hen laten kiezen wat ze het belangrijkst vinden. Geef deze lijst symbolisch met de kinderen aan de manager met de vraag hier aandacht voor te hebben. Leg uit dat de manager beslist, maar dat hun advies heel belangrijk is. Indien mogelijk neemt een van de kinderen deel aan het tweede sollicitatiegesprek door de lijst als checklist te gebruiken. Is hij/zij vriendelijk? Ja/ Nee / Een beetje. Zorg dat je de vragen samen goed voorbereidt, dat er tijd is voor deze vragen zodat er een zinvolle bijdrage geleverd kan worden aan het gesprek.
13
13 Doelen kiezen Nodig: pen, papier, Doelenkiezer of INVRA en ‘Mijn Plan In Beeld’. Schrijf allerlei leerdoelen op papier die helpen bij het zo zelfstandig mogelijk wonen (gebruik evt. de doelenkiezer www.doelenkiezer.nl of het meetinstrument INVRA www.invra.nl als ondersteuning.) Laat het kind op volgorde leggen wat hij belangrijk vindt en wil leren en wat niet. Verwerk deze doelen in het ondersteuningsplan of ‘Mijn Plan In Beeld’ (www.mijnwereldinbeeld.nl)
14 Multiple Choice zelfredzaamheid Nodig: computer met internetverbinding, account voor MLLL. Binnen ‘Mijn Leven Lang Leren’, een e-learningprogramma voor mensen met een beperking die dienstverlening krijgen van ’s Heeren Loo of werken met INVRA, kunnen kinderen honderden onderwerpen en educatieve spelvormen (zoals multiple-choice-vragen) kiezen waarmee ze hun zelfredzaamheid vergroten en hun mening kunnen geven. Er zijn spelen met verschillende moeilijkheidsgraden waar ze uit kunnen kiezen. Zie www.mijnwereldinbeeld.nl of neem contact op via
[email protected].
15 Wat kan ik allemaal? Nodig: kinderkwaliteitenspel, of pen en papier. M.b.v. het kwaliteitenspel of eigen kaartjes komen verschillende persoonlijke eigenschappen op tafel te liggen. Kinderen kiezen de kaartjes die het beste bij hen past. Vrolijk? Lief? Slim? Sportief? Eventueel kun je hen ook iets laten kiezen dat niet zo bij hen past. Laat de keuzes beargumenteren en spreek samen goed na. Kinderkwaliteitenspel gratis downloaden op: https://docs.google.com/viewer?a=v&pid=sites&srcid=ZGVmYXVsdGRvbWFpbnxrdHpvcmd0ZWFtf Gd4OjVjMWVjMGRhNDkyZTAzMzA
16 Metamorfose; mijn stijl kleding Nodig: gidsen van kledingwinkels, of een computer met internetverbinding en een printer. Laat een kind voordat je nieuwe kleding of schoenen gaat kopen een collage maken van plaatjes van kleding (uit de actuele Wehkampgids of C&A, of op de website van Zalando). Daarmee bepaalt hij hoe hij er uit wil zien. Kijk nu of deze kleding daadwerkelijk te bestellen is, betaalbaar is of zoek 14
in de stad samen iets dat er op lijkt. Indien het budget beperkt is, is zoeken op Internet makkelijk door een maximaal budget aan te vinken op de site. Op http://www.girlsgogames.nl/tag/kleren-spelletjes.html kunnen meisjes ook een spelletje spelen om een outfit voor iemand samen te stellen.
17 Emoties kiezen Nodig: foto’s of pictogrammen van emoties. Zorg voor een reeks foto’s, pictogrammen of omschrijvingen van emoties. Laat het kind op bepaalde momenten in de week aangeven hoe hij zich voelt. Of doe dit na een specifiek voorval. Of laat hem een foto of filmpjes zien en vraag hem daarna te kiezen voor het gevoel dat dat beeld bij hem oproept. Vraag hem naar zijn mening, zijn gevoel en laat een of meerdere plaatjes van gevoelens kiezen die daar het beste bij passen. Kijk voor gratis pictogrammen op www.sclera.be.
18 Naar de kapper Nodig: computer met internetverbinding. Zoek samen met het kind op Internet allerlei kapsels of haarkleuren die mogelijk zijn met het haar van het kind. Print de mooiste uit en neem die mee naar de kapper.
19 Gevolgen van een keuze Nodig: kaartjes et lastige dilemma’s er op, pen en papier. Leg kinderen wat lastige dilemma’s voor d.m.v. keuzekaartjes. Bijvoorbeeld: Jeanine heeft zonder te vragen een fiets geleend van Karel. Ze heeft hem niet op slot gezet. Ze is bang dat Karel heel boos wordt en twijfelt of ze het aan hem zal vertellen. Bespreek samen alle mogelijke keuzes die ze kan maken: wel vertellen, niet vertellen, iets verzinnen/ liegen en wat dan? Hulp vragen, aan wie? En bespreek samen wat de consequenties zijn van alle keuzes. Probeer hen echt zoveel mogelijk oplossingen te laten bedenken en de consequenties te bespreken, niet alleen de meest voor de hand liggende. Schrijf de keuzemogelijkheden op en laat na het bespreken van de mogelijke gevolgen iedereen uiteindelijk kiezen wat hij zou doen.
20 Verschillende meningen, verschillende smaken Nodig: pen, papier. Zet een aantal culturele of politieke meningen op papier die van elkaar verschillen, zoals: - Vrouwen mogen niet werken, moeten thuis voor de kinderen zorgen 15
- In Nederland is geen plaats voor buitenlanders - Homo’s en lesbiennes zijn slecht, mannen en vrouwen mogen niet verliefd worden op hetzelfde geslacht - vrouwen moeten een hoofddoek om als ze de deur uit gaan - Mensen met een verstandelijke beperking moeten geld krijgen voor hun werk - Kinderen moeten tot hun 18e verplicht naar school - Geld maakt niet gelukkig - Rijke mensen moeten arme mensen helpen - Rijke landen moeten arme landen helpen - enz. Laat iedereen daarop reageren. Eens, niet eens. Ga samen in gesprek over de onderwerpen. Stimuleer de jongeren goed uit te leggen waarom ze iets vinden. Respecteer elke mening. Je kunt bijvoorbeeld een week lang elke dag een stelling op tafel brengen na het eten.
20 Hoe schoon is ons huis? Nodig: pen, papier, of rode en groene stickers/ papiertjes, evt. fototoestel en laptop. Laat kinderen in tweetallen door het huis of de locatie lopen en opschrijven waar rotzooi ligt, waar het vies is, of waar het juist heel netjes of schoon is. Eventueel kan dat ook door foto’s te maken. Laat ze weer bij elkaar komen en bespreken wat ze er van vinden. Wat is het gevolg van rotzooi? Viezigheid? Vindt iedereen het vies? Wie vindt het vervelend, wie vindt het juist gezellig? Hoe houd je rekening met elkaar? Maak eventueel afspraken of huisregels over het onderwerp. Dit zou je ook kunnen doen buiten huis, door samen rond te lopen en de straat tuin samen te evalueren.
21 Nieuwe dingen eten Nodig: supermarkt, evt. computer met internetverbinding. Laat elk kind een keer meegaan naar de supermarkt en iets kiezen wat hij nog nooit gegeten heeft, maar wel lekker lijkt. Eventueel kun je het kaderen door specifiek voor broodbeleg, snoep of groente te gaan. Zoek indien nodig samen op hoe je het klaar maakt en bespreek na afloop of het inderdaad lekker was of niet. Dit kun je ook doen door het kind recepten uit te laten zoeken op internet of in de Allerhande of een kookboekje.
22 Beroepen Nodig: pen, papier. Zorg voor een enorme lijst met beroepen of bedenk die samen met de kinderen als activiteit. Laat elk kind een beroep uitkiezen en laat hem vertellen wat hij er wel of niet leuk aan vindt. Eventueel kun je met elk kind een top 3 van leukste beroepen en top 3 van stomste beroepen kiezen. 16
23 Nieuwe muziek ontdekken Nodig: bibliotheek of muziekwinkel, pasje bibliotheek. Neem een groepje kinderen mee naar een muziekwinkel of bibliotheek en laat ze allemaal een paar cd’s kiezen die ze nog nooit gehoord hebben of waarvan ze de uitvoerende artiest of groep niet kennen. Je kunt eventueel ook muziek van thuis meenemen. Laat ze er naar luisteren en hun mening geven. Wat vinden ze mooi, wat niet mooi? Waarom niet? Welke cd zouden ze zelf willen hebben?
24 Wat zou jij doen? Nodig: kring met stoelen. Bespreek onderstaande voorbeelden met elkaar. Vraag wat ze vinden van wat er gebeurt. Vervolgens wat ze zouden doen. Bespreek ook wat de consequenties zijn van hun acties. Vraag steeds: en dan, en wat kan er dan gebeuren? Wat vind je daarvan? Benadruk de verschillen van mening die iedereen hierin heeft en dat het OK is dat mensen verschillend zijn. 1. Je ziet dat je groepsgenoot of zus een snoepje pakt terwijl het niet mag. Wat doe je? 2. Een meisje heeft met KNEX een ingewikkeld gebouw gemaakt. Een ander gooit er expres een bal tegen. Het gebouw stort in elkaar. 3. Een jongen trekt een andere jongen keihard aan zijn haren. 4. De juffrouw vraagt of alle kinderen hun rekenwerk af hebben. Iemand van je tafelgroepje zegt ja. Jij ziet dat het niet waar is. 5. Een jongen uit de klas ligt in het ziekenhuis. Juf vertelt erover in de kring. Iemand uit jouw klas fluistert tegen jou: Net goed, hij is toch stom. De anderen horen het niet. 6. Je staat in de rij en iemand dringt voor. 7. Je groepsgenoot heeft een vaas kapot laten vallen. De begeleider komt binnen en vraagt wie dat gedaan heeft. Je groepsgenoot zegt niets.
25 Complimentendag Nodig: pen, papier, ansichtkaart. Gebruik de officiële landelijke complimentendag (Nederland en België)op 1 maart, of roep een willekeurige dag uit tot complimentendag. Laat de kinderen die dag zoveel mogelijk complimenten geven aan elkaar. Ze geven daarmee hun mening over dingen die de ander goed kan, goed weet, hoe iemand er uit ziet, hoe iemand iets oplost enz. Je kunt ze elk compliment laten opschrijven, en alles optellen. Voor elk compliment dat de begeleider hoort, geeft hij op zijn/haar beurt het kind dat het compliment geeft ook een compliment. Je kunt het ook aan tafel doen door elk kind voor de andere kinderen een ansichtkaartje te laten maken met complimenten er op. Eventueel kun je ze helpen door aan de muur een grote poster te hangen met voorbeelden van mogelijke complimenten.
17
Je kunt dit ook uitbreiden door het kind te laten kiezen aan wie hij waarom een bosje bloemen zou willen geven! Welke bloemen passen bij die persoon, waarom? Welk kaartje?
26 Gevolgen van mijn keuzes voor anderen Nodig: pen, papier. Probeer bij een moeilijke keuze gestructureerd in gesprek te gaan met een kind over wat de gevolgen zijn van deze keuze. Maak een ouderwets schema met plussen en minnen en bekijk het probleem vanuit verschillende hoeken. “ Wat zou je moeder er van vinden?”. “ Hebben je groepsgenoten er last van?”. Ben je over 2 weken nog steeds blij met jouw keuze?”. Enz.
27 Moeilijke en makkelijke keuzes Nodig: evt. pen/ tekenpotlood of papier. Ga met een kind dat moeilijk kan kiezen in gesprek over moeilijke en makkelijke keuzes. →A Leg hem een aantal keuzes voor en vraag hem of hij dat een moeilijke of makkelijke keuze vindt →B Laat hem daarna nadenken over hoe hij bij zo’n keuze te werk zou kunnen gaan. Denk aan keuzes als: een nieuwe fiets kiezen? Wat trek ik aan? Wat koop ik van mijn zakgeld? Ik ben jarig, ik mag kiezen wat ik voor cadeau wil. Wie vraag ik op mijn feestje? Ga ik wel of niet iets zeggen van de herrie van mijn buurman? Ga ik voetballen vandaag of niet? Ik ben ziek, ga ik werken/naar school/ dagbesteding of niet? Ik zie dat iemand iets steelt in de winkel, wat doe ik? Wat wil ik eten vanavond?
28 Voordelen en nadelen Nodig: pen en papier. Leg het kind een keuze voor (of gebruik een actuele keuze van het kind) en laat hem nadenken over voordelen en nadelen. Doe er een paar samen en laat hem daarna meer voordelen en nadelen bedenken en opschrijven. Ik ga naar …………………………………. Ik mag kiezen: met de bus of met de fiets. In de bus is het lekker warm. Ik moet een stukje te voet. Misschien is de bus vol en moet ik staan. Als ik fiets moet ik goed op het verkeer letten. Fietsen is goed voor de conditie. Misschien wordt het slecht weer... Zet de voordelen en nadelen op een rijtje
-
+
……………………………..
………………………………… 18
Laat ze daarna het belangrijkste voordeel en nadeel onderstrepen en naast elkaar zetten en op basis daarvan een keuze maken.
29 Hulp bij het kiezen Nodig: pen en papier. Geef het kind inzicht in welke keuzes hij zelf mag maken en waarover hij moet overleggen. Maak een rijtje keuzes en laat aanvinken of dat keuze is waarbij hij/zij zelf mag kiezen, samen mag kiezen of wat anderen kiezen. Bijvoorbeeld: Nieuwe schoenen kopen Welke kleren ik aandoe Wanneer ik mijn huiswerk maak Mijn vrienden Hoe laat ik thuis kom Hoeveel geld ik uitgeef aan games Hoe laat ik ga slapen Wat ik op mijn boterham eet Hoe lang ik achter de computer zit Wel of geen piercing Waar ik ga werken
30 Mening over mezelf Nodig: gekleurde ballonnen, grote ruimte. Een groep kinderen wordt in een tweetal verdeeld. Ze krijgen per tweetal een ballon. Er wordt hen gevraagd om een minuut lang na te denken over dingen waar ze goed in zijn (mening over zichzelf). Daarna moeten ze zo snel mogelijk de ballon overgooien en bij elke keer dat ze gooien iets goeds van zichzelf noemen zoals: “Ik ben behulpzaam, kan goed koken, voetballen, heb mooie krullen”, enz.). Daarna bespreek je na met elkaar. Was dat moeilijk, makkelijk? Leuk? Niet leuk?
31 Poppenkast Nodig: poppenkast, poppenkastpoppen. Begeleiders gaan met zijn tweeën achter de poppenkast zitten en spelen een aantal scenes met de poppenkastpoppen. Er gebeurt van alles, en er gaat van alles mis. In de scene vertellen ze steeds hoe ze iets op willen lossen. Dan vragen ze aan de kinderen: “ Is dat een goed plan?” of “ zijn jullie het daarmee eens?”. Mooie manier om thema’s die op dat moment spelen uit te beelden, verpakt in personages die hetzelfde meemaken.
19
32 Filmpje kijken over kiezen Nodig: computer met internetverbinding. https://www.youtube.com/watch?v=CIGljo3WWfM&hd=1 Bekijk samen dit filmpje over een klein kindje dat niet zo goed kan kiezen wat hij wil eten. Stel vragen als: Wat zie je? Waarom zou hij dit moeilijk vinden? Wat zou het makkelijker maken? Herken je dit? Enz.
33 Kleurplaat Nodig: kleurplaten, stiften of kleurpotloden. Maak of zoek een kleurplaat met veel voorwerpen er op, zoals groentes, snoep, activiteiten. Laat het kind op volgorde inkleuren wat hij leukst vindt om te doen, of het lekkerste vindt om te eten. Hij eindigt dan met het stomste of het vieste.
34 Stellingen en vragen Nodig: kaartjes met stellingen. Laat de kinderen nadenken over de volgende stellingen en vragen en ga samen in gesprek. Kies vragen die passen bij het kind, of verzin er zelf vragen bij. Je kunt ze bijvoorbeeld op kaartjes plakken en het kind er steeds een laten kiezen. 1. Je mag altijd je mening geven. 2. Je mening geven betekent dat je zegt wat jij van iets vindt. 3. Soms gaat het jou niets aan, maar heb je wel een mening. Zeg je die dan? 4. Je mening geven betekent altijd dat je het er niet mee eens bent. 5. Je moet wachten tot je gevraagd wordt om je mening te geven. 5. Je mag wel je mening geven, maar je mag niet alles zelf beslissen. 6. Je kunt je mening veranderen. 7. Je bent het niet eens met je vriend of vriendin. Zeg je dat dan? 8. Het is fijn als je iemand ziet wanneer hij zegt wat hij van jou vindt. 9. Op Facebook mag je schrijven wat je wilt. 10. Tegen pleegouders of begeleiders is het gemakkelijk om te zeggen wat je mening is. 11. Je kunt vrienden zijn met iemand die anders denkt dan jij. 12. Het is gemakkelijk om via Whatsapp je mening te geven. 13. Je krijgt een cadeautje op je verjaardag wat je echt lelijk vindt. Zeg je dat? 14. Je hebt een tekening gemaakt die je zelf heel mooi vindt. Anderen zeggen dat ze je tekening lelijk vinden. Ga je twijfelen? 15. Zou je het leuk vinden als iedereen deed wat jij zei? 16. Wat is er moeilijk aan mening geven? 17. In welke situaties vind jij mening geven moeilijk? Wanneer makkelijk? 18. Geef jij vaak je mening? Of af en toe? Of bijna nooit? Als je zelf nog meer uitspraken of vragen weet, dan kun je die erbij schrijven. 20
35 Toneelspelen Nodig: indien nodig verkleedspullen of voorwerpen Met deze oefening doe je een imiterend (naspelen wat gebeurd is) of een corrigerend rollenspel (iets wat gebeurd is naspelen, maar met een gewenste, betere afloop). Leg de kinderen de volgende zaken uit. Waarom toneelspelen ? Je speelt toneel omdat het soms makkelijker en leuker is dan alleen over een onderwerp te praten. Soms kun je er ook mee laten zien wat jij bedoelt. Wat leer je er van? Je leert over: * Wat je ziet * Wat je voelt * Wat je wilt * Wat je niet wilt Waarover kun je toneel spelen? * Waarom ben ik blij? * Waarom word ik boos? * Wat maakt mij verdrietig? * Wat maakt mij bang? * Een onderwerp wat voor jou belangrijk is Hoe ga je toneel spelen? *Je bedenkt een onderwerp Bijvoorbeeld: ik wil praten over waar we naar kijken op de tv. *Heb je iets nodig wat jou helpt bij het toneelspelen? Bijvoorbeeld: heb ik een stoel nodig? * Denk aan: - wat voel ik? - wat wil ik? - wat wil ik niet? * Je gaat nu toneelspelen over deze onderwerpen. * Na jouw toneelspel praat je hierover met elkaar. Oefenen Speel een voorbeeld uit je huis na. Je kunt dan laten zien wat er is gebeurd in jouw huis. Je kunt dan laten zien wat jij er van vond. Anderen kunnen na het toneelstuk zeggen wat zij er van vinden. Daarna begrijp je elkaar beter. Bijvoorbeeld: Jij moet de afwas doen. Maar het is niet jouw beurt.
21
Denk na: Hoe ging dat toen? Wie zei er wat? Wat voelde je? Wat wilde je? Wat wilde je niet?
36 Meningen vergelijken Nodig: papier, stiften. Je gaat als begeleider samen met de kinderen jullie mening met elkaar vergelijken. Je print of tekent op papier een grote lijn met daarbij de tekst ‘niet mee eens, een beetje mee eens, helemaal mee eens’. Je oefent met een voorbeeldzin en laat het kind met zijn vinger aanwijzen of hij het er mee eens is, een beetje of niet. Je vertelt een paar stellingen zoals; - Hard rijden met de auto is gevaarlijk - De hele dag tv kijken is leuk - Konijnen in een hok zijn zielig - Het eten was vandaag lekker - Ruzie maken moet verboden worden - Vakanties zijn altijd gezellig - Roken is slecht voor je - Twee biertjes per week is OK Enz. Iedereen maakt zijn mening duidelijk door met zijn vinger te wijzen. Jij doet dat als laatste en nu ga je samen in gesprek. Wat verschilt er? Waarom? Waarin zijn jullie het eens? Benadruk dat alle meningen goed zijn en dat er altijd verschillende meningen op de wereld zijn.
37 Vrijheid van meningsuiting Nodig: computer met internetverbinding, of voorbeelden van vrijheid van meningsuiting. Leg uit wat het is, of laat het de kinderen opzoeken op Internet. Laat hen voorbeelden opzoeken of verzinnen en ga daarover in gesprek.
38 Overtuig de ander van je mening! Het Rode en Groene kaart spel Nodig: Tafel, ruimte om de tafel, rode en groene kaarten, lijst met uitspraken, scorelijst, pen Lees samen de spelregels en spelen maar!
22
1 Kies een spelleider. De spelleider heeft de: Lijst met uitspraken Scorelijst 2. De Rode en Groene kaart Leg de rode kaart aan de ene kant op de tafel. Leg de groene kaart aan de andere kant op de tafel. 3. Spelen! a. De spelleider leest een uitspraak voor. b. Als je het ermee eens bent dan ga je bij de groene kaart staan. c. Als je het er niet mee eens bent dan ga je bij de rode kaart staan. d. De spelleider telt hoeveel kinderen bij de groene kaart staan en schrijft dit op de scorelijst. e. De spelleider telt hoeveel kinderen bij de rode kaart staan en schrijft dit op de scorelijst. Aan het einde kun je zien wat het meest groen en het meest rood is. Uitbreiding van het spel Als het spel goed gaat, dan kun je het nog uitbreiden. Na elke uitspraak heeft iedereen een kleur gekozen. Nu gaat één iemand bij de groene kaart proberen om kinderen bij de rode kaart te overtuigen om naar groen te komen. Daarvoor krijg je 30 seconden. Andersom kan dat ook. Rood mag groen overtuigen. Overtuigen is dat je jouw mening vertelt en waarom die zo goed is. Dan probeer je de ander te vertellen dat jouw keus beter is dan de keus van de ander. Tip: probeer rustig te praten. Schreeuwen helpt niet om te overtuigen. Extra moeilijk: Je kunt het kiezen moeilijker maken door af te spreken hoe lang je mag nadenken. Bijvoorbeeld 10 seconden. (dat is heel erg weinig tijd). De volgende stellingen gaan over recht op onderwijs, maar je kunt zelf ook andere stellingen kiezen die passen bij de belevingswereld van de groep. Uitsprakenlijst: 1. Mijn juf of meester moet aardig zijn 2. Als ik geen zin heb in school, dan mag ik thuis blijven 3. Op school leer ik goede dingen 4. Schoolziek is een echte ziekte 5. Computers zijn belangrijk op school om meer te leren. 6. Als het sneeuwt heb ik recht op ijsvrij 7. Van stage lopen leer ik meer dan van op school zitten. 8. Van buiten spelen leer ik ook 9. Als ik leer lezen en rekenen voel ik me fijn 10. Veel kinderen in de klas is niet goed. 11. De juf en meester moeten veel complimenten geven 23
12. Spijbelen is best lastig. 13. Er moet tijd zijn voor les in tekenen, toneel en handvaardigheid. 14. Alle kinderen in de wereld hebben recht om alles te leren. 15. Ik heb altijd zin in schoolvakantie. Als je zelf nog meer uitspraken of vragen weet, dan kun je die erbij schrijven.
39 Modeshow voor de spiegel Nodig: kledingkasten met kleding, spiegel. Laat de kinderen kennis maken met nieuwe kledingstijlen. Zoek 2 kinderen met dezelfde maat (ongeveer) en laat ze elkaar aankleden met de kleding van de ander. Vervolgens gaan ze voor de spiegel staan. Laat hen zelf hun mening geven over hun nieuwe outfits. Past die bij hen? Waarom wel, waarom niet? Dit kun je ook met verkleedkleding doen. Dit kun je in een tweede ronde ook doen door de kinderen zelf iets te laten kiezen uit de kast van de ander!
40 Hoe ziet God er uit? Waar woont hij? Nodig: kring met stoelen. Laat de kinderen in een discussie samen nadenken over het geloof. Wie gelooft er wel, wie niet, waarom wel, waarom niet? Zorg er voor dat alle meningen gerespecteerd worden en stel zoveel mogelijk open vragen. Denk aan onderwerpen als: rituelen, geloofsverhalen, muziek, feesten, opvoeding, bidden, kerk/moskee/tempel, praten over het geloof, enz.
41 Eten en drinken (EMB): Nodig: 2 Big Macks met stembesturing, verwijzers. Je hebt een bord op het rolstoelblad/tafel vlak voor het kind/de volwassene staan voor eten en een beker voor drinken, of, als men foto's kan herkennen een foto van beide voorwerpen. Je kunt ook beide 'verwijzers' voor hen zetten: foto met bord met boterham en een bord aan de ene kant, en foto met beker en een beker aan de andere kant. Je plaats 2 Big Macks met stembesturing voor het kind: een met: "wil je drinken" bij de beker en een met "wil je (brood, etc.) eten" bij het bord. Het kind/de volwassene drukt op de knop wat zij wil: eten of drinken.
24
42 Boren, bubbelen of stofzuigen (EMB) Nodig: Big Mack knop en Powerlink, boor, stofzuiger of bubble-unit. Sluit een Big Mack knop en Power Link aan op een boor, een bubble-unit of een stofzuiger. Het kind/de volwassenen bedient zelf de Big Mack knop en de Power Link om een activiteit in gang te zetten, bijvoorbeeld een Bubble Unit, een boor of een stofzuiger. Op deze wijze ervaart men zelf invloed op wat hij/zij doet.
43 Argumenteren a.d.h.v. Youtubefilms Nodig: computer met internetverbinding, papier, potloden. Verzamel grappige Youtubefilmpjes (zoek bijv. op het woord’ bloopers’) of mooie muziekfragmenten of gebeurtenissen. Laat de kinderen alle filmpje zien en laat ze stemmen met punten of aantallen potloden, kaartjes, etc. welk filmpje ze het leukste/mooiste vonden. Laat ze allemaal 1 argument geven waarom ze iets wel of niet mooi of grappig vonden. Laat ze daarna zelf grappige filmpjes zoeken en aan elkaar presenteren en keuzes voor leggen.
44 Dagje mening vragen Nodig: Stel je zelf als begeleider een dagje onwetend op. Vraag bij alles wat je doet de mening van het kind, of vraag hem wat je moet kiezen. Benadruk hoe lastig dat soms kan zijn en hoe fijn het is dat hij/zij je helpt. Beloon hem voor zijn/haar hulp!
45 Museum Nodig: fototoestellen of mobiele telefoon, museumkaartje. Zorg dat elk kind een fototoestel of een mobieltje bij zich heeft. Laat ze vrij rondlopen door het museum en van elk schilderij of kunstvoorwerp dat ze mooi vinden een foto maken. Laat ze daarna thuis de 5 mooiste foto’s kiezen en uitprinten. Verwoord samen wat er mooi aan is, en waarom. Zorg voor goede argumenten. Vergelijk de meningen met elkaar. Op Museumdag kun je gratis naar binnen… Laat eventueel ook een foto maken van het lelijkste schilderij of kunstwerk. Waarom vinden ze dat niet mooi? Vindt iedereen dat? Benadruk dat smaken verschillen!
25
46 Lege stoel discussie Nodig: kring met stoelen, één stoel meer dan er deelnemers zijn. Presenteer een stelling (eventueel uit één van de vorige opdrachten). Elk kind mag zijn menig daarover geven. Je mag echter alleen praten als je op de lege stoel zit! De rest luistert en stelt vragen zodat de mening steeds duidelijker wordt! Als hij klaar is, mag iemand die het er niet mee eens is op de stoel gaan zitten.
46 Over de streep Nodig: tape, gekleurd papier. Deze oefening is vergelijkbaar met de vorige, maar geschikt voor een grote groep. Hij brengt bovendien veel beweging met zich mee. Je plaatst een grote lijn op de vloer in het midden van een ruimte. Je maakt een rood vlak en een groen vlak. Je roept een stelling en laat de kinderen stemmen door naar de groene kant te rennen of naar de rode. Vraag naar de reden van hun keuze.
47 Draaischijf rechten van het kind Nodig: lijm, papier, karton Maak samen met jongeren een spel! Maak een draaischijf waarbij de pijl wijst naar zelfverkozen onderwerpen of de belangrijkste rechten van een kind: Recht op inspraak Recht op onderwijs Recht op bescherming Recht op bescherming tegen discriminatie Recht op een eigen geloof Recht op een identiteit Recht op gezondheidszorg Recht op informatie Recht op privacy Recht op voeding en huisvesting Recht op opvoeding Recht op een advocaat en een eigen rechter De draaischijf bepaalt een onderwerp. Maak stellingen die bij dat onderwerp horen (zoals iedereen mag kiezen wat hij wil eten, of iedereen mag kiezen hoe hij heet, of iedereen mag kiezen naar welke dokter hij gaat) en vraag steeds iedereen zijn mening te geven.
26
48 Klopt de weersvoorspelling? Wat is jouw mening? Nodig: televisie of computer met internetverbinding. Laat de kinderen ‘s avonds verschillende weersvoorspellingen zien en lezen voor de volgende dag. Schrijf deze op. Kijk de volgende avond samen terug op de dag. Kloppen de voorspellingen, wat vind jij? Wat is er anders/ hetzelfde? Je kunt eventueel doorpraten over dit onderwerp door de kinderen te laten kiezen uit hun favoriete weer. Word jij blij van zon of van sneeuw? Wat is leuk in de regen? Enz.
49 Worldpressphoto Nodig: computer met internetverbinding, evt. een printer Kijk samen op de computer op http://www.worldpressphoto.org/ Of print de foto’s die dat jaar of vorig jaar genomineerd waren. Laat de kinderen allemaal eerst vertellen wat ze zien op de foto’s en wat ze er van vinden. Laat daarna elk kind een lijstje maken van de top 3, of top 5 van mooiste foto’s. Doe zelf ook mee. Laat hen die aan elkaar presenteren en vertellen waarom ze dat een mooie foto vinden. Benadruk in je reactie dat elke mening telt en dat meningen verschillen.
50 Elkaars keuze raden Nodig: foto’s van eten of drinken, activiteiten, dieren, auto’s, enz. Zorg voor spelkaarten, foto’s van eten en drinken, dieren of activiteiten enz. Stal die uit op tafel. Maak duo’s. Laat de kinderen zonder dat ze het van elkaar zien een keuze maken uit mooiste, lekkerste enz. Bijvoorbeeld door er een groen briefje achter te plakken. Laat daarna het andere kind raden wat de ander gekozen heeft en waarom hij dat denkt. Wissel daarna de rollen om. Om de succeskans te vergroten kun je ze ook allebei 3 dingen laten kiezen.
51 Toetjes (EMB) Nodig: 2 of 3 schaaltjes met verschillend gekleurde toetjes met verschillende smaken. Zet 2 of 3 schaaltjes met toetjes met verschillende kleuren op het rolstoelblad, op tafel of houdt ze voor het kind. Wacht geduldig of hij een keuze maakt. Observeer het non-verbale gedrag van het kind. Indien nodig, laat hem/ haar een hapje proeven uit elk bakje. Als er een keuze gemaakt is, herhaal je dat de volgende dag. Zet de schaaltjes dan in een andere volgorde, of biedt ze met een andere hand of volgorde aan. Herhaal dit een aantal keer en kijk of er dezelfde keuze gemaakt wordt voor product zelf, de volgorde van aanbieden, of volgorde in het rijtje. Dat leert je hoe je de volgende keer iets aan moet bieden. Dan kun je uitbreiden naar broodbeleg, groente, drinken enz. 27
52 Aankleden (EMB) Nodig: 2 kledingstukken. Je geeft het kind de keuze uit bijvoorbeeld 2 mooie truien of t-shirts. Je laat ze eerst van tevoren goed zien, en neemt er de tijd voor. Wacht tot er goed gekeken wordt naar beide truien. Je vraagt: welke trui wil je aan? De trui waar men uiteindelijk naar kijkt wordt gekozen. Vervolgens bied je de trui in de lucht aan aan het kind, en nodigt hem/haar uit een arm uit te steken. Je kijkt welke arm hij als eerste aanbiedt, daar doe je als eerste een mouw omheen. Herhaal dit enkele weken, en kijk of het patroon helder wordt. Gebruik de gegevens om als team goede afspraken te maken hoe je als team het kind volgt bij het aankleedritueel.
53 Wat is het leukste computerspelletje? Nodig: computer met internetverbinding, kookwekker of timetimer, pen, papier. Laat de kinderen spelletjes spelen op de computer, op een website zoals www.spelletjes.nl Laat ze een half uur zoveel mogelijk spelletjes proberen. Vraag hen vooraf na een half uur het allerleukste spelletje te kiezen. Ze leggen na een half uur uit waarom dat het leukste is. Jij kunt als begeleider ook je mening geven. Dat spel gaat het kind vervolgens spelen, evt. met iemand anders. De volgende dag is iemand anders aan de beurt. Vergelijk ze met elkaar en zet ze op een lijst naast de computer. Zo stel je samen een top 5 of 10 van leuke spelletjes samen.
54 Jouw mening over sport Nodig: foto’s van sporten of een computer met internetverbinding Verzamel zoveel mogelijk foto’s van sporten. Bijvoorbeeld via http://www.canstockphoto.nl/stockfoto-afbeeldingen/sporten.html Leg ze allemaal op tafel, of kijk samen naar het computerspel. Leg uit dat je benieuwd bent naar de mening van het kind/de kinderen. Laat ze kiezen wat ze de leukste sport vinden om zelf te doen. Leukste sport om naar te kijken. Sport die ze zelf goed zouden willen kunnen. De sport die hen het moeilijkste/makkelijkste lijkt, enz.
55 Zinnen afmaken Nodig: evt. pen of papier. Leg uit dat je gaat oefenen met mening geven. En dat deze oefening er ook voor zorgt dat je elkaar beter leert kennen. Zet een paar zinnen op papier of op een groot bord. 28
Laat de kinderen deze zinnen naar eigen keuze afmaken. Als ze over schrijfvaardigheid beschikken kunnen ze het opschrijven, anders kunnen ze het hardop roepen. Voorbeelden: Wat ik het allerlekkerste vind is………... Na het sporten drink ik graag……….. Mijn lievelingsliedje is……… Mijn beste vriend is………… Ik ga op zondag heel graag…………. Ik wil later werken bij…………….. Als ik 100 euro had, dan zou ik…………. Als ik geld aan een goed doel zou mogen geven, dan zou dat zijn……….. De mooiste bloem is………….. Ik zou met de volgende bekende Nederlander wel eens uit eten willen………….. Ik wil een handtekening van…………… Mijn moeder kan heel goed………………. Ik vind het belangrijk dat begeleiders/ docenten………………. Enz.
56 Wat zou je doen? Nodig: kring met stoelen. Je vertelt een verhaal. Je vraagt de kinderen goed te luisteren (het verhaal duurt best lang dus concentratie is vereist). De verdwenen pen Thema: een leerling pikt iets van een ander De kinderen van groep 2 / 3 zitten in de kring. Zoals iedere dag mogen een paar kinderen iets laten zien. Ramon heeft een potje mee. Zijn tand is eruit, en de tandenfee heeft 50 eurocent in het potje gedaan. Met de tand in zijn hand gaat Ramon de hele kring langs. Dan is Hafsa aan de beurt. Glimmend van trots laat ze haar nieuwe pen zien. Hij ziet er uit als een ijspegel, en het grappige is: als je hem pakt, voelt hij écht koud aan. Ook Hafsa gaat de kring rond, en alle kinderen mogen even voelen. ‘Okee’, zegt juf Chantal, ‘nu alle spullen in je laatje. We gaan wilde dieren knutselen. Kies maar een maatje, want jullie doen het met je tweetjes’. Hafsa werkt samen met Youssef. Ze maken een giraffe. Voor ze het weten is het alweer tijd voor eten en drinken, en buiten spelen. Aan het eind van de ochtend zit de klas weer in de kring. In het midden staat een hele dierentuin, met een leeuw, een tijger, een aap, een zeehond, een olifant, een krokodil en een giraffe. Ze zijn prachtig geworden. ‘Okee’, zegt juf Chantal, ‘Ik vond het een fijne ochtend, jullie hebben keihard gewerkt! En nu is het alweer half twaalf. Trek maar gauw je jas aan, en ga in de rij staan bij de deur.’ Even later staan bijna alle kinderen klaar. Maar Hafsa niet. Ze wil haar nieuwe pen mee naar huis nemen. Met een rood hoofd zoekt ze in haar la. Hardop zegt ze: ‘Hè? Hoe kan dat nou?’ Hafsa had haar pen in haar laatje gestopt, en nu kan ze hem niet meer vinden. Juf Chantal kijkt naar Hafsa. ‘Wat zit jij nou nog te doen?’ wil ze weten. Haar stem klinkt een beetje ongeduldig. ‘Nou’, zegt Hafsa, ‘ik had mijn pen in mijn laatje gelegd en nu is hij weg.’ Juf Chantal schudt haar hoofd. ‘Je zult wel niet goed kijken. Ga nu maar gauw in de rij, vanmiddag help ik je even zoeken.’ 29
Als de school weer begint, loopt Hafsa meteen naar haar tafeltje. De hele tijd moest ze aan haar pen denken. Waar kan die toch zijn? Juf Chantal komt naast haar zitten. Samen halen ze het hele laatje leeg. Maar… geen ijspegel-pen te zien. Als alle kinderen in de kring zitten, vraagt juf Chantal of iemand de pen van Hafsa gezien heeft. Ramon zegt: ‘Misschien heeft ze hem ergens laten liggen'. Maar nee, Hafsa weet zeker dat ze hem in haar laatje heeft gestopt. ‘Ja’, zegt Cyndi, ‘ik heb het gezien want ik zat naast haar.’ ‘Misschien heeft iemand hem gepikt’, zegt Youssef. Juf Chantal trekt een rimpel in haar voorhoofd. ‘Dat hoop ik toch niet’, zegt ze. ‘Want als er kinderen zijn die de spullen van iemand anders pakken, kunnen we elkaar niet meer vertrouwen. Heeft iemand die pen misschien per ongeluk ergens anders neergelegd?’ ‘Nee’, zeggen een heleboel kinderen, ‘ik heb het niet gedaan.’ Simon steekt zijn vinger op. Juf kan aan zijn ogen zien, dat er een grapje komt. ‘Juf,’ zegt hij, ‘ik weet het…. Die ijspegel is natuurlijk gewoon gesmolten.’ Alle kinderen lachen, alleen Iris niet. Ze heeft een rood hoofd en kijkt naar de grond. ‘Hoe lossen we dat nu op?' vraagt juf Chantal. Iris zegt: ‘Ik zag dat Ramon in Hafsa’s laatje zat te snuffelen’. ‘Echt niet!’ roept Ramon verontwaardigd. ‘Maar die pen kan toch niet zomaar verdwenen zijn. Er zijn geen andere kinderen in onze klas geweest, dus hij moet hier zijn’, zegt juf Chantal. Ze denkt even na. ‘Okee, ik heb een plan’, zegt Juf Chantal dan. ‘Een heel goed plan, vind ik zelf. We zetten het tafeltje van Hafsa hier achter de kast. Dan kan niemand iets zien. Jullie lopen een voor een langs het tafeltje, met je tas in je hand. En als je de pen hebt, dan leg je hem terug. Als je hem niet hebt, loop je gewoon langs, zonder in het laatje te kijken. Ik ben heel benieuwd of Hafsa straks haar pen terug heeft.’ Zo gezegd, zo gedaan. Een voor een lopen de kinderen achter de kast langs. Het duurt even voor iedereen aan de beurt is geweest. Als het laatste kind achter de kast uit komt, zegt juf Chantal: ‘En nu gaan we kijken of we allemaal eerlijk zijn geweest’. Ze zet het tafeltje van Hafsa midden in de kring. ‘Kijk er maar in, Hafsa!’ Hafsa doet haar laatje open en … jawel hoor: ‘Hij is terug!’ roept ze blij, en ze steekt haar pen in de lucht. ‘Nou’, zegt juf Chantal ‘dat vind ik fijn. Nu weten we niet wie het was, maar ik hoop dat zoiets nooit meer gebeurt in onze klas.’ ‘Maar juf’, zegt Youssef, ‘dat is toch niet eerlijk, dat kind moet toch straf krijgen!’ Juf Chantal knikt. ‘Eigenlijk heb je gelijk, maar voor deze keer laten we het zo. De pen is terecht, en ik hoop dat iedereen nu van andermans spullen af blijft.’ In het speelkwartier loopt Iris naar juf Chantal. ‘Ik had die pen gepakt’, fluistert ze, ‘want ik vond hem zo mooi’. Ze begint te huilen. ‘Stil maar, Iris’, zegt juf Chantal, ‘het is opgelost en je bent nu eerlijk geweest’. Ze slaat een arm om Iris heen. ‘Ik hoop dat je nu nooit meer iets van een ander pakt’. ‘Ja’, snikt Iris. ‘Maar krijg ik nu straf?’ ‘Nee’, zegt juf Chantal, ‘je krijgt geen straf, maar ik vind wel dat je sorry moet zeggen tegen Ramon. Want jij gaf hem de schuld, toen je zei dat hij in Hafsa’s laatje zat te snuffelen. En dan is het klaar, okay?’ Iris wrijft haar ogen droog. ‘Ja’, zegt ze. Ze loopt naar Ramon en zegt: ‘Sorry dat ik zei van dat laatje’. Ze steekt haar hand uit. ‘Zijn we weer vrienden?’ ‘Nee’, zegt Ramon, ‘jij deed heel gemeen’. ‘Maar ik zal het nooit meer doen,’ belooft Iris. Er drupt alweer een traan over haar wang. ‘Okee’, zegt Ramon, maarrre ... dan wil ik wel die lolly die jij in je laatje hebt. Dat zag ik toen je keek of die ijspegel-pen er in lag.' ‘Goed’, antwoordt Iris, ‘en zijn we dan weer vrienden?’ ‘Mij best’, zegt Ramon. Ze geven elkaar een hand. Dan rent Iris snel weg naar haar vriendinnen die op de glijbaan spelen. Juf Chantal loopt naar Ramon. ‘Is het weer goed tussen jou en Iris?’ ‘Ja’, zegt Ramon, ‘en ik krijg haar lolly’. ‘Wat goed van jou dat je niet meer boos bent. Dat vind ik echt knap. Ik ben trots op je!’ Ze geeft Ramon een klopje op zijn rug. Juf Chantal glimlacht tevreden. Alles is weer goed, en ze hoopt dat Iris nooit meer iets zal pikken. 30
Stel vervolgens aan alle kinderen de volgende mogelijke meningsvragen: Vind je dat juf Chantal een goed plan had? In het begin was Iris was niet eerlijk. Wanneer was dat? Wanneer was ze wel eerlijk? Vind je dat de juf Iris straf moest geven? Vind je dat Ramon Iris toch een beetje straf heeft gegeven? Ramon wil weer vrienden zijn als hij een lolly krijgt. Wat denk je, zou jij dat ook doen als je Ramon was? En zonder lolly? Denk je dat Iris nog een keertje iets pikt?
57 Online kiesspelletjes Nodig: computer met internetverbinding. http://zoekspelletjes.com/spelletjesspelennu.htm Op deze site vind je allerlei spelletjes waar je kunt oefenen met kiezen. Zoals kapsels, make-up, enz. Veel is vooral geschikt voor meisjes.
58 Kiezen uit een boek Nodig: bibliotheek, pas, of eigen boek. Haal in de bibliotheek een boek met kindernamen, of een plaatjesboek met hondenrassen, of wilde dieren, enz. Leg uit dat je gaat oefenen met kiezen en mening geven. Blader samen door het boek heen en laat het kind kiezen wat hij wel/niet mooi vindt en waarom. Geef het kind ruim de tijd, laat hem evt. alleen gedurende een uur en vraag hem vervolgens de mooiste, gevaarlijkste, liefste uit te kiezen. Als je samen in de bibliotheek bent kun je het kind direct de kans bieden een boek of cd uit te kiezen om te lenen!
59 Luisteren Nodig: kring met stoelen. Je legt uit dat je een luisteroefening gaat doen. Je gaat luisteren naar de mening van een ander. Een kind (of de begeleider) vertelt een verhaal over zijn lievelingsfilm. De anderen luisteren. Als het verhaal klaar is, vraag je de andere kinderen zoveel mogelijk te vertellen wat ze gehoord hebben. Wat vond hij leuk aan de film? Wat niet? Waarom wel/niet? Beloon alles wat ze goed onthouden hebben. Vraag hen wat volgens hen belangrijk is bij luisteren. Hoe kun je goed luisteren? Vervolgens vraag je naar de mening van de luisteraars. Wat vind jij er van? Lijkt het jou een leuke film?
31
60 Rol en status kiezen Nodig: evt. verkleedkleding. Speel kleine toneelstukjes met duidelijk verschillende rollen: de held, de keizer, de koning, de prinses, de popartiest, of de dienaar, de nar, de assistent, het kind, de technicus enz. Verduidelijk alle rollen met kleding, verhaaltjes over hoe ze over de wereld denken, mimiek, uitspraak, handelingen enz. Laat vervolgens kinderen kiezen wie ze willen spelen. Zet verschillende statussen (hoog en laag) tegenover elkaar. Vertel hen wat ze moeten doen of bereiken (of laat ze dat zelf verzinnen) en evalueer na afloop. Hoe was dat om te spelen? Wat was moeilijk? Makkelijk? Leuk? Grappig? Wat waren de verschillen tussen de rollen? Hoe zag je dat? Hoe vond je dat ze met elkaar om gingen?
32
Bronnen Voor de werkvormen zijn de volgende bronnen geraadpleegd of als inspiratie gebruikt: 1. Krekelboek deel 2 Kleuteronderwijs, ideeënlijsten en bronnen om thema’s en projecten te verrijken vanuit kinderrechteneducatie 2. Handboek Methodisch werken ’s Heeren Loo Gelderland Midden 3. Suggesties van Marianne Vos, regio ZON ’s Heeren Loo 4. Lesmateriaal academie voor Zelfstandigheid 5. www.onzeklasmijnwereld.nl 6. Hoe leer ik mijn kind kiezen? Ouders & Coo Magazine, katern bijlage http://www.deugdenproject.nl/media/Misc/8283p16ee0b9cu17hfl5f1kb31pn31u7k1.pdf 7 “Wat is er”: handboek voor de begeleiding van de sociaal-emotionele ontwikkeling van mensen met een verstandelijke en auditieve of communicatieve handicap. Brouwer I., Scheres W., Van Troost N. en Voortman S. Weerklank, 2000. 8 www.clblimburgnoordadite.be. Handleiding voor keuzebegeleiding bij het BuBaO 9 Activiteiten Kinderrechten, Debora Smit en Eugenie Kok ’s Heeren Loo 10 Ideeën van Mariette Stradtmeijer 11 Regiegroep Kind en Jeugd 12 Handboek Doedels, meer info op www.methodedoedels.nl 13 Activerende werkvormen voor voortgezet onderwijs, J.H. Flokstra, Enschede, maart 2006 14 Het hoofd van Suzanne Verheijden
33