HET RITME VAN DE TIJD
Grosso modo mag men stellen dat de geschiedenis van het Tropisch Instituut parallel loopt met de dubbele fase die de evolutie van de Westerse Wereld in de afgelopen honderd jaar kenmerkt en waarbij de zestiger jaren van vorige eeuw de overgang vormen. Het begon – na de Industriële Revolutie van de 18de eeuw – met een tweede industriële versnelling die zich aftekende in de periode 1875–1895 en de wereldeconomie op een nieuwe groeiorbiet plaatste. De impulsen kwamen van de ontwikkeling van staalprocédé’s, de doorbraak van de chemische industrie en het aanwenden van nieuwe energiebronnen. Elektriciteit en de verbrandingsmotor waren de speerpunten van een cumulatief proces van innovaties. Dit nieuwe elan werd gevoed door de sensationele vooruitgang van de wetenschap en bepaaldelijk in de natuurkunde en de scheikunde. Zo was de bloei van de bacteriologie na 1870, waaraan de namen van L.Pasteur en R.Koch verbonden zijn, schatplichtig aan de ontwikkeling van nieuwe aniline–verfstoffen, die het identificeren van een uitgebreid aantal bacteriën door verschillende kleurmethoden mogelijk maakte. Microbiologie, biochemie en bacteriologie kwamen als nieuwe wetenschappen op. Dit resulteerde onder meer in een merkwaardige vooruitgang van de geneeskunde en de farmacie1. Florence Nightingale was met haar revolutionaire inzichten in de verpleging voorgegaan. Ze vatte haar ervaringen samen in een handzaam boekje Notes on Nursing (1859). Daarin beklemtoonde ze de noodzaak van “pure air, pure water, efficiënt drainage, cleanliness and light”. L.Pasteur lanceerde in 1874 op een zitting van de Académie de Médecine in 1874 het geflambeerde instrument voor aseptisch opereren. Op dezelfde golflengte zat Sir J.Lister, een befaamd Engels chirurg, die door de lucht verplaatste kiemen als oorzaak van infectie zag. Reeds in 1867 beval hij karbol – antisepsis aan ter bestrijding ervan. Allen getuigden van een nieuwe zin van werkelijkheidsbesef. Het wetenschappelijk onderzoek leverde resultaten. De ontdekking van Salvarsan, een arsenicumverbinding, in 1909 door Paul Ehrlich kan samen met aspirine (1899) worden gezien als de start van de actieve therapie. In 1897 localiseerde Sir Ronald Ross de mug als drager van malaria, in 1902 volgde de ontdekking van vitaminen en hormonen. Ondertussen was de opmars van de farmaceutische industrie begonnen, die in Europa vooral een kind was van de chemie. In 1885 waren er 3000 tot 4000 organische verbindingen bekend. Rond 1900 waren het er al 80.000.2 In de eerste helft van de 20ste eeuw waren vele farmaceutische firma’s bezig met het aanmaken van sulfa-geneesmiddelen, een succes dat nog overschaduwd werd door de ontdekking van penicilline door Alexander Fleming (1928), maar de bereiding ervan kwam pas in 1939 en de commercialisering onder druk van de oorlog volgde vier jaar later. Dit alles neemt niet weg dat het terugdringen van het sterftecijfer in de 19de eeuw eerder te verklaren is door betere hygiëne, betere voeding en betere kwaliteit van het water dan door de vooruitgang van de geneeskunde. Pas in de 20ste eeuw zullen geleidelijk de vruchten van de research geplukt worden. De vooruitgang in de scheikunde droeg ook bij tot meer rendement in de landbouwsector door de productie van kunstmeststoffen, terwijl anderzijds pasteurisatie en sterilisatie de massabewaring van voedsel (blikgroenten) en het aanleggen van voorraden voor een vlug groeiende wereldbevolking mogelijk
2
maakten. De perfectionering van koeltechnieken en vluggere transporten vergemakkelijkten de aanvoer van voedingswaren uit andere continenten. Niet minder revolutionair was de doorbraak op het einde van de eeuw van het principe van discontinuïteit. Max Planck, hoogleraar in de theoretische natuurkunde te Kiel, later te Berlijn, publiceerde in 1900 een artikel over de distributie van energie in het spectrum. Zijn betoog kwam erop neer dat energie door stralende stof wordt afgegeven in eindige hoeveelheden, in quanta, niet verder deelbaar. Er was op dit domein trouwens meer gaande. In 1895 had W.K.Röntgen de naar hun genoemde stralen gevonden. Twee jaar later achtte Joseph Thomson te Cambridge het mogelijk dat het atoom nog kleinere deeltjes zou bevatten die de naam elektronen kregen. In 1905 verscheen Einstein’s eerste bijdrage over de relativiteitstheorie. Ook in de biologie werden gelijkaardige revolutionaire ontdekkingen gedaan. De wetten van Mendel werden herontdekt en in 1898 maakte de Nederlandse botanicus Hugo de Vries een onderscheid tussen continue en discontinue variabiliteit of zoals William Bateson, hoogleraar te Cambridge het stelde in een artikel uit 1894 “the Discontinuity of Species results from the Discontinuity of Variation”. Terwijl het financieel kapitalisme triomfen oogstte brak in de Westerse Wereld de dageraad van de democratie aan en verbeterde de levensstandaard afgedwongen door sociale acties. We staan aan de wieg van de consumptiemaatschappij en de stedelijke samenleving van rond de eeuwwisseling ervaarde in het dagelijkse leefpatroon een revolutie zoals ze zich nooit eerder in de loop van één generatie had voorgedaan.3 Politiek en economie zijn niet van elkaar te scheiden. Gelijktijdig ontplooide zich een nieuw imperialisme, logische uitdrukking van de hernieuwde groei in de geïndustrialiseerde staten, een kolonisatiegolf die meer betekende dan een jacht op grondstoffen en afzetmarkten maar in zijn kern een wereldomvattende beweging was, waarbij ook de Verenigde Staten en Japan betrokken geraakten. In 1800 beheersten de Europese mogendheden 35 pct. van de landoppervlakte, in 1860 was dit 67 pct. en in 1914 voegde een tempoversnelling er nog 17 pct. aan toe. Hoe deze ervaring op zo korte tijd mogelijk was vinden we terug in een populair liedje in de Engelse music halls van die tijd : “We don’t want to fight But by Jingo if we do W’ve got the men, w’ve got the ship W’ve got the money too” Vooral de kolonisatie van het Afrikaanse continent wakkerde de oude EngelseFranse rivaliteit aan. De exploitatie en bezetting van zwart Afrika volgde veelal de loop van de grote rivieren, Zambesi, Niger, Nijl, Congo. In nauwelijks twintig jaar werd het ganse Afrikaanse continent opgedeeld. Het zwaartepunt van de wereldpolitiek lag nog in Europa maar toen al waren er tekenen dat het van de Atlantische Oceaan weg schoof naar de Stille Oceaan. De inzet was niet langer Europa maar de wereld.4 De derde industriële revolutie of zoals Töffler het omschreef The Third Wave, openbaarde zich in al zijn complexiteit tijdens de Golden Sixties, een periode waarin de geïndustrialiseerde landen een gemiddeld jaarlijkse groeivoet van 6 pct. haalden.
3
Voor het duiden van de historische achtergronden bij de evolutie van het Instituut voor Tropische Geneeskunde volstaat het ons te beperken tot de evolutie van technologie en wetenschap, inz. de geneeskunde, het proces van dekolonisatie en het op gang zetten van de ontwikkelingshulp. Na de Tweede Wereldoorlog was er nood aan het opzetten van internationale instellingen om de wereldproblemen beter te kunnen aanpakken. Zo kwam in 1945 het Handvest van de Verenigde Naties tot stand. Het stelde zich tot doel te ijveren voor de wereldvrede, de bescherming van de mensenrechten, het zelfbeschikkingsrecht der volkeren en de bestrijding van iedere discriminatie op basis van ras, taal en godsdienst. Allerlei ondergeschikte organisaties moesten over de toepassing waken. We vermelden hier in het bijzonder de Wereldgezondheidsorganisatie die in 1946 in haar handvest een nieuwe inhoud gaf aan het begrip gezondheid : “Health is a state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity”. The enjoyment of the highest attainable standard of health is one of the fundamental rights of every human being. Governments have a responsibility for the health of their people.5 De verwezenlijking van een humane visie op de gezondheidszorg leidde tot een hernieuwd élan in de jaren zeventig door het toevoegen van een sociale dimensie onder de noemer ‘Health for All’. Gezondheid werd gedefinieerd als “a combination of promotive, preventive, curative and rehabilitative action”. Mensen moesten meer en meer hun gezondheid in eigen handen nemen. De conferentie van Alma-Ata (1978) vatte de essentiële actiepunten samen. Deze zelfzorg veronderstelde wel de medewerking van de onderscheiden politieke en administratieve instanties. Passiviteit van de ene en tegenwerking van de andere kant vertraagden de uitvoering van dit programma. Niettemin was duidelijk geworden dat de sociaal-economische omgeving minstens zo belangrijk was, zo niet meer, dan de vooruitgang van de geneeskunde.6 Naast een curatieve geneeskunde kwam er nu meer aandacht voor preventie en een bredere opvatting omtrent gezondheidszorg. De ziekenhuiswetgeving leidde tot verbetering van de uitrusting. De nieuwe medische technologie, de vergrijzing van de bevolking en de aanspraken van steeds mondiger patiënten vereisten de voorbije twintig jaar grote kapitaalsinvesteringen, die meteen ook het aantal bedden afbouwden en de ziekenhuizen verplichtten in een netwerk van fusies en samenwerkingsverbanden te stappen. Als nooit te voren veroverde de medische wetenschap in de 20ste eeuw een centrale plaats in de samenleving. De ontwikkeling van de moleculaire en de celbiologie verleende een wetenschappelijke basis aan een nieuwe technologie. De enzymtechnologie en de techniek van de genetische manipulatie brachten een nieuwe generatie van biotechnologische processen op gang. De revolutie in de moleculaire biologie kwam zomaar niet uit de lucht gevallen. Het onderzoek was al geruime tijd aan de gang. Bekend was dat een bepaalde stof, desoxyribonucleïnezuur (DNA), een centrale rol bij erfelijkheid speelde. De ontdekking van F.Crick en J.D.Watson van de dubbele helixstructuur van DNA was niet minder revolutionair. De ontcijfering van het genetisch materiaal is intussen een feit. Deze nieuwe inzichten leidden tot nieuwe en meer verfijnde geneesmiddelen. Zo maakten biotechnologische productiemethoden het mogelijk verbindingen te synthetiseren die anders nauwelijks te realiseren waren. Men kan onder meer denken aan de hormonen (eiwitsynthese), antibiotica of diagnostische apparaten. De medische technologie evolueerde de voorbije vijftig jaar met reuzeschreden vooral dankzij de natuurkunde. Zonder de ontdekking van de Nucleair Magnetische
4
Resonantie (NMR), ontwikkeld door Alfred Kastler in het begin van de jaren ’50, zou het laboratoriumonderzoek nooit zover gevorderd zijn. Hetzelfde geldt voor zeer krachtige computers die toelaten om simulatieprogramma’s in te voeren. Tussen 1970 en 1990 groeide de transistor densiteit van een chip van 1000 tot 1.000.000 per chip. Al deze nieuwe ontdekkingen en vaardigheden waren de vrucht van toenemende interactie tussen verschillende disciplines en doorgedreven specialisatie. Het fundamenteel onderzoek vereiste steeds meer interdisciplinair teamwerk.7 In dezelfde naoorlogse periode werd een nieuwe reeks van vaccins of met een nieuwe aanmaakprocedure ontwikkeld: tegen poliomyelitis (1954-’57), mazelen (1960), rubella (1962), bof (1966), rabiës (1967), hepatitis A en B in de jaren ’80. Nieuwe geneesmiddelen tegen tbc en betere levensomstandigheden deden het aantal gevallen in de jaren ’70 drastisch teruglopen. De komst van besmette migranten uit Oost-Europa en Afrika verplicht vandaag echter tot een hogere waakzaamheid. Today biological sciences develop at an accelerating rate. An ethical question raised on cloning. A devastating viral disease “small pox” was eradicated, a unique achievement in mankind. On the other side the combination of a new emerging infectious viral disease ‘Acquired Immune Deficiency Virus Syndrome’ (AIDS) caused by a new lentivirus ‘human immune deficiency virus’ (HIV) with an old re-emerging bacterial disease tuberculosis, caused by varied types of resistant Mycobacterium tuberculosis, gave birth to an exceptional devastating epidemic, which represents one of the main threats for the 21st century. An exceptional well coordinated international fight of scientists as well as political leaders and decision makers against HIV/AIDS and tuberculosis will be required to stop it. At the beginning of the 21st century science continues at an even faster rate. The further development of genetics, specifically molecular genetics, embraced evolving techniques and resulted in the start of the genetic revolution, which led to a greater understanding of basic mechanisms of disease – causing pathogens. Virtually all major scientific disciplines will find molecular techniques increasing by necessary in areas such as research, diagnosis, and clinical management. Developments in computer power advances in almost every field of science. The range nanotechnology holds out the promise of medical treatments and industrial solutions which would have been unimaginable only a few years ago.8 Ook de uitoefening van de geneeskunde onderging belangrijke mutaties. Nieuwe fenomenen zoals de groepsgeneeskunde, teamgeneeskunde, arbeids- en controlegeneeskunde kwamen tegemoet aan de gewijzigde maatschappelijke context. Medische zorg is inderdaad niet los te koppelen van maatschappelijke ontwikkelingen vnl. de grotere inspraak van de gebruikers van de gezondheidszorg. De regeling van de thuiszorg, de organisatie van de medische urgentie, de preventiecampagnes met de oprichting van speciale gezondheidscentra moesten helpen een antwoord te geven. Gaandeweg kreeg in o.m. ondernemingen en ziekenhuizen de kwaliteitscontrole meer aandacht. Vandaag zijn de ISO 9000-normen aanvaard door alle lidstaten van de Europese Unie en de Verenigde Staten. Twee artsen Avedis Donabedian en A.Kazandjan brachten in de VS de inzichten inzake kwaliteitscontrole in de bedrijfssector over naar de gezondheidszorg. In Vlaanderen zal het Vlaams Instituut
5
voor Kwaliteitszorg ‘1990) structureel kwaliteitsprojecten introduceren in de zorgverlening. Een decreet voor de Vlaamse gezondheidszorg hieromtrent verscheen in het Belgisch Staatsblad van 9 april 1997.9 Wat de evolutie in België aangaat, zal de periode van de Golden Sixties o.m. twee welvaartsproblemen op het voorplan brengen: de nood aan uitbreiding van het hoger onderwijs en de communautaire eisen. Enerzijds leidde dit tot het ontstaan van nieuwe universitaire centra, waarui o.m. één universiteit Antwerpen zal groeien. Anderzijds ging de Belgische regering in de zestigerjaren op zoek naar een ander samenlevingsmodel. Het federale België kreeg stilaan meer gestalte wat o.a. resulteerde in het overhevelen van de onderwijsbevoegdheden naar de Vlaamse Gemeenschap. Een en ander zal gevolgen hebben voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde. De dekolonisatie is een van de markantste feiten uit de 20ste eeuw. De dekolonisatie voltrok zich op twintig jaar tijd en voor de meeste Afrikaanse landen volstond grosso modo tien jaar. De oorzaken waren complex. Zo was de tijdelijkheid van het koloniaal bestuur inherent aan de beschavingsopdracht die de expansieve Europese staten zich bij de aanvang hadden gesteld. Nog na de Iste Wereldoorlog bij het verstrekken van mandaten door de Volkenbond gewaagde art.22 van “the sacred trust of civilization”. Ondertussen hadden soldaten, uit de kolonie aangevoerd, op de Europese slagvelden gevochten en zou het zelfbeschikkingrecht der volkeren ingeschreven in het Europese gedachtengoed dan niet voor iedereen gelden? De verzwakking van het oude continent als gevolg van Wereldoorlog II, het traditioneel anti-kolonialisme van de Verenigde Staten en de bevrijdingsfilosofie van het marxisme werkten de scheiding in de hand. Het Amerikaanse kapitalisme en het Russisch communisme zullen in de Koude Oorlogsfeer de Derde Wereld onder hun invloed brengen. Strategische overwegingen gaven de doorslag. Economisch gezien brachten de kolonies na de oorlog trouwens niet meer genoeg op. Ten slotte bepaalde het demografisch gewicht de uitslag van de inzet. Toen de eeuw begon telde men ca 93 miljoen Afrikanen, in 1975 waren dat er 385 miljoen en naar het einde van de eeuw toe, ondanks oorlogen en aids, was het cijfer van 700 miljoen bereikt. De wereldbevolking was sinds het midden van de vorige eeuw op 40 jaar tijd verdubbeld. Deze fenomenale groei viel niet enkel te verklaren door een hoger geboortecijfer dan in een steeds grijzer wordend Europa maar evenzeer door het terugdringen van het sterftecijfer, vier à vijfmaal zo snel als de vergelijkbare daling in het negentiende-eeuwse Europa.10 De suddenness of change bleek voor alle partijen verrassend groot te zijn. In de meeste gevallen bleek niemand er op voorbereid. Belgisch Congo is in dit opzicht een schoolvoorbeeld. Na plaatselijke onlusten beloofde de gouverneur-generaal begin 1959 de onafhankelijkheid. Op 1 juli 1960 voltrok zich de machtsoverdracht. Alle betrokken partijen worstelden met twee prioritaire vragen. Welke zou het politieke regime van de te emanciperen kolonies worden en welk was de plaats van de blanke minderheid en anderzijds hoe moest een nieuwe relatie tussen moederland en jonge natie worden opgebouwd? Van een autochtone intellectuele elite was nauwelijks sprake. De economische en sociale moeilijkheden stapelden
6
zich op waardoor het vraagstuk van de schrijnende armoede – maar dat liet zich toen nog niet aanzien – zich voor decennia in alle scherpte zou stellen.11 Er is al een bibliotheek vol geschreven om te peilen naar een verklaring voor dit prangende vraagstuk. De ene beweerde dat in een aantal gevallen, en dit was zeker zo voor een aantal Afrikaanse staten, de oorzaak lag bij het vaststellen van de grenzen, waarbij de koloniale mogendheden dwars door de territoria van etnische volkeren scheidingslijnen trokken. Het gevolg was zwak gestructureerde staten en het opstarten van afscheidingsbewegingen.12 Anderen leggen de klemtoon op de geografische gesteldheid gekenmerkt door externe omstandigheden van klimaat en bodem. Droogte, tropische hitte en dan weer overvloedige regens maakten de landbouwwinning precair. Onderbemesting bevestigde het lage rendement wat leidde tot ondervoeding, waarin vooral proteïnen ontbreken. Daarenboven waren monoculturen, ingevoerd in de koloniale tijd, mede verantwoordelijk voor een zwalpende economie afhankelijk van de prijsschommelingen op de wereldmarkt, die gecontroleerd werd door multinationals. De meeste ontwikkelingslanden worden dan ook verscheurd door een economisch dualisme, een verouderde en gewoonlijk ontaarde structuur van het pré-industriële type enerzijds en de uitwassen van een industriële wildgroei anderzijds. Het ontbreken van een interne cohesie leidt tot een sterk onevenwicht wat de economische groei belemmert.13 De Derde Wereld laat zich niet onder één noemer vangen. In globo staan Azië en Zuid-Amerika er vandaag beter voor dan Afrika, terwijl een jongen uit een burgergezin in Kuala Lumpur een langere levensverwachting heeft dan een kind uit een ghetto in de USA alhoewel het BNP er mijlen hoger ligt dan in Maleisië. Wat ze gemeen hebben is de enorme kloof tussen een massa armen en een kleine elite van welstellenden. Deze sociale onrechtvaardigheid ent zich op een reeks gewelddadige conflicten gevoed door een wapenstroom vanuit de geïndustrialiseerde landen die vooral oog hebben op de bodemrijkdommen. Aanhoudende sociale en politieke instabiliteit, daarenboven dikwijls aangewakkerd door tribale of religieuze tegenstellingen, is het droevige gevolg. Kijken we opnieuw naar Congo. Van de drie krachten – het staatsapparaat, de grote ondernemingen en de missies – blijkt vandaag de laatste nog min of meer over een goed functionerend netwerk te beschikken. Ontwikkelingshulp was dan ook van bij de aanvang onontbeerlijk, al schatte men de problematiek vrij utopisch in. De financiering en de technische begeleiding van deze hulp gebeurt op verschillende niveaus. Er is vooreerst de multilaterale hulp vanwege de gespecialiseerde instellingen van de UNO, in principe gefinancierd door alle ontwikkelde naties a rato van hun nationaal inkomen. De Wereldbank en haar filialen, de Unesco, de FAO e.a. horen hiertoe. De hulp wordt ook op regionale basis georganiseerd. Het Colombo-plan (1951) richtte zich op Zuid–en Zuidoost–Azië; de Europese Gemeenschap ondertekende in 1963 (hernieuwd in 1969) de Conventie van Yaoundé met achttien Afrikaanse staten en de Conventie van Arusha (1968-’69) met Oost-Afrikaanse landen. Ten slotte geschiedt de hulp ook bilateraal van staat tot staat en dan bij voorkeur in de lijn van vroegere banden tussen moederland en kolonie. Vele hindernissen verstoren echter de uitvoering van deze programma’s. Van de zijde der hulpverleners zijn prestigeprojecten met politieke doeleinden,
7
onvoldoende kennis van plaatselijke situaties en de interferentie van de belangen van grootmachten storende elementen. Aan de andere kant worden de bereikte resultaten ondergraven door een galopperende demografische groei en het oprukken van nieuwe plagen zoals aids. Al bij al wordt er vooruitgang geboekt maar de afstand tussen Noord en Zuid is blijven toenemen. Al bestaan er onderling grote verschillen toch stelt men vast dat in 1970 de rijke landen een BNP hadden dat gemiddeld 14,5 maal hoger lag dan bij de arme landen en in 1990 dit 24 maal hoger geworden was. De grote uitdagingen van deze tijd spitsen zich op wereldschaal dan ook toe in het zoeken van oplossingen voor de spanningen tussen welstellende en (relatief) arme landen, terwijl deze laatste zelf nog geconfronteerd worden met conflicten tussen kapitaal en arbeid, een fase die de industrielanden achter zich hebben gelaten. De opkomst van de NGO’s in de zeventiger jaren pastte in het collectief project. Openbare financiering en multilaterale samenwerking wijzigden hun structuur. Meer en meer haalden ze hun financiële middelen uit internationale fondsen. Ze verkozen noodhulp voor specifieke problemen boven structurele hulp. De oprichting in 1978 van Artsen zonder Grenzen, een brandweer die ingrijpt los van ontwikkelingssamenwerking, is een van de opvallendste realisaties.14 Een nieuwe wereldorde kondigt zich aan waarbij een “balance of power” op wereldschaal zich aftekent. In de loop der jaren werden verschillende “specialized agencies” opgericht en in de schoot van de Verenigde Naties opgenomen. Ze weerspiegelen de voornaamste wereldproblemen: honger, ondervoeding en ziektebestrijding, lage scholingsgraad, financiële en valutavraagstukken etc. De ecologische onevenwichten zoals de opwarming van de aarde en de zoektocht naar water en energiebronnen laten niemand onberoerd. De werking van deze overkoepelende organisaties, de vooruitgang van kennis, wetenschap en technologie en een betere naleving van de mensenrechten – zij het met vallen en opstaan – wettigen de hoop dat de mens meester zal blijven aan zijn lotsbestemming op voorwaarde dat de maat van elke oplossing de waardigheid van het individu blijft. De beoefening van de geneeskunde in al zijn facetten betekent een onmisbare bijdrage tot het vervullen van deze opdracht. Het Tropisch Instituut te Antwerpen streeft dit ideaal reeds honderd jaar na.
8