Het (recht op) hoger beroep. Waarom en waarheen ? (1)
P. VAN ORSHOVEN, gewoon hoogleraar K.U. Leuven
Het hoger beroep, waarom ?
1. Het rechtsmiddel "hoger beroep", d.i. het laten beoordelen - niet noodzakelijk opnieuw - door een hogere rechterlijke instantie van een geschil dat in eerste aanleg niet noodzakelijk volledig - is beslecht, vervult vele functies. Zeer algemeen wil het tegemoet komen aan het risico dat de (eerste) rechter zich vergist. Weliswaar is rechtspraak, in essentie, het beslechten van een rechtsgeschil, wat impliceert dat de rechter aan het tussen de partijen gerezen geschil een einde maakt, waaraan zijn beslissing haar bijzonder gezag (van gewijsde) te danken heeft. Evenwel, errare humanum est, en het zou tegen de borst stuiten mocht iemand die gelijk heeft per vergissing ongelijk krijgen en dus krachtens het gezag van het rechterlijk gewijsde (min of meer onweerlegbaar) vermoed worden ongelijk te hebben. Van oudsher poogt men aan dat risico een mouw te passen door alsnog te laten terugkomen op het gezag van het rechterlijk gewijsde en foute vonnissen ongedaan te maken. Artikel 26 Ger. W. bepaalt dan ook: "Het gezag van het rechterlijk gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet ongedaan is gemaakt", terwijl artikel 20 voorhoudt: "Middelen van nietigheid kunnen niet worden aangewend tegen vonnissen. Deze kunnen alleen worden vernietigd door de rechtsmiddelen bij de wet bepaald." 2. Bij de rechterlijke vergissingen wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen de errores in iudicando en de errores in procedendo. De eerste zijn vergissingen bij het toepasen van de (doorgaans materieelrechtelijke) regels op het geschil dat de par(1)
Dit stukje heeft geen andere pretenties dan bijdragen tot het debat over de toekomst van het hoger beroep, in het kader van de herijking van het burgerlijk procesrecht die het onderwerp uitmaakt van het jubileumcolloquium in december 2004 van het Interuniversitair Centrum voor Gerechtelijk Recht. De lezer vindt hierin dan ook geen omstandig traktaat van de rechtsmiddelen in het algemeen en het hoger beroep in het bijzonder, laat staan een basso continuo van verwijzingen en referenties. Wie alles - en vooral: méér dan de technische kant van de zaak - wil weten over (zin en onzin van) het hoger beroep raadplege K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1995 (541 blz.). Voor de Nederlandse ontwikkelingen mag worden verwezen naar W.D.H. ASSER, H.A. GROEN en J.B.M. VRANKEN, Een nieuwe balans. Interim-rapport fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag, Boom, 2003, 194-210.
2 tijen verdeelt, wat zowel op het stuk van de voor dat geschil relevante feiten (uiteraard met rechtsgevolgen, dus rechtshandelingen en rechtsfeiten sensu stricto), het daarop toepasselijke recht als de toepassing van dat recht betrekking kan hebben. In dat opzicht is het hoger beroep een zogenaamd hervormingsberoep, waarbij de zaak als zodanig een nieuwe kans krijgt en dus wordt of althans kan worden overgedaan, enerzijds door een rechter, te dezen de appèlrechter, anderzijds door de partijen, een beetje zoals de tweede zittijd van de studenten (zij het dat die in september doorgaans àndere vragen te beantwoorden krijgen....). Errores in procedendo van hun kant zijn formeelrechtelijke fouten, waarbij een vonnis, ongeacht zijn inhoud, niet volgens de regels van de kunst is totstandgekomen en dus het recht op behoorlijke rechtsbedeling van (één van) de partijen geweld werd aangedaan. Het daaropvolgende hoger beroep, dat annulatieberoep wordt genoemd, heeft dan eigenlijk geen tweede aanleg tot gevolg, maar, althans indien het wordt ingewilligd, een eerste behoorlijke aanleg. Partijen hebben immers niet alleen recht op toegang tot de rechter, dat moet een behoorlijke - onafhankelijk, onpartijdige... - rechter zijn die een behoorlijke - openbare, contradictoire, diligente... - procedure waarborgt en op behoorlijke wijze - openbaar, gemotiveerd... - uitspraak doet, en dat wordt dan gehandhaafd door het vernietigingsberoep wegens vormgebreken.
Het onderscheid tussen een hervormings- en een annulatieberoep zou eigenlijk moeten impliceren, enerzijds dat voor het laatste de regels van de aanleg niet gelden, anderzijds dat na annulatie (a fortiori wegens flagrante vormgebreken) de zaak wordt terugverwezen naar de eerste rechter, om een behoorlijke dubbele aanleg te waarborgen. Dit is ongetwijfeld van het goede teveel, zodat het eerste wordt opgevangen met het cassatieberoep tegen in enige aanleg gewezen vonnissen, het tweede prijsgegeven... In Frankrijk, waar het onderscheid uitdrukkelijk wordt gemaakt, is het niet anders. Art. 542 van de Nouveau code de procédure civile bepaalt inderdaad: "L'appel tend à faire réformer ou annuler par la cour d'appel un jugement rendu par une juridiction du premier degré." Een gegrond annulatieberoep leidt echter niet alleen tot annulatie en dus het status quo ante, al dan niet met verwijzing (zoals een voorziening in cassatie), maar evenzeer als het hervormingsberoep tot een oordeel ten gronde van de appèlrechter. Artikel 561 NCPC luidt terecht: "L'appel remet la chose jugée en question devant la juridiction d'appel pour qu'il soit à nouveau statué en fait et en droit.", waarbij die "à nouveau", evenals bij ons, met een korrel zout moet worden genomen, gezien de verruimde devolutieve werking van het hoger beroep, zoals wordt bevestigd in artikel 562 NCPC: "L'appel ne défère à la cour que la connaissance des chefs de jugement qu'il critique expressément ou implicitement et de ceux qui en dépendent. La dévolution s'opère pour le tout lorsque l'appel n'est pas limité à certains chefs, lorsqu'il tend à l'annulation du jugement ou si l'objet du litige est indivisible."
3 3. Bijkomend draagt het hoger beroep ook bij tot de eenheid in de rechtspraak en de rechtsontwikkeling binnen het rechtsgebied van de appèlrechter, al is dat niet de grootste zorg van de partijen. Merkwaardig is overigens dat het laatste maatschappelijk belangrijker wordt geacht dan het eerste, want hoger beroep wordt vaak uitgesloten, zoals hierna in de verf wordt gezet, cassatieberoep - dat voornamelijk tot de eenheid in de rechtspraak moet bijdragen - niet of nauwelijks.
Recht op hoger beroep ?
4. Traditioneel wordt aan het hoger beroep veel belang gehecht, ook in het burgerlijk procesrecht (2). Van "recht" op hoger beroep in de alomvattende betekenis dat elke (eerste) rechterlijke beslissing bestreden kan worden bij een appèlrechter is echter hoegenaamd geen sprake. Artikel 616 Ger. W. bepaalt dan ook: "Tegen ieder vonnis kan hoger beroep worden ingesteld, tenzij de wet anders bepaalt." Hoger beroep wordt inderdaad in vele gevallen uitgesloten of beperkt. Enerzijds gebeurt dat soms voor àlle mogelijke rechtsmiddelen, waarvan het belangrijkste voorbeeld de uitsluiting is van verhaal tegen "beslissingen van inwendige aard", het weze op grond van artikel 1046 Ger. W. (voor verzet en hoger beroep), het weze gewoon bij gebrek aan belang (voor de àndere rechtsmiddelen). Meer concrete toepassingen daarvan zijn terug te vinden in artikel art. 735, ' 6, Ger. W. (procedurebeslissingen korte debatten) en in de artikelen 747 en 748, telkens ' 2, vijfde lid, Ger. W. (bepaling van conclusietermijnen en rechtsdag). Uiteraard zijn rechtsmiddelen ook uitgesloten na berusting in de beslissing (art. 1044-1045 Ger. W.) (3) en dus ook na een "akkoordvonnis" (art. 1043, tweede lid Ger. W.). In wezen gaat het telkens om gevallen van gebrek aan belang bij het bestrijden van een beslissing die geen nadeel berokkent (4). Gevallen waarin het hoger beroep in het bijzonder wordt uitgesloten, meestal in één adem met het verzet, zijn het hoger beroep tegen een verstekvonnis waartegen verzet is aangetekend ("Electa una via, non datur recursus ad alteram"), tegen een (2) (3) (4)
Zie bijvoorbeeld de citaten in K. BROECKX, o.c., 17. Met uitzondering van incidenteel hoger beroep, art. 1054, eerste lid, in fine. Wat overigens de reden is waarom een rechtsmiddel wèl toegelaten is indien de rechter alsnog een geschilpunt hieromtrent beslecht (bijvoorbeeld, voor de doorhaling op de algemene rol, Cass. 24 oktober 1980, Arr. Cass. 1980-81, 217; wering conclusie uit de debatten, Cass. 18 mei 2000, Arr. Cass. 2000, 937; R.W. 2001-02, 1187).
4 vonnis waarbij de overlegging van een stuk wordt bevolen (art. 880, tweede lid Ger. W.), en tegen een beslissing over de aanvraag tot heropening van de debatten (art. 776). Meest bekend is uiteraard de uitsluiting van het hoger beroep tegen beslissingen die ratione summae in "laatste aanleg" (5) zijn gewezen (art. 617-621), onder het motto de minimis non curat praetor. 5. De minst opvallende, maar allicht de meest verregaande beperking van de dubbele aanleg - overigens ook voor vorderingen met betrekking tot zeer grote bedragen - ligt besloten in de verruimde devolutieve werking van het hoger beroep. De zinnen "Hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen maakt het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep" en vooral "Deze verwijst de zaak alleen dan naar de eerste rechter, indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt" in artikel 1068 Ger. W. hebben inderdaad in beginsel de volledige onttrekking van de zaak en dus àlle geschilpunten aan de eerste rechter tot gevolg, ook wanneer hij zich daarover (nog) niet (helemaal) heeft uitgesproken, zelfs wanneer die zaak nog bij hem aanhangig is (dus in geval van hoger beroep tegen een tussenvonnis), ook wanneer zijn vonnis nietigverklaard wordt in hoger beroep, ook wanneer het geschilpunt hem niet eens was voorgelegd. Dit impliceert uiteraard dat zeer veel betwistingen, om proceseconomische redenen, in enige aanleg beslecht worden, zij het "in hoger beroep", dus door de appèlrechter, wat het belang van het hoger beroep nog meer relativeert.
Hoger beroep: grondrecht, algemeen rechtsbeginsel ?
6. Wat voorafgaat wijst reeds uit dat het hoger beroep, hoe belangrijk of nuttig ook, geen grondrecht uitmaakt, althans niet in de ogen van de wetgever. Artikel 6 EVRM kent evenmin een recht op dubbele aanleg toe in burgerlijke zaken (6), ook niet impliciet, en ook niet voor strafzaken (7); is echter hoger beroep mogelijk, dan moet dit (5)
(6)
(7)
Juister lijkt "in enige aanleg". "Laatste aanleg" betekent doorgaans alleen maar "niet vatbaar voor hoger beroep", en dat is ook voor beslissingen in tweede aanleg het geval (vb. art. 608). Hof Mensenrechten, o.a. arrest-DELCOURT van 17 januari 1970, overweging 25; arrest Belgische taalzaak van 23 juli 1968, En droit I, overweging 9; arrest-GUÉRIN van 29 juli 1998; arrest-TOLSTOY MOLSLAVSKY van 13 juli 1995, overweging 59; arrest-ROLF GUSTAFSON V./ ZWEDEN van 1 juli 1997, overweging 48. In strafzaken wordt het recht op hoger beroep gewaarborgd door art. 14, ' 5, IVBPR (met Belgische reserves voor "personen die tengevolge van ingesteld beroep tegen hun vrijspraak in eerste aanleg, in tweede aanleg worden schuldig bevonden en veroordeeld, en evenmin op personen die
5 aan de eisen van art. 6 EVRM voldoen. In dezelfde zin zegde het Belgische Arbitragehof:
"Wanneer de wetgever [...] in het rechtsmiddel van hoger beroep voorziet, moet hij daarbij een eerlijk verloop van de procedure waarborgen. Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel." (8) 7. De volgende vraag luidt steevast: is het recht op hoger beroep dan een algemeen rechtsbeginsel ? Daarop kan geen eenduidig antwoord gegeven worden of, preciezer, die vraag kan niet beantwoord worden zonder vooraf het begrip "(algemeen) rechtsbeginsel" te ontmaskeren van zijn meerzinnigheid. Niet alle beginselen zijn algemene rechtsbeginselen en ook zogenaamde algemene rechtsbeginselen zijn niet over één kam te scheren. In dit kader volstaat het eraan te herinneren dat "beginselen" in het recht in maten en gewichten bestaan. Zo zijn er, allicht in de eerste plaats, de "beginselen van het recht" als werktuigen van de jurist: de basisbegrippen en -technieken van de rechtswetenschap, waarvan de interpretatietechnieken deel uitmaken. Zij bestaan ook voor elke rechtstak afzonderlijk, waartoe de meest fundamentele regels van de betrokken rechtstak kunnen worden gerekend, zoals het autonomiebeginsel in het privaatrecht, het (daarmee verwante) beschikkingsbeginsel in het burgerlijk procesrecht en de (verschillende !) grondwettelijke "legaliteitsbeginselen" waarmee elke cursus van straf-, belasting- of administratief recht die zichzelf respecteert aanvangt. Iets anders zijn de algemene rechtsbeginselen, wat echter zowel ruim als eng kan worden verstaan. In de ruime zin zijn dat aan wetsbepalingen ten grondslag liggende maatschappelijke opvattingen, zoals het verbod van dubbele belasting (het beginsel "non bis in idem", maar uitsluitend in fiscalibus), die vaak door de wetgever worden toegepast, maar als zodanig, buiten hun wettelijke toepassingen, geen rechtsregel zijn. Met andere woorden, zij zijn uitsluitend materiële bron van recht. In de enge betekenis gaat het om door de rechtspraak uit wetsbepalingen of, ruimer, uit het rechtssysteem afgeleide, vanzelfsprekende of onontbeerlijk geachte gedragsregels die ook buiten die wettelijke toepassingen als rechtsregel worden erkend, zoals het overmachtbeginsel, de onpartijdigheidsplicht van de rechter en non bis in idem in strafzaken. Die in de rechtsstaat wezenlijke waarborgen tegen willekeur zijn m.a.w. tegelijk materiële en for-
(8)
krachtens de Belgische wet rechtstreeks naar een hoger rechtscollege, zoals het Hof van Cassatie, Hof van Beroep of Assisenhof worden verwezen"). Het maakt ook deel uit van art. 2 zevende protocol EVRM, dat echter nog steeds niet door België werd ondertekend. Arbitragehof nr. 2/2002 van 9 januari 2002.
6 mele bron van recht. Als formele bron van recht bevatten zij werkelijke rechtsregels, en gezien hun fundamenteel karakter maken die deel uit van de materiële grondwet. Zij maken meteen de weinige gevallen uit waarin aan de notie "rechtsbeginsel" rechtsgevolgen zijn verbonden, overigens ook tegenover de wetgever, want het zijn per hypothese "aan de Belgen toegekende rechten" in de zin van art. 11 van de Grondwet, waarvan de naleving "zonder discriminatie" moet worden verzekerd en waaraan het Arbitragehof de hand houdt. Gelukkig is die categorie van algemene rechtsbeginselen in strikte zin niet zo omvangrijk (9) en dat is geen kwade zaak, want anders zou rechtsvinding ontaarden in "gouvernement des juges" of teveel eer bewijzen aan het "bellen blazen" van de procespartijen (sic R. SOETAERT): een rechtsbeginsel is overbodig als er een (welbegrepen) wetsbepaling bestaat. Het drievoudig onderscheid tussen "beginselen in het algemeen", algemene rechtsbeginselen als richtsnoer voor de wetgever en algemene rechtsbeginselen als werkelijke rechtsregels staat toe het kaf van het koren te scheiden. Zo is het "beginsel van de dubbele aanleg" ongetwijfeld een beginsel, bovendien - a.h.w. per hypothese een beginsel van behoorlijke rechtsbedeling of behoorlijke rechtspraak en allicht een algemeen rechtsbeginsel sensu lato. Zijn wettelijke toepassingen liegen er overigens niet om. Bij de algemene rechtsbeginselen in de strikte zin - de enige die rechtsgevolgen hebben - vinden we de dubbele aanleg echter niet terug, wat unisono in de rechtspraak wordt bevestigd (10). De verklaring laat zich raden: hoe wijs het ook is zich tegen de feilbaarheid van de rechter te wapenen, dat principe is niet essentieel genoeg om op materieel-grondwettelijk niveau te worden erkend, wat immers zou impliceren dat er geen uitzonderingen op kunnen worden gemaakt. Het beginsel komt dus, als zodanig, niet in aanmerking om buiten zijn wettelijke toepassingen als regel te worden gehanteerd, laat staan om te prevaleren op wettelijke beperkingen of de wetgever te verhinderen er beperkingen op aan te brengen, wat de enige relevantie is van het vraagstuk.
(9)
(10)
Zie o.a. P. VAN ORSHOVEN, "Recente ontwikkelingen van publiekrecht. Algemene rechtsbeginselen, in alle rechtstakken. Over de grondwettelijke waarde van de publiek- en privaatrechtelijke beginselen", Recht in beweging, 9de VRG-alumnidag, 2002, 31-57. Arbitragehof, o.a. nr. 120/2003 van 24 september 2003; nr. 164/2002 van 13 november 2002; nr. 144/2002 van 9 oktober 2002; nr. 114/2002 van 26 juni 2002; nr. 61/2002 van 28 maart 2002; nr. 5/2002 van 9 januari 2002; nr. 2/2002 van 9 januari 2002; nr. 123/2001 van 10 oktober 2001; nr. 107/2001 van 13 juli 2001; nr. 58/2001 van 8 mei 2001; nr. 47/2001 van 18 april 2001; nr. 25/2001 van 1 maart 2001; nr. 107/2001 van 13 juli 2001; nr. 75/95 van 9 november 1995; nr. 44/95 van 6 juni 1995; nr. 69/93 van 29 september 1993; nr. 73/92 van 18 november 1992; Cass. o.a. 2 november 1989, Arr. Cass. 1989-90, 289, R.W. 1989-90, 924; 10 december 1987, Arr. Cass. 198788, 469; 11 maart 1987, Arr. Cass. 1986-87, 912; J.L. 1988, 168; Rev. dr. pén. 1987, 703; R.W. 1984-85, 752, noot; 9 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, 37; 4 juni 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1353; 3 oktober 1983, T.S.R. 1983, 492; Arr. Cass. 1983-84, 103; T.B.P. 1983, 492; 21 januari 1983, R.W. 1982-83, 2546; Arr. Cass. 1982-83, 675.
7 Misbruik van het hoger beroep... en van de eerste aanleg
22. Het lijdt weinig twijfel dat het hoger beroep wordt misbruikt, a.h.w. onder het motto "Same player shoots again" (11). Eén van de verklaringen daarvoor is de schorsende werking die ook van een zinloos hoger beroep uitgaat (12). Gelet op de doorstroomtijd in hoger beroep levert dat telkens aanzienlijk uitstel van betaling op, aan een interest die op de geldmarkt niet (altijd) kan worden bekomen. 8. Even opvallend is echter dat er bijzonder weinig gebruik wordt gemaakt, enerzijds van de gemeenrechtelijke regeling voor tergend en roekeloos hoger beroep, anderzijds van de "burgerlijke boete" van artikel 1072bis Ger. W. wegens "tergend of roekeloos hoofdberoep". Dat heeft blijkbaar niet alleen te maken met de "procedure in de procedure" die daarvoor moet worden gevoerd, maar ook met de omstandigheid dat veel hogere beroepen niet kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn, zodat de sanctie geen voorwerp heeft. Dat is minder paradoxaal dan op het eerste gezicht lijkt. Er wordt immers niet alleen misbruik gemaakt van het hoger beroep, maar ook soms in dezelfde zaak - van de eerste aanleg, die meer bepaald verwaarloosd wordt en in het beste geval beschouwd wordt als een goedkoop eerste rondje (13). De zaak wordt niet grondig of bij mondjesmaat in gereedheid gebracht, de "jongste stagiair" wordt belast met het opstellen van een pro forma conclusie, de terechtzitting wordt afgehaspeld door de medewerker van dienst. Één en ander heeft klaarblijkelijk te maken met de individualisering van de dossiers op het advocatenkabinet. Waar vroeger alle zaken a.h.w. in één pot terechtkwamen, zodat de grote zaken méé verdienden voor de kleintjes, wordt alle zaken thans onafhankelijk van elkaar met time sheets en andere bestuurstechnieken op hun inzonderheid financiële merites beoordeeld. Het extern te verantwoorden honorarium is de limiet van de inzet. Nu mag van een rechter die aan zijn lot wordt overgelaten niet worden verwacht dat hij de studie van de partijen onderneemt of zelfs maar voltooit, voor zover dat al mogelijk is, en het gevolg laat zich raden: onvoldragen uitspraken in eerste aanleg. Net als studenten bij een eerste zittijd, die nog op "september" kunnen terugvallen, kunnen de actoren van de justitie zich dat maar permitteren omdat er het vangnet is van het (11) (12)
(13)
Sic F. EVERS, "Rechters overbelast door onbeperkt beroep", De Standaard, 9 augustus 2002. Art. 1397 Ger. W. Die schorsende werking gaat overigens ook uit, bij de veroordeling tot betaling van een geldsom, van de termijn om het hoger beroep aan te tekenen (art. 1495, tweede lid). "Een oefenronde waar de pleiters zich kunnen warmlopen voor het proces in tweede aanleg" (E. DIRIX, "Dient de schorsende werking van het hoger beroep niet te worden afgeschaft", R.W. 20022003, 477).
8 hoger beroep, en dus neemt men pas dààr zijn verantwoordelijkheid op. Het hoger beroep heeft een pervers effect: het brengt de eerste aanleg in het gedrang. 9. Het verwaarlozen van de eerste aanleg heeft blijkbaar ook te maken met de niet zo vanzelfsprekende optie van de auteurs van het Gerechtelijk Wetboek het geding in hoger beroep gewoon te laten voortzetten en dus uit te breiden: nieuwe vorderingen en tegenvorderingen, nieuwe partijen (behalve een agressieve tussenkomst), nieuwe middelen en grieven.... In dat opzicht is het hoger beroep uiteraard geen "beroep" meer, laat staan "tweede aanleg". Één en ander is evenmin bevorderlijk voor de "concentratie van geding" en de daarmee noodzakelijk gepaard gaande discipline van de procespartijen, laat staan loyaal procesgedrag.
Het hoger beroep, waarheen ?
23. De hierboven beschreven ontwikkelingen hadden uiteraard een explosie van de hogere beroepen tot gevolg, wat aanzienlijk heeft bijgedragen tot de achterstand in gerechtszaken, in het bijzonder bij de hoven van beroep. Op het forum dat de Hoge Raad voor de Justitie op 4 en 5 juni 2004 heeft gewijd aan de gerechtelijke achterstand werden alsnog verbijsterende cijfers bekendgemaakt, enerzijds over het aantal maanden dat gewacht moet worden op de vaststelling van een rechtsdag, waarbij de Hoge Raad zelf vond dat vier maanden getolereerd kon worden, anderzijds over de duur van het beraad. Zo doen de vijf hoven van beroep er tussen 6,6 (Gent, kamer met de vroegste rechtsdag) en 21 maanden (Brussel Frans) over om een contractuele betwisting te fixeren voor pleidooien. Bouwzaken nemen 8,5 (opnieuw Gent, kamer met de vroegste rechtsdag) tot 26 maanden (opnieuw Brussel Frans) in beslag. Voor echtscheidingen "volstaan" (gelukkig) 12 maanden (Antwerpen). Grafisch voorgesteld (14):
(14)
Overgenomen, met toestemming van de auteur, van A. KENIS, "[De gerechtelijke achterstand in cijfers]", HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Gerechtelijke achterstand: geen noodzakelijk kwaad, Brussel, Bruylant, 2004 (ter perse).
9
Fixatietermijn Overeenkomsten (23,94 %): hoven van beroep kamer met vroegste rechtsdag 6,6
Gent
10,5
kamer met uiterste rechtsdag kamer met vroegste rechtsdag 6,8
Luik
20,4
kamer met uiterste rechtsdag
9,0
kamer met vroegste rechtsdag
Antwerpen
19,4
kamer met uiterste rechtsdag
10,0
kamer met vroegste rechtsdag
Bergen
20,0
kamer met uiterste rechtsdag
20,0
Brussel NL
21,0
Brussel FR 0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
26
Maanden
Fixatietermijn Bouwzaken (6,96%): hoven van beroep 2,3
Luik
8,5
kamer met vroegste rechtsdag
Gent
12,2
kamer met uiterste rechtsdag 10,0
kamer met vroegste rechtsdag
Bergen
kamer met uiterste rechtsdag 20,0 11,5
kamer met vroegste rechtsdag
Antwerpen
kamer met uiterste rechtsdag 18,9 24,0
Brussel NL
26,0
Brussel FR
0
2
4
6
8
10
12
14
Maanden
16
18
20
22
24
26
10
Fixatietermijn Echtscheidingen; ingeschreven op de rol kort gedingen: hoven van beroep (8,37 %) 0,8
Luik
Gent
6,7
kamer met vroegste rechtsdag
kamer met uiterste rechtsdag 11,5 8,0
Bergen
9,4
kamer met vroegste rechtsdag
Antwerpen
kamer met uiterste rechtsdag 12,7 10,0
Brussel FR
10,0
Brussel NL
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
26
Maanden
Ook de duur van het beraad loopt blijkbaar uit de hand:
% arresten > 90 dagen in beraad Hof van beroep
% 2001
% 2002
% 2003
% 2003 > 180 dagen in beraad
Antwerpen
17,96
13,89
16,01
1,38
Bergen
7,60
10,27
13,26
2,54
Brussel F
27,93
29,83
34,60
16,17
Brussel NL
31,68
36,44
34,13
12,12
Gent
11,67
11,52
14,66
3,55
Luik
5,30
8,19
8,38
0,34
Een rechtsstaat die zich respecteert kan zich echter geen structurele vertragingen permitteren, want justice delayed is justice denied. Het Europees hof voor de rechten van
11 de mens zegt al sedert lang dat de overbelasting van de rechtscolleges niet als excuus mag worden ingeroepen om de "redelijke termijn" van artikel 6 EVRM in gevaar te brengen. Alleen een onverwachte, sterke toename van zaken kan een tijdelijke en nietstructurele achterstand verschonen, op voorwaarde dat de overheid al het nodige doet om dat te verhelpen (15). Met de woorden van de Hoge Raad voor de Justitie:
"De gerechtelijke achterstand belemmert al jaren de goede werking van een aantal rechtsmachten en veroorzaakt bij het publiek een gevoel van onzekerheid en machteloosheid wat uiteraard nadelig is voor de vertrouwensrelatie tussen de burger en het gerecht." (16)
Enerzijds moeten hogere beroepen, zoals àlle vorderingen, met gepaste voortvarendheid worden afgehandeld. Desnoods moet de wetgever de nering maar naar de tering zetten. Dat neemt uiteraard niet weg dat een kordate wetgever anderzijds de "heilige koe" van de dubbele aanleg (17) niet mag ontzien indien daartoe aanleiding bestaat, en dat is ongetwijfeld het geval wanneer het hoger beroep wordt aangewend om dilatoire redenen of om de verwaarlozing van de eerste aanleg goed te maken. 10. Louter dilatoir hoger beroep kan worden ontmoedigd door de schorsende werking ervan weg te nemen. Dat resultaat kan (deels) ook bereikt worden door de beslissingen in eerste aanleg (vaker) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of, meer algemeen, de actuele regeling om te keren, zoals thans in artikel 1029 Ger. W. is bepaald voor de beschikkingen op eenzijdig verzoekschrift: uitvoerbaar bij voorraad tenzij de rechter anders beslist, wat eventueel nog in het kader van het hoger beroep kan gebeuren (18). De vicieuze cirkel van het "herkansingsberoep" van zijn kant kan maar worden doorbroken door de partijen - meteen de rechter - te verplichten de eerste aanleg au sérieux te nemen, en dat kan niet anders dan door het herkansingsrecht - de tweede zittijd - substantieel te beperken. Niet zozeer door de aanleggrens ratione summae op te trekken, want niets is zo arbitrair als een financiële grens en niets zo subjectief als waarde. Overigens, een "laatste aanleg" ratione summae is misleidend, want zoals reeds opgemerkt worden vele vorderingen voor veel hogere bedragen slechts in één (15)
(16) (17)
(18)
O.a. Hof Mensenrechten, arrest-STÖGMULLER van 10 november 1969, overweging 5; ArrestBUCHHOLZ van 6 mei 1981, overweging 51. HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Jaarverslag 2003, 94. Sic M. STORME, o.a. in "Een schitterende evenwichtsoefening. Opmerkingen bij het interim-rapport fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht", Trema, april 2004, (149) 156. In dezelfde zin bijvoorbeeld E. DIRIX, "Dient de schorsende werking van het hoger beroep niet te worden afgeschaft", l.c., 477; J.J. FANET, "Faut-il supprimer l'effet suspensif de l'appel ?", Gazette du palais - Recueil, juli-augustus 2002, 1201.
12 aanleg - weliswaar door de appèlrechter - beslecht, het weze als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep, het weze als tussenvorderingen die voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Om dezelfde reden mag het hoger beroep evenmin uitgesloten worden voor feitelijke betwistingen of, in strafzaken, de zwaarte van de straf: vergissingen op dat stuk zijn evenzeer onrechtmatigheden. Ook het zonder meer uitsluiten van hoger beroep tegen tussenvonnissen is uit den boze: dergelijk hoger beroep is niet noodzakelijk dilatoir, en het is voor alle betrokkenen zonde een zaak af te handelen wanneer zij bijvoorbeeld kennelijk ontoelaatbaar was en de eerste rechter zich op dat stuk bij tussenvonnis heeft vergist of kennelijk ten onrechte een onderzoeksmaatregel heeft bevolen. Veeleer moet het hoger beroep beperkt worden tot gevallen van overmacht, d.w.z. gevallen waarin de partijen al het nodige hebben gedaan om tot een juiste uitspraak te komen, maar de rechter, a.h.w. als een donderslag bij heldere hemel, niet heeft geluisterd of het niet heeft begrepen. Het hoger beroep is immers niet alleen niet uitgevonden om uitstel van betaling te bekomen, maar evenmin om de laksheid of de vergissingen in eerste aanleg van de partijen goed te maken, maar om de vergissingen te herstellen die de eerste rechter heeft begaan in de stand van de zaak zoals die door de partijen bij hem in gereedheid was gebracht, tenzij overmacht ze destijds heeft belet beter te doen. Daarbij rijst echter het probleem dat het verschil tussen enerzijds hoger beroep om tijd te winnen of een verwaarloosde eerste aanleg goed te maken, anderzijds het opkomen tegen "les errreurs du premier juge", niet uit objectieve gegevens kan worden afgeleid, maar discretionair, zij het marginaal beoordeeld moet worden, en dus een "proces in het proces" vereist: een leave for appeal, een summiere filterprocedure waarbij de zin van het rechtsmiddel marginaal wordt getoetst door een éminence grise in de beroepsinstantie. Niet de cassatievoorziening moet een ultiem wapen zijn tegen onrecht (19). Aan de invoering van een leave for appeal worden enkele interessante bladzijden gewijd in de "Justitiedialogen" van G. DE LEVAL en F. ERDMAN, zij het dat zij daar blijkbaar vooral aan denken voor het alsnog instellen van hoger beroep tegen vonnissen die ratione summae in enige aanleg worden gewezen (20). In dit verband mag ook aandacht worden gevraagd voor de voorstellen die raadsheer S. RAES, toentertijd lid van de Hoge Raad voor de Justitie, geformuleerd heeft op het meervermelde forum van die Hoge Raad over de "Gerechtelijke achterstand". Meer bepaald, als beleidslijnen voor het "ver(19) (20)
In die zin W. VAN EECKHOUTTE, De Standaard, 17 augustus 2002. G. DE LEVAL en F. ERDMAN, Justitiedialogen, 2004, 261-264.
13 lof tot hoger beroep", zou het hoger beroep kunnen worden uitgesloten wanneer alléén maar de consideransen van het bestreden vonnis voor kritiek vatbaar zijn of als de beslissing van de eerste rechter in feite en rechte verdedigbaar is (21). 24. RAES vermeldt ook, a.h.w. terloops, de afschaffing van het hoger beroep, zij het dat dat z.i. niet haalbaar lijkt "omdat de dubbele aanleg te sterk verankerd is in het rechtsgevoel" en het voorstel "drastische ingrepen [vergt] in de rechterlijke organisatie" (22). Waarom eigenlijk ? Het hoger beroep - althans in burgerlijke zaken (23) - is in tijden van rechtersnood eigenlijk een luxeprobleem, a fortiori wanneer de eerste aanleg verwaarloosd wordt, net als collegiale rechtspraak en de tussenkomst van een amicus curiae. Zo heeft de Raad van State de klus altijd in één aanleg geklaard ! Meteen kunnen de hoven van beroep - na de verwerking van hun achterstand - worden ontmanteld en de staf ervan verdeeld over de eerste aanleg en het Hof van Cassatie. Vanzelfsprekend zal dit laatste immers vaker lastiggevallen worden, maar de eigenheid van het cassatieberoep - "overtreding van de wet of [...] schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen" (24) - zal uiteraard tot gevolg hebben dat veel minder voorzieningen zullen worden ingediend dan thans hogere beroepen. Niets belet overigens dat ook het Hof van Cassatie wordt gereorganiseerd, met "gewone kamers" voor weinig principiële of routinezaken en een "grote kamer" voor de eigenlijke functie van het Hof, eenheid in en ontwikkeling van de rechtspraak, dit alles naar analogie met de nieuwe procedure voor het Europees Hof voor de rechten van de mens. 25. Een perverser alternatief, de "onzichtbare hand" van Adam SMITH indachtig: enerzijds aan rechters een bijkomende vergoeding uitkeren voor elk vonnis dat in kracht van gewijsde treedt of in hoger beroep bevestigd wordt; anderzijds de verliezende appellant een vergoeding laten betalen aan het gerecht...? Of, in de lijn van het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004 over de verhaalbaarheid van advocatenhonoraria, het honorarium laten betalen van de advocaat van de winnaar? van de winnaar ? Dat schijnt alleen maar nieuwe moeilijkheden te veroorzaken, zoals een nieuw "proces in het proces" over de omvang van dat honorarium, tarifering enz... (21)
(22) (23)
(24)
S. RAES, "Beperking van de rechtsmiddelen", HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Gerechtelijk achterstand: geen noodzakelijk kwaad, 2004 (ter perse). Ibid., blz. 2. In strafzaken is er immers het (terechte) voorschrift van art. 14, ' 5, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, naar luid waarvan "Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld [...] het recht [heeft] zijn veroordeling en vonnis opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet." Art. 608 Ger. W.
14 Is het dan niet eenvoudiger de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep (aanzienlijk) te verhogen, en tevens te laten toekomen aan partijen die niet door een advocaat worden bijgestaan ?