Rechtspraak
NEDERL AND
van het Unierecht vielen.18 Het achterliggende belang in al deze zaken was het recht op privacy. Het is raadselachtig dat in een zaak waarin een prejudiciële vraag wordt gesteld waarvan het antwoord mogelijk grootse gevolgen voor het recht op privacy heeft, te weten het gebruik van biometrische gegevens verkregen onder Uniewetgeving door de opsporingsautoriteiten van de lidstaten van alle Unieburgers boven de veertien, het Hof zo makkelijk voorbij gaat aan het recht van de Unie. Het is haar taak om de eerbiediging van dit recht te verzekeren en uit te leggen bij een prejudiciële vraag als hier twijfel over is. Dat de Raad van State artikel 8 EVRM expliciet in haar prejudiciële vraag heeft opgenomen en het Hof hier niets mee doet, is opvallend en tegenstrijdig met eerdere rechtspraak. De benadering van het Hof zet de deur open voor afwijkende nationale regelingen ten aanzien van gegevens die worden verzameld onder Uniewetgeving. Door deze dubieuze constructie wordt het doelbindingsbeginsel, één van de hoekstenen van het gegevensbeschermingsrecht, ondermijnd en daarmee de bescherming van het recht op privacy door de Unie uitgehold. Het lijkt erop dat de zienswijze van het Hof onverenigbaar is met het achterliggende idee van het gegevensbeschermingsrecht. Meer in het algemeen kan volgens deze uitspraak de bescherming van fundamentele rechten door de Unie gemakkelijk door de lidstaat worden gepareerd door Unierecht ook uit te voeren in het kader van zaken als nationale veiligheid. Daarmee raakt de bescherming van de fundamentele rechten tegen surveillancewetgeving verwaterd, nu dergelijke wetten altijd, onder andere, worden ingevoerd in het kader van nationale veiligheid. Hierdoor ontstaat de paradoxale situatie waarin de Unieburger vergaand wordt aangetast in zijn persoonlijke levenssfeer door een nationale maatregel die voortbouwt op een onevenredige uitvoering van Uniewetgeving, maar desondanks nul op rekest krijgt van het Hof, omdat deze het Unierecht niet van toepassing acht.
Vordering tot verwijdering persoonsgegevens zoekresultaten afgewezen. Publieke belangstelling te wijten aan eigen gedrag, zijnde een zeer recent begaan ernstig misdrijf. Appellant komt geen recht toe om te worden gevrijwaard van zoekresultaten die hem in verband brengen met dit misdrijf. GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer: 200.157.048/01 SKG zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/569654 / KG ZA 14-960 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 maart 2015 inzake [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, advocaat: mr. D.I.N. Levinson-Arps te Amsterdam, tegen 1. GOOGLE NETHERLANDS B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. GOOGLE INC., gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika, geïntimeerden, advocaat: mr. D. Verhulst te Amsterdam. 1
Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna respectievelijk [appellant], Google Netherlands en Google Inc genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk worden ook (in enkelvoud) met Google aangeduid.
T.H.A. Wisman
[appellant] is bij dagvaarding van 29 september 2014 – die tevens de grieven bevat – in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 september 2014, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en Google als gedaagde.
Nederland
Google heeft daarna een memorie van antwoord, met een productie, ingediend.
Computerrecht 2015/126 Hof Amsterdam 31 maart 2015, nr. 200.057.048/01 m.nt. Mr. F.C. van der Jagt1 (art. 36, 40 en 46 Wbp; art. 7 Gw; art. 8 en 10 EVRM) ECLI:NL:GHAMS:2015:1123
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Google tot restitutie aan hem van al hetgeen door hem krachtens het bestreden vonnis aan haar mocht zijn betaald, althans door haar op hem mocht zijn verhaald, met wettelijke rente en nakosten en met beslissing over de proceskosten. Google heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
18
1
Zie respectievelijk C-101/01, Lindqvist, 6 november 2003; C-212/13. Ryneš, 11 december 2014; C-465/00, C-138/01 en C-139/01, Österreichischer Rundfunk and Others, 20 mei 2003. Friederike van der Jagt is advocaat bij Stibbe te Amsterdam. Deze noot is afgerond op 11 mei 2015.
204
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 204
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 januari 2015 doen bepleiten, [appellant] door zijn voornoemde advocaat en Google door mr. R.D. Chavannes, advocaat te Amsterdam,
Afl. 4 - augustus 2015
Computerrecht 2015/126
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd. 2
Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. 3
Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. 3.1.1. SBS6 heeft op 27 mei 2012 een aflevering uitgezonden van het programma ‘Misdaadverslaggever’ van Peter R. de Vries. In deze aflevering werden camerabeelden getoond waarin [appellant] met een (vermeend) huurmoordenaar (verder A te noemen) bespreekt hoe deze een concurrent van [appellant] in de escortbranche het beste kan (laten) liquideren. De beeldopnamen zijn door A in het geheim gemaakt met behulp van een balpen waarin een camera zat. [appellant] werd in deze in het programma uitgezonden beeldopnamen veelvuldig herkenbaar en zonder beeld- of geluidvervorming in beeld gebracht. Hij werd daarin niet met zijn volledige naam aangeduid maar met zijn voornaam, ‘van’ en de eerste letter van zijn achternaam. 3.1.2. [appellant] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2012 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens poging tot uitlokking van huurmoord. Deze veroordeling is mede gebaseerd op de hiervoor genoemde beeldopnamen van A. In het vonnis is, voor zover relevant, het volgende overwogen: ‘Ter terechtzitting heeft de rechtbank de videobeelden van het tweede gesprek dat tussen verdachte en [A] heeft plaatsgevonden, bekeken. In tegenstelling tot hetgeen verdachte heeft verklaard is de rechtbank van oordeel dat uit de wijze waarop het gesprek wordt gevoerd, de inhoud van het besprokene en de gedragingen (de lichaamstaal) van verdachte tijdens dit gesprek niet valt op te maken dat verdachte bang was voor [A] en daarom met hem meespeelde. Integendeel: op de beelden valt te zien dat verdachte achteroverleunend geheel op zijn gemak een boterham zat te eten terwijl verdachte in het gesprek het initiatief nam en in detail [A] op een gebiedende en zakelijke wijze heeft geïnstrueerd hoe hij de moord op [slachtoffer] moest uitvoeren. Het was dan ook een serieus gesprek tussen verdachte en [A]. (…) Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in het tweede gesprek [A] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer] te vermoorden. Nu verdachte de bedoeling had en er kennelijk vanuit ging dat [A] deze opdracht na dit gesprek zou uitvoeren, was het ten laste gelegde feit op dat moment voltooid. Bepalend
Computerrecht 2015/126
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 205
is dat verdachte in het tweede gesprek aan [A] vraagt of [A] hem die avond bewijs kan geven. Het derde gesprek, waarvan de rechtbank de geluidsopname ter terechtzitting heeft beluisterd, begint met de mededeling van [A] dat het nog niet is gebeurd. Het was dus de bedoeling dat de moord na het tweede gesprek zou worden gepleegd. Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. (…) De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte [A] de opdracht heeft gegeven om tegen betaling zijn grootste concurrent [slachtoffer] te vermoorden. Daarmee heeft verdachte geprobeerd te bewerkstelligen dat [slachtoffer] zijn grootste goed, te weten zijn leven, zou worden ontnomen. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Daarbij moet het voor [slachtoffer] zeer beangstigend zijn te weten dat zijn concurrent heeft geprobeerd hem te laten vermoorden. Voorts houdt de rechtbank rekening met omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het gesprek dat op video is opgenomen, met grote achteloosheid en buitengewoon kil en zakelijk spreekt over de wijze waarop de moord zou moeten worden gepleegd. Daarbij moet volgens verdachte niet worden geschroomd om eventuele getuigen die op dat moment aanwezig zijn, eveneens te vermoorden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een zeer ernstig misdrijf heeft gepleegd en acht derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur geboden.’ [appellant] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Zijn voorlopige hechtenis is, zo blijkt uit de door hem overgelegde beschikking van de strafkamer van dit hof van 28 februari 2014, geschorst tot de dag voorafgaand aan de dag van de zitting waarop de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep zal plaatsvinden. De voorlopige hechtenis is enige dagen voorafgaand aan het pleidooi in deze zaak hervat in verband met de aanvang van deze inhoudelijke behandeling. 3.1.3. Verschillende media hebben bericht over voornoemde veroordeling van [appellant] en de daaraan voorafgaande uitzending van Peter R. de Vries. In die berichten is [appellant] niet met zijn volledige naam aangeduid maar met zijn voornaam, ‘van’ en de eerste letter van zijn achternaam. Daarnaast heeft de zaak schrijver Antoon Engelbertink geïnspireerd tot het schrijven van een nieuw boek in een misdaadserie. In 2013 verscheen het boek ‘De Amsterdamse escort-huurmoord’, waarvan ook een Engelse vertaling bestaat. Engelbertink omschrijft het boek als ‘faction’, een mix van feit en fictie. In het boek wordt daadwerkelijk een moord gepleegd. Het personage dat de moord laat plegen heeft de (volledige) naam van [appellant]. 3.1.4. Google Search is een door Google Inc op het internet aangeboden zoekmachine. Google Search helpt de internetgebruiker om aan de hand van één of meer opgegeven
Afl. 4 - augustus 2015
205
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
zoektermen uit alle informatie op het internet de meeste relevante informatie te verkrijgen. De naar aanleiding van de opgegeven zoektermen weergegeven zoekresultatenlijst geeft hyperlinks (URL’s) weer die verwijzen naar webpagina’s, afbeeldingen of locaties. Google Autocomplete is een functie binnen Google Search die gebruikers in staat stelt sneller informatie te vinden door voorspellingen van de zoekterm te tonen, terwijl een gebruiker de zoekterm intypt. 3.1.5. Bij het invoeren van de volledige naam van [appellant] als zoekterm wordt in Google Search als autocomplete-aanvulling ‘peter r de vries’ gegeven. Bij het opgeven van de volledige naam van [appellant] als zoekterm in Google Search worden als zoekresultaten, voor zover van belang, de volgende URL’s weergegeven: a) http://www.amazon.com/Amsterdam-Escort-Assassin-Anthony-Engelbertink/dp/1629078956; (b) http://books.google.nl/books/about/The Amsterdam Escort Assassin.html?id=PGXenQEACAAJ&redir esc=v; (c) h t t p : / / w w w . a b e b o o k s . c o m / p r o d u c t s / i s b n / 9781629070001/11956525691; (d) een URL die verwijst naar een pagina van het Algemeen Dagblad waarin melding wordt gemaakt van de hiervoor vermelde veroordeling van [appellant]. De URL’s onder (a), (b), en (c) verwijzen naar pagina’s op respectievelijk amazon.com, books.google.nl en abebooks.com waarop informatie staat over het hiervoor genoemde boek van Engelbertink. 3.1.6. [appellant] heeft op 14 juni 2014 en op 24 juli 2014 met behulp van een daartoe bestemd onlineformulier Google verzocht om (onder meer) de hiervoor onder (a) tot en met (c) vermelde URL’s niet meer als resultaat te tonen bij het invoeren van zijn (volledige) naam in Google Search. Google Inc heeft bij e-mail van 21 augustus 2014 aan [appellant] laten weten het verzoek voor zover het betreft de onder (a) tot en met (c) bedoelde URL’s niet in te willigen. 3.2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, Google op straffe van een dwangsom te veroordelen: I.
tot het rectificeren, uitwissen en/of afschermen van zijn persoonsgegevens door verwijdering van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s die met zijn persoon in verband worden gebracht bij het invoeren van zijn naam/namen ‘[appellant]’ in de (resultaten van de) zoekmachine van Google; II. alle zoekresultaten, althans de door Google gepubliceerde URL’s, waarin de persoonsgegevens van [appellant] niet (meer), althans niet (meer) volledig genoemd worden, uit (de resultaten van de) zoekmachine van Google bij de zoekopdracht ‘[appellant]’ te verwijderen en verwijderd te houden; III. De onderaan de webpagina van de zoekresultaten van de zoekmachine van Google bij het invoeren van de naam/namen ‘[appellant]’ weergegeven mededeling ‘sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming.
206
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 206
Meer informatie.’ te verwijderen en verwijderd te houden; IV. de naam/namen ‘[appellant]’ te ontkoppelen van de naam van ‘Peter R. de Vries’ in de (geautomatiseerde) zoekbalk van de zoekmachine van Google; V. zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van [appellant] door het (doen) openbaar maken en/of verveelvoudigen van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s in haar zoekmachine in verband met de geautomatiseerde verwerking van de naam/namen van [appellant] voor commerciële doeleinden, dan wel het doen van publicitaire en/of andere reclame-uitingen van gelijke aard of strekking, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze (met inbegrip van Google Books), met veroordeling van Google in de proceskosten, met wettelijke rente. [appellant] heeft zich daartoe beroepen op de Wet bescherming persoonsgegevens, met name de artikelen 36 en 40 van die wet. Hij heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Europese hof van Justitie van 13 mei 2014 (Google vs. Costeja, C-131/12). 3.3. De voorzieningenrechter heeft (in rov. 4.3 en 4.4) de vordering jegens Google Netherlands afgewezen omdat Google Netherlands volgens Google in het geheel niet is betrokken bij de realisatie en het aanbieden van Google Search en [appellant] daartegen onvoldoende verweer heeft gevoerd. [appellant] heeft tegen deze overweging en beslissing geen uitdrukkelijke grief gericht zodat de vordering jegens Google Netherlands ook in hoger beroep niet toewijsbaar is. 3.4. De voorzieningenrechter heeft voorts (in rov. 4.8) overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering tot verwijdering van URL’s, voor zover deze reeds door Google zijn verwijderd, en dat niet is gebleken van enige concrete dreiging dat deze weer getoond zullen worden. [appellant] heeft ook tegen deze overweging geen uitdrukkelijke grief gericht zodat het hof ervan uitgaat dat de vordering sub I thans alleen betreft de hiervoor onder 3.1.5 genoemde nog niet door Google verwijderde URL’s. 3.5. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige vordering het volgende tot uitgangspunt. Elke betrokkene heeft het recht tot rectificatie, uitwissing of afscherming van gegevens indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (verder: de Richtlijn persoonsgegevens). En dergelijke onverenigbaarheid kan niet enkel het gevolg zijn van onnauwkeurigheid van de gegevens maar ook omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is. De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de
Afl. 4 - augustus 2015
Computerrecht 2015/126
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
grondrechten van de Europese Unie (verder: het handvest) gewaarborgde grondrechten verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer via opneming in een resultatenlijst van het zoekmachine ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek. Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen. Een en ander volgt uit het hiervoor genoemde arrest Google vs Costeja. Het beroep van [appellant] op de Wet bescherming persoonsgegevens, welke wet is ingevoerd ter implementatie van de Richtlijn persoonsgegevens, dient in het licht van dit arrest te worden bezien. 3.6. Het hof stelt vast dat [appellant] wordt vervolgd voor een ernstig strafbaar feit en daarvoor in eerste aanleg is veroordeeld. [appellant] is weliswaar in hoger beroep gegaan van het hiervoor vermelde strafvonnis, maar heeft in dit geding niets ingebracht wat op dit moment afdoet aan het bestaan van dit veroordelende vonnis. Vooralsnog moet daarom worden aangenomen dat de publicaties die daarvan, zoals gebruikelijk, het gevolg zijn geweest en de publieke belangstelling daarvoor, aan het eigen gedrag van [appellant] te wijten zijn. Het publiek heeft in het algemeen een groot belang om toegang te verkrijgen tot informatie omtrent ernstige delicten en dus ook omtrent de strafvervolging en veroordeling van [appellant]. 3.7. Bovendien dient te worden uitgegaan van het volgende. De zoekresultaten die volgen op het intypen van de naam van [appellant], verwijzen – zo stelt [appellant] zelf – naar websites die slechts zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam bevatten. Dit betekent dat derden die inlichtingen over [appellant] zoeken en reeds bekend zijn met zijn volledige naam, niet met zekerheid kunnen vaststellen of de betreffende webpagina’s gegevens bevatten over [appellant] of dat de informatie betrekking heeft op een andere persoon. Voor zover het publiek wel het verband legt tussen de persoon van [appellant] en de inhoud van de webpagina’s, bijvoorbeeld omdat zij op de hoogte zijn van zijn activiteiten in de escortbranche of over andere gegevens beschikken die mede [appellant] als de verdachte van het misdrijf kunnen identificeren, dient dat gelet op zijn rol in het openbare leven en (de belangstelling van het publiek voor) het gepleegde misdrijf voor rekening van [appellant] zelf te komen. 3.8. [appellant] heeft ter zitting in eerste aanleg nog aangevoerd dat in het boek van Engelbertink zijn volledige naam wordt gebruikt zodat internetgebruikers hem alsnog aan het strafbare feit kunnen linken. Het hof wijst echter erop dat het boek van Engelbertink wordt gepresenteerd als een mix tussen feit en fictie. In het boek wordt bovendien ervan uitgegaan dat daadwerkelijk een moord wordt gepleegd. Het publiek kan dan ook niet op grond van de inhoud van het boek, laat staan op grond van de verwijzingen naar dit boek, zonder meer het verband leggen tussen [appellant] en het door hem gepleegde misdrijf. Voor zover het publiek dit verband op grond van de voorhanden gegevens
Computerrecht 2015/126
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 207
wel legt, dient dit net als de verwijzingen naar de overige websites en om dezelfde redenen voor rekening van [appellant] te blijven. 3.9. In verband met een en ander is van onvoldoende belang dat het boek van Engelbertink, naar [appellant] aanvoert, niet meer in de handel zou zijn. Voor zover dit al juist zou zijn – Google voert met stukken onderbouwd het tegendeel aan – betekent dit nog niet dat de verwijzingen naar webpagina’s waarop het boek wordt beschreven (en/ of te koop wordt aangeboden) niet meer relevant zouden zijn. [appellant] heeft daartoe onvoldoende aangevoerd. Het boek is immers wel recent uitgegeven en in de handel geweest en zodoende nog steeds van betekenis. 3.10. Het hof komt tot de conclusie dat de hiervoor geschetste omstandigheden de sub I gevorderde verwijdering van zoekresultaten onvoldoende rechtvaardigen. Het komt er, kort gezegd, op neer dat [appellant] wordt vervolgd voor een zeer recent begaan ernstig misdrijf en daarvoor in eerste aanleg is veroordeeld en dat hem niet het recht toekomt te worden gevrijwaard van zoekresultaten waardoor het publiek – voor zover dat op de hoogte is van zijn volledige naam, terwijl het hoger beroep in zijn strafzaak nog loopt en van een relevant tijdverloop geen sprake is – hem mogelijk in verband kan brengen met dit misdrijf. Dit betekent dat grief 1, welke strekt tot toewijzing van dit onderdeel van het gevorderde, faalt. 3.11. Voor zover [appellant] heeft bedoeld zijn – in eerste aanleg ingetrokken – vordering ten aanzien van de URL’s die verwijzen naar Amerikaanse justitiële documentatie die op hem betrekking heeft, te laten herleven (dit is overigens niet uitdrukkelijk in zijn memorie van grieven te lezen en aldus in beginsel tardief), dient te worden geoordeeld dat het publiek, gelet op de aard van deze informatie, een gerechtvaardigd belang heeft om over deze kennelijk in de Verenigde Staten van justitiële zijde openbaar gemaakte gegevens te worden geïnformeerd. [appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om tot een verbod op verwijzing naar deze uit 2005 stammende gegevens te komen. 3.12. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat Google de zoekresultaten handmatig heeft gemanipuleerd met geen ander doel dan hem te schaden. Google heeft ter zitting voldoende toegelicht dat een bepaald zoekresultaat kan ontstaan door een verband met een deel van de zoekterm, bijvoorbeeld zijn voornaam, en dat dit zoekresultaat hoger op de lijst van resultaten kan komen doordat gebruikers de webpagina vaak aanklikken. Bovendien wordt met de verwijzing, zoals reeds overwogen, voor het publiek geen zeker verband gelegd met de persoon van [appellant] maar slechts verwezen naar het boek van Engelbertink of naar een website met zijn initiaal. Een en ander betekent dat niet wordt toegekomen aan een verbod om naar aanleiding van het intypen van de volledige naam webpagina’s te tonen waarin (thans) slechts initialen voorkomen, zoals [appellant] kennelijk met zijn vordering sub II beoogt. Evenmin kan op grond van de feiten en omstandigheden worden volgehouden dat Google door haar werkwijze de content van journalistieke publicaties aanvult (met de volledige naam van [appellant]) en daarmee, wat daarvan verder zij,
Afl. 4 - augustus 2015
207
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
volgens [appellant] de in de media toegepaste initialenregel passeert. Voor het overige is de vordering sub II te ruim en weinig concreet geformuleerd en daarom al niet toewijsbaar. Grief 2, strekkende tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering, faalt eveneens. 3.13. [appellant] heeft niet betwist dat, zoals Google aanvoert, de in de vordering sub III genoemde mededeling standaard wordt vermeld bij zoekacties op een persoonsnaam, met uitzondering van namen van bekende personen, en los staat van eventuele al dan niet gehonoreerde verwijderingsverzoeken. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van het sub III gevorderde, zodat ook grief 3 faalt. 3.14. [appellant] voert bij grief 4 aan dat Google met de autocomplete-toevoeging ‘Peter R de Vries’ kennelijk opzettelijk beoogt om hem zonder enig gerechtvaardigd doel of publiek belang opnieuw in de belangstelling te plaatsen en dat dit daarom onrechtmatig is. [appellant] heeft echter niet betwist dat de toevoeging automatisch wordt gegenereerd op grond van onder meer het aantal keren dat gebruikers op basis van een bepaalde zoektermen hebben gezocht. Van een opzettelijke beschadiging van [appellant] is dan ook niet gebleken. Voorts heeft te gelden dat, zoals reeds overwogen, het publiek een gerechtvaardigd belang heeft om geïnformeerd te worden over [appellant]. Tot slot weegt mee dat gebruikers die worden geconfronteerd met de aanvulling kennelijk reeds op de hoogte zijn van de volledige naam van [appellant] en dat de met de autocomplete-toevoeging gegenereerde zoekresultaten niet meer gegevens over [appellant] opleveren dan zonder die toevoeging worden verkregen. [appellant] heeft in elk geval niet aangevoerd dat de autocomplete-functie andere verwijzingen oplevert die schadelijk zijn voor hem. Ook de vordering sub IV is niet toewijsbaar, zodat grief 4 faalt. 3.15. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het sub V gevorderde te algemeen is geformuleerd om te worden toegewezen. Grief 5 faalt. 3.16. Bij grief 6 voert [appellant] aan dat een (volledige) proceskostenveroordeling in eerste aanleg niet in de rede lag omdat Google pas hangende de procedure in eerste aanleg deels is tegemoetgekomen aan zijn verwijderingsverzoek. [appellant] voert echter niet aan dat en waarom Google te lang heeft gewacht met de beantwoording van zijn verzoek, terwijl een dergelijke conclusie gelet op de datum van indiening van het verzoek en de datum van inwilliging niet voor de hand ligt. De grief faalt. 3.17. [appellant] heeft, omdat er geen gronden zijn voor toewijzing van enig onderdeel van zijn vordering, geen belang bij de bespreking van grief 7, waarin hij het (al dan niet ten overvloede gegeven) oordeel van de voorzieningenrechter dat hij het spoedeisend belang bij zijn vordering onvoldoende heeft aangetoond, aanvalt. 3.18. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4 Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Google begroot op € 704,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Noot De eerste Nederlandse zaak over het ‘recht om vergeten’ te worden, wordt ook in hoger beroep in het voordeel van Google beslecht. De zaak gaat kort gezegd over het verzoek van een wegens poging tot huurmoord veroordeelde escortbaas om bepaalde links uit de zoekresultaten van Google Search te laten verwijderen. De zoekresultaten zien onder meer op een aflevering van het programma ‘Misdaadverslaggever’ van Peter R. de Vries en de berichtgeving daarover in andere media. In deze aflevering is te zien hoe de escortbaas met een vermeende huurmoordenaar bespreekt hoe hij het beste een ‘concullega’ kan liquideren. Een en ander heeft ook een schrijver geïnspireerd om een boek, getiteld: ‘De Amsterdamse escort-huurmoord’ aan de escortbaas te wijden. In het boek, dat een mix is van feiten en fictie, laat de schrijver zijn hoofdpersoon, die de naam van appellant draagt, daadwerkelijk een moord plegen. Als op de naam van appellant wordt gezocht, geeft de Google Autocomplete-functie als suggestie ‘peter r de vries’ en bij de zoekresultaten zelf verschijnen onder meer links naar de misdaadroman. Appellant meent dat Google de Autocomplete-functie manipuleert louter en alleen om hem te schaden. Appellant vordert dan ook dat de Autocompletefunctie van Google hem niet langer koppelt aan Peter R. de Vries en dat de zoekresultaten die verwijzen naar de misdaadroman, worden verwijderd. Hij doet hiervoor een beroep op het ‘recht om vergeten’ te worden. Dit recht is in feite het correctierecht dat is neergelegd in art. 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (“ Wbp”). Conform het correctierecht mag een betrokkene (in dit geval de appellant) de verantwoordelijke (in dit geval Google Inc.) verzoeken om bepaalde persoonsgegevens te verwijderen indien deze gegevens ‘niet ter zake dienend’ (ofwel: irrelevant) zijn. In eerste aanleg worden de vorderingen van appellant afgewezen. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de achtergrond van het recht om vergeten te worden en de specifieke feiten van deze casus, verwijs ik naar mijn noot bij het vonnis in eerste aanleg.2
2
208
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 208
Beslissing
Rb. Amsterdam 18 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6118, Computerrecht 2014/184.
Afl. 4 - augustus 2015
Computerrecht 2015/126
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
Eigen schuld, dikke… In hoger beroep vangt appellant eveneens bot. Het hof meent dat, nu appellant voor een ernstig strafbaar feit is veroordeeld, de media-aandacht die daaruit voortvloeit aan zijn eigen gedrag te wijten is. Het recht op informatievrijheid weegt hierbij zwaarder dan het recht op privacy van appellant. Daarbij geldt dat de zoekresultaten die worden getoond als de volledige naam van appellant wordt ingetypt, slechts de voornaam en de eerste letter van de achternaam van appellant bevatten. Daardoor zouden derden die inlichtingen zoeken en al op de hoogte zijn van appellant's volledige naam, niet met zekerheid kunnen vaststellen of de links naar appellant verwijzen. Ik moet zeggen dat ik dit een beetje vergezocht vind. Juist als je dergelijke zoekresultaten ziet, word je getriggerd om deze links te openen. Het is immers een journalistiek gebruik om bij verdachten van een misdrijf de achternaam af te korten. Indien het publiek wel het verband weet te leggen tussen de persoon van appellant en de webpagina's, omdat zij bijvoorbeeld weten dat hij actief is in de escortbranche, is dit volgens het hof aan het eigen gedrag van appellant te wijten. Dit argument overtuigt meer. Het hof gebruikt ten aanzien van de misdaadroman dezelfde argumentatie. Het hof oordeelt dat, omdat appellant vervolgd wordt voor een zeer recent begaan ernstig misdrijf, hem niet het recht toekomt om te worden gevrijwaard van zoekresultaten die hem in verband kunnen brengen met dit misdrijf (r.o. 3.10). Van handmatige manipulatie van de zoekresultaten via de Autocomplete-functie is geen sprake. Google heeft aangetoond dat bepaalde zoekresultaten kunnen ontstaan door een verband met een deel van de zoekterm. Hoe vaker gebruikers dat zoekresultaat aanklikken, hoe hoger het zoekresultaat gerankt wordt. Deze zoekresultaten worden automatisch gegenereerd. Er is dan ook geen sprake van een opzettelijke beschadiging van appellant’s reputatie. Gebruikers aan wie de aanvulling getoond wordt, zijn blijkbaar al op de hoogte van de volledige naam van appellant. Dit betekent dat de via Autocomplete-toevoeging verkregen zoekresultaten niet meer gegevens opleveren dan zonder de toevoeging het geval is. Appellant heeft voorts niet aangetoond dat door het gebruik van de Autocomplete-functie andere voor hem schadelijke zoekresultaten worden getoond (r.o. 3.14). Appellant heeft door het voeren van deze zaak eigenlijk het tegenovergestelde bereikt. Zijn zaak, en daardoor ook zijn naam, hebben hernieuwde media-aandacht gekregen. Dat lijkt tot nu toe het geval te zijn bij alle zaken waarin een beroep wordt gedaan op het recht om vergeten te worden. Dit wordt ook wel het Streisand-effect genoemd, naar de mislukte poging van Barbara Streisand om een foto van haar villa in Malibu van het internet te krijgen. Toen de media hier lucht van kreeg, was de foto in mum van tijd duizenden keren bekeken. In Nederland zien we een vergelijkbare tendens. Zo kwam de zaak van Lino E. uitgebreid in de media. E. vermoordde in 2005 zijn vrouw en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Onlangs kwam hij ver-
Computerrecht 2015/126
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 209
vroegd vrij en deed hij een vergeetverzoek bij Google. Nadat Google dit verzoek toewees, vroeg de vader van het slachtoffer aandacht voor de zaak en is het vergeetverzoek op de site van de Federatie voor Nabestaanden van Geweldslachtoffers (FNG) geplaatst. Indien nu op de volledige naam van E. gezocht wordt, is het eerste resultaat dat getoond wordt een link naar de desbetreffende pagina op de website van de FNG. Bij de rechter is het E. niet gelukt om deze informatie van het internet te krijgen.3 Het verzoek werd niet alleen afgewezen, maar de zaak kwam uitgebreid en met dikke koppen in de media. Zo kopte het AD: “Moordenaar wil naam van internet ”4 en wijdde GeenStijl een sarcastische bijdrage5 aan de zaak. Verbod op verwerking van strafrechtelijke gegevens vergeten? Los van het gegeven of met een verzoek om vergeten te worden in de praktijk daadwerkelijk het gewenste effect wordt bereikt, speelt de vraag of Google en andere internetzoekmachines de gewraakte informatie an sich mogen verwerken. Een belangrijk aspect dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onderbelicht is gebleven, is het feit dat de gegevens die door Google worden verwerkt, grotendeels als strafrechtelijke persoonsgegevens6 zijn aan te merken. Het verwerken van dergelijke bijzondere persoonsgegevens door een verantwoordelijke is in beginsel op grond van art. 16 Wbp, dat de implementatie vormt van art. 8 van de Europese Privacyrichtlijn7, niet toegestaan. Google zal als zoekmachine naast strafrechtelijke gegevens, veelal ook andere bijzondere persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens en gegevens over iemands seksuele of politieke voorkeur verwerken. Onder meer dit gegeven vormde voor de advocaat-generaal Jääskinen aanleiding om in zijn conclusie bij de Google/Spain-zaak8 , de eerste Europese zaak waarin het recht om vergeten is erkend en uitgewerkt, Google niet als verantwoordelijke aan te merken. Jääskinen verwoordt het als volgt: “De tegengestelde opvatting zou meebrengen dat internetzoekmachines in strijd met het Unierecht zijn, wat mijns inziens een absurde conclusie is. Met name zouden de activiteiten van aanbieders van internetzoekmachines, wanneer zij werden beschouwd als verantwoordelijken voor de verwerking van de persoonsgegevens op bronpagina's van derden die ergens “bijzondere”
3 4
5 6 7
8
Rb. Noord-Nederland 1 mei 2015, C/18/155241/KG ZA 15-73. Algemeen Dagblad 20 april 2015, te raadplegen via: www.ad.nl/ad/ nl/5595/Digitaal/article/detail/3967778/2015/04/20/Moordenaar-wilnaam-van-internet.dhtml. Geen Stijl 1 mei 2015, te raadplegen via: www.geenstijl.nl/mt/archieven/2015/05/lino_martinus_emerenciana_blij.ht ml. Zie voor de reikwijdte van dit begrip: Kamerstukken II, 25892, nr. 3 (MvT), p. 118. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PbEG 1995, L281/31. Conclusie van advocaat-generaal N. Jääskinen van 25 juni 2013 bij HvJ EU 13 mei 2014, nr. C-131/12 (Google Spain/AEPD en Mario Costeja González).
Afl. 4 - augustus 2015
209
7/29/2015 3:22:20 PM
Rechtspraak
NEDERL AND
gegevens in de zin van artikel 8 van de richtlijn zouden bevatten […] automatisch illegaal worden zodra niet is voldaan aan de strenge voorwaarden die dat artikel stelt aan de verwerking van zulke gegevens.” (r.o. 90). Absurd of niet, het HvJ EU besteedt geen aandacht aan dit specifieke punt. Wat betekent dit nu voor de Nederlandse situatie? De uitzonderingen op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te mogen verwerken, zijn neergelegd in art. 17 tot en met 23 Wbp. Art. 22 Wbp biedt specifieke uitzonderingen voor de verwerking van strafrechtelijke gegevens, zoals de verwerking daarvan door recherchebureaus op grond van een vergunning afgegeven door de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor internetzoekmachines is geen specifieke uitzondering geformuleerd. Art. 23 Wbp formuleert overige, niet-specifieke uitzonderingen, zoals de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Dat daarvan geen sprake is, is in dit geval overduidelijk. Een andere uitzondering biedt een mogelijke uitweg voor internetzoekmachines: op grond van art. 23 lid 1 onder f Wbp kan een verantwoordelijke, indien dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en wanneer passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bij het College bescherming persoonsgegevens een ontheffing aanvragen van het verbod om bijzondere persoonsgegevens te mogen verwerken.9 In beginsel is de verwachting dat het Cbp een dergelijke ontheffing wel zal moeten verlenen, gelet op het feit dat internetzoekmachines anders niet kunnen functioneren. Een andere mogelijkheid is dat deze ontheffing in een bijzondere wet wordt vastgelegd. Tot slot zou ook overwogen kunnen worden om in art. 23 Wbp een specifieke uitzondering voor internetzoekmachines op te nemen, zoals in 2012 ook is geschied voor onder meer de Nationale ombudsman.10 Uiteraard zou het nog praktischer zijn als dit punt op Europees niveau zou worden aangepakt, bijvoorbeeld door dit op te nemen in het voorstel voor de nieuwe Europese Privacyverordening.11 Momenteel lijkt het er echter op dat zowel de Europese als de nationale rechters en wetgevers dit punt liever even vergeten…
Computerrecht 2015/127 Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2015, nr. 21-006079-14 (L.J. Hofstra, T.M.L. Wolters en T.H. Bosma) m.nt. J.J. Oerlemans1 (art. 94 Sv; art. 8 EVRM) NJFS 2015/123 ECLI:NL:GHARL:2015:2954 Verdediging voert aan dat onderzoek verricht op de telefoon van de verdachte in strijd is met artikel 8 EVRM. Dit levert een vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek en dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering, aldus de verdediging. Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad van 9 oktober 2014 met het parketnummer 16-660201-13 in de strafzaak van [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen. De advocaat-generaal heeft deze vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.
Mr. F.C. van der Jagt
9
10
11
Deze ontheffingsmogelijkheid vindt zijn oorsprong in art. 8 lid 4 van de Europese Privacyrichtlijn op grond waarvan lidstaten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit afwijkingen van het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken, mogen formuleren. Hierover moet de Europese Commissie geïnformeerd worden (zie art. 8 lid 4 van de Europese Privacyrichtlijn jo. art. 23 lid 3 Wbp). Zie art. 23 lid 1 onder g Wbp, ingevoerd via: Wet van 26 januari 2012 tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen (Stb. 2012, 33). Zie voor de thans geformuleerde uitzonderingen art. 9 van het Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming), 25 januari 2012, COM (2012) 11 final.
210
T2b_Computerrecht_1504_bw_V02.indd 210
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.M. van Beckhoven, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd. Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
1
Jan-Jaap Oerlemans is buitenpromovendus bij eLaw, het Centrum voor Recht en Digitale Technologie van de Universiteit Leiden en onderzoeker bij Fox-IT.
Afl. 4 - augustus 2015
Computerrecht 2015/127
7/29/2015 3:22:20 PM