Vragen en opmerkingen van de CDA fractie bij de programmarekening 2005 en aanvullende stukken Programmarekening 2005 Ondernemend Groningen 1. Blz. 19 Kan het College inzicht geven in hoe het pilot project in de regio Spijk is verlopen t.a.v. kavelruil en welke lessen hieruit te trekken zijn t.a.v. de toekomstige inzet van dit instrument? Antwoord: Op verzoek van LTO Noord is begin 2005 medewerking verleend om in de regio Spijk de mogelijkheden van een meer planmatige aanpak van kavelruil vorm te geven. De insteek daarbij was dat de landbouw zelf met initiatieven komt en de provincie faciliteert daar waar mogelijk en wenselijk. Door LTO zijn vervolgens enkele informatiebijeenkomsten belegd waar provincie en kadaster hebben laten zien wat de mogelijkheden en kansen zijn van kavelruilen. Inmiddels is een groep boeren met behulp van een kavelruilcoördinator bezig een opzet voor een ruilschema te vervaardigen. Medio 2006 zal daar een eerste resultaat van bekend zijn.te trekken lessen: - bij realiseren van sectorale doelen werkt een faciliterende rol van de provincie goed. 2. Blz. 19 Onderhavige Rekening wordt gepresenteerd eind april. Desondanks wordt in de tekst gesproken van een rapport dat begin 2006 zal verschijnen (onderzoek naar arbeidsaanbod in het Eemsmondgebied) Het verdient aanbeveling om ook in de tekst up-to-date te blijven. Overigens zijn wij zeer geïnteresseerd in de bevindingen. Antwoord: Het rapport is begin 2006 door Bureau Berghuis opgeleverd. Doelstellingen van het onderzoek: - analyse van de mogelijkheden om personeel uit de regio Eemsmond aan de slag te krijgen in de toekomstige glastuinbouwbedrijven - inzicht krijgen in benodigde scholing en voorzieningen om potentiële arbeidskrachten uit de regio te kunnen laten instromen in de glastuinbouw - opstellen van aanbevelingen met betrekking tot de vacaturevoorziening in de glastuinbouw in de Eemsmond Conclusie: Belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er is voldoende en geschikt personeel in de regio aanwezig voor de glastuinbouw. Het rapport is door de Statencommissie EZ en Mobiliteit op 26 april jl. besproken. 3. Blz. 72 Is er inmiddels ook zicht op het effect van de gerealiseerde scholingstrajecten als het gaat om behoud cq. toeleiding naar een arbeidsplaats? Antwoord: Onze rol in het Noordelijk traject "vraaggerichte scholing/ESF pilot" is het aanjagen van scholingsprojecten. De monitoring van het ESF gedeelte van de scholingsprojecten vindt plaats door het Agentschap SZW met als insteek toetsing of de scholing heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de gerealiseerde scholingstrajecten gaat het in ongeveer 90 procent om scholing van werkenden, het op een hoger peil brengen van het niveau v/d verschillende medewerkers. Voorbeelden van projecten waar sprake is van instroom op de arbeidsmarkt zijn: leerling bouwplaatsproject, taxiproject allochtone jongeren en project zij instroom middenkader bouw. Het Noordelijk vraaggerichte scholingsteam heeft voor de komende periode als belangrijk aandachtspunt om een koppeling te maken van de marktvraag aan de reïntegratietrajecten bij gemeenten.
1
4. Blz. 73 Hoe kan een uitspraak worden gedaan in het kader van het beleid in 2005 en effecten van dit beleid als de onderbouwing plaats vindt op basis van cijfers afkomstig uit 2002? Antwoord: Abusievelijk zijn de onderstaande gegevens niet of onjuist in de programmarekening 2005 verwerkt: 2002 12.179 2003 12.226 2004 11.628 2005 11.694 5. Blz. 73 Door schaalvergroting en mechanisering verschuift werkgelegenheid zich (wellicht) naar aanverwante bedrijven. Wordt dit in het onderzoek wel meegenomen. Antwoord: De werkgelegenheidsgegevens zijn afkomstig uit het arbeidsmarktregister van de provincie Groningen. De werkgelegenheid in de landbouw is inclusief de aanverwante bedrijven. 6. Blz. 79 Wat is de groei van de werkgelegenheid in de toeristische sector in 2004 t.o.v 2003 en eerdere jaren? Sec een percentage zegt immers niets over de effecten van het gevoerde beleid. Daar waar vergelijkingen worden gedaan verdient het in onze ogen aanbeveling om ook de referentiecijfers te presenteren bij de jaarrekening. Antwoord: De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de toeristische sector (full- en parttime banen > 15 uur per week): 1996 11.658 1997 12.203 1998 12.599 1999 13.400 2000 13.693 2001 14.069 2002 14.846 2003 15.321 2004 15.184 In 2004 is de werkgelegenheid met 0,9 % gedaald t.o.v. 2003. Dit ligt voornamelijk bij de horeca. In de beleidsnota hebben wij als doelstelling geformuleerd dat in 2006 t.o.v. 2000 1700 extra banen in de toeristische sector zouden zijn gecreëerd. Deze doelstelling was in 2003 bijna bereikt. Wij verwachten, dat in 2007 bij de presentatie van de cijfers over 2006 zal blijken, dat de doelstelling feitelijk gehaald zal zijn. 7. Blz. 81 Wat veroorzaakt de verminderde brug- en sluispassages in 2004 t.o.v. 2002? Wat voor bijkomende effecten heeft dit op de sector? Is daarmee een aanpassing van het bestaande beleid aan de orde? Antwoord: Deze daling wordt naar onze mening vooral veroorzaakt door weersinvloed. Wij komen tot deze veronderstelling omdat ook het aantal brug- en sluispassages in Friesland en Drenthe (veel) lager was dan in 2002. Het weer in 2004 was niet slecht maar kon niet tippen aan 2002 en 2003. Het voorjaar was redelijk maar juli was relatief slecht. Vraag: Wat voor bijkomende effecten heeft dit op de sector? Het zal duidelijk zijn dat minder beweging op het water betekent dat de bestedingen ook lager zijn. Het jaar 2004 was dan ook een relatief slecht watersportjaar.
2
Vraag: Is daarmee een aanpassing van het bestaande beleid aan de orde? Neen, ons inziens is geen aanpassing van het bestaande beleid aan de orde. De afgelopen jaren geven de cijfers een sterk fluctuerend beeld, maar over een langere periode is een gestaag stijgende lijn zichtbaar. De laatste 10 jaar (1994-2004) is het aantal brug- en sluispassages in onze provincie gestegen met ca. 15%. 8. Blz. 84 Vervalt de activiteit superbus, aangezien deze middelen niet (zoals bij het China Center wel het geval is) worden doorgeschoven naar de komende jaren? Antwoord: Door de TU Delft is vorig jaar een subsidieverzoek ingediend bij het college van GS voor het haalbaarheidsonderzoek Superbus. Deze aanvraag is aangepast en vervolgens voor een kompassubsidie ingediend bij het SNN. Het SNN heeft besloten het project te ondersteunen met een Noordelijke bijdrage van € 100.000. 9. Blz. 84 Is de achterliggende oorzaak bekend van de afname van ingediende projecten die aansluiten bij het provinciaal toeristisch beleid? Antwoord: De oorzaak van de afname van het aantal aanvragen om een bijdrage ten laste van het krediet recreatie en toerisme is ons niet bekend. Er zou een verband kunnen bestaan met de aflopende Kompasperiode, waaronder mede begrepen de eveneens aflopende inzet van middelen t.l.v. het Interreg en Leaderprogramma. Verder zou ook de inzet van middelen die beschikbaar zijn voor het gebiedsgerichte beleid (substitutie) een verklaring kunnen zijn voor een afnemend beroep op de sectorale middelen voor toerisme en recreatie, in casu het krediet recreatie en toerisme. Vooralsnog beschouwen wij het voorbije jaar als een incident. Mocht de trend van het onbenut blijven van sectorale middelen zich in de toekomst doorzetten, dan zullen wij proberen d.m.v. een analyse de reden daarvan te achterhalen. 10. In de planontwikkeling van de Blauwe Stad zijn er doelen gesteld m.b.t. werkgelegenheid. Bij de huidige realisatie van dit project zijn er opvallend veel Duitse bedrijven aan het werk. Hoe verhoudt zich dit met de doelstellingen t.a.v. (lokale) werkgelegenheid? Antwoord: Het feit dat er in het gebied van de Blauwe Stad bedrijven van buiten de regio aan het werk zijn, vloeit voort uit het gegeven dat ook in Oost-Groningen sprake is van een open markteconomie. Hierbij zijn de opdrachtgevers vrij in de gunning van het werk. Toch mag niet de indruk ontstaan dat de locale werkgelegenheid geen stimulans krijgt van de Blauwe Stad. Integendeel, het ontwerpen en graven van het meer heeft de locale- en regionale economie sterk gestimuleerd bij ingenieursbureaus, locale onderaannemers, hotels, speciaalzaken, e.d..Ook is er nieuwe vestiging van een recreatiebedrijf in een vervallen monumentale herenboerderij. De boerderij en het buitenterrein zijn met behulp van locale aannemers geheel opgeknapt en trekken veel bezoekers. Een tweede bedrijf heeft zich aangediend. Voorts heeft de bouw en het onderhoud van woningen en aanverwante zaken wel degelijk een gunstig effect op de locale werkgelegenheid. Genoemd worden aannemers, nutsbedrijven, makelaars, banken en notarissen.Diverse ondernemers in de regio hebben zich inmiddels verenigd in de ondernemersvereniging De Blauwe Lint. De doelstelling van bevordering van de lokale werkgelegenheid geldt nog steeds. We hopen dit te bereiken door migranten van buiten de provincie naar dit gebied te trekken. De bestedingen van deze mensen vormen een stimulans voor de lokale economie. Voorts wordt verwacht dat de bouw en onderhoud van woningen en aanverwante zaken een gunstig effect zullen hebben. Wonen 11. Blz. 22 Er wordt gesproken van “in het deel van de provincie exclusief het regiovisiegebied verwachten wij toenemende woningoverschotten”. Welk deel van de provincie wordt hier bedoeld? Oost-Groningen?
3
Antwoord: Bedoeld wordt Oost Groningen en de Noord Groningse gemeenten Appingedam, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum en De Marne. 12. Blz. 22 A: Zijn de redenen van het niet halen van de taakstelling bekend? (Los van de drie gemeenten die kennelijk hun taak hebben verwaarloosd.) B: Zijn de 29 niet gehuisveste statushouders allen aan deze drie gemeenten te wijden? Blz. 94 suggereert van niet. C: Ligt het in dat geval niet voor de hand om eens kritisch te kijken naar de inzet vanuit de provincie sinds eind 2004 en de daadwerkelijke effecten van de tweemaandelijkse monitoring. Antwoord: A: eerst even de context. Tot 1 mei 2005 werd gekeken naar de realisatie van de taakstelling op provinciaal niveau. De provincie had een weliswaar een achterstand in de taakstelling, doch in geringe mate. Op 1 mei 2005 is de Huisvestingswet veranderd, nu dient elke individuele gemeente haar taakstelling te realiseren. Redenen voor het niet halen van de taakstelling. • Gemeenten waar de huisvesting van statushouders laag op de agenda staat, presteren onvoldoende. • Vanwege de herstructurering van het woningbestand in diverse gemeenten, worden de vrijkomende woningen ingezet voor de herhuisvesting van de huurders van de te renoveren woningen. Dit wordt inmiddels niet meer als argument geaccepteerd. • De aangeboden woning wordt niet betrokken door de desbetreffende statushouder(s). Er is sprake van woningweigering, dit levert vertraging in de uitvoering van de huisvesting op. • Vanwege een interne reorganisatie levert de IND niet op tijd een pasje aan de statushouders. Dit betekent dat met de statushouder nog geen huurcontract kan worden opgesteld. B: Nee, de achterstand van 29 nog te huisvesten statushouders betreft het saldo van 19 gemeenten die een achterstand op de taakstelling hebben van in totaal 254 nog te huisvesten statushouders en van 7 gemeenten die een voorsprong hebben op de taakstelling van 225 gehuisveste statushouders. C: Ja, het toezicht op de uitvoering van gemeentelijke taakstellingen is sinds de tweede helft van 2005 geïntensiveerd. Zowel ambtelijk als bestuurlijk is veel werk verzet om de achterblijvende gemeenten aan te sporen hun taakstelling te realiseren. Verder is in samenwerking met het ministerie van VROM een handhavingsprotocol ontwikkeld. Immers voordat de provincie als toezichthouder in de plaats kan treden van de gemeente dient vastgesteld te worden dat sprake is van een verwijtbare taakverwaarlozing. De provincie past in het kader van de taakverwaarlozingsprocedure een zorgvuldige werkwijze toe. Als ondanks al onze inspanningen blijkt dat in een gemeente sprake is van 'verwijtbare' taakverwaarlozing volgt een ultimatum waarbij de gemeente schriftelijk wordt meegedeeld dat de nog bestaande achterstand binnen enige weken moet zijn weggewerkt. Indien hieraan niet wordt voldaan dan treedt de provincie in de plaats van de gemeente. 13. Op blz. 22 wordt gesproken over de’nul-lijn’van de Oost-Groninger gemeenten m.b.t. uitbreidingsruimte. Hoe verhoudt zich dit met het principe van inbreiden in lintbebouwing, waar toch enigszins de ruimte voor wordt geboden? Antwoord: Een uitbreidingsruimte van nul is niet in strijd met het principe dat enige ruimte wordt geboden voor het principe van inbreiden in lintbebouwing. Voorwaarde voor deze inbreiding is dat er contingenten beschikbaar moeten zijn. Dat hoeven evenwel geen contingenten te zijn ten behoeve van de uitbreiding van de woningvoorraad. Hiervoor kunnen ook contingenten gebruikt worden die vrijkomen in verband met de sloop van woningen elders in de gemeente. 4
14. Blz. 22.Verwachting van toenemende woningoverschotten. Herstructurering heeft de hoogste prioriteit. Komt hiermee in dun bevolkte gebieden het voorzieningenniveau niet in gevaar? Wat onderneemt GS om dit te voorkomen? Antwoord: Inzet van de herstructurering moet zijn om een halt toe te roepen aan het toenemende woningoverschot/leegstand in het gebied. Dit overschot is het gevolg van het omvangrijke aantal pijplijnplannen voor nieuwbouw in combinatie met een sterk gedaalde woningbehoefte als gevolg van het feit dat het buitenlands vestigingsoverschot is gedaald. Omvangrijke leegstand van woningen gaat gepaard met de verpaupering en aantasting van de leefbaarheid van de betreffende gebieden waardoor de aantrekkelijkheid om er te wonen afneemt. Dit vormt voor mensen een belangrijke stimulans om uit het gebied weg te trekken. De recente historie van Delfzijl spreekt in dit verband boekdelen. Door de bestaande woningvoorraad te vernieuwen en een toekomst te geven wordt dit perspectief vermeden, wat positief is voor de bevolkingsontwikkeling en daarmee ook voor het voorzieningenniveau. 15. Blz. 98 Wat is de achterliggende oorzaak van de forse stijging (22%) van het aantal behandelde zaken? Antwoord: Het aantal behandelde zaken is nagenoeg rechtevenredig met het aanbod. Dit aanbod is een autonoom gegeven. De achterliggende oorzaak voor de stijging van het aanbod lijkt te zijn gelegen in de omstandigheid dat gemeenten in toenemende mate zijn overgegaan tot het actualiseren van "verouderde" plannen en in de omstandigheid dat het aantal concrete bouwprojecten en daaraan voorafgaande verzoeken om een principe-uitspraak is toegenomen. 16. Toen de ontwikkelingsschets Oosterhorn (industriegebied bij Delfzijl) in de commissie O&W aan de orde is geweest is opgemerkt dat de Ethyleenleiding in POP2 was geschrapt. Volgens de gedeputeerde was er echter nog wel geld gereserveerd. Daarnaast is gevraagd of de provincie ook actie nam in dezen of alleen afwachtte? De gedeputeerde bleef op dat moment het antwoord schuldig. Nu staat in de Productenrekening op blz. 246: er zal een project worden opgestart om de bouw van een Ethyleenfabriek te bespoedigen. Vraag: hoe ver is het project? Antwoord: Een ethyleenfabriek in Delfzijl kan alleen functioneren als de fabriek aangesloten wordt op het nationale/internationale ethyleen-netwerk. In Duitsland bestaan er vergevorderde plannen om een ethyleenleiding aan te leggen van Gelsenkirchen naar Wilhelmshaven. Voor Delfzijl biedt dat de mogelijkheid om een pijplijn-verbinding te maken naar Wilhelmshaven en zodoende aan te sluiten op het Europese ethyleen-net. Het project dat gestart is, betreft het opzetten van een PPS-constructie (publiek/private samenwerking) samen met Duitsland. De provincie heeft de bereidheid uitgesproken om deel te nemen in deze PPS-constructie en daarvoor de middelen die toegezegd zijn in het Langmanakkoord ad € 45 miljoen(die politieke toezegging is er nog steeds) beschikbaar te maken. Hierbij merken wij op dat: 1. zowel in de begroting van het Rijk als de begroting van de Provincie deze middelen nergens zijn opgenomen; 2. wij er vanuit gaan dat Het Rijk haar eerdere toezegging uit het Langman-akkoord gestand doet; 3. wij ons zullen inspannen om deze middelen voor bovenstaand doel beschikbaar willen laten stellen; 4. de genoemde reservering nog geheel beschikbaar is. Eerste stap in het opzetten van de internationale PPS-constructie zal bestaan uit een overleg tussen de CdK en de ''Ministers van Economische Zaken'' van de Duitse deelstaten NordRhein-Westfalen en Niedersachsen. Dat gesprek zal in de loop van 2006 plaatsvinden. Ondertussen is met name door de NOM gewerkt aan het bijeenbrengen van potentiële (particuliere) investeerders.
5
Karakteristiek Groningen 17. Opgemerkt wordt dat de doelstelling van het verwerven van ha particulier natuurbeheer is beïnvloed doordat de regeling laat is bekend gemaakt door het ministerie. Is wel het volledig ter beschikking staande budget voor 2005 benut? Op blz. 109 komt naar voren dat onvoldoende natuurterreinen zijn aangeboden. Is deze factor niet meer bepalend dan de bekendmaking van de regeling? Antwoord: Met de regeling wordt bedoeld het "beleidskader omslag van minder verwerving naar meer beheer". In dit beleidskader hebben rijk en provincies afspraken gemaakt over de wijze waarop het natuurbeheer door particulieren zal worden gestimuleerd. Het genoemde beleidskader is in juni 2005 van kracht geworden. Op grond van dit beleidskader is het mogelijk geworden dat door de overheid verworven landbouwgronden binnen de EHS aan particulieren worden aangeboden, onder voorwaarde dat deze gronden door de particulier worden omgevormd tot natuurgebied en als zodanig worden ingericht en beheerd. De particulier kan hiervoor subsidie ontvangen op basis van de (landelijke) Subsidieregeling Natuurbeheer. In 2005 hebben wij in dit kader 66 ha grond aan particulieren aangeboden. Voor het onderdeel particulier natuurbeheer publiceert het ministerie van LNV jaarlijks landelijke subsidieplafonds. Subsidieaanvragen worden toegekend voor zover ze passen binnen het gepubliceerde subsidieplafond. Tot nog toe overtreffen de subsidieaanvragen de beschikbare budgetten. De afgelopen jaren heeft de Minister van LNV diverse keren het budget aangevuld zodat alle subsidieaanvragen konden worden gehonoreerd. Het beschikbare budget van € 439.184 voor aankoop natuurterreinen zoals aangegeven op blz 109 is bedoeld voor aankoop van 1e fase relatienotagebieden uit eigen provinciale middelen. Dit zijn gebieden die voor de begrenzing van de EHS zijn begrensd als reservaatgebied (dus voor 1990). Binnen deze categorie gebieden is inderdaad het aanbod van gronden beperkt. Het aanbod van gronden die later zijn begrensd in het kader van de EHS (de 2e fase relatienota- en natuurontwikkelingsgebieden) is groter. 18. Blz. 106 Op deze pagina staat een overdracht vermeld van 17 ha aan particulier natuurbeheer. Op blz. 76 wordt echter gesproken van 13 ha realisatie middels particulier natuurbeheer. Wat is de feitelijke realisatie? Antwoord: Voor de informatievoorziening over de stand van zaken met betrekking tot particulier natuurbeheer zijn wij afhankelijk van de Dienst Regelingen in Roermond. Deze dienst publiceert jaarlijks overzichten van de verleende subsidiebeschikkingen. Deze overzichten komen in juni/juli beschikbaar over het voorgaande jaar. Tot en met 2004 is in Groningen voor 13 ha subsidie functieverandering toegekend. Subsidie functieverandering wordt verleend aan particulieren die hun landbouwgronden binnen de EHS omvormen tot natuurgebied, en is dus een goede graadmeter voor particulier natuurbeheer. In 2005 is voor ruim 20 ha subsidie functieverandering aangevraagd. Bereikbaar Groningen 19. Blz. 28 Verkeersveiligheid: wanneer wordt verwacht dat de afspraak met de VVB-partners wordt gemaakt? Antwoord: Wij verwachten dit najaar tot afspraken te komen met de VVB-partners over de uitvoering van het maatregelenpakket verkeersveiligheid 2010. Voor het overige kunnen wij u verwijzen naar onze brief van 27 april 2006 kenmerk 2006/07468,VV over de stand van zaken m.b.t. maatregelenpakket voor de reductie van het aantal verkeersslachtoffers in 2010
6
20. Blz. 119 Waarom heeft de financiële bijdrage aan het project infrastructurele aanpassing Blauwe Stad niet plaatsgevonden in 2005? Vallen deze middelen nu vrij? Antwoord: Er is voor gekozen de planvorming voor de aanpassing van de oostelijke kant van de verkeersring Blauwe Stad (inclusief de provinciale Ekamperweg) gezamenlijk met gemeenten door te lopen. Daarbij is, ter verkrijging van draagvlak voor te treffen maatregelen, ingezet op een intensief inspraaktraject met bewoners. Dit heeft wat meer tijd gevraagd dan was voorzien. Daarnaast heeft de planologische regeling en het proces rond de noodzakelijke grondverwerving tijd gevraagd. Niettemin zijn de werkzaamheden in 2005 nagenoeg afgerond en vindt de eindafrekening in 2006 plaats. Wij verwachten enige vrijval aan eigen middelen in dit project. Dit bedrag zal echter niet substantieel zijn. 21. Blz. 120 Het is goed te kunnen constateren dat de bij de rekening 2004 voorziene inhaalslag m.b.t. het managementcontract/ convenant hoofdkanalen in 2005 ook is gerealiseerd. Antwoord: Wij nemen kennis van de constatering. 22. Uit de verantwoording blijkt een zuinig en effectief financieel beleid, waarmee ook weer geld wordt verdiend. Worden deze effecten gebruikt ten behoeve van het realiseren van extra investeringen? Antwoord: Het managementcontract Beheer Wegen en Kanalen is gebaseerd op een sobere en doelmatige uitvoering. De middelen zijn hierop afgestemd. Wanneer op onderdelen besparingen worden gerealiseerd of zich meevallers voordoen, worden deze gebruikt om tegenvallers op andere onderdelen binnen het managementcontract op te vangen. Daarnaast hebben de beheerafdelingen een inspanningsverplichting om de negatieve beginstand van het egalisatiefonds Beheer Wegen en Kanalen in te lopen. In 2007 wordt het managementcontract geëvalueerd. Schoon en veilig Groningen 23. Blz. 32 Hoe kan de wettelijke termijn van zes maanden (voor vergunningen) worden overschreden door het tijdens de procedure indienen van bedenkingen door derden? Zit het indienen en afhandelen daarvan niet in de doorlooptijd van procedures verdisconteerd? Antwoord: In de wettelijke termijn van 6 maanden voor een procedure in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) is de termijn voor het indienen van bedenkingen inbegrepen (deze bedraagt sinds 1 juli 2005 6 weken en daarvoor 4 weken). De wettelijke termijn kan worden overschreden ingeval van 1.) veel inspraakreacties/zienswijzen van derden (dit neemt meer tijd in beslag dan wanneer er enkele zienswijzen binnenkomen) en onverwachte complexiteit van de binnengekomen zienswijzen. Een voorbeeld hiervan is de revisievergunning procedure voor PPG Westerbroek. Tijdens deze procedure werden zo'n 300 zienswijzen ingebracht. 2.) Ingeval van gecoördineerde procedures (Wm/Wvo) zijn wij als coördinerend bevoegd gezag afhankelijk van het Wvo- bevoegd gezag (Rijkswaterstaat en/of waterschap(pen) voor wat betreft het tijdstip van aanlevering van het ontwerp- respectievelijk het definitieve Wvobesluit. Een voorbeeld hiervan is de procedure voor Teijin Twaron waarbij Rijkswaterstaat gedurende 3 maanden geen vergunningverlener hadden en de termijn hierdoor is verlengd. Interprovinciaal (n.a.v. de jaarlijkse IPO- rapportage) scoren wij als provincie Groningen erg hoog aangezien wij in 92% van de gevallen voldoen aan de wettelijke termijn van 6 maanden. Overige provincies scoren lager in dit kader.
7
24. Blz. 134 Hoe verhouden zich de daar genoemde aantallen t.a.v. controles, gedogen, bestuursdwang e.d. t.o.v. eerdere jaren? Welke trend is hierin eventueel te constateren? Antwoord: Ten aanzien van controles bij Wm-inrichtingen is er sprake van een trend waarbij het halen van de planning percentagegewijs in mindere mate wordt gehaald. Dit hangt samen met toenemende complexiteit van bedrijven en de bijbehorende vergunningvoorschriften. In absolute zin is er sprake van meer controlebezoeken omdat de planningssystematiek sinds 2003 er in voorziet dat bedrijven die complexer zijn en/of meer meldingen en klachten genereren een toeslag op het basisaantal controlebezoeken krijgt. Reeds lopende het jaar 2005 is door ons geconstateerd dat er bij een deel van de bedrijven achterstand was ten opzichte van de geplande toezichtsfrequentie, bijvoorbeeld omdat op onderdelen (o.a dossier smeerpijp en monitoring van bodemsaneringen) bestuurlijk aanvullende prioriteiten werden gesteld. Ten aanzien van bestuurlijke handhaving (bestuurlijke waarschuwingen, dwangsommem en bestuursdwang) en het verlenen van gedoogbeschikkingen en partieel handhaven alsmede het aantal meldingen in het kader van hoofdstuk 17 Wm is er wel sprake van een opgaande trend ten opzichte van de voorgaande jaren. Deze trend heeft voor wat betreft bestuurlijke waarschuwingen, dwangsommen en bestuursdwang alsmede gedoogbeschikkingen te maken met een verdergaande professionalisering en het strikter hanteren van de "Handhavingstrategie & Werkwijze in de provincie Groningen". Bedoelde Handhavingstrategie & werkwijze is in september 2003 vastgesteld. Dit is een handhavingovereenkomst tussen alle gemeenten, de beide waterschappen, justitie, politie en de provincie. In deze strategie is onder andere vastgelegd hoe iedere handhavingspartners dient om te gaan met overtredingen en bestuurlijke handhaving. Kort gezegd is een en ander minder vrijblijvend dan voorheen. Voor september 2003 was er geen sprake van een dergelijke overeenkomst. Vanaf 2003 zijn wij meer en meer invulling gaan geven aan het gestelde in de bedoelde strategie. Gevolg is dat er in ieder geval meer bestuurlijke handhavingtrajecten zijn vanwege het zogenaamde driestappen model voor handhaving dat hierin is vastgelegd, daarnaast echter is ook de inzichtelijkheid en de rapportage over situaties die bij inrichtingen en daarbuiten worden aangetoffen aanzienlijk effectiever geworden. Voor wat betreft gedoogbeschikkingen geldt dat in de eerder genoemde handhavingsstrategie is aangesloten bij de nota "Grenzen aan gedogen" van het ministerie van justitie. Ook dat heeft bevorderd dat wij meer en meer formeel gedogen volgens vastgestelde kaders. In de jaren voor 2003 werd ook gedoogd maar dat was meer een stilzwijgende informele overeenkomst tussen partijen. Partieel handhaven is een instrument dat sinds begin 2005 beschikbaar is en wordt uitgezet. De verwachting is dat dit nieuwe instrument in de komende jaren duidelijk meer toegepast gaat worden omdat dit een instrument is dat zeer gericht uitgezet kan worden in specifieke situaties. Meldingen conform hoofdstuk 17 Wm zitten al enkele jaren in een stijgende lijn. In 2003 hebben wij gesteld dat wij ons beleid ten aanzien van dit soort meldingen zouden intensiveren. Dit heeft in 2004 en 2005 geleidt tot enkele bestuurlijke waarschuwingen en dwangsommen. Gevolg is dat zowel de toezichthouders als de bedrijven stringenter en frequenter melden. Verdergaande professionalisering ten aanzien van bovenstaande onderwerpen is nog steeds volop in gang. De verwachting is dan ook dat de opgaande trend de komende jaren zal blijven voortduren.
8
Gebiedsgericht beleid 25. Blz. 37 Wanneer wordt naar verwachting de netwerkanalyse afgerond? Antwoord: De netwerkanalyse zal in 2006 worden afgerond. 26. Blz. 38 Is de verwachting in de regiovisie van een bevolkingsgroei tussen de 2.500 en 3.000 personen in de regio in de afgelopen jaren uitgekomen? Antwoord: In de nieuwsbrief regio Groningen Assen van oktober 2005 wordt aangegeven hoe de bevolkingsontwikkeling de afgelopen vijf jaren is geweest: gemiddeld kreeg de regio er per jaar 2.900 inwoners bij. Een rapport met onder meer die bevolkingsontwikkeling in de Regio Groningen Assen, is op verzoek van de stuurgroep opgesteld door onderzoeksbureau ETIN, waarin ook een vergelijking is te vinden met andere regio's en het gemiddelde in Nederland. De bevolkingsgroei in de Regio Groningen Assen over de periode 1996-2003 ruim een halve procent meer dan gemiddeld in Nederland (3,2% tegen 2,4%). Opvallend daarbij is de categorie 65 jaar en ouder: deze groeit in de Regio aanzienlijk minder dan gemiddeld in Nederland. De vergrijzing is kennelijk niet zo groot in het gebied. Het volledige onderzoeksrapport is verkrijgbaar bij het secretariaat van het projectbureau Regio Groningen-Assen. 27. Blz. 38. Uitgangspunt bij de Blauwe stad is niet concurreren met de regio. Hoeveel kopers komen van buiten de provincie Groningen? Antwoord: Van de 81 geraadpleegde contracten zijn 25 (31%) afgesloten met kopers van buiten de provincie Groningen. Hierbij wordt opgemerkt dat de eerste kopers een pionierskorting kregen. Deze pionierskorting was vooral bekend in de regio. De contracten en optiecontracten van na 1-1-2006 geven aan dat het percentage van buiten de provincie afkomstige kopers, heel duidelijk stijgt. 28. Blz 99 vermeldt dat het budget van de “vliegende brigades is uitgebreid”. Is dit budget nu toereikend? Antwoord: De Vliegende Brigade is voor de periode na 2005 nog met 2 jaar verlengd en tevens is het budget voor de jaren 2006 en 2007 verhoogd van € 103.700 naar € 117.162 (exclusief btw) jaarlijks. Daarnaast is vanuit het BANS/ klimaatconvenant-budget voor de jaren 2005 t/m 2007 in totaal € 100.000 extra beschikbaar gesteld. Dit omdat energiebesparing in de bestaande bouw één van de meest kansrijke en effectieve wijze van energiebesparing is. Om die reden dient de stedelijke vernieuwing voortvarend te worden aangepakt en stagnatie moet worden voorkomen. Gemiddeld is er voor de jaren 2005, 2006 en 2007 aldus € 146.000 beschikbaar. Gedurende de looptijd van het project is het budget tot op heden voor alle jaren volledig beschikt. Voor een deel van de aanvragen werd bovendien niet het maximum van 75% van de advieskosten vergoed maar werd volstaan met een bijdrage van 50%. In die gevallen was er sprake van een verlenging van de inzet en enige behoedzaamheid werd nodig geacht om te voorkomen dat het budget niet toereikend zou zijn om alle aanvragen te kunnen honoreren. Voor 2006 hebben al drie gemeenten een verzoek om ondersteuning ingediend. De verwachting is dan ook dat voor jaar het budget volledig zal worden beschikt. En gezien de belangstelling voor de regeling is de verwachting dat ook in 2007 het budget volledig ingezet zal kunnen worden.
9
Met de extra BANS gelden voor 2006 en 2007 is de verwachting dat de middelen voor deze jaren toereikend zullen zijn. Voor de jaren 2008 en verder zijn nog geen middelen gereserveerd. Om die reden is er aanleiding om eind 2006 te bezien in hoeverre het instrument nog beantwoordt aan de verwachtingen en een besluit te nemen over een voortzetting in 2008 en verder. Welzijn, cultuur en sociaal beleid 29. Blz. 41 Is aansluiting gewaarborgd tussen de nieuw opgezette zorgadviesteams op de basisschool en de preventie-units in het voortgezet onderwijs om op die manier een kind gedurende zijn/ haar ontwikkeling te kunnen volgen op basis van alle beschikbare informatie? Wanneer is naar verwachting deze werkwijze provinciedekkend? Antwoord: Ja, dat het is de bedoeling, dat de informatie over het kind en het gezin die mede via de zorgadviesteams bekend is ook met het vervolgonderwijs wordt besproken. M.b.t. de vraag omtrent de verwachting wanneer deze werkwijze provinciedekkend is, is het antwoord moeilijk te geven, omdat het mede afhangt van de bereidheid van de gemeenten en het onderwijs om in een zorgadvisteams te investeren. In drie gemeenten is nog geen zorgstructuur 012 jaar gerealiseerd. Dit zijn de gemeente Marum, Stadskanaal en Bedum. 30. Blz. 41. Draagt de opgestarte internetpagina voor vrijwilligers ook daadwerkelijk bij aan de inzet van vrijwilligers, of blijft het bij advies inwinnen? Antwoord: De start van de site was officieel in september 2005. Het aantal bezoekers per 1 januari 2006 bedroeg 5000. Op 8 mei waren er 9185 unieke bezoekers, waarvan iets meer dan de helft de vacaturebank bezoekt. Bijna 30% raadpleegt de site voor nieuws. Lokale steunpunten vrijwilligerswerk (deze hebben een eigen lokale site binnen www.vrijwilligersgroningen.nl, op Haren en Bedum na) zijn vrij positief over de site. Enkele steunpunten gaven bij de tussenevaluatie (eind november 2005) aan dat er een bredere klantengroep binnenkomt dan vóór de start van de site. De vrijwilliger die handig is met internet, lijkt zich goed te redden op de website en vindt zo passend vrijwilligerswerk of de gezochte informatie. Mensen die minder ingevoerd zijn in internet vragen vaker om een persoonlijk advies van de steunpunten vrijwilligerswerk. Het geven van info en advies blijft een onderdeel van het takenpakket van steunpunten, juist advisering vindt tenslotte veelal plaats in een persoonlijk gesprek. De eerstvolgende evaluatie door CMO Groningen is in juli/augustus. Dan worden de resultaten over de eerste helft van 2006 geëvalueerd. 31. Blz. 42. Het krediet Incidentele sportevenementen was snel uitgeput. Was het ook ontoereikend? Antwoord: De middelen waren in die zin ontoereikend, dat er uiteindelijk 1 aanvraag is geweest die is afgewezen, omdat het subsidieplafond was bereikt. Hierdoor heeft er geen inhoudelijke toetsing van die aanvraag plaatsgevonden. Bij de verdeling van de middelen over de andere aanvragen is er voor gekozen, om veel initiatieven te ondersteunen. Deze keuze heeft er toe geleid, dat er in het merendeel van de gevallen minder gesubsidieerd is verstrekt, dan aangevraagd. In de nieuwe sportnota (ingaande per 01-01-2007) hebben we de middelen hiervoor dan ook verruimd. 32. Blz. 43. Afstemming tussen gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg. Hoeveel convenanten met gemeenten zijn ondertussen gesloten over dit Verbeterprogramma?
10
Antwoord: Er zijn nog geen convenants afgesloten met gemeenten. Het afsluiten van convenants is volgens planning voorzien voor de tweede helft van 2006. Het jaar 2005 en de eerste helft van 2006 stonden in het teken van de voorbereiding. Er is een concept-convenant opgesteld dat door de stuurgroep is vastgesteld en vervolgens met alle gemeenten ambtelijk is besproken. Dit concept had noodzakelijkerwijs nog een algemeen karakter. Met de gemeenten is besproken of het concept-convenant in de goede richting zit. De meeste gemeenten konden er zich in vinden. Momenteel wordt een tweede ronde langs gemeenten gehouden voor een concretere invulling. Van de kant van de gemeenten is de inzet de uitvoering van de vijf gemeentelijke jeugdzorgtaken in het kader van de WMO. Helaas is het zo dat gemeenten niet verplicht zijn te kiezen voor het prestatieveld. Op 21 juni wordt mede daarom een conferentie gehouden met de gemeenten om ze nog eens op het belang van het kiezen voor jeugd en het maken van afspraken in dit kader te wijzen. 33. Wordt het project van Humanitas in 2006 voortgezet. Is er in dat geval sprake van een (voortgezette) provinciale bijdrage? Deze vraag graag ook beantwoorden voor de andere genoemde initiatieven/ bijdragen. Wat is de ervaring met, en effect van dit project? Heeft het Humanitas project (armoede-preventie) die resultaten opgeleverd om te komen tot een provinciaal preventief en voorlichtend beleid? Antwoord: Momenteel zijn wij in gesprek met Humanitas over de voortzetting c.q. uitbreiding van het project Thuisadministratie. In dat geval is er ook sprake van een provinciale bijdrage uit het krediet Armoedebeleid. Het project laat goede resultaten zien, ruim 40 mensen hebben (tijdelijke) steun gekregen van vrijwilligers bij het voeren van hun -financiële- administratie. Voor deze vrijwilligers is een cursus ontwikkeld en uitgevoerd. Hoewel niet provinciedekkend, heeft het project bijgedragen aan de doelstellingen van ons armoedebeleid. Waarbij opgemerkt moet worden dat geen enkel project de problematiek volledig kan oplossen. Met de ondersteuning van het Groninger Netwerk Cliëntenraden Sociale Zekerheid beogen wij een dekkend netwerk van cliëntenraden en een provinciaal platform. Het netwerk ontvangt t/m 2006 een provinciale subsidie. Momenteel inventariseren wij de mogelijkheden tot samenwerking met de SPC. Voorts hebben wij de drie voedselbanken in onze provincie (onder protest) een eenmalige subsidie toegekend van € 10.000. Deze middelen zijn besteed aan duurzame materialen (stellingkasten, inpaktafels, etc.). In 2005 was er sprake van een incidentele subsidie, in 2006 is er geen sprake van een voortgezette provinciale bijdrage. 34. Wat zijn de resultaten en effecten van de site www.vrijwilligersgroningen.nl? Antwoord: Zie antwoord op vraag 30. 35. In hoeverre sluiten de 23 nieuwe steunpunten mantelzorg aan bij het WMO prestatieveld Mantelzorgondersteuning, ingaande 1-1-2007? Antwoord: In opdracht van de provinciale stuurgroep mantelzorgondersteuning en vrijwillige thuiszorg is door CMO een project uitgevoerd dat heeft geleid tot de nieuwe steunpunten mantelzorg. Bij het CMO project waren de gemeenten nauw betrokken. Na 1-1-2007 zullen de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop de mantelzorg wordt ondersteund. Het feit dat de gemeenten bij de totstandkoming van de steunpunten betrokken waren vormt een goede basis voor de continuering van de steunpunten in de toekomst. Inmiddels heeft het ministerie van VWS een pilotproject mantelzorg toegekend aan het gemeentelijke WWZ project. Dit is het door ons gesubsidieerde project waarin 24 Groningse gemeenten zich gezamenlijk op de WMO voorbereiden. Het WWZ project bouwt voort op de resultaten van het eerder door CMO uitgevoerde project. Per gemeente maakt het WWZ project een plan van aanpak ter versterking van de ondersteuning van de mantelzorg en vrijwillige thuishulp. Hiermee kunnen de gemeenten verder na invoering van de WMO. 11
36. Ook in Winschoten is er een multidiscplinaire aanpak risicojongeren gestart. Zijn de resultaten van dit initiatief ook bekend? Antwoord: Wij hebben in de gemeenten Hoogezand en Groningen een multidisciplinaire aanpak voor risicojongeren gestart. Dit is door ons niet in Winschoten gebeurd, derhalve hebben wij ook geen resultaten van dit initiatief. 37. Multifunctionele gebouwen: geeft de 7 afwijzingen reden tot aanpassing subsidiecriteria en wat zijn de gevolgen van de afwijzingen voor de betreffende dorpen? Antwoord: De 7 afwijzingen in 2005 geven geen redenen tot aanpassing van de criteria. Zoals aangegeven in de brief aan Provinciale Staten (d.d. 14 juli 2005) ging het om de volgende afwijzingen: 08 09 10 11 12 13 14
VOORSTEL AFWIJZINGEN
ARGUMENT
Dorpsvereniging Westerbroek: kosten projectbegeleider Stichting Dorpshuis de Warf (Warfhuizen) Stichting de Compagnon: buurtkantoor Wildervank Stichting Baanvak: zorgboerderij Overschild Stichting Dorpshuis Oude Pekela woningstichting Wierden en Borgen: woningen Zoutkamp Stichting Residentie Buitenzorg: woonzorgcentrum
valt buiten criteria concept / ingetrokken inwonertal boven 4000 pro forma, vooraankondiging inwonertal boven 4000 pro forma / vooraankondiging pro forma / vooraankondiging
Wij hebben niet de indruk dat de afwijzingen directe -negatieve- gevolgen hebben gehad voor de betreffende dorpen. Met pro forma aanvragen (11, 13 en 14) hebben initiatiefnemers de kans op subsidie afgetast. De plannen waren in een zeer prematuur stadium en niet uitgewerkt. Twee maal is afgewezen op grond van inwonertal (10 en 12), waarbij de aanvraag van Stichting de Compagnon ook inhoudelijk niet aan de criteria voldeed. Inmiddels heeft de stichting andere financieringsbronnen gevonden voor haar verbouwing. De inwonersgrens van 4000 is destijds vastgesteld, omdat de provinciale bijdrage specifiek is bedoeld voor kleinere plattelandskernen. Immers, juist daar staan voorzieningen onder druk. Wij zien geen reden om deze grens naar boven bij te stellen. Een afwijzing betrof het verzoek de salariskosten van een projectleider te voldoen (nr. 8). De regeling is echter bedoeld voor aard- en nagelvaste zaken. Bovendien financieren wij bij het CMO Groningen een aantal uren dorpshuisondersteuning, waar dorpshuizen terecht kunnen voor hulp en advies. Uit onze informatie blijkt dat de betreffende vereniging de planvorming heeft voortgezet. Hetzelfde geldt voor het dorpshuis te Warfhuizen (9). Op het moment van aanvraag was de planontwikkeling te prematuur. 38. Blz. 42: Worden de beoogde doelgroepen bereikt m.b.t. de sportstimulering? Antwoord: Om te zorgen voor adequate sportstimuleringsprojecten, is de medewerking van vele partijen nodig. Hierdoor is het ook van belang dat organisaties en personen op de hoogte zijn van, en goed geïnformeerd worden over de ontwikkelingen omtrent gehandicapten, chronisch zoeken, asielzoekers en sport en bewegen. Ook hierop wordt dus ingezet. Het zwaartepunt ligt echter wel bij de sportstimulerende projecten voor de doelgroepen. In onderstaande is een overzichtje opgenomen van activiteiten in 2005. Gehandicapten en chronisch zieken In Stadskanaal, Hoogkerk en Groningen (Beijum) zijn drie groepen gestart met het project Club Extra. Dit is een project voor kinderen (4 t/m 12 jr) met een motorische handicap. Daarnaast hebben vijftig personen hebben meegedaan aan een (her)introductie in sport en bewegen voor mensen met astma/COPD. Een club van vijftien personen met een verstandelijke handicap sport nu wekelijks (begeleid door 5 vrijwilligers). Deze club is inmiddels ondergebracht bij stichting De Brug. De digitale
12
informatiebrieven, waarin informatie wordt gegeven over gehouden en geplande evenementen, en de laatste nieuwtje op het gebied van aangepast sporten en bewegen, worden naar bijna 300 mensen/organisatie gezonden. Deze mensen/organisaties hebben direct of indirect met sporten en/of bewegen voor mensen met die doelgroep te maken. Daarnaast wordt de website www.groningenbeweegt.nl, zo'n veertig keer per week bezocht. Ook is er overleg (geweest) met patiëntenverenigingen, lokale organisaties en lesgevers over sportief wandelen. En zijn er vele andere activiteiten en veel voorlichting geweest, die betrekking hebben op gehandicapten, chronisch zieken en sport. Wij verwachten een verdere toename van activiteiten en deelnemers in 2006 e.v. Asielzoekers en sport Door de sluiting van verschillende AZC's en de vele verschuivingen van personeel binnen het COA, is het lastig gebleken om projecten goed te laten lopen. Toch zijn er een aantal projecten geweest, die goed zijn gegaan. Daarnaast wordt er volop gewerkt aan andere projecten. Wekelijks krijgt in 2005 een groep asielzoekers karateles op het AZC (Musselkanaal), Zaalvoetbalvereniging WMC heeft i.s.m. het Huis voor de Sport een AZC-zaalvoetbaltoernooi georganiseerd. Hieraan hebben de AZC's uit Delfzijl, Musselkanaal, Oude Pekela en Winschoten deelgenomen. Op het AZC in Oude Pekela is in september 2005 een (dames) aerobicgroep opgericht, die nu wekelijks sporten. Naast de directe projecten is er ook veel contact met de AZC's, het COA en de gemeenten over sport en bewegen en asielzoekers. In een speciaal ontwikkeld sportgids voor de AZC's staan sportverenigingen opgenomen, die hebben aangegeven mee te willen werken. Het gaat om - in totaal - ca. 70 sportverenigingen (in de nabijheid van de AZC's). We verwachten een verdere toename van sportdeelname onder asielzoekers in 2006 e.v. 39. Kunnen alle WMO initiatieven medio 2006 in kaart worden gebracht? Dit met als doel om voor de invoering van de WMO 1-1-2007 de eventuele knelpunten weggewerkt kunnen zijn. Antwoord: Op 15 januari 2006 is tijdens een informatiebijeenkomst voor de statencommissie Welzijn , Cultuur & sociaal beleid en de statencommissie Omgevingsbeleid & Wonen een informatiebijeenkomst over dit onderwerp gehouden. Bij die gelegenheid is uitvoerig op de WMO en op het onderwerp Wonen, Welzijn en Zorg"voor kwetsbare doelgroepen ingegaan. Toen is ook een zogenaamde projectenladder uitgereikt waarin staat beschreven bij welke projecten de provincie betrokken is. Die projectenladder is ook voor de stand van zaken op dit moment nog voldoende actueel.. De provincie is op drie manieren bij de WMO betrokken: a. via het stimuleringsfonds zorg. De provincie verstrekt subsidie voor het WWZ project van de 24 gemeenten om zich gezamenlijk op de WMO voor te bereiden. Het project werkt goed en wordt door de gemeenten hoog gewaardeerd. Het project speelt in op de vragen waarmee de gemeenten bij de invoering van de WMO te maken krijgen. Omdat de invoeringdatum van de WMO is verschoven van 1 juli 2006 tot 1 januari 2007 hebben de gemeenten besloten het project te verlengen tot 1 januari 2007. Wij zullen het project tot 1 januari 2007 blijven ondersteunen. b. via het gebiedsgerichte werken welzijn. In vrijwel alle gebieden is de voorbereiding en ondersteuning van gemeenten bij de WMO een onderwerp. Tot nog toe gaat het om de inrichting van lokale loketten en het oprichten van steunstee's, maar in de komende periode kunnen ook andere knelpunten via het gebiedsgericht werken worden aangepakt c. via het patiënten en cliëntenbeleid. De gemeenten zijn op grond van de WMO verplicht een vorm van burgerparticipatie te realiseren. De SPC ( Samenwerkende Patiënten en consumentenorganisaties) heeft over dit onderwerp een notitie opgesteld, die met de gemeenten is besproken. Men richt zich ook op de ondersteuning van gemeentelijke cliëntenplatforms. Hiervoor heeft men tijdelijk extra middelen van VWS ontvangen: 3 jaar
13
lang € 100.000.In de provinciale notitie zorgvragersbeleid , die in voorbereiding is, zullen wij aandacht besteden aan de ondersteuning van de cliëntenparticipatie op het lokale niveau. Concluderend: naar onze mening verloopt de voorbereiding op de WMO in onze provincie goed. Met de bestaande instrumenten kunnen evt. knelpunten goed worden opgepakt. De hiervoor genoemde instrumenten bieden genoeg ruimte op eventuele knelpunten goed op te pakken. 40. De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest naar mogelijke verbeteringen in de gezondheidszorg. In 2005 zijn er diverse consultatieburo’s voor ouderen gestart. Kan dit project gezien worden als een waardevolle aanvulling op het terrein van verbeteringen in de gezondheidszorg? En zo ja kan dit provinciebreed worden gestimuleerd? Antwoord: De vorming van consultatieburo's voor ouderen is een van de manieren om mogelijke problemen bij ouderen vroegtijdig te kunnen signaleren. Een andere mogelijkheid is het inzetten van ouderenadviseurs of cliëntenondersteuners verbonden aan lokale loketten. Het onderwerp "preventie en vroegtijdig signaleren" van problemen bij ouderen vinden wij belangrijk. Het stimuleringsfonds zorg biedt de mogelijkheid om subsidies voor pilotprojecten beschikbaar te stellen. Het lijkt ons op dit moment te prematuur om provinciebreed in te zetten op consultatieburo's voor ouderen. Dit vraagt om een nadere oriëntatie: hoe staat dit in relatie tot de WMO, de lokale loketten, willen betrokkenen dit, waar moet de structurele financiering vandaan komen etc. Wij zijn bereid af te tasten hoe betrokkenen in onze provincie tegen dit onderwerp aankijken 41. Welke gevolgen heeft de nieuwe wet op de Ambulancezorg voor de provincie? Antwoord: De nieuwe Wet Ambulance zorg heeft tot gevolg dat de huidige taken en verantwoordelijkheden van de provincie komen te vervallen. De provincie zal niet lager de afgifte van vergunningen voor de ambulancezorg verzorgen: deze taak gaat naar het ministerie van VWS. De provincie zal ook niet langer betrokken zijn bij het opstellen van regionale ambulanceplannen. 42. Blz. 43 vervolg 44: Zijn de resultaten van het verbeterprogramma gemeentelijk jeugdbeleid over het jaar 2005 reeds bekend? In hoeverre sluit dit programma aan bij het WMO prestatieveld preventie jeugdbeleid? Antwoord: Het is niet goed mogelijk om resultaten aan te wijzen die specifiek gekoppeld kunnen worden aan het jaar 2005. Met de uitvoering van het Verbeterprogramma is in oktober 2005 gestart nadat de stuurgroep het uitvoeringsplan had vastgesteld. In dat plan is per verbeterpunt een trekker aangewezen en is er begonnen met de activiteiten. In februari 2006 verscheen een nieuwsbrief voor alle betrokkenen en geïnteresseerden die tegelijk het karakter had van een voortgangsrapportage. Deze nieuwsbrief is ook aan de leden van provinciale staten gezonden.Zoals bij het antwoord op de eerste vraag reeds is aangegeven, sluit het programma goed aan op de WMO. 43. Blz. 44 Zijn de wijzigingen a.g.v. de cultuurnota na het vaststellen van de programmabegroting 2005 aangebracht? Zo ja, welke wijzigingen betreft het dan en waar komt dit in de programmarekening tot uitdrukking? Antwoord: De wijzigingen a.g.v. de cultuurnota zijn inderdaad na het vaststellen van de programmabegroting 2005 aangebracht. In deel 2 van de programmarekening (beschrijving en middeleninzet per programma) wordt dit in paragraaf 7.3 (p.169-p.173) inzichtelijk gemaakt. Daar waar activiteiten zijn vervallen of aangepast zijn wordt dit gemotiveerd.
14
44. Blz. 44 Hoeveel scholen maken in 2005 gebruik van de leerlingbijdrage voor culturele activiteiten (absoluut en in percentage van het totaal aantal leerlingen in Groningen? Antwoord: Op pagina 171 van de programmabegroting wordt gesteld dat 40.000 leerlingen een bereik van 100% van alle basisscholen is en dat 85% (34.000 leerlingen) van deze scholen zich in de overtuigingsfase bevinden en 45% (18.000 leerlingen) in de plan- en uitvoeringsfase. Deze cijfers kunnen wij inmiddels als volgt nader specificeren: Voor het hele provinciale werkgebied gaan we uit van zo'n 40.000 leerlingen, waarvan ongeveer 5000 in het IVAK - en 35.000 in het KunstStation C gebied. Werkgebied KunstStation C (Marum, Leek, Grootegast, Zuidhorn, De Marne, Winsum, Eemsmond, Bedum, Ten Boer, Slochteren, Haren, Hoogezand Sappemeer, Scheemda., Menterwolde, Reiderland,Winschoten, Bellingwedde, Stadskanaal, Veendam, Pekela, Vlagtwedde) In 2004/2005 (er wordt, in aansluiting op de scholen, gewerkt met schooljaren) heeft 85% van de ongeveer 300 scholen de leerlingenbijdrage aangevraagd. Dat zijn 255 scholen. Voor het schooljaar 2005/2006 verwacht KunstStation C dat het percentage scholen nog hoger zal liggen: 90%. Werkgebied IVAK (Appingedam, Delfzijl en Loppersum) In 2005 heeft in het IVAK gebied 23,9% van de basisscholen de leerlingenbijdrage aangevraagd. Dit zijn 11 scholen. Het totaal aantal bereikte leerlingen aldaar is daarmee 1.151 en dat is 23,5% van het totaal aantal leerlingen in het IVAK gebied. Inmiddels heeft 39 % van de scholen de leerlingenbijdrage 2006 aangevraagd. Er is dus wel een stijgende lijn waar te nemen. Het lagere aanvraagpercentage in het IVAK gebied heeft te maken met het feit dat 100 % van de scholen jaarlijks intekent op cultuureducatieve activiteiten die het IVAK hen biedt via de 3 gemeenten. Daarnaast is er ook de Cie Schoolcultuur Primair Onderwijs waaraan 65 % van de scholen in het IVAKverzorgingsgebied deelnemen. Uit bovenstaande getallen/percentages kan dus niet de mate worden gemeten waarin er aan cultuur gedaan wordt op de scholen in ons werkgebied. Dit is ook in de evaluatie duidelijk aangegeven. 45. Blz. 45. Meevaller van 1,6 miljoen euro gerealiseerd door een alerte ambtenaar. Hoe is hier intern mee omgegaan (personeelsbeleidsmatig)? Antwoord: Wij kunnen u verzekeren dat hier op gepaste wijze mee is omgegaan. 46. Blz. 46 Is sinds de goedkeuring van het plan van aanpak voor RTV Noord (nu vier maanden geleden) de financiële situatie aanmerkelijk verbeterd, aangezien wordt gesproken van een “gezonde regionale omroep”? Kunnen wij een tussentijdse rapportage tegemoet zien omtrent de realisatie van het genoemde plan van aanpak? Antwoord: Wij snappen dat de betreffende passage verwarrend werkt. Ten opzichte van het plan van aanpak is er niet plots sprake van een spectaculaire verbetering. De financiële uitgangspunten van het plan van aanpak zijn nog steeds actueel. Een gezonde regionale omroep moet gelezen worden als een regionale omroep die een positieve exploitatie heeft en dus een gezonde basis voor de toekomst. Een rapportage wordt zoals met u afgesproken bij het plan van aanpak 2003 na afloop van het betreffende jaar verstrekt. Hierover wordt u steeds schriftelijk geïnformeerd. Wij zien geen aanleiding om van deze gemaakte afspraken af te wijken. 47. Blz. 174: Zijn de subsidies mondiale bewustwording te hoog geraamd of is de beoogde doelstelling niet behaald?
15
Antwoord: Het geconstateerde verschil tussen raming en realisatie van € 43.363 voordelig bij (subsidies voor) mondiale bewustwording wordt veroorzaakt door: - lagere toegerekende apparaatskosten € 42.145 - minder besteed aan incidentele subsidies € 506 (1,26% van het budget) - afwikkeling voorgaande jaren € 710 - afrondingsverschillen € 2 De lagere toegerekende apparaatskosten heeft te maken met een verschil tussen de feitelijke en de geraamde inzet van personeel en de daaraan toe te rekenen overheadkosten. Bij de programmakosten is er niet of nauwelijks sprake van verschillen tussen raming en realisatie. De suggestie dat de subsidies mondiale bewustwording te hoog zijn geraamd dan wel de beoogde doelstelling niet is behaald is dan ook niet correct. 48. Wat betekent de ‘nul-uitgaven’ gerealiseerd bedrag 2005 m.b.t Kunst en Cultuur algemeen; Kunsteducatie; Cultuurbehoud; Kunsten? Antwoord: De betreffende producten zijn nog van voor de cultuurnota. Na de vaststelling van de cultuurnota zijn de productgroepen veranderd in creatieve netwerken, Het verhaal van Groningen en Kunsten, conform de 3 programma's uit de cultuurnota. Hiermee zijn de oude producten komen te vervallen en daarom staat er bij de realisatie een 'nul uitgave'. De bijbehorende budgetten zijn met uitzondering van de apparaatskosten overgeheveld naar de nieuwe productgroepen. Voor nadere informatie verwijzen wij u naar de productenrekening 2005. 49. Blz. 160, redactioneel ten aanzien van omschrijving thema Welzijn. Hier wordt het jaar 2004 in de toekomstige tijd geschreven. Antwoord: Deze passage had inderdaad in de verleden tijd moeten staan. 50. Blz. 161. Waarom is niet in alle gemeenten een Cliëntenraad sociale zekerheid verbonden aan het WMO loket? Antwoord: Met het provinciale ondersteuningsaanbod "De Kunst van het Verbinden" (Ondersteuning realisatie van een provinciebreed concept voor Lokale Loketten), hebben wij gemeend de gemeenten te ondersteunen bij het tot stand brengen van een lokaal loket Wonen Welzijn en Zorg. Het ondersteuningsaanbod houdt in dat gemeenten worden geholpen met o.a. het opzetten van de regie binnen en achter het loket. Dit gedeelte wordt bij een aantal gemeenten verzorgd door het CMO (procesbegeleiding). Voorts wordt via het projectbureau WWZ het digitale gedeelte van het lokale loket geïmplementeerd (ook wel bekend als INVIS). Het opzetten van het lokale loket WWZ vloeit voort uit één van de prestatievelden zoals opgenomen binnen de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De verantwoordelijkheid voor de lokale loketten ligt dan ook bij de gemeenten. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe het lokale loket er uiteindelijk uit gaat zien. Dit betekent de gemeenten bepalen of de Cliëntenraad sociale zekerheid wel of niet verbonden wordt aan het Lokale loket WWZ. 51. Blz. 164.Er is veel Equal subsidie binnen gehaald. Zijn hiervan al zichtbare resultaten? Antwoord: De vier Equalprojecten zijn op dit moment volop in ontwikkeling. Er zijn nog geen grote resultaten te vermelden. Dit komt dat omdat het Ministerie de definitieve beschikkingen later dan gepland heeft afgegeven waardoor de start van het project enige vertraging heeft opgelopen. Gedurende de projectperiode wordt de vertraging ingelopen. Inmiddels is fase 2 van start gegaan.
16
52. Blz. 175 Zijn de oorzaken bekend van het achterblijven van het benutten van de middelen voor multifunctionele gebouwen? Zo ja, wat zijn deze oorzaken? Antwoord: In onze visie is er geen sprake van 'het achterblijven van het benutten van de middelen voor multifunctionele gebouwen'. Of in enig jaar sprake is van onderbesteding, hangt af van het aantal aanvragen en of deze aanvragen voldoen aan de criteria. Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor een onderbesteding.. In de periode 2004 t/m 2007 is jaarlijks € 500.000,00 beschikbaar. Conform het statenbesluit worden niet benutte middelen toegevoegd aan het daarop volgende jaar. Het budget blijft derhalve beschikbaar voor de realisatie van multifunctionele accommodaties. Bestuur 53. Blz. 47 In hoeverre heeft de provincie directe betrokkenheid bij het personeels beleid t.a.v. de Voorwaarts Voorwaarts? Antwoord: De voorwaarts voorwaarts is een stichting, die hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Wij nemen jaarlijks 10 vaardagen af en betalen dus voor de huur van het schip. 54. Blz 98, er staat dat 33 burgerbrieven/faxen/e-mails beantwoord. Zegt echter op zich weinig, hoeveel van dergelijke correspondentie is ontvangen (percentage beantwoord?). Antwoord: Wij hebben alle binnengekomen vragen beantwoord. 55. Blz. 187 Het preventief toezicht m.b.t. een zestal gemeenschappelijke regelingen wordt hoofdzakelijk geweten aan het te laat inzenden van de jaarstukken. “Hoofdzakelijk” suggereert echter dat ook andere argumenten hierbij een rol hebben gespeeld. Welke zijn dat? Antwoord: Naast de te late inzending van de jaarstukken kan ook de te late inzending van de begrotingen (na 15 juli voorafgaande aan het begrotingsjaar) reden zijn een gemeenschappelijke regeling onder het preventieve begrotingstoezicht te plaatsen. Een specifieke situatie wordt in dit kader ingenomen door de gemeenschappelijke regeling intergemeentelijk samenwerkingsverband de Blauwe Stad. Deze regeling is onder het preventieve begrotingstoezicht geplaatst in verband met de provinciale betrokkenheid ter zake. Door de instelling van preventief begrotingstoezicht is het mogelijk de ontwikkelingen meer nauwgezet te volgen en eventueel, waar nodig en/of wenselijk, een (formele) rol te kunnen spelen in besluitvormingsprocessen bij deze regeling. 56. Blz. 183/193 Op deze pagina’s wordt informatie verstrekt t.a.v. vergaderingen, rondleidingen, publieksaanvragen e.d.. Hoeveel bijeenkomsten zijn in het provinciehuis in 2005 georganiseerd en met welke omvang? Antwoord: In de programmarekening hebben wij de beschikbare informatie weergegeven. Het aantal bijeenkomsten en de omvang hiervan wordt niet afzonderlijk bijgehouden. Op dit moment zijn wij niet instaat deze informatie te leveren. Interne organisatie 57. Blz. 49 Wat is in 2005 gerealiseerd aan structurele bezuiniging op het gebied van formatiereductie? Antwoord: De opdracht formatiereductie tot en met 2005, € 1.031.000, is volledig ingevuld. Er is een bedrag van € 607.000 structureel en € 424.000 incidenteel gerealiseerd. Er zijn, eind 2005, 12.57 fte’s structureel vervallen. Als de gelegenheid zich voordoet (dat is als er structurele middelen/formatie vrijvallen) wordt de incidentele realisatie vervangen door structurele realisatie. 17
58. Blz. 49 Wanneer kunnen wij een eerste rapportage verwachten omtrent de effecten van de (ver)ander(d)e uitvoering van taken? Antwoord: Meer uitleg over de (ver)ander(d)e uitvoering van taken is te vinden op pagina 239 van de programmarekening. Daarin is gesteld dat er met enige regelmaat, bv eens per 4 jaar, dergelijke onderzoeken en op basis daarvan rapportages plaats zullen vinden. Ook is gemeld dat andere uitvoering is afgerond van: arbeidsmarkt en onderwijs; samenvoegen beleidsinformatie en documentaire informatievoorziening; programma’s en projecten. Inzet van “oud voor nieuw” is toegepast op natuurbeheer; kleinschalige waterberging en kleinschalige kavelruil. Algemene middelen 59. Blz. 220 Uitvoering van een nieuw onderzoek naar het risicoprofiel in 2007 wordt aanbevolen. Is het niet raadzaam om hier reeds bij de nieuwe aanbesteding van het accountantscontract rekening mee te houden in het kader van kostenbeheersing? Antwoord: De aanbesteding van het nieuwe accountantscontract handelt over de jaarlijkse werkzaamheden van de accountant, gericht op het afgeven van een verklaring bij de jaarrekening en deelverklaringen voor bepaalde met name genoemde zaken. In de offerteaanvraag en de ontwerp-overeenkomst is opgenomen dat bij eventuele aanvullende opdrachten de prijzen en tarieven gelden van het jaar waarin de opdracht plaats vindt. Daarmee wordt naar onze mening voldoende rekening gehouden met hetgeen in vraag 59 is verwoord. Financieel beleid 2005 60. Blz. 57 In de Integrale Bijstelling 2005 wordt melding gemaakt van een meevaller in de opbrengst opcentenheffing motorrijtuigbelasting. In de voordracht (7/2006) wordt op blz. 7-6 gesproken van een lagere opbrengst. Graag een nadere toelichting op dit punt. Antwoord: De meevaller bij de Integrale Bijstelling 2005 had betrekking op een meevaller in de raming ten opzichte van de Voorjaarsnota 2005. Deze meevaller was gebaseerd op de gewichtsverdeling van het voertuigenpark per ultimo juni 2005 en een verwachte groei van het aantal voertuigen van 2% voor geheel 2005. Feitelijk bleek de groei van het aantal voertuigen in 2005 maar slechts 1% in plaats van de geraamde 2%. Daardoor trad er bij de realisatie 2005 uiteindelijk een nadeel op van ca. € 437.200- ten opzichte van de raming 2005 in de Integrale Bijstelling 2005. 61. Blz. 59 Wat is de oorzaak van de relatief hoge overboekingen van kredieten bij welzijn, sociaal beleid en cultuur (50% van de raming)? Dit is een aanmerkelijke toename t.o.v. 2004. Antwoord: De overboeking zoals gepresenteerd is geen 51% van de raming, maar van het voordelig saldo bij dat onderdeel. Er moet echter worden opgemerkt dat de vergelijking met de cijfers 2004 in de tabel op pagina 59 niet correct is. Gebleken is dat in deze tabel voor 2004 nog ten onrechte de cijfers per functioneel hoofdstuk zijn opgenomen in plaats van de cijfers per programma. Daardoor is er nu sprake van een vergelijking van appels en peren. In bijlage 1 bij deze antwoorden treft u de correcte tabel aan, waarbij zowel voor 2005 als voor 2004 een vergelijking per programma valt te maken. Volgens de rekening 2004 bedroeg het verschil tussen realisatie en raming 2004 voor het programma Welzijn, sociaal beleid en cultuur ca. € 2.774.000 voordelig. Daarvan had ca. € 169.000 betrekking op overboeking van kredieten van 2004 naar 2005. In 2005 bedraagt het verschil tussen raming en realisatie bij het programma Welzijn, sociaal beleid en cultuur ca. € 1.452.000. Daarvan wordt ca. € 743.000 veroorzaakt door overboeking van kredieten van 2005 naar 2006. De redenen voor deze overboeking van kredieten hebben 18
wij toegelicht in de toelichting op de 3e wijziging van de begroting 2006 als onderdeel van de voordracht bij de jaarrekening 2005 (pagina 7-15 tot en met 7-17). Overigens willen wij u erop wijzen dat met ingang van 2005 het nieuwe beleidsplan 2005/2008 is ingegaan. Wellicht is dit de oorzaak van de relatief hoge overboeking in het 1e jaar. In bijlage 2 bij deze antwoorden geven wij u voor de volledigheid een specificatie van de overboeking van kredieten 2004-2005 en 2005-2006 voor het programma Welzijn, sociaal beleid en cultuur. 62. Blz. 62 Voor het merendeel zijn de afwijkingen tussen raming en realisatie bij de apparaatskosten relatief beperkt. Bij personeelsbeheer is echter sprake van een aanmerkelijk verschil, dat op blz. 64 nader is uitgewerkt. Zijn de voordelen t.a.v. werving en selectie en servicekosten structureel? Overigens lijkt de optelling niet te kloppen: het voordel van 1.512 samengevoegd met de realisatie van 828 levert een totaal van 2.349 terwijl bij de raming 2.240 staat vermeld. Antwoord: De voordelen m.b.t. werving en selectie en servicekosten zijn niet structureel. M.b.t. de servicekosten staat op pagina 64 vermeld dat werkzaamheden deels niet zijn uitgevoerd en doorschuiven naar 2006. De voordelen bij werving en selectie worden veroorzaakt door een beperkt aantal vacatures in verband met de taakstelling formatiereductie. De verwachting is dat, nu deze taakstelling de komende twee jaren zal zijn gerealiseerd en er de komende jaren sprake zal zijn van een grote leeftijdgebonden uitstroom, het aantal vacatures weer zal toenemen en de middelen voor werving en selectie weer nodig zullen zijn. Vergeleken wordt de raming van de kosten personeelsbeheer ad € 2.240.000 en de werkelijkheid ad € 828.0000, zijnde een verschil van € 1.412.000 ( zie pagina 62) met het positieve resultaat van de overige kosten personeelsbeheer op pagina 64 tot een bedrag van € 1.521.000. Echter in dit positief resultaat is een bedrag geteld, zijnde de vrijval middelen inzet CODA € 107.000. Dit betreft geen voordelig verschil van personeelsbeheer, doch van financiën. Indien hiermede rekening wordt gehouden bedraagt het positief resultaat € 1.414.000. Een bedrag van € 2.000 zijn afrondingen. Overige opmerkingen en vragen m.b.t. de programmarekening 63. Blz. 224 Citaat: “Omdat 2007 een verkiezingsjaar is, achten wij de kans daarop echter niet al te groot.” Is het College niet van mening dat een dergelijke suggestieve opmerking geen recht doet aan het objectieve karakter van en jaarrekening en een verkeerd signaal afgeeft naar de lezer? Antwoord: Aangezien wij in de paragraaf Weerstandsvermogen een inschatting willen geven van de kans dat een bepaald risico zich zal voordoen valt er in dit geval niet aan te ontkomen om een - in uw ogen suggestieve - opmerking te maken over de (on)waarschijnlijkheid dat er in het verkiezingsjaar 2007 door het huidige kabinet nog aanvullende rijksbezuinigingen zullen worden doorgevoerd. Vanuit de praktijk in het verleden kan een dergelijke opmerking worden gerechtvaardigd. Rijksbezuinigingen werden meestal door een nieuw aantredende kabinet doorgevoerd in het jaar volgend op het verkiezingsjaar. 64. Blz. 227 Zijn inmiddels in het kader van het OV Bureau afspraken gemaakt over het opbouwen van het weerstandsvermogen en de inbreng van de drie partners daarin? Antwoord: Het OV-bureau heeft inmiddels een notitie Weerstandsvermogen opgesteld. Deze notitie zal binnenkort ter goedkeuring worden aangeboden aan het Algemeen Bestuur van het OVbureau. Concrete voorstellen omtrent het weerstandsvermogen zal het OV-bureau bij ons indienen bij de aanbieding van haar Jaarrekening 2005.
19
65. Blz. 227 Wanneer is meer inzicht te verwachten in de hoogte van het financieel risico m.b.t. de vervanging van kunstwerken? Antwoord: Om een beter inzicht te krijgen in de financiële risico's zullen een aantal kunstwerken aan een grondig onderzoek door een extern bureau worden onderworpen. In de loop van 2007 zal meer bekend zijn over de risico's op korte en middellange termijn. 66. Blz. 228 Welke negatieve consequenties verwacht het College dat een eventuele overheveling van specifieke uitkering naar het provinciefonds m.b.t. hoofdkanalen heeft? Antwoord: Wanneer middelen, die nu rechtstreeks aan de provincie Groningen ten goede komen, naar het provinciefonds worden overgeheveld worden deze middelen in principe volgens een verdeelsleutel verdeeld over 12 provincies. Vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangegeven dat deze middelen zonder herverdeeleffecten zouden kunnen worden overgeheveld. Wij zetten hier vraagtekens bij omdat het provinciefonds werkt met een verdeling op grond van algemene gebiedskenmerken en alleen tijdelijk via integratieuitkeringen hiervan kan worden afgeweken. Vooralsnog houden wij er rekening mee dat een eventuele overheveling van middelen naar het provinciefonds tot minder middelen voor de provincie Groningen kan leiden. 67. Blz. 251 Welke maatregelen wil het College gaan treffen om de doelstelling van een meer integraal grondbeleid te realiseren? Antwoord: Het grondbeleid is in beweging. De realisatie van doelen in het landelijk gebied vindt na 1 januari 2007 plaats via het ILG. Voor veel van deze doelen (recreatie natuur, landbouw) is grond noodzakelijk. In de aanloop naar het ILG verschuiven de bevoegdheden van rijk naar provincie in de aansturing van BBL. Provincie wordt hoofdopdrachtgever van BBL. Hiervoor wordt nu een beleidskader grondverwerving uitgewerkt en een aansturingsprotocol BBL. Eea. gaat niet zonder interne afstemming van verschillende afdelingen. Daarnaast zijn en worden binnenkort de wettelijke mogelijkheden verruimd die porvincies meer meer bevoegdheden in handen geven om vormen van regionale gebiedsontwikkeling sterker te regisseren. voorkeursrecht, bestemmingsplanbevoegdheid, provinciaal projectbesluit, verevening. Vaak ligt hier een sterke relatie met grond en grondeigendom. Wij hebben hierin nog geen lijn bepaald. In 2006 en 2007 zullen wij ons buigen over de wettelijke mogelijkehden die het grondbeleidsinstrumtarium ons als provincie nieuw biedt. We komen daarvoor tzt met nadere voorstellen. Dit ligt in het verlengende van de discussie die wij eerder met de staten hebben gevoerd over het grondbeleid (2001) 68. Blz. 265 Wat is de oorzaak van de toegenomen doorlooptijd m.b.t. de goedkeuring van bestemmingsplannen? Hoe kan dit in 2006 worden ingeperkt? Antwoord: Voorop staat dat voor de goedkeuringsprocedure (maximale) wettelijke termijnen gelden die door ons in acht worden genomen. De feitelijke duur van een goedkeuringsprocedure wordt vooral bepaald door de aard en omvang van een plan en door het aantal en het gewicht van de daartegen eventueel ingediende bedenkingen. In het verslagjaar zijn, in vergelijking met voorgaande jaren, meer gecompliceerde plannen aan onze goedkeuring onderworpen geweest, hetgeen de gemiddelde behandelduur enigszins heeft doen toenemen. Op de mate van complexiteit van plannen hebben wij geen enkele invloed. Daarnaast geldt dat het totale planaanbod is toegenomen en wij als uitvloeisel van onze proactieve opstelling in toenemende mate worden betrokken bij de voorbereiding en opstelling van de gemeentelijke ruimtelijke beleidsdocumenten. Een en ander legt een extra beslag op de beschikbare "productiecapaciteit", hetgeen de proceduretijd van plannen enigszins nadelig zal hebben beïnvloed. Dat neemt niet weg dat wij ook in 2006 zullen streven naar een voort-
20
varende besluitvorming. Wij verwachten dat het vervallen van de wettelijke hoorplicht (per 1 juli 2005) en een in voorbereiding zijnde andere werkwijze van de Commissie Bestemmingsplannen een gunstig effect zal hebben op de behandelduur van plannen. Voordracht 7/2006 69. Blz. 7-5 Waarom neemt ieder jaar het percentage doorschuiven bij nieuw beleid toe? Hoe kan deze trend effectief worden omgebogen in de ogen van het College? (Overigens is het bijzonder positief dat het percentage vrijval verder afneemt in de loop der jaren.) Antwoord: Uit het overzicht in de voordracht blijkt dat voor de jaren 2004 en 2005 de doorgeschoven middelen Nieuw Beleid ten opzichte van de voorgaande jaren fors toenemen. De forse toename in 2004 is met name te verklaren door de bijdrage aan het depot Groninger Museum ad. € 1,5 miljoen uit de reserve ESFI. Begin 2005 is, na een langdurig overleg over o.a. de effecten voor de toekomstige exploitatie van het Groninger Museum, deze bijdrage toegekend en zijn afspraken gemaakt over de bevoorschotting in 2005. Indien dit in 2004 zou zijn gerealiseerd dan was de doorschuif van middelen uitgekomen op 29% i.p.v. 44%. In de voordracht hebben wij al aangegeven dat in de doorgeschoven middelen 2005 een bedrag van € 2,5 miljoen is opgenomen dat betrekking heeft op een aanvulling op de Reserve Cofinanciering Kompas. Voor de periode 2005-2008 wordt in totaal € 10 miljoen extra beschikbaar gesteld. Van het bij deze reserve beschikbaar bedrag over 2005 ad. € 7,0 miljoen werd ruim € 5,3 miljoen besteed. Indien hiermee rekening wordt gehouden in de realisatie 2005 wordt de doorschuif naar latere jaren 19% i.p.v. 51%. Wij zijn van mening dat de trend van de toename met name wordt veroorzaakt door de twee voornoemde substantiële posten. Indien de realisatie 2004 en 2005 wordt gecorrigeerd voor deze posten dan is er eerder sprake van een dalende trend bij het doorschuiven van nieuw beleid. Daarom zien wij nu geen aanleiding om maatregelen te treffen om de door u gesignaleerde trend om te buigen. 70. Blz. 7-7 Waarom is een verdubbeling van het budget voor vertrekbevorderende maatregelen voorzien? Antwoord: Er is per jaar gekeken wat is nodig aan vertrekbevordering, in dat jaar. Nu is voor de rest van de formatiereductieperiode (2006 en 2007) gekeken naar welke financiële ondersteuning nog nodig is voor de oplossing van kwalitatief of kwantitatief ongewenste situaties. Er is rond de jaarwisseling onder afdelingshoofden een eerste verkenning gehouden, waaruit het gepresenteerde beeld ontstond. Sociaal jaarverslag 71. Blz. 6 Zou de provincie niet een uitdagender streefbeeld moeten hebben dan een aantrekkelijk werkgever te zijn? Zeker gezien de wetenschap dat de provincie in de top zes van beste werkgevers in de non-profit sector staat. Antwoord: Aantrekkelijk werkgeverschap is het belang van de provincie om ook in de toekomst met voldoende gekwalificeerd personeel onze doelstellingen te realiseren. In het zijn van aantrekkelijk werkgever komt wat ons betreft een aantal zaken samen: interessant werk, dat medewerkers uitdaagt; verbreding en verdieping van deskundigheid; vernieuwend werken in het vakgebied, gericht op netwerken; samenwerkend in de organisatie en vooral in het maatschappelijke krachtenveld; op vernieuwing gericht leiderschap. Het zijn juist deze aspecten die in de ontwikkelagenda aan de orde komen. In deze brede zin is aantrekkelijk werkgeverschap in onze ogen een uitdagend streefbeeld. Daarnaast is ook het primaire en het secundaire arbeidsvoorwaardenpakket van belang. Met het huidige pakket kunnen we ons op de markt goed meten met concurrenten.
21
72. Blz. 9 Op welke wijze denkt het College de variabele beloning beter te verankeren in het toegepaste beloningsbeleid? Antwoord: Door er aandacht voor te vragen bij de managers en daar in management-developmentsessies mee aan het werk te gaan willen wij in de toepassing van het nieuwe systeem dichter bij de bedoeling komen. 73. Blz. 13 Bestaat er een relatie tussen de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek en het geconstateerde toegenomen ziekteverzuim? Antwoord: Dit is een lastige vraag. In onderstaand staatje geven we de ontwikkeling van het ziekteverzuim over de laatste 12 jaren. Er is sprake van een gestage daling van het ziekteverzuim. Ontwikkeling ziekteverzuim afgelopen 12 jaar
verzuimpercentage
8,0 7,9
7,5
7,5
7,0 6,9
6,5 6,0
6,3
6,5
6,5
6,6
6,1
5,5 5,6
5,6
5,0 5,1 4,5
4,8
4,0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
jaar
Te concluderen valt dat het ziekteverzuim 2005 in vergelijking met 2004 met bijna 1% is gestegen. Dat is voor ons een tegenvaller. Toch is het nog 1% lager dan in de 2e helft van de jaren ’90. En het is voor de hand liggend dat het ziekteverzuimpercentage niet altijd kan blijven dalen. We hebben veel energie gestoken in de begeleiding van zieke medewerkers en in het zo snel mogelijk reïntegreren. Daarmee is het beïnvloedbaar verzuim goed onder controle. Het verzuim is over het 1e kwartaal van 2006 niet verder gestegen. Voor het eerst hebben we in 2005 een werknemerstevredenheidsonderzoek gehouden. Daaruit bleek dat bijna alle medewerkers erg tevreden zijn over de provincie als werkgever. Wij kunnen over de directe relatie ziekteverzuim en werknemerstevredenheid op dit moment geen uitspraak doen. Verslag bevindingen controle 74. Blz. 8 Op welke wijze denkt het College de rechtmatigheidcontrole als primair proces (built in) te verankeren? Antwoord: In de brief aan uw Staten m.b.t. verslag van bevindingen controle jaarrekening 2005 van Ernst & Young Accountants wordt onder punt 1 antwoord gegeven op deze vraag. In deze brief staat het volgende: Geadviseerd wordt om de interne rechtmatigheidstoets over 2006 voort te zetten, met dien verstande dat de controle zal worden verspreid over het gehele jaar. Tussentijds dient intern gerapporteerd te worden over de bevindingen. Gelet op het feit dat wordt getoetst op basis van financiële mutaties in de administratie zullen wij in de maanden juni t/m augustus de eerste toetsing verrichten. Hierover zal intern (aan het MT) gerapporteerd worden. In de 3e
22
Concernrapportage. In de maanden november t/m februari zullen wij een zgn. eindtoets verrichten. Jaarverslag CdK 75. Blz. 25 Kunnen wij vanuit de CdK en/of het College een plan van aanpak tegemoet zien omtrent hoe het vertrouwen in de (provinciale) overheid kan worden verbeterd? Antwoord: De opmerking dat er reden is om in 2006 volop te streven naar het terugwinnen van het vertrouwen van de burger in de (locale) overheid in mijn persoonlijk jaarverslag op pagina 25 laatste alinea, heb ik gemaakt naar aanleiding van mijn ombudsfunctie. Ik krijg regelmatig brieven van inwoners van de provincie Groningen waarin zij aangeven dat zij hun vertrouwen verliezen in de overheid. Vaak handelt het dan om concrete problemen met gemeenten waar burgers tegen aanlopen op beleidsterreinen als ruimtelijke ordening (woningbouw, bestemmingsplannen) verkeer en vervoer (verkeerssituaties, overlast van vrachtverkeer, snelheidsregimes in bebouwde kom) en milieu (beheer van bermen etc). Zij vragen mij daarin te bemiddelen. Als commissaris van de koningin ben ik op grond van artikel 10 van mijn ambtsinstructie bevoegd om een ieder die belast is met bevoegdheden in de openbare dienst in de provincie te verzoeken om bericht en raad. Dit is ook van toepassing op burgemeesters van gemeenten in de provincie Groningen. In concrete gevallen maak ik gebruik van deze mogelijkheid om zo burgemeesters te informeren over de problemen/vragen/klachten waar inwoners van hun gemeenten mij mee benaderen. Tevens vraag ik hun om advies hoe de problemen/vragen/klachten van hun inwoners af te handelen. Daarnaast komt, wanneer ik dat nodig acht een en ander te sprake in mijn reguliere contacten met burgemeesters, bijvoorbeeld tijdens een gemeentebezoek. Het is niet de taak van de commissaris van de koningin, anders dan bovengenoemde, dan wel van het College van GS om ten aanzien van het terugwinnen van het vertrouwen van burgers op gemeentelijk niveau te komen met een plan van aanpak over hoe dit vertrouwen terug te winnen. Ook ten aanzien van het functioneren van de provinciale organisatie en het provinciaal beleid ontvang ik brieven waarin burgers een klacht/vraag of probleem aan de orde stellen, zij het in veel mindere mate. Veel van de klachten gaan over het niet beantwoorden van brieven of email en het niet nakomen van afspraken. Een aantal van de klachten hebben betrekking op een weinig klantvriendelijk opstelling van de ambtelijke organisatie. In 2006 zal het correspondentieprotocol en het Handvest voor dienstverlening hierom door leidinggevenden nadrukkelijker onder de aandacht van medewerkers worden gebracht. Daarnaast heb ik in het burgerjaarverslag 2005 een aantal verbeteringen voorgesteld om de kwaliteit van de dienstverlening ten aanzien van genoemde punten (niet beantwoorden van brieven of e-mail en het niet nakomen van afspraken) te verbeteren (paragraaf 2.5 pagina 30). Naast het burgerjaarverslag, wat ik mede zie als een instrument om de kwaliteit van dienstverlening te bewaken en te verbeteren, hanteert de provincie meer middelen om te werken aan het vertrouwen van burgers in de overheid. Ik noem een aantal: • burgerparticipatie en in relatie daarmee interactieve beleidsvorming en niet wettelijke inspraakmogelijkheden (in 2005 bij ongeveer 155 projecten); • jongerenparticipatie, om jongeren te betrekken bij en te interesseren voor de provinciale politiek; • de provinciemonitor die plaats gaat maken voor jaarlijkse onderzoeken naar actuele beleidsthema's en interactieve processen om vragen als "in welke mate is het beleid bekend en hoe wordt het beleid gewaardeerd" te beantwoorden; • het GS-spreekuur, waar inwoners terecht kunnen om met een gedeputeerde of CvdK van gedachten te wisselen over de (uitvoering van) het provinciaal beleid; • werkbezoeken van collegeleden en CvdK 23
Een separaat plan van aanpak omtrent hoe het vertrouwen in de (provinciale) overheid kan worden verbeterd, naast genoemde bestaande initiatieven en projecten, voegt in mijn ogen niet iets toe en kunt u om die reden niet tegemoet zien. Ten slotte wil ik opmerken dat het vertrouwen in de provinciale overheid niet een zaak is die uitsluitend is voorbehouden aan de commissaris van de koningin dan wel het College van GS. Ook Provinciale Staten hebben een rol bij het terugwinnen van dit vertrouwen. 76. Blz. 29 De CdK signaleert een aantal knelpunten. Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat ook de provincie in haar functionele contacten met andere partijen steeds meer op basis van uitvoerbaarheid, rendementstermen en resultaatverplichtingen afspraken gaat maken, gaat monitoren en de beschikbaarstelling van middelen gaat relateren? Antwoord: Voor alle duidelijkheid merk ik op dat de door mij genoemde knelpunten, waaraan u refereert, gerelateerd zijn aan de discussie rond het middenbestuur. Het zal bekend zijn hoe ik in die discussie sta. Niet denken in termen van (aanpassing) van structuren, maar focussen op de inhoudelijke aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Dat betekent dat de zaak zelf voorop staat. Hoe wordt het probleem opgepakt, wie zijn daarin (keten-)partners en welke rol is hier voor de provincie het meest aangewezen? Met deze procesmatige benadering correspondeert een bestuurscultuur waarbij uitvoerbaarheid, maatschappelijk rendement en resultaat voorop staat en niet primair wordt gedacht in termen van formele verdeling van bevoegd- en verantwoordelijkheden. Deze insteek werpt in de praktijk vruchten af, zie bijv. de ontwikkeling van Meerstad, maar ook de jeugdhulpverlening kan als voorbeeld worden genoemd. Geconstateerd kan worden dat deze manier van probleembenadering voor andere partijen soms nog even wennen is, maar in toenemende mate goed wordt opgepakt. Voorts zal duidelijk zijn dat deze denkwijze de voorkant van het proces betreft en dat daaraan niet de conclusie mag worden verbonden als waarvan in uw vraag sprake is. Wel geef ik u toe dat de door u genoemde punten, te weten de monitoring van gemaakte afspraken en de beschikbaarstelling van middelen, relevant zijn voor de verdere inrichting van het proces dat maatschappelijk rendement en resultaat moet opleveren. Burgerjaarverslag en reactie College van GS 77. Blz. 8 Is er zicht op hoe vaak het burgerjaarverslag in 2004 is opgevraagd door inwoners van de provincie Groningen? Antwoord: Wij hebben geen cijfers over het aantal keren dat het burgerjaarverslag 2004 schriftelijk of mondeling is opgevraagd. Wel is het verslag over 2004 in totaal 669 keer van de provinciale website gedownload en is 907 keer de digitale zgn. bladerversie bekeken. 78. Blz. 27 Op grond waarvan komt de aanbeveling voor het aanbieden van een digitale nieuwsbrief? Ligt hieraan een behoefteonderzoek ten grondslag? Antwoord: Aan de digitale nieuwsbrief ligt geen eigen behoefteonderzoek ten grondslag. Wel blijkt een digitale nieuwsbrief bij andere provincies in een behoefte te voorzien. Verder blijkt dat het niet hebben van een digitale nieuwsbrief een lagere score oplevert op de ranglijst van provinciale websites van Overheid.nl. Om deze redenen hebben wij besloten de aanbeveling over te nemen. 79. Blz. 43 Heeft het College een verklaring voor de verslechterde klachtenafhandeling? Waarom reageert het College niet op de opmerking dat afspraken niet worden nagekomen? Wat is hierop alsnog de reactie van het College?
24
Antwoord: In voorgaande jaren is bij de afhandeling van milieuklachten gekeken naar vriendelijkheid en servicegerichtheid. In het onderzoek in 2005 onder indieners van milieuklachten in 2004 is tevens gekeken naar de snelheid van afhandelen van de klacht, hoe klager tussentijds op de hoogte is gehouden, etc. In 2005 is dus voor de eerste keer zo uitgebreid inhoudelijk naar de behandeling van klachten gekeken en daarom kunnen de resultaten niet zonder meer met voorgaande resultaten worden vergeleken. Dat niet alle afspraken worden nagekomen is een van de conclusies van het onderzoek. Op basis van het onderzoek zijn de in het verslag opgenomen maatregelen aangekondigd of reeds gerealiseerd. Wij hebben geen redenen om te twijfelen aan de effectiviteit van die maatregelen, zodat wij daar in onze reactie niet nader op zijn ingegaan. Uit de herhaling van het onderzoek moet het effect van de maatregelen blijken. 80. Blz. 38 Graag dezelfde vragen beantwoorden t.a.v. de afwikkeling van e-mail-verkeer. 81. Welke technische maatregelen heeft het College t.a.v. de afwikkeling van het e-mail-verkeer getroffen? Antwoord op vragen 80 en 81: Het onderzoek met betrekking tot de afhandeling van e-mails betrof uitsluitend de e-mails die binnenkomen via het contactformulier op de website. E-mails die binnenkomen via
[email protected] zijn niet in het onderzoek betrokken. De binnengekomen mails via de website worden gescheiden in formele e-mails en informele e-mails. De formele e-mails worden ingeboekt en opgenomen in het documentatie en informatiesysteem (Doros) en volgen dezelfde procedure als 'fysieke' brieven. De problemen zijn ontstaan bij de informele e-mails. Deze informele e-mails worden geplaatst in de zgn. afdelingspostbussen. Bij de lancering van de website zijn de afdelingssecretariaten geïnformeerd en geïnstrueerd over het bestaan van deze postbussen. Door personele wisselingen, reorganisaties of samenvoegen van afdelingen en wellicht ook andere oorzaken is de situatie ontstaan dat deze elektronische postbussen niet zijn aangepast en/of worden geleegd. De technische oplossingen die zijn uitgevoerd betreffen het aanpassen van de postbussen, zodat iedere afdeling weer een eigen postbus heeft (alleen de afdelingen Beton en Waterbouw en Wegenbouw hebben één gezamenlijke postbus) en dat alle afdelingshoofden een kwartaalrapportage ontvangen over de binnengekomen e-mails. Als organisatorische maatregel zijn alle afdelingen nogmaals gewezen op het bestaan van de postbussen en hoe daarmee om te gaan. Onderzoek Zett’n goud deur 82. Blz. 9 Deelt het College de conclusies t.a.v. de integrale invulling? Zo ja, hoe denkt het College de gemeenten te kunnen uitdagen? Antwoord: Het onderzoek richt zich op de doelmatigheid en doeltreffendheid van Gedeputeerde Staten. Hiervoor is de Nota Bouwen en Wonen 2005-2008 gebruikt als cases om een beeld te kunnen vormen van de doelmatigheid en doeltreffendheid van Gedeputeerde Staten. De Nota Bouwen en Wonen 2005-2008 is zelf dus niet het onderzoeksobject. Bij de Programmabegroting 2006 is aangegeven dat wij voornemens zijn om de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Programma Wonen te toetsen. Het gaat hierbij om de productgroepen Regionale Planning, Bouwen en Wonen, Gemeentelijke Plannen en Technische Infrastructuur.In onze brief van 22 december 2005 hebben wij u hiervan mededeling gedaan.
25
83. Blz. 18 Neemt het College de suggestie over om bij de Voorjaarsnota met scenario’s en varianten te gaan werken? Antwoord: Wij zijn niet voornemens om bij de VJN 2006 te werken met meerdere scenario's voor de afwegingen van de voorstellen Nieuw Beleid. Wel zijn wij van plan inzichtelijk te maken welke voorstellen naar onze mening in de volgende college periode voor afweging in aanmerking komen. Onderzoek doelmatigheid en doeltreffendheid financieel toezicht op gemeenten 84. Blz. 8 Deloitte twijfelt over de bijdrage van de provincie aan de gerealiseerde verbeteringen bij gemeenten. Hoe ziet het College haar rol op dit gebied, zowel in het recente verleden als naar de nabije toekomst? Antwoord: Hoofddoelstelling van ons beleid bij het financieel toezicht op gemeenten is het verkrijgen en behouden van financieel gezonde gemeenten. Wij voeren binnen de mogelijkheden van de Gemeentewet het toezicht op maat uit op basis van het in deze provincie door ons vastgestelde beleidskader "Financieel toezicht op gemeenten en gemeenschappelijke regelingen". Het gemeentebestuur is primair verantwoordelijk voor een gezond financieel beleid. Om de transparantie en daarmee het democratische proces bij gemeenten te bevorderen is ingaande begrotingsjaar 2004 het Besluit Begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van toepassing. De dualisering leidde er onder meer toe dat een andere begroting- en verantwoordings-opzet wenselijk was om de raad in zijn kaderstellende en controlerende taak beter te ondersteunen. Daarnaast is door het Ministerie van BZK aangedrongen op verbetering van de financiële functie bij gemeenten. Onder de financiële functie wordt verstaan alles wat van belang is voor de wijze waarop gemeenten omgaan met hun financiële middelen, zoals de beleidsbegroting, financiële begroting, meerjarenraming, de productenraming, het jaarverslag en de jaarrekening, de treasuryfunctie, de planning en control, de kostprijzen, de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid. De financiële functie van gemeenten omvat ook het inzicht van de gemeenten in de eigen financiële positie. Van belang hiervoor zijn het BBV, de controle door de accountant van de jaarrekening en het financieel toezicht op de gemeenten. Daarnaast is ook de Informatie voor derden (Iv3) die gemeenten leveren, voor o.a. het berekenen van het EMU-saldo van belang. Door het voortdurend beoordelen en toetsen van de aan ons als toezichthouder toegezonden stukken streven wij een situatie na waarbij permanent inzicht voorhanden is over de meerjarige financiële positie van de Groninger gemeenten zodat de taakuitoefening van de gemeenten gewaarborgd is en blijft. Indien gemeenten, naar onze mening, niet aan bovenstaande voorwaarden voldoen wijzen wij de gemeentebesturen daarop. Dit was onze rol in het recente verleden en zal onze rol in de nabije toekomst zijn. Onderzoek De kracht van communicatie 85. Blz. 13 Op welke wijze denkt het College te kunnen bewerkstelligen dat samenhang ontstaat tussen de verschillende communicatie- en relatiemanagementinstrumenten? Antwoord: In het kader van de publiekscommunicatie zijn we aan het bekijken op welke wijze we hieraan vorm gaan geven. Wij hebben u hierover geïnformeerd middels de brief van 2 maart j.l. nr. 2006- 03495/9/A.10CK. Onder meer willen we een gezamenlijke noemer/vormgeving realiseren, huisstijl en welke communicatie-instrumenten we daarvoor gaan inzetten. Dit advies zullen we rond de zomer aan u zenden.
26
86. Gaat het College een systeem van effectmeting invoeren? Zo ja, wanneer is implementatie voorzien? Antwoord: We zullen kijken in hoeverre we op dit punt gedane aanbevelingen kunnen toepassen in onze werkwijze. In deze zullen we de conclusies als gedaan in de evaluatie van de provinciale monitor (2005) volgen. Uit deze evaluatie is het volgende geconcludeerd. De huidige opzet van de provinciale monitor niet voort te zetten, maar de vorm van onderzoek aan te passen aan de actuele behoefte van de organisatie aan onderzoeksinformatie. Het spreekt voor zich dat ook hierbij aandacht zal worden besteed aan de vraag van de bekendheid van de burger met de provinciale politiek en provinciaal beleid. Nieuwe vormen van beleid vragen na een introductietijd om antwoorden op vragen zoals: in welke mate het beleid bekend is bij degenen waarop het beleid zich richt, hoe de regeling/beleid wordt gewaardeerd e.d. Jaarlijks zal ik in plaats van de provinciale monitor in overleg met de organisatie inzichtelijk maken welke actuele beleidsthema's en interactieve processen onderzocht worden. Daarnaast wordt een maal per collegeperiode een breed provinciaal belevingsonderzoek gehouden. Brief GS onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid 87. Blz. 3 Wanneer wordt Provinciale Staten geïnformeerd over het risicoanalysesysteem voor gemeenten? Antwoord: Wij zijn voornemens met ingang van begrotingsjaar 2007 een systeem van risico analyse op de Groninger gemeenten toe te passen naast het reguliere begrotingstoezicht. In ons "jaarverslag toezicht financiën 2007" zullen wij Provinciale Staten hierover nader informeren. 88. Blz. 3 Waarom acht GS een handreiking aan gemeenten over de meerjarenraming niet zinvol? Antwoord: Wij achten een handreiking aan (alle) gemeenten over de meerjarenraming niet zinvol omdat de kwaliteit van de meerjarenraming per gemeente op grond van het reguliere begrotingstoezicht jaarlijks al wordt beoordeeld. Indien geconstateerd wordt dat de kwaliteit van de meerjarenraming naar onze mening onvoldoende is wordt het betreffende gemeentebestuur daarop door ons in een brief gewezen. 89. Suggestie: wellicht is het raadzaam om in het kader van de leesbaarheid bij toekomstige onderzoeken een vergelijkbare rapportageformat te hanteren. Antwoord: Wij zijn voornemens om vanaf het jaar 2006 de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid zelf uit te voeren. Wij verwachten dat dit ten goede komt van de uniformiteit.
27
Vragen en opmerkingen van de PvhN fractie bij de programmarekening 2005 en aanvullende stukken Programmarekening 2005 1. Programmarekening 2005 Hoofdstuk 0.1; Financieel beleid (Blz. 57). Er staat dat er een meevaller is in de opbrengst van de opcentenheffing motorrijtuigenbelasting. Het hogere bedrag is verrekend met een verlaging van de post onvoorziene uitgaven. Is dit een gebruikelijke procedure? En: hoe kan een meevaller in de opbrengst leiden tot verlaging van een uitgavenpost? Antwoord: Naast de meevaller opcenten motorrijtuigenbelasting ad € 0,57 miljoen bij de Integrale Bijstelling 2005 was er bij andere onderdelen van de begroting 2005 sprake van tegenvallers. In totaal bedroeg het saldo van mee- en tegenvallers bij de Integrale Bijstelling 2005 € 0,39 miljoen nadelig. Dit nadelig saldo is verrekend met de post voor werkelijk onvoorziene uitgaven. 2. Programmarekening 2005 Hoofdstuk 1.4. (blz. 82/83). Onderwerp: Lasten/baten en analyse ondernemend Groningen. De bedragen voor 'baten en lasten voor bedrijventreinen en logistiek' wijken af van de raming. Waarom is dat? Indien dit ligt aan de TIPP regeling: waarom is de TIPP regeling niet geraamd? En: waarom is de aanleg van de provincie-ring Reitdiep-tracé niet geraamd? Antwoord: Al gedurende het jaar 2005 is gesignaleerd dat de TIPP-gelden ten onrechte onder deze begrotingspost (duurzame revitalisering bedrijventerreinen) zijn geboekt. Correct is: boeking onder TIPP projecten binnen co-financiering Kompas. Inkomsten zijn afkomstig van Senter Novem, behoren tot TIPP programma van de provincie. Deze worden aangewend als cofinanciering van de TIPP projecten. Wij zullenin de volgende e.e.a. correct weergeven. M.b.t. de provincie-ring Reitdiep-tracé merken wij het volgende op: Wij hadden al langer de wens om de bruggen in het Reitdiepgebied door middel van glasvezelverbindingen te bedienen omdat de bestaande situatie, bediening door middel van ISDN, niet voldeed. Binnen het managementcontract beheer wegen en kanalen was echter niet voldoende budget aanwezig om dit te realiseren, totdat de mogelijkheid zich voordeed om één en ander te combineren met het project "Provincie-ring". Abusievelijk is dit niet opgenomen in de ramingen. 3. Programmarekening 2005 Balans en toelichting. (Blz. 274). Waarin zit de stijging van de investeringen met een economisch nut? Antwoord: De stijging met € 33.676.714 heeft betrekking op de volgende investeringen: - MK12, Fase 4 € 1.346.241 - Her- en verbouw SJ 4 € 95.000 - PAC - noodstroomvoorziening € 47.579 - Blauwe Stad € 27.800.485 - Ulsderpolder € 4.661.785 en daarop in mindering gebracht de afschrijvingen op investeringen met economisch nut met in totaal € 274.377. 4. Programmarekening 2005 Hoofdstuk 1.1; bedrijvigheid (blz. 71). Onderwerp: revitalisering en aanleg bedrijventerreinen. Verschillende revitaliseringprojecten zijn afgerond en in uitvoering. Ons idee is dat bij de uitvoering van het revitaliseringproject Rensel-Hoogebrug II de ambities naar beneden zijn bijgesteld. Kan misschien gesteld worden dat er sprake is van het voldoen aan de prestatie-indicatoren, omdat de ambities zijn bijgesteld, in plaats van omgekeerd?
28
Antwoord: De ambities van het project Rensel-Hoogebrug II zijn bijgesteld, omdat de financiering van het oorspronkelijke plan niet rondkwam. Gekozen is om een soberder project uit te voeren, op zodanige wijze dat de doelstellingen, zoals verwoord in de prestatie-indicatoren, overeind blijven. De indicatoren zijn de volgende: - duurzame bedrijventerreinen; - duurzaam ondernemen; - concentratie van stuwende bedrijvigheid. Productenrekening 2005 1. Productenrekening 2005 Hoofdstuk 7; Economische en agrarische zaken (blz. 274/275). Productgroepnummer 7302 Landbouw: Onderwerp Glastuinbouw. Onder de prioriteiten voor 2005 staat het acquieren van tuinders. Wij vragen ons af hoeveel tuinders er belangstelling hebben getoond voor, cq hebben laten weten dat ze zich willen vestigen in de glastuinbouw in de Eemsmond. Antwoord: In 2003/2004 heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen een consortium van tuinders en de provincie over mogelijke vestiging in het Eemsmondgebied. De wens van het consortium was om een bedrijf van minimaal 100 ha glastuinbouw op te richten, met doorgroeimogelijkheden tot ongeveer 225 ha. Deze groei zou in ca. 6 jaar tot stand kunnen komen, steeds met stappen van 30 ha. Het overleg kreeg een dermate serieus karakter dat ook het eerste inrichtingsmodel, de zogenaamde compacte variant, werd gebaseerd op de wensen van het consortium. Uiteindelijk heeft het consortium afgehaakt en is, vanwege de ingeschatte lengte van het planologische traject, naar de Wieringermeer gegaan. Het was toen al duidelijk dat pas in de loop van 2007/2008 grond uitgeefbaar zou zijn, in de glastuinbouwwereld duurt dat veel te lang. Wij hebben de acquisitie in 2005 dan ook niet zeer intensief kunnen oppakken. Er is met verschillende serieuze belangstellenden gesproken, maar ook hier geldt dat de start van de bouw van kassen nog te ver weg is om van concrete belangstellenden te kunnen spreken. Wel zijn er op dit moment serieuze contacten met een aantal belangstellende regionale tuinders. Op dit moment runnen ze elk hun eigen bedrijf en hebben ze de keuze gemaakt om (in een samenwerkingsverband) uit te breiden. Uitbreiding op de huidige locatie is niet mogelijk. In gesprekken hebbent wij hen zodanig weten te interesseren voor de Eemsmondlocatie, dat gezegd kan worden dat ze er "klaar voor zijn". Zij stellen momenteel een businessplan op voor een gezamenlijke locatie in het glastuinbouwgebied Eemsmond. 2. Productenbegroting 2005 Hoofdstuk 7. (blz. 258). Productgroepnummer 7104 Sectorstructuur, onderwerp Energy Valley. In de politieke inleiding (programmarekening, schoon en veilig Groningen, 5.5.1) staat vermeld dat in het kader van Energy Valley, twee projecten in gang zijn gezet (alternatieve verwerking slachtafval in Kornhorn en het CESNN project). In de productenrekening (blz. 258) staat dat in het kader van Energy Valley sprake is van 11 concreet in gang gezette projecten. Welke zijn dat? Antwoord: In totaal zijn in 2005 11 concrete projecten op het terrein van Energy Valley in gang gezet en (mede) gefinancierd door de provincie. Het betreft projecten die zijn gefinancierd uit het Energy Valley Krediet en uit het Innovatief Actieprogramma Groningen. De 11 projecten zijn: 1. Clean Energy Systems Noord-Nederland (CES-NN) 2. Alternatieve verwerking slachtafval in Kornhorn 3. Smart Power Systems 4. Costa Due 5. Grounds for Change 6. Mestverwerking Westerkwartier 7. Bio-energie Noord-Nederland (BENN) 8. Bijdrage laatste fase UFO Oosterhorn 9. Energiecongres RUG/Ederec 29
10. Haalbaarheidstudies Energie-opwekking Aldel 11. Laddermolen Tevens werd een financiële bijdrage geleverd aan de tweede fase van de Stichting Energy Valley (reserve cofinanciering Kompas).Daarnaast werd aan een groot aantal concrete projecten op het terrein van Energy Valley een inhoudelijke (niet-financiële) bijdrage geleverd.
30
Bijlage 1. Raming versus realisatie 2005 en 2004 Programma
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Ondernemend Groningen Wonen Karakteristiek Groningen Bereikbaar Groningen Schoon/veilig Groningen Gebiedsgericht Welzijn, sociaal beleid, cultuur Bestuur Bedrijfsvoering Algemene middelen Mutaties reserves Resultaat na bestemming
2005 raming - over/boeking realisatie
saldo
2004 raming - over/boeking realisatie
saldo
3.904 1.047 1.043 3.111 4.998 2.162 1.452 -222 1.452 9.579 28.526 -22.171
234 0 0 991 161 645 743 50 55 873 3.752
3.670 1.047 1.043 2.120 4.837 1.517 709 -272 1.397 8.706 24.774 -22.171
3.618 1.226 263 5.332 1.520 2.119 2.774 -223 -511 3.697 19.815 -14.606
464 92 30 1.483 656 650 169 35 0 240 3.819
3.154 1.134 233 3.849 864 1.469 2.605 -258 -511 3.457 15.996 -14.606
6.355
3.752
2.603
5.209
3.819
1.390
31
Bijlage 2. Specificatie overboeking kredieten Welzijn, sociaal beleid en cultuur overboeking 2004-2005 Cultuur en Welzijn Armoedebeleid Dorpsveiligheidsplannen vrijwilligerswerk en jeug&veiligheid Aansluiting jeugdzorg/jeugdbeleid Gebiedsprogrammas De Steeg Regionaal Cultuurplan Oost-Groningen Cultuurnota 2005-2008
17.000,00 25.000,00 12.633,13 23.140,00 66.572,31 12.000,00 3.891,06 9.076,00 Totaal 2004-2005
169.312,50
overboeking 2005-2006 Cultuur en Welzijn Projecten 2005 (gebieden): Veendam-Pekela-Menterwolde Stadskanaal-Vlagtwedde Westerkwartier Noord Oldambt
50.308,42 71.850,00 57.486,84 109.003,04 47.191,40
Projecten 2005 (speerpunten): Vrijwilligerswerk Jeugd en Veiligheid Huiselijk geweld Armoedebeleid
122.500,00 34.481,09 20.300,20 77.272,57
Projecten 2005 (jeugdzorg/beleid integraal): aansluiting jeugdzorg en -beleid outreachende hulpverlening risico jongeren
41.402,00 57.000,00
Regionale culltuurplannen: Noord Oost Westerkwartier Gorecht
5.009,56 16.963,09 6.584,47 1.737,99
Kunstuitlenen en artotheken Creatieve projecten Overgang nieuw beleid
4.217,63 9.731,55 10.000,00 Totaal 2005-2006
32
743.039,85
33