HET PROCES VAN AANRAKEN GESTALTTHERAPIE EN LICHAAMSGERICHT WERKEN • Greet Cassiers Inleiding: De mens als geheel Gestalttherapie wordt ook wel therapie van het contact genoemd. Hoe ik in contact ben of in relatie sta tot mijn omgeving, geef ik vorm met mijn lichaam. Als gestalttherapeuten diagnosticeren we niet de persoon, maar de persoon in relatie tot zijn omgeving. We diagnosticeren dus de relatie. In het lichaamsgericht werken is dat niet anders. We zullen steeds vanuit een lichamelijk gezichtspunt de relatie van de persoon met zijn omgeving onderzoeken en ook de therapeut cliënt relatie. In de gestaltbenadering zeggen we: de mens heeft niet een lichaam. Hij is zijn lichaam., hij is belichaamde ervaring. We beseffen het vaak niet, maar er is niets dat we niet lichamelijk doen: ademen, spreken, bewegen, gevoelens uitdrukken, tot actie komen, communiceren. Als ik daar even bij stil sta, merk ik dat ik dat een zeer opwindende gedachte vind. Het gebeurt zo vanzelfsprekend dat ik me vaak niet gewaar ben dat ik mijn arm beweeg, mijn hoofd schuin hou, mijn benen kruis en dat dit spontaan gebeurt in de interactie met mijn omgeving. Wij zijn lichaam én geest én gevoel in voortdurende wisselwerking met de situatie waarin we ons bevinden én wij zijn op die manier verhaal. En wat meer is: we vertellen dat verhaal met ons lichaam. Verlegenheid, drukdoenerij, vurig betoog, verstild wegduiken in een hoekje; het is waarneembaar gedrag waarmee ik een stukje van mijn verhaal vertel en dat hier en nu resoneert met de omgeving waardoor mijn verhaal zich verder ontwikkelt, we samen tevens een nieuw verhaal maken. Ik citeer graag de poëtische uitspraak van Georges Wollants: "Het lichaam is de draaideur die de wereld bij mij binnenlaat en waardoor ik me aan de wereld teruggeef' (geciteerd in Lambrechts, 1994, p. 30). Het is mogelijk dat ik vervreemd ben van mijn lichaam, mijn lichamelijke functies of bewegingen, maar ook dat feit is een deel van mijn verhaal. Door het besef dat mijn lichaam het verhaal van mijn leven is en vertelt, ben ik me bewust dat als ik de ander lichamelijk aanraak, ik eigenlijk zijn geschiedenis aanraak. Een jonge vrouw van 35 jaar, laat een gezichtsoperatie uitvoeren waarnaar ze lang heeft uitgekeken. Achteraf blijkt ze er, niettegenstaande de operatie is geslaagd en ze er objectief gezien beter uitziet, niet gelukkig mee. In de therapie wordt duidelijk dat ze het vreselijk vindt dat ze nu niet meer op vader lijkt. Vader is gestorven aan kanker toen zij 12 jaar was. Ze heeft destijds geen afscheid kunnen nemen. Door dezelfde grote neus als vader voelde ze zich verbonden met hem.
In dit artikel zal ik het eerst en vooral hebben over het lichaam als drager van de betekenis van de relatie waarbij ik me inspireer aan James Kepner (1993). Vervolgens zal ik het hebben over de theoretische, de methodische en de ethische dimensie van aanraking in de therapeutische relatie, om dan uitgebreid in te gaan op het gebruik van aanraken in de therapeutische relatie. 2. Het lichaam als drager van betekenis In wisselwerking met mijn omgeving organiseer ik mijn wereld zodanig dat ik kan functioneren, kan overleven, kan genieten, kan groeien. James Kepner is een Amerikaans gestalttherapeut, verbonden aan het Gestalt Institute of Cleveland, die als geen ander het lichamelijk aspect van de mens in relatie beschrijft.In zijn boek Bodyprocess (1993) hanteert hij twee begrippen: lichaamsstructuren en lichaamsproces. 2.1. Lichaamsstructuren •
Verschenen in GESTALT, tijdschrift voor gestalttherapie, jaargang acht, najaar 2001
Lichaamsstructuren zijn lichamelijke reacties op en aanpassingen aan zich herhalende prettige of pijnlijke situaties. Deze aanpassingen kunnen enerzijds leiden tot verhardingen en vervormingen of anderzijds juist tot slapte en vormeloosheid in spieren en gestel. Paul van 5 jaar voelt zich onmachtig in een bedreigende situatie en kan enkel een lijfelijk antwoord geven door zijn spieren te verkrampen, zijn houding te bevriezen, zijn adem af te snijden, zijn schreeuw in te houden. Als deze situatie zich meermaals herhaalt, is de kans groot dat hij gaat rondlopen met opgetrokken schoudertjes, houterig wordt in zijn beweging, zijn adem inhoudt, nauwelijks nog stem heeft, zich niet meer laat horen.
De vervormingen gaan zo bij iemand horen, dat ze een deel van hem worden. Ze zijn volle dragers van betekenis zonder dat deze betekenis evenwel helder is voor de persoon zelf. Als iemand aangesproken wordt op zijn nauwelijks hoorbare stem of een licht hellende schouder zal de persoon er vaak ofwel een fysieke verklaring voor geven of het afdoen met: `Dat is altijd al zo geweest.' of `Mijn vader had dat ook al'. Hij legt zelf geen relatie meer met de oorspronkelijke situatie waarin dit is ontstaan. Christine (34j) loopt met een ronde rug. Dat is al jaren zo. Iedereen kent Christine met een gebogen houding die duidelijk een misvorming inhoudt en die ontegenzeggelijk bij haar hoort. Zij was een onverwacht nakomertje in een gezin met vier kinderen. De ouders waren reeds op leeftijd en de oudste kinderen waren nagenoeg de deur uit. De ouders bereidden zich voor op een volgende levensfase toen Christine zich aanmeldde in het gezin. De boosheid, machteloosheid en wrok uitte vooral vader in hevige driftbuien naar Christine toe. Het gebeurde vaak dat vader Christine sloeg. Vanaf haar puberteit, toen haar lichaam vrouwelijke welvingen vertoonde, trachtte hij haar borsten aan te raken. Niet bij machte zich te verzetten tegen vaders geweld en handtastelijkheden kon Christine enkel antwoorden door zich proberen kleiner, onaantrekkelijker en onzichtbaarder te maken. Dat deed ze onder andere door haar rug te krommen, waardoor ze haar borsten kon verstoppen en haar zachte, kwetsbare voorkant kon beschermen en ze een pantser had om de slagen te incasseren.
Een andere vorm van een creatief aangepaste lichaamsstructuur noemt Kepner de compensatie en aanpassing voor een fysiek trauma of ziekte. Ter bescherming van het gekwetste deel neemt een ander deel van het lichaam een functie over of raakt over geactiveerd. Bekend is het voorbeeld dat bij blindheid iemands gehoor beter wordt. Marina (39j) wordt geopereerd aan borstkanker. Haar linkerborst wordt geamputeerd en ze wordt een tijd bestraald. De pijnen aan de gehele linkerkant van de romp zijn hevig en langdurend. Ze heeft de neiging om deze kant te sparen, haar linkerarm dicht tegen zich aan te trekken zodat ze hem nog nauwelijks gebruikt. Ze is rechtshandig. Ze gaat zich gedragen als iemand met een lamme linkerarm en een zeer stevige rechterarm die alles opvangt. Op een bepaald moment neigt ze zelfs scheef te lopen.
Wat zich in eerste instantie voordoet als een creatieve aanpassing of een lichamelijk antwoord op wat er gebeurt, kan verworden tot een onaffe situatie of zelfs tot een bevriezing van het proces als de situatie zich blijft herhalen. Deze aanpassing is vaak niet logisch voor de omgeving, maar is het zeker voor de persoon zelf. Er was op dat moment blijkbaar geen gepaste taal, zodat de persoon enkel met zijn lichaam kon spreken door terugtrekkende bewegingen, verkrampingen van spieren, inhouden van ademhaling, enzovoort. Een lichaamsstructuur is dus vaak een gefixeerde lichamelijke organisatie van het zelf in het interpersoonlijke veld (Tervo,1997). Veel van deze lichaamstructuren vinden hun wortels in de manier waarop een kind zich, vaak op zeer jonge leeftijd, aanpast aanzijn omgeving. Kinderen zijn erg lichamelijk en hebben op de afhankelijke situatie waarin ze zich bevinden, vaak enkel een lichamelijk antwoord. Ze worden bijvoorbeeld ziek en hangerig als antwoord op een chaotische periode in het gezin. Als een kind iets voelt wat wel relevant is in deze situatie, maar wat niet door het geheel gedragen wordt, kan het gebeuren dat het zijn gevoel insnoert en vervolgens afsnijdt. Zich inhouden, afknijpen, verstillen, verkrampen, dood maken zijn beschermings- of overlevingsacties. Er treedt een verlaging van de energie op waardoor het kind minder voelt en er ook minder expressie is. De ademhaling zal oppervlakkiger worden; mogelijk zal het de buik inhouden, middenrif opspannen, slikken, diffuus kijken, enz. Het kind verliest zijn besef van verdriet,
identificeert zichzelf met de kramp en de overlevingsstrategie zodat het volledig vervreemd raakt van zijn verdriet. Deze verkramping is belichaming van het verdriet geworden, zonder dat het kind of de volwassen persoon zelf of de omgeving dat op het moment zelf of later als dusdanig herkent. Daarbij is het belangrijk de creatieve aanpassing niet enkel te zien als wat het kind kan verdragen in het veld, maar ook als iets dat het kind denkt dat het veld op dat moment kan dragen (Tervo, 1997). Elke structuur is dus een manier van creatieve aanpassing aan een tot nog toe ondraaglijke situatie en ze wordt hinderlijk of problematisch doordat het creatieve volledig verloren gaat in volgende gelijkaardige situaties. Het kind en later de volwassene antwoordt met deze verkramping. 2.2. Lichaamsproces Lichaamsproces is het proces dat start op het moment dat er een interactie is tussen een persoon en zijn omgeving waarbij deze lichaamsstructuur of onaffe situatie aangesproken wordt. Christine (uit eerder voorbeeld) loopt op straat in de stad. Een bekende loopt een eindje achter haar, herkent haar typische lichaamsbouw en denkt: ' Hé leuk Christine! Even praten en misschien een kop koffie drinken'. Hij neemt een aanloopje, geeft haar vanachter een tik op de schouder en roept blij verrast haar naam. Christine schrikt zich te pletter, draait zich vliegensvlug om, roept verontwaardigd: `Godverdomme', en geeft hem een mep. De bekende schrikt van haar heftige reactie. Hij had dit vriendschappelijk bedoeld. Ze staan beduusd tegenover elkaar. De kop koffie wordt vergeten. Marina (uit eerder voorbeeld) komt na een jaar bij de arts die haar behandelt. Hij maakt haar attent op de manier waarop ze zit en loopt. Op dat moment beseft ze dat ze nog steeds de hele linkerkant van haar bovenlichaam tracht te beschermen. Als de dokter even zijn hand op haar rechterschouder legt, strekt ze haar rug. Het voelt even als opluchting. Dan is ze zich gewaar van de akelig lege plek. Plots begint ze te huilen. Het verlies, zelfbeeld, schaamte, de opmerking die haar man maanden geleden maakte waaruit ze aanvoelde hoeveel moeite hij met de amputatie had, de angst voor de dood, het loslaten van verwachtingen; heel de lading komt los. Haar rechterschouder ontspant een weinig.
In beide voorbeelden is duidelijk hoe de beveiligende structuur geraakt wordt. De persoon kan zich niet meer handhaven met het gekozen overlevingsgedrag. In de ontmoeting, de aanraking onstaat een proces wat beiden uit evenwicht brengt. Door de heftige reactie van Christine wordt helder dat er een belangrijk verhaal aangeraakt is alhoewel beiden mogelijk niet begrijpen om welk verhaal het gaat. Soms wordt het voor de betrokken persoon enkel duidelijk dat er een gevarenzone is geraakt en er een overlevingsstructuur is. Het kan een aanleiding zijn om in therapie te gaan. 3. Werkwijze Door een experientiële en een fenomenologische werkwijze helpen we als gestalttherapeut de cliënt `te ervaren wat er is' zodat hij gewaarzijn kan ontwikkelen van zijn lichaamstaal en -structuur en daarin opgesloten angsten en behoeften. We houden ons niet bezig met diagnoses te stellen of iemands lichaamsstructuur te analyseren om vervolgens een behandelingsplan op te stellen om de cliënt `gezonder' te maken of te veranderen. Er wordt niet naar een bepaald doel of naar ideaal beeld toegewerkt. Doordat de therapeut zijn eigen 'awareness' inbrengt kan de cliënt de 'awareness' van zijn lichamelijkheid vergroten. Dit is uiteraard geen analyse of duiding, het is in hoofdzaak aandacht geven aan. Via aanraking kan het proces verder onderzocht worden. Hierbij zie ik contact als millimeterwerk (dit in tegenstelling tot de dramatische acting-out bewegingen van bioenergetica bijvoorbeeld). Het is in de subtiele en vertraagde beweging dat therapeut en cliënt op een veilige en geconcentreerde manier datgene kunnen verkennen wat zich op de contactgrens voordoet. Ook bij het lichaamsgericht werken blijven de belangrijkste methoden in gestalttherapie: -
- 'awareness' ontwikkelen - spiegelen en overdrijven - fenomenologisch formuleren van het waargenomene - onderzoeken van de contactgrens - aanraken - - de polariteit benadrukken Aanraken is dus slechts één van de mogelijkheden in lichaamsgericht werken. 4. Ethische dimensie Aanraking in een therapeutische context blijkt vaak taboe te zijn. Na de zeer bevrijdende periode van de jaren '60-'70 waarin `alles moet kunnen', en de grenzen (ook in therapie) erg vervaagden, volgden in de jaren ' 80-' 90 de aanklachten van cliënten voor seksueel misbruik door hun therapeut. Tijdens opleiding en supervisie krijg ik vaak de verwonderde reactie van studenten: `mag het dan weer, aanraken?'. Het lijkt me belangrijk opnieuw een eerherstel te bieden voor aanraking in een therapeutische context met in achtneming van een aantal ethische regels. In de ethische dimensie zijn vragen aan de orde als: 'Wat is de context? Is er een relationele basis voor aanraking? Is het procesbevorderend voor de cliënt op dit moment? Heb ik als therapeut gewaarzijn over de aard van de aanraking (strelend, troostend, erotisch, agressief, seksueel getint)? Geeft de cliënt toelating om aangeraakt te worden? Daarbij is het belangrijk dat ik me realiseer als therapeut dat aanraken een krachtig en riskant instrument is en dat ik op elk momentbesef ontwikkel over wanneer aanraking het therapeutisch proces van de cliënt bevordert en wanneer niet. Bovendien is het belangrijk dat de therapeut bereid is de verantwoordelijkheid te dragen voor alle belevingen en interpretaties van de cliënt. 5. Aanraking in een therapeutische context 5.1. het omgaan met grenzen Aanraken is de eerste taal die we aangereikt krijgen. Aanraken is levensnoodzakelijk. De meeste kwetsuren en de daarbij horende lichaamsstructuren ontstaan doordat mensen of te weinig, of te veel, of ongeïnteresseerd aangeraakt werden. Dit laatste wil zeggen: zonder respect en uit eigen belang aanraken kan de ander kwetsen en zal lijfelijke sporen achterlaten. De aanraking mist wederkerigheid; er is geen aandacht voor de behoefte van de ander. Als klein meisje word ik meer geknuffeld dan me lief is omdat ik er zo schattig uitzie. Het is best mogelijk dat ik eerder kattig zal reageren en de grijpende handen tracht te ontwijken of me doodstil hou tot het over is. Ook als mijn partner meer wil vrijen dan mij lief is en voortdurend zijn ritme aan me opdringt, heb ik na een tijd geen zin meer om te vrijen en verstijf ik bij iedere beweging waarin ik een signaal meen te zien. Dit wil niet zeggen dat een moeder niet moet stoeien met haar kind of dat een vrijpartij waarin seks om de seks aan de orde is, niet goed zou zijn. Het gaat om herhaald grensoverschrijdend gedrag of om een wegblijven van de grens bij een tekort aan aanraking. Bovenstaande voorbeelden gelden ook in omgekeerde zin. Ook de grijpende beweging kan een vorm van lichaamsstructuur zijn. Kinderen en volwassenen die niet aangeraakt worden verstijven in houding en beweging. Doordat er te weinig of geen lijfelijke uitwisseling is met de omgeving en met de mensen die belangrijk zijn droogt de stroom op. Het is mogelijk dat spieren verharden, de huid droog en taai wordt doordat er letterlijk te weinig doorstroming van bloed is; de ademhaling oppervlakkiger, de houding en beweging houteriger worden. In de aanraking komt een mens in relatie tot leven. De ervaring van het `tussen' kan een blije ervaring zijn, vol verwondering over het nieuwe. Dit `tussen' kan ik ervaren doordat er een doorstroming is van bloed in mijn aders, mijn spieren zich ontkrampen, ik rustig ademhaal, mijn huid tintelt en warm wordt, mijn bewegingen ronder worden; ik het gevoel heb dat ik `er ben', `er mag zijn' en dat niets hoeft.
5.2. De fenomenologie van de aanraking 5.2.1. Betekenisgeving aan aanraking Wat ons vaak parten speelt in het contactproces is de betekenis die we geven aan een bepaalde houding, beweging, handeling van de ander. Ieders levensverhaal zit vol onaffe aspecten. Structuren in het lichaam worden niet meer gerelateerd aan een bepaalde gebeurtenis. Bij de lichaamsherinnering horen een bepaalde associatie, herinnering van dreiging, liefdeloosheid, vriendschap, veiligheid. Die betekenis geven we zelf en is vaak een complex geheel van beweging, gebaar, gezichts-uitdrukking, geur, klank, sfeer, inval van licht, plaats in de kamer, kleuren, nabijheid, en dergelijke. Jan, 48 jaar vertelt hoe spannend en angstig het is om contact te maken met zijn vrienden en collega's. Hij verlangt erg naar een vlotte omgang met hen. Het valt me op dat hij steeds in zijn rechterschouder knijpt terwijl hij dit vertelt. `Dit is om mijn schouder te steunen en te ontspannen' zegt hij. Hij heeft het idee, dat als zijn schouder zich zou ontspannen, hij vlotter in de omgang met anderen zou kunnen zijn. Op mijn vraag hoe het hier en nu speelt, bevestigt hij dat hij het zeer spannend vindt om naar hier te komen. Ik vraag hem eerst de spanning in zijn schouder te overdrijven. De steeds aanwezige angst vergroot. Vervolgens vraag ik hem een comfortabele positie te zoeken voor zijn arm zodat ook de schouder ondersteuning krijgt. Ook in deze houding blijkt de angst van Jan te vergroten. Verandering is dus angstig. In dialoog met zijn schouder blijkt de pijn hem juist te behoeden voor verandering. Ik merk bij mezelf een impuls om de schouder van Jan aan te raken en vraag hoe dat voor hem is. Hij denkt even na en zegt dan dat het OK is. We nemen de tijd om elkaar te vertellen wat voorgrond wordt als ik aan zijn rechterkant ga zitten. Ik vraag of het ok is als ik mijn hand op zijn schouder leg. Ik nodig hem uit te vertellen wat hij gewaar is en de tijd te nemen om aanwezig te komen in zijn arm en schouder; met zijn aandacht te komen naar de plaats waar ik hem aanraak. Ik vertel hem wat er bij mij gebeurt. Th: Ik ben me nauwelijks gewaar van mijn hand. Ik trek mijn schouder op, hou mijn adem in en heb de neiging om over te hellen naar de linkerkant. J: Ik voel je hand niet op mijn schouder. Ik merk dat ik mijn hand beweeg Th: Ik merk dat ik nu op beide voeten sta en dat mijn hand neerligt op je schouder. Ik voel je hemd. J: Ik kan mijn arm een stukje voelen Th: (maakt een beweging met de vrije hand om mee te zoeken tot waar Jan in zijn arm aanwezig is) J: (trekt met een ruk zijn hele arm terug en bedekt hem met de vrije linker arm) Th: (houdt hand op Jan's schouder) Wat gebeurt er? J: (kijkt verschrikt; de tranen komen hem in de ogen) Ik dacht datje mijn arm zou afhakken. Even zag ik een dode arm. Th: (verwonderd over deze uitspraak, wacht af in zelfde houding. Na een paar minuten) Wil je dat ik je loslaat? Wil je dat ik verder van je weg ga zitten? J: (angstig) Nee, loop nu niet weg... Th: (merkt dat Jan iets wil vertellen, maar dat het hem grote moeite kost) Wat het ook is, je kan het me vertellen als je wil, maar het hoeft niet. Het is OK zo. J: Moet dat dan niet? (ietwat angstig en verwonderd). Th: Als je het wil vertellen is dat prima, maar je kan ook een ander moment kiezen. J: (legt nu zijn ingetrokken arm opnieuw op de armleuning en ontspant) Th: Wat is er bij jou nu op de voorgrond ? J: Mijn aandacht is bij die hand... (duidt precies aan tot waar hij zijn hand gewaar is, plots heftiger) Dit heb ik al vele jaren verstopt... Th: Wat is `dit'? J: Dat die arm niet werkt, die is dood. Th: Kan je een zinnetje maken dat begint met mijn arm... J: Mijn arm is dood en ...ik voel tintelingen in mijn vingers ...(haalt opgelucht adem) Th: Mijn hand voelt warm, ik voel het bloed kloppen in mijn handpalm. Ik voel je
schouder. Th: Ik ga mijn hand nu van je schouder nemen en ga op mijn plaats ga zitten? Is het OK? J: (knikt, glimlacht, zijn ogen blinken). Het is duidelijk dat als je in een therapeutische context aanraking voorstelt je geen weet hebt van welke verhalen er aangeraakt worden en dat eenzelfde soort aanraking door personen zeer verschillend ervaren zal worden, naargelang de betekenis die zij van uit hun levenservaringen eraan zullen geven. Het is duidelijk dat tijdens dit proces het verhaal van Jan wordt aangeraakt. Uiteraard snap ik hier niets van. Het is slechts een stukje van een puzzel. In de praktijk van het aanraken spelen verschillende factoren een rol: 1. de context waarbinnen dit gebeurt; 2. de intentie: de wens en/of behoeften van beide betrokkenen; 3. de twee aspecten van aanraking: geven en ontvangen; 4. de manier van aanraken: vriendschappelijk, beschermend, bestraffend, ritueel, seksueel, erotisch, speels, functioneel (iemand tegen houden als er een auto aankomt); 5. de betekenis die beiden geven aan de ervaring zelf, de kleur ervan (aangenaam of onaangenaam) en de figuur of de figuren die van hieruit gevormd worden (kan verschillende oude of onaffe gestalten inhouden); 6. de feitelijkheid: wat is het fysieke Bewaarzijn in botten, gewrichten, spieren, aders, huid, beweging, houding, energie - huishouding? Door dit rijtje wordt duidelijk dat de betekenis die ik geef aan een bepaalde ervaring slechts mijn werkelijkheid is, terwijl ik de neiging heb dit tot de totale en enige werkelijkheid te maken. Hierdoor blijft de oude situatie gehandhaafd en kan zich geen nieuwe gestalt vormen. Daarom hou ik er als therapeut aan om in de eerste plaats aanraken te herleiden tot wat feitelijk, lijfelijk waar te nemen valt bij beide personen. Er gebeurt iets in de spieren van je arm, hand, in het gewricht van je schouder, elleboog en pols, in je vingers. Dit kan je als feitelijk waarnemen. 5.2.2. Waarnemen van `wat is' Contact en zeker contact via aanraking kan zeer spannend zijn. Spanning die zich kan vertalen in opwinding en/of angst. Hoe ga ik met deze spanning om in dit contact, in deze context? Wat is mijn lijfelijk antwoord? De vaardigheid die ik als therapeut met de cliënt oefen is aanwezig zijn in het moment, in deze situatie, met deze persoon. We vertellen elkaar beurtelings wat we gewaar zijn en wat er achtereenvolgens voorgrond wordt. In een groep wordt een awarenessoefening voorgesteld: Rita en Janien zitten tegenover elkaar en geven elkaar een hand. De uitnodiging is: wees aanwezig in de handeling, ga met je aandacht naar het feitelijk gewaarzijn in je hand en je gehele lichaam en benoem wat er achtereenvolgens voorgrond wordt in deze oefening (vijf minuten). Rita: Ik denk: 'dit doen we even'... Janien: Ik schrik ervan dat jouw hand zo ijskoud en stijf voelt... Rita: (kijkt naar buiten) Janien: Mijn aandacht gaat naar de kilte van je hand; ik word erg ongemakkelijk. Ik heb de neiging om je hand warm en stevig vast te pakken en te wrijven. Ik besef tegelijkertijd dat dit een vanzelfsprekende zorgreactie van mij is en herken dit patroon van mij om te gaan zorgen. Ik voel mijn eigen hand niet... Rita: Ik kijk rond en zie het vensterraam. Het is moeilijk om mijn aandacht er bij te houden... Janien: Ik had even wat tijd nodig om te beslissen om je hand gewoon vast te houden. Ik merk dat ik moeite heb om me niet schuldig te voelen en realiseer me dat ik verkramp in mijn onderarm... Rita: (zucht)
Janien: Het duurt even vooraleer ik mijn aandacht naar mijn eigen hand kan brengen. Ik focus me nu op de houding van mijn vingers en merk dat mijn pols verstijft en ik mijn schouder optrek... Rita: Het lijkt alsof ik er niet ben... Janien: Ik voel het bloed stromen in mijn arm, pols en vingers... Rita: (ogen dwalen rond) Janien: Ik voel me vol aanwezig in mijn hand en betrap me erop dat ik denk: 'hoe kan ik haar bereiken?'. Rita: Ik ben me bewust van mijn rechterschouder Janien: Ik voel hoe jouw vingers zich iets ontspannen. Je huid blijft kil aanvoelen. Ik voel nog steeds mijn bloed stromen, mijn hand voelt warm en levend. Ik merk dat ik rustig adem. Rita: Ik heb het gevoel dat ik mijn hand en arm aan jou gegeven heb. Die zijn niet van mij. Ik voel nu kramp in mijn schouder. In de nabespreking en met name toen ze hoorde welke emoties en bezorgdheid bij Janien naar boven komen, realiseert Rita zich dat haar koude handen erg bekend zijn (lichaamsstructuur). Zo voelen ze al jaren. Ze herinnert zich plots dat ze als kind altijd iets met haar handen wou doen (knutselen, iets maken) en dat dat van moeder niet mocht. In het kille huisgezin waren normen en plichten aan de orde en was er geen plaats voor plezier. Rita realiseert zich dat ze zich letterlijk afgesneden heeft van haar handen. Ze raakt ontroerd en neemt spontaan Janiens hand vast. Hier begint het proces van opnieuw toe-eigenen van het deel dat ze ooit weggegeven heeft. Janien herkent haar grijpende en zorgende reflex en is blij dat ze tijd genomen heeft om gewaar te zijn hoe ze hierin aanwezig is. Focussen op wat lijfelijk bij haar gebeurde, hielp haar hierbij. Contact is een voortdurende beweging tussen geven, uitreiken, grijpen en ontvangen, enerzijds, en terugtrekken, inhouden, anderzijds. Omdat ik weet hoe spannend het kan zijn om aangeraakt te worden (angst en verlangen), zal ik me misschien inhouden om de ander aan te raken, terwijl ik best verlang om dit te doen. Of ik pak de ander onverhoeds beet en vermijd te voelen hoe angstig ik ben. Beide manieren van aanraken (inhouden of grijpen) hebben tot gevolg dat ik vermoedelijk niet in contact ben met de ander, maar eigenlijk bezig ben mezelf te redden of mijn eigen behoeften te voldoen. Ondertussen ga ik mogelijk voorbij aan `wat is' en wat er op de contactgrens gebeurt doordat mijn focus niet ligt op wat `hier en nu' gebeurt. Door aan te raken leren beiden gewaarzijn op te bouwen over hoe zij aanwezig zijn in het contact en hoe zij samen dit veld creëren. Het proces van zichzelven voltrekt zich door alert te zijn voor wat achtereenvolgens voorgrond wordt, te realiseren dat ik de keuze hebt om niet in het oude drama te investeren, zodat een nieuwe figuur voorgrond kan worden. 6. Tot slot Het is duidelijk dat aanraking een complex proces is. Door het licht er op te laten schijnen, hoop ik enige nieuwsgierigheid wakker gemaakt te hebben om dieper in te gaan op het proces van aanraken in al zijn facetten. Het zal ondertussen duidelijk zijn dat aanraking in de therapeutische context op geen enkel moment bedoeld is om aan eigen behoeftevervulling te doen, maar om de cliënt te helpen gewaarzijn op te bouwen. De onderliggende visie is dat aanraking levensnoodzakelijk is; dat contactvolle aanraking leven brengt; dat door aanraking structuren kunnen zichtbaar worden en 'awareness' kan vergroot worden, en dat onaffe situaties kunnen afgerond worden. Literatuur Fleming Crocker, S.(1999). A well-lived live, Essays in Gestalt Therapy. Cleveland: Gestalt Institute of Cleveland. Kepner, J.(1993). Body proces. San Francisco: Jossey-Bass
Lambrechts, G. (1994). Het eigen gezicht van de Gestalttherapie. Kortrijk: Instituut voor Communicatie. Merleau-Ponty M. (1997) Fenomenologie van de waarneming. Amsterdam: Ambo. Praag, van, D. (1987) Gestalttherapie. Een procesbenadering. Leuven : Acco. Tervo, D.(1997). Physical processwork with childeren and adolescents. British Gestalt Journal, vol. 6. Smith, E.WL. e.a. (1998). Touch in psychotherapy, New York: The Guilford Press. Yontef, G.M. (1993) Awareness, dialogue and process. Highland (NY): The Gestalt Journal Press.