-
ursdie Tinndrinstellen 1 voor Jusiasllectu: raad 1druk, ·ees . belang ren op er om 1gje 't
!n'.
aar de "ot het dzame zetten •estrij•erho>. Onardige waar·der in her len zijn :tueel. m toe Jdiger Hij is maar we rid l zijn in de goede doen, n zijn ctuele zetten 1selijk 1.ar als rende r over
s &_o 9 1994
393 Het tot stand komen van bet sociaal-liberale kabinet-Kok heeft terecht opzien gebaard. De traditionele tegenstellingen tussen vvo en Partij van de Arbeid zijn, dankzij o66, overbrugd. Op deze 'doorbraak' in de partijpolitieke verhoudingen, en op de vraag hoe duurzaam zij zal zijn, moeten we ons echter niet blind staren . Het beleid dat het paarse kabinet wil gaan voeren, vertoont namelijk opvallende overeenkomsten met dat van vorige kabinetten. Opnieuw staat de financieel -economische problematiek centraal. Bezuinigingen en hun inkomenseffecten; vermindering van het financieringstekort en beperking van de collectieve lastendruk: ze zullen, net als in voorgaande jaren, de menings- en besluitvorming in en rond het kabinet beheersen . Deze ontwikkeling werd ingezet in het begin van de jaren 'S o . De opmars van het liberale marktdenken, in combinatie met toenemende problemen met betrekking tot beheersing van de overheidsuitgaven, leidde in vee! W esterse Ianden tot een sterke accentuering van het financiele beleid . De invloed van de minister van Financien nam, ook in Nederland, navenant toe. Van dit 'primaat van Financien' vormt het kabinet-Kok het voorlopige hoogtepunt. Zien we even af van de politieke kleur van de nieuwe bewindslieden, dan blijkt dat de minister van Financien premier is geworden; dat de directeur van het CPB tot minister van Financien is benoemd; en dat de financieel specialist van de grootste regeringspartij het ministerie van Sociale Zaken gaat lei den . Deze 'vercijfering' van de Nederlandse politiek heeft zeer reele achtergronden, zoals de noodzaak om financieel niet a! te vee! achterop te raken bij de ons omringende Ianden. T och heeft het primaat van Financien ook aanzienlijke bezwaren: - bij de effectiviteit van het beleid van bezuinigingen en lastenverlichting kunnen grote vraagtekens worden gezet, in het bijzonder wat betreft de veronderstelde groei van de werkgelegenheid; - de prijs van inkrimping van de collectieve sector is hoog. Dwars door aile partijen heen wordt geklaagd over de sjofellieid van bepaalde collectieve voorzieningen. Met de gemiddelde sociale uitkering is het niet vee! beter gesteld; - de verzorgingsstaat verliest aan samenhang en legitimiteit als bezuinigingen het belangrijkste, zo niet enige oogmerk vormen. Wat zijn de inhoudelijke argumenten om, bijvoorbeeld, de koppeling van lonen en uitkeringen te halveren; om de toegang tot de ww, in een tijd van groeiende baanonzekerheid, verder af te sluiten? En niet in de laatste plaats: waarom wordt de A ow, voorloper van een ge"individualiseerd stelsel van sociale zekerheid (en dus paarsavant-la-lettre), toch weer verder afhankelijk gemaakt van de draagkracht van de partner? Het nieuwe kabinet is te zakelijk en mist een duidelijke visie, zo is van verschillende kanten opgemerkt. Maar misschien is het wei andersom en moet de visie die het kabinet wei degelijk heeft, en die het van de kabinetten-Lubbers 1, II en m geerfd heeft, eens op haar realiteitsgehalte getoetst worden. Op haar praktische houdbaarheid (economisch, sociaal en cultureel) op langere termijn .
Het primaat van Financien
PAUL KALMA Directeur van de Wiardi Beckman Stichtina; redacteur van s &.P
s &._o 9 1994
3 394
_Van postmaterialisme naar pragmatisme De Duitse sociaal-demode macht' (Franlifurter Allgecratie is overgeschakeld op meine Zeitung), Jette vooral een nuchtere, ondemeop de meerderheid, niet op mervriendelijke koers. De de Groene coalitiepartoverheid moet bij haar een ner. 2 Met een 'ecologische stap terugzetten. Er is industriepolitiek' die baeen duidelijke verschuiving nen in de industrie poogde merkbaar in de klemtoon: te redden - 'nahezu urn naar werkgelegenheid, en jeden Preis'- , is Schroder naar ruimte voor het beerin geslaagd de gedesdrijfsleven om die werkgeorienteerde arbeiders oplegenheid te creeren. nieuw aan de SPD te binJACOBUS DELWAIDE Verhoudingsgewijs wordt den, weg van extreemHo?Jddocent Politieke Wetenschap, ook minder nadruk gelegd rechts en zelfs weg van de Katholieke universiteit Brussel op milieu-eisen. Postmatecou. 1 Het feit dat de rialistische thema's zijn Republikaner (3, 7 procent) echter niet weggesmolten, en vooral de liberalen (4.4 integendeel: De Groenen vormen nu een vast procent) de Landtag niet haalden, laat de sociaalbestanddeel van het Duitse politieke landschap, en democraten zelfs toe in Niedersachsen met krappe de 'iikologische Modernisierung der lndustriegesellschcift' meerderheid aileen te regeren. Toch dook hier blijft een kemstuk van het sociaal-democratische opnieuw het oude SPD-dilemma op: in de mate programma. waarin arbeiders gelijmd worden, worden postmaIn concurrentie met de cou van Bondskanselier terialisten afgestoten. Ook in Niedersachsen verHelmut Kohl en de invloedrijke Duitse Groenen loor de s Po stemmen op haar groene flank, namebereidde de SPD zich voor op Superwahljahr 1994. lijk in dienstencentra zoals Hannover en BraunschMet een nieuwe voorzitter, Rudolf Scharping, en weig, en in aile universiteitssteden. met nieuwe programmatische accenten. Dit artikel De Groenen hebben zich ontpopt tot de 'nieuschetst de electorale positie van de SPD, alsmede de we derde kracht' in Duitsland: ze hebben de liberakoerswijziging die de sociaal-democratie in het len hun oude rol van noodzakelijk correctief tegennieuwe Duitsland heeft ondergaan. over de grote partijen afgenomen.4 Oat heeft levensbedreigende gevolgen voor de FDP, zoals 'Rood-groen' ontgroend bleek toen de partij de 5 procent-drempel niet haalEen 'rood-groene' coalitieformule staat niet bovende tijdens regionale verkiezingen in Hamburg, aan de s P D's officiele verlanglijst. Toch heeft deze Niedersachsen en Sachsen-Anhalt, evenals tijdens formule zich electoraal bewezen: in Niedersachsen de Europese Parlementsverkiezing. Precies omdat leidde de rood-groene formule in maart 1994 tot De Groenen niet meer weg te denken zijn uit de winst voor rood en voor groen, tot een meerderDuitse politiek, is het ook niet meer mogelijk voor heid links van het midden. De idee dat 'roodde s Po om het groene thema voiledig te recuperegroen' automatisch een electorale toeloop naar ren. In die zin is Willy Brandts omarmingstactiek rechts tot gevolg zou hebben, werd hier dus gelotijdens de eerste helft van de jaren tachtig die naar genstraft. Maar zo 'groen' was Niedersachsens een dergelijke recuperatie streefde mislukt, waarrood-groene formule nu ook weer niet. Premier schijnlijk omdat ze te laat kwam en De Groenen Gerhard Schroder, 'een pragmatisch technicus van politiek reeds wortel hadden geschoten.
Het nieuwe
Duitsland en de
sociaal-democratie
s &_o 9 1994
395 De nieuwe werknemer Het dilemma dat Brandts omarmingstactiek inhield, namelijk het 'waardenspagaat' tussen de traditionele kiezers van de s Po en haar postmaterialistisch georienteerde aanhang, hlijft echter hestaan. Het Heidelhergse opiniepeilingsinstituut Sinus meent een uitweg te zien . Midden jaren tachtig had Sinus, door z'n onderzoek te richten op waarden in plaats van sociaal-economische categorieen, een aantal 'milieus' of doelgroepen uitgefilterd; daaronder waren twee 'traditionele' SPD-milieus- het 'traditionele' en het 'traditieloze' arheidersmilieu, en drie 'ecologisch-postmaterialistische' SPD-rnilieus: het 'technocratisch-liherale', het 'hedonistische', en het 'altematieve' milieu. 5 Traditionele arheiders (5 procent) streven naar een hevredigende levensstandaard en naar in de 'werkzekerheid', ze richten zich op degelijke consumptie en op spaarzaamheid; het hetreft voomamelijk vakarheiders, en ze zijn zeer vaak met pensioen. Traditieloze arheiders daarentegen (I 2 procent) dromen van het 'hijzondere', luxueuze Ieven, willen 'spontaan' consumeren op middenklasseniveau en Ieven vaak hoven hun middelen; het betreft voomamelijk ongeschoolde arheiders met !age inkomens, en ze zijn vaak werkloos. Technocraten (9 procent) streven naar het intensieve Ieven, succes, zelfverwezenlijking, en consumeren graag 'hijzonder', op avant-garde niveau; het zijn doorgaans mensen met vwo-opleiding ofhoger, in de hogere of hoogste inkomenslagen. Hedonisten (I 2 procent) streven naar vrijheid en ongehondenheid, naar het goede, originele, ongeplande Ieven; het zijn vaak jonge mensen in de !age tot gemiddelde inkomensklasse, die hun opleiding voortijdig hebben afgehroken. Altematieven ( 2 procent) zijn milieubewust, verwerpen uiterlijkheden, en streven naar authenticiteit en zelfverwezenlijking, naar deelname in het politieke en culturele Ieven; het betreft vooral mensen met de hoge tot hoogste opleiding, met zowel hescheiden als hoge inkomens.6 2. Vgl. de commentaren in Siiddeutsche leiwna, 14 maart 1994, en Franlifurter Allaemeine Zeituna, 14 en '5 maart '994· 3· Ursula Feist, 'Rationale Entscheidung fur die Demokratie', Das Parlement Nr. ''• 18maart 1994,p . 13 4· 'Schwieriger Prolilierungskurs der
FOP', Neue Ziircher Zeituna, 30 maart
1994oP· 7· 5. 'Bewaitigungsmuster der deutschen
Samen vertegenwoordigen de arheidersmilieus dus I 7 procent van de kiezersmarkt, de postmaterialistische milieus 2 3 procent. Daartussen onderscheidt Sinus nu, als gevolg van diepgaande veranderingen in de arheidswereld, een 'nieuw werknemermilieu' met Altersschwerpunkt onder de 25 jaar. De nieuwe werknemer, voor wie high-tech dee! uitmaakt van het dagelijks Ieven zowel thuis als op het werk, streeft naar creativiteit, verantwoordelijkheid, en levenslange ontwikkeling, naar een zo aangenaam mogelijk Ieven, maar met een 'realistisch ' , 'conventioneel-modem' consumptiepatroon. 7 Typisch voor het nieuwe werknemermilieu zijn individualiserende en functionalistische denkpatronen, die het hoven-onder wereldheeld hehhen afgelost dat ganghaar was in het milieu van proletarische oorsprong. Men heeft vertrouwen in de eigen vakkwalificaties en in het eigen prestatievermogen en men vertrouwt erop ook in de toekomst gevraagd te zijn, professioneel succes te hehhen en de levensstandaard stapsgewijs te kunnen verhogen. Politiek moet in dit milieu vooral een 'resultaatgeorienteerd prohleemoplossings-management' zijn: voor de traditionele partij- en machtscultuur is er weinig geduld, vooral onder vrouwen. 'Het nieuwe werknemermilieu vertegenwoordigt de arheidswereld van het high-tech-tijdperk'; de dominante politieke filosofie van dit milieu wordt gevormd door de hasislijnen van de SPD-politiek, namelijk sociale zekerheid en ecologische verandering van de industriele maatschappij. Het nieuwe werknemermilieu vertegenwoordigt slechts 5 procent van de kiesmarkt, maar zal in helang toenemen, ook vanuit sociaal-cultureel oogpunt; het vormt de electorale groeisector van de toekomst en client door de s Po te worden hezet, tot zover Sinus. 8 In een meer dramatische vorm werd dergelijk advies reeds in de jaren zeventig gegeven aan de s Po (en de sociaal-democratie in het algemeen) door Ronald Inglehart, toen hij het 'postmaterialistische' fenomeen uitfilterde en van z'n naam voor-
Einheit: Zusammenfassung der wichtigsten Ergebnisse eines sozialwissenschaftlichen Untersuchungsprogramms der Institute polis und Sinus', Mi.inchen/ Heidelberg, juni 1992, ms. Vgl. ook 'Planungsdaten fi.ir die Mehrheitsfahigkeit der SPD: Ein Forschungsprojekt des Vorstandes der SPD, Bonn, Zusammen fassender Bericht', augustus 1984, ms. · 6. Vgl. 'Lebensweltforschung und
Soziale Milieus in W est - und OstDeutschland: Eine Information des Sinus-Instituts fi.ir den Parteivorstand der SPD', Heidelberg, mei 1992, ms. 7· Vgl. Sinus-Instituut, 'Lebensweltforschung und Soziale Milieus' . 8. Polis/Sinus, 'Bewaitigungsmuster der deutschen Einheit'.
s&._o9 1994
3 zag. Inglehart zag hier een groeisector die weliswaar burgerlijk van oorsprong was maar die door zijn sensibiliteit veel dichter bij de sociaal-democratie stond, en die voor haar dus voor het grijpen lag.9 Zoals men weet is deze aanbeveling niet in vruchtbare aarde gevallen bij de 'Schmidt-spo'. 10 Ingleharts postmaterialisme-thesis is eigenlijk de enige politicologische voorspelling die geklopt heeft; de Sinus-voorspelling is een stuk minder gewichtig, maar ze klinkt plausibel. En de 'Scharping-spo' lijkt beter in staat dergelijke kansen waar te nemen dan de 'Schmidt-spo' destijds. Toch kleeft er aan dit koortsige zoeken naar nieuwe electorale goudaders een gewisse geur van Verzwe!ftuna. De nieuwe voorzitter
De selectie van Rudolf Scharping als voorzitter was een bevrijdende slag voor de SPD, daarover waren vriend en vijand het eens. Na de weinig eervolle afgang van Bjorn Engholm was de SPD in een diepe crisis gezakt. Voor het eerst in haar geschiedenis waren er meerdere kandidaten voor het voorzitterschap. De partij opteerde voor een vlucht naar voren door de. keuze over te Iaten aan de Ieden, die op 13 juni 1993 'advies', mochten uitbrengen. Het was een ongewone stap, niet aileen voor de SPD (ooit was die partij Robert Michels' prototype van de oligarchische organisatie en haar 'ijzeren wet'), maar ook voor Duitsland, waar goede historische gronden zijn om huiverig te staan tegenover plebiscitaire ontwikkelingen, en waar partijen veel waarde hechten aan politieke Willensbilduna en identiteit, en derhalve beducht zijn te verworden tot kiesverenigingen naar Amerikaans model. Het leden- 'advies' werd een verbluffend succes. Normaal neemt ongeveer een tiende van de 9oo. ooo SPD-leden actief deel aan het partijleven. Er was gehoopt op een opkomst van 15 procent, maar op die zondag troostten zich zowat 469. ooo partijleden, niet minder dan 57 procent, de moeite om hun stem te gaan uitbrengen in het plaatselijke
Ortsverein. De pers was lyrisch. Zelfs de conservatieve Franlifurter Allaemeine Zeituna zag hiervan mogelijkerwijze 'een impuls uitgaan die het politieke Ieven in Duitsland als geheel' zou kunnen veranderen. 1 I Het was 'een signaal ook voor de andere partijen', oordeelde het Dtisseldorfse Handelsblatt. De centrum-linkse Franlifurter Rundschau sprak van 'een kans voor de politieke cultuur in ons land' . De links-alternatieve Taaeszeituna daarentegen betreurde het feit dat de SPD-linkerzijde haar stemmen 'braaf' had verdeeld tussen de kandidaten Gerhard Schroder en Heidemarie Wieczoreck-Zeul (met respectievelijk 3 3 procent en een eervolle 26 procent), en dat met de overwinDing van Rudolf Scharping (4o procent) vooral de angst voor politieke experimenteD zegevierde. ' 2 Schroder en Wieczoreck-Zeul, die allebei hun wortels hebben in de linkervleugel, waren samen dus goed voor 6o procent van de stemmen. Scharping behaalde hoge percentages in het zuiden en westen, maar ook in het oosten in 'de nieuwe bondsstaten' . 1 3 Partijbonzen in Nordrhein-Westfalen, Baden-Wtirttemberg en het Saarland hadden zich voor Scharping en vooral tegen Schroder uitgesproken, hetgeen in die Lander opvallend !age scores voor Gerhard Schroder tot gevolg had. 1 4 Bovendien was Schroder, de belangrijkste drager van de 'rood-groene' formule, net iets te happig geweest op het voorzitterschap, dat voor hem net iets te duidelijk een opstapje betekende naar het kanselierschap. 1 5 Als jongste voorzitter die de partij ooit had gekozen was Rudolf Scharping daarentegen de man die rustig 'doorzettingsvermogen', ernst en ook compassion uitstraalde; eindelijk leek het zesjarige 'interregnum' dat volgde op Willy Brandts 23-jarige voorzitterschap 'duurzaam te zijn overkomen' , aldus de Siiddeutsche Zeituna. Terugblikkend zouden Hans-Jochen Vogel en Bjorn Engholm nog slechts 'overgangsoplossingen' lijken waarvan de sporen spoedig zouden verwaaien, beaamde de Stuttaarter Zeituna. Weinig charisma tisch, zeker in vergelijking
9. Vgl. Ronald Inglehart, The Silent
Frankfurter Allaemeine Zeituna, 15 juni
Revolution: Chanaina Values and Political Styles Amana Western Publics (Princeton:
1993. Vgl. ook het commentaar van Fuhr op 9 juni. 12. Aile commentaren d. d. 15 juni I993 I 3. Vgl. SPD Materialien, Mitaliederbefraauna, 13,juni I993, pp. 16- •7. 14. Vgl. o.a. Frankfurter Allaemeine Zeituna, 24juni 1993. 15. Giinter Gaus, 'Warten bis der Fisch beillt', Freitaa, I7 juni 1993.
Princeton University Press, 1977), voor-
al pp. 231 en 262 ff., 285. IO. Vgl. Jacobus Delwaide, 'Postmaterialism and Politics: The "Schmidt spo" and the Greening of Germany', German Politicsjrg. 2 Nr . 2 (1993), 243 -269 . 11. Eckhard Fuhr, 'Sonntag mit Folgen',
s &_o 9
1 994
3 97 met Brandt, maar onbelast door intriges en schandalen, was Scharping vooral de keuze van 'het midden', aldus de Franifurter Rundschau, van 'de kleine man', preciseerde de Franifurter Allgemeine Zeitung dus niet van het 'postmateriele, nieuw-burgerlijke levensgevoel' dat de partij sinds de jaren tachtig afficheerde . 16 Dus meer burgerkost in plaats van nouve/le cuisine, concludeerde Giinter Gaus: 'Waarom niet? In de T oscana gaat de s P D haar stemmen niet vinden.' 1 7 AI snel nadat de partijleden hem als voorzitter hadden uitverkoren, opende Scharping de aanval op de verdedigers van Besitzstanden of corporatistische privileges . Voor de SPD moesten sociale democratie en de 'Sicherung des Standortes Deutschland' op gelijk niveau komen te staan, verklaarde Scharping. 18 Reeds als premier in Mainz, zo stelde het Handelsblatt goedkeurend vast, had Scharping belangrijke posten bezet met vertegenwoordigers uit de wereid van fin ancien en industrie. 1 9 Scharping was een man uit de mainstream-SPD die de partij met betrekking tot zowel de binnenlandse als de buitenlandse politiek op een nieuwe, meer realiteitsgerichte koers wilde richten. Scharpings nieuwe koers beloofde niet aileen ontnuchtering na de postmaterialistische koers van de jaren tachtig, maar ook afslanking na een lange traditie van sociaal-democratische gulheid met de openbare hand. Der Spiegel sprak aanvankelijk zelfs van 'een nieuw Codesberg', zinspelend op het beroemde partijcongres dat in 1959 een punt zette achter het marxistischverzuilde tijdperk van de SPD. 20 Toch kon Scharpings peiformance dergelijke gewichtige vergelijkingen niet direct rechtvaardigen: als partijvoorzitter leek hij zich aanvankelijk vooral te onderscheiden als 'een voorzichtige evenwichtskunstenaar tussen rivaliserende groepen en personen in zijn partij . ' 2 1 Scharping liet ook enkele professionele steken vallen; zijn teleurgestelde reactie op de verkiezing van christen-democraat 16. Aile geciteerde commentaren d.d.15juni 1993 . 17. Gaus, 'Warten bis der Fisch beil3t', Freitas, 17 juni 199 3. 18. Rudolf Scharping in een toespraak tot .de SPn- Bondsdag-fractie op 22 juni 199 3, zoals geciteerd in Der Spieoel Nr. 27,5juli 1993 /p. 21. '9· Thomas Linke, 'Kursbestimmung', Handelsblatt, 15 juni 199 3. 2o. 'Ein neues Godesberg', Der Spieoel Nr. 27, sjuli 1993, p . 21-23.
Roman Herzog tot Bondspresident met de steun van de liberalen, bijvoorbeeld, kwam niet zeer goed over. T erugblikkend is die reactie evenwel te begrijpen, want de Herzog-verkiezing lijkt het signaal te zijn geweest voor een kering van het opinie. tij ten nadele van de sociaal-democraten. 22 Na lang een verrnoeide en weinig inspirerende indruk te hebben gemaakt leek Scharping pas echt 'voeling' te krijgen met zijn partij tijdens haar verkiezingscongres van 2 2 juni 1994. 2 3 De vraag blijft knagen of Rudolf Scharping en zijn filosofie wei het adequate sociaal-democratische antwoord vorrnt op de grote veranderingen in Duitsland en Europa. De nieuwe werkelijkheid
Die veranderingen hebben Duitslands politiek en sociaal-economisch landschap grondig omgewoeld. De hereniging heeft een stortvloed van 'materialistische' noden binnengesluisd en ook teweeggebracht. Oat laatste mag niet hardop worden gezegd, maar blijkens peilingen wordt het wei gedacht: ook al had 7 5 procent de hereniging 'van ganser harte begroet', meer dan de helft van de Westduitsers is ervan overtuigd dat 'de economische crisis in het oosten ook de economie in het westen van Duitsland naar ben eden trekt '. 2 4 Oskar Lafontaine's lot vormt een metafoor voor de grote omwoeling die de Bondsrepubliek heeft ondergaan. De scherpzinnige journalist Werner Perger heeft dat lot in twee zinnen samengevat: 'Kandidat einer neuen Generation und einer anderen Kultur hatte er sein wollen, aber das konnte im (Wahl-)'Jahr der Einheit' nicht sein. Die Bundestagswahl 1990 war fi.ir Oskar Lafontaine nach dem Einschnitt des 9 November 1 9 8 9, als eine konfuse D DR- Fi.ihrung i.iberfallartig die Mauer offnete, nicht mehr zu gewinnen.' 2 5 'Wanneer de DDR een jaar Ianger had bestaan,' merkte politiek auteur Christian Delius op, ' was
2 1. J. M. Bik, 'Scharping probeert zijn evenwicht te bewaren', NRCHandelsblad, 16 november 1993, p. 52 2. Vgl. 'Wahl-Zeit: Die Trends im Entscheidungsjahr 1994', Die Zeit Nr. ]2, saugustus 1994, p. 8. Van februari tot mei 1994 ging de kiezers 'kanseliers' -voorkeur duidelijk wt naar Scharping (42 procent tot 39 procent, Kohl daarentegen slechts 28 procent tot 33 procent), in juli waren ·die cijfers omgekeerd (Kohl 42 procent,
Scharping 3 1procent) . 23. Vgl. het verslag van Norbert Bicher in Das Parlement Nr. 26-27, 1/8 juli 1994, p. 12. 24. 'Ergebnisse eines sozialwissenschaftlichen Untersuchungsprogramms der Institute polis und Sinus', Munchen/ Heidelberg, juni 199 2. 25. Werner A. Perger, 'Oskar Lafontaine', ZeitMaaazin Nr. 36, 3oaugustus 1991, 2o-28,p. 22.
s &.o 9 1994
3 Oskar Lafontaine Bondskanselier geweest en gebleven.'26 Van financieel-economisch Modell en groenaltematieve kweekvijver werd de Bondsrepubliek, dankzij het wonderjaar 1989/90, gepromoveerd tot stinknormaalland met een drukkend mezzoaiorno en een steeds drukkender schuldenlast. Uiteraard is de hereniging niet aileen verantwoordelijk voor Duitslands financieel-economische malaise. Reeds daarv66r groeide de schuldenberg en vertoonde de 'sociale markteconomie' competitieve vermoeidheidsverschijnselen, maar de hereniging heeft de malaise zowel vertraagd (door de plotse vraag uit het oosten) als verscherpt (door de errorme transfers naar het oosten). Behalve de vertegenwoordiger van een nieuwe generatie, was Oskar Lafontaine ook de verkondiger van een nieuw realisme. Reeds in de jaren tachtig schrok Lafontaine er niet voor terug om hard op vakbondstenen te gaan staan in kwesties zoals flexibele werktijden of kortere werktijden met minder loon. Die laatste formule, die zo velen destijds unerhort leek, is nu ook door de vakbondsvleugel geaccepteerd en bijvoorbeeld bij Volkswagen in de praktijk omgezet. Lafontaine pleit voor verdere navolging van het 'model vw '. 2 7 In 1993 oordeelde hij ook dat de gelijktrekking tussen oost- en westlonen wat langzamer kon verlopen, dit om investeringen en de schepping van werkgelegenheid niet te ontmoedigen, gezien de lagere produktiviteit in Oost-Duitsland. Opnieuw stuitte zijn voorstel op woedende reacties, ditmaal in de Oostduitse SPD. Voorzichtigheidshalve werd de verbinding tussen lonen en produktiviteit dan maar niet als partijpolitiek vastgelegd. 2 8 Lafontaine speelt een belangrijke rol in het uitwerken en verdedigen van de ondernemer-vriendelijke koers van partijvoorzitter en kandidaat-kanselier Rudolf Scharping. Ook in de Bundesrat heeft de SPD een politiek gevoerd die op belangrijke punten eigenlijk investeringsvriendelijker was dan die van de christelijk-liberale coalitie; 2 9 dat verleidde Lafontaine tot de opmerking 'dat het vaak ook voor ondernemers goed is, wanneer er een sociaal26. Christian Deli us in gesprek met H.M. van den Brink, NRC-Handelsblad, 29 juli 1994, cs P·3· 27. Rede op het partijcongres in Wiesbaden, 16-17 nov. 1993, Protokollp.·449· 28. Vgl. Lafontaine's rede op het partijcongres in Wiesbaden, 16- 17 nov. 1993, Protokoll pp. 449 -450.
democratische meerderheid is in de Bundesrat.'3° In zijn grote rede op het partijcongres van r 99 3 · hamerde Lafontaine op de noodzaak om werkgelegenheid en sociale zekerheid van elkaar los te koppelen. De 'loonnevenkosten' (lees: sociale lasten) zijn veel te hoog geworden; arbeid, aldus Lafontaine, moet goedkoper worden 'vooral bij kleine bedrijven en in de dienstensector,. 3 1 Had Lafontaine een dergelijke rede vier jaar eerder gehouden, mijmerde een chefredacteur van de Siiddeutsche Zeituna, 'dan was hij de zaal uitgejaagd'. Lafontaine's redevoering betekende 'niets minder dan een radicale koerswijziging in de economische politiek van de sociaal-democratie. '3 2 Minder staat: Willy Brandt had de SPD reeds gewezen op die uitdaging in zijn afscheidsrede als partijvoorzitter in 1987. Toen klonk dat nog enigermate futuristisch . Onder Rudolf Scharping wordt deze uitdaging aangenomen. Een treffende samenvatting van de nieuwe koers van de s Po werd geboden door een columniste van de groen-alternatieve Taaeszeituna: 'Verleden jaar, eindelijk, zeer laat, heeft de SPD er akte van genomen dat de vernieuwingen van de jaren tachtig niet gewoon in de jaren negentig kunnen worden verlengd. Oat het jaar 1989, met de daarop volgende Duits-Duitse vereniging, de jaren tachtig ingehaald heeft, is slechts de halve waarheid. De sociaal-democratische opening naar nieuwe thema~s en nieuwe [sociale]lagen was toch al op haar grenzen gestoten. ... Er is geen voorbeeld voor de sociaal-democratische hervormingspolitiek die het budget moet saneren in plaats van weldaden uit te del en, die de staat wil "terugschroeven" in plaats van via hem alles te reguleren. De s Po waagt de poging, ze verdient meer nieuwsgierigheid. '3 3 Maar is er echt iets nieuws onder de zon? Where's the beif? Betreft het hier niet de zoveelste slingerbeweging van een s P D die zich probeert aan te passen aan de Zeitaeist? 'Zoals Willy Brandt ooit literatoren en en intellectuelen om zich heen schaarde,' probeert Rudolf
29. Vgl. Wilfried Herz, 'Vertauschte Rollen', Die Zeit Nr. 5, 28 januari 1994,
P· .. 30. Rede op het partijcongres in Wiesbaden, 16-17nov. 1993,Protokoll
P·444· 3 1. Partijcongres Wiesbaden 199 3, Protokoll p . 445·
3 2. Heribert Prantl, ' Die SPD nach dem Wiesbadener Parteitag', Die Neue Gesellschcifi/ Franlifurter Hrfr.e, Jrg. 41 Nr. 1 (januari 1994) , 13 - 15, p. 14. 3 3. Tissy Bruns, 'Die SPD, die Macht und die falsche Alternative ', Die Neue Gesellschcifi/ Fran/ifurter Hrfr.e, Jrg. 41 Nr. 6 (juni 1994), 485-487, p. 487 .
s &_o 9 1994
399 Scharping nu de !eiders van het bedrijfsleven om zich heen te krijgen, aldus een waarnemer.34 Oat contrast m et Brandt kreeg Helmut Schmidt al aangesmeerd, 35 maar door de versnelling van de Duitse geschiedenis lijkt dat te zijn vergeten. Scharpings inspanningen hebben hem alleszins nog weinig geliefd gemaakt bij de captains if industry, dit in tegenstelling tot Schmidt destijds . Is Rudolf Scharping inderdaad een 'kleinkind' van Helmut Schmidt? Zoals Schmidt belichaamt Scharping de rechtervleugel van de sociaal-democratie. En zoals Schmidt lijkt hij erg w einig milieubewogen te zijn: het lange , moeizame leerproces waardoor de partij zich geemancipeerd heeft van het grove 'materialisme ' van Helmut Schmidt h eeft op Scharping opvallend weinig indruk gemaakt . Zelfs toen tijdens de hete zomer van 1994 verscheidene Lander smog-alarm afkondigden, kon Scharping er slechts m et de grootste moeite toe gebracht worden concrete uitspraken te doen inzake milieubeleid, zoals bijvoorbeeld een nog altijd vage, 'stapsgewijze verhoging' van de energieprijzen . De SPD blijft op dit vlak tegenstrijdige signalen uitzenden. Critici binnen de partij zoals verkeersexpert Christoph Zi:ipel wijzen er op dat de nagestreefde verlaging van arbeidskosten een zwaardere belasting op energie zal vergen. 36 Oat wil de partij ook, zegt Oskar Lafontaine , maar niet te snel, en blijkbaar ook niet te zeer ten koste van 'materialistische ' behoeften: 'Hoherer Wahlstand fur alle bei aerinaerer Umweltbelastuna. das ist unsere Vision . ' 37 Visie: dat is wei degelijk de achillespees van de SPo 's neue Sachlichkeit. Volgens Scharpings vertrouwensman Karl-H einz Klar heeft de sociaaldemocratie geen nieuwe visies nodig : m et zoveel zaken is het in Duitsland, laat staan in de w er eld zo 34· Heribert Prantl, 'Die SPD nach dem Wiesbadener Parteitag' , Die Neue Gesellsch
Welt der Westdeutschen: Kritische Betrachtunaen (Keulen: Kiepenheuer & Witsch,
198 6), pp. 159- 16o. 36. Vgl. het bericht betreffende de onder druk van het s PD-presidium samengeroepen conferentie van s Po- milieuministers in Garmisch-Partenkirchen op 3 augustus 1994 in Der Spieael Nr. 32, 8 aug. 1994, pp. 21 -22 . Vgl. ookhet radicale stand punt van Niedersachsens milieu-minister Monika Griefahn (SPD), interview in Der Spieael Nr. 33, 15 augustus 1994, 2 7 ~29.
slecht gesteld , 'dat ook zonder visie allerhande ver beterd kan worden '. Vooral de generatie van 1968 is gevlucht in droom en visie , aldus Klar, en heeft zich niet druk gemaakt om concrete verandering en om de macht die daartoe nodig is . De uitdagingen liggen vlakbij, niet ver weg. Voor een sociaaldemocratisch geleide regering ziet Klar drie onmiddellijke opgaven : een 'economisch/ ecologisch/ sociaal verantwoordelijke ' belastinghervorming, een realistische , vooral op integratie gerichte immigratiepolitiek, en een 'vaste verankering, van volwassenenonderwijs (Fort- und Weiterbilduna) in het opleidingssysteem . 38 Echt nieuwe ideeen inzake sociale of ecologiepolitiek lijkt de 'Scharping-sPo' niet t e kunnen hieden, en volgens verantwoordelijken zoals Klar is dat dus ook niet nodig. Maar is dit systematische pragmatisme op zichzelf al geen blijk van ontredde ring? D e jongste veranderingen di e de partij heeft ondergaan, werden vooral opgedrongen door de omstandigheden : de sociaal-democratie is niet richtinggevend, ze drijft m et de stroming m ee , de blik gefixeerd op de volgende verkiezingen. Het is moeilijk om te ontkomen aan de indruk dat de s Po zich sterk toelegt op de korte , en w einig op de lange termijn. Een nieuwe coalitie?
Na haar slechte prestatie in de ' eenheidsverkiezing ' , van 1990, moest de SPD in Oost -Duitsland opboksen tegen organisatorische zwakheid (ze had namelijk geen gevestigd partijapparaat overgenom en) en tegen het onaantrekkelijke imaae van w ereldvreemde ' dominee-partij ' een erfenis van de dappere 's Po' van het eerste uur . 39 Desondanks begon de s Po het volgens de peilingen opvallend 37. Lafontaine, rede voor de FriedrichEbert-Stiftung, 3 maart 1994, geciteerd in FEs- /rifo 2/94, p. 6. 38 . Karl -Heinz Kliir, 'Vom Ende der Unschuld : Brauchen die Sozialdemokraten neue politische Visionen?', Der Spieael Nr. 33, 15 augustus 1994, 36-44. 39· Heinrich Tiemann , 'Die SP Din den neuen Bundesliindern Organisation und Mitglieder' , Zeitschr!ftJiir ParlamentsJraaen 3/93 , 41 5-422, pp. 41 9, 421. Opgericht in oktober 1989, vormde de s DP al in januari 1990 haar naam om in s PD; in juni besloot de partij zich bij de westelijke SPD te voegen, een proces dat voltrokken werd einde september 1990, voor de aesamtdeutsche parlementsverkiezing op 2 december 1990.
s &_o 9 1994
3
400 goed te doen in het oosten. Maar er zit een adder onder het Oostduitse gras, in de vorrn van de postcommunistische PDS die de proteststemmen weet aan te trekken van degenen die 'emstig gefrustreerd' zijn door de hereniging, ongeveer een derde van de Oostduitsers;4° voor de 'tevredenen of hoopvollen', daarentegen, blijft de cou de partij van de hereniging en van de 'Arifbau Ost', dit vooral bij terugkerend economisch optimisme. De SPD zit daartussen, appellerend aan degenen die 'matig tevreden tot gematigd teleurgesteld' zijn, maar haar aantrekkingskracht blijft beperkt: volgens ] ens Reich is de SPD als oppositie 'te braaf' en staat ze bovendien zwak, omdat ze in 1990 haar specifieke bezwaren tegen het verenigingsverdrag geslikt heeft. De PDS daarentegen kan lekker radicaal zijn in haar oppositie; bovendien is ze de enige partij met een 'milieu', die door allerhande activiteiten 'ook buiten de verkiezingen geestelijke en emotionele bindingen schept'. 4 1 De SPD heeft geen band met de realiteit en de geschiedenis van het oosten, benadrukt PDS-concurrent Gregor Gysi, en de Europese parlementsverkiezing van 1 2 juni 1994 lijkt hem daarin gelijk te geven. De PDS behaalde opvallend goede resultaten: 15 procent in Thiiringen, 15,5 procent in Sachsen-Anhalt, 25 procent in MecklenburgVorpommern, en niet minder dan 40 procent in Oost-Berlijn - 'vier jaren na de vreedzame revolutie een bijna ongelooflijk resultaat', aldus een verbouwereerde Stuttgarter Nachrichten. In Berlijn als geheel werd de PDS met 15,9 procent de derde partij, nog v66r De Groenen. Zoals Le Monde's correspondent berichtte, betekent de electorale consolidering van de P Ds een versplintering van links in Oost-Duitsland en dat valt erg ongelukkig uit voor de s Po: 'De sociaal-democraten hebben amper de vestiging van De Groenen in het Duitse politieke landschap verteerd, met wie ze in meerdere Lander geregeerd hebben, maar die een probleem blijven op federaal niveau. '4 2 Het beeld nu, zo vatte de Stuttgarter Nachrichten het samen, is dat van 'eine zersplitterte Linke, weliswaar sterk, maar niet in staat een coalitie te vorrnen'. 43 40. Jens Reich, 'Das Psychodram urn we politische Einheit', Die Zeit, 12 augustus 1994, p. 3. Vgl. ook Robert Leicht, 'Angezahlt ist nicht ausgezahlt', Die Zeit, 17 juni 1994, we het heeft over eenheids- 'verliezers' vs. - 'winnaars ' .
41. Reich, 'Das Psychodrama'.
De Landtaa-verkiezing van 26 juni in SachsenAnhalt stelde dit probleem in bijzonder scherp daglicht. De FDP, wiens Genscher-effect is opgesoupeerd en wiens traditionele publiek, de welgestelde middenklasse, in Oost-Duitsland amper voorhanden is, verdween uit de Landtag. De door schandalen geplaagde c Du kwam er nog goed van af met 34,4 procent, op de hielen gevolgd door de SPD met 34 procent, dus met slechts o,4 procent of 5.ooo stemmen verschil. Zoals wei vaker het geval is, profiteerde ook hier een krachtig mobiliserende PDS van de zeer !age opkomst (54,9 procent) en haalde daardoor 19,9 procent, terwijl Biindnis 9o/Die Griinen met 5,1 procent nog net met de hakken over de sloot de Landtag in Magdeburg binnenkwam. De grote winnaars war en de s P D en de Po s, elk met ongeveer 8 procent winst. 44 Maar geen enkele partij wil een coalitie aangaan met de PDS. Terwijl de cou de premier wilde leveren voor een 'grote' coalitie, opteerde des PD voor een rood-groene minder- heidscoalitie die op de steun van de PDS moet rekenen. De gedoogrol die de PDS speelt tegenover de rood-groene minderheidsregering in SachsenAnhalt staat haaks op de centrum-gerichte federale campagne van SPD-voorzitter Scharping. Bovendien stelt deze gedoogrol de christen-democraten in de gelegenheid om op oude angsten in te spelen, dit met leuzes ('Linkifront') en allusies ('rote Socken') die in Oost-Duitsland vaak in het verkeerde keelgat schieten en die daar dan ook niet worden gebruikt. Maar voor de christen-democraten lijkt dat geen groot probleem te zijn: gezien de bevolkingsverhoudingen wordt een Bondsdagverkiezing namelijk vooral beslist in het westen. Voor de SPD, die aan het begin van het 'superverkiezingsjaar' 1994 nog goed op weg leek de Bondsdagverkiezing te 'vinnen, was vooral het Europese resultaat een bittere teleurstelling. Opnieuw verloor de partij stemmen aan De Groenen. De Franlifurter Rundschau verweet de SPD 'gebrek aan profiel': wanneer een partij zich 'uit angst voor Babylonische verwarring' richt op een leidende figuur, dan moet die figuur ook het nodige gehalte 42. Henri de Bresson, ' La percee des communistes reformateurs brouille les cartes', Le Monde, 15 juni 1994, p. 7. 43· BemtStadelman, 'DiePossahntab' Stuttaarter Nachrichten, 14 juni 1994. 44 · Infas en Forschungsgruppe Eins, Landtagswahl Sachsen- Anhalt, D PA 27 juni 1994.
s &_o 9 1994
40 1 bezitten en een 'contrastprogramma' kunnen hieden - dit niet enkel formeel, maar ook inhoudelijk.45 Is het zo eenvoudig? De leuze 'Arbeit!, Arbeit!, Arbeit!,' was inderdaad niet erg overtuigend, daar willen vooral werklozen een beetje 'inhoud' zien: hoe gaat dat werk gecreeerd worden, en hoe gaat het er uitzien? Maar een sterk contrast ton en met de christen-democraten, is binnen de gevolgde strategic niet makkelijk . Hier zit de zaak vast; zelfs de links-altematieve TaseszeitunB ziet blijkbaar geen uitweg. Scharpings koers, namelijk met de christen-democraten om kiezers concurreren, lukt inderdaad niet goed, dat zeggen niet aileen de critici binnen zijn partij, maar ook de verkiezingsresultaten. 'Echter de dramatische diagnose luidt: met aile denkbare tegenrecepten zou de SPD zich pas werkelijk te pletter rijden . Voor een rood-groene verkiezingsuitslag spreekt het resultaat [van de Europese verkiezing] in het geheel niet. De sleutel tot de macht in Bonn ligt bij de ondoorgrondelijke kiezersgroepen tussen de [christendemocratische I Union en de s Po .... Die kiezers moet de SPD winnnen. Maar vindt ze daartoe het gevoel, de juiste toon, de positieve boodschap?'46 Het is vooral op het schemergebied van toon, gevoel en gemoed dat de verkiezingsslag van 1994 beslist wordt, en daar lijkt Rudolf Scharping geen echte partij voor de sluwe bondskanselier. De kiezer wil goed nieuws horen, in een betere toekomst geloven, en Helmut Kohl, dat ' politick overlevingsgenie' (Der Spiesel), weet op het juiste moment aan deze behoefte te voldoen. De sociaaldemocraten van hun kant blijven het 'zachte' economische herstel ontkennen, wat misschien inderdaad een vergissing is. 47 De toon van Kohls co u is optimistisch, die van Scharpings s P D is mismoedig en defensief . 48 Hier lijkt de SPD haar fout van 1990 te herhalen. Bovendien is Duitsland sterk op stabiliteit ge46 . Tissy Bruns, 'Wo liegt der Schliissel zur Macht?' Die Taaeszeituna, 14 juni 1994· 47 · Volker Mauersberger, 'Was nun, SPD? Warum Helmut Kohl bei der Europa wahl siegte', Die neue Gese/lschcift/ Franlifurter Hifte, Jrg. 41 Nr. 7 (juli 1994),
581-582, P· 58 I. 48 . Jan Bielicki, 'Kampagne der Hoffnung', Deutsches Allaemeines
steld: nog geen enkele bondskanselier, zo herinnert ons een commentator, 49 heeft als gevolg van een Bondsdagverkiezing het ambt moeten neerleggen met uitzondering van Kurt Georg Kiesinger in 1969, toen de 'grote coalitie' van cou/csu en SPD werd vervangen door de 'sociaalliberale coalitie' onder bondskanselier Brandt. Tevens kwam de co u in de eenheidsverkiezing van I 990 I o procent v66r te liggen op de s PD. 'Het inhalen van zulke afstanden, zeker ze omzetten in een voorsprong, veronderstelt aardverschuivingen. Echter de Bondsrepubliek geeft helemaal niet de indruk van veranderingswoede of van een vastberaden Aifbruch-attitude. 'So Ook lijkt het onwaarschijnlijk dat de liberale FPD, in 1990 nog goed voor 11 procent van de stemmen, thans opeens de 5 procent-sprong in de Bondsdag niet zou halen, zelfs na de zeer zware klappen op Liinder-niveau . Toch zouden de christen-democraten met zeer moeilijke coalitie- of ook gedoogvragen geconfronteerd kunnen worden, bijvoorbeeld indien de PDS met drie rechtstreeks gekozenen de Bondsdag toch niet haalt en er geen christen-liberale meerderheid voor handen is. De SPD, anderzijds, houdt haar coalitie-opties angstvallig bedekt, maar dat hoeft niet te verbazen. Voor een 'rood-groene' coalitie is 'het maatschappelijke klimaat niet voorhanden', zoals Po s -concurrent Gregor Gysi het samenvat. Overigens lijkt een dergelijke coalitie sowieso niet m ehrheitsfahig, hetgeen betekent dat de FD P er bij voorbaat bij betrokken zou moeten worden, in een zogeheten Ampelof 'verkeerslicht' -coalitie (die niemand wenst). De idee van een 'grote' coalitie tussen christen-democraten en sociaal-democraten, anderzijds, drijft kiezers traditioneel naar het liberale tegengewicht FDP. Misschien was het enkel uit angst daarvoor, suggereert Gysi, dat de s P D he eft toegestemd in het Sachsen-Anhalt-model, namelijk een roodgroene minderheidsregering gedoogd door de P Ds, in plaats van een 'grote' co ali tie met de co u . 'ledereen denkt dat zij [de SPD I een grote coalitie Sonntaasblatt, 17 juni 1994. 49 · Robert Leicht in Die Zeit, 17 juni 1994·
so. Tissy Bruns, 'Die SPD, die Macht ... ' p. 486. 51. Interview in Der Spieael Nr. 3 1, 1 augustus 1994, 25-27, p. 27. 52 . Interview in Der Spieael Nr. 2, 10 januari 1994, 21-25, p. 22.
s &.o 9 1994
3 ook in Bonn nastreeft', aldus Gysi, een forrnule waarbij 'Scharping zich ook beter voelt.5 1 'Niemand wil een grote coalitie', beweert Scharping zelf met klem; 'Ze zal er ook niet komen.5 2 Toch zou ze wel eens de enige manier kunnen zijn voor de sociaal-democraten om na 1 6 oktober alsnog in de Bondsregering te geraken. De kiezers zouden er niet boos om zijn: in juli I 994 bleek niet minder dan 3 I procent een 'grote' coalitie te wensen, daarentegen verkoos slechts 2 7 procent de bestaande christelijk-liberale coalitie, 25 procent een 'rood-groene' coalitie, 8 procent een
'Ampel' -coalitie, en 4 procent een sociaal-liberale coalitie. Ondanks het sociaal-democratische verlies in de zomerpeilingen, verlangt een meerderheid van de kiezers dus blijkbaar toch een nieuwe coalitie.53 'Ondoorgrondelijk' is wei degelijk een passende omschrijving. Van een Atifbruch-stemming is inderdaad geen sprake, maar onder de rustige oppervlakte broeit het. Er heerst behoefte aan verandering, maar ook angst voor die verandering; bovendien, zo zou menig kiezer kunnen denken, als Scharping niet echt iets anders te bieden heeft, waarom het dan niet rustig bij Kohl houden?
53. Cijfers vergaard door Infratest Burke Berlin voor Die Zeit Nr. 3 2, 5 augustus 1994, p. 8.
s &.o 9 1994
e s
d
Positieve afhankelijkheid
e
Het belang van
·'
De sociaal-democratie is tische kanttekeningen bij het produkt van haar gede bantering van het begrip schiedenis. AI honderd jaar gelijkheid . Hij ziet meer in geleden werd op zuiver het begrip rechtvaardigpragmatische gronden geheid, omdat het appelleert kozen voor de parlementaiaan 'de solidariteit en de re democratie. Sindsdien is moraliteit van ons allen'. AI haar respect voor de regels eerder had Paul Kalma in van die democratie gedit blad gereageerd op het A.P . OELE groeid. Met vallen en ophoek van Woltgens met Bijzonder hoogleraar staan is het recept van het een beschouwing over de in de Dr J.M. Den Uyl-leerstoel geplande beheer van de nieuwe gelijkheid. 2 aan de Universiteit van Amsterdam produktiemiddelen ingeruild voor de gerichtheid Deze discussie is interesop die groepen van kiezers sant. Ze raakt de beginseen die vakbonden, die - gegeven hun afhankelijklen, die medebepalend zijn voor een goede kijk op heid van de gang van zaken in de economie - best de actuele problematiek van, bijvoorbeeld, veiligeen politiek steuntje in de rug konden gebruiken. heid en sociale zekerheid . De geleidelijk aan verOat heeft, samen met de beperkte tijdhorizon waarloosde basispolitiezorg is niet de enige oorzaak van de parlementaire democratie, bij de sociaalvan onveiligheid. Evenmin zijn de fraudegevoelige democraten een pragmatische kijk op de politiek in regelingen in de sociale zekerheid de enige bedreide hand gewerkt. De teloorgang van het commuging voor de verzorgingsstaat. Er is meer aan de nisme en het veranderende krachtenveld in de hand . Op de achtergrond spelen factoren die aan de internationale politiek doen daar nog een schepje gelijkheid voorbij gaan. bovenop. Ook de ontwikkelingen in de sociale zeDe discussie raakt ook de even moeizame als kerheid en die in de wereldeconomie vergen prakonvermijdelijke verdunning van de nationale staat tische aanpassingen, waarbij een goed begrip voor in een nog onduidelijk maar ingewikkeld netwerk de randvoorwaarden van economische ontwikkevan transnationale verbanden . Het poreuzer worling en intemationale machtsverhoudingen minden van de nationale grenzen verzwakt de positie stens zo bepalend is als politieke visie en ideologie. van de staat als hoeder van het recht en als handeDaarmee dreigt de sociaal-democratie in het lingsbekwame overheid. Daarover zijn onlangs druk bevaren water rondom het midden echter enkele harde noten gekraakt door de Franse buitenhaar herkenbaarheid te verliezen. Voor een nietlanddeskundige Jean-Marie Guehenno. 3 populistische partij moet er een zichtbaar verband Bij de discussie over beginselen blijft men maar blijven tussen de programmatische uitgangspunten al te vaak binnen het spanningsveld van gelijkheid en de in de politieke praktijk te maken keuzen. en vrijheid vanuit de optiek van de mens als persoon Daarom is het goed dat er nog steeds mensen zijn en zelfstandig individu. Het beroep op moraliteit en die dit verband nader willen uitwerken . solidariteit wordt meestal niet nader gefundeerd. Onlangs gebeurde dit in dit maandblad naar aanBlijkbaar draait alles nog steeds om de tot zelfontleiding van het in 1992 door Thijs Woltgens gepuplooiing geroepen persoon, die moet groeien in bliceerde Lc!f van de politiek . 1 Gerrit Valk verwijt zelfstandigheid en in medeverantwoordelijkheid Woltgens een te abstracte benadering en een te voor sociale verhoudingen, en die daarin stevig eenzijdige kijk op mensen. Erik Jurgens plaatst kriwordt geholpen door de in de staat verankerde
s
ideologische bezinnin9
s &_o 9 '994
3 rechtsbeginselen. Die staat is echter niet meer de autoriteit van vroeger en evenmin de garantie voor een sociale democratie. Er is daarom aile aanleiding om, behalve voor de beginselen van vrijheid en gelijkheid, ook aandacht te vragen voor de onvermijdelijke afhankelijkheid van mensen en in het bijzonder voor de positieve waardering van die (toenemende) afhankelijkheid. De stelling daarbij is dat de sociaal-democratie dat fundamentele aspect in onze zich verder vervlechtende samenleving niet Ianger mag verwaarlozen, wil ze haar bedreigde plaats als hoofstroming in de politiek behouden . Het klassieke uitgangspunt van gelijkheid-in-vrijheid zal in een ruimer verband moeten worden bezien . De uithollinB van de so/idariteit
In deze beschouwing gaat het om de actuele betekenis van het oude begrip solidariteit. Het geeft te denken dat bij de laatste verkiezingscampagne de meeste commentatoren de grootst mogelijke moeite hadden om duidelijke verschillen te zien tussen sociaal-liberale en sociaal-democratische partijen . Nog bedenkelijker is dat de door economie en techniek versterkte samenhang op deze zich als 'global village' ontwikkelende planeet voor velen eerder een negatieve en zorgwekkende dan een positieve connotatie heeft. Het gangbare denken over sociale en politieke rechten knoopt aan bij het welbegrepen eigenbelang. Daarmee kiest het de rechten van de mens als persoon tot uitgangspunt. Voor de traditionele sociaal-democratie is die mens een weldenkend persoon. Zij ofhij heeft de waarde van solidariteit ervaren in de strijd voor sociale en economische verheffing en mogelijk ook in verbinding kunnen brengen met humanistische of religieuze grondbeginselen. Oat laatste sluit aan bij de lijn van het personalistisch socialisme van Banning. Het past ook bij de 1. 'Lof van de politiek in discussie', in: Socialisme &_Democrat.ie, januari 1994, p.64-73 . Valk signaleert de afstand tussen mooie heginselen en harde praktijk, in het hijzonder hij de uitvoering van het milieuheleid . Jurgens henadrukt de noodzaak van een minder materialistische levenshouding en heschouwt daarhij rechtvaardigheid als een politiek en staatkundig heter uitgangspunt voor sociale en ecologische solidariteit dan gelijkheid. Woltgens tenslotte vestigt er de aandacht op dat sociale gelijkheid
moderne nadruk op mensenrechten en individualisering. Daarin kunnen we ook iets van de doorwerking van het existentialisme zien, in de zin dat ieder geroepen is wat van haar ofzijn Ieven te maken. Daarbij heeft men niet slechts werktuigen nodig om de hindernissen van de natuur te overwinnen maar ook begrip van anderen; vaak ook regels, die maken dat anderen hem ofhaar bij die zelfontplooiing niet teveel in de weg zitten. De juridificering van de rechtsstaat accentueert deze kijk op het Ieven. De nadruk komt te liggen op de vele, ingewikkelde regels waarmee persoonlijke rechten en plichten tot gelding kunnen komen. Waar dantevens aan verworven inzicht, wereldbeschouwing of religie ontleende normen en waarden aan kracht verliezen, worden mensen er niet humaner of socialer op. Wie goed om zich heen kijkt ziet met het verdwijnen van de traditionele moraliteit het opkomen van hedonistische neigingen. Alles is te koop, ook het geluk. Hinderlijke relaties moeten daarbij niet in de weg zitten. In elk geval mag men geen dief zijn van eigen portemonnaie. 4 Om aile misverstand te vermijden : hiermee is niet gesteld dat de toepassing en uitwerking van het gangbare beginsel van rechtvaardigheid voor het behoud van de sociale rechtsstaat overbodige moeite is. Evenmin mag de conclusie worden getrokken dat betere en minder fraudegevoelige rechtsregels weinig zullen helpen. Oat alles is meer dan ooit nodig. Maar het is niet voldoende om de sociale rechtsstaat overeind te houden. Voor het behoud van essentiele verworvenheden van de sociale rechtsstaat moet er ook in het denken over de politiek iets veranderen. De verzorgingsstaat, ook in een aangepaste vorm, behoeft sociaal-ethisch bestuurlijk handelen op basis van persoonlijke normen en waarden, die op een ande-
voor hem de hron van onafhankelijkheid en daarmee van vrijheid client te zijn. 2. Vgl. P.Kalma, ' De nieuwe gelijkheid', Socialisme &_Democra!ie, fehruari '993. p.so- 55· 3. Jean-Marie Guehenno, La fin de Ia democratie, Paris, Flammarion, '993· The Economist noemde dit hoek terecht een uitstekend venster op de toekomst. Het hoek hevat vanuit een intemationaal perspectief een keiharde analyse van de sterk verminderde mogelijkheden van zelfs de grootste Ianden tot he"invloeding
van de gang van zaken in de wereld . Het constateert tevens een gehrek aan ethisch gefundeerde visie hij de machthehhers1in economie en politiek. 4· VergelijkAIIes is te koop, Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1992. De joumalisten Van Dis, Hofland, Jansen van Galen, Mak, Smeets en Zwaap luchten in een aantal korte stukjes hun hart over het marktdenken en de nadelige gevolgen voor onze sociale en gehouwde omgeving.
s &..o 9 '994
re en nieuwe manier aansluiting kunnen vinden bij het welbegrepen eigenbelang. De tijd is voorbij dat aangesloten kan worden bij een diep gewortelde en persoonlijke levensbeschouwing van de grote meerderheid van de bevolking. Evenmin kan men terugvallen op het al eerder verbleekte derde ideaal van de Franse Revolutie, de broederschap. Het daama, in de strijd van de arbeidersklasse tegen het kapitaal, levend geworden besef van solidariteit is nu evenmin als moraliteit een begrip, waaraan men zonder nadere uitleg kan appelleren. Aan de andere kant kan en mag men niet terugvallen op 'volk' en 'staat' als bet voor de politiek doorslaggevende kader voor rechtsregels en geborgenheid. Verabsoluteerd nationalisme, ook als dat gebonden wordt aan een verzorgingsstaat, was en is een even gemakkelijk als gevaarlijk surrogaat voor waar het werkelijk om draait: bet bewust aanvaarden en waarderen van afhankelijkheid binnen en buiten de grenzen van de verbanden van gezin, vrienden, werk en staat. Van neaatieve naar positieve tifhankelijkheid
Mensen weten danders goed dat ze van elkaar afhankelijk zijn . De banden van gezin, partnerschap, vriendschap en samenwerkingsrelaties in werk en verenigingsleven zijn bepalend voor de waarde van hun Ieven. Mensen weten dat en verkeren niet graag in een situatie, waarbij bet voordeel van de een als het nadeel van de ander wordt ervaren. In de leefwereld, maar gelukkig ook in de systeemwereld van de markt, zijn er vele deals te maken, waarbij bet resultaat voor de deelnemers zonder uitzondering positief is. W el is het zo dat de nu wijdverbreide perceptie van onveiligheid bijdraagt tot een negatieve waardering van onderlinge afhankelijkheid. Het is een voedingsbodem voor politieke onverscbilligheid en zelfs voor afkeer van burgerschapsplichten. Gezaghebbend bestuur heeft sowieso de taak criminaliteit en onveiligheid te bestrijden. Democratisch bestuur is daar mede toe verplicht om bet burgerschap niet te Iaten ondermijnen. Daarom is de bestrijding van negatieve afhankelijkheid een fundamenteel politiek uitgangspunt. Het lijkt bet intrappen van een open deur. Oat. is bet niet als verbinding wordt gelegd met positieve afhankelijkheid. Liberaal gezinden en personalistisch-religieus denkenden zullen die lijn niet willen doortrekken, althans niet waar bet de rol van de overheid betreft. Het is een ding om de overheid recht en openbare
orde te Iaten handhaven, maar het is iets geheel anders om de overheid mede verantwoordelijk te stellen voor de kwaliteit van sociale verbanden. Christen-democraten zien hier eerder een taak voor grotendeels onafhankelijke maatschappelijke organisaties. Liberalen vrezen bier betutteling en verstarring. Oat laatste is inderdaad een bezwaar. Vernieuwende ideeen en ontwikkelingen komen niet voort uit de boezem van collectiviteiten maar van personen. Bovendien worden ze meer gestimuleerd door wedijver in de markt dan door bestuurlijke prikkels. Het is niet verw~nderlijk dat christen-democraten en liberalen weinig op hebben met pogingen van de zijde van bet openbaar bestuur om sociale waarden in maatschappelijke verbanden beter tot gelding te Iaten komen . Het is minder riskant om bet te houden op vrijheid en gelijkheid en voor de rest te volstaan met een eenvoudig appel op moraliteit of solidariteit, aangevuld met de roep om meer politie. Heeft de sociaal-democratie bet dan wei in zich om op een geloofwaardige manier uitwerking te geven aan bet beginsel van positieve afhankelijkheid? Kan deze oude stroming in dat opzicht 'aan de gelijkheid voorbij' gaan? Met de sociale vernieuwing in de steden wordt op zijn minst een begin gemaakt met een beleid, dat iets verder gaat dan het bevorderen van de persoonlijke veiligheid in bet publiek domein. De betrokkenheid en actieve medewerking van buurtbewoners bij het onderhoud en de vernieuwing van huizen en publieke goederen is een aanvullend onderdeel van de sociale vernieuwing. Met die betrokkenheid ontstaat er een begin van ervaring van positieve afhankelijkheid. Oat was en is er ook bij de medewerking van buurtbewoners aan de stadsvernieuwing. De aandacht voor de omgeving en voor elkaar komt bier niet uit de Iucht vallen maar ontstaat in wisselwerking met de op korte afstand meewerkende lokale overheid. Waar dit beleid aanslaat, vormt zich een sociaal netwerk, anders, maar niet minder nuttig dan bet meer traditionele verband in een dorpsgemeenschap. Het versterkt de basis voor vrijwillig aanvaarde solidariteit in ruimer verband. Daarom, maar niet aileen daarom, is bet goede sociaal-democratische politiek om de voorwaarden voor dat sociale burgerschap dicht bij huis te verbeteren. Als direct ervaren positieve afhankelijkheid heeft die betrokkenheid ook een waarde op zichzelf. In de vormgeving van bet bestuur wordt de
s &.o 9 I994-
3 betekenis van de verhoudingen in straat of buurt vaak onderschat. Lokale bestuurders beschouwen zich vaak meer als scheidsrechters bij burenruzies dan als promotoren van goede sociale verhoudingen op dat grondvlak. Zij hebben ook hun handen vol aan het scheppen en onderhouden van goede voorzieningen op een hoger niveau . Die zijn stellig belangrijk voor het functioneren van stedelijke samenlevingen . AIs politici echter regelmatig de handen op elkaar willen krijgen voor het meebetalen aan de meer grootschalige voorzieningen, is het geen overbodige luxe om er voor te zorgen dat het wonen en samenleven in straat of buurt geen vervreemdingsverschijnselen oproept. De daaraan bestede aandacht en gelden betalen zich op een ander vlak dub bel en dwars terug. Voor veel mensen is het effect van die aandacht vele malen belangrijker dan de vormgeving van gemeentelijke samenwerking of van grootstedelijk agglomeratiebestuur . Het zal ook veel kiezers onverschillig Iaten hoe in een stadsprovincie de deelgemeente functioneert zolang het woonklimaat dicht bij huis veilig en plezierig is en de overige voorzieningen redelijk goed zijn . Dit is geen baanbrekende constatering. Veel sociaal-democratische bestuurders zullen het er mee eens zijn . Maar wie hier A zegt, zal ook B en c moeten zeggen . Oat is moeilijker. Dan komt het erop aan om met voorrang geld en mensen beschikbaar te stellen voor voortgaande sociale vernieuwing. Daarenboven zal bij voortduring gewezen moeten worden op de verderreikende afhankelijkheidsrelaties op gemeentelijk, bovenlokaal en zelfs bovennationaal vlak. De rniddelen voor de positieve vormgeving daarvan moeten langs democratische weg worden verschaft. Men moet de politieke moed hebben om in een tijd van individualisering en automatisering de overheid te beschouwen als een bondgenoot van afhankelijke m ensen. Die overheid kan daarbij best met minder en 5. Vergelijk M van Dam, 'De zelfverzorgingsstaat', de Volkskrant, 3 I december I 99 3. In dit artikel wordt heel compact een beschrijving gegeven van een op afstand opererende maar strenge en rechtvaanlige overheid . Dankzij de omvorming van de sociale zekerheidswetten tot een sterk vereenvoudigd basisinkomen-systeem en de automatisering kan die overheid ruimte Iaten aan vee! zelfregulering. Ze kan zich concen-
met meer heldere regelingen toe. Ze mag ook best computers gebruiken. Het is echter zeer de vraag of diezelfde overheid dankzij de automatisering m eer op afstand kan worden gezet, zoals door Marcel van Dam wordt bepleit.5 Oat doet geen recht aan de principiele erkenning van de rol van het bestuur in het omvormen van negatieve afhankelijkheidsrelaties in positieve op m eer dan een niveau . Het werk van wijlen Jan Schaefer en dat van Jan Pronk zijn hier twee kanten van dezelfde medaille. Democratie zonder aandacht voor de kwaliteit en de samenhang van bestuurlijke en sociale verhoudingen dicht bij huis en veraf maakt de samenleving niet automatisch beter en zal ook geen moorddadige conflicten kunnen vermijden. Nogmaals, het is geen nieuw en baanbrekend inzicht, dat m ensen weet hebben van hun onderlinge afhankelijkheid . Het is evenmin nieuw dat ze liever op een positieve dan op een negatieve manier m et elkaar te maken hebben. Goede sociale relaties zijn van levensbelang. Die kan de overheid niet voor ze verzorgen. Maar ze kan ondanks aile nadruk op individualisering wei m eer doen dan helpen bij het respecteren van elkaars Ieven en eigendom en ook m eer dan het tegengaan van ontoelaatbare ongelijkheid.
Sociale en ecoloaische solidariteit
De auteur had de lezer dit oude verhaal kunnen besparen, ware het niet dat de schok van de ontdekking van de afhankelijkheid van het milieu het positieve belang van de afhankelijkheid van elkaar dreigt te verdringen . In de aan het begin van dit artikel genoemde discussie over de herwaardering van politieke beginselen wordt gesteld dat na de liberale en de sociale kwestie de ecologische problematiek de agenda van de moderne politiek zal beheersen . De ecologische kwestie wordt vee! fundamenteler geacht dan de sociale kwestie. Het gaat immers om de levensvoorwaarden van onze planeet. Daarom moet er een nieuw hoofdstuk worden opgeslagen.
treren op de goede en overtuigende handhaving van de regels voor openbare orde en veiligheid. Het model past goed in de gedachten gang van het democratisch en sociaal liberalisme. Het veronderstelt een redelijke consensus over het door de overheid te garanderen sociale vangnet en de daaraan verbonden kosten, en een zekere tolerantie ten opzichte van mensen met naar verhouding meer rechten dan
sociaal-economische plichten. De achterliggende en stilzwijgende veronderstelling is dat de dynamiek van de markt en de daardoor veranderende sociaaleconomische verhoudingen de politieke voorwaarden voor de instandhouding van deze vereenvoudigde en op individualisering ingestelde verzorgingsstaat niet of nauwelijks zullen aantasten. Hetgeen te betwijfelen valt.
s &.o 9 • 99 4
t
f
Blijkbaar aanvaardt men een meer positieve afhankelijkheid van het milieu, vanuit de vooronderstelling dat w e onze onderlinge afhankelijkheid al aardig hebben geregeld of, wat misschien ook wordt verondersteld, dat die weinig te maken heeft met de afhankelijkheid van het leefmilieu . Op beide veronderstellingen is veel aan te merken. Bij zijn nadere beschouwing van W oltgens L?J van de politiek erkent Jurgens het belang van ecologische modemisering. Hij noemt in dit verband het motief van rechtvaardigheid. Een nieuwe levensstijl is nodig om de rechten van de bevolking van arme Ianden op de schaarse hulpbronnen van deze planeet te verwezenlijken. Daarmee doet Jurgens tevens een ethisch appel op ons om onze economische vrijheid (van consumptie in dit geval) te beperken terwille van minder ongelijkheid in de toekomst . Dit appel staat, meer nog dan het streven naar het behoud van de sociale zekerheid, haaks op de ideologie van individuele zelfontplooiing. Het is echter niet in de eerste plaats gegrond in een levenshouding van bewust aanvaarde afhankelijkheid maar in de verwachting van m eer of minder berekenbare schaarste. Er wordt geen directe verbinding gelegd tussen sociale en ecologische solidariteit, althans niet op het vlak van beginselen. Oat schijnt minder goed te passen in de benadering van het verdelingsvraagstuk langs de lijn van de rechtvaardigheid. Het wekt op zijn minst de indruk dat men m eer moeite heeft m et het erkennen van de waarde van positieve afhankelijkheid van mensen onderling voor overheid en politiek dan met de erkenning van de rol van de overheid voor het realiseren van een betere relatie met het milieu. Mag die afhankelijkheid van het milieu zo maar worden losgemaakt van die van onze m edemensen? Zijn die niet deel van het milieu? Een deel van het antwoord is al in het voorgaande 6. H. Achterhuis, Het rijk van de schaarste , Baam , AMBO, 1989. Men behoeft overigens niet aileen bij Achterhuis te rade te gaan om de ogen geop!!nd te krijgen voor de gevaarlijke verbinding tussen liberalism e en socialisme. Levinas en Dippel hebben er vanuit een meer religieus getinte optiek het nodige over geschreven. Voorzover het mensen gegeven is om een enigszins
terug te vinden . Het past blijkbaar niet in de huidige cultuur van individualisering om de onderlinge afhankelijkheid anders dan als een probleem van verweer tegen criminaliteit en onveiligheid voor te stellen . Het benadrukken van positieve afhankelijkheid doet denken aan collectivisering en kan stemmen kosten, nu met de ondergang van het communism e en de aanpassing van de sociale zekerheid mensen in de eerste plaats moeten leren om zichzelf te helpen . Een ander deel van het antwoord, dat overigens in het verlengde van het eerstgenoemde deelligt, is de in onze cultuur van gelijkheid gewortelde mimetische begeerte - en de door m ensen veroorzaakte schaarste die daarvan het gevolg is. Achterhuis heeft een zeer leesbare en scherpe analyse van dit verschijnsel gegeven . 6 Keeping up with the Joneses, zo laat hij zien, staat in ons cultuurpatroon centraal. En het is de mod erne staat die dit even boeiende als gevaarlijke streven mogelijk heeft gemaakt. Hij doet dit door m et zijn regelingen en voorzieningen burgers de gelegenheid en de incentives te geven om de afhankelijkheid van natuurlijke omstandigheden en van sociale hierarchieen in te ruilen voor het streven naar gelijkheid en geluk. Die situatie is geen onveranderlijk gegeven . De technische ontwikkeling en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting in de economie en in de intemationale verhoudingen knaagt aan de positie van de nationale staat en aan zijn vermogen groei en gelijkheid te garanderen . De Europese Unie mag vooralsnog die rol niet ovem em en . In nog ruimer verband proberen de Verenigde Naties met matig succes de conflicten op wereldschaal te beheersen. W e zien de wereld niet veiliger worden . Een nieuwe orde is nog niet in zicht en de culturele onzeker heid neemt toe. Tegen die achtergrond zal vooruitstrevende politiek een beter perspectief moeten bieden dan mogelijk is met de 'afslanking' van de verzorgingsstaat
afstandelijke kijk te hebben op hun beweegredenen en hun bestemming, doen ze er goed aan grondig te twijfelen aan de heelheid van het individu . Die autonomie van het individu is een liberale misvatting. De mens ontwikkelt zich pas als hij zich onder kritiek stelt van de ander, zich bewust wordt van zijn blij vend tekort en rekening houdt met de claims van anderen op de hulpbronnen
van zijn omgeving. Voor Levinas is de groei van de menselijke persoonlijkheid en van de beschaving bepaald door het afstand leren nemen van zelfr echtvaardiging en door het positief en constructief verwerken van wensen en oordelen van anderen in eigen gedrag en in zelfkennis.
s&..o9 '994
3 en met een op zichzelf staand milieubeleid. Vooral de sociaal-democratie zal het verband tussen de sodale en de ecologische kwestie niet uit het oog moeten verliezen. Ze doet er dan goed aan meer feeling te ontwikkelen voor de waarde van positieve afhankelijkheid. De verbetering van de kwaliteit van onze afhankelijkheid verdient een gelijkwaardige plaats naast de uitgangspunten van vrijheid en gelijkheid. Daarmee ontstaat er op het vlak van de beginselen een ruimer en beter gemarkeerd spanningsveld, ·waarin de sociaal-democratie zich ook voor de toekomst een goed herkenbare plaats kan verwerven. De afstand tot de sociaal-liberale stroming komt duidelijker in beeld. Toepassingen Tot slot nog enige opmerkingen over de betekenis van deze verruimde ideologie voor de politieke praktijk. Beginselen zijn mooi, maar ze moeten wei richtinggevend kunnen zijn voor de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Op papier zijn er aanzetten, die de kwaliteit van de onderlinge afhankelijkheid als beginsel in verband brengen met het belang van zowel sociale en ecologische solidariteit. Oat verband wordt bijvoorbeeld beter zichtbaar als de opbrengst van de zogeheten ecotax wordt benut om de op arbeid drukkende lasten te verlagen of om dichtbij de bevolkingscentra goed toegankelijke natuurgebieden te ontwikkeleri . Zo wordt beter zichtbaar dat de afhankelijkheid van mensen en die van het milieu twee kanten zijn van dezelfde medaille. De in het vorig jaar verschenen w B s-studie Ecologische modernisering gedane voorstellen zitten ten dele op deze lijn.7 De praktijk is tot nu anders. Milieuheffingen en andere maatregelen op milieugebied vergroten vaak, wellicht ongewild, de ongelijkheid. Oat kan anders.
Veel moeilijker is de toepassing op de verhoudingen in de markteconomie. De sociale rechtsstaat kan ondanks verlies aan positie en autoriteit niet
worden gemist als garant en behoeder van de sociale zekerheid in een economisch klimaat van onzekerheid en snelle veranderingen. Oat de overheid nauwelijks in staat is om de van nature in de markt aanwezige afwentelingsmechanismen te voorkomen is nu op pijnlijke wijze gebleken. De medeverantwoordelijkheid voor de houdbaarheid van collectieve verzekeringen zal daarom meer gestalte moeten krijgen in vormen, waarin de onderlinge afhankelijkheid van werkenden en nietwerkenden meer bewust wordt aanvaard en meer positief wordt gewaardeerd. Vakbonden zouden sterker aangesproken moeten worden op hun medeverantwoordelijkheid en, met hun !eden, ook afgerekend moeten worden op pogingen tot afwenteling van die verantwoordelijkheid. Voor het beheer en de uitvoering van de sociale zekerheid zijn stellig betere vormen te vinden die deze medeverantwoordelijkheid tot uitdrukking brengen. Het is niet nodig en niet gewenst de vakbonden bier geheel of grotendeels buitenspel te zetten. De kwaliteit van de afhankelijkheid zal ook meer tot uiting moeten komen in de werk- en beloningsverhoudingen. Daar komt meer aan te pas dan het bevorderen van teamwerk. W ellicht dat resultaatafhankelijke beloning bij een royale toepassing van winst- en verliesdeling kan bijdragen tot minder snelle uitstoot van arbeidskrachten en een sterker draagvlak voor sociale zekerheid. Moeilijker, maar niet minder nodig, is het ondersteunen van initiatieven op het transnationale vlak om elders tot passende vormen van sociaal beleid te komen. Aileen zo kan zonder grote conflicten vormgegeven worden aan de groeiende mondiale afhankelijkheid. Deze suggesties worden in het kader van mijn ideologische beschouwing niet nader uitgewerkt. Ik heb ze genoemd omdat succesvolle praktische politiek een wisselwerking veronderstelt tussen belangen en beginselen. Opgelegde solidariteit, zo luidt het bier verdedigde uitgangspunt, is niet houdbaar als die niet kan steunen op een cultuur van vrijwillig aanvaarde solidariteit in overzichtelijke verbanden.
7. Pieter van Oriel e.a., Ecoloaische moderniserina, Amsterdam, Wiardi Beckman Stichting, 199 3.
s &._o 9 •994
De Streken van een Partij Geogrcifische variatie De Kamerverkiezingen van pelturige gedrag van de 3 mei zorgden voor een Nederlandse kiezer . In de parlementaire aardver'ontzuilde' samenleving schuiving. Maar liefst 34 zou de kiezer volledig op Kamerzetels verschoten drift zijn geraakt. Bij dergevan politieke kleur. Zoals lijke bespiegelingen kungrafiek I laat zien is dit aannen de nodige kanttekenintal de laatste veertig jaar gen worden geplaatst. Zo is nooit zo groot geweest. HANS ANKER EN PAUL DEPLA in wetenschappelijke krinTerwijl de laatste 25 jaar bij gen reeds lang bekend dat Politicoloaen verbonden aan de K u N ijmeaen, de meeste verkiezingen telde meeste kiezers niet een respectievelijk de K u Brabant en het Centrum kens een kleine 2 o zetels partij, maar verschillende voor Lokaal Bestuur van de WBS van. politieke partij verwispolitieke partijen als reele selden, veranderde bij de stemopties beschouwen. laatste Kamerverkiezingen Gezamenlijk vormen deze bijna het dubbele aantal zetels van eigenaar. Met opties van partijen de zogenaamde keuzeset van een recht een bijzondere uitslag dus. kiezer. Bovendien weten we dat in de loop der jaren betrekkelijk weinig verandert in de samenGrafiek I. Wissel in& Kamerzetels bij Tweede-Kamerstelling van dergelijke individuele keuzesets. Doordat bij verkiezingen slechts een vakje rood verkiezinaen 19 56-1994 mag worden gemaakt zien kiezers zich bij verkiezingen voor de taak gesteld om een partij te selecte1994 34 ren uit hun keuzeset. De meeste kiezers doen dit 1989 8 1986 aan de hand van korte-termijn aspecten, zoals de '7 1982 (on)aantrekkelijkheid van kandidaten, de imago's 15 1981 van de partijen, en de waardering voor het gevoer17 de regeringsbeleid. Wanneer nu grote delen van '977 •5 het electoraat een min of meer identieke afweging •972 '9 18 maken, kunnen relatiefkleine verschuivingen in de '972 preferenties van individuele kiezers gemakkelijk '971 '7 resulteren in grote electorale veranderingen in de 1967 •5 verkiezingsuitslag. Zoals een van ons reeds elders 1963 9 heeft geconstateerd zijn niet zo zeer kiezers, als wei 1959 de verkiezingsuitslagen op drift geraakt. '
in de verkiezings-
uitslag van de PvdA
0
5
10
15
20
25
30
35
40
Leesvoorbeeld: na de Kamerverkiezingen van 1959 waren in vergelijking met de situatie voor de verkiezingen 8 zetels in handen van andere partijen.
Vee! beschouwingen over de verkiezingen concentreerden zich op deze grote electorale verschuivingen. Daarbij werd veelvuldig gewezen op het wis-
Verkiezinasresultaten voor de PvdA De PvdA behaalde bij de verkiezingen van 3 mei 24.o% van het totale aantal uitgebrachte stemmen, en leverde daarmee bijna acht procent (7.9%) in ten opzichte van de verkiezingen van I 9 8 9. In de Tweede Kamer liep het zetelaantal terug van 49 naar 3 7. In geen enkele gemeente werd winst gemeld: van Maastricht tot Groningen en van
s &..o 9 1994-
3
410 Scheveningen tot Enschede liep de electorale aanhang van de sociaal-democraten terug. Toch was het verlies niet overal even groot. In sommige steden, zoals Rotterdam, Landgraaf en Almere, werd beduidend meer verloren dan acht procent. In andere steden, zoals Katwijk, Haarlemmermeer, Amstelveen en Zeist bleef het verlies daarentegen duidelijk onder dit landelijke gemiddelde. Toch kan aan deze verschillen maar weinig waarde worden gehecht. Een en ander wordt gelllustreerd in tabel I, waar de uitslagen in twee fictieve gemeenten zijn vergeleken. Terwijl in beide gemeenten het verlies 8% bedraagt, gaat de PvdA er in gemeente I verhoudingsgewijs 'slechts' I 8% op achteruit, terwijl in gemeente 2 het verlies I oo% bedraagt en de PvdA geen enkele stem meer overhoudt. Om de electorale ontwikkelingen van 3 mei op de juiste waarde te kunnen schatten dient men dan ook niet te !etten op deze absolute verschuivingen, maar op de relatieve verschuivingen in de uitslagen. Tabel
I.
Het belany van Relatieve Verschuivinyen gemeente score '89
1
gemeente
2
I 994 sterk afwijkt van deze verwachting, kan worden geconcludeerd dat de score van de PvdA in die gemeente significant afwijkt van de nationale trend. Die gemeente kan dan worden beschouwd als een positieve of negatieve electorale uitschieter. Vervolgens kan dan worden gekeken of er in die gemeente misschien iets bijzonders aan de hand is geweest.
Tabel 2 . Electorale uitschieters PvdA Tweede-Kamerverkiezinyen I 994 goede scores
slechte scores
Smallingerland
AI mere
Assen
Heerlen
Em men
Landgraaf Helmond
Amsterdam Leeuwarden Rheden
Lelystad Eindhoven
Zwolle
Til burg
Amstelveen
Den Bosch
Doetinchem
Breda
Hoogeveen
Bergen op Zoom
Deventer
Roermond
8%
score '94absoluut verschil
4-5% n% -8%
-8%
relatief verschil
-18%
-1oo%
o%
Leesvoorbeeld: in gemeente 1 haalde de PvdA in 1989 4-5%, in 1994- was hiervan nog 37% over. Dit betekent in absolute termen een verlies van 8%, terwijl in relatieve zin 18% wordt verloren.
Om de relatieve verschuivingen in de verschillende gemeenten goed met elkaar te kunnen vergelijken maken we gebruik van een statistisch model dat voor alle grote gemeenten de samenhang weergeeft tussen de verkiezingsuitslag van I 994 en die van 6 september I 989. 2 Met dit model kan voor elke gemeente op grond van het verkiezingsresultaat van I989 een verwachting voor de uitslag van I994 worden opgesteld. Deze verwachting kan worden gezien als een samenballing van de nationale trend. Wanneer in een gemeente de feitelijke uitslag van 1. Zie: H. Anker, 'Is de Nederlandse kiezer op drift geraakt?', Voerman, G . (red.),jaarboek 1993 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Groningen, '994-·
Tabel 2 bevat een overzicht van de grootste uitschieters, geordend naar de mate waarin zij afwij ken van de nationale trend. De Friese gemeente Smallingerland, met Drachten als grootste kern, heeft voor de PvdA verhoudingsgewijs het meest positieve resultaat opgeleverd. Niettemin werd ook in deze gemeente een verlies geleden: de PvdA zakte terug van 4 2. I% naar 33 .4%. W anneer Smallingerland de nationale trend zou hebben gevolgd zou de PvdA echter bijna 4% meer hebben verloren. De tegenhanger van Smallingerland is de gemeente Almere. Daar boekte de PvdA haar slechtste resultaat. Met een score van slechts 2 2. 8% bleef de electorale aanhang van de PvdA duidelijk onder het niveau van 2 7 . s% dat op grond van de landelijke trend verwacht mocht worden. Een nadere beschouwing van de electorale uitschieters van de PvdA in tabel I leert dat deze zich con2. Het betreft hier een zogenaamd 'regressie-model '. De bijbehorende regressievergelijking is als volgt: procent PvdA(1994-) = 1,7 + (6,7*procent PvdA ( 1989)j . Dit model verklaart 90% van de variantie in de uitslagen van 1 994-·
I
-----
- -
s &.o 9 •994
41
e
centreren in bepaalde delen van het land. De positieve uitschieters zijn alleen te vinden rond Amsterdam en in het noorden en het oosten van hetland. De negatieve electorale uitschieters concentreren zich in de provincies Flevoland, Noord-Brabant en Limburg. Deze geografische clustering wint nog eens aan relief wanneer we ons realiseren dat zij sterke overeenkomsten vertoont met de clustering van uitschieters van de gemeenteraadsverkiezingen van 2 maart jU Blijkbaar is er iets bijzonders aan de hand met de PvdA in deze provincies . Al met al lijkt er voldoende reden te zijn om wat Ianger stil te staan bij de geografische component van de laatste Kamerverkiezingen. In deze bijdrage zullen wij ons beperken tot de geografische patronen zoals die op het niveau van regio's te vinden zijn in Nederland. Wij concentreren ons daarbij op de rol van de PvdA. Ruimtelijke patronen in het stemyedray
t
I
In Nederland is tot dusver betrekkelijk weinig aandacht besteed aan ruimtelijke patronen in het kiesgedrag. Afgezien van enkele recente publikaties, onder andere van de Limburgse universitaire onderzoeksgroep c E LS, zijn regionale variaties in electorale verschijnselen nauwelijks onderzocht. 4Deze geringe aandacht heeft vooral een onderzoeksmatige oorzaak. De meeste enquete-onderzoeken zijn in termen van het aantal respondenten namelijk te klein van omvang om op verantwoorde wijze uitsplitsingen te maken naar regio en/ of provincie, laat staan naar individuele gemeente. Bij onderzoek naar ruimtelijke patronen grijpt men daarom meestal terug op een analyse van de verkiezingsuitslagen zelf. In het januarinummer van s &_p is echter al uiteengezet dat op basis van dergelijke gegevens vaak maar een beperkt inzicht kan worden verkregen in de precieze aard van de factoren en mechanism en die voor de waargenomen verbanden en patronen verantwoordelijk zijn.5
3· Zie: H . Anker en T. van Dijk, 'De Gemeenteraadsverkiezingen van I 994-', Socialism• &...Democratie 5If4. PP· I 97203 .• 4· Zie bijvoorbeeld: K. Dittrich, P. Tops en R. Welten, 'Het gebeurde in het Zuiden', Socialisme en Democratie 43 /Io, pp. 295-302, I986 . A.F.A. Korsten en W. Kuiper (red.),
De geringe aandacht voor ruimtelijke patronen in het Nederlandse kiesgedrag staat in schril contrast met de ruime aandacht die in vele andere Ianden, met name het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, aan geografische aspecten wordt geschonken. 6 Veel van deze aandacht vindt zijn oorsprong in de aldaar bestaande districtensystem en. In hun verkiezingscampagnes richten partijen zich vaak op bepaalde gebieden, de zogenaamde key-districts, omdat deze doorslaggevend zijn voor de uiteindelijke verkiezingsuitslag. Bovendien kan in deze Ianden kennis van geografische patronen in het stemgedrag een politicus of partij ook op geheel andere momenten goed van pas komen. Berucht is het voorbeeld van de Democratische Gouverneur Gerry uit de Amerikaanse staat Massachussets. Bij de herindeling van de kiesdistricten voor het Huis van Afgevaardigden slaagde hij erin de grenzen van de nieuwe districten zodanig te Iaten trekken dat niets een optimaal verkiezingsresultaat voor de Democraten meer in de weg kon staan. Oat een van de nieuw ontworpen districten een treffende gelijkenis m et een salamander vertoonde, was voor hem slechts van ondergeschikt belang. Niet echter voor zijn tegenstanders; zij introduceerden prompt de term yerrymanderiny. Tot op de dag van vandaag wordt deze term gebruikt om te wijzen op situaties waarbij de verdenking bestaat dat zogenaamde 'partisan interests' ten grondslag hebben gelegen aan een nieuwe indeling van de kiesdistricten. Naast deze op het districtenstelsel geente aandacht, zien we ook met enige regelmaat aandacht voor ruimtelijke patronen in algemene zin. Het gaat daarbij vaak om regionale variatie ten gevolge van verschillen in politieke cultuur. Vaak wordt daarbij ook de term 'deelelectoraten' in de mond genomen. Een sprekend voorbeeld van zo'n deelelectoraat is het zuiden van de Verenigde Staten. Op tal van politiek relevante onderdelen, zoals deelname aan verkiezingen, verhouding tussen Democraten en Republikeinen, politieke opvattingen van bur-
Limburg kiest, Zeist, I 99 I. M. van Tilburg, Lokaal '![Nationaal, Den Haag, I 993. Buiten deze publikaties van het c E LS kan worden gewezen op: V. Mamadouh, N. P. Passchier en H . van der Wusten, '75 jaar Algemeen Kiesrecht in geografisch perspectieP, in G. Voerman (red.),jaarboek 1992 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke
Partijen, Groningen, I 993 en de daarin vermelde bronnen. 5. Zie: H . Anker, 'Over Electoraal Onderzoek', Socialisme &.Democratie 5 I/I, PP· 3-I4-. 6. Zie bijvoorbeeld: D. Denver, and G. Hands (eds .), Issues &_Controversies in British Electoral Behaviour, I992, New York.
I
s &..o 9 1994
3
412 gers, etcetera, onderscheidt dit dee! zich van de rest van de Verenigde Staten. Hoewel deze verschillen zo langzamerhand minder groot lijken te worden, wordt in veel Amerikaanse analyses van politiek gedrag het zuiden nog steeds gescheiden behandeld van het noorden.7 Er is weinig reden om het bestaan van vergelijkbare deelelectoraten in Nederland op voorhand uit te sluiten. Hierbij kan met name worden gedacht aan de duidelijke verschillen in politieke cultuur van bijvoorbeeld het westelijk en het zuidelijk dee! van het land. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gewezen op de van oudsher grote electorale aanhang van lokale lijsten in de zuidelijke provincies. 8 In het onderstaande gaan we na in hoeverre er bij de laatste Kamerverkiezingen sprake is geweest van geografische patronen in het electoraal gedrag. Data
In onze analyse van ruimtelijke patronen in de verkiezingsuitslag van 3 mei maken wij gebruik van individuele gegevens die verzameld zijn in de maanden voorafgaand aan de Kamerverkiezingen van 3 mei I 994· Het betreft hier de gegevens verkregen uit een negental zogenaamde trackinB polls die in opdracht van de Partij van de Arbeid door het onderzoeksbureau INTo MART zijn uitgevoerd. N aast een blok van telkens terugkerende standaardvragen (onder andere stemintentie, waardering voor de lijsttrekkers), bevatten deze peilingen steeds een verzameling vragen die op de actualiteit waren toegespitst (Zestienhoven wei of niet open, opvattingen over de I RT-affaire, etcetera). Bij elk van deze negen peilingen werd een nieuwe steekproef van respondenten (telefonisch) ondervraagd. Door aile respondenten uit de negen afzonderlijke peilingen samen te voegen, is een databestand ontstaan van 4 ·497 respondenten. Dit aantal is groot genoeg om 7. Zie onder andere J. R. Petrocik, An Algorithm for Estimating Turnout as a Guide to Predicting Elections, Public Opinion Qyarterly, (1991) 643-647 en B. Campbell, Change in the Southern Electorate, American Journal '![Political Science (1977) 21:37-64. 8. Zie: M. van Tilburg, op cit. pp. 5254· H. Anker 'Lokale lijsten', Geoarcifie, 3/2, 1994, p. 32.
9· Zie voor een gedetailleerde uiteen zetting van dit begrip C. van der Eijk en B. Niemoller, 'Het Potentiele Electoraat van de Nederlandse Partijen ', Beleid
op verantwoorde wijze (nader te bepalen) geografische uitsplitsingen te maken. Onze speciale aandacht gaat uit naar de antwoorden op de 'stemkans-vragen', die in elke peiling zijn gesteld. Daarbij is de respondenten gevraagd met behulp van een cijfer tussen de I en de I o aan te geven hoe groot de kans was dat men ooit op de PvdA, het CDA, de vvo, etcetera zou stemmen. Hoe hoger het cijfer, des te groter de kans dat men ooit op de desbetreffende partij zal stemmen. Aile mensen die aangeven dat zij wellicht ooit op een partij zullen stemmen, met andere woorden die kiezers die een partij in hun keuzeset hebben zitten, vormen gezamenlijk het 'Maximale Electorale Potentieel' van een partij.9 Dit is het maximale aantal stemmen dat een partij ooit kan bemachtigen. De kans dat zulks gebeurt, is in de praktijk uiterst klein. Aile omstandigheden moeten dan zodanig zijn, dat alles in het voordeel van de partij werkt; zulks is vrijwel nooit het geval. Tabel 3 toont de omvang van het maximale electorale potentieel van enkele politieke partijen. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar vijf regio's. 10 De cijfers in deze tabel maken duidelijk dat de omvang van het maximale potentieel van de PvdA in de verschillende regio 's weinig varia tie vertoont. Oat is opmerkelijk, vooral in het Iicht van de vee! gehoorde notie dat de PvdA haar electorale basis overwegend in de grote steden zou hebben. Daar blijkt dus weinig van waar te zijn. 11 Vergelijkbare cijfers voor de andere partijen Iaten zien dat ook bij o66 de potentiele aanhang zeer gelijkmatig over de vijf regio's is verdeeld. Oat geldt niet voor de potentielen van de overige partijen: zo behoort in het zuiden maar liefst 57.2% van het electoraat tot het potentieel van het CDA, terwijl in de grote steden nog niet eens een derde (3 2. 9%) van de kiezers
en Maatschappij (1984) 192-204, alsmede J.N. Tillie, Party Utility, verschijnt binnenkort. 1 o . Het maximaal Electoraal Potentieel is berekend door respondenten met een score 6 of hoger te beschouwen als behorend tot het potentieel. Deze berekeningswijze wijkt Iicht af van de wijze die in de politicologische literatuur inmiddels gebruikelijk is, waarbij respondenten met een bepaalde score op de stemkansvraag op een vooraf bepaalde wijze voor een bepaald dee! aan het potentieel wordt toegerekend
(zie: Tillie, op cit.) Ten gevolge van deze Iicht afwijkende berekeningswijze (die, zoals we straks zullen zien, ons in staat stelt meer inzicht te verkrijgen in de manieren waarop de PvdA er wei of niet in slaagt om haar potentieel daadwerkelijk te verzilveren) is enige voorzichtigheid gewenst bij de vergelijldng van deze resultaten met elders gerapporteerde resultaten. Het gaat hier dan ook primair om de onderlinge verhoudingen (de patronen) en minder om de absolute hoogte van de potentielen .
I
~
-----
-
-
-
------
s&_D9I994
hiertoe gerekend mag worden. De vvn heeft haar
tie van de partij in die regio 's. Zou dat wei het geval
electorale basis vooral in het westen van het land (52.4%). In het noorden (38. I%) en in de grote steden (43.2%) heeft ze beduidend minder in de melk te brokkelen. GroenLinks heeft, zoals te verwachten vie!, haar grootste potentieel in de drie grote steden (39.3%), terwijl ze het minst heeft te zoeken in het zuiden. Tenslotte blijkt dat de SPin termen van potentielen is 'doorgebroken' in de grote steden en de rest van het westen. Het potentieel is daar zelfs groter dan in het zuiden, alwaar de s P vanouds in gemeenten als Oss en Boxtel haar electorale basis heeft gehad.
zijn geweest, dan zou men ook duidelijke verschillen hebben moeten aantreffen in de omvang van het electorale potentieel binnen elk van deze regio's en die zijn er niet . Waardoor kunnen de electorale variaties in de uitslag van de PvdA dan wel worden verklaard?
Tabel 3. Maxima a} Electaraal Patentieel per regia grote steden
west
noord
oost
zuid
(excl.)
SP
20.0
I5.I
I 2.8
I 2 .J
I 5.2
GrL
39 ·3
J5.8
J4.6
PvdA
53·7 61.4
35·4 47 ·9
52.3 58
51. 4 6 1.4
33·4 5J.8 60.4 49.9
o66 CDA
]2.9
59·7 4 8.8
VVD
43.2
52.4
4I J 8. I
53· 2 47 .2
4I 7
I5IO
522
9 IJ
57 · 2
Aantal resp.
II
Mabilisatie
Het antwoord op deze vraag heeft veel te maken met de mabilisatie van het kiezerspotentieel in de verschillende regio's. Tabel 4 maakt duidelijk dat de PvdA niet in aile regio 's in even sterke mate in staat is haar kiezerspotentieel aan te spreken. Zo is de PvdA er in het noorden in geslaagd om bijna tweederde van het potentieel ( 64. I%) te mobiliseren, terwijl in het zuiden maar 4 I . I% van het potentieel kon worden gemobiliseerd. Daarnaast zien we dat, in termen van mobilisatie, de PvdA het in de grote steden verhoudingsgewijs goed gedaan heeft, terwijl de rest van het westen (en in mindere mate het oosten) samen met het zuiden tot de probleemgebieden kunnen worden gerekend. In deze gebieden hebben verhoudingsgewijs veel kiezers die tot het potentieel van de PvdA behoorden, op 3 m ei op een andere partij gestemd. I 2
35
Tabel4. Patentieel, uitslag en mabilisatie vaar de Pvd.A Leesvoorbeeld: het Maximaal Electoraal Potentieel van de PvdA heeft in de grote steden een omvang van 53 .7%. N B: De grote steden worden gevormd door Amsterdam, Rotterdam en Den Haag; de regio west door de provincies Noord en Zuid-Holland (minus voomoemde drie grote steden) en de provincie Utrecht; de regio noord wordt gevormd door de provincies Groningen, Friesland en Drenthe; de regio oost bestaat uit Overijssel, Flevoland en Gelderland; de regio zuid bestaat uit de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Bovenstaande conclusies maken duidelijk dat regionale patronen in het electoraal fortuin van de PvdA niet toegeschreven kunnen worden aan verschillen in de fundamentele (lange termijn) electorale posiI I . Men dient zich hierbij te realiseren dat deze conclusies in beginsel aileen betrekking hebben op de regionale indeling zoals gepresenteerd in tabel 3. Overigens blijkt uit additionele analyses dat dit patroon van homogeniteit zich ook voordoet als gewerkt wordt met twaalf provincies of als de respondenten worden ingedeeld op grond van de stedelijkheid van hun woonomgeving (urbanisatie). Het is echter geenszins
per regia grote steden
west (excl.)
noord
oost
zuid
Potentieel Uitslag
53· 7 Jo .o
47.8 2o.6
52.3 33·5
5 1.4 2].7
5J.8 22.I
Mobilisatie
55 .9
43· I
46.I
41.I
Leesvoorbeeld: het maximale electorale potentieel van de PvdA heeft in de grote steden een omvang van 53.7%; de uitslag bedroeg Jo.o%; in de grote steden heeft de PvdA daardoor I oo*Jo.o/ 53·7 55 .9% van haar potentieel gemobiliseerd .
onmogelijk, en in zekere zin ook wei te verwachten, dat een beschouwing van fijnmazerige geografische eenheden (bij voorbeeld steden , dorpen , wijken) aantoont dat op een dergelijk fijnmazig geografisch niveau wei degelijk grote verschillen bestaan in de potentiele aanhang van de PvdA . Zie ook H. Anker en P. Depla, 'Nijmegen in Opkomst', Socialisme &_Democratie 5 I / I , pp. 2 5-35 . I 2. Deze conclusies komen sterk over-
=
een met die gepresenteerd in het begin van deze bijdrage in tabel I . Daarbij is het van belang om op te merken dat deze conclusies onafhankelijk van elkaar en op verschillende wijze zijn verkregen . In·tabel I stond de vergelijking met de nationale trend centraal, terwijl in tabel4 de aandacht uitsluitend is uitgegaan naar verschillen in mobilisatie .
s&..o9 I994
3 Deze verschillen in mobilisatie vereisen uiteraard een nadere verklaring. Waardoor slaagt de PvdA er in de ene regia aanzienlijk beter in om haar electoraal potentieel aan te spreken dan in de andere regio? Een (eerste) verklaring voor de zojuist beschreven mobilisatiepatronen client naar onze mening gezocht te worden in verschillen in de intensiteit van de mate waarin de PvdA in de verschillende regia's met andere partijen concurreert om de gunst van de kiezer.
ter wordt, wordt de mate waarin de PvdA er in slaagt deze kiezers aan zich te binden steeds kleiner. I 3 Binnen de groep kiezers die tot het potentieel van 'slechts' twee partijen behoort, weet de PvdA 52.5% te mobiliseren; voor de groep die tot het potentieel van drie partijen behoort bedraagt dit percentage 49.8% en voor de groep die tot het potentieel van vier partijen behoort bedraagt het percentage 36.3%. Tabel5. Electorale concurrentiepositie van de PvdA per
Wanneer de potentielen van twee partijen elkaar overlappen is er sprake van electorale concurrentie, omdat de respondenten in een dergelijk geval deel uitmaken van het potentieel van meer dan een partij. Aangezien een kiezer slechts op een partij mag stemmen zullen de partijen op enigerlei wijze met elkaar in de slag moeten om de uiteindelijke gunst van de kiezer. Toegepast op de PvdA betekent dit dat de gemiddelde mate waarin het PvdA-potentieel overlapt met de potentielen van andere partijen als maat kan worden opgevat van de hoeveelheid concurrentie waarmee de PvdA zich geconfronteerd ziet. Een overzicht van de gemiddelde concurrentie in elk van de vijf regio 's wordt gegeven in de eerste kolom van tabel 5. De gegevens in deze kolom maken duidelijk dat de PvdA zich in de grote steden en in het noorden geconfronteerd ziet met een geringere concurrentie van andere partijen dan in de overige regia's. Het boeiende is dat dit patroon in grote lijnen blijkt samen te vallen met de mate waarin de PvdA er in slaagt haar potentiele aanhang te mobiliseren: de PvdA mobiliseert een hoger percentage kiezers in die gebieden waar de concurrentie met de andere partijen het minst intensief is. In gebieden waar de PvdA in een steviger gevecht om de stemmen is verwikkeld (met name het zuiden), mobiliseert zij een geringer percentage van haar maximale electorale potentieel. Dit patroon doet zich niet aileen voor op regionaal niveau, maar ook op individueel niveau. Naarmate de electorale keuzeset van de tot het PvdA-potentieel behorende respondenten groI 3. Dit laatste fenomeen is op zichzelf niet verbazingwekkend, maar wei belangrijk omdat anders sprake zou kunnen zijn van een foutieve interpretatie van de gegevens die meestal met de term 'ecologische fout' wordt aangeduid. Zie: H. Anker, 'Over Electoraal Onderzoek',
reaio
--------------------grote steden
west (excl .)
noord
oost
zuid
Overlap met PvdA -potentieel SP
25.9
24·4
GrL PvdA
55·4 IOO
53·7 IOO
D66
70.5
CDA vvoi4
35·3 J4.8
73·4 48 .8 44 · 7
I9 ·7 52.4 IOO 74·7 31.9 28 2 0
I 8. 3
2 2·3
53·7 IOO
47·3 IOO
76·5 51.4 42 0
72·7 6o.2
0
45 ° 3
Gemiddelde overlap met PvdA-potentieel
Leesvoorbeeld: in de grote steden bedraagt de gemiddelde overlap van het PvdA -potentieel met dat van andere partijen 44.4%; het PvdA-potentieel overlapt voor 25.9% met het potentieel van de s P.
Tabel 5 biedt ook inzicht in de aard van de partijconcurrentie waarmee de PvdA in de verschillende regio 's wordt geconfronteerd. D 66 blijkt in aile regio 's de belangrijkste concurrent van de PvdA te zijn. In het gehele land behoort zo'n 70 tot 75% van de kiezers die tot het potentieel van de PvdA gerekend mag worden, ook tot de 'doelgroep' van D 66. De PvdA en o66 vissen in aile regia's voor een groot dee! in dezelfde electorale vijver. Afgezien van dit constante patroon, vertoont de concurrentie met andere partijen enkele opmerkelijke verschillen in de afzonderlijke regia's. In het noorden Socialisme &..Democratie 5 I/ I, voor verdere details. I 4· In dit gerniddelde is de I oo%-overlap van de PvdA met zichzelf niet meegerekend. Zie Tillie , op cit, voor verdere informatie over deze coefficient.
'
-
- - -----=-=---·-- -
---- - - - ---
s &.o 9 '994
en de grote steden is het
nauwelijks een con-
ke groep respondenten gesplitst op basis van de
current voor de PvdA . In deze gebieden strijdt de PvdA voomamelijk met de partijen binnen het 'link.se' blok om de gunst van de kiezer. In de overige gebieden is op de kiezersmarkt ook het CDA een concurrent van de PvdA. In dit kader kan vooral op de zuidelijke provincies worden gewezen . In deze provincies overlapt het kiezerspotentieel van de PvdA voor maar liefst 6o% met dat van het CDA. Hierdoor zijn in Zeeland, Brabant en Limburg de christen-democraten een beduidend grotere concurrent voor de PvdA dan GroenLinks. Hoewel de regionale verschillen in de aard van de partijconcurrentie niet bijzonder groot zijn, toont tabels enkele accentverschillen. Deze verschillen kunnen in de context van een verkiezingscampagne beter niet worden genegeerd .
variabele die het sterkst met de afhankelijke variabele samenhangt. Hierbij worden vaak bepaalde categorieen van de onafhankelijke variabele samengenomen . Dit resulteert in een aantal segmenten, waarvoor vervolgens weer opnieuw wordt nagegaan of deze verder gesplitst kunnen worden in nieuwe (deel)segmenten. De procedure wordt beeindigd wanneer er geen onafhankelijke variabelen m eer voorradig zijn of wanneer het niet Ianger mogelijk blijkt om betekenisvolle uitsplitsingen te maken. 1 5 ·
CDA
Verschillen in mobilisatie in breder perspectiif Deze betrekkelijk sterke geografische patronen zijn tamelijk verrassend in het licht van de geringe aandacht die academische onderzoekers in Nederland tot dusver aan de ruimtelijke dimensie hebben geschonken waar het de analyse van partijkeuze betreft. Om na te gaan hoe de aangetroffen patronen zich verhouden tot de invloed van andere (bekende) factoren zullen we in deze paragraaf onze ruimtelijke analyses aanvullen met analyses op basis van sociologische (leeftijd) en politiek-attitudinale variabelen (oordelen over wie de beste minister -president zou zijn). Op deze wijze hopen we een m eer afgewogen inzicht te verschaffen omtrent de omvang en betekenis van de hierboven besproken ruimtelijke patronen.
Hiertoe presenteren wij de resultaten van een drietal 'segmentatie-analyses' . Dergelijke typen analyses komen veelvuldig voor in het marktonderzoek en worden meestal gebruikt voor de identificatie van doelgroepen . De techniek detecteert die variabelen die het sterkst samenhangen met enigerlei afhankelijk kenmerk, in ons geval de mobilisatie door de PvdA. Vervolgens wordt de oorspronkelij15. De gebruikte techniek heet C HAID. Zie: H. Anker. 19 92. Normal Vote Analjsis, Amsterdam, voor details, inclusief verdere aanpassingen van de oorspronkelijke techniek. 16. Voor deze analyses kon slechts gebruik worden gemaakt van de laatste zes tracking-peilingen, omdat de eerde-
In het kader van dit artikel hebben we drie analyses uitgevoerd, waarbij de verzameling onafhankelijke variabelen steeds verder is uitgebreid (zie schema 1) . 16 Wij zijn begonnen met een analyse waarin aileen splitsingen zijn toegestaan op basis van de ruimtelijke kenmerken regio, provincie en urbanisatiegraad. Deze analyse heeft geleid tot een tweetal segmenten waarbij een segment wordt gevormd door de noordelijke provincies en de grote steden (met een mobilisatiegraad van 6o .5%) en het tweede segment door de rest van Nederland (43. 2%). '7 Schema
1.
Variabelen opgenomen in segmentatie-
analyses analyse
analyse 2
analyse 3
regio
regio
regio
+
+
+
provincie
provincie
provincie
1
+
+
+
urbanisatie-
urbanisatie-
urbanisatie-
graad
graad
graad
re peilingen niet de vraag naar beste premier bevatten. Hierdoor is het aantal respondenten gedaald van 4 -4 97 naar 3-035· 1 7 . In dit verband is het relevant om op te merken dat eenzelfde segmentatie zou zijn verkregen als het kenmerk r egio niet in de analyse zou zijn opgenomen.
+
+
leeftijd
leeftijd
+ beste premier
Het programma zou dan een splitsing hebben gemaakt op basis van het kenmerk ' provincie', hetgeen uiteindelijk - bij de beschikbaarheid van een aparte categorie voor de drie grote steden - tot precies dezelfde regionale indeling zou hebben geleid als op basis van het kenmerk regio.
s &.o 9 1994
3 De tweede segmentatie-analyse bevatte dezelfde variabelen, aangevuld met leeftijd. Deze analyse heeft in eerste instantie geleid tot een splitsing op het kenmerk leeftijd waarbij drie segmenten zijn gevormd: respondenten jonger dan 35 ('jongeren'), respondenten tussen de 35 en 65 ('middelbaren') en de respondenten ouder dan 65 ('ouderen') . Terwijl de mobilisatiegraad onder jongeren 34.5% bedraagt, ligt dit niveau bij middelbaren en ouderen op respectievelijk 48.5% en 65.6% . De middelbaren werden vervolgens nog uitgesplitst naar regio, volgens de inmiddels bekende tweede, ling van de grote steden en het noorden (met een mobilisatiegraad van 54.6%) enerzijds en de overige regia's (47· 1%) anderzijds . In de derde segmentatie-analyse is naast de in de tweede analyse reeds aanwezige variabelen, nog eens de variabele 'beste premier' toegevoegd. De resultaten van deze analyse zijn grafisch samengevat in figuur 2. In deze analyse is in eerste instantie niet gesplitst op regio of op leeftijd, maar op de variabele 'beste premier'. 1 8 Deze variabele blijkt verreweg het sterkst samen te hangen met de mobilisatie door de PvdA. 1 9 N iet geheel verbazingwekkend zien we een splitsing waarbij aan de ene kant een segment gevormd is door degenen die PvdA-Iijsttrekker Kok de beste kandidaat voor het premierschap vinden en diegenen die daar een andere of in het geheel geen mening over hadden. Voor deze laatste groep blijkt geen enkele van de overige variabelen vervolgens nog significant met de mobilisatie door de PvdA samen te hangen. Dat ligt anders voor het Kok-segment, waar nog een uitsplitsing plaatsvindt op basis van het kenmerk leeftijd (jongeren, middelbaren, en ouderen) . Hoe ouder de Kok-bewonderaars, des te groter is de kans dat zij op de PvdA stemmen. Het belangrijkste aspect van deze segmentatie is de ondergeschiktheid van de geografische variabelen. De mate waarin de PvdA er wei of niet in slaagt haar potentieel te verzilveren hangt niet zo zeer af van de regio waarin de leden van het electorale potentieel gelokaliseerd zijn, maar vooral van de vraag of zij 18. De aan binnen c H A 1 o verbonden Chi-kwadraattesten leveren de volgende tail probabilities op: regio: p=o .oo6; leeftijd: p=2.o x 1o- 18; en beste pre· mier: p=J.6 x Io · 59· 19. De mobilisatie van 18. 3% onder
Wim Kok wei of niet de beste toekomstige premier van Nederland vinden en de vraag tot welke generatie kiezers zij behoren . In dit verband is vooral de verhoudingsgewijs !age mobilisatie onder jongere generaties een punt van zorg voor de PvdA. Figuur PvdA
2.
Resultaten seamentatie-analjse mobilisatie
Totale PvdA-potentieel 47-0% (1.573)
beste premier : Kok
beste premier: Van Mierlo,
64.8%
Brinkman,
(972)
Bolkestein, geen mening. 18.3°/o (6o 1)
leeftijd
leeftijd
leeftijd
<35 >3s+<6s >6s 56.8% 64.8% 76.6% (18o) (274) (517) De segmenten bevatten telkens het percentage door de PvdA gemobiliseerde kiezers; het aantal respondenten binnen elk segment is tussen haakjes vermeld .
Conclusies
- De laatste Kamerverkiezingen lieten enkele opmerkelijke geografische patronen in het stemgedrag van kiezers zien. Alhoewel de omvang van het kiezerspotentieel van de PvdA in de verschillende regio 's nauwelijks van elkaar verschilt, lopen de verkiezingsuitslagen wei uiteen. In het noorden en de grote steden is de PvdA er het best in geslaagd haar potentieel te verzilveren. Vooral in de zuidelijke provincies is de mobilisatiekracht van de PvdA achtergebleven . degenen d;e Kok niet als beste premier zien, is naar aile waarschijnlijkheid enigszins vertekend. Dit betekent dat in werkelijkheid de samenhang tussen het oordeel over de 'beste premier' en mobilisatie nog groter zal blijken te zijn .
r
e
e
- De regionale verschillen in mobilisatie hangen
van de PvdA ook een behoorlijke overlap met
samen met de intensiteit van de partijconcurrentie die de PvdA in de afzonderlijke regio 's ondervindt. In de noordelijke provincies hoeft de PvdA het minst intens om de gunst van de kiezers te strijden waardoor de partij er gemakkelijker in slaagt haar potentieel te mobiliseren. - Niet aileen de intensiteit, maar ook de aard van de partijconcurrentie vertoont enkele opmerkelijke verschillen per regio. Terwijl in de grote steden en noordelijke provincies o 66 en GroenLinks de grootste concurrenten vormen, vertoont in de overige gebieden het potentieel
dat van het CDA. In Zeeland, Brabant en Limburg zijn de christen-democraten na o 66 zelfs de grootste electorale concurrenten van de PvdA. - Alhoewel de geografische patronen opmerkelijk zijn, moet de betekenis ervan niet worden overschat. Indien naar de mobilisatie van kiezers wordt gekeken, zijn sociologische kenmerken (leeftijd) en politieke attitudes ('wie is beste premier') vee! belangrijker verklarende factoren dan de geo~afische variabelen.
s &.o 91994
...
Glasvezeldemocratie
Technologie en de toekomst
Met de privatisering van de Maar als !eden van een Koninklijke PTT Nederland richtingzoekende politieke (K PN) en het besluit tot partij als de PvdA zijn wij volledige liberalisering van niet aileen gemteresseerd de telefonie in 1 99 8 staat in de techniek zelf, maar telecommunicatie zowaar ook in de maatschappelijke op de politieke agenda. Het gevolgen van technologipolitieke debat over de imsche ontwikkelingen. De pact van informatie- en maatschappelijke verandeWILLEM PEETERS EN communicatietechnologie ringen die met nieuw verPETER WEIJLAND (ITc) op de structuur van kregen middelen gepaard de samenleving komt desgaan liegen er immers niet Verbonden aan het CBS en coordinator ondanks nauwelijks op om. Kijk maar eens hoe de automatiserinasprojecten PvdA, respectievelijk gang. Te weinig wordt werkplek van de werknesenior consultant strateaie bij de directie van technologie bezien en aanmer is veranderd. Denk PTT Telecom. Dit artikel werd op persoonlijke vaard als motor voor tal van eens aan de mogelijkheden titelaeschreven. maatschappelijke ontwikdie koppeling van bestankelingen. Wat is daarvan de den m et zich meebrengt. oorzaak? W ellicht is het Denk aan het vraagstuk van onderwerp moeilijk grijpbaar vanwege het hoge privacy. Onze maatschappij is in sterke mate afhantempo waarin ontwikkelingen op het gebied van kelijk geworden van informatie- en communicatielTC elkaar opvolgen. Of mogelijk is het zo dat de technologie. In dat Iicht is een debat op zijn plaats huidige generatie politici een blinde vlek heeft voor waarbij investeringen in de traditionele hardware als lTC, uit een zekere mate van onwennigheid. In dit wegen en Betuwelijn, moeten worden afgewogen artikel willen we aandacht besteden aan de voorttegen die in de elektronische snelweg ' . schrijdende ontwikkelingen op het gebied van Toekomstscenario 's informatie- en communicatietechnologie, en geven we aan waarom deze aileen al vanwege zijn maatOok andere partijen blijken gemteresseerd in de schappelijke implicaties op de politieke agenda maatschappelijke ontwikkelingen die het gevolg thuishoren . zijn van het toenemende gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Oat zijn natuurlijk op de Technoloaische ontwikkelinaen eerste plaats de leveranciers van de produkten zelf. We zouden kunnen beginnen met een integraal Computerfabrikanten, software-ontwikkelaars, teoverzicht van aile relevante technologische ontwiklecommunicatiebedrijven, en de entertainment-inkelingen. Denk aan de verglazing van het netwerk, dustrie passen allerlei m ethodes toe om grip te krijkabelmaatschappijen die telefonie zullen aanbiegen op de materie . Het opstellen van toekomstsceden, videodiensten die met behulp van multimedianario's is een zo'n methode. Hiermee kunnen stratechnologie zullen worden aangeboden op de mas- tegieen worden getoetst op robuustheid tegen de samarkt, interactieve televisie, en de volledige inte- onzekerheden van de toekomst . gratie van PC en telefoontoestel. Die ontwikPolitieke partijen zouden eveneens van deze kelingen zijn voor de komende jaren redelijk voortechniek gebruik kunnen maken, zij het in aangezienbaar. De produkten en diensten die beschikbaar paste vorm. Zo kunnen zij - in plaats van een vollezullen komen, staan a! in de steigers in laboratoria, dige scenariostudie uit te voeren- proberen de glouniversiteiten, en bij kleine, innovatieve bedrijfjes . bale, maatschappelijke trends vast te stellen die als
van de PvdA
'
-
--
-
~-------------------
s &..o 9 •994
gevolg van de ITC-ontwikkelingen zichtbaar zijn. Zetten we die trends bij elkaar, dan ontstaat er een decor waartegen verschillende toekomstscenario 's zich kunnen afspelen. Andere maatschappelijke ontwikkelingen zullen weliswaar ingrijpen op de uiteindelijke uitkomst, maar de onderliggende trends zullen niet volledig teniet worden gedaan. · Hieronder is zo'n decor geschetst, in dit geval ontleend aan een studie die door Koninklijke PTT Nederland werd uitgevoerd in 1 99 2. De iriformatiemaatschappij als maatschappelijk decor
In opdracht van de raad van bestuur van K P N werd in 1992 een verkennende studie uitgevoerd naar de voorzienbare maatschappelijke ontwikkelingen in de komende 2o jaar die mede bepalend zouden kunnen zijn voor de positie van het bedrijf. De samenstellers van deze studie maakten op dialectische wijze onderscheid tussen drie perioden. De eerste is de Moderniteit, waarin de technologie voor het eerst in de geschiedenis de meest dominante factor wordt. De technologie bevrijdt de mens van zware lichamelijke inspanningen en schenkt aile basale middelen die voor een zeker bestaan nodig zijn . Anderzijds wordt men als nooit tevoren gedwongen in een keurslijf van wetten, regels en gedragspatronen te functioneren. De moderniteit gaat uit van de grootste gemene deler, de uniformiteit, de eenheid in verscheidenheid. De daaropvolgende periode - waarin wij nu verkeren - is die van de Postmoderniteit, waarin een nieuw waardenpatroon zichtbaar wordt. Veelal blijkt dit patroon gebaseerd te zijn op een inversie van het modernistische patroon, en derhalve is de link met de moderniteit nog vrij sterk. Er is een aversie ontstaan tegen wetten en regels, en pluriforrniteit staat centraal. De postrnoderniteit is een periode van overgang en chaos in ons denken en doen. Modernisten staan tegenover postrnodernisten als in een zwart-wit tegenstelling. Die strijd is nu aan de gang en dagelijks waarneembaar. Sterker nog, wij zijn zelf spelers op dit veld en kunnen de loop der dingen mee bepalen. De derde periode is er een van een nieuw evenwicht. Bekeken vanuit de sturende ontwikkelingen I. De elektronische snelweg is een systeem gebaseerd op de glasvezeltechniek, dat gelijktijdige communicatie mogelijk maakt via beeld, geluid, fax, modem etc. Voor meer informatie over de elektronische snelweg, zie: Lucas Ligtenberg,
in de informatie- en communicatietechnologie (wat natuurlijk een beperking inhoudt), zien we een nieuwe periode waarin het individu op elk gewenst ogenblik en op elke gewenste plaats in staat is zijn omgeving te kiezen en te belnvloeden. Het individu leeft in een wereld van informatie. Soms is die wereld concreet, maar zij kan ook een kunstrnatige vorm aannemen, waarin het onderscheid tussen werkelijkheid en fantasie vervaagt. Overal is informatie beschikbaar en toegankelijk. Thuis, op de werkplek, op het station, bij de bushalte, in de auto, en in de winkel. Voor deze gelegenheid dopen we deze periode van synthese in de Alomteaenwoordiae OmaevinB
2
•
Hieronder zijn enkele trends schema tisch weergegeven (zie tabel) om deze Alomtegenwoordige Omgeving enigszins tot Ieven te brengen. We kunnen er nog vele aan toevoegen, en zonder twijfel valt op de weergegeven trends ook af te doen. Er dringt zich een dialectisch beeld op van een samenleving die zich van een gevestigde structuur, via een tegenreactie daarop, naar een nieuwe samenhang ontwikkelt waarin andere normen gelden en omgangsvormen gebruikelijk zijn. De informatie- en communicatietechnologie is een onopvallende, maar drijvende kracht achter deze ontwikkeling. Hieronder volgt een korte toelichting op de drie genoemde periodes: het decor voor mogelijke toekomstscenario 's. Modernisme
Na de oorlog kent Europa een periode van stormachtige groei. Zowel de economische en technologische vooruitgang als het geloof in de wederopbouw van een deels vernietigde infrastructuur brengt een tijdgeest met zich mee waarin collectiviteit het sleutelwoord wordt. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving en het vertrouwen in het vermogen van burger en overheid om de samenleving te organiseren en te sturen vertoont in alle maatschappelijke lagen zijn sporen. Het onderwijs, de vakbonden, het omroepstelsel, de ziekenfondsen, de collectieve verzekeringen, aile vormen zij een stukje van een puzzel die uiteindelijk een NRC I 3 januari I 994, en Oscar Garschagen, Volkskrant I 8 januari I 994· 2. Zie ook: Alvin Toffier, De Nieuwe Machtselite, Veen, Utrecht I990, hfdst 2 8: De Beeldschermgeneratie.
3
420 Ontwikkelingslijnen over de drie perioden van Moderniteit, Postmoderniteit en de Alomtegenwoordige Omgeving3. Modernisme
Postmodernisme
Alomtegenwoordige Omgeving
Lijnmanagement Massa Bioscoop/Omroep Kruidenier Structuur Brief en telefoon
Change management Individu Videotheek/ R TL4Supermarkt Chaos Email, videofoon Job hopping Uitzendbureau Personal computer Aanleunwoning Artotheek Deregulering Buitenwijk Gemeentebelasting
Relatiemanagement Persoon en zijn omgeving Programma op bestelling Teleshoppen Natuurlijke orde Virtual presence Free-lance werkverband Elektronische banenbeurs Mobile digital assistent Verzorging op afroep cd-rom/video Zelfregulering Global village Gebruiker betaalt Zelf publiceren Netwerk naar keuze Directe democratie Relaties
CAO
Arbeidsbureau Mainframe computer Bejaardentehuis Museum Regulering Stad Staatsbelasting Televisie Kerk Politieke zuil Gemeenschap/ Gezin
CD - I
Secularisatie One issue bewegingen Individu
overzichtelijke en gestructureerde wereld is . De den televisieprogramma's, die een eenduidig kader Nederlandse Spoorwegen, de PTT, de Post Cheque van informatie vormen voot de hele bevolking. en Girodienst, het Algemeen Burgerlijk PensioenRegistratie in bevolkingsregister en telefoonboek fonds zijn in handen van de overheid, en ook KLM, verraden de woonplaats. Het lidmaatschap van een Philips, Fokker, Akzo, Shell, alhoewel geen staatskerkelijke gemeenschap, een politieke partij en eigendom, zijn onwrikbaar verbonden met de andere verenigingen, oefenen enerzijds sociale controle uit maar bieden ook een toevlucht in mind ere Nederlandse identiteit. Direct na de oorlog beleeft de computer een tijden. Zelfs het abonnement op de krant hangt sasnelle opgang. Het geloof in technisch kunnen is men met de maatschappelijke indeling. Er zijn individuele variaties mogelijk, maar dan wei variaties vrijwel onbegrensd, en het beeld leeft dat de centrale computer spoedig tal van bedrijfsfuncties op een thema. In alles kent de burger zijn plaats. De overheid mag dan een sterke grip hebben op het voorgoed zal hebben overgenomen en het geestdodend werk zal hebben uitgebannen. maatschappelijke toneel, zij investeert er ook vee! Het Ieven van de burger is sterk geregeld. Via in. Er wordt vee! werk verzet in de huizenbouw, de opbouw van een wegennet, en de verbetering van het postkantoor, gemeentehuis, en talloze formude dijken. De PTT beschikt over een uiterst belieren beweegt men zich in een stelsel van regels en procedures. lndividuele vrijheid is weliswaar een trouwbaar en fijnmazig telefonienetwerk, en de groot goed, maar wordt steeds gespiegeld aan het haven in Rotterdam is de grootste ter wereld. Bovendien worden door bemoeienis van de overbelang van de totale samenleving, zowel door de heid met het maatschappelijk verkeer allerlei uitoverheid als door de levensbeschouwelijke gemeenschappen waarin de burger verkeert. Sterk wassen en misstanden van armoede vermeden, die elders voor lijken te komen . De Nederlandse saafwijkend gedrag wordt weliswaar lang getolereerd, maar nooit aangemoedigd of gewaardeerd. ·' menleving mag dan met recht burgerlijk genoemd In alles kent de burger zijn plaats. Als lid van een worden, zij biedt ook bescherming en vaste grond onder de voeten waardoor het welvaartsniveau tot omroep bekijkt men de door Hilversum aangebo3. Met dank aan Rene Post en Robert Vlek die een dergelijk schema eerder samenstelden in het kader van de PTT· studie. Ons schema verschilt op een aantal punten van het hunne. De grondgedachte is daardoor echter niet gewijzigd.
'
-
---~
S .\l.D 9
------
-
-
-
1 994-
421 de hoogste in de wereld wordt gerekend. Postmodernisme In de jaren zestig en zeventig vindt onder invloed van liberale Amerikaanse opvattingen geleidelijk een verschuiving plaats. Amerikaanse trends en modegrillen bereiken steeds vaker en sneller het Europese continent. Daartoe behoren ook individualisme en consumptieve gewoonten. Onder druk van veranderde opvattingen krijgt de overheid steeds meer moeite om het oude bestel overeind te houden, en slaagt daar uiteindelijk niet meer in . Er treedt een periode in van verzet tegen tradities, normen en waarden . Krampachtig probeert een dee! van de samenleving aan de oude waarden vast te houden, maar de tegenkrachten doen zich steeds sterker gelden. De grip van overheden op het economisch verkeer is sterk verminderd, getuige de ineenstorting van het EMS in 1993. De overheid besluit tot grootschalige privatiseringsoperaties, verkoopt de PTT, de Nederlandse Spoorwegen, de Informatiseringsbank, en de aandelen in KLM en Fokker, in lijn met de heersende opvatting dat privatisering een vereiste is voor het over! even van die bedrijfstakken. De onbegrensde bewegingsvrijheid in het financiele verkeer maakt dat de internationale economie niet Ianger te regisseren lijkt. Overheden hebben geen controle over de omvangrijke speculaties en de ongebonden circulatie van miljarden dollars aan kapitaal. Wat volgt is de roep om meer regels om het geldverkeer te kunnen sturen. Speculanten worden beticht van kortzichtigheid en opgeroepen zich in te tomen. Maar de werkelijke achtergrond is dat het elektronisch geldverkeer en de open toegankelijkheid van de elektronische geldhandel wijzigingen in het gedragspatroon van beleggers heeft veroorzaakt. Ondersteund door onbeperkt beschikbare rekencapaciteit kunnen vliegensvlug beursanalyses en prognoses worden opgesteld die in luttele seconden aanleiding geven tot koop- of verkoopopdrachten. Eenzelfde soort gedragsverandering vindt plaats bij de consumptieve informatiediensten. Informatie is overal vrij verkrijgbaar en in volledige anonimiteit te consumeren. PTT Telecom had bij de lancering ·van de o6-informatiedienst een andere markt in gedachten dan die van sekslijnen, die als paddestoelen uit de grond schieten. Moesten vroeger nog barrieres worden doorbroken om van betaalde seks te kunnen genieten, nu wordt commerciele seks op
grote schaal tot de normale consumptiegoederen gerekend. De wereld is snel en vluchtig geworden. De communicatiemiddelen op het gebied van spraak (autotelefoon, zaktelefoon, antwoordapparaten, voice response system en, etc.) en op het gebied van data (communicatie tussen computers, electronic mail) hebben de snelheid van het dagelijks Ieven enorm opgevoerd. Niet altijd kwalitatief verbeterd, overigens. Was vroeger een stuk getypte tekst nog iets waaraan aandacht werd besteed, nu is een A4-tje tekst niet meer dan een vluchtig document met een korte levensduur. De overheid ondervindt steeds meer de gevolgen van de mate waarin burgers gebruik maken van informatie. Informatie is er om je voordeel mee te doen. Zo ook met informatie over regelingen, subsidies, uitkeringen, voorzieningen, etc. De burger anticipeert op door de overheid getroffen maatregelen, geholpen door banken, verzekeringsmaatschappijen, belangenorganisaties, vakbonden, woningbouwverenigingen, en ieder ander die indirect baat heeft bij het te verkrijgen voordeel. Door dit vermogen te anticiperen en te reageren is de feedback op overheidsingrijpen toegenomen. De samenleving is een zelfregulerend, zelforganiserend systeem geworden waarvan ook de overheid dee! uitrnaakt. In dit chaotische, zelforganiserende systeem lijkt geen plaats meer voor een centrale regisseur die de wet voorschrijft, lijkt ook geen plaats meer voor de traditionele politieke massapartij. De AlomtenenwoordiBe OmsevinB Proberen we in de toekomst te kijken, dan zien we nieuwe ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie in het verschiet liggen . De revolutie van de personal computer (PC), waarbij vrijwel aile rekencapaciteit beschikbaar kwam op de persoonlijke werkplek, is net achter de rug of de opvolger client zich reeds aan in de vorm van de personal diBital assistant (PDA). Een klein rekenapparaat ter grootte van een zakrekenmachine dat met behulp van een draadloze verbinding voortdurend contact houdt met de thuisbasis. Ongeacht de plaats kunnen gegevens worden opgehaald, geprint, gewijzigd en teruggestuurd worden, elektronische agenda's geraadpleegd, of met gebruik van devolledige rekenkracht van het netwerk op kantoor nieuwe berekeningen worden gemaakt. Het toverwoord is mobiliteit. De werkplek is niet Ianger gebonden aan een fysieke plaats op kantoor, maar
422 kan overal in enkele ogenblikken worden opgezet. Als gevolg hiervan zien we een sterke groei van het aantal thuiswerkers, die vee! flexibeler met hun tijd kunnen omspringen. Thuis verbinden zij de PDA met een van hun hoge resolutie Tv-schermen. Ingelogd op het bedrijfsnetwerk kan de thuiswerker tegelijk ook op tal van andere informatie- en dienstennetwerken terecht, bijvoorbeeld voor het ophalen van marktinformatie, weerberichten, vluchtgegevens, of voor het bestellen van persoonlijke boodschappen. Betalen geschiedt met een smartcard, een soort magneetkaart maar dan met een chip erop, waarbij de pincode wordt ingetypt. Op afstand wordt het antwoordapparaat afgeluisterd, en de thermostaat, de magnetron en de videorecorder ingesteld. Het onderscheid tussen vrije tijd en werktijd vervaagt voor grote groepen werknemers. Sterker nog, voor een toenemend aantal geldt dat er niet eens meer sprake is van een vast werkverband. Zij bieden hun free-lance diensten aan via een elektronisch netwerk, waarop werkgevers met functies adverteren . Werkverbanden zijn daarmee vluchtig en tijdelijk. De 'loonlijst' bestaat niet meer. Het is zelfs niet meer aan te geven hoeveel person en feitelijk aan het arbeidsproces bij de werkgever deelnemen. De virtual company+ heeft definitief zijn intrede gedaan. Natuurlijk past bij zo'n arbeidsmarkt ook een ander stelsel van sociale verzekeringen en arbeidsvoorwaarden. Door de ongeregeldheid van inkomen zullen deze voorzieningen veel meer op de persoon zijn toegesneden. De CAO, en zeker de algemeen verbindende, is verleden tijd . Veranderde arbeidsrelaties maken dit fenomeen overbodig. De werknemer is niet aileen mondig maar beschikt ook over de informatie om eigen zaken te regelen. En de vakorganisaties bestaan niet meer, althans niet in hun huidige verschijning. Zij zijn omgevormd tot servicebureaus die op maat gesneden informatie leveren en adviseren bij het afsluiten van individuele contracten. Ook aan de kant van de werkgevers hebben grote veranderingen plaats gevonden. Grote mono4-· Een virtual company wordt geken-
merkt door weinig structuur ofhierarchie. Feitelijk bestaat de onderneming uit een los verband van samenwerkende personen die elkaar vinden in een gezamenlijk belang, en voor de duur van dit belang zal de samenwerking ook
lithische bedrijven zijn omgevormd tot conglomeraten van gelieerde ondernemingen5. De multinationale onderneming is eerder een entrepeneur onder aanbieders in de markt, dan een controlerende holding die het beheer voert over buitenlandse vestigingen. De onderneming is een netwerk van activiteiten geworden, dat zich voortdurend aanpast aan nieuwe omstandigheden. Ieder onderdeel (toeleverancier) van deze 'networked company' beperkt zich tot de eigen kernactiviteiten, maar moet daarin ook excelleren om in de keten niet te worden vervangen door een concurrent. Door de alomtegenwoordigheid van communicatiemiddelen is het sociale Ieven van de meeste burgers sterk veranderd. De jaren tachtig en negentig stonden nog in het teken van het individu en van individuele rechten, van liberalisering, en van de ontmanteling van verouderde structuren . Oude modernistische zuilen waaronder de kerk als instituut, het onderwijssysteem, het omroepstelsel, de politieke partij, zijn verdwenen of ingrijpend veranderd . De digitale kerk doet zijn intrede. Gelovigen kunnen via nieuwe technieken op elk gewenst moment een digitale kerk betreden (inclusief direct contact met priester of pastor) en de TV consument van straks kiest uit een oneindig gevarieerd aanbod van produkten datgene wat op een bepaald moment gewenst wordt en is onafhankelijk geworden van de traditionele programmering door zendgemachtigden . De politieke vereniging zoals wij die nu kennen is definitief verdwenen. Er zijn - vergelijkbaar met de digitale kerk - digitale politieke netwerken, georganiseerd op basis van gemeenschappelijke ideologie of belang, de massapartij is verdwenen. Onderwijs wordt genoten op momenten naar eigen keuze, vaak thuis en met behulp van teleonderwijs-toepassingen. Beeldverbindingen met onderwijsdiensten maken dat jeugdige en volwassen leerlingen een aantal benodigde vaardigheden spelenderwijs kunnen opdoen. Door de hoge vlucht van 1 CT is ook een toename en intensivering van sociale contacten mogelijk geworden. Nieuwe sociale dwarsverbanden ontstaan
standhouden. 5. Benetton is daar een goed voorbeeld van . Dit bedrijf geldt als marktleider op het gebied van modieuze kleding ('fashion house ') maar beschikt over slechts veertig medewerkers in het centrale kantoor. Behoudens de financiele
en marketingfuncties zijn aile operationele activiteiten bij onderaannemers ondergebracht. Benetton is flexibel en beheerst de hele keten van productie in de fabriek tot aan de verkoop in de winkel zonder ook maar een onderdeel daarvan zel f te bezi tten.
s &.o 9 1994
waarbij mensen zich organiseren in digitale netwerken op basis van gelijksoortige belangstelling en geaardheid. Er bestaan meer mogelijkheden tot participatie waarbij fysieke belemmeringen zijn verdwenen. Waar het vroeger burgers vanwege hun woonplaats, handicap, leeftijd of anderszins onmogelijk werd gemaakt deel te nemen aan het sociale Ieven, kunnen zij nu vanuit de huiskamer met behulp van audiovisuele middelen als de beeldtelefoon bijeenkomsten bijwonen, op bezoek gaan bij vrienden, politieke discussies aangaan, en musea bezoeken. Zij wandelen rond in een digitale wereid, een volgroeide versie van het onlangs in Amsterdam gestarte project De Diaitale Stad 6 .
f
Maar er is ook een schaduwzijde aan het maatschappelijk Ieven in de Alomtegenwoordige Omgeving, die we niet onbelicht mogen Iaten. De inwoners ervan zoeken geborgenheid en identiteit in de netwerken waarin zij verkeren. Toegang tot die netwerken is op vele manieren mogelijk, maar er bestaat onderscheid onder de individuele burgers voor wat betreft de contactvaardigheid. Niet iedereen kan even eenvoudig de weg vinden in de jungle van groepen, kringen, verenigingen, en bewegingen. In weerwil van de onbegrensde communicatiemogelijkheden is in delen van de samenleving contactarmoede juist een groot probleem geworden. Ook zet de trend van cocooninB door. De bereikbaarheid vanuit huis, auto, of werkplek is vrijwel maximaal geworden. Een beeldtelefoon op de PC behoort tot de normale uitrusting in het huishouden. In bedrijven worden meer videovergaderingen gehouden dan dat men fysiek een ontmoeting met elkaar heeft. Daardoor wordt de huiselijke omgeving en ook de werkplek nog meer dan voorheen een vesting waarin het individu zich kan opsluiten, en zich beschermd kan voelen tegen storingen uit de buitenwereld. Contacten zijn vluchtiger, en de bevrediging van behoeften is steeds meer van tijdelijke aard. Het bekijken van videodocumentaires heeft het lezen van boeken grotendeels vervangen. In plaats van naar de winkel te gaan worden aile benodigdheden via een elektronisch orderbedrijf~esteld. De audiovisuele middelen bieden een z6 tastbare kijk op de informatiewereld dat het individu zich erin dreigt te verliezen, en helemaal
opgaat in de virtuele werkelijkheid. Sommigen bevredigen hun seksuele behoefte zelfs vaker met virtuele hulpmiddelen dan dat zij lijfelijk vrijen. Vele burgers zullen dit nieuwe tijdperk van de Alomtegenwoordige Omgeving met gemengde gevoelens binnentreden. Zo zullen er minder fysieke verplaatsingen en lijfelijke ontmoetingen plaatsvinden, maar daar staan de mogelijkheden tot direct verbaal en visueel contact met anderen weer tegenover. De vraag is of, net als bij de overgang van Modernisme naar Postmodernisme, de Alomtegenwoordige Omgeving een nieuw patroon van normen en waarden te zien zal geven. Hoogstwaarschijnlijk wel, maar dat is moeilijk voorspelbaar. In elk geval zullen die norm en en waarden in de toekomst anders georganiseerd zijn. Zij Ieven voort op het niveau van sociale communicatieverbanden, en niet Ianger op het niveau van de natie als geheel. Maatschappelijke overtuigingen komen tot uitdrukking in de netwerken waarop men is aangesloten (wat ver weg doet denken aan de zuilen uit het modernisme, maar dan met een vluchtiger karakter). Beslissingen worden veelal in het belang van een deelgemeenschap genomen. Op ego"isme staat de straf van uitstoting uit de sociale kring en daarbuiten valt weinig te bereiken. Daardoor ontstaat een nieuwe vorm van sociale controle. Een controle die niet zozeer - zoals in de jaren negentig - moralistisch van aard is en individualisme tracht te beteugelen, maar meer gericht op het voortbestaan van relatiepatronen, het netwerk, de vereniging, of de groep . De uitdaaina aan de politiek
We hebben nu een technologisch getint decor beschreven dat zich samen met andere maatschappelijke ontwikkelingen zal vervlechten tot een zekere toekomst. De politiek kan daarop anticiperen. Niet door zich af te vragen of de gegeven omstandigheid van de Alomtegenwoordige Omgeving ideologisch wenselijk is, want in een of andere vorm zal die gewoon een gegeven zijn. Ook niet door zich af te vragen of zij moet worden bijgestuurd of veranderd. Dergelijke vragen rusten teveel op de maakbaarheidsgedachte, dat wij degenen zijn die bepalen wat wei en niet gebeurt. We
6. De Digitale Stad is een co-produktie van De Balie en Hacktic Netwerk.
s&..o91994
veronderstellen dat de wereld er nu eenmaal zo uitziet als we die hebben geschetst. Politieke partijen - we hebben datal aangegeven zullen in de Alomtegenwoordige Omgeving grondig van structuur zijn veranderd. Zij zullen hun functie blijven behouden als generator van oplossingen voor maatschappelijke problemen en als kweekvijvers voor volksvertegenwoordigers, maar de uitvoering van die functies zal geheel anders georganiseerd zijn 7. Critici van de in ontwikkeling zijnde glasvezeldemocratie wijzen erop, dat de politieke communicatie in de Alomtegenwoordige Omgeving van haar persoonlijk karakter zal zijn ontdaan. De sociaal-expressieve functie van politieke activiteiten wordt erin miskend 8 of, iets directer geformuleerd, het wordt allemaal zo ongezellig. Wei eens jenever gedronken met een computer?9. Ook wordt gewezen op het gevaar van een staccato-politiek ten gevolge van een hausse aan snelle opinipeilingen 10 • Zelfs zou 'tele-democratie' predes passen in de 'roept u maar' -campagne van de Berlusconi's en de Perots en verwerpelijk zijn omdat daarmee de ontwikkeling van coherent beleid onmogelijk wordt 1 1 • Ofschoon het wei altijd onmogelijk zal blijven om jenever door een glasvezel te gieten, zal het bedrijven van politiek in de Alomtegenwoordige Omgeving niet minder, maar juist vee! meer mogelijkheden bieden tot expressie. Waar potentiele participanten aan het politieke debat nu fysiek gescheiden zijn en elkaar eenvoudigweg niet bereiken, of slechts via omslachtige procedures met elkaar kunnen communiceren, is het straks mogelijk via de glasvezel bij elkaar aan tafel te zitten en op elk gewenst moment de degens te kruisen. Dat daaruit weer vele lijfelijke contacten zullen voortvloeien, kan overigens met zekerheid worden aangenomen. En natuurlijk, het politiek debat via de glasvezel leidt niet per definitie tot afgewogen oordelen en coherent beleid. Dat is een risico dat overigens in elke democratie aanwezig is. Daarom is verwijzing naar wat recentelijk in Italie door Berlusconi te7. Zie de bijdrage van Paul Depla en Pieter Tops 'Op weg naar de teledemocratie?', s 8u:> nr. 9 jaargang 199 2. 8. lvo Hartman in de Volkskrant van 7 april 1994. 9· Frans Nauta in '1cT en gezelligheid', Forum van het PvdA Bulletin Board
weeg is gebracht, naar verstrengeling van ICT- toepassingen en gevaarlijk populisme, willekeurig en misleidend omdat er vele voorbeelden zijn van gebeurtenissen waarbij de rol van 1 c T eveneens van zeer indringende aard was en geconstateerd kon worden dat de democratie er wei bij voer (OostEuropa, Zuid-Afrika etc.). Maar een ding is zeker, hoe ICT ook gebruikt zal worden door politieke organisaties, in de Alomtegenwoordige Omgeving zullen politici zich in elk geval niet meer kunnen verschuilen achter het argument dat de burger zo lastig bereikbaar is. En in dat opzicht liggen er nieuwe kansen voor politieke partijen. Politieke partijen zullen aan betekenis verliezen als zij zich als organisatie niet instellen op de gewijzigde gewoonten in de samenleving. Van logge, bureaucratische en hierarchisch georganiseerde partijen moeten zij zich omvormen tot een netwerk zoals ook de toekomstige !eden dat doen 1 2 • Dat betekent dat een partij zelf informatiediensten voor !eden zal moeten ontwikkelen, die daarmee het gevoel krijgen tot een club te behoren waarin zij zich vrij kunnen bewegen en vrij kunnen meediscussieren. Zo'n partij staat natuurlijk veraf van water nu is. Maar er is nog even tijd, want de Alomtegenwoordige Omgeving is er ook nog niet . Maar vee! tijd hebben de bestaande partijen niet als ze willen ontsnappen aan het lot dat archai'sche partijen is beschoren die niet meegaan met moderne ontwikkelingen. Iriformatie-onderklasse Politiek zal dus anders georganiseerd zijn in de Alomtegenwoordige Omgeving, maar zij zal haar rol niet verliezen. Want ook in de door ons veronderstelde toekomst zullen er collectieve behoeften zijn die investeringen en regelgeving vergen. Een van die behoeften zal de toegang zijn tot nieuwe structuren. Structuren die vooral zijn ontstaan door het zelforganiserend vermogen van burgers en, door de nieuwe technologische voorzieningen, een fijnmaziger en complexer karakter hebben dan de huidige sociale netwerken. Zo zullen verenigingen, clubs, genootschappen, scholen, arbeidsbureaus, System, februari '994· 1o. Paul Depla en Pieter Tops in de Volkskrant van 29 maart 1994. 1I. lvo Hartman op. cit. 12. Zie ook het rapport, Een partij om te kiezen, Commissie- Van Kemenade, PvdA, Amsterdam, juli 1991.
s &.o 9 I994
stadswijken en gemeenten in toenemende mate met de burger communiceren via een lokaal netwerk. De vaardigheid om die informatie te vinden en te gebruiken wordt daarrnee voor de burger een onderscheidende factor voor mondigheid en zelfstandigheid. Geen toegang hebben tot dat netwerk betekent voor de burger uitsluiting van het maatschappelijk verkeer. Uitsluiting van de elektronische banenbeurs en de elektronische school. Uitsluiting ook van de geborgenheid en de bescherming van besloten maatschappelijke structuren. In die beslotenheid van de groep wordt herkenbaarheid en veiligheid gezocht. Daarbuiten raakt men ontaard en onthecht, en worstelt men met zijn identiteit die zonder de leefgemeenschap niet vee! betekenis heeft. Zo dreigt een samenleving te ontstaan met een informatie-onderklasse die zich uitgesloten weet. Zo'n onderklasse onttrekt zich aan het maatschappelijk verkeer, en is als gevolg werkloos, onmondig, en weinig zelfredzaam. Deze uitsluiting te voorkomen is de grote uitdaging aan de politiek. Niet voor de politiek van morgen, maar voor de politiek van vandaag. Voor een generatie van politici die zelf maar nauwelijks in aanraking is gekomen met deze ontwikkelingen en zich maar moeilijk iets kan voorstellen van de Alomtegenwoordige Omgeving. Een generatie die moet afrekenen met de gedachte dat inforrnatietechnologie een modieus bijverschijnsel is, en nu moet onderkennen dat bet om niets minder gaat dan de sociale infrastructuur van onze samenleving. In de Alomtegenwoordige Omgeving ligt er met name een uitdaging voor de PvdA. Daartoe grijpen we terug op een kernbegrip uit de sociaal-democratische traditie, namelijk van gelijke kansen voor iedereen. Gelijke kansen, omdat de toegang tot inforrriatiebronnen en netwerken niet voorbehouden mag blijven aan een deel van de bevolking, dat daarrnee onevenredig voordeel behaalt. Het zou ontoelaatbaar zijn om een onderklasse toe te staan I 3. In Frankrijk is gekozen voor de invoering van MiniTel, een systeem waarbij iedereen een klein beeldschermpje naast de voordeur gelnstalleerd krijgt, waarmee hij allerlei diensten kan bereiken (taxi, gemeentelijke informatie, etc.). Alhoewel discussie mogelijk is
van mensen voor wie deelname aan het maatschappelijk verkeer praktisch uitgesloten is geworden. Deze overweging leidt tot ambitieuze doelstellingen. Zij impliceert dat we als overheid actief moeten bijdragen aan het moderniseren van de sociale infrastructuur om de samenleving als geheel te Iaten profiteren van de nieuw verworven mogelijkheden. En dat betekent investeren in de communicatieinfrastructuur, en in de aanleg of verbetering van netwerken die reiken tot aan de woning I 3 . Dat kost geld . Veel geld zelfs. Maar de beloning is groot . lnvesteringen in de infrastructuur zullen veel werkgelegenheid met zich meebrengen, met name in de dienstverleningssector. Niet voor niets propageert Al Gore, vice-president in de Verenigde Staten, al jaren een omvangrijke investering in een 'elektronische snelweg', en is ook Brussel nu bezig zich te orienteren op de mogelijkheden ervan in Europa. Ook wordt de communicatie-infrastructuur als een van de speerpunten genoemd in Jacques Delors' witboek. Iedereen beseft hoe groot de economische potentie is van verbeteringen in het telecommunicatienetwerk, en welke verschuivingen die teweeg kunnen brengen in de sociaal-economische verhoudingen in de wereld, en binnen Europa. Dit alles vereist een grondige herorientatie van de politiek op de inforrnatisering van de samenleving, te beginnen bij pogingen om de voortrekkers van de technologische vernieuwing (high-tech bedrijven en universitaire instituten) veel dichter bij de politiek te betrekken dan nu bet geval is. Ook zal gemvesteerd moeten worden in bet onderwijs. Daar vooral client geanticipeerd te worden op de Alomtegenwoordige Omgeving van morgen. Dat zal vermoedelijk een hele generatie kosten, want we moeten niet vreemd opkijken als de leerlingen van vandaag in de toekomst hun leerrneesters zullen bijspijkeren in bet gebruik van de technologie.
over het succes van deze investering, mag worden gezegd dat de Franse rege· ring zich inspant om de communicatieinfrastructuur in hetland op peil te houden, en de toegankelijkheid van overheidsdiensten te vergroten .
s &..o 9 '994
BOEKEN
Een koloniaal project J. Breman bespreekt: J.A.A. van Doom, De laatste eeuw van lndie, Amsterdam: Bert Bakker, 1994
INHOUD
Een koloniaal project Stemgedrag
Opkomst en ondergang van een koloniaal project, zo luidt de ondertitel die J.A.A. van Doom heeft gegeven aan zijn studie De laatste eeuw van Indiii . De bundeling van oude (maar herziene) en nieuwe opstellen heeft projectmatigheid als verbindend thema. Daaronder verstaat Van Doom het principe van technisch beheer in een maatschappelijke constructie die ook naar het besef van de Ieiding tijdelijk van opzet was. Tot het wezen van dit koloniale regime behoorde een bureaucratische en technocratische orde waarin Nederlandse plannenmakers, ambtenaren, ingenieurs en ondememers de dienst uitmaakten en de inheemse bevolking op zijn best erkend werd als object van ontwikkeling. Het is een geslaagde typering, zij het dat nu juist koloniale projectontwikkelaars van geen afronding wilden weten. Die lag in een ver verwijderde toekomst . Wathen betrof kwam het project nooit af. Uiteindelijk moest hen de zelf verstrekte opdracht met geweld worden ontnomen. Een volle eeuw neemt de analyse van de laat-koloniale praktijk niet in beslag. De nadruk ligt op de gang van zaken vanaf het begin van deze eeuw tot de dekolonisatie. Voor het boeiend relaas over het naspel baseert Van Doom zich op eigen ervaring en onderzoek. Het project is zeer winstgevend geweest, maar de baten zijn
vooral de expatriates en het moederland ten goede gekomen. Illustratief voor deze conclusie zijn cijfers over onder andere inen uitvoer, kapitaalsinvesteringen, bijdrage aan nationaal vermogen en tewerkstelling van hoger opgeleiden. Niet aileen de meer kapitaalkrachtigen profiteerden vee! en langdurig. Vooroorlogse sociaal-democratische auteurs gaven te verstaan dat verbreking van de koloriiale relatie een catastrofe zou zijn voor de arbeidende klasse in Nederland. Herinnering aan de lucratieve inkomsten vormde een belangrijk motief voor herbezetting na de Tweede Wereldoorlog. Het tropische produktieapparaat moest de deviezen leveren nodig voor de opbouw van ons verarmd land. T ekenend voor die hoge prioriteit was dat de eerste politionele actie de codenaam 'operatie product' droeg. Het ging er in de allereerste plaats om beslag te leggen op de economische enclaves die voor herstel van de export zorgden. Naar mijn stellige indruk valt te berekenen dat de laatste vijftig jaar van Indie een hoger batig saldo hebben opgeleverd dan de exploitatie in de eeuwen die eraan vooraf gingen. Maar heeft de projectleiding dan geen verbetering gebracht in de toestand der inheemse bevolking? Gedurende de eerste decennia van deze eeuw liet de overheid zich voorstaan op het streven naar verhoging van welvaart en ontwikkeling der inheemse bevolking. Wat zijn de uitkomsten geweest van deze zogeheten ethische politiek? Het antwoord op die vraag geeft Van Doom in een gevalsstudie
s &.o ~ll 994
BOEKEN gewijd aan de ontsluiting van de Preanger vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw. Dit gebied in West-Java was tot dan betrekkelijk gei'soleerd gebleven onder de werking van een apart regime dat de bevolking verplichtte koffie te leveren aan de koloniale overheerser. De afschaffing van het Preanger stelsel luidde een periode van modernisering en infrastructurele ontwikkeling in. Europese grootlandbouwbedrijven, waarvan er een honderdtal ontstonden, legden zich toe op de theecultuur. In de schaduw daarvan gingen ook Javaanse boeren dit produkt verbouwen maar het marktaandeel van de bevolkingsthee bleef op een laag peil stagneren . Deze uitkomst vloeide voort uit een overheidsbeleid dat de Europese landbouw bevorderde en bescherrnde. Aan dit koloniaal belang werd de ontwikkeling van de inheemse landbouw ondergeschikt gemaakt. Verafhankelijking, zo typeert Van Doorn het verloop van het proces. Daarmee bedoelt hij dat de bevolking wei opgenomen raakte in een moderne economie, echter zonder daarover veel zeggenschap te hebben of baat bij te vinden. Niet het maatschappelijk bestel dat ontstond was dualistisch van karakter maar het beleid, zo zou ik dit deel van het betoog van Van Doorn willen samenvatten. Oat is ook de strekking van het fraaie hoofdstuk over arrnoede en sociale politiek. In koloniale ogen was de inlander niet arm maar 'anders'. Terwijl het sociale vraagstuk in het moederland mede onder druk van de emancipatiestrijd veel aandacht kreeg,
bleef in Indie arrnenzorg achterwege. Het eenvoudige bestaan dat de bevolking leidde heette het gevolg te zijn van haar niet-economische mentaliteit die zich uitte in simpele behoeften en geringe werklust . De autoriteiten maakten zich slechts zorgen over arrnoede wanneer dat lot Indo-Europeanen - een potentieel gevaarlijke klasse - en werkloos geworden Europeanen trof. Het verschil in taxatie verklaart waarom beleidsmakers niet aan arrnoedebestrijding deden maar naar welvaartsverhoging streefden. Naast het corps Binnenlands Bestuur - belast met de handhaving van rust en orde - ontstonden tal van welvaartsdiensten die in ruime mate emplooi boden aan ingenieurs uit Delft en Wageningen. Van Doorn geeft blijk van een fascinatie voor deze ontwikkelings-boys die in het laatkoloniale landschap verschenen. In feite was hun aanpak de aanloop tot de ontwikkelingsdeskundigheid die vanuit het Westen na de dekolonisatie in woord en praktijk zou worden beleden. Waren deze technocraten in hun maatschappijvisie progressiever dan de B.B. ambtenaren voor wie in doorsnee het kenmerk behoudend niet overdreven lijkt? Nogal wat ingenieurs getuigden van een sociaal-democratische gezindheid. Hun denkbeelden waren echter meer anti-kapitalistisch dan anti-koloniaal. Zij onderscheidden zich in feite weinig van de 'opheffers' onder de bestuursambtenaren die meenden dat het belang van de gekoloniseerde bevolking om voortzetting voor onbepaalde tijd van Nederlandse
aanwezigheid vroeg. De weinigen die zich radicaler uitlieten werden uit de kolonie gezet. Ontvoogding
Interessant is de beschouwing die Van Doorn wijdt aan de mogelijke constructie van een autonome Indische staat, waarvan de drijvende krachten zich aan de ene kant keerden tegen de opkomst van het nationalisme en aan de andere kant een lossere band tegenover het moederland bepleitten. Dat die optie niet in vervulling is gegaan hing samen met de sterke drang tot segregatie in de nadagen van het koloniaal regime. Het beleid van ontvoogding kwam pas laat op gang en verliep te traag, terwijl de raciale scheidslijnen weer scherper werden getrokken dan ten tijde van de ethische koers in de eerste decennia van de twintigste eeuw de bedoeling was geweest. Het moederland stond weinig of geen ruimte voor autonomie toe. Van Indisch burgerschap was geen sprake. Van Doorn legt de nadruk op sociaalpolitieke aspecten in zijn verklaring voor het mislukken van het koloniale project. Wat hij nalaat te verrnelden is dat de uitbouw tot een Indische staat niet denkbaar zou zijn geweest zonder het voeren van een industrialisatiepolitiek. Economische belangen in het moederland verhinderden stelselmatig het inslaan van die weg. De gekoloniseerde samenleving bleef gevangen in een agrarische bestaanswijze. W aarom heeft de bevolking geen verzet geboden tegen het opgelegde juk? Van Doorn zoekt het antwoord op deze kernvraag van de koloniale geschiedenis in
BOEKEN de vergaande regelzucht van de blanke overheersers die elk initiatief van onderop platdrukten en iedere vitaliteit aan de inheemse maatschappij ontnamen. Indie was een ambtelijke staat in reincultuur die in de laat-koloniale periode de onderdanen niet zozeer terroriseerde als wei opsloot in een gareel van repressieve tolerantie. Naar de woorden van een Brits auteur kon geen dorpeling op Java zich op zijn hoofd krabben zonder dat een deskundige hem voordeed hoe dit te doen en een bestuursambtenaar zijn toestemming ervoor gaf. Maar stuitte die ongebreidelde bemoeizucht toch niet op een muur van onwil, vermijding, antsnapping, stil en open verzet? De suggestie dat de gekoloniseerde bevolking weinig tegenspel heeft geboden wordt naar rnijn mening gevoed door het eurocentrische perspectief waarvoor Van Doorn bewust kiest. Die invalshoek moet wei uitlopen op een onderbelichting van de manier waarop de bevolking haar eigen ruimte creeerde en zich individueel of collectief weerbaar maakte. Voor dit contra-puntheeft de geschiedschrijving van Nederlands-Indie nooit vee! interesse getoond. Ik heb het bijvoorbeeld altijd opmerkelijk gevonden dat, terwijl de Indian Mutiny (I 8 57) onderwerp van aanhoudende discussie
is gebleven onder historici die zich bezighouden met Brits Azie, de Java oorlog (I 8 25-30) en een figuur als Dipo Negoro van Nederlandse zijde min of meer zijn doodgezwegen. Van Doorn beseft overigens wei degelijk dat de beweerde passiviteit en dociliteit van de bevolking moeilijk valt te rijmen met de opkomst en aanhang van de nationalistische beweging . Hij wijst op de paradox dat het kolonialisme zelf vorm en inhoud gaf aan de Indonesische identiteit. Kolonisering roept het streven naar dekolonisering onherroepelijk op. Het onbegrip voor deze eenvoudige waarheid was niet aileen groot toen het proces van vrijmaking op gang kwam, maar ook nog in en zelfs na de slotronde ervan. Bij de ontknoping aan de finale staat Van Doorn uitvoerig stil. De Nederlandse machthebbers, in de veronderstelling een modelkolonie te beheren, weigerden hun missie als voltooid te beschouwen. De herstel- en zuiveringsoperatie mislukte falikant en liep uit op de N ederlandse variant van de-dolkstoot-in-de-rug legende . Nog eens, maar weer tevergeefs, werd de constructie van een Indische staat uitgeprobeerd. De strijd tegen vreemde bezetting genoot v~el grotere steun onder de bevolking dan de teruggekeerde brengers van koloniale rust,
orde en ontwikkeling voor mogelijk hadden gehouden. Een aanwijzing daarvoor was de aanhoudende onveiligheid in gebieden die op de tegenstander waren veroverd. Ook Westerlings Korps Speciale Troepen, ingezet ter beveiliging van grootlandbouwondernemingen, kon daarin geen verandering brengen . De koloniale oorlog was verloren . De onvrede daarover is het thema van een omvangrijke verwerkingsliteratuur geworden. Van Dooms studie kan niet in die moraliserende categorie worden bijgezet. De meerwaarde die hij aan het historisch verslag toevoegt is de analyse van de sociale krachten die werkzaam waren in het koloniale bedrijf. Zijn persoonlijke betrokkenheid bij het eindspel heeft hem niet tot partijganger gemaakt. Zeker, zijn betoog getuigt van waardering voor de geleverde prestaties in tropisch Nederland. Maar in zijn omkijken staat niet bewondering voorop, maar verwondering over de gang van zaken voorafgaande aan de voorspelbare afloop en ondergang van het koloniaal project. J. BREMAN Hoogleraar-directeur van het Centrum voor Azie· Studien (cAsA) van de Universiteit van Amsterdam
s&..o9 1994
BOEKEN
Stemgedrag Hans Anker bespreekt: J.J .M . van Holsteyn . 1994. Het Woord Is Aan de Kiezer. Een Beschouwin9 over Verkiezinaen en Stemaedraa aan de Hand van Open Vraaen. Lei den: os w o-Press, 1994. 3 H paaina 's (inclusiifbijlaaen)
Politieke partijen maken de laatste jaren steeds intensiever gebruik van zogenaamd 'kwalitatief onderzoek'. Daarbij gaat het vooral om diepte-interviews en groepsgesprekken (meestal aangeduid als Jocus-aroepen). Dergelijk onderzoek Ievert in de regel tal van waardevolle inzichten op, waar partijen vervolgens weer hun voordeel mee doen. Het is dan ook enigszins merkwaardig dat het kwalitatieve onderzoek in academische kringen nog maar weinig ingang heeft gevonden. Met het begin dit jaar verdedigde proefschrift Het woord is aan de kiezer probeert de Leidse politicoloog Van Holsteyn in die situatie de broodnodige verandering te brengen . Van Holsteyn opent zijn vlot geschreven en rijk van literatuurverwijzingen voorziene hoek m et de resultaten van een bekend politicologisch onderzoek naar aanleiding van de verkiezingen van 1986 . Uitditonderzoekbleekdat de voomaamste modellen van partijkeuze weinig uiteen liepen in de mate waarin zij de partijkeuzen ·van Nederlandse burgers konden verklaren. Opmerkelijk daarbij was dat een combinatie van de verschillende perspectieven tot nauwelijks krachtiger ver-
klaringen leidde. Op basis van deze laatste constatering stelt Van Holsteyn enigszins gechargeerd vast dat 'de diverse verklaringsmodellen voor een belangrijk dee! het gedrag van dezelfde kiezers verklaarden' . Als reactie op deze opmerkelijke conclusie stelt Van Holsteyn zich in zijn hoek ten doe! om aan de hand van de antwoorden op de (open) vraag naar het waarom van de partijkeuze ('waarom heeft u op deze partij gestemd?') uit de Nationale Kiezersonderzoeken (NKo's) nate gaan of het toch niet mogelijk is om een van de in de literatuur ontwikkelde verklaringsmodellen als 'het' verklaringsmodel voor partijkeuze in Nederland aan te wijzen. Daarbij beperkt hij zich tot drie modellen: het verzuilingsmodel (sociale klasse en . religie), het politiek-ideologische model (links-rechts orientaties en issues), en het korte-termijnmodel (oordeel beleid en waardering politici). Van Holsteyns hoek is opgesplitst in twee del en. In het eerste dee!, getiteld 'de open vraag', behandelt de auteur verschillende methodologische aspecten van de open vraag. Daarbij wordt uitgebreid ingegaan op de voor- en nadelen van open versus gesloten vragen, alsmede op de kwaliteit (validiteit en betrouwbaarheid) van de met open vragen verkregen informatie. In dit dee! slaagt Van Holsteyn er in om op creatieve wijze een groot dee! van de bezwaren tegen het gebruik van open vragen in het electoraal onderzoek weg te nemen, of op zijn minst de vanzelfsprekendheid van die bezwaren te ondergraven. Dit alles brengt de auteur
tot de conclusie dat de open vraag 'het voordeel van de twijfel' mag worden gegund. In het tweede dee! van het hoek gaat Van Holsteyn na of aan de hand van de antwoorden op de open vraag 'verkiezingen en stemgedrag' zinvol kunnen worden beschreven .D e auteur begint dit dee! met een nogal lange beschrijving van 'verkiezingen in vogelvlucht', gevolgd door 'een andere kijk op verkiezingen' waarbij wordt nagegaan in welke mate er sprake is van neaati ve votina, in welke mate kiezers enigerlei tijdsdimensie in hun keuzen betrekken, en in welke mate ' prestaties, plannen, en personen' zich Iaten herkennen in de stemmotivaties. Stuk voor stuk belangrijke onderwerpen (zeker beschouwd in het Iicht van discussies in de intemationale literatuur), maar van ondergeschikt belang waar het de beantwoording van de door de auteur geformuleerde probleemstelling betreft. Pas in het laatste (reguliere) hoofdstuk komt Van Holsteyn echt tot zaken. In wat hij noemt 'een gevecht over drie ronden' gaat hij op basis van de N Kogegevens uit 1986 en 1989 na welk van de drie onderscheiden verklaringsmodellen het beste aansluit bij de stemmotivaties van de respondenten. De resultaten van deze exercitie blijken - zo meldt de auteur - teleurstellend: de drie verklaringsmodellen onderscheiden zich nauwelijks van elkaar in de mate waarin hun voorspellingen ondersteund worden door de stemmotivaties. De 'op basis van een nipte puntenvoorsprong' gemaakte keuze voor het politiek-ideologische
430 BOEKEN model heeft dan ook weinig om het lijf. Met zijn onderzoek heeft Van Holsteyn zich op een terrein van electoraal onderzoek begeven dat, in Nederland althans, door nog maar weinig anderen betreden is. De auteur is grondig te werk gegaan en weet (vaak via voetnoten) knap te anticiperen op mogelijke bezwaren tegen zijn werkwijze. Desondanks kunnen bij dit hoek ook enkele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Een eerste kritiekpunt is dat de auteur er wei erg gemakkelijk van uit gaat dat verklaringsmodellen zouden moeten aansluiten bij datgene wat er 'in het hoofd (ofhart) der kiezers aanwezig is' . Een dergelijke (basis)assumptie is allesbehalve vanzelfsprekend, zoals onder meer is gebleken uit de polemieken rondom Milton Friedman's beroemde essay 'the methodology of positive economics' uit 1 9 53. Diepgaandere reflectie had het hoek in dit opzicht zeker naar een hoger niveau kunnen till en. lets soortgelijks geldt voor de codering en samenvoeging van de stemmotieven van de kiezers. Met enige regelmaat merkt de auteur op bijna parmantige toon op dat 'de kiezer heeft gesproken' of dat 'de kiezer aan het woord is geweest'. Dat valt op zich niet te ontkennen, maar Van Holsteyn vergeet er bij te vertellen dat de woordenschat van de kiezer uiterst beperkt is, en bovendien bestaat uit een taal die door de auteur zelf (weliswaar met hulp van de kiezer) is ontworpen. De 'woorden' van deze taal zijn vervolgens vastgelegd in
(getals)codes met bijbehorende omschrijvingen, zoals 'macht', 'personen', 'religie', 'traditie', et cetera. Probleem daarbij is dat een andere onderzoeker met hetzelfde gemak op een geheel andere categorisering van stemmotieven uit kan komen, en mogelijk ook op andere inhoudelijke conclusies. Aan dit punt wordt, ondanks enkele opmerkingen in het begin van het hoek, vee! te snel voorbij gegaan, terwijl een uitgebreide discussie de kwaliteit van het betoog zeker zou hebben verbeterd.
tieven' en in het slothoofdstuk over'kwalitatief onderzoek'. Deze termen, hoewel niet ongerelateerd, zijn zeker geen synoniemen van elkaar . Toch ontstaat gemakkelijk die indruk, waardoor het niet altijd even eenvoudig is om het betoog van de auteur te volgen. Dat is jammer, omdat veellezers daardoor moeite zullen hebben om zich een mening te vormen om trent het precieze nut van de vraag naar het waarom van de partijkeuze. En dat was toch, getuige de ondertitel van het hoek, een belangrijke nevendoelstelling van dit werk.
Ontzuilina
Voorts vinden er, ondanks de in het hoek opgenomen verwijzingen naar de relevante literatuur, merkwaardige dingen plaats rondom het begrip ontzuiling. Meer dan eens !open de analytisch scheidbare processen van deconfessionalisering en ontzuiling door elkaar. Een en ander staat wellicht niet geheel los van de beperkte reikwijdte van de antwoorden op de vraag naar het waarom van de partijkeuze. Zo valt uit de afuame van verwijzingen naar (bijvoorbeeld) de factor religie niet zo eenvoudig af te leiden of dit het gevolg is van het proces van ontzuiling, van het proces van deconfessionalisering, of mogelijk van nog andere processen. Maar een dergelijke methodologische moeilijkheid kan natuurlijk nooit een vrijbrief zijn om al deze processen dan maar onder de noemer 'ontzuiling' op een hoop te gooien. Tot slot valt op dat de auteur in het begin van het hoek overwegend spreekt over 'open vragen', in het middendeel over 'stemmo-
Ondanks deze kritiek is Het woord is aan de kiezer een belangrijk hoek. De grote verdienste van Van Holsteyn is dat hij met dit hoek de discussie heeft geopend (of zo men wil, heropend) over het nut van kwalitatieve gegevens voor de verklaring van partijkeuze. Van Holsteyns suggestie dat met behulp van kwalitatief onderzoek grote vooruitgang kan worden geboekt in het electoraal onderzoek kan alleen maar worden onderschreven. Wei is het daarbij noodzakelijk dat de academische gemeenschap een beter zicht krijgt op doel, functie, reikwijdte, omvang, vorm en tijdstip van het te verrichten kwalitatieve onderzoek. In dit verband zouden de door politieke partijen opgedane ervaringen nog wei eens buitengewoon nuttig kunnen blijken te zijn. HANS ANKER
is universitair docent empirische politicoloaie aan de Universiteit van Nijmeaen.
s &..o 9 I994
431 DE TOEKOMST VAN HET VERLEDEN
9
WAAR DE PIJNBOOM BLOEIT
Het hoofd van de schoffelaar naar de aarde groeit, de aarde met haar grandeur van vruchtbaarheid, de geur van de kastanje, het hoofd dat een kastanje lijkt. W aar de huizen liggen in hun engte en uniform, de stoelen aan de lijn, de was schoon en recht gestreken, de maaier grommend in de schuur, de violen oogluikend op de loer. Waar ieder zijn zwijgen in de lege loods van praten duwt, de schoffelaar grond onder voeten, de moeder het blad in han den houdt, de thee lauw van luwte . W aar ik de stappen neem over hoofden, bosanemonen. W aar het huis mij opwacht, de tanden geslepen, het kind heeft opgegeten, de dochters en de zonen. GERRY VANDER LINDEN
Commentaar
![you miss me, come and kiss me. Titel en motto van een gedicht dat Gerry van der Linden voorlas op Poetry International I 994 · Bondiger en onzekerder kan de toekomst van het veri eden niet verwoord worden . Drie bundels verschenen van haar hand; De aantekening (I 978), Val op de rand ( I 990) en Aan mijn veren hand (I 993) . Rechtstreekse poezie met een ingebouwde afstand die de emoties controleert. Het bovenstaande nog ongebundelde gedicht is daar een mooi voorbeeld van. De titel met zijn toespeling op Goethe (Kennst du das land ..... ) verraadt pijn en schept afstand tegelijkertijd . Het thema lijkt autobiografisch: een bezoek aan het ouderlijk huis van vroeger , waar stappen worden genomen om verder te Ieven. Gerry van der Linden werkt thans aan een roman over haar jeugd; ook daarin klinkt ongetwijfeld toekomstmuziek ... RE IN BLOEM
s &_o 9 1994
432 f{::n
P E N
0 p
PAPIERf{::n
Een Plus en een Min
voor het kiessysteem ala Witteveen In Socialisme &J)emocratie 1 99 3 nr. I o (en later nog in een artikel in Trouw, 26 maart I994) stelt Willem Witteveen een 'kleine wijziging' voor van het huidige kiessysteem. Het voorstel dat Witteveen doet is simpel: iedere kiezer krijgt twee stemmen in plaats van een. Een kiezer kan elke stem op elke partij uitbrengen en hij kan elke stem zowel positief als negatief Iaten tellen. Een kiezer heeft dus vijf mogelijkheden: a. twee positieve stemmen op dezelfde partij, b. een positieve stem op de ene partij en een positieve stem op een andere partij' c. een positieve stem op de ene partij en een negatieve op een andere partij, d. zowel een positieve als een negatieve stem op dezelfde partij en e. twee negatieve stem men op dezelfde partij. Vervolgens wordt van elke partij het netto aantal stemmen berekend (het aantal plus-stemmen minus het aantal min-stemmen). Tenslotte (en hier moet ik gissen omdat het artikel deze informatie niet geeft) worden de beschikbare zetels proportioned onder de partijen die een positief netto stemmenaantal hebben verdeeld. (Het artikel beschrijft niet wat er zou moeten gebeuren als aile partijen een negatief resultaat hebben, een mogelijkheid die theoretisch niet uitgesloten kan worden.) De belangrijkste motieven die Witteveen voor zijn systeem aanvoert zijn 1. dat de kiezer meer
keuzes krijgt bij het invullen van
zijn stembiljet en 11. dat de verkiezingsuitslag meer informatie bevat over wat de kiezers echt vinden. Een nadeel van het systeem is dat het iets ingewikkelder is dan het bestaande systeem, maar, zoals Witteveen terecht opmerkt, dit laatste mag, in een volwassen democratie, geen bezwaar zijn. Persoonlijk ben ik echter niet overtuigd yan de twee voordelen die Witteveen noemt. Natuurlijk biedt het systeem van Witteveen meer mogelijkheden dan het bestaande systeem van one man, one vote, maar, als we het systeem dan toch veranderen, waarom introduceren we dan geen systeem waarbij kiezers nog meer mogelijkJ:teden hebben? Men zou bijvoorbeeld elke kiezer I oo stemmen kunnen geven die hij/zij willekeurig over de deelnemende partijen kan verdelen . Of men kan de zogenaamde Borda-telmethode gebruiken. (Deze methode wordt bij het Eurovisie songfestival gehanteerd.) Beide kiesmethodes zijn niet ingewikkelder en niet moeilijker te implementeren dan Witteveens methode en ze geven nog meer mogelijkheden voor de kiezer. Theoretisch kan echter bewezen worden dat aan deze methodes ook behoorlijke nadelen verbonden zijn, zodat ik ze niet aanbeveel, temeer niet omdat er een nog betere methode bestaat. Deze methode is het zogenaamde systeem van goedkeurstemmen (approval voting) dat door de politieke wetenschapper en speltheoreticus Steve Brams en de wiskundige Peter Fishburn werd voorgesteld (Brams/ Fishburn, Approval Voting,
8&_091994
433 {6
P E N
Birkhauser, 1982) en dat inmiddels in de vs bij verschillende lokale en regionale verkiezingen gebruikt wordt. In dit systeem heeft iedere kiezer evenveel stemmen als er partijen zijn en kan elke kiezer op elke partij maximaal een (positieve) stem uitbrengen. Een kiezer die zowel het programma van 066 als dat van de PvdA goedkeurt kan dus elk van deze partijen een stem geven. In het geval er 26 partijen zijn, kan elke kiezer dus op 2 l6_ 1 (dat wil zeggen ongeveer 64 miljoen) verschillende manieren stemmen. De rijkheid van dit systeem is dus veel groter dan het systeem Witteveen voorstelt. Merk echter op dat dit systeem niet toestaat een negatieve stem op een partij uit te brengen. Ik merk tevens op dat ook dit systeem niet ideaal is: een stelling bewezen door de filosoof Gibbarth en de econoom Satterthwaite zegt immers dat een ideaal systeem niet kan bestaan. Hoewel ik de situatie nog niet helemaal doordacht heb - de wiskunde is tamelijk moeilijk - ben ik voorlopig tot de conclusie gekomen dat het toestaan van negatieve stemmen geen goed idee is. Ik heb drie argumenten. Het eerste argument is dat, in de Nederlandse situatie, een rationele kiezer (die een voorkeur voor een bepaalde partij heeft) helemaal geen negatieve stemmen zal uitbrengen. Witteveen schijnt zich hiervan bewust te zijn, ~j merkt immers op dat een aanhanger van een getuigenispartij (zoals de SGP) twee positieve stemmen op zijn partij zal uitbrengen. Maar waarom zou dit argument aileen voor deze partij-
0 p
PAPIER{!jj
en gelden? Het argument geldt voor elke aanhanger van elke partij: het is optimaal om twee positieve stemmen aan jouw partij te geven. (In economische termen: een stem tegen (bijvoorbeeld) de co is een publiek goed, private contributies aan dit publieke goed zijn niet lonend.) Bijgevolg geldt dat, als er geen proteststemmers zouden zijn, het Witteveen-systeem zou neerkomen op een 'verdubbeling' van het bestaande systeem en er dus valledig equivalent mee zou zijn . Een voordeel van het Witteveen-systeem is dat het proteststemmers meer macht geeft. Mijn bezwaar tegen het systeem is dat het deze stemmers niet voldoende macht geeft, men kan immers maximaal twee negatieve stemmen uitbrengen. Het is voor de hand liggend aan te nemen dat in het geval van zulke rantsoenering proteststemmers hun negatieve stem men uit zullen brengen op die partijen waaraan zij zich de afgelopen periode het meest geergerd hebben. Het is onvermijdelijk dat dit de regeringspartijen zijn, zij hebben immers de impopulaire maatregelen doorgevoerd. Mijn vermoeden is dus dat de regeringspartijen het merendeel van de proteststemmen zal vergaren, dat het Witteveen-systeem dus leidt tot politieke instabiliteit en dat het ertoe zalleiden dat regeringspartijen nog minder gewenste, impopulaire maatregelen zullen durven nemen. Dit lijken mij zwaarwegende nadelen van het systeem. Mijn derde bezwaar tegen het Witteveen-systeem kan ik het beste illustreren aan de hand van een twee-partijen voorbeeld .
Veronderstel dat in een bepaald land partij A 70 procent van de kiezers achter zich weet terwijl de overige 3o procent aanhanger van partij B is. In deze situatie zou het systeem-Witteveen ertoe leiden dat aileen partij A in het parlement vertegenwoordigd is. lmmers als aile A-stemmers een positieve stem op A en een negatieve stem op B uitbrengen dan is, onafhankelijk van wat de B-aanhang ook doet, het netto resultaat van A positief en dat van B negatief. In dit geval zal de oppositie dus helemaal niet gehoord worden. Het systeem van 'one man, one vote' werkt in deze situatie vee! beter. Het leidt er weliswaar toe dat aileen A in de regering vertegenwoordigd is (hetgeen onvermijdelijk is), maar garandeert dat de oppositie op z'n minst het gevoerde beleid kan bekritiseren. Deze kritiek is voor een goede werking van de democratie onontbeerlijk. Hoewel ik me in het bovenstaande kritisch over het systeem Witteveen heb uitgelaten, wil ik benadrukken dat ik (in een keuze tussen het bestaande systeem en de voorgestelde vernieuwing) niet twee negatieve stemmen op het systeem-Witteveen uitbreng. Het is altijd gemakkelijker kritiek te leveren dan met creatieve ideeen te komen . Professor Witteveen verdient !of voor zijn streven de discussie over het meest gewenste kiessysteem op de politieke agenda te plaatsen. Het is zeker zo dat het huidige systeem verre van ideaal is en dat academisch onderzoek belangrijke suggesties tot verbetering heeft opgeleverd, die het verdienen serieus genomen te worden.
434 $:n
P E N
0 p
PAPIER$:n
De wijze woorden van Thomas Jefferson (belangrijkste opsteller van The Declaration if Independence en voormalig president van de vs) zijn nog steeds relevant. 'I am not an advocate for frequent changes in laws and constitutions, but laws and institutions must go
hand in hand with the progress of the human mind. As that becomes more developed, more enlightened as, new discoveries are made, new truths discovered and manners and opinions change, with the change of circumstances, institutions must
advance also to keep pace with the times.' (Thomas Jefferson, !8!6.)
Verdubbeling van de stem, verarming van de democratie
kiezer zich duidelijk uitgesproken te hebben: tegen de regeringspartijen, en dan met name het CDA, en het beleid dat zij de afgelopen vier jaar gevoerd hebben; tegen de huidige aanpak van het vreemdelingenvraagstuk; tegen (verdere) ingrepen in de AOW enzovoorts. Toch blijven er vele vragen onbeantwoord, want welke coalitie en welk beleid wil de kiezer nu wei? Ook Willem Witteveen betwijfelt of ons huidige kiesmechanisme, gebaseerd op het principe van one man, one vote, wei zo'n goed en effectief expressiemiddel is. Om die reden heeft hij een altematief kiesmechanisme gemtroduceerd dat de kiezer niet een maar twee stemmen geeft. De kiezer heeft daarbij de mogelijkheid een positieve dan wei een negatieve stem op partijen uit te brengen. Volgens Witteveen heeft het door hem voorgestane systeem verschillende voordelen ten opzichte van het huidige: het geeft meer informatie over de 'wil van de kiezer' en draagt bovendien bij aan de verkleining van de kloof tussen burger en bestuurder. Hoe mooi dit ook moge klinken, aan het systeem kleven belangrijke bezwaren die het naar onze me-
ning tot een weinig aantrekkelijk altematief maken. Hieronder bespreken we er een zestal.
De uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezing mag voor Nederlandse begrippen wereldschokkend genoemd worden. De beide regeringspartijen hebben forse verliezen geleden : het CDA bereikte een historisch dieptepunt, en ook de PvdA verloor de nodige zetels ( 1 2 om precies te zijn), maar werd toch nog de grootste partij. Groen Links wist de hooggespannen verwachtingen niet waar te maken en verloor een zetel - waaruit (mede)partijleider Ina Brouwer haar radicale conclusie trok. De oppositiepartijen o66 en vvo bleken beduidend meer succesvol. Nederland kan zich nu met recht een 'vier stromen-land' noemen. De groei van de co bleek kleiner dan verwacht en gevreesd, maar bedroeg nog altijd een verdrievoudiging van de oorspronkelijke ene zetel. De grote verrassing van deze verkiezing was echter de opkomst van de krasse knarren, verenigd in het AOV (van niets naar zes zetels). Op het eerste gezicht lijkt de
ERIC VAN DAMME
Hooaleraar economie aan de Katholieke Universiteit Brabant
1.
Het systeem is niet democratisch .
Een wezenlijk kenmerk van democratie is dat belangen van minderheden voldoende tot uitdrukking kunnen komen tijdens het parlementaire debat (vergelijk Ely 198o: 1o3) . Met Witteveens systeem bestaat echter de reele kans dat een kleine partij, die gemeten naar het aantal aanhangers kans maakt op een paar zetels, wordt weggevaagd door een groep tegenstemmers . Het is bijvoorbeeld heel goed voorstelbaar dat bij de volgende verkiezingen de co (onder anti-racisten) en ook het AOV (onder jongeren) vee! potentiele tegenstemmen weten te mobiliseren. Een partij kan op deze manier zelfs in de negatieve cijfers komen te staan. Het gevolg hiervan is dat een deel van de uitgebrachte stemmen niet wordt meegerekend in de uiteindelijke verdeling van zetels. De stem van een minderheid - hoe ongewenst die ook moge zijn wordt botweg tot zwijgen gebracht. Dit raakt de democratie in haar kern.
F F s
1 l l
s e
Racisme wordt niet bestreden.
a
Witteveen geeft aan dat het uit-
"
2.
s &..o 9 1994
435 rbJ P E N brengen van negatieve stemmen een effectief middel kan zijn tegen het racisme zoals de centrum-democraten en anderen dat uitdragen. Dit is echter schijn. De kans is inderdaad groot dat de c D uit de Tweede Kamer verdwijnt, maar hierdoor verdwijnt zeker niet het racisme: het woekert 'ondergronds' door, met aile mogelijke kwalijke gevolgen vandien voor de maatschappelijke stabiliteit. Het relatieve voordeel dat de c D drie zetels heeft gekregen, is dat er een daadwerkelijk debat aangegaan kan worden met racisten. c D -stemmers en -vertegenwoordigers ( overigens niet allemaal racisten) kunnen nu gelokaliseerd worden en op hun standpunten worden aangesproken. 3. Het systeem is manipuleerbaar. Een kiessysteem is manipuleerbaar als een kiezer voordeel kan behalen door, in plaats van zijn eigenlijke keuze, een oneigenlijke keuze uit te brengen. Een theoretisch voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel, er zijn vier partijen: PvdA, CDA, VVD en D66 en er moeten I o parlementszetels verdeeld worden. We gaan er vanuit (Witteveen zegt hierover zelf niets) dat de kiesdeler bepaald wordt door de som van het aantal per saldo positieve stemmen per partij te del en door het aantal beschikbare parlementszetels. De kiesdrempel is in Nederland gelijk aan de kiesdeler. Kiezer A heeft op de PvdA en D 66 een positieve.stem uitgebracht. Het uiteindelijk resultaat Ievert het volgende aantal stemmen op: PvdA 8, CDA 2, VVD 2 en D66 8, met als zetelverdeling PvdA 4, c DA I , vvn I en D66 4· Kiezer A had er
0 p
PAPIERI:JJ
in dat geval verstandiger aan ge-
daan een stem uit te brengen tegen de vvn en CDA, want dan was het uiteindelijke resultaat positief uitgevallen voor PvdA en D66: PvdA ZOU 7, CDA I, VVD I enD 66 7 stemmen hebben gekregen, metals zetelverdeling PvdA 5, CDA o, VVD o en D66 5· Dus door oneigenlijk te kiezen ( een stem tegen v v o en c o A) tegen zijn eigenlijke voorkeuren in (een stem voor D 6 6 en PvdA), kan kiezer A voordeel behalen. Twee partijen die op basis van opiniepeilingen verwachten dat ze groot worden, kunnen hun winst vergroten door de hen gunstig gezinde kiezer over te halen op een andere partij negatief te stemmen. Het kan wiskundig bewezen worden dat als twee partijen beide denken meer dan 3 o procent van de stemmen te behalen, het - statistisch gezien - voor de partijen beter is de kiezer die op beide partijen wilde stemmen, te adviseren om negatieve stemmen uit te brengen op andere partijen. Dit werkt bijna altijd in het voordeel van die twee grote partijen. Het systeem zet dus de kiezer meer dan het huidige systeem aan tot strateaisch stemaedraa, dat juist zoveel mogelijk vermeden client te worden (zie Murakami I968: 74e.v.). 4· Het systeem is niet representatiif. Het aantal kiezers voor een bepaalde partij komt verhoudingsgewijs niet overeen met het_ aantal zetels. Stel, we hebben vier partijen: PvdA, CDA, vvn en D 66 met de volgende verkiezingsuitslag: 2o procent van de kiezers stemt dubhe! positief op de vvn, 25 procent positief op c DA en PvdA, 2 5 procent positief
op CDA en n66, 2o procent dubbel negatief op c DA en I o procent negatief op PvdA en D66. Het gevolg is dat de vvn procent van de kamerzetels krijgt en het CDA I 2,5 procent, ondanks het feit dat de helft van de kiezers een voorkeur heeft voor het CDA en maar een vijfde voor de vvn . Witteveens systeem geeft dus geen getrouwe weergave van de voorkeuren van de kiezers .
so
5. De kiesdeler wordt laser cif ze!fs onbepaalbaar. Het systeem leidt in
de meeste gevallen tot een lagere kiesdeler doordat er negatieve stemmen uitgebracht kunnen worden, met als gevolg dat men vee! restzetels krijgt. Dit werkt versplinterinB in de hand : allerlei kleine partijen met een of enkele zetels krijgen zitting in het parlement. Versplintering wordt vaak als een nadeel gezien, omdat dit niet ten goede komt aan de politieke stabiliteit. Men kan dit omzeilen door een hogere kiesdrempel te nemen, zoals bijvoorbeeld bij de verkiezing van de Bundestag waar een kiesdrempel van 5 procent wordt gehanteerd, maar hieraan kleeft het bezwaar dat er partijen verdwijnen die belangrijke minderheidsstandpunten vertolken. ln Nederland zou geen enkele partij die drempel halen, behalve de Grote Vier (CDA, PvdA, v v D en D 6 6) . Theoretisch gezien is het zelfs mogelijk dat geen enkele partij een positief sal do haalt. We hebben dan te maken met een legitimiteitscrisis, waardoor er helemaal geen zetelverdeling meer kan plaatsvinden . Witteveen erkent dit probleem maar geeft terecht aan dat dit probleem zich in de praktijk waarschijnlijk niet zal voor-
s&_o91994
fbJ
P E N
doen. De kans is echter vrij groot dat vee] partijen een negatief saldo krijgen . Gesteld dat Witteveens uitgangspunt dat voor de kiezer de diverse keuzemogelijkheden ongeveer even interessant zijn, juist is, dan zullen er ongeveer evenveel positieve als negatieve stemmen worden uitgebracht. Het effect hiervan is dat waarschijnlijk de helft van de partijen een negatief sal do krijgt. 6. De winst aan iriformatie is beperkt. Witteveen pretendeert
met zijn systeem een beter en effectiever expressiemiddel te hebben ontwikkeld. Hij geeft hiervan een aantal voorbeelden: je kunt nu precies nagaan hoeveel steun er is voor bepaalde combinaties van voorkeuren, hoeveel kiezers in de oude wijken er bijvoorbeeld tegen de PvdA zijn en hoeveel voor de c D . Het systeem geeft ons echter weinig informatie over de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de keuze van de kiezer. Aangezien het systeem manipuleerbaar is, betekent een tegenstem niet altijd een stem tegen een partij (zie onder [3]) . Het is van vee] groter belang voor een verliezende partij om te weten waarom ze kiezers hebben verloren en aan welke partij(en). Wilde politiek daadwerkelijk actie ondernemen tegen dec D, dan is niet aileen van belang in welke wijk er op de c D wordt gestemd, maar bijvoorbeeld ook uit welke leeftijdscategorie de aanhangers ervan komen, tot welke beroepsgroep ze behoren, welke motieven ze hebben om c D te stemmen enzovoorts. Deze informatie kunnen we niet verkrijgen met behulp van Witteveens systeem (of welk
0 p
PAPIERIOJ
kiessysteem dan ook), maar daarvoor staan ons vee] betere en effectievere instrumenten ter beschikking, zoals opiniepeilingen, enquetes, interviews en referenda. Bij al deze nadelen houdt het systeem- Witteveen een belangrijk voordeel ten opzichte van het huidige mechanisme van one man, one vote: het aantal keuzemogelijkheden wordt aanzienlijk vergroot. Wanneer dat de inzet is, is er echter nog een (in dat opzicht) effectievere methode, waaraan bovendien minder principiele bezwaren kleven, te weten die van Approval Voting (A v). Avis uitgewerkt door Steve Brams en Peter Fishburn (1982 en 1992) en wordt in het Nederlands aangeduid met 'bij goedkeuring stemmen' (vergelijk ook Van Dammes bijdrage in dit nummer). Dit systeem geeft iedere kiezer evenveel stemmen als er partijen zijn. De kiezer kan op elke partij maximaal een stem uitbrengen. Bij Av deelt de kiezer de partijen in twee klassen, te weten de partijen die zijn goedkeuring kunnen wegdragen en de partijen die dat niet kunnen. Geen goedkeuring betekent geen stem. Dit kiesmechanisme Ievert de kiezer bij 26 partijen ongeveer 67 miljoen keuzemogelijkheden (!) op, waartegen de ongeveer 2 .ooo opties van Witteveens syteem schrilafsteken. Ookneemtdeexpressiviteit van de verkiezingsuitslag toe. Met Av kun je tevens negatief stemmen - de kern van het systeem-Witteveen - namelijk door iedere partij een stem te geven en een of twee partijen
niet. Bovendien winnen de partijen die de meeste steun over de hele linie krijgen, terwijl in de huidige situatie over het algemeen de partij wint die de grootste minderheid aan zich weet te binden. De partijen moeten nu trachten in de campagne hun opvattingen aanvaardbaar te maken, niet aileen voor een beperkte minderheid (zoals bij one man, one vote), maar ook voor meerdere groepen in de samenleving. o66 zou bij de laatste verkiezing met Av waarschijnlijk nog hoger gescoord hebben, omdat veel mensen mede voor D 66 zouden hebben gekozen, naast een andere partij (hun eerste keus). In het one man, one vote-systeem zuilen vee] kiezers 'overlopen' naar een grotere partij die meer kans maakt op een plaats in het kabinet. Het is mogelijk dat veel potentiele GroenLinks-stemmers hun stem uitgebracht hebben op de PvdA teneinde 'links' aan de macht te houden. Bij AV blijven de aanhangers van kleinere partijen, naast eventuele andere partijen, in ieder geval op hun eigen partij stemmen. Ten slotte is deze methode vee! minder gevoelig voor strategisch stemgedrag. Enkele bezwaren tegen het systeem zijn dat kiezers geen gradaties kunnen aanbrengen (dit kan trouwens ook niet met het huidige en Witteveens systeem), en dat deze het systeem als onrechtvaardig beschouwen omdat mensen die meerdere stemmen uitbrengen meer invloed hebben dan bijvoorbeeld mensen die maar op een partij stemmen. (Op dit laatste bezwaar gaan Brams en Fishburn [ 198 2: hoofdstuk 5] uitgebreid in.)
437 rtJJ
PEN
0 p
PAPIERI:JJ
Afsluitend kunnen we stellen dat het systeem van Witteveen zijn belofte niet weet in te lossen: het is niet democratisch, remt het rechts-extremisme niet, en schiet ook als expressiemiddel tekort. AV lijkt een beter systeem, hoewei het ook niet onproblematisch is. Maar voordat we tot een wijziging van het kiessysteem overgaan, moeten we ons eerst afvragen wat we daarmee will en bereiken. Staat vergroting van de informatie over de wil van de kiezer voorop, dan hoeft het huidige systeem niet gewijzigd te worden, maar moeten alleen bestaande middelen als enquetes, interviews en referenda beter worden benut. Is het doel de overbrugging van de kloof tussen burger en bestuurder, dan ook volstaat een wijziging niet. Het is nai'ef te den-
ken dat de toekenning van een extra stem een wezenlijke bijdrage (want daar zal het toch om moeten gaan) kan leveren aan de bestuurlijke problemen van ons land . De kloof wordt bovendien alleen nog maar vergroot, wanneer bepaalde minderheidsstandpunten niet meer of onvoldoende aan bod kunnen komen . Vooralsnog zien wij dus geen reden om van het huidige one man, one vote af te wijken. Liever een stem minder, dan helemaal geen stem meer.
Naschrift De psychologie van dubbel stemmen
cho-logica te verstaan, want men gaat uit van verwachtingen over het gedrag van een rationele kiezer die als nieuw speelgoed plotseling een dubbele stem in handen krijgt gedrukt.
1. Het leek zo'n aardig idee: de kiezer een dubbele stem geven die ook negatief kan worden uitgebracht. Deskundigen wijzen nu indringend op wiskundige en logische bezwaren tegen dat ideetje. Kan ik me daar als niet-wiskundige maar het beste bij neerleggen? AI kan ik geen wiskundige bewijzen leveren, enig weerwoord is toch mogelijk . Het voorstel is namelijk in de eerste plaats een politiek-psychologisch voorstel. Veel van de kritiek is met enige goede wil ook als psy-
Literatuur Brams, S.J. en P.C. Fishburn, Approval Votina, Boston: Birkhauser, 198 2. Brams, S.J. en P.C. Fishburn, 'Approval Voting in Scientific and Engineering Societies ' , Group Decision and Neaotiation 1992,41-55.
Ely, John H. , Democracy and Distrust: A Theory
Witteveen, Willem, 'Vergroot de zinvolheid van verldezingen ' , Socialisme &.J)emocrotie 1993,430-432.
Witteveen, Willem, 'Een stem die meer dan dubhe) telt', Trouw, 26 maart 1994·
BART VAN KLINK EN LAMBER ROYAKKERS.
De auteurs zijn als onderzoekers verbonden aan het Schoordijk Instituut van de Katholieke Universiteit Brabant
2 . Maar eerst een reactie op de niet-wiskundige kritiek. Een voordeel van het uitbrengen van negatieve stemmen leek rnij dat op die manier kiezers de mogelijkheid hebben om een politieke partij die huns inziens volstrekt verwerpelijke standpunten huldigt, tegen te werken. De CD zou zo niet alleen proteststemmen en racistische stemmen aantrekken, maar ook veel tegenstemmen krijgen van tegenstanders van het racisme; daardoor zou mogelijk
de c D geen zetels hal en in een vertegenwoordigend orgaan. De politiek-psychologische winst die met een dergelijk arrangement wordt geboekt, is dat zichtbaar wordt dat er tegenkrachten bestaan tegen extreem-rechts en dat veel kiezers zelfs bereid zijn voor het bestrijden van het racisme een of twee van hun positieve mogelijkheden om te stemmen prijs te geven. Maar volgens Van Klink en Royakkers is dat niet democratisch, omdat de stem van een minderheid 'botweg' tot zwijgen wordt gebracht. Voor we concluderen dat dit 'de democratie in haar kern raakt', is het goed de effecten op dec D wat precieser te beschrijven. De CD wordt niet
s&..o91994
b
PEN
0 p
PAPIER,tn
gehinderd in haar wettelijke momoet inderdaad wei als zeer exgelijkheden voor haar mindertreem worden gepercipieerd om heidsbelangen op te komen . De door een grote groep tegenstemstem van het racisme wordt, mers te worden weggevaagd. En misschien is dat wei democravoorzover de uitingen de toets aan het strafrecht doorstaan, niet tisch! Volgens Van Damme zal gesmoord . Die belangen worden het negatief stemmen zich overiechter niet Ianger behartigd vangens niet snel voordoen, want een 'rationele kiezer' zal liefst uit een officiele positie als volkshelemaal geen negatieve stemvertegenwoordiger (hetgeen valgens onze Grondwet de pretentie men uitbrengen. Royakkers en Van Klink bemet zich meebrengt dat men niet aileen de eigen minderheid maar twijfelen vervolgens trouwens of het hele Nederlandse volk repredoor de co uit het parlement te senteert). En de stem van het houden, het racisme wei verracisme geeft niet de doorslag bij dwijnt. Oat geloof ik inderdaad stemmingen over beleids- en ook niet. Ondergronds hoeft het wetsvoorstellen van bestuurlijke niet te gaan, want het parlement colleges waarbij voor- en tegenis niet de enige plaats waar polistanders elkaar ongeveer in eventieke agitatie mogelijk is. Is het wicht houden. Hoewel je exdan een 'relatief voordeel' dat in treem-rechtse partijen zo inderhet parlement 'een daadwerkedaad een paar belangrijke mogelijk debat aangegaan kan worden lijkheden om politiek invloed uit met racisten', zoals Van Klink en te oefenen ontneemt, schakel je Royakkers schrijven? Het voorhen niet botweg uit. Kunnen andelige van het relatieve ontgaat dere minderheden met minder mij volledig. Want discussie omstreden doelen en acceptabevooronderstelt de mogelijkheid ler normen en waarden in het sysvan het gelijk van de wederpartij. teem van de negatieve stem om Een echt debat is aileen mogelijk zeep geholpen worden? Het is als beide kanten bereid zijn eventheoretisch niet uitgesloten. Maar tueel hun mening prijs te geven. de kans is zeer gering. Iedereen Voor een zinvolle discussie is een die een negatieve stem uitbrengt, verzameling gedeelde algemene offert immers een positieve stem waarheden nodig. Zoals Guepin op. Wie de co bestrijdt, kan niet eens schreef: 'Men overtuigt met diezelfde stem ook het COA door een beroep te doen op adhesteunen. Een dergelijk offer sie aan onuitaesproken algemene wordt aileen gebracht als het niet waarheden. Men moet ze vooral zomaar een politiek verschil van niet noemen want dan worden ze mening met een op zich respectain feite ingebracht in de discussie, bele tegenstander betreft, maar en zijn daardoor discutabel geals men het hartgrondig over worden.' Q.P. Guepin, De bekernwaarden oneens is en de con- · schavinB, Amsterdam 1983, p. sequenties van de invloed van de 1 09.) Een dergelijk dialectisch tegenpartij vreest (bijvoorbeeld procede is met een overtuigde voor het lot van allochtonen in racist niet aileen zinloos, maar ons land). Een politieke partij zelfs onmogelijk. De gedeelde
algemene waarheden zijn er op hoofdpunten van de 'discussie' nu juist niet. Meer dan wat heen en weer roepen is niet mogelijk, zoals de parlementaire optredens van Janmaat demonstreren. Van een daadwerkelijk debat met racisten moet men zich dan ook geen grote verwachtingen rnaken. En waar een dergelijk debat over de publieke zaak onmogelijk is zolang de hoofdstroom in politiek Nederland het gelijkheidsbeginsel in zijn vaandel heeft (en dat niet ter discussie wil stellen) is ook de facto uitsluiting van dec o uit vertegenwoordigende lichamen geen ramp maar een zegen. 3. De kritiek wordt nu iets wiskundiger; mijn verweer blijft psychologisch getint. Invoering van negatieve stemmen maakt het systeem niet representatief, want er is geen betrouwbare afspiegeling van de voorkeuren van de kiezers. Op dit punt treedt inderdaad een wezenlijke verandering op met het traditionele beeld van representatie, opgevat als afspiegeling. Tegenover een dergelijke 'mimetische' representatie, staat volgens de historicus Ankersmit echter in onze politieke geschiedenis een andere en betere opvatting over vertegenwoordiging, namelijk de 'esthetische representatie'. In een dergelijke benadering ziet men dat het exact weergeven van voorkeuren zonder enigerlei vervorming een onmogelijk ideaal is, dat het nadeel heeft dat de vertegenwoordiger ook als een willoze spreekbuis van de vertegenwoordigde moet worden opgevat, want zodra deze een eigen oordeel en eigen inzichten blijkt te bezitten wordt
439 rbJ
PEN
de afspiegeling immers verstoord. 'Zowel op het terrein van het denken of van de opinies als op dat van het handelen kent men tegenwoordig de representant een eigen autonomie en eigen verantwoordelijkheid toe', schrijft Ankersmit wellicht iets te voorbarig. Maar dan volgt het grootste voordeel van een esthetische opvatting, dat er uit bestaat dat men representatie ziet als een sociale constructie, als het scheppen van een nieuwe politieke werkelijkheid, waarbij macht (in de zin van het vermogen tot collectief handelen) ontstaat. 'De politieke werkelijkheid is niet eerst gegeven en moet vervolgens gerepresenteerd worden, maar de politieke werkelijkheid ontstaat eerst na en dankzij representatie . ' (F .R. Ankersmit, De navel van de aeschiedenis, Groningen 199 0 , p. 28o en 284 .) Mijns inziens is een realistische kijk op politieke vertegenwoordiging niet gebaat bij het strikt vasthouden aan de eis dat de wil of de voorkeur van de kiezers exact weerspiegeld wordt in de verkiezingsuitslag, omdat dit gezien de onvermijdelijke autonomie en verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigers een illusie oplevert, een moment van volstrekte accuratesse dat meteen verdwijnt, een spiegel die beslaat omdat het politieke Ieven ertegen ademt. Ook als je niet wilt overgaan op de esthetische opvatting over representatie, is een eis van strikte afspiegeling overigens al misleidend. Elk kiessysteem leidt tot vervorrningen bij de vertaling van stemmen in zetelverdelingen . Een districtenstelsel leidt bijvoorbeeld tot zeer grote ver-
0 p
PAPIERrbJ
vormingen (soms is bijna de helft van de kiezers in het geheel niet vertegenwoordigd), terwijl dit systeem toch niet als volstrekt ondemocratisch terzijde mag worden geschoven. 4· Zijn er betere manieren om de voorkeuren van de kiezers te weten te komen? Moet er niet gewoon meer opinieonderzoek plaatsvinden? Daar ben ik zeker niet tegen, maar ik wijs op een belangrijk kwalitatief verschil tussen informatie die door vrijblijvende vragen verkregen wordt en informatie die resulteert uit een bewust gemaakte keus uit een beperkt aantal alternatieven, in het besef van de offers die aan elke keus verbonden zijn. Zo'n stem is meer dan een mening; het is een oordeel. W eten dat een dergelijk oordeel daadwerkelijk gevolgen heeft voor de politieke vertegenwoordiging, vergroot de inzet. Daarom is de informatie die door de verkiezingen zelf wordt verkregen van meer gewicht dan de informatie die door onderzoekers wordt losgepeurd uit de actuele publieke opinie.
5. Nu kom ik toch echt op glad wiskundig ijs. Het spook van strategisch stemgedrag grijnst mij aan, in verschillende gedaanten: bij politieke partijen die regeermacht delen, omdat zij vrezen voor impopulaire maatregelen gestraft te worden met veel negatieve stemmen (VanDamme); bij de achterban van een partij die een structured overwicht van 70 procent heeft en overgaat tot het en masse uitbrengen van een negatieve stem op partij B met
steun van 30 procent: gevolg B krijgt helemaal geen zetels (Van Damme); bij partijen die zeker weten elk meer dan 3 o procent van de stemmen te zullen halen en gezamenlijk de kiezer die op beide partijen wil stemmen adviseren negatief te stemmen op de andere partijen (Royakkers en Van Klink; dit laatste mechanisme is zelfs wiskundig bewezen). Hoe erg en hoe waarschijnlijk is strategisch stemgedrag? Strategisch stemgedrag zou erg zijn omdat kiezers dan iets anders doen dan overeenkomt met hun werkelijke voorkeur. Zolang het resultaat maar is wat zij echt voor ogen hadden, lijkt mij dat ten opzichte van die kiezers niet erg. Waarschijnlijk is strategisch stemgedrag aileen als men een realistisch psychologisch beeld heeft van wat de rationele kiezers beweegt. De logica is op dit punt dus ook psycho-logica. Aile drie gegeven voorbeelden lijken mij nu juist bij de psychologische veronderstellingen over wat rationele kiezers en rationele partijen zullen doen, niet overtuigend. Vrees voor impopulaire maatregelen bestaat er in elk kiessysteem bij een regerende partij of coalitie, maar deze wordt gecompenseerd door de overtuiging dat de impopulaire maatregelen nodig zijn in het algemeen belang en dat zij aan de kiezers kunnen worden uitgelegd, of zelfs door middel van propaganda verkocht. Er worden in werkelijkheid vee! meer impopulaire maatregelen genomen dan men op grond van de vrees voor straf door ontevreden kiezers zou verwachten en echte strafexercities vinden zelden aileen om die reden plaats.
s&_o9 '994
4 44° {6
PEN
Voor de partij die haar achterban strategisch wil Iaten stemmen, geldt een ander probleem: hoe zeker is men van zijn zaak wat de te verwachten omvang betreft? Valt die tegen (en opiniepeilingen zijn geen perfect meetinstrument) dan ondermijnt men zijn eigen machtsbasis met het advies tegen andere partijen te stemmen. Oat is doorgaans een te groot risico. Daartegenover staat dat dubbele stemmen op de eigen partij altijd voordelig zijn en dat men daar dus op zal aansturen. Ook de kiezers die strategisch willen stemmen, kunnen dat alleen doen op basis van een inschatting van de uitwerking van hun stem. Maar zij weten niet hoeveel andere kiezers ook en op andere manieren strategisch zullen stemmen. En bij de dubbele en negatieve stem worden opiniepeilingen vee! onbetrouw-
0
p
PAPIERb
baarder. Strategisch stemmen wordt zo een spelletje, niet een door grote groepen kiezers rationee! gevolgde aanpak. 6. De moeilijkste kritiek heb ik voor het laatst bewaard. Royakkers en Van Klink vrezen dat de kiesdeler lager of zelfs onbepaalbaar wordt. Daarop kan ik niets terugzeggen. Ik hoop maar dater rekenmethoden zijn om een dergelijk ondermijnend resultaat tegen te gaan. Het lijkt vanuit mijn perspectief een oplosbaar technisch probleem. Tenslotte bespreken Van Damme en Van Klink/Royakkers een alternatief systeem van goedkeurstemmen dat reuze aantrekkelijk klinkt, want tegenover mijn schamele 2ooo mogelijkheden staan er wei 64 miljoen. Het lijkt mij een interessant systeem dat verder moet worden onderzocht. Psycholo-
gisch lijkt het me echter niet alleen een voordeel dat er zoveel keuzemogelijkheden zijn. Een kiessysteem moet niet te complex worden, want dat maakt burgers onder ling ongelijk: degenen die het systeem begrijpen en het naar hun hand kunnen zetten zijn 'more equal' dan degenen die het niet meer kunnen vatten en maar helemaal niet meer stemmen. Daarom wou ik ten opzichte van de huidige praktijk een kleine verandering voorstellen, die men makkelijk kan aanleren. Daar laat ik het maar bij, beseffend dat ik tekort schiet in mijn wiskundige vermogens en vermoedelijk dus ook in de kwaliteit van mijn tegenargumenten. Maar ik ben dankbaar voor de commentaren. WILLEM WITTEVEEN
Redacteur s &.P