VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002 Inhoudsopgave Tekst van de verordening DEEL I
ALGEMEEN DEEL
HOOFDSTUK 1 Artikel 1.1 Artikel 1.2
Algemene bepalingen Begripsbepalingen Beperkingen
HOOFDSTUK 2
Woonvoorzieningen
Paragraaf 1
Algemene omschrijving
Artikel 2.1 Paragraaf 2 Artikel 2.2 Artikel 2.3 Paragraaf 3 Artikel 2.4 Artikel 2.5 Artikel 2.6 Artikel 2.7 Artikel 2.8 Artikel 2.9 Artikel 2.10 HOOFDSTUK 3 Artikel 3.1 Artikel 3.2 HOOFDSTUK 4 Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3 HOOFDSTUK 5 Artikel 5.1 Artikel 5.2
M:\Wolters\verordening-wvg-en-besluit.doc
Type woonvoorzieningen Het recht op een woonvoorziening Het primaat van de verhuizing Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen Hoofdverblijf Frequentie van woningaanpassingen Overige bepalingen Aanvang werkzaamheden en inzicht in woningaanpassing Vaststellen van de financiële tegemoetkoming Het verwerven van grond Kosten van verwijdering van voorzieningen. Vervoersvoorzieningen Algemene omschrijving Het recht op een vervoersvoorziening Rolstoelen Algemene omschrijving Het recht op een rolstoel Bruikleen of eigendom Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen Vaststelling financiële tegemoetkoming Vaststelling eigen bijdrage
DEEL II
PROCEDURES
HOOFDSTUK 6
Het verkrijgen van een voorziening
Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 HOOFDSTUK 7 Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4
Aanvraagprocedure en beslistermijn (Vervallen) Gronden voor weigering en aanhouding Bijzondere bepalingen Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en burgemeester en wethouders Inlichtingen, onderzoek, advies Wijzigingen in de situatie Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening Terugvordering
DEEL III
SLOT
HOOFDSTUK 8
Slotbepalingen
Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 BIJLAGE I
Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet Indexering Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening Citeertitel; inwerkingtreding Aantal m² waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 2.12 'het verwerven van grond'
Onderwerp :
Verordening voorzieningen gehandicapten 2002
De gemeenteraad van Haaksbergen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2001; gehoord de commissie WSO op 9 oktober 2001; gelet op de bepalingen van de Wet voorzieningen gehandicapten, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen; besluit: vast te stellen de Verordening voorzieningen gehandicapten 2002
DEEL I HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN DEEL ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1. Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel; b inkomen: 1 het bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag van de gehandicapte, indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m 7, Wvg, verminderd met de verschuldigde loonheffingen en de verschuldigde werknemerspremies; verminderd met de over het brutoinkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioen premies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering; 2 het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m 7, Wvg, verminderd met de verschuldigde loonheffingen en de verschuldigde werknemerspremies; verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering;
3
het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte ouder is dan 18 jaar en een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m 7, Wvg, verminderd met de verschuldigde loonheffingen en de verschuldigde werknemerspremies; verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering; c (vervallen opgenomen in de wet); d woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; e standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten; f hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een gehandicapte met een briefadres is; g gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; h woningaanpassing: ingreep, die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen, die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378,02 (ƒ 100.000,00) niet te boven gaan. Onder woningaanpassing wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken; i wet: de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg); j besluit financiële tegemoetkomingen: hiermee wordt het Besluit financiële tegemoetkomingen bedoeld. Artikel 1.2 1
2
3
Beperkingen
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: a deze in overwegende mate op het individu is gericht; b deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen; c deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. In afwijking op hetgeen onder het eerste lid sub a is gesteld kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. Ook kunnen voorzieningen in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, in een pool voor een bepaalde doelgroep worden verstrekt. Geen voorziening wordt toegekend: a indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is; b voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat; c voor zover de ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.
HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN
Paragraa f 1 Algemene omschrijving Artikel 2.1 1
Type woonvoorzieningen
De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van: a verhuizing en inrichting; b woningaanpassing: hieronder valt te verstaan: 1 de uitvoeringskosten voor het treffen van de voorzieningen; onder uitvoeringskosten is begrepen: de loon- en materiaalkosten; de kosten voor demontage, opslag en revisie bij hergebruik hulpmiddelen, apparatuur en installaties; Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt. 2 het architectenhonorarium: alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht; het architectenhonorarium wordt subsidiabel geacht tot ten hoogste 10% van de uitvoeringskosten exclusief b.t.w. 3 de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de uitvoeringskosten; 4 de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 5 de verschuldigde en niet verrekenbare en / of terugvorderbare omzetbelasting; 6 de kosten van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden; de subsidiabele kosten worden bepaald met inachtneming van hetgeen in artikel 2.10 is gesteld; 7 de door burgemeester en wethouders goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 8 de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek, c.q. bodemonderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 9 de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening; 10 de administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 9 meer dan € 907,56 (ƒ 2.000,--) bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 340,34 (ƒ 750,--); c woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard; d onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening dan wel Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (hierna: BGSHG) of Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten ( hierna: RGSHG), verstrekte en in bijlage I van het besluit genoemde voorziening tot een in dezelfde bijlage genoemd maximum bedrag, mits ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de gehandicapte de woonruimte als hoofdverblijf bewoont; e tijdelijke huisvesting; f huurderving; g verwijderen van voorzieningen.
2
Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid, onder b en c, genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.
Paragraaf 2
Het recht op een woonvoorziening
Artikel 2.2
Het primaat van de verhuizing
1
2
Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1, onder a, genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare (ergonomische) belemmeringen op grond van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder b en c, genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.
Artikel 2.3
Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt
De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels / pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen en kamerverhuur, noch aan specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw) bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. Paragraaf 3
Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 2.4
Hoofdverblijf
1 2 3 4 5 6
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. De in het tweede lid genoemde financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de bedoelde woonruimte, met een maximum van € 1361,34 (ƒ 3.000,00) Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Het in het vijfde lid bedoelde toilet kan ook aangepast worden, mits hiervoor een medische indicatie bestaat.
Artikel 2.5
Frequentie van woningaanpassingen
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, wordt geweigerd indien: a de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
b
indien de gehandicapte niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders.
Artikel 2.6 1 2 3
4 5.
6
Overige bepalingen
Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b en c, indien de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien: a de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; b de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; c de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; d de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet. Indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten € 907,56 (ƒ 2.000,--). a. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a, verstrekken aan: 1 de gehandicapte; 2 een persoon die, op verzoek van de gemeente en ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd. b. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, indien: 1 de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben gegeven; 2 de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; 3 de gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; 4 de gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord; 5 in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een A.D.L.-woning betreft. c. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de gehandicapte niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder d, indien: a de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel de Rijksbijdrageregeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten is verleend; b de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage I van het besluit genoemde voorzieningen; c de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.
7
8
9
a.
Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van: 1 zijn huidige woonruimte; 2 de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte; 3 de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder 1 en 2 wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. b De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld onder a, verlenen, bedraagt zes maanden. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 6.806,70 (ƒ 15.000,--) is aangepast, geïndexeerd naar het huidige prijsniveau, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. a. De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een financiële tegemoetkoming van minimaal € 10.210,05 (ƒ 30.000,--) in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en binnen een periode van vijf jaar na datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden gestort. b De restitutie als bedoeld onder a van dit artikel bedraagt: voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde, voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde, voor het derde jaar 60% van de meerwaarde, voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde, voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde, in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaarbewoner is gekomen.
Artikel 2.7
Aanvang werkzaamheden en inzicht in woningaanpassing
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien: a niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming; b de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht; c aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.
Artikel 2.8 1
Vaststellen van de financiële tegemoetkoming
Indien burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot vaststelling en
2
uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkoming vast. Burgemeester en wethouders doen degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling.
Artikel 2.9
Het verwerven van grond
Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b, betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I van deze verordening. Artikel 2.10
Kosten van verwijdering van voorzieningen
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder g, indien: a de woning langer dan zes maanden leeg staat, tenzij b bekend is dat binnen een periode van drie maanden na het verstrijken van de termijn als genoemd onder a een gehandicapte in aanmerking voor de woning zal komen, en c de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren.
HOOFDSTUK 3
Artikel 3.1
VERVOERSVOORZIENINGEN
Algemene omschrijving
De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit: a een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; b een voorziening in natura in de vorm van 1 een al dan niet aangepaste bruikleen auto; 2 een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen; 3 een open elektrische buitenwagen; 4 een ander verplaatsingsmiddel; c een tegemoetkoming in de kosten van: 1 aanpassing van een eigen auto; 2 gebruik van een bruikleenauto; 3 gebruik van een taxi of een eigen auto; 4 gebruik van een rolstoeltaxi; 5 aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel; 6 medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. 3 Artikel 3.2 1
2
3
4
5 6
7
Het recht op een vervoersvoorziening
Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a, vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a het gebruik van het openbaar vervoer of b het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder b en c, vermeld in aanmerking worden gebracht indien: a aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, danwel b een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is. Voor de bij artikel 3.1, onder b, sub 2, 3 en 4, en onder c, sub 1 tot en met 6, genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a, verstrekt kunnen worden. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2, 3 en 4, kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a, in die vervoersbehoefte kan voorzien. Voor zover de behoeften van echtgenoten/partners niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2 tot en met 4, toegekend. Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.1, onder b, hoger is dan 1,5 x het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2 tot en met 4, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1, verstrekt. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet, waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte bezocht kan worden, terwijl het
8
9
bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen. Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 x het norminkomen, terwijl uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi wordt het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding van gebruik rolstoeltaxi vergoed. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen waarin het aantal door een gehandicapte met het collectief systeem te rijden zones en/of ritten of combinaties hiervan tot een nader door hen te bepalen maximum wordt beperkt.
HOOFDSTUK 4
ROLSTOELEN
Artikel 4.1
Algemene omschrijving
De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit: a een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing aan een dergelijke rolstoel; b een sportrolstoel; een tegemoetkoming in de kosten van: c d
onderhoud en reparatie; accessoires.
Artikel 4.2 1
2
Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij of zij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.
Artikel 4.3 1 2
Het recht op een rolstoel
Bruikleen of eigendom
Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt en kan na afloop van de bruikleenperiode op basis van een afgesloten bruikleenovereenkomst in eigendom worden overgedragen. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitair bedrag, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.
HOOFDSTUK 5 EIGEN BIJDRAGEN, FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN EN FORFAITAIRE, DAN WEL GEMAXIMEERDE VERGOEDINGEN Artikel 5.1
Vaststelling financiële tegemoetkoming
Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het door hen vastgestelde Besluit financiële tegemoetkomingen. Artikel 5.2
Vaststelling eigen bijdrage
Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt vast volgens het bepaalde in het door hen vastgestelde Besluit financiële tegemoetkomingen.
DEEL II
PROCEDURES
HOOFDSTUK 6 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING
Artikel 6.1 1
2
3
4
Aanvraagprocedure en beslistermijn
Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier en onder overlegging van alle bewijsmiddelen, die burgemeester en wethouders voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk achten. Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn, dat er onvoldoende informatie voorhanden is of dat de aanvrager niet meewerkt aan een medischen/of ergonomisch onderzoek, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van minimaal vier weken de ontbrekende en noodzakelijke gegevens te overleggen en/of alsnog aan het bedoelde onderzoek mee te werken. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag voor: a een vervoersvoorziening binnen 8 weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen; b een rolstoelvoorziening binnen 16 weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen; c een woonvoorziening binnen 32 weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. De in het derde lid bedoelde termijn wordt met zes weken verlengd, indien een (medisch) advies van derden wordt gevraagd.
Artikel 6.2
(vervallen opgenomen in artikel 7.1, lid 3)
Artikel 6.3
Gronden voor weigering of aanhouding
1
Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren: a voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor het moment van beschikken heeft gemaakt; b indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen; c de gevraagde voorziening niet of voor een ander doel zal worden gebruikt dan waarvoor deze is bestemd; dde gevraagde voorziening een gevaar voor de gehandicapte en/of voor zijn (directe) omgeving vormt; e de gevraagde voorziening naar alle redelijkheid technisch en/of bouwkundig niet te realiseren is; f de kosten van het realiseren van de gevraagde voorziening in geen verhouding staan tot het doel dat hiermee moet worden bereikt; gindien op grond van de verstrekte gegevens het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.
2
Burgemeester en wethouders houden een beslissing voor maximaal 6 maanden aan indien: a de goedkoopst adequate voorziening (nog) niet te selecteren is en/of bbetrokkene – ondanks een (medische) noodzaak- (nog) geen gebruik kan maken van de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 6.4 1 2
Bijzondere bepalingen
Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.
HOOFDSTUK 7
VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Artikel 7.1
Inlichtingen, onderzoek, advies
1
2 3
4 5
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen; b op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien burgemeester en wethouders dat gewenst vinden. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden: a medische kennis op het niveau van een arts; b sociale kennis; c ergonomische kennis en d technische kennis. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Artikel 7.2
Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening in bruikleen is verstrekt, of aan wie een financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. Het niet nakomen van deze verplichting kan leiden tot het intrekken en/of beëindigen van de verstrekte voorziening.
Artikel 7.3 1
2
Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; c de voorziening niet of niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is verstrekt. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming, dan wel een gemaximeerde vergoeding, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.
Artikel 7.4 1 2 3
Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
Terugvordering
Ingeval een voorziening is ingetrokken, kunnen burgemeester en wethouders deze geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Terugvordering geschiedt op grond van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot terugvordering kan eerst worden overgegaan nadat het besluit tot intrekking van een voorziening onherroepelijk is geworden.
DEEL III
SLOT
HOOFDSTUK 8 Artikel 8.1 1 2 3
SLOTBEPALINGEN Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen. Indien een bouwkundige woningaanpassing het bedrag van € 45.378,02 (ƒ 100.000,00) te boven gaat, het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de noodzaak van deze aanpassing heeft vastgesteld en weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders ondanks het gestelde in artikel 1 lid 1 onder k besluiten tot verstrekking van de voorziening.
Artikel 8.2
Nadere regels te stellen door burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening en het besluit niet voorzien.
In gevallen, de uitvoering van de verordening en het Besluit financiële tegemoetkomingen betreffende, waarin deze verordening en het Besluit financiële tegemoetkomingen niet voorzien, kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen. Artikel 8.3
Indexering
Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 8.4
Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt éénmaal per jaar geëvalueerd. Indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, word(t)en de verordening en/of het Besluit financiële tegemoetkomingen aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe binnen acht maanden na afloop van elk dienstjaar een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de (financiële) effecten van de verordening en het Besluit financiële tegemoetkomingen in de praktijk.
Artikel 8.5 1 2 3
Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002. Op het moment dat deze verordening in werking treedt, vervallen de Verordening voorzieningen gehandicapten 1996 en de daarvoor vastgestelde verordeningen voorzieningen gehandicapten. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen gehandicapten 2002 of Vvg.
Haaksbergen, 31 oktober 2001 De Raad voornoemd, De secretaris,
(L.J.J.M. Franken
Samensteller: B.G. Aaftink
de voorzitter,
(drs. T.J. Schouten)
BIJLAGE I Aantal m² waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 2.9 'het verwerven van grond'
Ingevolge artikel 2.9 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek, indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Daarbij gelden de volgende beperkingen: a
Het maximaal aantal m² te verwerven grond dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is in onderstaande tabel per vertrek in een zelfstandige woning aangegeven.
Soort vertrek
Aantal m² waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek
aantal m² waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
Woonkamer
30
6
Keuken
10
4
Eenpersoons slaapkamer
10
4
Tweepersoons slaapkamer
18
4
Toiletruimte
2
1
Badkamer - wastafelruimte - doucheruimte
2 3
1 2
Entree/gang/hal
5
2
Berging
6
4
b
Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogte voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING DEEL I
ALGEMEEN DEEL
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1
Begripsbepalingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard. a voorziening: onder a wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten: woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de wet noch in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippel-stoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippel-stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten: - voor binnen, - voor binnen als buiten en - uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buiten-gebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. b inkomen: bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) Besluit landelijke draagkrachtcriteria was omschreven. De Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg bepaalt voorts in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing wordt gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid, Algemene bijstandswet. In dit artikel wordt onder meer genoemd: a kinderbijslag b uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten c inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar d inkomsten uit bescheiden vermogen Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in de “Regeling” vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de Wvg-draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Voor de definiëring van de Wvg-draagkracht wordt verwezen naar de toelichting op het besluit financiële tegemoetkomingen. Onder inkomen wordt ingevolge artikel 1.1 onder b verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot/partner. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van de ouders of pleegouders. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden ( zie ook Wvg artikel 5, lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die ingevolge artikel 1, lid 2 tot en met 4, Wvg wordt
c d e
f
g h
beschouwd als de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen echtgenoot in de zin van artikel 1, lid 2 tot en met 4, Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde loonheffingen en werknemerspremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1, onder b, van deze verordening kan worden gesproken. Onder werknemerspremies wordt verstaan premies voor WW, WAO, ZW, ZFW en pensioenpremie. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een 'netto-inkomen'. Andere fiscale aftrekposten zoals bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente worden niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip 'netto-inkomen'. vreemdeling (vervallen) woonwagen: het begrip woonwagen wordt beschreven als een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. standplaats: het begrip standplaats wordt beschreven als een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op een leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellinge of van gemeenten kunnen worden aangesloten. hoofdverblijf: krachtens de Wvg heeft de gemeente de zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Door aanpassing van de tekst wordt de mogelijkheid geopend aanvragen in te dienen bij de gemeente waar men nog niet woonachtig is. Beoogd wordt dat de aanvraag ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat, omdat deze gemeente beter kan beoordelen of de aanpassing van de gevraagde woning de goedkoopst, adequate oplossing is of dat reeds een geschikte woning aanwezig is. De gemeente waaruit de gehandicapte vertrekt heeft hier immers geen inzicht in. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente. Het aanpassen van permanent bewoonde recreatie-woningen is geen zorgplicht in het kader van de Wvg. Voor bepaalde gezondheid- en zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft de zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van een AWBZinstelling heeft de zorgplicht uitsluitend betrekking op de vervoersvoorzieningen. In verband hiermee wordt gewezen op de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen en de Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten.
In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven. Met de toevoeging “bestemd en geschikt voor permanente bewoning” is het aanpassen van permanent bewoonde recreatie-woningen (iets) moeilijker geworden. gemeenschappelijke ruimte: het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder g omschreven als de ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, zoals gangen en portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte. woningaanpassing: in het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van
bouwtechnische of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium 'ergonomisch' geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen. Onder woningaanpassingen worden tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken. i wet: overal waar in deze verordening over wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1, onder i, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) bedoeld. j Besluit financiële tegemoetkomingen: overal waar in deze verordening over Besluit financiële tegemoetkomingen wordt gesproken, wordt het Besluit financiële tegemoetkomingen gehandicapten 2002 bedoeld.
Artikel 1.2
Beperkingen
Artikel 1.2 lid 1 geeft drie beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. 1.2. lid 1 onder a: individueel gericht Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden. De zin "ook kunnen voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder b, in een pool voor een bepaalde doelgroep verstrekt worden" is aan dit artikel toegevoegd om bepaalde individuele voorzieningen in natura toch collectief te kunnen verstrekken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een pool van scootmobielen voor de gehandicapte bewoners van het plaatselijk woon- en zorgcentrum. Uiteraard voor zover deze voorzieningen (nog) onder de werking van de Wvg vallen! 1.2. lid 1 onder b: langdurig noodzakelijk Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand en periodes van terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De indicatie speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol. 1.2. lid 1 onder c: goedkoopst adequaat Voorzieningen, die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen - naar objectieve maatstaven gemeten - zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene, wat de gehandicapte als adequaat beschouwt, mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen, die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn, dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau van woonvoorzieningen wordt uitgegaan van de eisen die voortvloeien uit het Bouwbesluit.
Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld door Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst-adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen. Bij hantering van het begrip goedkoopst-adequaat wordt rekening gehouden met het primaat van verhuizing naar een aangepaste of tegen minder kosten aanpasbare woning. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden. Artikel 1.2 lid 3 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend: 1.2. lid 3 onder a: algemeen gebruikelijk Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met 'als' wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (bijv. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.). Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft, worden - op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. Een zelfde redenering geldt voor de verstrekking van een bruikleenauto. Voor een ieder boven de grens van 1,5 maal de minimumnorm wordt een auto als algemeen gebruikelijk beschouwd, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen, vergoed worden. Voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, worden ook als deze medisch en of ergonomische noodzakelijk zijn niet vergoed. Hierbij valt te denken aan een eenhendelmengkraan, een thermostatische kraan of een douche-glijstang. Een uitzondering hierop vormt een noodzakelijke aanpassing als gevolg van een niet voorzienbare en acute omstandigheid (ergonomische beperking als gevolg van acute achteruitgang van de gezondheid) en het te vervangen artikel, waarvoor een afschrijvingstermijn geldt, nog niet is afgeschreven. Onder deze omstandigheden is een verstrekking van of een financiële tegemoetkoming voor een algemeen gebruikelijke voorziening in beginsel mogelijk. Opgemerkt dient te worden, dat een centrale verwarming en een boiler ook algemeen gebruikelijk voorzieningen zijn, maar dat dit geen voorzieningen zijn die kunnen worden verstrekt om ergonomische belemmeringen op te heffen. Voor de vaststelling of iets algemeen gebruikelijk is gelden als toetscriteria de volgende regels: -
de voorziening moet normaal in de handel te verkrijgen zijn; de voorziening moet niet specifiek voor mensen met een handicap zijn; de voorziening moet niet meer kosten dan soortgelijke artikelen.
1.2. lid 3 onder b: aanspraken via andere regelingen Onder b wordt bij artikel 1.2 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.
Hieronder volgt een niet uitputtende opsomming van voorliggende regelingen:
• • • • • • •
Algemene wet bijzondere ziektekosten en Wet financiering Volksverzekeringen; Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere ziektekostenverzekering; Besluit ziekenfondsverzekerden; Voorzieningen voor mensen die verblijven in AWBZ-instellingen; Werk- en scholingsvoorzieningen vanuit de AAW, ABP en de AMP; Sociale Werkvoorzieningen en Leerlingenvervoer.
1.2. lid 3 onder c: aard van de materialen Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de gemeentelijk zorgplicht, zoals genoemd in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Dit houdt niet in, dat deze belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld CARA niet op grond van deze wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1 onder c. Het opheffen van allerlei factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van deze verordening.
HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN Paragraaf 1
Algemene omschrijving
Artikel 2.1, lid 1 Type woonvoorzieningen a
Verhuis- en herinrichtingskosten: burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van gehandicapte aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens zal bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen deze in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijv. indien de woning voor een door burgemeester en wethouders te bepalen bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Afhankelijk van de situatie kunnen burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een gehandicapte. De werkelijke kosten moeten worden aangetoond. Het in de verordening genoemde bedrag is een maximum. Een kanttekening die gemaakt moet worden bij het bieden van een verhuiskostenvergoeding om een woning vrij te maken, is dat dit middel alleen een stimulans is en geen garantie biedt dat de woning daadwerkelijk vrijkomt.
b
c d
e
g
Zie verder onder de toelichting bij paragraaf 3 'voorwaarden bij de verlening van woonvoorzieningen'. Wanneer een woning wordt vrij gemaakt is het mogelijk dat er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting wordt verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totale kosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden. De hoogte van de vergoeding voor verhuis- en (herinrichtingskosten is vastgesteld in het besluit en als forfaitaire vergoeding uitgekeerd. Hierbij komen in beginsel alleen de kosten voor vergoeding in aanmerking die (in)direct verband houden met de verhuizing of de (her)inrichting. Woningaanpassingen: in de verordening zijn onder artikel 2.1, lid 1 onder b, de kosten opgenomen die subsidiabel kunnen zijn. Onder uitvoeringskosten zijn tevens de kosten begrepen van werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst uitvoeren. Roerende woonvoorzieningen: onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard wordt met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA verstaan. Onderhoudskosten: kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het betreft met name liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Tijdelijke huisvesting: in die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om die reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Verwijderen van voorzieningen: de gemeente kan er in uitzonderlijke gevallen toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen 3 maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning, door alsnog een bijdrage in de kosten van huurderving en het verwijderen van de voorziening te geven. Door het geven van deze mogelijkheid (in uitzonderlijke gevallen) zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden.
Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming 1
2
a
Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b, maar uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid; b De gereedmelding als bedoeld onder a gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.
3
4
a
De tegemoetkoming in de kosten in artikel 2.1, lid 1, onder b, f en g, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte; b Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. De tegemoetkoming in de kosten in artikel 2.1, lid 1, onder a, c, d en e worden uitbetaald aan hoofdbewoner van de woonruimte.
Artikel 2.1, tweede lid Dit lid biedt de mogelijkheid om roerende woonvoorzieningen en trapliften in natura te kunnen verstrekken. Artikel 2.2
Het primaat van de verhuizing
De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat. In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten (artikel 1 lid 4 onder c Wvg). Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- , sport of recreatieruimte vallen niet onder de zorgplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt. Bij het aanpassen van een woning hoeft de gemeente daarom geen rekening te houden met het instandhouden of het realiseren van een hobby-, werk-, sport-, therapie-, recreatie-, (extra)kast- of opslagruimte. Artikel 2.3
Woon- en verblijfruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt.
Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden. Dit artikel voorkomt dat voorzieningen die bij de bouw of bij regelmatig onderhoud logischerwijs meegenomen kunnen worden achterwege blijven, zodat zij later in het kader van de Wvg voor hoge(re) kosten moeten worden aangebracht. Te denken valt in gemeenschappelijke ruimten aan automatische deuropeners, automatische liftdeuren en in individuele woningen aan hogere toiletpotten, handelkranen, drempelvrije doorgangen, etc.
Paragraaf 3
Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 2.4
Hoofdverblijf
In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Het vierde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring heeft ten doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient. De verordening gaat er van uit dat maximaal éénmaal een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken wordt verleend. Artikel 2.5
Frequentie van woningaanpassingen
De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Uit doelmatigheidsoverweging is de frequentie van verhuizen c.q. de daarmee samenhangende woningaanpassing beperkt tot eenmaal in de zeven jaar. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. Dit houdt in dat in die gevallen dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden. Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is (brengplicht). Gehandicapten kunnen diverse legitieme gronden aanvoeren om toch binnen de gestelde termijn een aanvraag voor een woningaanpassing te doen. Een van de redenen kan zijn dat de gehandicapte een andere werkkring heeft aanvaard. De gemeente zal in dergelijke gevallen na zorgvuldige individuele toets overgaan tot aanpassing van een andere woning. In zijn algemeenheid is het voor woningverbeteringen niet ongebruikelijk eerdere ingrepen mee te betrekken in de besluitvorming. Alhoewel in de eerdere RGSHG geen bepaalde termijn werd gesteld, is het reëel de woningaanpassing die binnen de gestelde termijn in het kader van de RGSGH is verstrekt, in beginsel mee te tellen, tenzij hierdoor onredelijke situaties ontstaan. Artikel 2.6
Overige bepalingen
Artikel 2.6, lid 1 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt slechts verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van
toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het gebouw. Het aanpassen van hobby-, sport- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden. Artikel 2.6, lid 2 Duidelijkheid over financiering van het niet-gesubsidieerde deel van de kosten. Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend. Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen, dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de gehandicapte zelf. Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel. Artikel 2.6, lid 3 Aanpassingen van woonwagens In het volkshuisvestingsbeleid wordt ernaar gestreefd geen onderscheid meer te maken in de regels die gelden voor woningen enerzijds en woonwagens anderzijds. Deze paragraaf omvat een aantal in het kader van de verordening vastgestelde aanvullende regels voor deze categorie. De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze specifieke woonruimten worden enkele nadere voorwaarden gesteld. Artikel 2.6, lid 4 Beperkte instandhouding Indien niet aan de eisen zoals vermeld in Bijlage I van artikel 2.9 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden, wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming. Artikel 2.6, lid 5 Verhuis- en inrichtingskosten Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) of goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. De tegemoetkoming kan ook aan een niet-gehandicapte worden verstrekt indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrijkomt voor een gehandicapte. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Niet voordat de gemeente positief heeft beschikt, komt een gehandicapte in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Pas nadat (medisch) advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Via de hardheidsclausule kunnen burgemeester en wethouders alsnog besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen indien, naar de mening van de gemeente, in urgente gevallen naar een geschikte woning is verhuisd voordat de beschikking door de gemeente is verleend, rekening houdend met de eisen van zorgvuldigheid. De zorgvuldigheid houdt in dat het advies wel ingewonnen moet zijn. Wordt dit nagelaten dan kan het voorkomen dat gehandicapte reeds is verhuisd naar een andere
woning, die echter niet voldoende de ergonomische beperkingen opheft. De gehandicapte dient in voorkomende gevallen vooraf toestemming aan de gemeente te vragen. Gehandicapten staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een A.D.L.cluster krijgen toegewezen. De gehandicapte woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning en zou om die reden niet in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Teneinde de drempel naar een A.D.L.-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in deze verordening gemaakt. Artikel 2.6, lid 6 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in bijlage I van het Besluit financiëele tegemoetkomingen, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale toe te kennen bedragen zijn in bijlage I vermeld. Artikel 2.6 lid 7 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan worden voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning. Artikel 2.6 lid 8
Huurderving
Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning kan langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden is een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 6806,70 (ƒ 15.000,--), geïndexeerd naar het huidig prijsniveau. Woningen, die voor een lager bedrag zijn aangepast, zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming is beperkt. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand leegstand wordt als een normaal risico beschouwd. Het wordt niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is. Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op een zo kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden. De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.
Artikel 2.6, lid 9 Anti-speculatiebeding
Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woning kan optreden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat eindeloze discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten worden wat de stijging in waarde als gevolg van die aanpassing is. Ook moet worden vastgesteld welk bedrag aan de gemeente moet worden teruggestort op het moment van verkoop. Gezien de kosten van een taxatie (ongeveer € 226,89 (ƒ 500,--) en de noodzakelijk administratieve vastlegging wordt dit anti-speculatiebedingartikel van toepassing verklaard voor woningaanpassingen boven de € 13.613,40 (ƒ 30.000,--). Artikel 2.7
Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woningaanpassing
Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende (financiële) gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is. Artikel 2.8
Vaststellen van de financiële tegemoetkoming
De hoogte van de financiële tegemoetkoming kan pas worden vastgesteld nadat de subsidiabele kosten definitief zijn bepaald. Dit is pas mogelijk nadat de aanpassing is uitgevoerd en alle kosten bekend zijn. In dit artikel wordt onder meer aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor huurderving en voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting en voor onderhoud, keuring en reparatie verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte. De woningaanpassing moet binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. Deze gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte die de aanvraag heeft ingediend. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Indien dat het geval is, heeft de gehandicapte of zijn gemachtigde geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde (eigenaar van de woning) de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de subsidie blijft openstaan. In deze verordening is bij het vaststellen van deze termijn aangesloten bij de systematiek zoals onder de RGSHG en is uitgegaan van 15 maanden. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat in alle gevallen iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, kan de gemeente er voor kiezen om van de eigenaar van de woning een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan de voorwaarden is voldaan kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. In verband hiermee kan ook worden gewezen op de
mogelijkheid dat burgemeester en wethouders voor de vlotte afhandeling van relatief kleine aanpassingen aan woningen afspraken met de betreffende woningbouwverenigingen kunnen maken. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing daadwerkelijk is uitgevoerd. Artikel 2.9
Het verwerven van grond
Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m² wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage I van de verordening). Artikel 2.10
Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen
Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid zal zijn zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere gehandicapten toe te wijzen. In dit artikel zijn drie voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan om, in uitzonderlijke gevallen, een vergoeding voor de kosten van verwijdering aan de verhuurder toe te kennen.
HOOFDSTUK 3
VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 3.1.
Algemene omschrijving
Artikel 3.1. maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten: a een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer b de voorzieningen in natura c tegemoetkomingen in kosten van vervoer Het onderscheid tussen de categorieën a, b en c is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking. De onder c genoemde categorie kan op twee manieren worden ingevuld: als een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en/of gebruik van een vervoermiddel of aanpassing daaraan, danwel als een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor het verbruik van een vervoermiddel of aanpassing daarvan. In het artikel zelf is dit onderscheid niet gemaakt zodat beide vormen van verstrekking op grond van dit artikel mogelijk zijn. a
b
Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Het collectieve systeem is een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2, alwaar op dit primaat nader ingegaan wordt. Omdat collectieve systemen op zeer verschillende wijze kunnen worden opgezet en uitgangspunt is, dat de gehandicapte altijd een bijdrage aan de kosten van dit vervoer levert (vergelijkbaar met openbaar vervoertarieven), kan een collectief vervoersysteem niet als voorziening in natura worden aangemerkt. De tarieven die bij de betrokkenen in rekening worden gebracht kunnen dan ook niet worden beschouwd als een eigen betaling of eigen bijdrage in de zin van de Wet voorzieningen gehandicapten. Afhankelijk van de mate waarin de vervoersystemen dekkend voor de vervoersbehoefte van de gehandicapte is, kan de gemeente nog een aanvullende vervoersvoorziening verstrekken. Bij een combinatie van verstrekkingen (bijvoorbeeld collectief systeem en aanvullende financiële tegemoetkoming in vervoerskosten) zal de resterende vervoersbehoefte eenmalig of individueel vastgesteld worden. Onder eenmalig wordt verstaan dat bij de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten het bijbehorende normbedrag voor alle gehandicapten in de gemeente (uitzonderingen daargelaten) met een bepaald percentage kan worden verlaagd afhankelijk van het bereik van het vervoersysteem. Vervoersvoorzieningen in natura Bij de voorzieningen in natura worden successievelijk de volgende normen omschreven: Onder de punten lid 3.1 sub b worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt: 1 allereerst de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee in de vervoersbehoefte kan worden voorzien, indien het openbaar vervoer of een aanvullend collectief systeem niet in aanmerking komen of geen adequate voorziening bieden. Hiervan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer men woont op een plaats waar geen (aanvullend) openbaar vervoer komt of kan komen;
2
3 c
een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxiof autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning; een open elektrische buitenwagen of een scootermobiel voor binnen- en buitengebruik. Zie het onder 2 vermelde.
Tegemoetkomingen in kosten van vervoer Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming(en) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien (zie artikel 3.2, lid 4). Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in tegemoetkomingen in de kosten van: 1 aanpassingen aan de auto: Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto; 2 gebruik van een bruikleenauto: Het betreft hier een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto; 3 gebruik van taxi of een eigen auto: Voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi; 4 gebruik van een rolstoeltaxi: Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi geldt hier een hoger normbedrag 5 aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel: Hierbij kan onder meer gedacht worden aan al dan niet aangepaste driewielfiets, loopfiets, tandem of tandemet. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. 6 medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. Alle vervoersvoorzieningen in natura en financiële tegemoetkomingen, (met uitzondering van de bruikleenauto en een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een aangepaste auto), kunnen in combinatie met het collectief vervoersysteem worden verstrekt.
Artikel 3.2
Het recht op een vervoersvoorziening
Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, a het gebruik van het openbaar vervoer of b het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor
de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin (tot aan het maximumbedrag, zie artikel 5.3) als in neerwaartse zin worden bijgesteld. Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan - in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen - volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen of slechts ten dele, dan kan tweemaal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1,5 maal het normbedrag. Hiermee wordt het AAW-beleid op dit punt bestendigd. Artikel 3.2, lid 6, geeft aan dat er boven de inkomensgrens van 1,5 x het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook de verstrekking van een bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. In de AAW gold eveneens een inkomensgrens waarboven deze voorzieningen niet meer werden verstrekt op grond van het uitgangspunt dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen zelf de kosten van een auto of taxi kunnen dragen. (‘algemeen gebruikelijk'). Hierbij is uitgegaan van de leefsituatie van de gehandicapte. Zo zal een alleenstaande gehandicapte die een zelfde inkomen heeft als een gehuwde gehandicapte meer mogelijkheden hebben om zelf in de kosten van zijn vervoer en andere voorzieningen te voorzien. Met het zevende lid wordt de jurisprudentie van de CRvB in de verordening opgenomen.
HOOFDSTUK 4
ROLSTOELEN
Artikel 4.1
Algemene omschrijving
Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. 'Rolstoelen', die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer, zijn per definitie vervoersvoorzieningen (bijv. een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder een handbewogen rolstoel kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Sportrolstoelen vallen onder de rolstoelen zoals hier bedoeld. Bij accessoires moet gedacht worden aan vergoeding van been- en voetzakken. Hieronder valt bijvoorbeeld niet de kleding in de vorm van een regenpak, aangezien dergelijke kleding algemeen gebruikelijk is. Artikel 4.2
Het recht op een rolstoel
In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen, die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Artikel 4.3
Bruikleen of eigendom
Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Aan het eind van deze bruikleenperiode kan, zo bepaalt dit artikel, de rolstoel in eigendom worden verstrekt. Kàn, het is dus geen automatisme. Op deze manier kan de bruikleenovereenkomst, die ten grondslag ligt aan de bruikleenverstrekking, bepalen dat bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente, de bruikleenovereenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt gegeven. Ook andere situaties kunnen ertoe leiden dat de bruikleenovereenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt verstrekt. Deze situaties worden niet in de verordening geregeld, maar worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst. De wijzigingen in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg die op 1 april 1996 van kracht zijn geworden, houden in dat gemeenten voor rolstoelen geen eigen bijdragen kunnen vragen. De verstrekking van rolstoelen is met ingang van 1 april 1996 dus 'om niet'. Voor wat de sportrolstoel betreft is het in 1992 in gang gezette GMD-beleid overgenomen en wordt een afkoopsom in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding te verstrekken, waarvan de hoogte is vastgesteld in het 'Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.
HOOFDSTUK 5
EIGEN BIJDRAGEN, FINANCIELE TEGEMOETKOMINGEN EN FORFAITAIRE, DAN WEL GEMAXIMEERDE VERGOEDINGEN
Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Burgemeester en wethouders bepalen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen volgens het door hen vastgestelde Besluit financiële tegemoetkomingen. Om toekomstige wijzigingen in de hoogte van eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen relatief eenvoudig te realiseren, zijn bij de wijziging van de verordening en het besluit in 1996 op advies van de VNG alle artikelen waarin bedragen worden genoemd naar het Besluit financiële tegemoetkomingen overgeheveld.
DEEL II HOOFDSTUK 6
PROCEDURES HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING.
De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geregeld met name in hoofdstuk 3 'Algemene bepalingen over besluiten' en hoofdstuk 4 'Bijzondere bepalingen over besluiten'. Al hetgeen in de Awb is geregeld hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip worden hier enkele artikelen van de Awb besproken. Artikel 6.1
Aanvraagprocedure
De Awb bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In artikel 6.1 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het is artikel 4:4 Awb 1 dat hiertoe de mogelijkheid biedt. De aanvraag in het kader van de Wvg die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, wordt niet zonder meer terzijde gelegd. In dat geval wordt de aanvrager verzocht om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen wordt de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 2 Awb regelt dit in lid 1. Besluit de gemeente, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4:5, lid 4, Awb 3 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.
1
Artikel 4:4 Awb: Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.
2
Art. 4.5 Awb: 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
3
Artikel 4:5 lid 4 Awb: 4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Het is mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven. De aanvrager van een beschikking kan op grond van artikel 2.5 Awb 4 aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. De gegevens moeten vertrouwelijk worden behandeld. De datum van ontvangst wordt direct op de aanvraag aangetekend. De aanvrager krijgt per omgaande bericht van ontvangst. Een en ander op grond van artikel 3:17 Awb 5. Kosten die na het indienen van de aanvraag, maar voor het moment van beschikken zijn gemaakt, worden uitgesloten. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat deze kosten vergoed moeten worden terwijl burgemeester en wethouders hier geen enkele invloed op hebben gehad. De Awb regelt in artikel 4:13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De Wvg kent een dergelijke termijn niet. In artikel 6.1, lid 3, van de Wvg zijn wel termijnen opgenomen waarbinnen de aanvraag moet zijn afgehandeld. Voor een vervoersvoorziening is dit binnen 8 weken, voor een rolstoelvoorziening binnen 16 weken en voor een woonvoorziening binnen 32 weken. Wanneer een (medisch) advies wordt gevraagd wordt de afhandelingstermijn met zes weken verlengd. Dit betekent dat binnen de hiervoor gestelde termijn, de aanvrager een besluit (beschikking) ontvangt. Mits gemotiveerd kan, indien nodig, een langere termijn worden gesteld voor de afhandeling van de aanvraag dan de normaal gebruikelijke. Artikel 4:15 Awb bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Artikel 6.2
(vervallen opgenomen onder 7.1, lid 3)
Artikel 6.3
Gronden voor weigering of aanhouden van een besluit
4
5
Artikel 2:5 Awb: 1 Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt. beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. 2 Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.
Art. 3:17 1 Het bestuursorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend. 2 Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld. 3 Het zendt de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst.
Onder a wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt, nadat deze is gerealiseerd. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken en ook geen invloed heeft op te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie een voorziening worden geweigerd. Alleen in bijzondere omstandigheden, en als er een indicatie voor de betreffende voorziening is, kan toekenning van een voorziening met terugwerkende kracht worden overwogen. Dit moet goed worden beargumenteerd. Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de ter verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij een brand blijkt, dat de woning niet of onvoldoende is verzekerd, dan kan op dat moment geen beroep op de verordening en het besluit financiële tegemoetkomingen worden gedaan. Onder c, d, e , f, en g van dit artikel worden nog een aantal situaties opgenoemd, waar de gemeente de mogelijkheid moet hebben om een gevraagde voorziening vooraf te weigeren. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een aanvraag om een voorziening aan te houden indien blijkt, dat betrokkene (nog) niet in staat is om hiervan gebruik te maken of het goedkoopst adequate (hulp)middel niet te selecteren is. Burgemeester en wethouders kunnen het besluit dan maximaal 6 maanden aanhouden. In de overige gevallen dient te aanvraag formeel te worden afgewezen en kan betrokkene later een nieuw verzoek indienen. Artikel 6.4
Bijzondere bepalingen
Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming danwel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precies doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger. Lid 2 van artikel 6.4 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende
duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.
Motivering Ingevolge artikel 3:46 Awb dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (art. 3:47 lid 1, Awb). Volgens lid 2 van artikel 3:47 Awb dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 Wvg (zorgplicht). Lid 3 van artikel 3:47 Awb bepaalt dat, indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze binnen een week na bekendmaking verstrekt. Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 3:48, lid 1, Awb. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden. Artikel 3:49 Awb bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies. Tot slot bepaalt de Awb nog in artikel 3:50 dat, indien burgemeester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de Wvg) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking. Bezwaar en beroep Artikel 11 Wvg bepaalt dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 (Wvg) bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep. Artikel 7:1 Awb bepaalt dat, voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er aan een beroepsprocedure altijd eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. burgemeester en wethouders. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (artikel 4:13 Awb) Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn, waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, lid 1, Awb). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit, dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven). Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan, dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk
door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (artikel 6:15, lid 1, Awb). Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen. Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een (externe) bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld; in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (artikel 7:10, lid 1, Awb). In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (artikel 7:2 Awb en volgende artikelen). De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (artikel 7:11, de leden 1 en 2, Awb). Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen 6 weken worden gesteld. Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Tot slot bepaalt artikel 7:15 Awb dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.
HOOFDSTUK 7
VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDEN EN VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS.
Artikel 7.1
Inlichtingen, onderzoek, advies
Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen, waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn. Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4, lid 2, onder c, Wvg is vermelding daarvan in de verordening verplicht. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht ook van toepassing. Advies wordt gevraagd als burgemeester en wethouders dat gewenst vinden. De procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in deze verordening niet opgenomen. Wat de adviesprocedure betreft, voor wat betreft het vragen van advies aan een extern deskundige, bieden de bepalingen van de Awb voldoende uitkomst. Indien het gaat om een advies dat gevraagd wordt aan een intern gemeentelijk adviesorgaan (Regionaal indicatie orgaan) dan gelden de procedures die de gemeente hanteert voor het inwinnen van advies van haar eigen dienst (vergelijkbaar met richtlijnen opgesteld voor sociaal-medische advisering in het kader van de bijzondere bijstand), dan wel de verordening gemeentelijke indicatiecommissie. Afdeling 3.3: Advisering van de Algemene wet bestuursrecht geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) moet een adviseur benoemd worden. De wet vereist dat en wel op grond van artikel 5 lid 1 onder c: daaronder begrepen het inwinnen van deskundigen-advies. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de Wvg advies uit te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe adviseurs. De hierboven genoemde omschrijving van adviseur betreft alleen externe adviseurs. Op een interne adviseur, zoals bijvoorbeeld de GGD, is artikel 3:5 Awb niet van toepassing. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. De Wvg vereist vermelding ook niet: de wet noemde: "de procedure ...., daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies". In artikel 7.1, lid 3, van de verordening zijn de eisen ten aanzien van de adviseur opgenomen. Daarbij kan het volgende worden aangetekend: Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.
Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woonen werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De technische kennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen. Het kan van belang zijn in ieder geval advies te vragen wanneer het gaat om specifieke, individuele aanpassingen aan bijvoorbeeld een te verstrekken rolstoel of bruikleenauto. In het Verstrekkingenboek zal hier nader op worden ingegaan. Artikel 7.2
Wijzigingen in de situatie
Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen, die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc. Artikel 7.3
Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
Parallel aan artikel 4:48, lid 1, onder c, Awb kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat, zo de juiste gegevens bekend waren geweest, burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht. Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de gehandicapte in gebreke blijft, zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Tenslotte kan op grond van artikel 7.3, lid 1, onder c, een voorziening worden ingetrokken indien deze niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is verstrekt. Volgens lid 2 kan de verlening van een periodieke al dan niet financiële vergoeding of het in bruikleen verstrekken van een middel worden ingetrokken, indien blijkt dat niet meer aan de in de paragrafen 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaan uit een volledige vergoeding of een financiële tegemoetkoming binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Indien het inkomen van de gehandicapte boven de inkomensgrens uitkomt, zal een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi moeten worden stopgezet. Burgemeester en wethouders nemen hierbij een overgangstermijn van een half jaar in acht. Burgemeester en wethouders doen hiervan schriftelijk mededeling. Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in deze verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen. Artikel 7.4 terugvordering Op grond van dit artikel kan tot terugvordering van een verstrekte voorziening worden overgegaan. Terugvordering kan pas nadat het besluit tot intrekking van een voorziening onherroepelijk is geworden.
DEEL III
SLOT
HOOFDSTUK 8
SLOTBEPALINGEN
Artikel 8.1
Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule
Artikel 8.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte en nimmer ten nadele. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Artikel 8.2
Nadere regels te stellen door burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening en /of het besluit niet voorziet.
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere beleidsregels te stellen. Artikel 8.3
Indexering
Dit artikel maakt het mogelijk alle in de verordening en het besluit genoemde bedragen te indexeren. Dit betekent overigens niet dat burgemeester en wethouders dit in alle gevallen ook zullen of moeten doen. Er kunnen bijvoorbeeld argumenten zijn om bepaalde bedragen te bevriezen.
Artikel 8.4
Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening.
Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening en/of het besluit. Artikel 8.5
Inwerkingtreding en citeertitel
Artikel 8.5 geeft aan wanneer de verordening in werking treedt en geeft de citeertitel van de verordening aan.
BESLUIT FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002
BESLUIT FINANCIELE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002 Inhoudsopgave
Paragraaf 1
Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3
Paragraaf 2
Financiële tegemoetkomingen woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6
Paragraaf 3
Begripsbepalingen Beperkingen Overige kosten
Financiële tegemoetkomingen woonvoorzieningen. Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen Financiële tegemoetkomingen rolstoelvoorzieningen
Slotbepaling Artikel 7
Inwerkingtreding en citeertitel
Nummer
:
Onderwerp :
Besluit financiële tegemoetkomingen 2002
Burgemeester en wethouders van Haaksbergen; gelet op de bepalingen van de Wet voorzieningen gehandicapten, de Verordening voorzieningen gehandicapten 2002, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; overwegende dat het noodzakelijk is de hoogte van eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten te regelen; besluiten: vast te stellen het Besluit financiële tegemoetkomingen 2002
Paragraaf 1 Artikel 1
Algemene bepalingen Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder: a ruimte in inkomen: het verschil tussen het norminkomen, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3, van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg en het inkomen van de gehandicapte vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1, onder b, van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2000. b draagkrachtpercentage Wvg: het draagkrachtpercentage Wvg bedraagt 8,75% en is een kwart van het percentage dat de gemeente in het kader van de Algemene bijstandswet hanteert (35%). c draagkracht Wvg: het draagkrachtpercentage van de ruimte in het inkomen. d (vervallen) e netto-huurstijging: de stijging van de huur die optreedt ten gevolge van het doorberekenen in de huur van het niet voor subsidie in aanmerking komende deel van de aanpassingskosten minus de toename van de individuele huursubsidie ten gevolge van deze huurstijging. f stijging van de woonlasten van eigenaar-bewoners: de extra lasten die per jaar ontstaan als gevolg van de meest voordelige financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de aanpassingskosten. g (vervallen) h eigen betaling: het ten laste van de gehandicapte blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend. i forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens. j financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.
3
k l m n
o p
voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, bruikleen of in huur wordt verstrekt. gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens. normbedrag: een geforfaiteerde of gemaximeerde vergoeding. eigen bijdrage: een door burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg van toepassing zijn. besluit financiële tegemoetkomingen: overal waar in dit besluit en de verordening van besluit gesproken wordt, is het Besluit financiële tegemoetkomingen 2002 bedoeld. verordening: Verordening voorzieningen gehandicapten 2002 of Vvg.
Artikel 2 1 2
Voor voorzieningen waarvan de kosten minder dan € 45,38 (ƒ 100,--) bedragen, wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Indien de draagkracht Wvg van de gehandicapte wordt overschreden als gevolg van hetgeen in het eerste lid is bepaald, wordt dit drempelbedrag van € 45,38 (ƒ 100,--) door burgemeester en wethouders zodanig verlaagd dat de draagkracht Wvg niet wordt overschreden.
Artikel 3 1
2 3
Beperkingen
Overige kosten
Bij de vaststelling van de draagkracht Wvg wordt rekening gehouden met de overige kosten die: a niet vanuit een regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed; b niet algemeen gebruikelijk zijn; c gemaakt zijn in het kalenderjaar waarop de draagkracht Wvg betrekking heeft. Met deze overige kosten die voortvloeien uit de handicap kan slecht rekening worden gehouden indien deze door de aanvrager door schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond. Burgemeester en wethouders kunnen hiertoe nader regels stellen.
Paragraaf 2 Artikel 4
Financiële tegemoetkomingen woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen Financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen
1
De hoogte van de door burgemeester en wethouders te verlenen forfaitaire vergoeding voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de verordening bedraagt € 2.268,90 (ƒ 5.000,--) indien betrokkene met zijn inwonende kinderen naar een eengezinswoning verhuist. Dit geldt ook indien op schriftelijk verzoek van burgemeester en wethouders een woning, waar een nietgehandicapte woont, voor een gehandicapte (die verplicht moet verhuizen) wordt vrijgemaakt. In de overige gevallen geldt een vergoeding van € 1.361,34 (ƒ 3.000,--) 2 a De hoogte van de door burgemeester en wethouders vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de verordening bedraagt bij inkomens tot 1,5 maal het norminkomen 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten. 4
b
3
4
5
6
De hoogte van de door burgemeester en wethouders vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de verordening wordt bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen bepaald door de draagkracht Wvg in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. c Indien de stijging van de huur- of woonlasten als gevolg van hetgeen in het tweede lid, onder b, is bepaald, de draagkracht Wvg van de gehandicapte te boven gaat, wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd dat de draagkracht Wvg niet wordt overschreden. a De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de verordening wordt bepaald door de draagkracht Wvg in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. b Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de verordening die in natura worden verstrekt, wordt geen eigen bijdrage gevraagd. a De hoogte van de door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, en artikel 2.6, zesde lid, onder a en b, van de verordening zal het bedrag als bedoeld in Bijlage I van dit besluit niet te boven gaan. b De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.6, zesde lid, van de verordening bedraagt 100% van de in de bijlage I van dit besluit genoemde bedragen. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de verordening bedraagt: a de werkelijke kosten met een maximum van € 680,67 (ƒ 1.500,--) als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. b de werkelijke kosten met een maximum van € 453,78 (ƒ 1.000,--) als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, en artikel 2.6, achtste lid, van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van € 453,78 (ƒ 1.000,--) per maand.
5
Artikel 5 1 2
3
4
Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen.
Voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder b, van de verordening die in natura worden verstrekt wordt geen eigen bijdrage gevraagd. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 1 en 5, van de verordening wordt bepaald door de draagdracht Wvg in mindering te brengen op de voor de vergoeding in aanmerking komende kosten van de te verstrekken voorzieningen. Voor de hoogte van de een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2, 3 en 4, van de verordening wordt uitgegaan van de volgende normbedragen (laatste indexering per 1 januari 2000): a Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van maximaal € 543,63 (ƒ 1.198,--) op jaarbasis (sub 2). b Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of taxi geldt een normbedrag van maximaal € 840,85 (ƒ 1.853,-- ) op jaarbasis (sub 3). c Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van maximaal € 1.261,51 (ƒ 2.780,-- ) op jaarbasis (sub 4). Indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1, onder b, van de verordening hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1, dan wel een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3.1, onder c, sub 2, 3, 4 van de verordening. 5 Indien er een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer wordt verstrekt, kan daarnaast per 1 april 1999 afhankelijk van de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte op declaratiebasis een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi, eigen auto of vervoer door een derde van maximaal € 340, 34 (ƒ 750,--) op jaarbasis worden verstrekt. Voor gehandicapten die op medische indicatie uitsluitend zijn aangewezen op het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt deze vergoeding maximaal € 680.67 (ƒ 1.500,--) per jaar. Deze financiële tegemoetkoming is uitsluitend bedoeld voor het bovenregionaal vervoer.
6
Artikel 6 1
2
Financiële tegemoetkomingen sportrolstoelvoorzieningen
De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 2, van de verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt (per 1 januari 2001) € 2.119,61 (ƒ 4.671,--). Dit bedrag is een afkoopsom voor drie jaar, waarbij rekening is gehouden met een bedrag van € 453,78 (ƒ 1.000,--) voor de kosten van reparatie en onderhoud aan deze sportrolstoel gedurende deze periode. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in in artikel 4.1, onder c en d, van de verordening wordt bepaald door de draagkracht Wvg in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de te verstrekken voorziening.
Paragraaf 3 Artikel 7 1 2 3
Slotbepaling Inwerkingtreding en citeertitel
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002. Op het moment dat dit besluit in werking treedt, vervallen het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen 1996 en de daarvoor vastgestelde besluiten financiële tegemoetkomingen gehandicapten. Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit financiële tegemoetkomingen.
Haaksbergen,
26 september 2001
De secretaris,
de burgemeester,
(L.J.J.M. Franken)
(drs. T.J. Schouten)
7
BIJLAGE I Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 2.1, lid 1, onder d, en artikel 2.6, lid 6, van de verordening Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie van de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, hierbij wordt - bij wijze van uitzondering - geen rekeninggehouden met de eventueel aanwezige Wvg-draagkracht van de gebruiker: a b c d e f g h
stoelliften; rolstoel- of staplateauliften; woonhuisliften; hefplateauliften; balansliften; de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;* elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;* toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.*
* In de onderstaande tabel zijn geen normbedragen opgenomen voor de onder f, g en h genoemde onderdelen. De hiervoor ingediende rekeningen dienen afzonderlijk te worden beoordeeld. De maximale vergoeding van kosten voor keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt (per 1-1-2000): Keuring Keuring van liften Stoelliften
Beginkeuring Ja
Kosten excl. B.t.w.
Frequentie periodieke
Kosten excl. b.t.w.
€ 269,54
1 x per 4 jr.
€ 196,03 (ƒ 432,--)
1 x per 4 jr.
€ 196,03
(ƒ 594,--) Rolstoelplateauliften
Ja
Staplateauliften
Ja
€ 269,54 (ƒ 594,--)
€ 269,54
(ƒ 432,--)
1 x per 4 jr.
( ƒ 594,--) Woonhuisliften
*
*
€ 196,03 (ƒ 432,--)
1 x per 1,5 jr.
€ 239,60 (ƒ 528,--)
Hefplateauliften
*
*
1 x per 1,5 jr.
€ 243,23 (ƒ 536,--)
Balansliften
**
**
1 x per 1,5 jr.
€ 126,15 (ƒ 154,--) 8
In de genoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (voorrijkosten + keuringstarieven), vermenigvuldigd met een factor twee (personen), vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma. * **
De prijs van de beginkeuring van woonhuisliften en hefplateauliften is vertegenwoordig inbegrepen in de totale nieuwprijs van de lift. Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nauwelijks nog voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden.
9
Onderhoud Onderhoud van
Frequentie periodiek onderhoud
Kosten excl. b.t.w.
Stoelliften
1 x per jaar
€135,23 (ƒ 298,--)
Rolstoelplateauliften
X per jaar
€ 135,23 (ƒ 298,--)
Staplateauliften
1 x per jaar
€ 135,23 ( ƒ 298,--)
Woonhuisliften
2 x per jaar
€ 196,03 (ƒ 432,--)
Hefplateauliften
2 x per jaar
€ 135,23 (ƒ 298,--)
Balansliften
1 x per jaar
€ 135,23 (ƒ 298,--)
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: -
50% voor installaties geplaatst buiten de woning 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.
10
TOELICHTING BESLUIT FINANCIELE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002
Juli 2001
11
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BESLUIT FINANCIELE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002
Inhoudsopgave
Paragraaf 1
Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3
Paragraaf 2
Financiële tegemoetkomingen woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6
Paragraaf 3
Begripsbepalingen Beperkingen Overige kosten
Financiële tegemoetkomingen woonvoorzieningen. Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen Financiële tegemoetkomingen rolstoelvoorzieningen
Slotbepaling Artikel 7
Inwerkingtreding en citeertitel
12
TOELICHTING BESLUIT FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2002 Inleiding Op grond van artikel 5, lid 2, van de Wvg is de gemeente bevoegd de financiële tegemoetkomingen (bijvoorbeeld in de kosten van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen), die op basis van de Wvg aan de gehandicapte worden verstrekt, af te stemmen op het inkomen van de gehandicapte of zijn (pleeg)ouders. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels stelt met betrekking tot deze financiële tegemoetkomingen (artikel 5, lid 4, Wvg). De gemeente maakt van deze bevoegdheid gebruik in dit besluit. In de artikelen 5.1 en 5.2 van de verordening is aangegeven dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voor woon-, vervoers-, rolstoelvoorzieningen en verstrekkingen in natura aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen Besluit financiële tegemoetkomingen worden bepaald. In dit (gewijzigde) besluit wordt aangegeven op welke wijze de hoogte van de financiële tegemoetkomingen, die kunnen worden verleend voor diverse voorzieningen kan worden vastgesteld. De wijze waarop de hoogte van financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen wordt bepaald, is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgelegd in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg (Staatscourant van 25 november 1993, nr. 227 en Staatscourant van 25 januari 1996, nr. 18). De Minister heeft vastgelegd dat de Wvg-draagkracht voor gehandicapten met een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen ten hoogste 45,38 (ƒ 100,--€) bedraagt. Voorts is vastgelegd dat gemeenten ten hoogste 25% van het in de gemeente geldende Abwdraagkrachtpercentage van de ruimte in het inkomen in acht kunnen nemen. Het totaal aan eigen bijdragen voor voorzieningen in natura dat per kalenderjaar verschuldigd kan zijn, is ten hoogste € 45,38 (ƒ 100,--). Voor rolstoelen kan geen eigen bijdragen (meer) worden gevraagd. Indien gemeenten een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een rolstoel verstrekken, moet de hoogte van de financiële tegemoetkoming de kosten van deze rolstoel volledig dekken. Om toekomstige wijzigingen in de hoogte van eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen volgens een eenvoudige procedure tot stand te kunnen brengen, zijn op advies van de VNG alle artikelen waarin bedragen worden vermeld, uit de verordening overgeheveld naar het besluit. Dit besluit valt in drie delen uiteen. In paragraaf 1 worden de algemene bepalingen gegeven. Het gaat daarbij allereerst om de begripsomschrijving. Hierin worden begrippen gedefinieerd die noch in de wet, noch in de nadere regels van het Kabinet, noch in de verordening reeds zijn omschreven. Het belangrijkste onderdeel van dit eerste artikel is de omschrijving van het begrip draagkracht Wvg en de wijze waarop de draagkracht Wvg wordt vastgesteld. In de tweede paragraaf wordt vervolgens ingegaan op de wijze waarop de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voor de onder dit besluit vallende voorzieningen wordt bepaald. De derde en tevens laatste paragraaf bevat de inwerkingtreding van het besluit en de citeertitel waarmee dit besluit wordt afgesloten. 13
Paragraaf 1
Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
a
b
c
Ruimte in inkomen: draagkracht is een deel van de ruimte in inkomen. Om de draagkracht Wvg te bepalen moet duidelijk zijn wat in het kader van de draagkrachtbepaling onder 'ruimte in inkomen' moet worden begrepen. In deze bepaling is dit aangegeven. Draagkrachtpercentage Wvg: in het kader van de Algemene bijstandswet zijn gemeenten vrij zelf te bepalen welk deel van de ruimte in inkomen als draagkracht wordt beschouwd. De gemeente Haaksbergen hanteert, zoals vele andere gemeenten, in de uitvoering van de bijzondere bijstand voor inkomensgroepen tot modaal een draagkrachtpercentage van 35%. Ten aanzien van de berekening van de draagkrachtruimte inzake 'bijzondere bijstand' heeft de gemeente Haaksbergen nadere regels vastgesteld. Deze nadere regels zijn ook van toepassing op de Verordening voorzieningen gehandicapten. Op grond van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen mag hiervan maximaal een kwart, dus 8,75% als draagkrachtpercentage Wvg worden gehanteerd. In dit besluit is het draagkrachtpercentage Wvg op dit maximum vastgesteld. Draagkracht Wvg: Draagkracht is een bepaald deel van de ruimte in het inkomen. Een voorbeeld: Indien de ruimte in het inkomen € 2.268,90 (ƒ 5.000,--) bedraagt, wordt de draagkracht AWBZ-eigen bijdragen worden op grond van de regeling (artikel 4, lid 2) in mindering gebracht op de draagkracht Wvg alvorens de hoogte van de financiële tegemoetkoming of eigen bijdrage wordt vastgesteld. Indien er bijvoorbeeld in een kalenderjaar sprake is van een AWBZ-eigen bijdrage van € 90,76 (ƒ 200,--), dan wordt de Wvg-draagkracht in bovenstaand rekenvoorbeeld verminderd tot € 198,53 (ƒ 437,50) - € 90,76 (ƒ 200,--) =) € 107,78 (ƒ 237,50). Indien er in een kalenderjaar pas sprake is van een AWBZ-bijdrage nadat een Wvgeigen bijdrage en/of eigen betalingen hebben plaatsgevonden, dan kan de gehandicapte om terugvordering van de per saldo teveel berekende Wvg-bijdrage verzoeken (artikel 4, lid 3, van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen). Het verzoek moet na afloop van het betreffende kalenderjaar en vóór 1 april daaropvolgend bij de gemeente worden ingediend. Naast deze AWBZ-bijdragen dient ook rekening te worden gehouden met overige in het kalenderjaar ten laste van de gehandicapte blijvende kosten, die voortvloeien uit de handicap. Burgemeester en wethouders kunnen hiertoe nadere regels stellen (artikel 3, lid 3, Besluit financiële tegemoetkomingen). Bij de verlening van onroerende woonvoorzieningen speelt de draagkracht in die zin een rol dat deze niet mag worden overschreden als gevolg van het doorberekenen van het niet-gesubsidieerde deel van de kosten van de woningaanpassing in de huur of de kosten van financiering door eigenaar-bewoners. De draagkrachtvaststelling op grond van de Wvg (de mate waarin draagkracht bij de hoogte van de financiële tegemoetkoming kan worden betrokken) en op grond van het inmiddels ingetrokken Bijstandsbesluit Landelijke Normeringen (hierna: Bln) is niet gelijk. Tussen het oude Bln en de Wvg zijn in ieder geval vier verschillen aan te geven: 1 het draagkrachtpercentage Wvg is maximaal een kwart van het Abw-draagkrachtpercentage dat door de gemeente wordt gehanteerd; 2 het vermogen mag op grond van de Wvg niet worden betrokken bij de vaststelling van de Wvg-draagkracht; 3 het hanteren van het begrip 'drempelbedrag': de Wvg sluit het hanteren van drempelbedragen niet uit. Ook de AAW kende een drempelbedrag. Er bestaat 14
echter een belangrijk verschil tussen het begrip drempelbedrag zoals dat in de AAW wordt gehanteerd en zoals het Bln dat gebruikt. In de AAW worden de totale kosten van voorzieningen vergoed indien het drempelbedrag te boven wordt gegaan. In het Bln gaat het in feite om 'een eigen bijdrage aan de voet': de kosten van de voorziening boven de drempel worden vergoed na aftrek van het drempelbedrag. 4 De relatie vaststelling draagkracht Wvg en duurzaamheid gebruiksgoederen: een vierde verschil betreft de vaststelling van draagkracht in relatie tot de duurzaamheid van gebruiksgoederen. Indien de gebruiksduur van een voorziening, waarvoor bijzondere bijstand wordt verleend, zich uitstrekt over een langere periode dan een jaar, kan op grond van het Bln de draagkracht ook over die periode in aanmerking worden genomen en kunnen de kosten van de voorziening naar evenredigheid aan perioden van een jaar worden toegerekend. Op grond van de Wvg kan dit niet. Met andere woorden: de draagkracht Wvg wordt vastgesteld per kalenderjaar en bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van de toe te kennen voorziening wordt uitsluitend de draagkracht Wvg betrokken die is vastgesteld in het jaar waarin de voorziening wordt toegekend; d vervallen e en f: netto huurstijging en stijging van de woonlasten van eigenaar-bewoners Onder e en f wordt aangegeven wat de gemeente in het kader van dit besluit verstaat onder stijging van de woonlasten van de huurder en de eigenaar-bewoner. Deze toelichting is relevant in die gevallen waarin het inkomen van de gehandicapte(n) hoger is dan 1,5 x het norminkomen. Het is van belang dit begrip juist te definiëren omdat de stijging van woonlasten in sommige gevallen betrokken dient te worden bij de vaststelling van de draagkracht Wvg (zie verder de toelichting op artikel 4). Indien de draagkracht van de gehandicapte wordt overschreden zal moeten worden bepaald of er aanvullend moet worden gesubsidieerd.
i
j
k
Voor wat betreft de vraag of er door stijging van woonlasten sprake is van overschrijding van de draagkracht Wvg, kan gesteld worden dat zolang de huur, nà aanpassing, binnen de IHS-tabelgrenzen blijft de Wvg-draagkracht nooit ten gevolge van die woningaanpassing wordt overschreden. Teneinde te berekenen of de stijging van woonlasten leidt tot overschrijding van de draagkracht, kan de gemeente uitgaan van de gebruikelijke afschrijvingstermijnen. Indien de gemeente de gebruikelijke afschrijvingstermijnen in deze berekeningen hanteert, betekent dit dat de gemeente aangeeft wat de gevolgen van het nietsubsidiëren van een deel van de kosten van de woonvoorziening voor de draagkracht zullen zijn. Het is dus zeker niet zo dat, indien gemeenten deze afschrijvingstermijnen bij deze berekeningen hanteren, de gemeente voorschrijft op welke wijze de huurder en verhuurder invulling dienen te geven aan de wijze waarop het niet door subsidie gedekte deel wordt gefinancierd. Dit is immers een zaak van verhuurder en huurder. forfaitaire vergoeding: een forfaitaire vergoeding is een 'bedrag ineens' dat los staat van de werkelijke kosten. Er kan niet op basis van declaratiebasis worden afgerekend. De cliënt kan zijn 'budget' volledig vrij besteden. Indien de gehandicapte meer besteedt dan het forfaitair vergoede bedrag is op het meerdere de 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg' niet van toepassing en behoeven niet bij vaststelling van de draagkracht Wvg te worden betrokken. financiële tegemoetkoming: onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd. Op de financiële tegemoetkoming is de (gewijzigde) ministeriële 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg' van toepassing (Staatscourant van 25 november 1993, nr. 227 en Staatscourant van 25 januari 1996, nr. 18). voorziening in natura: het in de verordening gehanteerde begrip wordt hier 15
l
m n o p
gedefinieerd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het in bruikleen verstrekken van rolstoelen en scootmobielen. gemaximeerde vergoeding: een gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt op basis van declaratie van werkelijk gemaakte kosten, waarbij een maximum is gesteld aan het totaal van de vergoeding. De meerdere kosten komen voor rekening van de gehandicapte. Ook hierop is de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg niet van toepassing. normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding. eigen bijdrage: een door burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden. Besluit financiële tegemoetkomingen: behoeft verder geen toelichting. Verordening: behoeft verder geen toelichting.
Artikel 2
Beperkingen
In dit artikel is aangegeven dat voor alle voorzieningen waarvan de hoogte van de financiële tegemoetkoming in dit besluit wordt geregeld een drempelbedrag € 45,38 (ƒ 100,--) van toepassing is. Dit geldt eveneens voor voorzieningen die in natura verstrekt kunnen worden en waarvan de kosten minder dan € 45,38 () bedragen. Dit drempelbedrag kan niet worden uitgelegd als een eigen betaling of als een eigen bijdrage. Artikel 3
Overige kosten
In dit artikel wordt aangegeven, dat de gemeente bij de vaststelling van de Wvgdraagkracht rekening houdt met de overige kosten die voortvloeien uit de handicap. Het gaat om de noodzakelijke kosten die een gehandicapte voor zichzelf heeft gemaakt. De gehandicapte dient deze kosten aannemelijk te maken. Gehandicapten met een inkomen boven 1,5 maal het norminkomen hebben een draagkracht Wvg. Het totaal aan AWBZbijdragen en de overige kosten dienen hierop in mindering te worden gebracht. Het betreft kosten die niet op grond van een voorliggende voorziening in aanmerking komen voor een vergoeding. In het kader van de Wvg wordt het begrip algemeen gebruikelijk ook gehanteerd om de meerkosten te definiëren ten opzichte van kosten die vrijwel iedereen in soortgelijke omstandigheden maakt. Zo kunnen bijvoorbeeld de kosten van een warme maaltijdvoorziening aan te merken zijn als overige kosten die voortvloeien uit de handicap. In dit geval zullen wel de kosten van een gemiddelde warme maaltijd hierop in mindering worden gebracht. In sommige gevallen worden kosten gemaakt om meer dan adequate hulpmiddelen aan te schaffen. In dergelijke gevallen, waarin de gehandicapte voor een zekere mate van “luxe”kiest, worden die kosten niet als overige kosten voortvloeiend uit de handicap beschouwd. Paragraaf 2 Artikel 4
Financiële tegemoetkomingen woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen. Financiële tegemoetkomingen woonvoorzieningen
Indien burgemeester en wethouders de verhuisplicht opleggen, dan kan een verhuiskostenvergoeding van € 2.268,90 (ƒ 5.000,--) verstrekt worden, indien betrokkene met zijn inwonende kinderen naar een eengezinswoning verhuist. Dit geldt ook indien op schriftelijke verzoek van burgemeester en wethouders een woning, waar een niet-gehandicapte woont, voor een gehandicapte (die verplicht moet verhuizen) wordt vrijgemaakt. In de overige gevallen geldt een vergoeding van 16
€ 1.361,34 (ƒ 3.000,--). Dit is in alle gevallen een geforfaiteerde vergoeding. Artikel 5
Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen
In artikel 4 van dit besluit wordt geregeld dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt bepaald door op de kosten van deze voorzieningen de draagkracht Wvg in mindering te brengen. Dit is ook het geval voor de vervoersvoorzieningen. Dit houdt in dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afneemt naarmate het inkomen (de draagkracht Wvg) van betrokkene toeneemt. Voor de hogere inkomens dan wel bij lage kosten van voorzieningen, kan de situatie ontstaan dat geen financiële tegemoetkoming voor deze voorzieningen meer worden verstrekt. Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.1, onder b, van de verordening hoger is dan 1,5 x het norm-inkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 4, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1, van de verordening verstrekt. Artikel 3.2, lid 6, van de verordening geeft aan dat er boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook de verstrekking van een bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Eveneens als in de AAW geldt een inkomensgrens, waarboven deze voorzieningen niet meer worden verstrekt op grond van het uitgangspunt dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen zelf de kosten van een auto of taxi kunnen dragen ('algemeen gebruikelijk'). Hierbij is uitgegaan van de leefsituatie van de gehandicapte. Zo zal een alleenstaande gehandicapte die een zelfde inkomen heeft als een gehuwde gehandicapte meer mogelijkheden hebben om zelf in de kosten van zijn vervoer en andere voorzieningen te voorzien. Bij echtparen, waarvan een van beiden permanent is opgenomen in een instelling, is er sprake van een gescheiden woonsituatie. De kosten die door deze gescheiden woonsituatie ontstaan kunnen in mindering op het gezamenlijk inkomen als bedoeld in artikel 1.1 van de verordening worden gebracht. Dit geldt niet voor kosten die het gevolg zijn van de ziekte of de handicap, omdat men deze kosten ook zou hebben als men beiden thuis zou wonen. Bij de verlening van een aantal vervoersvoorzieningen (en ook een aantal roerende woonvoorzieningen), zal het gaan om een financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Zo worden bijvoorbeeld de subsidiabele kosten van bijvoorbeeld een driewielfiets, loopfiets, tandemet, duofiets, vijfde wiel bepaald op de werkelijke kosten onder aftrek van de kosten van een gewone fiets die een ieder geacht wordt zelf te kunnen dragen. De kosten van een gewone fiets zijn bepaald op € 272,27 (ƒ 600,--). Alle ge- en vervolgkosten van het in het bezit hebben van een (mede) door de gemeente in het kader van de verordening en het besluit gefinancierde (vervoers)voorziening komen voor rekening van de eigenaar van deze voorziening(en), tenzij de verordening en/of het besluit hier een duidelijke uitzondering maakt. Hierbij valt te denken aan de vergoeding voor het onderhoud van verschillende soorten liften (artikel 2.1, lid 1, onder d, en artikel 2.6, lid 6, van de verordening en bijlage I van het besluit). Het bewust niet onderhouden van een al dan niet mede door burgemeester en wethouders gefinancierde voorziening met als doel in aanmerking te komen voor een vervangende voorziening kan voor de gemeente reden zijn om een financiële tegemoetkoming niet te verstrekken. De financiële tegemoetkoming voor een aan te schaffen eigen aangepaste auto(busje) door de gehandicapte of zijn ouders/verzorgers wordt bepaald door op 17
de totale kosten van de goedkoopst adequate voorziening de kosten van de referentieauto (€ 11.344,51/(ƒ 25.000,--/) in mindering te brengen. Ook hier gaat het duidelijk om de zogenaamde meerkosten. Bij het zoeken naar de goedkoopst adequate vervoersvoorziening moet in eerste instantie gekeken worden naar de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte. Mochten de activiteiten van de overige familieleden de aanschaf van een andere (duurdere) type auto noodzakelijk maken, dan komen deze extra-kosten voor rekening van de aanvrager. In artikel 5, lid 5 van het besluit is bepaald, dat indien er een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer wordt verstrekt, daarnaast afhankelijk van de individuele vervoersbehoefte en al dan niet op declaratiebasis ook voor het bovenregionaal vervoer een financiële tegemoetkoming van maximaal € 340,34 (ƒ 750,--) op jaarbasis verstrekt kan worden. Voor gehandicapten die op medische indicatie zijn aangewezen op het gebruik van een rolstoeltaxi is dit bedrag vastgesteld op maximaal € 680,67 (ƒ 1.500,--) per jaar (dit betekent, dat voor deze gebruikers - bij een declaratiesysteem - alleen declaraties in de vorm van taxibonnetjes worden geaccepteerd). Burgemeester en wethouders bepalen of deze financiële tegemoetkoming voor het bovenregionaal vervoer evenals de overige financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi al dan of niet op declaratiebasis verstrekt worden. Artikel 6
Financiële tegemoetkomingen sportrolstoelvoorzieningen
Voor wat de sportrolstoel betreft is het in 1992 in gang gezette GMD-beleid overgenomen en wordt een afkoopsom in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding verstrekt, waarvan de hoogte is vastgesteld in dit besluit. Paragraaf 3 Slotbepaling Artikel 7
Inwerkingtreding en citeertitel
Artikel 7 geeft aan wanneer dit besluit in werking treedt en geeft de citeertitel van dit besluit aan.
18