VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN GEMEENTE BOXTEL INHOUDSOPGAVE AFDELING I
ALGEMEEN
Hoofdstuk 1 Artikel 1.1 Artikel 1.2
Algemene bepalingen Begripsbepalingen Beperkingen
Hoofdstuk 2 Paragraaf 1 Artikel 2.1 Artikel 2.2 Artikel 2.3
Woonvoorzieningen Algemene omschrijving Type woonvoorzieningen Uitbetaling financiële tegemoetkoming Woon- of verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening worden verstrekt
Paragraaf 2 Artikel 2.4 Artikel 2.5
Het recht op een woonvoorziening De verhuizing Voorwaarden verhuis- en (her)inrichtingskosten en financiële tegemoetkomingen
Paragraaf 3 Artikel 2.6 Artikel 2.7 Artikel 2.8 Artikel 2.9 Artikel 2.10 Artikel 2.11 Artikel 2.12
Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen Aard van de materialen Volledige adequate oplossing Hoofdverblijf Beperkte aanpassing Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning Gereed melding Vaststelling van de financiële tegemoetkoming
Paragraaf 4 Artikel 2.13 Artikel 2.14
Beperking in de verlening van woonvoorzieningen Frequentie van woningaanpassingen Woning-aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Paragraaf 5 Artikel 2.15 Artikel 2.16
Aanpassingen van woonwagens Voorwaarden aanpassing Maximalisering aanpassingskosten
Paragraaf 6 Artikel 2.17 Artikel 2.18 Artikel 2.19
Facultatieve woonvoorzieningen Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie Kosten in verband met tijdelijke huisvesting Kosten in verband met huurderving
Paragraaf 7 Artikel 2.20
Antispeculatie Antispeculatie beding
Paragraaf 8 Artikel 2.21
Afspraken over eenvoudige voorzieningen Afspraken met woningbouwvereniging
Hoofdstuk 3 Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3
Vervoersvoorzieningen Algemene omschrijving Het recht op een vervoersvoorziening Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de wet voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden
l
Hoofdstuk 4 Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3
Rolstoelen Algemene omschrijving Het recht op een rolstoel Bruikleen of eigendom
Hoofdstuk 5
Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde, vergoedingen Eigen bijdrage voorzieningen in natura Financiële tegemoetkoming woonvoorziening Forfaitaire of gemaximeerde vervoerskostenvergoedingen Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen Forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor de sportrolstoel
Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Artikel 5.5
AFDELING II PROCEDURES Hoofdstuk 6 Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4
Het verkrijgen van een voorziening Aanvraagprocedure Eisen ten aanzien van de adviseur Gronden voor weigering Bijzondere bepalingen
Hoofdstuk 7 Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3
Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders Inlichtingen, onderzoek, advies Wijzigingen in de situatie Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
AFDELING III
SLOT
Hoofdstuk 8 Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3
Slotbepalingen Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule Nadere uitvoering Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet Indexering Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening Afwijking van de verordening Citeertitel; inwerkingtreding
Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.'6 Artikel 8.7
De raad van de gemeente Boxtel, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 februari 1994; gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545, artikel 150 van de Gemeentewet Stb. 1993, 610 en de Algemene wet bestuursrecht; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen; besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen gehandicapten: AFDELING I ALGEMEEN Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. b.
c. d. e. f. g. h.
i. j. k. l.
voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel; inkomen: 1. het bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 van de wet; 2. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 van de wet; 3. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte ouder is dan 18 jaar en een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 van de wet; verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies. vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit; woonwagen: een wagen als bedoeld in art. 1 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98); standplaats: een standplaats op een centrum als bedoeld in art. 2 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) of een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel H van de Woningwet (Stb. 1991, 439); hoofdverblijf: de woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in het bevolkingsregister staat ingeschreven; gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte, met dien verstande dat bij ingrepen van bouw- of woontechnische aard slechts het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen als aanpassing wordt aangemerkt; wet: de Wet voorzieningen gehandicapten; financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, al dan niet afgestemd op het inkomen van de gehandicapte; forfaitaire vergoeding: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van voorzieningen wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens; gemaximeerde vergoeding: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in acht neming van de inkomensgrens;
m.
n. 0. p. q.
eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij een verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen van de wet van toepassing zijn; voorzieningen in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt; normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding; gehandicapte: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen; (wettelijk) vertegenwoordiger: degene die gemachtigd is door of namens de gehandicapte een voorziening aan te vragen.
Artikel 1.2 Beperkingen 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: a. deze in overwegende mate op het individu is gericht; b. deze langdurig noodzakelijk is om ergonomische belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen; c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. 2. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. 3. Geen voorziening wordt toegekend: a. indien de voorziening algemeen gebruikelijk is; b. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat; c. indien en voor zover de voorziening niet sober en doelmatig is. Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen Paragraaf 1.
Algemene omschrijving
Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van: a. verhuizing en inrichting; b. woningaanpassing; c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard; d. onderhoud, keuring en reparatie; e. tijdelijke huisvesting; f. huurderving. Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1 onder b, d en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte. 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1 onder a, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte. Artikel 2.3 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen kamerverhuur en AWBZ erkende instellingen.
4
Paragraaf 2.
Het recht op een woonvoorziening
Artikel 2.4 De verhuizing en woningaanpassing 1. Het primaat van de verhuizing a. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare belemmeringen van ergonomische aard, het normale gebruik van de woning belemmeren en de raming van de kosten van de aanpassing hoger zijn dan f 15.000,00. b. De gehandicapte onder 2.4.1.a kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. aanhef en onder b. en c. genoemd in aanmerking worden gebracht indien de kosten van aanpassing lager zijn dan f 15.000,00. c. De gehandicapte kan pas voor een woonvoorziening ais bedoeld in artikel 2.1 onder b en c in aanmerking komen, indien: 1. binnen een periode van maximaal achttien maanden geen geschikte alternatieve huisvesting beschikbaar is; 2. de verhuizing niet de goedkoopst adequate oplossing is voor het wegnemen van de geconstateerde ergonomische belemmeringen; 3. in redelijkheid een verhuizing niet verlangd kan worden. d. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 2.4.1 .c bedraagt de vergoeding maximaal f 45.000,00. 2. Andere vormen van verhuizing a. De in lid 1 onder b van dit artikel bedoelde gehandicapte, kan in de plaats van een woningaanpassing, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van de verhuizing, wanneer deze wenst te verhuizen naar een (meer) adequate woning; b. Een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte ontruimd, kan in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing c.q. herinrichtingskosten. 3. Een gehandicapte kan niet voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 b en/of c in aanmerking worden gebracht, wanneer de door burgemeester en wethouders als subsidiabel aangemerkte kosten het bedrag van f 500,00 niet te boven gaan. Artikel 2.5 Voorwaarden verhuis- en (her)inrichtingskosten en financiële tegemoetkoming. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1. onder a verstrekken aan: a. de gehandicapte; b. een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd. 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt; b. de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; c. de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden, niet zijnde een in artikel 2.3 uitgesloten woon- of verblijfsruimte; d. in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden. 3. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder b, indien: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt; b. in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden en in verband daarmee op basis van deze verordening dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten aanpassingen hebben plaatsgevonden, waarvan de aanvaarde kosten ten minste / 15.000,00 hebben bedragen.
l Paragraaf 3,
Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 2.6 Aard van de materialen Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden ergonomische belemmeringen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of voortvloeit uit de staat waarin het onderhoud zich bevindt. Artikel 2.7 Volledige adequate oplossing Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten ten behoeve van ingrepen van bouwkundige aard of woontechnische aard indien alle ondervonden ergonomische belemmeringen daarmee volledig worden opgeheven. Artikel 2.8 Hoofdverblijf 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Artikel 2.9 Beperkte aanpassing 1. In afwijking van het gestelde in artikel 2.7 kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het beperkt aanpassen van één woonruimte indien de gehandi capte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en deze woonruimte regelmatig wordt bezocht. 2. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 3. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gehandicapte verklaart dat niet reeds eerder een woonruimte bezoekbaar is gemaakt. 4. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte. 5. Onder het in het vierde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Artikel 2.10 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien: a. niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft is gemaakt zonder hun toestemming; b. de door hen aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht; c. aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d. de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing. Artikel 2.11 Gereedmelding 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.2 aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van: een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend; rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de verrichte werkzaamheden.
Artikel 2.12 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming 1. Indien burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkomingen vast overeenkomstig het in het 'Besluit eigen bijdragen financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten' bepaalde. 2. Burgemeester en wethouders doen degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen Artikel 2.13 Frequentie van woningaanpassingen en verhuizingen 1. Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder a, b en/of c maximaal éénmaal in de 7 jaar indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg van een verhuizing is waar op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding toe bestond. 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente, dan wel op basis van door burgemeester en wethouders te bepalen bijzondere omstandigheden. Artikel 2.14 Woning-aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen: a. het verbreden van toegangsdeuren; b. het aanbrengen van elektrische deuropeners; c. aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw adequaat te bereiken zijn met een rolstoel); d. drempelhulpen of vlonders; e. het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning; f. een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw. Paragraaf 5.
Aanpassingen van woonwagens
Artikel 2.15 Voorwaarden aanpassing Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingkosten van een woonwagen indien: a. de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; b. de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; c. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; d. de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet; e. voor het plaatsen van de woonwagen een bouwvergunning is of kan worden verleend. Artikel 2.16 Maximalisering aanpassingskosten Indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten f 2.000,-.
l Paragraaf 6.
facultatieve woonvoorzieningen
Artikel 2.17 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1. onder d indien: a. de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun Huis vesting Gehandicapten zijn verleend; b. de woonvoorziening is genoemd in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'; c. de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont. Artikel 2.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van: a. zijn huidige woonruimte; b. de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte; c. de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft. 3. De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid verlenen, bedraagt zes maanden. 4. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het a. tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte; b. tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of c. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Artikel 2.19 Huurderving In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan f 15.000,00 is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. Paragraaf 7.
Antispeculatie
Artikel 2.20 Antispeculatie-beding 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen van tenminste f 15.000,00 en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van . de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de transportacte van eigendomsoverdracht burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De financiële tegemoetkoming ten behoeve van de getroffen voorziening, minus een bedrag van f 15.000,00 dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.
2.
3.
De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt: voor het eerste jaar 100% van tegemoetkoming, voor het tweede jaar 80% van de tegemoetkoming, voor het derde jaar 60% van de tegemoetkoming, voor het vierde jaar 40% van de tegemoetkoming, voor het vijfde jaar 20% van de tegemoetkoming. Het bepaalde onder lid 1 is niet van toepassing indien de gehandicapte een verkoop redelijkerwijs niet kan voorkomen.
Paragraaf 8
Afspraken over een eenvoudige voorzieningen
Artikel 2.21 Afspraken met de woningbouwvereniging Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met woningbouwvereniging St. Joseph afspraken te maken binnen de reikwijdte van deze verordening over de afhandeling van eenvoudige aanvragen die in het kader van artikel 2.1. aan de orde komen. Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen Artikel 3.1 Algemene omschrijving De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit: a. collectief systeem van aanvullend (al dan niet openbaar) vervoer b een voorziening in natura in de vorm van 1. een open elektrische buitenwagen; 2. een ander verplaatsingsmiddel; c. een tegemoetkoming in de kosten van: 1. 2. 3.
gebruik van een taxi of een eigen auto; gebruik van een rolstoeltaxi; aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel.
Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 3.1. onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van het regulier openbaar vervoer of b. het bereiken van dit regulier openbaar vervoer onmogelijk maken. 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 3.1. onder b en/of c in aanmerking worden gebracht wanneer a aantoonbare belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, dan wel b een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is. 3. Voor de bij artikel 3.1. onder b en onder c genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. verstrekt kunnen worden. 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1. onder c sub 1 en 2 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a sub 1 in die vervoersbehoefte kan voorzien. 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen en geen gebruik kunnen maken van collectief vervoer, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend als bedoeld in artikel 3.1 onder c toegekend, tenzij dit op grond van een individueel verschillend vervoerspatroon kennelijk onbillijk is, in welk geval ieder van de echtgenoten / partners in aanmerking komt voor een enkele vergoeding.
I Artikel 3.3 Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de verordening voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Op de gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel, zijn vanaf het moment dat deze verordening in werking treedt, de bepalingen van deze verordening van toepassing. In uitzondering op het eerste lid kan de gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto en/of aangepaste auto, op zijn verzoek voor een vergoeding in aanmerking worden gebracht zolang over het vervoermiddel kan worden beschikt, waarover op 31 maart 1994 een vergoeding onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidwet werd ontvangen, mits de omstandigheden ongewijzigd blijven. In uitzondering op het eerste lid kan de gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel, op zijn verzoek tot en met 31 december 1994 voor een vergoeding in aanmerking worden gebracht wanneer gebruik wordt gemaakt van een collectief systeem van aanvullend vervoer als bedoeld in artikel 3.1 lid a van deze verordening voorzieningen gehandicapten, mits de omstandigheden ongewijzigd blijven. In uitzondering op het eerste lid kan de gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een eigen auto, op zijn verzoek tot en met 31 december 1994 voor een vergoeding in aanmerking worden gebracht wanneer over hetzelfde vervoermiddel kan worden beschikt, mits de omstandigheden ongewijzigd blijven. De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel en op grond van artikel 5.4 van de verordening voorzieningen gehandicapten vanaf 1 april 1994 niet meer voor een dergelijke vergoeding in aanmerking komt, kan op zijn verzoek voor de periode van 1 april tot en met 31 december 1994 nog voor een dergelijke vergoeding in aanmerking worden gebracht mits de omstandigheden ongewijzigd blijven. De gehandicapte, die verblijft in een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is erkend en aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel krachtens artikel X5 eerste lid en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet een financiële tegemoetkoming is verleend in de kosten 10
van het gebruik van een vervoermiddel, heeft mits de omstandigheden ongewijzigd blijven, gedurende de jaren 1994 en 1995 recht op een voorziening.
Hoofdstuk 4 Rolstoelen Artikel 4.1. Algemene omschrijving De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit a een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan; b een sportrolstoel; c onderhoud, gebruik en reparatie; d accessoires. Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel 1 Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare belemmeringen op grond van ziekte of gebrek in overwegende mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden. 2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. 3 Aan belanghebbende wordt in principe maximaal 1 maal per 5 jaar een rolstoel verstrekt, behoudens medische en/of technische omstandigheden. Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom 1 Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt. 2 Een rolstoel als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt dan nadat de verschuldigde eigen bijdrage op grond van het 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten' is voldaan. 3 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden. Hoofdstuk 5 Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen Artikel 5.1 Eigen bijdrage voorzieningen in natura Voor een voorziening die in natura verstrekt wordt, is een eigen bijdrage verschuldigd die wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten'. Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming woonvoorziening De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage voorzieningen gehandicapten'. Artikel 5.3 Forfaitaire of gemaximeerde vervoerskosten vergoedingen Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 is bepaald, wordt de hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 3.1. onder onder a en c en artikel 3.3 bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten'.
11
l Artikel 5.4 Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen Indien het inkomen als bedoeld onder artikel 1.1. onder b hoger is dan 1,5 x het norminkomen als bedoeld in artikel 1.1 lid b, wordt geen forfaitaire of gemaximeerde vergoeding in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 1 en 2 verstrekt dan wel een vervoersvergoeding in natura als bedoeld in artikel 3.1 onder a verleend. Artikel 5.5 forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor de sportrolstoel 1 De hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 4.3 tweede lid bedraagt een door burgemeester en wethouders vast te stellen norm. 2 Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt. Afdeling II
Procedures
Hoofdstuk 6 Het verkrijgen van een voorziening Artikel 6.1 Aanvraagprocedure Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier. Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden: 1 medische kennis op het niveau van een arts; 2 sociale kennis; 3 ergonomische kennis; 4 technische kennis. Artikel 6.3 Gronden voor weigering Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren: a voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt; b indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen. Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft. 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.
12
Hoofdstuk 7
Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van Burgemeester en wethouders
Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip om hem te doen horen; b op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen horen en/of onderzoeken en het college van burgemeester en wethouders van advies te dienen. 2. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien: a. zij van oordeel zijn dat de aanvraag de verzochte voorziening niet rechtvaardigt; b. de aanvraag betrekking heeft op drie voorzieningen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen; c. burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden. 3. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht. 4. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening in bruikleen is verstrekt, of aan wie een financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. Artikel 7.3 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een voorziening Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken c.q. wijzigen indien: a niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
13
XFDELING m
siot
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 3.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen. Artikel 8.2 Nadere uitvoering Ter uitvoering van deze verordening en in aanvulling op de toelichting op deze verordening formuleren burgemeester en wethouders een zo concreet mogelijk toetsings- c.q. verstrekkingenbeleid. Artikel .8.3
Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Artikel 8.4 Indexering Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 8.5 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening Het door de gemeente gevoerde beleid wordt voor de komende drie jaar éénmaal per jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe in 1994 binnen negen maanden en vervolgens telkens na 1 jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Na drie jaar wordt bezien of een aparte evaluatie nog noodzakelijk is, dan wel een verantwoording plaatsvindt analoog aan de overige gemeentelijke taken. Artikel 8.6
Afwijking van de verordening
Ingeval van wetswijziging die gevolgen hebben voor de verordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd beschikkingen te nemen conform de wetswijziging, vooruitlopend op de formele wijziging van deze verordening. Artikel 8.7 Citeertitel; inwerkingtreding 1. 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Boxtel 1994. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 1994.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Boxtel op 24 maart 1994. De voorzitter,
y
De secretaris.
14
l ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING GEMEENTE BOXTEL DEEL l ALGEMEEN DEEL Hoofdstuk 1,
Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard. a. voorzieningen Onder a. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet 1 2 geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening . Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. b. inkomen Bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) Besluit landelijke draagkrachtcriteria was omschreven. Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1 onder b. verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is immers voor de wet meerderjarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van ouders of pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook WVG artikel 5 lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 2 t/m 4 WVG wordt beschouwd als 'de gehandicapte en zijn echtgenoot' dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen 'echtgenoot' in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 WVG en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen. 1 Woonvoorziening: een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen ot verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, en waarvan de kosten niet meer bedragen dan t 4S.OOO met dien verstande dat bij Ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. 2Vervoersvoorziening: "een voorziening die Is gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt" 15
Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde loonheffingen en werknemerspremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1 onder b. van deze verordening kan worden gesproken. Onder werknemerspremies worden verstaan premies voor WW, WAO, ZW, ZFW en pensioenpremie. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een 'netto-inkomen', voor zover dit natuurlijk een eenduidig begrip is (zo wordt bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente, en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip 'netto-inkomen'). Bij de vaststelling van het inkomen worden conform het bepaalde het Bijstandsbesluit landelijke normering de volgende zaken buiten beschouwing gelaten, te weten: a. kinderbijslag; b. uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten; c. inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar; d. inkomsten uit bescheiden vermogen. c. vreemdeling Onder c wordt bepaald dat iedereen die de Nederlandse nationaliteit niet bezit als vreemdeling wordt beschouwd. Dit in aansluiting op artikel 4 van de Wet dat bepaalt dat een vreemdeling voor de in artikel 2 bedoelde voorzieningen slechts in aanmerking kan komen indien hij op grond van de artikelen 9 en 10 van de Vreemdelingenwet gerechtigd is in Nederland te verblijven. De Wet voorzieningen gehandicapten geeft aan welke groepen hieronder vallen. Een uitzondering dient hier gemaakt te worden voor de groep Molukkers die, zonder dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wel als zodanig behandeld wordt. g. gemeenschappelijke ruimten Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder g. omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal etc. h. woningaanpassingen In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROMregime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische belemmeringen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium 'ergonomisch' geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische belemmeringen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen. i. Wet Overal waar in deze model verordening over Wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1 onder l, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld. j, k en l. financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen. Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt, terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaratie worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een cliëntgebonden budget, waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. 16
Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het ABP dezelfde vergoeding verstrekte als forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal of forfaitair konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding. Voor de WVG is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkoming enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage stelt aan "eigen betalingen". Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus niet bij de draagkrachtvaststelling in het kader van de WVG te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit een oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht. Artikel 1.2 Beperkingen Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. 1.2.1 onder a. individueel gericht Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn. Hiermee worden gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden. Een rolstoel wanneer deze beschikbaar wordt gesteld voor meerdere ouderen in een groter complex, kan gezien worden als een individuele voorziening met een gezamenlijk karakter. 1.2.1 onder b. langdurig noodzakelijk Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Over dit onderdeel, de afstemming van kortdurende verstrekking en verstrekking voor lange duur, zal overleg plaats dienen te vinden met de Thuiszorginstellingen c.q. de uitvoeringsorganen van de AWBZ.
17
1.2.1 onder c. Goedkoopst adequaat Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandtoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden en deze duurdere voorziening minstens even adequaat is. Lid 3 van artikel 1.2 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend. 1.2.3 onder a. algemeen gebruikelijk Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "als" wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.). Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft worden - op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. 1.2.3 onder b. Aanspraken via andere regelingen Onder b. wordt bij artikel 1.2 lid 3 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten. Hoofdstuk 2.
Woonvoorzieningen
Paragraaf 1
Algemene omschrijving
Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen a. verhuis- en inrichtingskosten Indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning, bestaat de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten. De afweging dient daarbij te worden gemaakt of een tegemoetkoming in de verhuiskosten op zijn plaats is, of dat de woning van gehandicapte aangepast moet worden.
18
Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Bij de keuze verhuizen of aanpassen zal naast het kostenaspect (aanpassingen van f 15.000,00 en meer) rekening gehouden worden met een aantal wegingsfactoren. In een aantal gevallen kan, om andere reden dan het niet aanwezig zijn van passende huisvesting, van verhuizing worden afgezien: a. indien de vervoersmogelijkheden als gevolg van een verhuizing zodanig verslechteren dat de toenemende overheidsbijdrage in de vervoerskosten gelijk of hoger is dan de lasten van de aanpassingskosten wordt de vervangende woonruimte niet als passend aangemerkt; b. indien sociale motieven van doorslaggevende aard zijn. Wat wordt niet onder de noemer sociale motieven gebracht. a. het moeilijker hulp kunnen krijgen van vrienden, familie en kennissen beïnvloed niet de passendheid. Bij woningtoewijzing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van betrokkenen. Desondanks kan er (iets) meer tijd nodig zijn voor het overbruggen van de afstand tussen de hulpbieder; b. het moeten missen van een tuin in een nieuwe woonsituatie en het feit dat iemand reeds lang in een bepaalde omgeving woont. Primair gaat het om het opheffen van ergonomische belemmeringen. Het niet hebben van een tuin is nooit een ergonomische belemmering, maar heeft uiteraard wel een belevingswaarde. Met het geworteld zijn in een bepaalde wijk zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden bij de woningtoewijzing; c. dat iemand veel in een woning heeft geïnvesteerd blijft bij de beoordeling van het begrip 'passend' buiten beschouwing. Investeringen in een (huur)woning moet voor risico blijven van de investeerder. Indien iemand in een eigen woning heeft geïnvesteerd mag worden aangenomen, dat die investering bij verkoop in belangrijke mate wordt terugverdiend. Indien het gaat om een ingrijpende aanpassing kan de eigenaar / belanghebbende kiezen voor een verhuisoplossing met gebruikmaking van een sociale huurwoning. Hij kan ook kiezen voor aanpassing voor eigen rekening of verhuizing naar een andere koopwoning. Als een gehandicapte op gevoelsmatige gronden wil kiezen voor een koopwoning en een adequate huursituatie afwijst, dan is dat een te respecteren keuze, maar ligt het niet voor de hand dat de hogere kosten daarvan worden gesubsidieerd. Wat kan wel onder de noemer sociale motieven worden gebracht. a. Als de belanghebbende een beroep aan huis uitoefent dat locatiegebonden is een voortzetting van dat beroep onmogelijk wordt ingeval de woonruimte niet wordt aangepast. Met locatiegebonden beroep wordt hier niet bedoeld een administratiekantoor, belastingadviesbureau, juridisch adviseur e.d.; immers hier is een scheiding tussen woon- en werklocatie mogelijk. b. Indien er kleine kinderen tot een huishouden behoren wordt een gelijkvloerse woning (veelal flat) in het kader van deze verordening, niet zonder meer als passend aangemerkt. In aansluiting op het onder ad. b vermelde kan worden opgemerkt, dat met het toenemen van de leeftijd, in het algemeen de kans op gebreken toeneemt. Voorkomen moet worden dat ouderen te maken krijgen met een in de tijd 'opeenstapeling' van woonaanpassingen met uiteindelijk een verhuizing als gevolg. Gesteld kan worden, dat wanneer er sprake is van ergonomische belemmeringen en de leeftijd van in het algemeen 55 jaar is bereikt en ten gevolge van de ergonomische belemmeringen belangrijke bouwkundige aanpassingen moeten worden getroffen, een verhuizing voor de hand ligt. Het spreekt voor zich dat bij de vervangende woning de nadruk primair zal liggen op de op te heffen ergonomische beperkingen en afgestemd is op de specifieke eigenschappen van die bewoners (minder kamers, kleinere ruimten, gelijkvloers, goede douchevoorziening).
19
l Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Dat veronderstelt dat in een zo vroeg mogelijk stadium veranderende woonbehoeften worden onderkend en nagegaan wordt op welke wijze daaraan het beste tegemoet kan worden gekomen. Een goede en vroegtijdige registratie daarvan, kan een hulpmiddel vormen om ervoor zorg te dragen, dat personen die ergonomische belemmeringen ondervinden, hetzij in beperkte dan wel in hogere mate, op het juiste moment goede vervangende huisvesting kan worden aangeboden. Ook het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. In het verlengde hiervan, zal een verhuizing bijna altijd in overeenstemming met de gehandicapte kunnen plaatsvinden. Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.
een vergoeding voor woning vrijmaakt en totaalkosten hiervan in de verhuiskosten
Tenslotte kan nog gewezen worden dat de verhuizing ook gezien kan worden als een stimulering om woonbehoeften en woonmogelijkheden in een vroegtijdig stadium op elkaar af te stemmen. Omdat in het maatschappelijk verkeer geldt dat verhuis- en inrichtingskosten primair door de verhuizende persoon dienen te worden gedragen, kan er slechts sprake zijn van een beperkte financiële tegemoetkoming. Het spreekt voor zich dat bij de aanvrager sprake dient te zijn van 'ergonomische belemmeringen' en dat de verhuizing naar een gekwalificeerde woning plaatsvindt. b. woningaanpassingen Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische belemmeringen van de gehandicapte wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. Hieronder wordt niet gerekend het treffen van voorzieningen, die volgens de huidige gangbare normen in een woning aanwezig worden geacht te zijn. Als voorbeeld kan de douche genoemd worden. Een gehandicapte die een woning bewoont zonder douche zal derhalve geen aanspraak op een WVG-vergoeding voor het aanbrengen van een douche kunnen maken. Hieronder volgt een overzicht van de subsidiabele kosten: 1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. de risicoverrekening van loon-en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991; (Ad 1 en 2: Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten ais subsidiabel aangemerkt.) 3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen; 4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting; 7. renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; 8. de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 9. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 20
10. de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening; 11. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 10 meer dan f 2000,- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van f 750,- . Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen. c. roerende woonvoorzieningen Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten verstaan worden. d. onderhoud, keuring en reparatie Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Er is hierbij sprake van een genormeerde vergoeding. e. tijdelijke huisvesting In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. f. huurderving In uitzonderlijke gevallen kan het nodig zijn om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen 6 maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Als deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen wordt geboden, zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden. Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming In dit artikel wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring en reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte. Artikel 2.3 Woon- of verblijf ruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden. Gezien de brief aan de Tweede Kamer van de bewindslieden van VROM en WVC over de toekomstige relatie tussen de terreinen wonen en zorg (d.d. 24 mei 1993) worden vanaf de inwerkingtreding van de woonzorg-wetgeving, naar verwachting met ingang van 1995, de woonzorgcomplexen uitgesloten van de WVG. De woonzorgcomplexen worden op dat moment in artikel 2.3 van deze verordening opgenomen.
21
Paragraaf 2.
Het recht op een woonvoorziening
Artikel 2.4 De verhuizing De manier waarop in artikel 2.4 lid 1 de woonvoorzieningen zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Het primaat ligt bij de verhuizing. Dat betekent dat primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt en de raming van de kosten van de aanpassing van de woning meer bedragen dan f 15.000,00. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Zo zal een gelijkvloerse woning minder aanpassingen vergen dan een niet-gelijkvloerse woning, wanneer de gehandicapte slecht ter been is. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan besloten worden om één van de andere voorzieningen te verstrekken. Zoals onder 2.1 a is aangegeven spelen bij de vraag, of een verhuizing de meest voor de hand liggende voorziening is, meerdere factoren een rol. Indien, na alle factoren in de overweging te hebben betrokken, geconcludeerd moet worden dat verhuizing de goedkoopst, adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat. Het moge duidelijk zijn dat het hanteren van dit "primaat van de verhuizing" efficiënter benut kan worden als voldoende aangepaste woningen zijn opgenomen in een goed registratiesysteem en er ook een beroep gedaan kan worden op een aanzienlijke voorraad aanpasbare woningen. Dit betekent dat de mogelijkheden om het verhuizen als primaire voorziening aan te bieden zullen moeten groeien. In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) belemmeringen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte vallen niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt. In het tweede lid zijn de twee andere vormen genoemd, waarin sprake van een verhuizing kan zijn, t.w. de verhuizing in de vorm van een stimulering (2a) en de verhuizing als vorm van doorstroming (2b) Samengevat betreft het derhalve drie verschillende vormen van verhuizingen, waarvan de hoogte van de vergoeding verschillend is. De hoogte van de tegemoetkomingen wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld ("Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten".). Het betreffen: a. een tegemoetkoming aan een gehandicapte waarvan de woonruimte moet worden aangepast waarvan de kosten meer dan f 15.000,00 bedragen (artikel 2.4.1.a). Voorwaarde is dat een alternatieve woning beschikbaar dient te zijn, die in overeenstemming is met de directe noodzakelijke woonbehoefte van betrokkene, dan wel op een relatief eenvoudige wijze geschikt is te maken. Het is redelijk om in dit geval een tegemoetkoming te verlenen die boven het niveau van de huidige RGSHG ligt. De tegemoetkoming bedraagt f 5000,00 (niveau 1994); b. een tegemoetkoming aan een gehandicapte waarvan de woonbehoefte op dat moment dan wel op korte termijn niet meer in overeenstemming zijn met de mogelijkheden die een woning biedt. Vooraf dient de wenselijkheid van de verhuizing vastgesteld te worden. Dat betekent dat er sprake dient te zijn van ergonomische belemmeringen. De keuze wordt in dit geval gelegd bij de gehandicapte of een (beperkte) woonvoorziening dient te worden getroffen, of betrokkene wil verhuizen. Omdat in het algemeen maatschappelijk verkeer de kosten van de verhuizing geacht worden gedragen te worden door de verhuizende persoon, dient met de tegemoetkoming hiermee rekening te worden gehouden. Het betreft derhalve een bescheiden tegemoetkoming. De tegemoetkoming moet als een stimulering gezien worden om in een dusdanig stadium te verhuizen, dat een gehandicapte zijn huis bij voortduring naar volle tevredenheid bewoont. 22
c.
De kans daarop is het grootst wanneer een (potentiële) gehandicapte in een vroegtijdig stadium zijn woonbehoefte bekend maakt, opdat met zorg naar een nieuwe woning kan worden uitgezien. Die tevredenheid met de nieuwe woning is moeilijk in geld uit te drukken, waardoor de immateriële waarde vele keren groter is dan de verleende materiële tegemoetkoming van f 1.500,00 (niveau 1994) Het spreek voor zich dat de nieuwe woning van dusdanige kwaliteit is, dat de ergonomische belemmeringen zijn weggenomen dan wel daaraan op een goedkope wijze tegemoet kan worden gekomen; een tegemoetkoming aan een niet-gehandicapte, indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De tegemoetkoming is gericht ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte of anderszins) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan dan voor de achterblijvende gezinsleden als stimuleringsmaatregel gezien worden om een aangepaste woning vrij te maken. Een kanttekening die gemaakt moet worden bij het bieden van een verhuiskostenvergoeding om een woning vrij te maken, is dat dit middel alleen een stimulans is en geen garantie biedt dat de woning daadwerkelijk vrij komt. Verder moet worden bedacht, dat in dit soort gevallen twee keer een verhuiskostenvergoeding dient te worden betaald. Dit aspect zal bij de afweging moeten worden betrokken. Wat de hoogte van de vergoeding aan de niet-gehandicapte betreft, wordt uitgegaan van een bedrag van f 5.000,00 (niveau 1994).
Tenslotte wordt met het bepaalde in derde lid van artikel 2.4 het huidige beleid van de RGSHG voortgezet. Dat betekent dat voorzieningen beneden een bedrag van f 500,00 niet subsidiabel zijn. Hiermee wordt beoogd te voorkomen, dat telkens voor de kleinste voorzieningen een procedure (hoe beperkt dan ook) gestart moet worden en relatief veel geld verloren gaat in de administratieve begeleiding. Wanneer echter een voorziening het bedrag van f 500,00 overschrijdt, dan geldt evenwel geen aftrek van f 500,00, maar een bedrag van f 186,00 als eigen bijdrage. Artikel 2.5 Voorwaarden verhuis- en (her)inrichtingskosten en financiële tegemoetkoming Het feit dat pas nadat positief is beschikt een gehandicapte in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming heeft te maken met de zorgvuldigheid die betracht moet worden. Pas nadat een afweging is kunnen maken welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Via de hardheidsclausule kan alsnog besloten worden een financiële tegemoetkoming te verlenen indien, naar de mening van de beslisser, in urgente gevallen naar een geschikte woning is verhuisd voordat de beschikking is verleend, rekening houdend met de eisen van zorgvuldigheid. De zorgvuldigheid houdt in dat vooraf een aanvraag moet zijn ingediend en toestemming wordt gevraagd. Wordt dit nagelaten dan kan het voorkomen dat gehandicapte reeds is verhuisd naar een andere woning die echter niet voldoende de ergonomische belemmeringen opheft. Paragraaf 3.
Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 2.6 Aard van de materialen Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de Wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit CARA niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.
23
Artikel 2.7. Volledig adequate oplossing Uitgangspunt is dat te treffen woonaanpassingen de ergonomische belemmeringen volledig wegnemen. Indien dat niet het geval is, althans voor zover op dat moment te overzien is, kan geen medewerking aan een woonaanpassing worden verleend. Er zijn in dit kader meerdere situaties denkbaar. De meest voor de hand liggende zijn, wanneer de grenzen van f 15.000,00 en f 45.000,00 dreigt overschrijd te worden. In die gevallen ligt dan een verhuizing voor de hand en niet een gedeeltelijke woningaanpassing. Artikel 2.8 Hoofdverblijf In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing dus alleen maar mogelijk, indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorziening getroffen wordt. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Op grond van dit artikel is het echter voor deze categorie wel mogelijk het bezoekbaar maken van een woning te subsidiëren. Artikel 2.9 Beperkte aanpassing Bij het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ.-inrichting, moet wel rekening worden gehouden met het gegeven dat toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing aan de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan de directe toegang tot de woonruimte, de toegang tot woonkamer en dat één toilet kan worden bereikt respectievelijk te gebruiken is door de gehandicapten. Met 'regelmatig' in het eerste lid wordt bedoeld, meerdere weekends en of tijdens vakantie. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling is opgenomen, omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen. Het derde lid bepaalt dat de gehandicapte verklaart dat niet reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Vanwege praktische redenen is gekozen om de verklaring bij de gehandicapte (of diens gemachtigde) te leggen. De verklaring heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat ervan uit dat voor maximaal één woonruimte een financiële vergoeding wordt verleend voor het bezoekbaar maken. Artikel 2.10 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning Niet eerder dan nadat een beslissing over de aanvraag is genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment zijn alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en kan op grond hiervan een besluit worden genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen als goedkoopst adequate voorziening beschouwt kan worden. Immers ook factoren die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is, kunnen worden meegewogen.
24
Artikel 2.11 Gereedmelding In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereed gemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Wanneer dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor opname is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft openstaan. Controle of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan vindt plaats. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel teruggevorderd worden. Artikel 2.12 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd. Paragraaf 4.
Beperking van woonvoorzieningen
Artikel 2.13 Frequentie van woningaanpassingen De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing zonder dat op grond van ergonomische belemmeringen hier aanleiding voor is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de gehandicapte gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de gehandicapte zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorgdraagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden. Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is (brengplicht). Voorts zullen burgemeester en wethouders nader aangeven welke bijzondere omstandigheden het betreft. Zo is bijvoorbeeld te denken aan een wijziging van de samenlevingsvorm. Artikel 2.14 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden. Paragraaf 5.
Aanpassingen van woonwagens
Artikel 2.15 Financiële tegemoetkoming aanpassing De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen kan worden aangebracht, zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch zijn er redenen om, gezien de kenmerken van deze woonruimte, nadere voorwaarden te stellen. Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 2.13 en 2.14 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.
25
Paragraaf 6.
Facultatieve woonvoorzieningen
Artikel 2.17 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. In het 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten' is een opsomming gegeven van de voorzieningen die voor een vergoeding in aanmerking komen. Artikel 2.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Artikel 2.19 Kosten in verband met huurderving Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning kan langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden wordt een grens getrokken van f 15.000,00. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast, dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassing belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde inkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is. Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo'n kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden. Paragraaf 7.
Antispeculatie
Artikel 2.20 Antispeculatie-beding Eenvoudige voorzieningen zullen niet snel een meerwaarde opleveren. Anders ligt dit wanneer het gaat om grotere bouwkundige aanpassingen. In dat geval is al gauw sprake van aanpassingen boven het bedrag van f 15.000,00. In dat soort gevallen is het redelijk, dat wanneer binnen een korte periode na het treffen van de voorziening de woning wordt verkocht, de waarde van de voorziening terug te laten betalen. Omdat het bepalen van een 'meerwaarde' niet altijd even gemakkelijk is, is ervoor gekozen om een relatie te leggen met de verleende tegemoetkoming, minus een bedrag van f 15.000,00. Dit bedrag wordt in mindering gebracht, omdat voor dit bedrag dikwijls voorzieningen worden getroffen die niet direct een meerwaarde opleveren. In het derde lid is bepaald, dat wanneer de verkoop redelijkerwijs niet kan worden voorkomen, er geen sprake is van een restitutie. Hierbij wordt gedoeld op situaties als overlijden van de gehandicapten en vanwege de ziekte betrokkene niet langer meer in huis kan verblijven.
26
Paragraaf 8. Afspraken over eenvoudige voorzieningen Artikel 2.22 Afspraken met de bouwvereniging Voor een efficiënte uitvoering van woonaanpassingen is het gewenst om met de bouwvereniging St. Joseph nadere werkafspraken te maken. Deze is immers als woningeigenaar van het merendeel van de Boxtelse woningen nauw betrokken bij een groot aantal woningaanpassingen. Deze afspraken zullen betrekking hebben op het zoveel mogelijk vereenvoudigen van procedures. Daarnaast zal bezien worden in hoeverre in bepaalde gevallen onderhoudslasten overgedragen respectievelijk afgekocht kunnen worden (liftinstallaties). Tenslotte zal met de bouwvereniging de mogelijkheid van een technisch adviseurschap bij particuliere woningen onderzocht en zonodig uitgewerkt worden. Hoofdstuk 3.
Vervoersvoorzieningen
Artikel 3.1 Algemene omschrijving Artikel 3.1 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten: het collectief vervoerssysteem (a), de voorzieningen in natura (b) en een tegemoetkoming in de kosten van vervoer (c). Deze laatste categorie betreft een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding. Het onderscheid tussen deze drie hoofdcategorieën vervoersvoorzieningen (collectief vervoerssysteem, voorzieningen in natura en tegemoetkomingen) is gemaakt, gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van de vervoersvoorzieningen, die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is, dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering geldt voor de bestaande bruikleenauto (in aansluiting op de hoofdlijnennotitie worden nieuwe volgens deze verordening niet meer verstrekt). Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt. a. collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer Dit is de eerste vorm die genoemd wordt van de voorzieningen in natura, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2, alwaar op dit primaat nader ingegaan zal worden. Met een goed systeem van aanvullend openbaar vervoer kan de gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Volgens aanbevelingen van de VNG en het projectbureau Aanvullend Openbaar Vervoer dient een dergelijk systeem aan een aantal voorwaarden te voldoen: a. Het systeem dient te functioneren op de tijden die zoveel mogelijk een relatie hebben met de tijden waarop het bestaande openbaar vervoer ook functioneert; mensen met een handicap dienen zoveel mogelijk gelijke reismogelijkheden te hebben als mensen zonder handicap. Deze tijden zullen in praktijk liggen tussen 9.00 en 23.00 uur. De ervaring leert dat vervoer in het kader van de vrije tijd loopt van na de ochtendspits (9.00 uur) tot uiterlijk 23.00 uur 's avonds; b. het systeem dient mensen met een handicap voor de deur op te halen en naar de deur van bestemming te brengen (met andere woorden een van-deur-tot-deur-systeem). c. het systeem dient geschikt te zijn voor mensen met een handicap. Dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met mensen die moeite hebben met zitten en dat ook rolstoelen meegenomen kunnen worden of personen vervoerd kunnen worden gezeten in een rolstoel; d. het systeem dient oproep-gestuurd te zijn; bij vooraanmelding dient de vooraanmeldingtijd tot maximaal 1 uur beperkt te blijven. e. de kosten voor de gebruiker van een dergelijk systeem dienen in relatie te staan tot de kosten van het overige openbaar vervoer (in een regionale opzet wordt uitgegaan van een eigen bijdrage voor een lokale rit van f 2,00). 27
Een regionaal vervoerssysteem (gebied van het Stadsgewest 's-Hertogenbosch) dat aan deze voorwaarden voldoet, mag geacht worden de lokale vervoersbehoeften adequaat te vervullen. Buiten het vervoersgebied zullen verplaatsingen niet met het collectieve systeem kunnen worden gerealiseerd, maar heeft het vervoer een individueel karakter. Wel is de mogelijkheid van een bescheiden korting aanwezig. Voor verplaatsingskosten is per individu op jaarbasis (niveau 1994) beschikbaar: f 25,00 abonnementskosten collectief vervoer; f 1.100,00 voor ritten (met een aanzienlijke korting) met collectief vervoer binnen het vervoersgebied dat de 16 gemeenten van het Stadsgewest omvat; de taxiritten zullen door een combinatie van taxiondernemers worden verzorgd; f 500,00 overig vervoer, waaronder de mogelijkheid bestaat van het betalen van de eigen bijdrage, maar ook voor het vervoer buiten het vervoersgebied van het Stadsgewest. Voor de rolstoeltaxi geldt eenzelfde regeling, doch zijn hogere bedragen van toepassing. b. vervoersvoorzieningen in natura Onder artikel 3.1.b ( 1 en 2) worden andere vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt: 1. een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik of een open elektrische buitenwagen; 2. een ander verplaatsingsmiddel, bijvoorbeeld een aangepaste fiets of een kinderwandelwagen. c. financiële tegemoetkomingen in kosten van vervoer Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming ten) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien. Deze groep voorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van: 1. gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto; 2. gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi gelden hiervoor aparte normbedragen voor opgevoerd. 3. Aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b 2; hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. Maar ook kunnen onder de noemer 'gebruik van een ander verplaatsingsmiddel' zaken worden genoemd als oplaadkosten voor een elektrische buitenwagen. Overigens wordt ervan uitgegaan dat de onder deze categorie vallende voorzieningen altijd zullen worden verstrekt in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding en dus niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening Uit de formulering en de structuur van dit artikel blijkt het primaat van de collectieve vervoersvoorzieningen. In eerste instantie wordt (ook) een gehandicapte geacht gebruik te maken van openbaar vervoer. Mocht dit vanwege de handicap onmogelijk zijn, dan staat een aanvullende collectieve voorziening open. Slechts indien aantoonbare beperkingen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken, worden aanvullende voorzieningen getroffen. Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.
28
Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare belemmeringen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. In het derde lid wordt ingegaan op de mogelijkheid van samenloop van het verstrekken van (een) individuele voorziening (en) met het gebruik van een collectief systeem. Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorzieningen rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten, zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem in die behoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoerssystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plaatse. Indien er in individuele gevallen sprake kan is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse als neerwaartse zin worden bijgesteld. Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan in het geval de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt, die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1,5 x het normbedrag. Hiermee wordt het AAW-beleid op dit punt bestendigd. Het spreekt voor zich wanneer het om een collectieve vervoersvoorziening gaat, het vorenstaande hierop niet van toepassing is. Artikel 3.3. Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de verordening voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden De Wet Voorzieningen Gehandicapten bepaalt in artikel 24 dat wie vóór invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel ontvangt, desgevraagd van het gemeentebestuur ook voor de jaren 94 en 95 een financiële tegemoetkoming kan ontvangen, tenzij de verordening anders bepaalt. In het eerste lid van artikel 3.3 is bepaald, dat op iedere nieuwe aanvraag de regels van de verordening direct van toepassing zijn. Omdat ook gehandicapten die in aanmerking voor 'continuering' van hun vervoerskostenvergoeding willen komen, een nieuwe aanvraag moeten indienen, wordt daarmee bereikt dat per datum ingang Wet Voorzieningen Gehandicapten direct het nieuwe regime voor alle gehandicapten kan worden ingevoerd. Hierdoor wordt de mogelijkheid geschapen, dat het collectieve vervoerssysteem ook daadwerkelijk van toepassing is voor de bestaande groep. In het tweede lid van artikel 3.3 is bepaald, dat degene die onder het oude regime een vergoeding krijgt voor een bruikleenauto of auto in bijzondere uitvoering (aangepaste auto), de vergoeding volgens de nieuwe regeling wordt gecontinueerd, zolang men over datzelfde middel beschikt. Deze overgangsbepaling is nodig, nu onder de nieuwe verordening deze voorzieningen niet meer verstrekt worden, aangezien het collectief vervoer het primaat heeft. Indien in zeer hoge uitzondering toch sprake zou moeten zijn van een dergelijke verstrekking, dient dat te 29
geschieden op grond van artikel 8.1 (hardheidsclausule). Ook hiervoor zullen in het toetsings- en verstrekkingenbeleid nadere richtlijnen worden geformuleerd. In het derde lid van artikel 3.3 is, bepaald, dat degene die onder het oude regime een zo genaamde leefkostenvergoeding ontving, voor de periode april - 31 december 1994 in aanmerking komt voor een aangepaste vergoeding. Deze vergoeding ligt gedurende deze periode f 500,00 (op jaarbasis) hoger en is bestemd voor collectief vervoer +. Met collectief vervoer + wordt bedoeld het vervoer zowel binnen als buiten het vervoersgebied, naar keuze van de gebruiker. Dit in tegenstelling tot het reguliere collectieve vervoer, dat alleen binnen het vervoersgebied kan worden gebruikt. In het vierde lid van artikel 3.3 is bepaald, dat degene die onder het oude regime een zo genaamde leefkostenvergoeding ontving en gebruik maakte van een eigen auto, voor de periode april 31 december 1994 in aanmerking komt voor een aangepaste vergoeding. De betreffende gehandicapte kan een keuze maken uit twee pakketten, pakket 1 (collectief vervoer) -ad. f 2125,00 of pakket 2 (eigen auto) ad. f 1625,00. Alle bedragen zijn op jaarbasis. In pakket 2 is de collectieve vergoeding lager en de individuele vergoeding hoger dan in pakket 1. In het vijfde lid van artikel 3.3 is bepaald, dat wanneer op grond van een te hoog norminkomen, men als overgangssituatie nog gedurende de periode april - 31 december 1994 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Deze bepaling is opgenomen, omdat de inkomensgrens voor alleenstaanden, één-oudergezinnen en jongeren niet overeenkomt met het oude AAW-inkomen. Voor deze categorieën ligt deze nieuwe inkomensgrens lager. De motivatie daarvoor is dat het ijkpunt voor het gemeentelijk beleid voor wat betreft de mate waarin gehandicapten geacht kunnen worden zelf (een deel van de) kosten van vervoer en andere voorzieningen te kunnen dragen op het norminkomen is gelegd. Dit houdt in dat er door de wetgever bewust voor is gekozen de mate waarin een beroep op de eigen financiële mogelijkheden van de gehandicapte kan worden gedaan, te relateren aan de leefsituatie. Een alleenstaande gehandicapte die een zelfde inkomen heeft als de gehuwde gehandicapte, zal meer mogelijkheden hebben, om zelf in de kosten van zijn vervoer en andere voorzieningen te voorzien. Derhalve kan er een beroep op zijn eigen financiële mogelijkheden worden gedaan. Tenslotte wordt in het zesde lid melding gemaakt van een overgangsregeling voor de groep gehandicapten, die woonachtig zijn in een AWBZ-voorziening, die niet onder de werksfeer van de WVG valt en voor de invoering van de WVG een vervoerskostenvergoeding ontvingen. Het overgangsrecht voor deze groep zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling (op basis van artikel 2 lid 3 WVG) opgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze nadere regeling zal (naar verwachting) bepalen, dat deze groep gehandicapten in 1994 eenzelfde vergoeding krijgt (op aanvraag) als zij hadden vóór in werking treden van de WVG. In 1995 zal deze vergoeding worden gehalveerd en in 1996 wordt deze vergoeding tenslotte beëindigd. Hoofdstuk 4.
Rolstoelen
Artikel 4.1 Algemene omschrijving Dit artikel bepaalt dat een rolstoel kan worden verstrekt voor verplaatsing binnen en/of buiten. 'Rolstoelen' die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (b.v. een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoel verstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. In het toetsings- en verstrekkingenbeleid zal dit onderdeel verder worden uitgewerkt. 30
l Zo zullen onder meer de soorten rolstoelen met typen worden aangegeven, die voor verstrekking in aanmerking komen alsmede de criteria om te bepalen in welke gevallen welk soort rolstoel voor verstrekking in aanmerking komt. Onder d wordt de mogelijkheid geboden voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van accessoires. Deze tegemoetkoming wordt alleen verstrekt indien de accessoires gericht zijn en/of leiden tot een langere levensduur. Sportrolstoelen vallen wel onder de rolstoelen zoals hier bedoeld. Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. In veel gevallen zal er sprake zijn van een individuele verstrekkingen. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat de rolstoel als collectief middel wordt gebruikt. Daarvan zal alleen sprake zijn wanneer het gebruik van de rolstoel beperkt is en/ of betrokkene in een wooncomplex verblijft, alwaar op een eenvoudige wijze over een rolstoel kan worden beschikt. De mate waarin men gebruik maakt van een rolstoel speelt dus een rol bij de vraag of deze individueel dan wel collectief wordt verstrekt. In het toetsings- en verstrekkingenbeleid zal daaraan aandacht worden geschonken. Voor Sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. De in het derde lid genoemde termijn van 5 jaar is geen automatisme. Een rolstoel die na vijf jaar nog goed te gebruiken is, ook al zijn er inmiddels nieuwere typen beschikbaar, komt niet voor vervanging in aanmerking. In geval van zeer frequent gebruik, kan het sporadisch voorkomen dat vervanging binnen vijf jaar dient plaats te vinden. Bij een minder frequent gebruik kan afhankelijk van de soort rolstoel de vervangingsperiode aanmerkelijk langer zijn dan de hiervoor genoemde periode van 5 jaar. Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom Een rolstoel wordt (in principe) in bruikleen verstrekt. In de (gebruiks) overeenkomst, af te sluiten tussen leverancier en gebruiker, die ten grondslag ligt aan de verstrekking, kan worden bepaald dat bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente de overeenkomst eindigt en de rolstoel in eigendom wordt gegeven. Ook andere situatie kunnen ertoe leiden dat de overeenkomst eindigt en/ of de rolstoel in eigendom wordt verstrekt. In het geval dat de rolstoel een collectief doel beoogt, zal tussen de gemeente en leverancier een overeenkomst worden gesloten, dan wel tot koop worden overgegaan. De rolstoel zal dan in bruikleen ter beschikking worden gesteld. Het ligt in de rede voor wat de sportrolstoel betreft, om het in 1992 in gang gezette GMD-beleid over te nemen en een afkoopsom te verstrekken ter hoogte van f 4.000,00 (niveau 1994). Met dit bedrag kan de gehandicapte zich een sportrolstoel aanschaffen, waarmee drie jaar gesport kan worden. Dit bedrag is inclusief een bedrag van f 1.000,00 (niveau 1994) ten behoeve van onderhoud en reparaties voor deze periode van drie jaar.
31
Hodfdstuk 5,
Eigen bijdragen en financiële, forfaitaire of gemaximeerde tegemoetkomingen
Algemeen Op grond van artikel 5 lid 2 van de WVG is de gemeente bevoegd de financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld in kosten van vervoer en woonaanpassing), die op basis van de WVG aan de gehandicapte worden verstrekt, te relateren aan het inkomen. Op grond van artikel 6 lid 1 van de WVG is de gemeente bevoegd een eigen bijdrage aan gehandicapten te vragen voor voorzieningen die op grond van de WVG aan de gehandicapten in natura worden verstrekt (rolstoelen fietsen ed.) en kan deze eigen bijdrage op grond van artikel 6 lid 2 van de wet inkomensafhankelijk vaststellen. Bij nadere regels heeft de staatssecretaris van SZW in overleg met de staatssecretaris van VROM deze aan de gemeente gegeven bevoegd weer enigszins beperkt. Hieronder gaan wij in op de hoofdlijnen van deze ministeriële regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen. Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG. Het gemeentelijk beleid met betrekking tot financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen dient binnen de kaders van de door Kabinet opgestelde 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage WVG te worden geformuleerd. In artikel 1 van deze financiële regeling worden drie begrippen gedefinieerd: de financiële tegemoetkoming, de eigen bijdrage en het norminkomen. a. Financiële tegemoetkomingen Het begrip 'financiële tegemoetkoming' wordt in de regeling met een verwijzing naar de wettekst (artikel 5 WVG eerste lid onder b), waarin staat aangegeven dat de gemeente in de verordening regels opstelt met betrekking tot de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Voor de mate waarin een beroep op de financiële mogelijkheden van de gehandicapten kan worden gedaan bij verlening van voorzieningen door de gemeente, is het begrip 'financiële tegemoetkoming' van belang, maar vooral het daaraan gekoppelde begrip 'eigen betaling'. Het begrip 'eigen betaling' is in de begripsomschrijving van het 'Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten' gedefinieerd als 'het ten eigen laste blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend. b. Eigen bijdrage Zoals het begrip 'eigen betaling' gekoppeld is aan het begrip financiële tegemoetkoming, zo is het begrip 'eigen bijdrage' gekoppeld aan het begrip 'verstrekking in natura'. Bij financiële tegemoetkomingen kunnen per definitie dus geen eigen bijdragen worden gevraagd. c. Norminkomen Met norminkomen wordt bedoeld het netto inkomen waarop met inachtneming van een aantal in de Regeling onderscheiden BIn-normen (Bijstandsbesluit landelijke normering) in een kalenderjaar aanspraak op bestaat. Het gaat hierbij om de normen voor: a. een echtpaar (norm 1994: f 22.431,12), b. een één-ouder gezin (norm 1994: / 20.188,08), c. alleenstaanden (onderscheiden naar leeftijd en leefsituatie, norm 1994: f 15.701,76 bij 23 jaar en ouder), en d. echtparen en alleenstaanden die in AWBZ-inrichtingen verblijven. Voorts dient bij de formulering van het eigen beleid rekening te worden gehouden met de volgende regels: 1. Maximering van de eigen bijdrage Artikel 3 lid 2 van de Ministeriële Regeling bepaalt dat de draagkracht van gehandicapten met een inkomen gelijk aan het norminkomen niet hoger is dan f 186,00. Voorts mag de eigen bijdrage bij een inkomen van 1,5 x het norminkomen een bedrag van f 500,00 niet overschrijden. 32
l 2. 3. 4.
de som van de eigen bijdragen en de eigen betalingen mag de WVG-draagkracht niet overschrijden. AWBZ-eigen bijdrage in mindering van de WVG-draagkracht Vervoerskostenvergoeding en andere forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen: In de toelichting op eerdergenoemde Ministeriële Regeling staat terzake vermeld: 'De werkelijke kosten van een voorziening dienen niet altijd ten grondslag te liggen aan een financiële tegemoetkoming. Zo worden door bedrijfsverenigingen forfaitaire vergoedingen verstrekt voor verhuiskosten en sportrolstoelen. Ook kennen bedrijfsverenigingen met betrekking tot de vervoerskosten een systeem van forfaitaire financiële tegemoetkomingen, waarbij los van de werkelijke kosten, een vaste (maximale) tegemoetkoming wordt gegeven in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel'. Het bovenstaande betekent onder meer dat het deel van de kosten van bijvoorbeeld van vervoer, dat aldus ten laste blijft (indien hij meer kosten maakt dan waarin het genormeerde bedrag voorziet), geen rol speelt bij de vaststelling van de WVG-draagkracht. De gemeente Boxtel kiest binnen de beleidsruimte die op grond van de WVG mogelijk is voor een zo eenvoudig mogelijke regeling van de eigen bijdrage. Deze gaat ervan uit dat per verstrekking van een woonvoorziening en rolstoel een eigen bijdrage wordt gevraagd van f 186,00 (niveau 1994). Voor de vervoersvoorzieningen gelden geen eigen bijdragen, doch is sprake van een financiële tegemoetkoming in de vorm van forfaitaire en gemaximeerde bijdragen. In de gemeentelijke notitie 'De Wet Voorzieningen Gehandicapten in uitvoering: naar een keuze op hoofdlijnen' werd nog gesproken over een eigen bijdrage van f 500,00, tenzij het inkomen minder bedraagt dan 1,5 x het norminkomen. Het norminkomen van 1,5 correspondeert met een netto maandinkomen van afgerond f 2.800,00 (norm 1994). Gelet op het gegeven, dat de groep ouderen het leeuwendeel vormt die op de woonvoorzieningen en de rolstoelen een beroep zal doen, en het netto-inkomen van f 2800,00 bijna f 1.000,00 boven de AOW-grens ligt, is de verwachting dat slechts een beperkt aantal het norminkomen van 1,5 zal overschrijden. Teneinde voorts eventuele cumulatie effecten zoveel mogelijk te voorkomen, zal een maximale eigen bijdrage van f 186,00 per verstrekking worden gevraagd.
Artikel 5.1 Eigen bijdrage voorzieningen in natura Bij het verlenen van voorzieningen in natura kan het bijvoorbeeld gaan om rolstoelen, (driewielfietsen) of andere vervoermiddelen voor de korte afstand. Artikel 5.3 Forfaitaire of gemaximeerde vervoerskostenvergoedingen De hoogte van het volledige forfaitaire of gemaximeerde bedrag voor vervoerskosten is bepaald door de wetgever. Deze heeft immers gesteld dat f 1.625,00 een adequate vervoersvoorziening is voor gehandicapte die zich uitsluitend met een eigen auto of taxi kunnen vervoeren. Voor hen die op een rolstoeltaxi zijn aangewezen, ligt dit bedrag op ruim f 2.400,00, omdat de rolstoeltaxi duurder is dan een gewone taxi. Voor een aantal categorieën is een overgangsregeling geformuleerd. Daarvoor geldt gedurende een bepaalde periode een aangepaste vergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt eveneens vastgelegd in door burgemeester en wethouders vast te stellen 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten'. Artikel 5.4 Inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen Bij een inkomen van 1,5 x het norminkomen wordt geen Vervoerskostenvergoeding meer verstrekt. In de AAW gold eveneens een inkomensgrens van f 44.000,00 (bruto) waarboven deze voorzieningen niet meer verstrekt werden op grond van het uitgangspunt, dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of taxi geacht worden zelf te kunnen dragen. Deze inkomensgrens komt voor gehuwden ongeveer overeen met de oude AAW-inkomen. Voor alleenstaanden, één-oudergezinnen en jongeren ligt die grens lager. In verband hiermee is in artikel 3.3 een overgangsregeling voor deze categorie getroffen.
33
Artikel 5.5 Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoelen In artikel 5.5 tenslotte is de financiële tegemoetkoming voor sportrolstoelen geregeld. Tot invoering van de AAW kunnen gehandicapten op grond van deze wet een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel ontvangen. Deze financiële tegemoetkoming is binnen de AAW genormeerd op f 4.000,-. In dit bedrag is een bedrag van f 1.000,- voor onderhoud begrepen gedurende drie jaar. Na deze periode kan een nieuwe aanvraag voor een sportrolstoel worden ingediend. Het hanteren van een normbedrag voor sportrolstoelen verdient de voorkeur boven een financiële tegemoetkoming in de kosten van de sportrolstoel, omdat deze kosten, gezien de technische ontwikkelingen op dit terrein en de moeilijk te objectiveren specifieke eisen die de gehandicapte aan de sportrolstoel kan stellen, sterk kunnen oplopen. Hiermee wordt het AAW-beleid voortgezet. Afdeling II
PROCEDURES
Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten. Al hetgeen in de AWB is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de AWB besproken worden. Zie ook de algemene toelichting onder paragraaf 7 'Algemene wet bestuursrecht'. Artikel 6.1 Aanvraagprocedure De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In artikel 6.1 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het is 3 artikel 4.4 Awb dat hiertoe de mogelijkheid biedt. De aanvraag in het kader van de WVG die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven te 4 worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 Awb regelt dit in lid 1. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet 5 dit conform artikel 4.5 AWB lid 4 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te 3 Artikel 4:4 Awb: Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag -te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift. 4 Art. 4:5 Awb: 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. 5 Artikel 4:5 lid 4 Awb: 4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 34
nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan. Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. Als voorbeeld hiervan kan de woonaanpassing genoemd worden, in welk geval de eigenaar wordt gemachtigd een aanvraag in te dienen. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven. De aanvrager van een beschikking kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking 6 worden gesteld. Op grond van artikel 2.5 AWB dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld. 7
Artikel 3.4a.2.2 AWB bepaalt dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt. Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur Ook de procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in deze verordening niet opgenomen. Wat de adviesprocedure betreft, voor wat betreft het vragen van advies aan een extern deskundige, bieden de bepalingen van de AWB voldoende uitkomst. Indien het gaat om een advies dat gevraagd wordt aan een intern gemeentelijk adviesorgaan (GGD of gemeentelijke indicatiecommissie) dan gelden de procedures die de gemeente hanteert voor het inwinnen van advies van haar eigen dienst (vergelijkbaar met richtlijnen opgesteld voor sociaal-medische advisering in het kader van de bijzondere bijstand), dan wel de verordening gemeentelijke indicatiecommissie. Afdeling 3.3: Advisering van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3.5 geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten moet een adviseur benoemd worden. De Wet zelf vereist dat en wel op grond van artikel 5 lid 1 onder c: daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de WVG advies uit te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe adviseurs. De hierboven genoemde omschrijving van adviseur betreft alleen externe adviseurs. Op een interne adviseur, zoals bijvoorbeeld de GGD, is artikel 3.5 AWB niet van toepassing. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. De WVG vereist vermelding ook niet: de wet noemt: "de procedure ..., daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies". 6 Artikel 2:5 Awb: 1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij bet vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. 2. Bet eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen. 7 Art. 3.4a.2.2. Awb: 1. Eet bestuursorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend. 2. Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum ia vermeld. 3. Het zendt de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst. 35
De eisen, te stellen aan een deskundigenadvies zijn opgenomen in artikel 6.2. Deze eisen zijn ontleend aan die zoals geformuleerd in de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend. Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking. Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De technische kennis betekent dat een adviseur "weet" moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie. Beslistermijn De AWB regelt in artikel 4.13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De WVG kent een dergelijke termijn niet. De AWB regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4.13 geeft de AWB aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen 8 weken geen beschikking heeft gegeven noch een 8 kennisgeving als bedoeld in artikel 4.14 . Dit betekent dat binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van burgemeester en wethouders ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht. Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de WVG in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter, na een bezwaarschriftenprocedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was. De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken gehandicapte in twee situaties: 1. wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4.13 lid 2 en geen beschikking is afgegeven; 2. wanneer de termijn die burgemeester en wethouders volgens de regeling van artikel 4.14 hebben genoemd als redelijke termijn, is verstreken, eveneens zonder dat beschikt is. Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de gehandicapte in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beslissing. Maakt een gehandicapte gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behouden burgemeester en wethouders de mogelijkheid ook na het verstrijken van de beslistermijn - tot het geven van een beschikking. Burgemeester en wethouders zijn hier zelfs toe verplicht. Artikel 4.15 tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4.5 de
Artikel 4:14 Awb: Indien, bij bet ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden voorzien. 36
aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Motivering Ingevolge artikel 4.16 AWB dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (art. 4.17 lid 1 AWB). Volgens lid 2 van artikel 4.17 AWB dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 WVG (zorgplicht). Lid 3 van artikel 4.17 bepaalt dat indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt. Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 4.18 lid 1 AWB. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden. Artikel 4.19 AWB bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies. Tot slot bepaalt de AWB nog in artikel 4.20 dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de WVG) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking. Artikel 6.3 Gronden voor weigering In artikel 6.3 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder a wordt ingegaan op de mogelijkheid dat op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijkheid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokkene weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld. Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger. Lid 2 van artikel 6.4 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.
37
Bezwaar en beroep Artikel 11 WVG bepaalt dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 (WVG) bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep. Artikel 7.1 AWB bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. burgemeester en wethouders. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (art. 4.13 AWB). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (Art. 6.7 AWB) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (Art. 6.8 lid 1 AWB). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven). Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan, dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (art. 6.15 lid 1 AWB). Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen. Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld; in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (Art. 7.10 AWB lid 1). In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (Art. 7.2 AWB en volgende artikelen). De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (Art. 7.11 de leden 1 en 2 AWB). Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen 6 weken worden ingesteld. Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering: "De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1.1.1 jo. art. 7.1 AWB tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ... . Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de rechtbank in het arrondissement van zijn woonplaats". Tot slot bepaalt artikel 7.15 AWB dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.
38
Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn. Het bovenstaande is vooral bedoeld, om externe advisering mogelijk te maken. In het algemeen zal, zeker wanneer het gaat om een eerste aanvraag, een uitgebreide intake de basis vormen van het door te lopen traject. Tenzij bij de uitvoeringsorganisatie voldoende gegevens bekend zijn om een goed oordeel te kunnen vormen ten aanzien van de aanvraag, zal de intake mondeling (en zo veel mogelijk op lokatie) plaatsvinden. Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4 lid 2 onder c WVG is vermelding daarvan in de verordening verplicht. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Vanuit het gegeven, dat binnen het centraal meldpunt en daarmee ook bij de uitvoeringsorganisatie een brede kennis aanwezig is op meerdere terreinen, wordt ervoor gekozen om primair die deskundigheid aan te wenden. Dit zeker in die gevallen, dat een aanvraag en de voorziening niet omstreden zijn. Een advies (buiten de uitvoeringsorganisatie gelegen) wordt in ieder geval gevraagd wanneer: op basis van de uitkomsten bij de intake blijkt, dat niet tot een verstrekking dient te worden overgegaan; het een gecompliceerde aanvraag betreft waarvoor specialistische kennis vereist is. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. In ieder geval moet hier gedacht worden aan situaties, waarin de hardheidsclausule (artikel 8.1) voor toepassing in aanmerking komt. Artikel 7.2 W ijzigingen in de situatie Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voer de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc. Artikel 7.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening Een voorziening kan volgens het eerste lid onder b geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht. Intrekking is, conform het gestelde onder b ook mogelijk als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken.
39
Op grond van de AWB dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.
DEEL III SLOTDEEL Hoofdstuk 8. Slotbepalingen Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule Artikel 8.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte en nimmer ten nadele. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De criteria die hierbij gehanteerd kunnen worden zullen in het Verstrekkingenboek worden opgenomen. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Artikel 8.2 Nadere uitvoering In het belang van de gehandicapte, de uitvoeringsorganisatie, maar ook vanwege de beheersbaarheid van de financiële middelen, is het gewenst dat zo concreet mogelijk wordt aangegeven in welke situatie voor welke voorziening men in aanmerking kan komen. Dit toetsings- en verstrekkingenbeleid zal door burgemeester en wethouders nader worden geformuleerd. Artikel 8.3
Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.
Artikel 8.4 Indexering Er is voor gekozen om zo weinig mogelijk de hoogten van de verschillende financiële bijdragen (eigen en tegemoetkomingen) in deze verordening vast te leggen. Op basis van dit artikel worden burgemeester en wethouders in staat gesteld, om de in het ' Besluit financiële tegemoetkomingen en voorzieningen gehandicapten' genoemde bedragen te indexeren. Artikel 8.5 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening. Op basis van de gevoerde discussies is een eerste evaluatie voorzien per eind 1994. Artikel 8.7 Citeertitel; inwerkingtreding Artikel 8.7 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.
40
BESLUIT FINANCIëLE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN
EN
EIGEN
BIJDRAGEN
INHOUDSOPGAVE Paragraaf 1 Artikel 1 Paragraaf 2 Artikel 2.1 Artikel 2.2 Artikel 2.3 Artikel 2.4 Artikel 2.5 Artikel 2.6 Paragraaf 3 Artikel 3
Algemene bepalingen Begripsbepalingen Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor woonvoorzieningen Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de woning-aanpassing Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen van nietbouwkundige en woontechnische aard Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het onderhoud, keuring en reparaties Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving Financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor vervoerskosten Hoogte van de financiële tegemoetkoming
Paragraaf 4
Eigen bijdragen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor de voorzieningen in natura
Artikel 4.1
Hoogte van de eigen bijdrage vor voorzieningen in natura
Artikel 4.2
Hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor sportrolstoel
Paragraaf 5
Slotbepalingen
Artikel 5
Citeertitel
41
BESLUIT FINANCIëLE TEGEMOETKOMINGEN EN EIGEN BIJDRAGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN Burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, gelet op artikel 5 lid 2 t/m 4 en artikel 6 van de Wet voorzieningen gehandicapten en de hierbij behorende nadere regelen en de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel, besluit vast te stellen het volgende: Paragraaf 1. Artikel 1 a.
b. c. d. e. f. g.
h. i.
Algemene bepalingen Begripsbepalingen
Ruimte in inkomen: het verschil tussen norminkomen, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG en het inkomen van de gehandicapten vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1 onder b van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel. Draagkrachtpercentage WVG: het draagkrachtpercentage WVG is maximaal de helft van het percentage dat de gemeente in het kader van de ABW bij het vaststellen van de ABW draagkracht hanteert. Draagkracht WVG: het WVG-draagkrachtpercentage van de ruimte in het inkomen vermeerderd met f 186,00. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, al dan niet afgestemd is op het inkomen van de gehandicapte; Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van voorzieningen wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens; Gemaximeerde vergoeding: een vast te stellen vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in acht neming van de inkomensgrens; Eigen bijdrage: een vast te stellen bijdrage, die bij een verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG van toepassing zijn; Normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding Verordening: de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel.
Paragraaf 2
Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor woonvoorzieningen
Artikel 2.1 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting 1 De financiële tegemoetkoming voor de verhuizing (in plaats van woningaanpassing) als bedoeld in artikel 2.4.1.a van de verordening bedraagt ten hoogste f 5.000,00. 2 De financiële tegemoetkoming voor de verhuizing (op verzoek) als bedoeld in artikel 2.4.2.a van de verordening bedraagt f 1.500,00. 3 De financiële tegemoetkoming voor het vrijmaken van een woning als bedoeld in artikel 2.4.2.b van de verordening bedraagt ten hoogste f 5.000,00. Artikel 2.2 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de woningaanpassing De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.1.b van de verordening bedraagt 100% van de aanvaarde kosten met een minimum van f 500,00 onder aftrek van een bedrag van f 186,00.
42
Artikel 2.3
Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen van nietbouwkundige en woontechnische aard De financiële tegemoetkoming voor roerende woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1.c van de verordening bedraagt 100% van de aanvaarde kosten met een minimum van f 500,00 onder aftrek van een bedrag van f 186,00,
Artikel 2.4 1.
2.
Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het onderhoud, keuring en reparaties Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 2.1.d van de verordening aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële vergoeding: a. stoelliften; b. rolstoel- of sta-plateauliften; c. woonhuisliften; d. hefplateau-liften; e. balansliften; f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren. De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen (prijsniveau 1-4-1994) bedraagt:
Keuring van liften
Beginkeuring
Kosten excl. Frequentie BTW in periodieke guldens keuring
Kosten excl. BTW in guldens
Stoelliften
ja
493,00 1 x per 4 jaar
343,00
Rolstoel-plateau liften
ja
493,00 1 x per 4 jaar
343,00
Staplateau-liften
ja
493,00 1 x per 4 jaar
343,00
Woonhuisliften
ja
1 .024,00 1x per 1,5 jaar
553,00
Hefplateau-liften
ja
819,00 1x per 1,5 jaar
439,00
Balansliften
ja
475,00 1x per 1,5 jaar
237,00
Voetnoot: In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (50%), alsmede de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%) Onderhoud van liften
Frequentie periodiek onderhoud
kosten excl. BTW in guldens
Stoelliften
1 x per jaar
272,00
Rolstoel-plateau-liften
1 x per jaar
272,00
Staplateau-liften
1 x per jaar
272,00
Woonhuisliften
2x per jaar
392,00
Hefplateau-liften
2x per jaar
272,00
Balansliften
1 x per jaar
272,00
43
Voetnoot:
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: * 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; * 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; * 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.
Artikel 2.5 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting De financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 2.18 van de verordening strekt zich uit over maximaal zes maanden en bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van f 750,00 per maand, indien de gehandicapte een zelfstandige woonruimte betrekt; indien de gehandicapte een niet-zelfstandige woonruimte betrekt bedraagt het maximum f 375,00 per maand. Artikel 2.6 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving De financiële tegemoetkoming wegens huurderving als bedoeld in artikel 2.19 van de verordening bedraagt niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van f 500,00 per maand.
Paragraaf 3
Financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor vervoerskosten
Artikel 3 Hoogte van de vervoerskosten 1. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.2.3 van de verordening (tegemoetkoming in combinatie met collectief vervoer) uitgegaan van de volgende forfaitaire bedragen op jaarbasis: a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto een normbedrag van f 500,00 (gewoon taxivervoer). Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van ƒ 1 1 25,00; b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto een normbedrag van f 700,00 (rolstoel taxivervoer). Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van f 1740,00. 2. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.1, onder c sub 1 en 2 (geen combinatie met collectief vervoer) uitgegaan van de volgende forfaitaire bedragen: a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik een taxi of eigen auto een normbedrag van f 1.625,00; b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi een normbedrag van f 2.440,00. 3. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.3 lid 2 tot en met 5 (overgangsregeling) uitgegaan van de volgende forfaitaire bedragen: a. voor een aangepaste auto en/ of bruikleenauto (tweede lid) geldt een normbedrag van maximaal f 1.025,00; b. voor het gebruik van collectief vervoer geldt een normbedrag van f 500,00. Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van f 1125,00; het collectieve deel + (voor vervoer binnen en buiten de vervoersregio) vertegenwoordigt een waarde van f 500,00; c. voor het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van f 1000,00. Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van f 625,00. Indien de gehandicapte dat wenst, kan deze gebruik maken van de hiervoor onder ad b genoemde collectieve mogelijkheid.
44
4. 5.
Een nog nader te bepalen normbedrag voor het gebruik van een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 .lid c onder 3 van de verordening. In het geval om medische redenen de noodzaak van een begeleider aanwezig is, kan in geval van een voorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 van de verordening (collectieve vervoersvoorziening) aan de gehandicapte extra aan collectief vervoer worden toegekend, welke een waarde vertegenwoordigt van f 1100,00.
Paragraaf 4
Eigen bijdragen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor de voorzieningen in natura
Artikel 4.1 Hoogte van de eigen bijdrage van voorzieningen in natura Voor een voorziening die in natura wordt verstrekt, zoals een open elektrische buitenwagen en een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 onder b 1 en 2 van de verordening alsmede een rolstoel als bedoeld onder artikel 4.1 lid a van de verordening geldt een eigen bijdrage van f 186,00. Artikel 4.2 Hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor sportrolstoel De hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 4.1 lid a van de verordening bedraagt f 4.000,00.
Paragraaf 5
Slotbepalingen
Artikel 5 Citeertitel Dit besluit kan worden aangehaald als: Het besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
45
BESLUIT FINANCIëLE TEGEMOETKOMINGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 1996.
EN
EIGEN
BIJDRAGEN
Burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, gelet op artikel 5 lid 2 t/m 4 en artikel 6 van de Wet voorzieningen gehandicapten en de hierbij behorende nadere regelen en de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente "Boxtel","' besluit vast te stellen het volgende: Paragraaf 1.
Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsbepalingen
a.
b.
c. d. e. f. g.
h. i.
Ruimte in inkomen: het verschil tussen norminkomen, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG en het inkomen van de gehandicapten vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1 onder b van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel. Draagkrachtpercentage WVG: het draagkrachtpercentage WVG is maximaal de helft van het percentage dat de gemeente in het kader van de ABW bij het vaststellen van de ABW draagkracht hanteert. Draagkracht WVG: het WVG-draagkrachtpercentage van de ruimte in het inkomen vermeerderd met f 186,00. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, al dan niet afgestemd is op het inkomen van de gehandicapte; Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van voorzieningen wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens; Gemaximeerde vergoeding: een vast te stellen vergoeding in de kosten van een voorzie ning die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in acht neming van de inkomensgrens; Eigen bijdrage: een vast te stellen bijdrage, die bij een verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG van toepassing zijn; Normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding Verordening: de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel.
Paragraaf 2
Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor woonvoorzieningen
Artikel 2.1 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting '1 De financiële tegemoetkoming voor de verhuizing (in plaats van woningaanpassing) als bedoeld in artikel 2.4.1.3 van de verordening bedraagt ten hoogste f 5.000,00. 2 De financiële tegemoetkoming voor de verhuizing (op verzoek) als bedoeld in artikel 2.4.2.a van de verordening bedraagt niet meer dan de kosten van de noodzakelijk te treffen ergonomische voorzieningen in de te verlaten woning met een maximum van f 5.000,00. 3 De financiële tegemoetkoming voor het vrijmaken van een woning als bedoeld in artikel 2.4.2.b van de verordening bedraagt ten hoogste f 5.000,00. Artikel 2.2 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de woningaanpassing De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.1.b van de verordening bedraagt 100% met dien verstande dat voorzieningen waarvan de kosten minder dan f 500,00 bedragen niet in aanmerking komen voor een vergoeding.
Artikel 2.3
Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen van nietbouwkundige en woontechnische aard De financiële tegemoetkoming voor roerende woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1.c van de verordening bedraagt 100% van de aanvaarde kosten met dien verstande dat voorzieningen waarvan de kosten minder dan f 500,00 bedragen niet in aanmerking komen voor een vergoeding.
Artikel 2.4 1.
2.
Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het onderhoud, keuring en reparaties Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van: keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 2.1.d van de verordening aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële vergoeding: a. stoelliften; b. rolstoel- of sta-plateauliften; c. woonhuisliften; d. hefplateau-liften; e. balansliften; f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren. De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
Keuring van liften
Beginkeuring
Kosten excl. BTW in guldens
Frequentie periodieke keuring
Kosten excl. BTW in guldens
Stoelliften
ja
513,00
1x per 4 jaar
357,00
Rolstoel-plateau liften
J
a
513,00
1x per 4 jaar
357,00
Staplateau-liften
ja
513,00
1 x per 4 jaar
357,00
Woonhuisliften
ja
1.065,00
1x per 1,5 jaar
575,00
Hefplateau-liften
ja
852,00
1x per 1,5 jaar
456,00
Balansliften
ja
494,00
1x per 1 ,5 jaar
247,00
Voetnoot: In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het liftinstituut (50%), alsmede de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%)
Onderhoud van liften
Frequentie periodiek onderhoud
kosten excl. BTW in guldens
Stoelliften
1 x per jaar
283,00
Rolstoel-plateau-liften
1x per jaar
283,00
Staplateau-liften
1 x per jaar
283,00
Woonhuisliften
2x per jaar
408,00
Hefplateau-liften
2x per jaar
283,00
Balansliften
1 x per jaar
283,00
Voetnoot:
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: * 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; * 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; * 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of af rijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.
Artikel 2.5 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting De financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 2.18 van de verordening strekt zich uit over maximaal zes maanden en bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van f 780,00 per maand, indien de gehandicapte een zelfstandige woonruimte betrekt; indien de gehandicapte een niet-zelfstandige woonruimte betrekt bedraagt het maximum f 390,00 per maand. Artikel 2.6 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving De financiële tegemoetkoming wegens huurderving als bedoeld in artikel 2.19 van de verordening bedraagt niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van ƒ 520,00 per maand. Paragraaf 3
Financiële tegemoetkomingen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor vervoerskosten
Artikel 3 Hoogte van de vervoerskosten 1. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.2.3 van de verordening (tegemoetkoming in combinatie met collectief vervoer) uitgegaan van de volgende forfaitaire bedragen: a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto een normbedrag van f 500,00 (gewoon taxivervoer). Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van f 1100,00 voor het vervoer buiten Boxtel, onbeperkt vervoer binnen Boxtel alsmede f 30,00 voor de verstrekking van een vervoerspasje. b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto een normbedrag van f 500,00 (rolstoel taxivervoer). Het collectieve deel vertegenwoordigt een waarde van f 1900,00 voor het vervoer buiten Boxtel, onbeperkt vervoer binnen Boxtel alsmede f 30,00 voor de verstrekking van een vervoerspasje. c. voor personen verblijvende in een verzorgingstehuis en of verpleeghuis geldt 50% van de onder a en b vermelde vergoeding, tenzij sprake is van een hogere vervoersbehoefte. De kosten voor de verstrekking van een vervoerspasje van f 30,00 worden volledig vergoed. d. indien de tegemoetkoming wordt verstrekt in combinatie met een scootmobiel bedraagt de vergoeding 50% van de vergoeding als bedoeld, in lid b van dit
artikel'. De kosten voor de verstrekking van een vervoerspasje van f 30,00 worden volledig vergoed. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.1, onder c sub 1 en 2 (geen combinatie met collectief vervoer) uitgegaan van de volgende forfaitaire bedragen: a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik een taxi of eigen auto een normbedrag van f 1.690,00; b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi een normbedrag van f 2.540,00; c. voor personen verblijvende in een verzorgingstehuis en of verpleeghuis geldt 50% van de onder a en b vermelde vergoeding, tenzij sprake is van een hogere vervoersbehoefte. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de verordening is bepaald, bedraagt de hoogte van de vervoersvergoeding voor auto -en taxikosten als bedoeld in ar tik el 3.3 lid 2 ( aangepas te auto en/of bruik leenauto) een f orf aitair bedr ag van ƒ 1.065,00. Een nog nader te bepalen normbedrag voor het gebruik van een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid c onder 3 van de verordening. In het geval om medische redenen de noodzaak van een begeleider aanwezig is, kan in geval van een voorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 van de verordening (collectieve vervoersvoorziening) aan de gehandicapte extra aan collectief vervoer worden toegekend, welke een waarde vertegenwoordigt van f 1100,00. Paragraaf 4
Eigen bijdragen en forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoedingen voor de voorzieningen in natura
Artikel 4.1 Hoogte van de eigen bijdrage van voorzieningen in natura Voor een voorziening die in natura wordt verstrekt, zoals een open elektrische buitenwagen en een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 onder b 1 en 2 van de verordening alsmede een rolstoel als bedoeld onder artikel 4.1 lid a van de verordening geldt geen eigen bijdrage. Artikel 4.2 Hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor sportrolstoel De hoogte van de forfaitaire cf gemaximeerde vergoeding voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 4.1 lid a van de verordening bedraagt f 4.000,00. Paragraaf 5
Slotbepalingen
Artikel 5.1 Ingangsdatum vergoedingen De vergoedingen vermeldt in dit besluit gelden vanaf 1 januari 1996. Artikel 5.2 Citeertitel Dit besluit kan worden aangehaald als: Het besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 1996.
gemeente Boxtel
Raadsbesluit
Reg. nr Ag. nr. 10 Datum: 15-12-94
Aanhef De raad van de gemeente Boxtel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 1994;
Besluit a. b.
kennis te nemen van de uitkomsten van de evaluatie inzake de uitvoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten over de periode april 1994 - september 1994 conform bijlage 1 ; de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Gemeente Boxtel op basis daarvan op de volgende onderdelen te wijzigen, te weten: 1. in artikel 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5 de datum 31 december 1994 wijzigen in ' 31 december 1995' 2. artikel 7.1 .lid 2 sub, a te wijzigen als volgt: 'zij van oordeel zijn dat de aanvraag de verzochte voorziening niet rechtvaardigt, tenzij zij anderszins over voldoende adequate medische gegevens en over een ergonomische rapportage kunnen beschikken.' 3. de toelichting op artikel 2.7 als volgt nader te redigeren: 'Met dit artikel wordt beoogd om te voorkomen dat aanvraag op aanvraag wordt ingediend. Uitgangspunt is dat de te treffen woonaanpassingen de ergonomische belemmeringen volledig wegnemen. Dit is ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Bij het vaststellen van de belemmeringen, kan gebruik worden gemaakt van een terzake deskundige rapportage (ergotherapeut). Het is niet aan de aanvrager om daaruit een keuze te maken'.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 15-12.-94 DE RAAD VOORNOEMD De Secretaris, Dé y
borzitter
gemeente Boxtel
Raadsbesluit
Reg.nr: 210883 Ag. nr.: 24 Datum: 27-03-03
Aanhef De raad van de gemeente Boxtel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14-01-03 ; gehoord de commissie Maatschappelijke Zaken;
Besluit Begrip Wvg-norminkomen nader te definiëren in artikel 3 lid 2 sub 6 van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Boxtel.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 27-03-03 DE RAAD VOORNOEMD, de griffier, de voorzitter,
Pagina 1