FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Het patroon van slachtofferschap van inbraken van woningen naar tijd en ruimte.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (20044696) De Schryver Lore Academiejaar 2009-2010
Promotor : Prof. Dr. Patrick Hebberecht
Commissarissen : Lic. Stijn Van Daele Lic. Wim Hardyns
i
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Lore De Schryver geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: …………………………………….. Handtekening: ……………………………
ii
WOORD VOORAF Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma master in de criminologische wetenschappen. Met bijzondere dank aan de promotor van deze masterproef Prof. Dr. P. Hebberecht voor de goede begeleiding en het mogelijk maken van deze masterproef. Daarnaast wil ik graag mijn dank uitdrukken aan de Politiezone Sint-Pieters-Leeuw voor het mogelijk maken van een onderzoek naar herhaald slachtofferschap. Met dank aan mijn moeder en Luc voor het nalezen van deze masterproef op typ- en spellingsfouten. Met dank aan Sylke, Joost, Pieter en mijn vader voor de steun tijdens het maken van deze masterproef. Met dank aan Jan en Liesbeth voor het beantwoorden van alle vragen in verband met 'word'.
TREFWOORDEN Slachtofferschap, herhaald slachtofferschap, criminaliteit en woninginbraken.
iii
Inhoudstafel WOORD VOORAF.........................................................................................................................3 INLEIDING.....................................................................................................................................1 A. Keuze onderwerp...............................................................................................................1 B. Probleemstelling................................................................................................................1 C. Centrale onderzoeksvragen................................................................................................2 D. Methode.............................................................................................................................3 E. Plan van behandeling.........................................................................................................3 HOOFDSTUK 1: SLACHTOFFERSCHAP........................................................................................4 1.1 Inleiding.....................................................................................................................................5 1.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT...................................................................6 1.2.1 Slachtoffers van criminaliteit.............................................................................................6 A. DEFINIËRING EN AFBAKENING.................................................................................6 B. Aandacht voor het slachtoffer binnen de criminologie......................................................6 1. CLASSICISME.............................................................................................................7 2. INDIVIDUEEL POSITIVISME....................................................................................8 3. SOCIAAL CONSTRUCTIVISME................................................................................9 4. FEMINISME.................................................................................................................9 5. NEOLIBERALISME...................................................................................................10 C. Omvang van slachtofferschap van criminaliteit..............................................................11 1.2.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN..................................................14 A. Definiëring begrip woninginbraak..................................................................................14 B. Omvang slachtofferschap van woninginbraken...............................................................14 C. Achtergrondkenmerken van slachtoffers van woninginbraken.......................................14 D. Impact van woninginbraken op de slachtoffers ervan.....................................................15 1. PSYCHISCHE GEVOLGEN......................................................................................15 2. FINANCIËLE GEVOLGEN.......................................................................................16 3. GEVOLGEN OP LANGERE TERMIJN....................................................................16 E. Meest gestolen bezittingen van slachtoffers van woninginbraken...................................16 1.3 HET PATROON VAN SLACHTOFFERSCHAP NAAR RUIMTE.......................................19 1.3.1 SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR RUIMTE.............................19 A. Routine-activiteitentheorie..............................................................................................19 B. Woonplaats versus plaats delict.......................................................................................20 C. Buurtkenmerken en de kans op slachtofferschap............................................................21 D. Differentiatie in slachtofferschap tussen verschillende landen.......................................22 1.3.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR RUIMTE.....................24 A. Vertrouwdheid met en voordelen van de ligging van het doelwit...................................24 B. Aanwezigheid van bewoners...........................................................................................25 C. Zichtbaarheid of toezicht.................................................................................................26 D. Toegankelijkheid tot de woning......................................................................................27 E. Kwetsbare versus beveiligde woningen...........................................................................27 F. Potentiële buit...................................................................................................................28 G. Plaatsen waar de meeste slachtoffers van woninginbraken voorkomen..........................28 1.4 HET PATROON VAN SLACHTOFFERSCHAP NAAR TIJD..............................................29 1.4.1. SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR TIJD...................................29 A. Slachtofferschap bekeken per seizoen.............................................................................29 B. Slachtofferschap en de invloed van het weer...................................................................30 C. Slachtofferschap van criminaliteit van 1998-2008..........................................................31 1.4.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR TIJD............................33 iv
A. Woninginbraken de laatste tien jaar ................................................................................33 B. Spreiding van woninginbraken per seizoen.....................................................................34 C. Spreiding van woninginbraken overdag en ’s nachts......................................................35 D. Tijdspanne van inbraken..................................................................................................36 1.5 Besluit......................................................................................................................................38 HOOFDSTUK 2: HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP...............................................................40 2.1 INLEIDING.............................................................................................................................41 2.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP..................................................................................42 2.2.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT..................................42 A. Historiek en omschrijving herhaald slachtofferschap.....................................................42 B. Onderzoek naar herhaald slachtofferschap van criminaliteit...........................................42 C. Belang van de aanpak van herhaald slachtofferschap.....................................................44 D. Omvang van herhaald slachtofferschap...........................................................................45 2.2.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN...........................47 A. Omschrijving herhaald slachtofferschap van woninginbraken.......................................47 B. Problemen bij onderzoek naar herhaald slachtofferschap van woninginbraken..............47 C. Omvang van herhaald slachtofferschap van woninginbraken in België..........................48 D. Omvang van herhaald slachtofferschap van woninginbraken in Sint-Pieters-Leeuw.....49 2.3 HET PATROON VAN HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP NAAR RUIMTE................52 2.3.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR RUIMTE......52 A. Types herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte.......................................52 B. Flag-verklaring versus Boost-verklaring.........................................................................53 1. FLAG-BENADERING...............................................................................................53 2. BOOST-BENADERING.............................................................................................53 C. Plaatsen waar het meeste herhaalde slachtofferschap van criminaliteit voorkomt..........54 1. AUTO-INBRAKEN....................................................................................................54 2. DIEFSTAL MET GEWELD........................................................................................55 3. FIETSDIEFSTAL........................................................................................................55 4. WONINGINBRAKEN................................................................................................55 2.3.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR RUIMTE ...................................................................................................................................................56 A. Het fenomeen ‘besmettelijke woninginbraken’...............................................................56 B. Spreiding herhaald slachtofferschap naar ruimte te Sint-Pieters-Leeuw.........................57 1. NEGENMANNEKE....................................................................................................57 2. VLEZENBEEK...........................................................................................................58 3. RUISBROEK...............................................................................................................58 4. ZUUN..........................................................................................................................59 5. LEEUW.......................................................................................................................59 2.4 HET PATROON VAN HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP NAAR TIJD.......................60 2.4.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR TIJD.............60 A. Belang van de periode tussen het eerste en het tweede delict.........................................60 1. IMPLICATIES VOOR POLITIE ...............................................................................60 2. PREVENTIE...............................................................................................................60 B. PERIODE TUSSEN HERHAALDE DELICTEN..........................................................61 2.4.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR TIJD.....63 A. Tijdspanne tussen herhaalde woninginbraken.................................................................63 B. Het patroon van herhaalde inbraken naar tijd in Sint-Pieters-Leeuw..............................64 1. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW VAN 2002-2007...............................................................................................................64 2. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW v
PER SEIZOEN................................................................................................................65 3. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW NAAR WEEK OF WEEKEND.......................................................................................66 4. PERIODE TUSSEN DE EERSTE EN DE DAAROPVOLGENDE INBRA(A)K(EN) .........................................................................................................................................66 2.5 BESLUIT ................................................................................................................................68 BESLUIT..............................................................................................................................70 A. Slachtofferschap van criminaliteit ..................................................................................70 B. Slachtofferschap van woninginbraken ............................................................................72 C. Herhaald slachtofferschap................................................................................................73 D. Herhaald slachtofferschap van woninginbraken..............................................................75 Bibliografie....................................................................................................................................77 A. Boeken.............................................................................................................................77 B. Bijdragen uit tijdschriften................................................................................................79 C. Verzamelwerken...............................................................................................................83 D. Andere bronnen...............................................................................................................84 BIJLAGEN...........................................................................................................................................1 BIJLAGE 1: Grafische voorstellingen omtrent de omvang van de enkelvoudige en de herhaalde inbraken in Sint-Pieters-Leeuw.......................................................................................................2 BIJLAGE 2: Grafische voorstellingen omtrent de spreiding van enkelvoudige en herhaalde inbraken te Sint-Pieters-Leeuw........................................................................................................3 BIJLAGE 3: Grafische voorstellingen omtrent de tijdspanne tussen herhaalde inbraken te SintPieters-Leeuw..................................................................................................................................5 BIJLAGE 4: Kaartmateriaal Oost-Vlaanderen – Bron: Het Nieuwsblad .......................................7
vi
INLEIDING In deze inleiding wordt stil gestaan bij de keuze van het onderwerp van deze masterproef. Vervolgens komt de probleemstelling aan bod en de bijhorende centrale vragen waarop een antwoord wordt gezocht in deze masterproef. We staan nadien even stil bij de methode die wordt gehanteerd om tenslotte over te gaan tot het plan van behandeling.
A. Keuze onderwerp In het kader van mijn opleiding tot bachelor in de criminologische wetenschappen heb ik gekozen om stage te lopen bij de Lokale Politie in Sint-Pieters-Leeuw. Hier werd mij gevraagd onderzoek te voeren rond herhaald slachtofferschap van eigendomsdelicten. Ik was hierbij vrij om te kiezen welk deelgebied van herhaald slachtofferschap van eigendomsdelicten ik zou onderzoeken. Mijn interesse ging uit naar een onderzoek omtrent de spreiding van eigendomsdelicten naar tijd en ruimte. Aangezien het onmogelijk was dit onderzoek te voeren voor alle eigendomsdelicten binnen de stagetermijn, heb ik gekozen om de spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden nader te bekijken. Ook mijn bachelorproef handelde over herhaald slachtofferschap van eigendomsdelicten naar tijd en ruimte. Aangezien mijn stageplaats vragende partij was om de resultaten meer te kaderen op theoretisch vlak, opteerde ik om ook mijn masterproef aan dit onderwerp te wijden. Uiteindelijk heb ik in overleg met promotor Prof. Dr. P. Hebberecht ervoor geopteerd om zowel het slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit te bekijken en dit te specifiëren naar slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van woninginbraken.
B. Probleemstelling Uit onderzoek blijkt dat de spreiding van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar tijd en ruimte niet gelijkmatig verdeeld is. Tevens blijkt dat een relatief groot deel van alle delicten betrekking heeft op een relatief gering deel van alle slachtoffers en plaatsen.1 De aanpak van herhaald slachtofferschap zou daarenboven zeer efficiënt zijn voor de aanpak van criminaliteit want slachtofferschap is immers de beste voorspeller van toekomstig slachtofferschap. Het is dan ook de bedoeling de patronen van slachtofferschap en 1 JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 1997, 224-241.
1
herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken te analyseren naar tijd en ruimte. De analyse hiervan kan immers belangrijke inzichten blootleggen om preventieve en repressieve middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten om toekomstig slachtofferschap en herhaald slachtofferschap te reduceren. Slachtofferschap en herhaald slachtofferschap zorgen immers voor onder andere financiële problemen, (blijvende) emotionele schade en meer onveiligheidsgevoelens.2
C. Centrale onderzoeksvragen 1.Wat houden slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken in? Welke aandacht krijgt het slachtoffer en het herhaalde slachtoffer binnen de criminologie? Welke theorievorming is belangrijk terzake? Welke problemen kunnen opduiken bij onderzoek naar slachtofferschap en herhaald slachtofferschap? Kan onderzoek naar slachtofferschap en herhaald slachtofferschap leiden tot interessante inzichten in preventie ervan? 2. Wat is de omvang van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken? Welke problemen duiken op bij het bestuderen van de omvang van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap? Wat is de omvang ervan in Sint-Pieters-Leeuw? 3. Wat kunnen we besluiten omtrent het patroon van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar ruimte? Welke gebieden hebben het meest te kampen met slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken en welke het minst? Welke factoren hebben een invloed op de ruimtelijke spreiding? Welke verklaringen kan men hiervoor aanreiken? Wat is het patroon van herhaald slachtofferschap naar ruimte voor Sint-Pieters-Leeuw?
2 SHAW, M., ‘Time heals all wounds?’, Crime Prevention Studies, 2001, 165-197. 2
4. Wat kunnen we besluiten omtrent het patroon van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar tijd? Op welke momenten is er sprake van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken? Welke factoren beïnvloeden het patroon van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap naar tijd? Welke verklaringen zijn er hiervoor? Wat is het patroon van herhaald slachtofferschap naar tijd in Sint-PietersLeeuw?
D. Methode In deze masterproef wordt een beeld geschetst van de aanwezige literatuur en het empirisch onderzoek op het vlak van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar tijd en ruimte. Deze studie wordt aangevuld met gegevens uit een zelf uitgevoerd onderzoek te Sint-Pieters-Leeuw. Deze gegevens kwamen tot stand door een analyse van secundaire gegevens; politieregistraties van de Lokale Politie te Sint-Pieters-Leeuw van 2002-2007. Deze registraties werden teruggevonden in de politiedatabank ISLP onder de vorm van aanvankelijke processen verbaal omtrent woninginbraken en inbraken met verzwarende omstandigheden. Het betreft een kwantitatief onderzoek.
E. Plan van behandeling Deze masterproef bestaat uit twee hoofdstukken: slachtofferschap en herhaald slachtofferschap. Het eerste hoofdstuk handelt over slachtofferschap. Achtereenvolgens bekijken we het slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek het slachtofferschap van woninginbraken, het patroon van slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek het slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte en het patroon van slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van slachtofferschap van woninginbraken naar tijd. Het tweede hoofdstuk handelt over herhaald slachtofferschap. Achtereenvolgens bekijken we herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek herhaald slachtofferschap van woninginbraken, het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte en het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar tijd.
3
HOOFDSTUK 1: SLACHTOFFERSCHAP
4
1.1 INLEIDING In het eerste hoofdstuk 'slachtofferschap' bespreken we eerst en vooral het slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek het slachtofferschap van woninginbraken. Daarin wordt getracht een definiëring te geven van het begrip slachtofferschap. Vervolgens wordt de aandacht voor het slachtoffer binnen de criminologie besproken. Daarin wordt er een onderscheid gemaakt tussen classicisme, individueel positivisme, sociaal constructivisme, feminisme en neoliberalisme. Daarna wordt de omvang van slachtofferschap in kaart gebracht aan de hand van cijfermateriaal afkomstig uit de resultaten van de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Vervolgens analyseren we het slachtofferschap van woninginbraken. Hierbij wordt getracht een definiëring te geven van het begrip woninginbraak. Vervolgens wordt de omvang ervan besproken. Tot slot bespreken we kort de achtergrondkenmerken van slachtoffers van woninginbraken om te besluiten met een woordje uitleg over de impact van slachtofferschap van woninginbraken op individuen. In het eerste hoofdstuk bespreken we het patroon van slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek het slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte. We schetsen eerst en vooral de theoretische achtergrond aangaande de ruimtelijke spreiding van slachtofferschap van criminaliteit aan de hand van de routine-activiteitentheorie, het 'distance decay-verschijnsel' en de sociale desorganisatietheorie. In het volgende deel, omtrent het slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte, bespreken we de factoren waarmee een inbreker rekening houdt bij het selecteren van zijn target. We bespreken de vertrouwdheid met en de voordelen van de ligging van het doelwit, de aanwezigheid van bewoners, de zichtbaarheid of het toezicht, de toegankelijkheid tot de woning, kwetsbare versus beveiligde woningen en de potentiële buit. Nadien wordt er kort iets gezegd omtrent de plaatsen in ons land waar de meeste slachtoffers van woninginbraken voorkomen. Daarna wordt het patroon van slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek het slachtoffer van woninginbraken bekeken. Eerst en vooral wordt nagegaan in welk seizoen de meeste criminaliteit voorkomt en welke factoren hierin meespelen. Nadien wordt de invloed besproken van het weer op slachtofferschap van criminaliteit. Vervolgens wordt een beeld geschetst van slachtofferschap van criminaliteit van 1998-2008. Bij het bekijken van de spreiding van het slachtofferschap van woninginbraken naar tijd geven we eerst een overzicht van het aantal woninginbraken die de laatste 10 jaar in ons land voorkwamen. Aansluitend wordt de spreiding van woninginbraken per seizoen, per dag en tenslotte de tijdspanne van inbraken onder de loep genomen. We eindigen dit eerste hoofdstuk met een besluit. 5
1.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT 1.2.1 SLACHTOFFERS VAN CRIMINALITEIT A. DEFINIËRING EN AFBAKENING Wanneer we slachtoffers van criminaliteit willen definiëren, kunnen we verwijzen naar de omschrijving die wordt gebruikt binnen het Belgisch gerechtelijk systeem en die we kunnen terugvinden in de omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Deze is gebaseerd op de definitie van het Kaderbesluit van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure. Het slachtoffer is de natuurlijke persoon alsook zijn na(ast)besta(a)nden die als direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade heeft geleden, met inbegrip van een lichamelijk of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een economisch verlies.
De term ‘slachtoffer’ zal in deze masterproef worden afgebakend tot individuele burgers die het slachtoffer werden van misdrijven die werden gepleegd door andere burgers. We spreken hier met andere woorden over natuurlijke personen die het slachtoffer werden van criminaliteit. Crimineel gedrag gepleegd door bedrijven of instellingen zoals milieuverontreiniging of fraude zullen hier dus niet aan bod komen. Criminaliteit zal vanuit een legalistisch standpunt worden bekeken; criminaliteit omvat die handelingen en gedragingen die strafbaar zijn volgens de wet.
B. Aandacht voor het slachtoffer binnen de criminologie Het victimologisch onderzoek3 in België kent een sterke groei sinds de tweede helft van de jaren tachtig. De katalysator die aanleiding gaf tot deze beweging is de zogenaamde schietpartij van Hannut. Aide et Reclassement, een vereniging uit Hoei actief in de sector van de maatschappelijke reïntegratie, begon een grote campagne die erop gericht was te zorgen dat de slachtoffers een schadevergoeding zouden krijgen. Ze startten eveneens met de sensibilisering van de politieke wereld omtrent de problemen die hierbij opdoken. Het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek 3 De victimologie of de leer van het slachtoffer is een wetenschappelijk gebied ontstaan omstreeks 1970. Von Hentig en Mendelsohn worden beschouwd als de grondleggers ervan. Het ontstond uit het individueel-positivistisch denken over het slachtoffer.
6
werd naast militante activiteiten voortaan een belangrijke activiteit van de vereniging. In België, net zoals in andere Westerse landen, is een groot deel van het victimologisch onderzoek uitgevoerd door verenigingen die de belangen van slachtoffers verdedigen.4 Informatie omtrent de persoonlijke gevolgen en de precieze betekenis van een misdrijf voor een slachtoffer is voornamelijk afkomstig van bepaalde onderzoeken en bevragingen van groepen slachtoffers, van rapportage door hulpverleners en andere betrokkenen, van algemene slachtofferenquêtes en politiële registraties. Over het algemeen is er in ons land een groot tekort aan wetenschappelijk gefundeerde gegevens omtrent slachtofferschap, zowel wat betreft de kwantitatieve aspecten van de problematiek als wat betreft de kwalitatief-inhoudelijke zijde ervan.5 De meest recente gegevens omtrent victimisering, de gevolgen ervan en de impact van de aanpak ervan werden voornamelijk verzameld in het kader van victimologische studies onder leiding van Hebberecht6, Peters en Goethals7, de Veiligheidsmonitor,... De aandacht voor het slachtoffer van misdrijven binnen de criminologie kunnen we echter het best bestuderen vanuit de verschillende wetenschapsopvattingen. We starten het overzicht vanaf de achttiende eeuw met het klassieke denken over het slachtoffer. Vervolgens staan we stil bij het individueel positivisme, het sociaal constructivisme, het feminisme en de nieuwe bestuurlijke criminologie.
1. CLASSICISME Het klassieke denken over het slachtoffer wordt sinds de achttiende eeuw toegepast op het denken over misdaad en misdaadcontrole wat tot op vandaag in belangrijke mate geconcretiseerd wordt in het Belgisch strafwetboek. De crimineel onderscheidt zich volgens deze wetenschapsopvatting niet wezenlijk van de niet-crimineel. De mens beschikt immers over een vrije wil. Hij is dus met andere woorden niet voorbestemd tot het plegen van misdrijven. Integendeel, de mens handelt rationeel. Vooraleer de crimineel echter overgaat tot het plegen van een criminele daad, wordt door hem een kosten-batenanalyse gemaakt. Wanneer blijkt dat de voordelen hierbij opwegen tegen de nadelen, 4 LEMONNE, A., VAN CAMP, T., VAN FRAECHEM, I. en VANNESTE, C., Onderzoek met betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken, X., Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, 2007, 356 p. 5 AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. en MARTIN, D., Vademecum Politiële slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002, p.11. 6 HEBBERECHT, P., LIPPENS, R., COLLE, P., FEYS, J. En VAN HOOREBEECK, B., Slachtoffers, politie en justitie. Een nationale slachtofferenquête en –analyse als basis voor de optimalisering van de effectiviteit, efficiëntie en legitimiteit van politie en justitie, Brussel, Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, 1998, 347p. 7 GOETHALS, J., en PETERS, T, De achterkant van de criminaliteit. Over victimologie, slachtofferhulp en strafrechtsbedeling, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 391p.
7
zal het misdrijf dat bij deze analyse in overweging werd genomen, worden uitgevoerd. Juist omdat hij deze afweging maakt, is het belangrijk voor de misdaadcontrole dat het afschrikkend karakter van het strafrecht wordt verhoogd. Dit houdt in dat zowel de pakkans als de strafkans moeten worden verhoogd om de mens ervan te weerhouden misdrijven te plegen. Men moet er immers voor zorgen dat de nadelen opwegen tegenover de voordelen in de kosten-batenanalyse, zodat minder mensen zullen overgaan tot het plegen van criminaliteit. Volgens het classicisme is het slachtoffer een soort passief wezen. Het maakt immers het voorwerp uit van het straffeit en ondergaat hiervan de gevolgen en het daarmee samenhangende onrechtmatig leed. Het slachtoffer krijgt een vermoeden van onschuld toegekend. Het speelt immers geen rol in het ontstaan en de uitvoering van de strafdaad. Wanneer dit echter wel het geval is, wordt er meestal geen juridisch gevolg aan gegeven tenzij in bepaalde omstandigheden zoals bijvoorbeeld een rechtvaardigingsgrond. Objectieve kenmerken van het slachtoffer zoals de leeftijd, het geslacht enzovoort kunnen de strafbaarheid van het feit bepalen en een invloed hebben op de zwaarte van de straf.8
2. INDIVIDUEEL POSITIVISME Het individueel-positivistisch gedachtengoed wordt sinds de negentiende eeuw toegepast op de studie van de individuele misdadiger en de bestraffing van zijn gedrag. Criminaliteit wordt hierbij gezien als een eigenschap van bepaalde gedragingen en van bepaalde personen die deze gedragingen stellen. Er ontstond een nieuw mensbeeld: de gedetermineerde mens. Een misdrijf wordt niet meer beschouwd als een doelbewuste overtreding van de strafwet, maar als resultaat van een aantal causale factoren. Deze factoren kunnen van biologische, psychologische, psychiatrische of sociale aard zijn. De mens beschikt aldus niet meer over een vrije wil, hij wordt gedetermineerd tot plegen van crimineel gedrag door deze verschillende factoren. De crimineel onderscheidt zich wezenlijk van de niet-crimineel. De aandacht die het classicisme had voor de objectieve zwaarwichtigheid van een misdrijf wordt verschoven naar de persoonlijkheid van de delinquent. Er ontstond hierbij een nieuwe grondslag voor strafrechtelijke interventie: de sociale gevaarlijkheid van de delinquent werd belangrijk. De theorie van het sociaal verweer vond hier zijn ingang. De maatschappij moest beschermd worden tegen misdadigers. Het strafrecht en de bestraffing werden gebruikt om dit doel te bereiken. De straf, die tevens ook preventief kon worden uitgesproken, 8 HEBBERECHT, P., ‘Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis’, in BALCAEN, A., DE KIMPE, S., DEVROEY, K., GOUDRIAAN, H., HEBBERECHT, P., PONSAERS, P., SNEIDERS, E., VANDER BEKEN, T., VANDE WALLE, G. en VERMEULEN, G., (eds.), Update in de criminologie. Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, Mechelen, Kluwer, 2006, 3-21.
8
moest duren tot wanneer de sociale gevaarlijkheid van de delinquent stopt. Aangezien men dit niet op voorhand kon weten, was de bestraffing van onbepaalde duur. De schuldnotie werd hier ingeruild voor de gevaarnotie. Het slachtoffer wordt door de individueel positivisten niet langer beschouwd als een passief wezen, maar als een echt, levend wezen dat tussenkomt in de dynamiek van het misdrijf. Het individueel-positivistisch gedachtengoed inzake de rol van het slachtoffer leidde tot een nieuwe wetenschappelijke discipline: de victimologie.9
3. SOCIAAL CONSTRUCTIVISME Het sociaal constructivisme wordt vanaf de jaren 1960 toegepast op de studie van de misdaad en misdaadcontrole. Volgens dit wetenschapsprogramma is de sociale realiteit sociaal geconstrueerd. Ook criminaliteit is geen objectief gegeven, maar een sociale constructie. Het is niet langer een eigenschap van bepaald gedrag of van personen die dat bepaalde gedrag stellen, maar een maatschappelijke reactie op dat gedrag en op deze personen. Crimineel gedrag verschilt niet wezenlijk van niet-crimineel gedrag. Het verschil zit hem namelijk in de maatschappelijke reactie op dat gedrag. Hieruit ontstonden de begrippen primaire en secundaire deviantie. Bij primaire deviantie heeft de dader nog een normale persoonlijkheid, maar bij secundaire deviantie ziet hij zichzelf als een deviant door de sociale reactie en de reactie van politie en justitie op zijn gedrag. Slachtofferschap van een individu is inherent verbonden aan bepaalde vormen van benadeling, maar is tevens een eigenschap die wordt opgelegd door de politie, justitie en media. Naar analogie spreekt men hier over primaire en secundaire victimisatie. Primaire victimisatie is een persoon fysisch, psychisch en/of materieel benadelen. Voornamelijk de secundaire deviantie, de reactie van de omgeving en de strafrechtsbedeling op dat slachtofferschap, is een ernstige ingreep in het leven van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt hier echter voor de tweede keer gevictimiseerd. De laatste twintig jaar wordt gepleit voor een betere positie van het slachtoffer en conflictreguleringsmodellen. Hieruit ontstond het herstelgericht justitiemodel, ‘Restorative Justice' genaamd, waarbij de aandacht voornamelijk gaat naar slachtoffers, daders en de gemeenschap.10
4. FEMINISME In het feministische wetenschapsprogramma speelt het concept ‘gender’ een belangrijk rol. Dit begrip verwijst naar de cultureel en sociaal bepaalde verschillen tussen mannen en vrouwen. 9 ROOSE, R., BOUVERNE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W. en VANACKER, J., Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 11-19. 10 HEBBERECHT, P., ‘Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis’, 3-21.
9
Biologische verschillen komen hier niet aan bod, daarbij is het concept ‘sekse’ van belang. Toch zijn er een aantal kritieken van de feministische critici uit de late jaren 1960 en de beginjaren 1970. De eerste kritiek heeft betrekking op het feit dat de meeste criminologische theorieën zich bijna uitsluitend richten op mannelijke daders. Theorieën die vrouwencriminaliteit verklaarden, deden dit vanuit theorieën die werden opgesteld om crimineel gedrag van mannen te verklaren. Daarnaast kwam er kritiek op de vooroordelen en de stereotypen waarmee vrouwen omschreven werden binnen de criminologie. Zo werd er af en toe een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de goede en de slechte vrouw. De goede vrouw werd gezien als een passieve, gehoorzame en kuise vrouw terwijl de criminele vrouw eerder werd omschreven als agressief, onkuis en opstandig. Een andere vorm van kritiek was dat de criminologie weinig aandacht schonk aan slachtoffers van misdrijven. Wanneer vrouwen het slachtoffer waren van criminaliteit, kregen ze ook vaak de schuld ervan. Dit gebeurde voornamelijk bij vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld. Verder bekritiseerden ze ook de verschillende strafrechtelijke afhandeling bij man en vrouw. Vrouwen zouden vaak milder bestraft worden dan mannen. Latere feministische theorieën probeerden aan deze kritieken tegemoet te komen. Er ontstond bijvoorbeeld een nieuwe benaderingswijze omtrent het slachtofferschap van de vrouw. De vrouw werd hier een zichtbaar slachtoffer van gewelddelicten waarbij men het denkpatroon van de vrouw en haar ervaringen trachtte te begrijpen en te verklaren.11
5. NEOLIBERALISME Vanaf de jaren 1970 ontstond de ‘nieuwe bestuurlijke criminologie’. Dit is het eindproduct van de integratie van classicistische en sociaal-positivistische inzichten. De aandacht van deze criminologen gaat niet meer voornamelijk naar de oorzaken van criminaliteit omdat deze relatief onbelangrijk zijn om criminaliteit en zijn evolutie te verklaren. Daarenboven is het onmogelijk in te spelen op al deze oorzaken om zo criminaliteit te bestrijden. Men gaat zich daarentegen meer focussen op gelegenheidsfactoren die kunnen verklaren waarom mensen overgaan tot het plegen van criminaliteit en waarom mensen het slachtoffer ervan worden. Meer specifiek gaat men de spreiding van slachtofferschap naar tijd en ruimte bekijken waarin daders een centrale rol spelen.12 De rationele keuzetheorie tracht een antwoord te bieden op de vraag hoe daders zullen reageren op situaties die hen de gelegenheid bieden om over te gaan tot crimineel gedrag. Volgens deze theorie zal een individu als rationeel wezen een kosten-batenanalyse maken alvorens over te gaan tot crimineel gedrag. De mens is dus een wezen met een vrije wil, hij kiest er bewust voor om 11 DALY, K., ‘Feminist Perspectives in Criminology: A Review with Gen Y in Mind’, in MCLAUGHLIN, E. en NEWBURN,T., (eds.), The Sage Handbook of Criminological Theory, London, Sage, 2010, 225-246. 12 HEBBERECHT, P., ‘De ICVS in een theoretische, methodologische en breed maatschappelijke context’, Tijdschrift voor Criminologie, 2001, 192-198.
10
criminaliteit te plegen en draagt hiervoor de verantwoordelijkheid. Slachtoffers worden volgens de nieuw bestuurlijke criminologie ook opgevat als individuen met rationele keuzemogelijkheden, ook zij zijn vrij en dragen de verantwoordelijkheid voor hun daden. Objectieve factoren zoals geslacht en etnische afkomst kunnen enkel risicoverhogende factoren zijn in slachtofferschap.13 De routineactiviteitentheorie omschrijft hoe bepaalde routine-activiteiten en levensstijlen kunnen leiden tot gelegenheden om criminaliteit te plegen. (Zie infra) Om slachtofferschap te voorkomen wordt er vooral aandacht besteed aan situationele –en technopreventie. Dit moet de kansen op slachtofferschap verminderen door de gelegenheden te reduceren. De preventiekosten zelf situeren zich zowel op publiek als op privaat niveau.14
C. Omvang van slachtofferschap van criminaliteit De omvang van het slachtofferschap van criminaliteit bespreken we aan de hand van de resultaten van de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Deze wordt georganiseerd door de projectgroep ‘Veiligheidsmonitor’ binnen de dienst Beleidsgegevens van de Directie van de Nationale Gegevensbank. Het omvat een gestandaardiseerd telefonisch bevolkingsonderzoek waarin de deelnemers worden bevraagd over buurtproblemen, onveiligheidsgevoelens, slachtofferschap, aangiftebereidheid, contacten met politiediensten, de werking van de politiediensten en de achtergrondkenmerken van de respondent zelf. Het voordeel van de resultaten van de Veiligheidsmonitor is dat het 'dark number' in rekening wordt gebracht. Dit zijn delicten waarvan geen melding of aangifte gedaan is bij de politie. Eerst en vooral bekijken we het percentage slachtoffers in België in 2008 per delictsoort. Het totaal is gelijk aan 100% van de slachtoffers op niveau van het huishouden.
13 ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 30p. 14 HEBBERECHT, P., ‘De ICVS in een theoretische, methodologische en breed maatschappelijke context’, 192-198.
11
FIGUUR 1: Percentage slachtoffers per delict – niveau huishouden in België 2008 – Bron: Veiligheidsmonitor 2008-2009 Uit deze bevraging blijkt dat respondenten of de leden van hun huishouden het vaakst slachtoffer worden van vernielingen aan hun auto. Doorheen de jaren blijkt het aantal slachtoffers van dit delict steeds het hoogst te liggen in vergelijking met de andere delicten. Een significante daling ten opzichte van de resultaten van de Veiligheidsmonitor van 2006 kunnen we vaststellen voor de delicten vernieling en diefstal uit de auto, ook al vormen deze nu nog een groot aandeel.15 Vervolgens bekijken we de grafiek die het percentage slachtoffers weergeeft in ons land op persoonsniveau in 2008. Het totaal is gelijk aan 100% van de slachtoffers op persoonsniveau.
15 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Analyse van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 57p.
12
FIGUUR 2: Percentage slachtoffers per delict – persoonsniveau in België 2008 – Bron: Veiligheidsmonitor 2008-2009
Het aantal slachtoffers dat bedreigd werd met fysiek geweld vormen het grootste aandeel in het totale slachtofferschap op persoonsniveau in 2008. Dit is tevens de categorie waarbij men de laatste jaren de grootste stijging kan waarnemen. Daarnaast zijn het aantal slachtoffers van de delicten fysiek geweld, seksuele delicten en van de categorie ‘andere misdrijven’ significant toegenomen.16
16 Ibid, 57p.
13
1.2.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN A. Definiëring begrip woninginbraak Aangezien de term ‘woninginbraak’ niet in het strafwetboek terug te vinden is, zullen we ons bij de definiëring en afbakening van dit fenomeen richten tot de door politie en justitie gebruikte criminele figuur ‘woninginbraken’. Deze omschrijft woninginbraken als een ‘diefstal in een woning met verzwarende omstandigheden’. Het gaat hier met andere woorden over een diefstal met braak, inklimming of valse sleutels met of zonder geweld in een woning. De term ‘woning’ omvat huizen, appartementen, flats, garages enzovoort, maar geen serres, tuinhuisjes, tenten,... Aldus opteren we voor de strikte definiëring van de criminele figuur ‘woninginbraken’.
B. Omvang slachtofferschap van woninginbraken Met 16,5% maakt het percentage slachtoffers van pogingen tot woninginbraak (10,40%) en woninginbraken zelf (6,10) een groot deel uit van het totale slachtofferschap op het niveau van het huishouden.17 Het is dan ook niet verwonderlijk dat eigendomsdelicten als prioritair crimineel fenomeen opgenomen zijn in het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011. Hierbij dient men zich in belangrijke mate te focussen op het fenomeen van de rondtrekkende dadergroepen. Deze zouden namelijk voor een groot aantal van deze woninginbraken verantwoordelijk zijn. (Zie infra)
C. Achtergrondkenmerken van slachtoffers van woninginbraken Slachtofferschap van woninginbraken heeft meestal betrekking op meer dan één persoon, namelijk op het hele huishouden. Om de achtergrondskenmerken te beschrijven concentreren we ons op de beroepsactiviteit en het opleidingsniveau van het gezinshoofd. Cijfers omtrent andere achtergrondkenmerken werden niet vrijgegeven in de criminaliteitsstatistieken van de federale politie, noch in de resultaten van de Veiligheidsmonitor. Ongeveer 63% van de slachtoffers zijn actief, 10% niet actief en 27% gepensioneerd. Daarnaast blijkt ongeveer 43% van de gezinshoofden een diploma hoger onderwijs te hebben behaald, 35% een diploma hoger secundair onderwijs en 22% een diploma lager secundair of een lager diploma.18
17 Ibid, 57p. 18 Ibid, 57p.
14
D. Impact van woninginbraken op de slachtoffers ervan Vanaf 1970 ontstonden er meer en meer studies die de gevolgen van allerhande criminaliteit voor de slachtoffers trachtten te beschrijven. Deze gevolgen kunnen allerhande vormen aannemen. Deze kunnen onder andere van emotionele, fysieke en financiële aard zijn. Daarnaast wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen gevolgen die onmiddellijk voelbaar zijn en gevolgen die pas later tot uiting komen. De impact van woninginbraken uit zich niet bij alle slachtoffers op dezelfde manier en is bij alle slachtoffers niet even groot. De impact van woninginbraken zou groter zijn op mannen dan op vrouwen en dan specifiek voor gescheiden vrouwen, alleenstaande vrouwen en weduwes. Daarnaast is de impact voor oudere mensen, armere mensen en huurders over het algemeen hoger. Mensen onder de dertig zouden er minder hinder van ondervinden. Op kinderen, uitgezonderd erg jonge kinderen, zou de impact eveneens groter zijn. Wanneer we de gezinsstructuur in beschouwing nemen, merken we dat de gevolgen van een woninginbraak zwaarder doorwegen bij gezinnen met kinderen en éénoudergezinnen. De gevolgen van inbraken in vakantie -of weekendhuisjes blijken even zwaar door te wegen dan inbraken in de hoofdverblijfplaats. De eigenaars voelen zich immers machteloos en kunnen hun vakantie -of weekendhuisje niet het hele jaar door beschermen. Bovendien ondermijnt het vaak de rust die men daar dikwijls gaat opzoeken.19
1. PSYCHISCHE GEVOLGEN Vele slachtoffers van woninginbraken hebben psychologische gevolgen. Kwaadheid, shock, angst, slaapproblemen en wenen zijn de meest voorkomende klachten. Deze klachten variëren naarmate er overdag of ’s nachts werd ingebroken en naarmate de bewoners al dan niet thuis waren. De impact van de inbraak blijkt nog groter wanneer er ’s nachts werd ingebroken en er slechts één van de bewoners thuis was. De angst heeft voornamelijk betrekking op de vrees dat er een tweede keer zal worden ingebroken; men voelt zich na de inbraak niet meer veilig in de woning. Bovendien zijn vele mensen bezorgd om het feit dat juist in hun huis werd ingebroken en dat hun persoonlijke spullen doorzocht werden door een vreemde die hun huis binnendrong. Ze blijven vaak met vele vragen zitten zoals: 'werd ik op voorhand door de inbreker geschaduwd?, is de schade te herstellen?,...'. Er is eveneens kwaadheid bij de slachtoffers te bemerken omwille van de emotionele waarde der gestolen voorwerpen of de kostprijs ervan.20 19 MAWBY, R.I., Burglary, Devon, Willan Publishing, 2001, 37-50. 20 MAGUIRE, M., ‘Impact of burglary upon victims’, British Journal of Criminology, 1980, 261-275.
15
2. FINANCIËLE GEVOLGEN De financiële gevolgen van woninginbraken variëren zeer sterk. Gemiddeld wordt er ongeveer 500 euro buitgemaakt. Afhankelijk van de waarde en de hoeveelheid gestolen goederen kan het financieel verlies al vlug oplopen tot enkele duizenden euro's. De kosten van de woninginbraak worden in principe terugbetaald door de verzekering; in geval van niet-verzekering blijven ze ten laste van het slachtoffer. Terugbetalingen door de verzekeringsmaatschappijen dekken meestal de volledige lading niet; soms wordt de terugbetaling geweigerd. Dit blijvend financieel verlies wordt ingeval van werkonbekwaamheid ten gevolge van fysisch en of psychisch leed enkel nog groter door het inkomstenverlies. De financiële gevolgen van woninginbraken blijven niet alleen beperkt tot gestolen voorwerpen of inkomstenverlies; de schade toegebracht aan de woning dient eveneens in rekening te worden gebracht. Wat de schade betreft dient ook hier opgemerkt dat terugbetaling afhankelijk is van het al dan niet verzekerd zijn en dat de volledige vergoeding van de schade door de maatschappij een heikel punt blijft.21
3. GEVOLGEN OP LANGERE TERMIJN De angsten van slachtoffers van seksuele en gewelddelicten blijven meestal over een langere termijn aanwezig. Ook bij slachtoffers van woninginbraken blijken de angstgevoelens significant hoger dan bij personen die niet het slachtoffer geworden zijn van een misdrijf. Tevens blijken deze vaak ook nog op langere termijn aanwezig te zijn. Helaas beginnen deze angsten dan soms een effect te hebben op het gedrag van slachtoffers waardoor de levenskwaliteit er heel wat moet aan inboeten. Ze ervaren continu angstgevoelens wanneer zij hun woning onbewaakt moeten achterlaten. Het slachtofferschap verhoogt daarenboven de kans op verhuizen binnen de twaalf maand met 12%. Bij inwoners die het slachtoffer werden van een herhaalde inbraak ligt dit percentage nog hoger. Armere mensen, die de middelen niet hebben om te verhuizen, voelen zich vaak gevangen in een omgeving die ze als onveilig ervaren.22
E. Meest gestolen bezittingen van slachtoffers van woninginbraken Onderstaande grafiek geeft aan welke de meest gestolen bezittingen zijn van slachtoffers van woninginbraken in ons land. Deze cijfers zijn gebaseerd op de criminaliteitsstatistieken van de Federale Politie. 21 X., Investigating the practical support needs of burglary victims, London, Victim Support National Office, 2005, 1115. 22 MAWBY, R.I., o.c., 37-50.
16
FIGUUR 3: Meest gestolen bezittingen van slachtoffers bij woninginbraken in België 2009 – Bron: Criminaliteitsstatistieken Federale Politie – CGOP/Beleidsgegevens
Uit de grafiek blijkt dat de meest gegeerde buit juwelen, uurwerken en geld is. Allerhande multimedia, computers met toebehoren, fotoapparatuur, GSM-toestellen, kledij, sleutels, identiteitskaarten en of paspoorten en bankkaarten en of kredietkaarten vervolledigen de top tien van meest gestolen bezittingen van slachtoffers van woninginbraken. Daarnaast worden echter ook in mindere mate weliswaar antieke spullen, goud, camera’s, alcohol, aandelen of andere waardevolle papieren, elektrische toestellen, wapens en dergelijke meer gestolen. Geld en juwelen zijn de favoriete buit van vele inbrekers omwille van de waarde ervan. Ze zijn tevens licht van gewicht en gemakkelijk weg te steken. Grotere spullen zijn opvallend en moet men kunnen transporteren. Het risico op identificatie is groter als men een vluchtvoertuig gebruikt. Vele daders kiezen er dan ook voor om te voet te gaan. Daders met een drugsverslaving of een alcoholverslaving kiezen meestal voor geld en juwelen omdat ze het huis niet grondig doorzoeken, maar zo snel mogelijk iets van waarde te pakken willen krijgen. Sommige inbrekers houden de buit, terwijl de meeste anderen trachten de spullen die ze gestolen hebben te verkopen. Ze verkopen deze spullen zelf op straat, in kleine winkeltjes of aan helers die deze spullen dan op hun beurt doorverkopen. Anderen ruilen de gestolen goederen dan weer voor drugs of andere goederen.23
23 WEISEL, D.L., Burglary of single-family houses, Washington, COPS, 2002, 13-14.
17
Het gebeurt wel vaker dat er ingebroken wordt op vraag, al dan niet naar aanleiding van tips. Het voordeel voor de inbrekers is dat deze zeker zijn van een afzetmarkt voor hun gestolen goederen. De kans dat de gestolen goederen door de politie worden teruggevonden bij de dader wordt dan immers gereduceerd. Toch zijn er ook nadelen verbonden aan het inbreken op vraag. Het stelen van antiek bijvoorbeeld is geen evidente zaak; alles dient immers zorgvuldig te worden ingepakt zodat de goederen niet beschadigd worden, en het inpakken is tijdrovend. Bovendien is het niet altijd zo dat de gezochte goederen aanwezig zijn in de woning.24
24 VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., Inbreken is mijn vak. textuur en praktijk van woninginbraak, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 132-135.
18
1.3 HET PATROON VAN SLACHTOFFERSCHAP NAAR RUIMTE 1.3.1 SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR RUIMTE Misdrijven worden meestal niet gepleegd op willekeurige plaatsen en zijn geografisch niet gelijkmatig verspreid. In sommige buurten zijn er als het ware hotspots van criminaliteit waar te nemen, terwijl in andere buurten het aantal slachtoffers van criminaliteit beperkt blijft. Daarom worden de theoretische invalshoeken besproken die van belang zijn om te situeren waar personen (eventueel als eigenaar van objecten) het slachtoffer kunnen worden van criminaliteit. Het onderzoek naar de ruimtelijke spreiding van criminaliteit kent een lange geschiedenis. Guerry en Quetelet worden gezien als de grondleggers van de geografische criminologie door hun baanbrekende studies terzake. In hun voetsporen ontstonden tal van studies waarin men constateerde dat criminaliteit niet gelijkmatig verdeeld is over verschillende zones. Men ging zoeken naar de factoren die deze vaststelling konden verklaren. In het begin van de twintigste eeuw ging men zich vooral toespitsen op het geografisch niveau van de stad en het platteland. Door de toenemende urbanisering verschoof de aandacht echter naar het niveau van de stad en trachtte men de verschillen in criminaliteitsniveau van de verschillende buurten te beschrijven en te verklaren. In studies die de verschillen verklaren in de hoeveelheid criminaliteit op niveau van de stad en meer specifiek op niveau van de buurten zijn grosso modo twee hoofdstromen te onderscheiden. Meer bepaald de sociale desorganisatiebenadering en de gelegenheidsbenadering.25
A. Routine-activiteitentheorie De routine-activiteitentheorie, die we kunnen omschrijven als een macro-theorie en een gelegenheidsbenadering, geeft specifiek aandacht aan de plaats waar een misdrijf plaatsvindt. Een criminele gebeurtenis is het resultaat van drie onontbeerlijke factoren. Eerst en vooral moet er een gemotiveerde dader zijn, daarnaast moet er ook een aantrekkelijk target zijn. Wanneer deze twee op hetzelfde moment op dezelfde plaats zijn en er is geen aanwezigheid van controlemechanismen, is er een misdrijf mogelijk. Het target kan een persoon of een plaats zijn. De plaats van het target in de ruimte en de tijd waarop de dader bij het target is, bepalen de waarschijnlijkheid van de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Bij het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, de zogenaamde routineactiviteiten, zoals werken, uitgaan en winkelen, zijn er niet altijd controlemechanismen (derde factor) aanwezig. Door deze afwezigheid is het mogelijk dat de dader in de verleiding komt 25 MUSTERD, S. en GOETHALS, A., De invloed van de buurt, Amsterdam, SISWO, 1999, 119p.
19
om misdrijven te plegen.26
B. Woonplaats versus plaats delict Distance decay of het zogenaamde afstandsverval is een bekend verschijnsel in de studie van het ruimtelijk gedrag van misdrijfplegers. Volgens dit verschijnsel zou de frequentie van de gekozen bestemmingen om misdrijven te plegen afnemen met de afstand tot de woonlocatie van de dader. Het afstandsverval wordt met andere woorden gebruikt om de afstand tussen de woning van de dader tot de pleegplaats van zijn of haar misdrijf te karakteriseren. Zo blijkt dat mishandeling vaak op korte afstand van de woonomgeving van de dader plaatsvindt, gevolgd door woninginbraken, overval en autokraak. De reden waarom het afstandsverval van mishandeling relatief klein is, is de aanwezigheid van mishandeling in de woning van de dader zelf.27 Verdachten plegen niet alleen vaak misdrijven in hun eigen woonomgeving, maar ook in hun voormalige woonbuurten. Dit is voornamelijk het geval wanneer de daders minstens twee jaar verbleven in hun voormalige woonbuurt en naarmate het minder dan twee jaar geleden is dat ze verhuisden. De kans dat men een misdrijf pleegt in de huidige of de voormalige woonomgeving is ongeveer 22 keer groter dan het plegen van een misdrijf in een omgeving waar men nooit heeft gewoond.28 De verklaring hiervoor ligt in het feit dat daders op de hoogte zijn van de fysieke en de sociale kenmerken van deze woonomgevingen zoals mogelijke doelwitten, de lokale infrastructuur en de gebruikelijke vormen van toezicht en controle. Deze leren ze kennen via hun verplaatsingspatronen en terugkerende activiteiten. De zogenaamde awareness space van een persoon bestaat uit de locaties waar iemand vaak vertoeft, de routes die een persoon tussen deze locaties aflegt en het gebied dat binnen het gezichtsveld ligt van deze locaties en routes. Wanneer een persoon verandert van job, dan zal de awareness space langzaam mee veranderen. Men leert automatisch de locatie van de nieuwe werkplek beter kennen en de route hiernaartoe waarbij de kennis omtrent de vorige werkplaats en de route erheen langzaam aan vervagen. Verhuizen leidt echter tot een meer ingrijpende verandering van de awareness space aangezien de woning het middelpunt ervan uitmaakt.29 Woonbuurten waar veel daders wonen hebben dus doorgaans te maken met een groter aantal delicten en dus ook met een groter aantal slachtoffers. 26 FELSON, M. en CLARKE, R.V., ‘Opportunity Makes the Thief. Practical theory for crime prevention’, Police Research Series, 1998, 1-36. 27 BERNASCO, W., ‘Woongeschiedenis en de keuze van een plaats delict. Plegen daders misdrijven in hun voormalige woonbuurten?’, NSCR, 2008, 1-15. 28 BERNASCO, W., ‘A sentimental journey to crime: effects of residential history on crime location choice.’, Criminology, 2010, 389-416. 29 KOOISTRA, T. en BERNASCO, W., ‘Misdrijf vaak in voormalige woonbuurt dader. Terug naar vertrouwd terrein.’, Secondant, 2010, 6-11.
20
Een techniek die gebruik maakt van het distance decay-verschijnsel is de geografische daderprofilering. Het is een analysesysteem voor de politie ontwikkeld in Amerika. Dit systeem beperkt zich meestal tot daders met een vaste woon- of verblijfplaats die seriedelicten plegen zoals bijvoorbeeld brandstichting of zedendelicten. Aan de hand van de locaties waar de delicten gepleegd werden en hun veronderstelde onderlinge samenhang, bepaalt een analist het meest waarschijnlijke woongebied van de dader. Op basis daarvan kunnen dan databases van de politiediensten worden doorzocht. Met de resulaten daarvan kan men het opsporingsproces vergemakkelijken. Ondertussen wordt deze techniek in steeds meer landen ingezet zoals o.a. in Canada en het Verenigd Koninkrijk.30
C. Buurtkenmerken en de kans op slachtofferschap Uit studies blijkt dat er een ongelijkmatige spreiding is van slachtofferschap van criminaliteit tussen verschillende buurten. Deze ongelijke spreiding is het resultaat van verschillen in buurtkenmerken die soms meer specifiek te vertalen zijn in verschillen in kenmerken van de bewoners van de buurt. Zo hebben alleenstaanden en jongeren een grote kans om het slachtoffer te worden van gewelddelicten. Het is dan ook logisch dat er meer slachtoffers zullen zijn van gewelddelicten in buurten waar er veel jongeren en alleenstaanden gehuisvest zijn. Aangezien het aandeel van jongeren en alleenstaanden meestal hoog is in compacte stedelijke gebieden, is de kans daar groter om slachtoffer te worden van gewelddelicten. Alleen wanneer de inwoners van een bepaald gebied een hogere kans hebben om slachtoffer te worden en dit los staat van hun individuele levensstijl en routineactiviteiten, hebben de kenmerken van de buurt een zelfstandige invloed op de kans tot slachtofferschap van criminaliteit.31 De sociale desorganisatietheorie wordt voornamelijk gebruikt wanneer men de relatie tussen buurtkenmerken en criminaliteit onderzoekt. Shaw en McKay worden beschouwd als de grondleggers van deze theorie. In de sociale desorganisatietheorie gaat men ervan uit dat er weinig sociale cohesie is in buurten met een lage economische status, waar veel immigranten wonen en de bevolkingssamenstelling snel verandert. Controlemechanismen, zowel van formele als van informele aard, die de criminaliteit in de buurt moeten tegengaan, zouden daardoor niet meer werken. Naarmate een buurt meer sociaal gedesorganiseerd wordt, stijgt het criminaliteitsniveau.32 30 TE BRAKE, G. en VAN DEN BRINK, J., ‘Geografie van de dader in kaart gebracht.’, TNO Magazine, 2009, 25. 31 WITTEBROOD,K., Slachtoffers van criminaliteit. Een inleiding in de victimologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 77-81. 32 BURSIK, R.J. en GRASMICK, G.H., Neighborhoods and crime. The dimension of effective community control, San Francisco, Lexington books, 1993, 226p.
21
Een hoge sociaal-economische status houdt in dat de meeste inwoners van een bepaalde buurt beschikken over een aantal centrale maatschappelijke goederen. Een (relatief hoge) opleiding, werk en inkomen zijn een aantal zaken die de (relatief) hoge levensstandaard bepalen van deze inwoners. Buurten waarin de bewoners veelal een lage sociaal-economische status hebben, worden voornamelijk getypeerd door inwoners waarvan er velen een lage opleiding genoten hebben en/of weinig werk hebben en/of een laag inkomen hebben. In buurten waar er concentraties zijn van inwoners met een lage sociaal-economische status is er sprake van een verhoogd risico op slachtofferschap. Deze status hangt meestal samen met relatief weinig sociale contacten tussen de bewoners. Het gebrek aan sociale cohesie is onder andere te bemerken in de minimale deelnemingsgraad van de populatie aan lokale activiteiten, het gebrek aan onderling vertrouwen en het gebrek aan vertrouwen in lokale overheden en formele controlemechanismen. Door dit gebrek aan vertrouwen in formele en informele controlemechanismen ontstaat er een aantrekkelijke broeihaard voor criminaliteit in deze zogenaamde achterstandswijken.33
D. Differentiatie in slachtofferschap tussen verschillende landen In 2004-2005 werden in het kader van ‘The International Crime Victim Survey’ in dertig landen mensen ondervraagd over hun ervaringen met slachtofferschap en daaraan gerelateerde onderwerpen tijdens het afgelopen jaar. De meeste van deze landen zijn westerse geïndustrialiseerde landen. Gemiddeld werd meer dan 15 % van de inwoners van een land het slachtoffer van criminaliteit. In Ierland, Engeland en NieuwZeeland was het aantal slachtoffers het hoogst, België werd elfde in de rangschikking en in Spanje, Japan en Hongarije waren de cijfers het laagst. Naar mogelijke verklaringen voor het feit dat de spreiding van slachtofferschap over verschillende landen varieert is al veel onderzoek gedaan. Dit onderzoek werd hoofdzakelijk uitgevoerd aan de hand van politieregistraties. Dit maakt een vergelijking tussen landen erg moeilijk daar deze registratiesystemen verschillen vertonen in elk land. Bovendien zullen lang niet alle slachtoffers aangifte doen van hun slachtofferschap. Aangezien er in ‘The International Crime Victim Survey’ ook wordt gevraagd naar slachtofferschap dat niet bij de politie gemeld werd, en er voor elk delict werd gewerkt met gestandaardiseerde vragenlijsten per delict, kan men op een meer betrouwbare wijze nagaan met welke sociale omstandigheden het slachtofferschapscijfer samenhangt. Deze survey werd reeds verschillende 33 VAN WILSEM, J., WITTEBROOD, K. en DE GRAAF, N.D., ‘Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit. Een studie naar de effecten van sociaal-economische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten’, Mens en Maatschappij, 2003, 4-21.
22
malen uitgevoerd waardoor vergelijkingen ook mogelijk zijn over relatief lange periodes.34 Uit een landenvergelijkend onderzoek van Van Wilsem blijkt dat de landen waar de inkomensongelijkheid groter is, kampen met een hoger aantal slachtoffers van criminaliteit. Het aantal echtscheidingen zou daarnaast gerelateerd zijn aan minder sociale controle waardoor het criminaliteitscijfer stijgt. Dit geldt voornamelijk voor de gewelddelicten en diefstal. Het bruto nationaal product zou er op zijn beurt dan weer voor zorgen dat deze delicten meer voorkomen in landen met welvaart en de hiermee samenhangende aantrekkelijke doelwitten.35 We kunnen hieruit besluiten dat naast individuele kenmerken ook de sociale context van inwoners belangrijk is voor het verklaren van geografische verschillen in het aantal slachtoffers van criminaliteit. De sociale desorganisatietheorie is een belangrijke theorie in de verklaring van de verschillen in slachtofferschap tussen verschillende buurten en landen. De factoren sociaaleconomische status, het aantal inwonende immigranten en de residentiële mobiliteit verklaren het gebrek aan sociale cohesie en het niet werken van de controlemechanismen in een bepaalde wijk.
34 VAN DIJK, J., VAN KESTEREN, J. en SMIT, P., Criminal Victimisation in International Perspective. Key findings from the 2004-2005 ICVS and EU ICS, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 293. 35 VAN WILSEM, J., ‘Verschillen in slachtofferschap van criminaliteit tussen 27 landen’, Tijdschrift voor Criminologie, 2001, 158-180.
23
1.3.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR RUIMTE Wanneer een inbreker besloten heeft over te gaan tot het plegen van een inbraak, dan zal deze meestal niet plaatsvinden bij de eerste de beste gelegenheid die zich voordoet. Integendeel, in 92% van de gevallen zal de dader vooraf een gebied uitzoeken en pas nadien een specifiek target (of targets) selecteren binnen dat gebied. Dit blijkt ook uit het feit dat het merendeel van de daders hulpmiddelen meeneemt zoals een koevoet, een zaklamp, een glassnijder enzovoort. Daarenboven wordt er een duidelijke taakverdeling afgesproken wanneer er twee of meer daders samenwerken om de klus te klaren.36 Inbrekers die op zoek gaan naar een geschikt target om in te breken, houden rekening met een aantal criteria die men grosso modo kan onderbrengen in drie grote categorieën: toegankelijkheid, pakkans en buit. Deze verschillende criteria interageren met elkaar.
A. Vertrouwdheid met en voordelen van de ligging van het doelwit We verwijzen hier naar het verschijnsel ‘distance decay’ (zie supra). Aangezien inbrekers het liefst een target zoeken in een gebied dat hen vertrouwd is en waarvan ze de voordelen en de nadelen kennen, kiezen ze vaak voor een pand dat dicht bij hun huidige woonplaats ligt. Soms opteren ze voor een vorige woonplaats, tenminste wanneer ze daar voldoende lang gewoond hebben om het gebied te leren kennen. Hoe verder men zich van de woonplaats begeeft, hoe kleiner de kans wordt dat daar een bestemming wordt gekozen. Oudere daders begeven zich wel verder weg van hun woonplaats om inbraken te plegen. Zij zijn meer dan hun jongere collega's begaan met het feit dat de kans op herkenning tijdens de inbraak groter is wanneer zij de inbraak dichter bij hun woonplaats plegen. Het is echter wel zo dat de daders een bufferzone voorzien rond hun eigen woonplaats om de pakkans te verkleinen. Het vertrouwd zijn met een bepaalde omgeving komt voort uit het feit dat een woonplaats het punt is van waaruit men vertrekt om routineactiviteiten uit te voeren zoals werken, winkelen,... Men kan zich echter de vraag stellen waarom niet alle inbrekers hun inbraken plegen op een nog grotere afstand van hun woonplaats om de pakkans nog meer te reduceren. De verklaring hiervoor is de rationele keuzetheorie. De daders maken een soort kostenbatenanalyse waaruit blijkt dat een verplaatsing tijd, geld en inspanningen kost. Jongere inbrekers beschikken ook vaak enkel over een fiets of een bromfiets waardoor het moeilijker wordt om grotere afstanden af te leggen.37 Eens men bepaald heeft in welk gebied men 36 X., Woninginbraak. Motieven en werkwijzen vanuit daderperspectief, Amsterdam, Bureau Landelijk Coördinator Voorkoming Misdrijven, 1991, 9-13. 37 BERNASCO, W., ‘A sentimental journey to crime: effects of residential history on crime location choice.’,
24
zal inbreken, gaat men op zoek naar een specifiek doelwit in dat gebied. Rekening houdende met de voordelen van de ligging van de panden, kiest men vaak voor huizen die dichtbij zones liggen waar veel criminaliteit voortkomt zoals kraakpanden waar al dan niet drugsverslaafden aanwezig zijn, stations, stedelijke gebieden met shoppingcenters enzovoort. In deze gebieden is er weinig sociale cohesie en is de sociale controle dan ook kleiner. Panden langs grote doorgangswegen zijn ook gegeerde doelwitten. De huizen die langs deze grote wegen staan trekken al sneller de aandacht van inbrekers die hier passeren voor hun dagdagelijkse activiteiten. Daarenboven is het op die plaatsen moeilijker om bewoners en bezoekers te onderscheiden van potentiële daders van criminaliteit. Huizen die van deze grote doorgangswegen gescheiden zijn door fiets- en voetpaden zijn ook kwetsbaarder voor inbraken. In tegenstelling tot deze huizen zijn panden die een beperkt nabuurschap kennen zoals in doodlopende straten minder vatbaar voor inbraken aangezien de bewoners vreemden sneller zullen opmerken. Daarenboven zijn door hun beperkte doorgang de vluchtwegen beperkt. Woningen waar al eerder werd ingebroken zijn vatbaarder voor nieuwe inbraken. Ze zijn vaak kwetsbaarder door een aantal factoren, zoals het aantal bewoners en de locatie, die nu éénmaal moeilijk te veranderen zijn. Dit herhaald slachtofferschap zal verder besproken worden in het tweede hoofdstuk. Ook het fenomeen ‘besmettelijke woninginbraken’, inbraken in huizen die in de nabije omgeving staan van huizen waar reeds werd ingebroken, is hier van toepassing. Daders komen immers terug naar gebieden waar ze al eerder een succesvolle inbraak hebben gepleegd. Wanneer men echter een doelwit voor ogen had, maar aan dit huis recentelijk technopreventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming van inbraken, wordt een gelijkaardig huis gezocht dichtbij het vorige target.38
B. Aanwezigheid van bewoners De meeste inbrekers opteren voor huizen waar geen bewoners aanwezig zijn. Het is dan ook logisch dat zowat 80% van de inbraken gebeurt in ééngezinswoningen. Hierbij zijn huizen waar slechts één persoon woont, woningen van éénoudergezinnen of woningen van jonge inwoners zonder kinderen de meest gegeerde doelwitten. Vaak wordt eenvoudig getest of bewoners aanwezig zijn in het huis door even aan te bellen. Wanneer niemand de deur opent, kan men relatief ongestoord zijn gang gaan. De pakkans van de inbreker vergroot naargelang het aantal bewoners van het huis. Flatgebouwen en grote appartementsgebouwen zijn ondanks het grote aantal bewoners een gegeerd doelwit overdag gezien de anonimiteit van dergelijke gebouwen. Vreemden worden er moeilijker Criminology, 2010, 389-416. 38 WEISEL, D.L., Burglary of single-family houses, Washington, COPS, 2002, 5-13.
25
onderscheiden van bewoners.39 Er bestaat tevens een groter risico op inbraken in vakantiehuizen, weekendhuizen en huizen van vakantiegangers. Hierbij letten inbrekers voornamelijk op signalen zoals openstaande garagedeuren of post die zich opstapelt, wat betekent dat er niemand aanwezig is gedurende een langere periode. Ook huizen die tijdens de werkuren leegstaan, zijn een aantrekkelijk doelwit. Er wordt dan door de inbreker voornamelijk gelet op de afwezigheid van voertuigen op de oprit, rondslingerend tuingerief, geluiden en lichtbronnen. Tenslotte vermelden we de bewoners met een hond. Omdat deze de aandacht kunnen trekken door te blaffen wanneer er een vreemde op het terrein komt en daarenboven een fysieke bedreiging kunnen vormen voor de inbreker, worden deze woningen meestal vermeden.40
C. Zichtbaarheid of toezicht De zichtbaarheid of het toezicht bepaalt of voorbijgangers of buren het target kunnen waarnemen. De keuze van de inbreker wordt beïnvloed door het feit of men al dan niet gemakkelijk kan zien of hij het huis binnenbreekt of verlaat. Een omheining maakt een bepaald pand kwetsbaarder. Bomen of een dichte haag naast ramen en deuren, muren en hekken, architecturale fantasieën zoals traliewerk, veranda’s, verduisterende voordeuren, garages die de voordeur uit het zicht houden enzovoort zorgen ervoor dat de inbreker minder snel waargenomen wordt door omwonenden of voorbijgangers. Ook alleenstaande woningen, woningen ver van de straat, of woningen die opgetrokken zijn naast een niet bewoond perceel, onbebouwd perceel of een park verminderen de mogelijkheid dat een inbreker gezien of gehoord wordt. Een inbreker wordt tevens minder snel gezien wanneer de huizen weinig verlicht zijn door bijvoorbeeld straatverlichting of constante gevelverlichting. Bewegingsgeactiveerde veiligheidsverlichting als waarschuwing voor de inbreker in afgelegen gebieden blijkt te werken. Uiteraard is dit niet van toepassing bij inbrekers die er de voorkeur aan geven overdag te opereren. Deze geven helemaal niet om de factor licht. Hoekwoningen zijn eveneens een gegeerd doelwit voor inbrekers daar zij makkelijker toegankelijk zijn en er minder directe buren aanwezig zijn. Deze huizen worden enerzijds sneller gespot door inbrekers die op voorbereidingstocht gaan, om reden van verkeerslichten en kruispunten, anderzijds worden deze huizen ook vaker gespot door andere voorbijgangers of politie. Minder zichtbare woningen in het straatbeeld vergroten de kans op 39 KORTHALS ALTES, H.J. en VAN SOOMEREN, P., Modus operandi woninginbraken deel A: onderzoeksverslag, Amsterdam, Bureau LCVM, 1989, 136p. 40 BROWN, B.B. en BENTLEY, D.L., ‘Residential burglars judge risk: the role of territoriality’, Journal of Environmental Psychology, 1993, 51-61.
26
inbraak. Toch opteren inbrekers ook voor rijwoningen. In deze woningen wordt voornamelijk ingebroken wanneer het donker wordt omdat hierdoor de kans verkleint dat de dader wordt gezien.41
D. Toegankelijkheid tot de woning Dit criterium bepaalt de moeilijkheidsgraad bij het inbreken. Huizen waarbij daders gemakkelijk langs de zijkant van de woning of achteraan de woning kunnen inbreken zijn kwetsbaarder. Zijingangen en achteringangen zijn immers de plaatsen waar de woning het makkelijkst wordt binnengedrongen. Bij gebrek aan deze ingangen wordt bij voorrang ingebroken langs de voordeur in plaats van ramen en deuren te forceren. Steegjes die leiden naar een woning of een tuin van een woning zijn eveneens dankbaar voor inbraken. Bijkomend fungeren steegjes ook als een vlotte en veilige vluchtroute.42
E. Kwetsbare versus beveiligde woningen Logischerwijze kiezen inbrekers vaak voor huizen met weinig of geen beveiligingsvoorzieningen. Doch zijn er bepaalde inbrekers die ondanks bepaalde technopreventieve maatregelen van de bewoners toch opteren voor een inbraak in dat pand. Een nadeel voor de inbreker is wel dat dergelijke preventiemaatregelen vertraging opleveren en dat hij zo meer kans loopt om gezien te worden. Alarmen, eventueel gecombineerd met andere voorzieningen, reduceren de kans op inbraak aanzienlijk. Zo’n 27% van de daders onderneemt zelfs geen poging tot inbraak wanneer er een alarminstallatie aanwezig is. Andere vormen van maatregelen die de inbraakkans kunnen verminderen zijn: raamsloten, meerpuntensloten, lichtbronnen enzovoort.43 De kans op inbraak wordt groter wanneer de woning is gebouwd met minderwaardige materialen of de woning een oud gebouw betreft met versleten ramen en deuren. Er zijn ook nonchalante eigenaars die vergeten ramen en deuren te sluiten wanneer zij hun huis verlaten; in dit geval kan de inbreker in geen tijd het huis betreden.44
F. Potentiële buit Dit criterium spreekt voor zich; een bepaalde woning is aantrekkelijk voor een inbreker wanneer er 41 WEISEL, D.L., l.c., 5-13. 42 BOWERS, K.J., JOHNSON, S.D. en PEASE , K., ‘(Re) Victimisation risk, housing type and area: a study of interactions’, Crime Prevention and Community Safety, 2005, 7-17. 43 VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., Inbreken is mijn vak. textuur en praktijk van woninginbraak, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 137-139. 44 BROWN, B.B. en BENTLEY, D.L., l.c., 51-61.
27
voldoende indicatoren zijn dat er waardevolle spullen kunnen worden buitgemaakt of wanneer er waardevolle spullen aanwezig zijn waarvan men kennis heeft door buitenstaanders. Inbrekers letten hierbij voornamelijk op de grootte en de staat van het huis en op auto’s die geparkeerd staan voor het huis of op de oprit. Als blijkt dat er mogelijks veel waardevolle spullen aanwezig zijn, dan worden deze woningen voor de inbreker een aantrekkelijk doelwit. Uiteraard dient men rekening te houden met het feit dat er meestal meer beveiliging is voorzien bij zeer grote woningen ook al vormen deze een aantrekkelijk target.45
G. Plaatsen waar de meeste slachtoffers van woninginbraken voorkomen De meeste slachtoffers van woninginbraken komen voor in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gevolgd door Wallonië. In Vlaanderen komen de minste woninginbraken voor. Op niveau van de gemeenten en steden stellen we vast dat de meeste slachtoffers van woninginbraken gehuisvest zijn in de grote steden, Brussel en zijn randgemeenten. In de weinig verstedelijkte gebieden komen de minste slachtoffers voor.46 Qua woningstype stellen we vast dat de meeste inbraken en pogingen tot inbraak gepleegd worden in open bebouwingen (35,48%), rijwoningen (26,62%) en half open bebouwingen (16,64).47
45 X., Woninginbraak. Motieven en werkwijzen vanuit daderperspectief, Amsterdam, Bureau Landelijk Coördinator Voorkoming Misdrijven, 1991, 9-13. 46 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Resultaten van de Federale Enquête, Vergelijking gewestenprovincies-gemeentetypen-politiezonetypen, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 157p. 47 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Resultaten van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 158p.
28
1.4 HET PATROON VAN SLACHTOFFERSCHAP NAAR TIJD 1.4.1. SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR TIJD Wanneer we het tijdsaspect van slachtofferschap bekijken, kunnen we vaststellen dat er voornamelijk gegevens voorhanden zijn die betrekking hebben op het jaar of op het seizoen waarin een bepaald delict voorkwam. Wanneer we echter op zoek gaan naar cijfers die iets meer kunnen vertellen over het precieze tijdstip waarop iemand slachtoffer werd van criminaliteit wordt al snel duidelijk dat dit geen evidente zaak is. Het gebeurt immers vaak dat slachtoffers het misdrijf niet of niet onmiddellijk rapporteren aan de politie. Goed cijfermateriaal hierover is dan ook niet altijd voorhanden. In de Veiligheidsmonitor werden er bijvoorbeeld wel gegevens opgenomen omtrent het tijdstip waarop woninginbraken het meest voorkomen, maar dit blijkt ongeveer het enigste spoor van cijfermateriaal daaromtrent. Daarenboven is het tijdstip waarop bepaalde misdrijven worden gepleegd vaak niet precies gekend. Bij woninginbraken bijvoorbeeld kan men meestal wel zeggen op welke dag de inbraak werd gepleegd, uitgezonderd wanneer de bewoners bijvoorbeeld op vakantie zijn. Het precieze uur is vaak moeilijk te bepalen aangezien men meestal een aantal uren van huis is om bijvoorbeeld te gaan werken en de inbraak pas wordt vastgesteld bij thuiskomst. Toch kan dit van belang zijn ingeval van preventieve patrouilles of specifieke acties uitgevoerd door de politie.48
A. Slachtofferschap bekeken per seizoen Elke vorm van criminaliteit vertoont een verschillend patroon van slachtofferschap naar tijd. Desalniettemin kunnen ze grofweg onderverdeeld worden in drie grote categorieën. De eerste categorie wordt gekenmerkt door delicten waarvan het aantal slachtoffers een piek kent in de zomermaanden en een dal in de wintermaanden. De delicten geweldpleging, seksuele delicten, fietsdiefstal en brandstichting vallen onder deze eerste categorie. In de tweede categorie wordt er een piek van het aantal slachtoffers geconstateerd in de wintermaanden en een dal in de zomermaanden. Deze categorie omvat de delicten woninginbraken, beroving van professionele goederen en diefstal van gemotoriseerde voertuigen. De derde en laatste categorie wordt gekarakteriseerd door pieken en dalen gedurende het hele jaar door. Hieronder vallen onder andere de delictsoorten winkeldiefstal, wapendracht en diefstal uit auto’s.49 48 FELSON, M. en POULSEN, E., ‘Simple indicators of crime by time of day’, International Journal of Forecasting, 2003, 595-601. 49 HIRD, C. en RUPAREL, C., Seasonality in recorded crime: preliminary findings, London, Home Office, 2007, 12p.
29
B. Slachtofferschap en de invloed van het weer Wanneer criminologen de oorzaken onderzoeken van criminaliteit, hebben ze vaak het meest aandacht voor variabelen als leeftijd, geslacht, sociaal-economische status en ras. Toch zijn er ondertussen meer en meer studies die zich toeleggen op de invloed van het weer op criminaliteit. Onder andere de routineactiviteitentheorie en de rationele keuzetheorie wijzen erop dat het weer een aanzienlijke invloed kan hebben op de hoeveelheid criminaliteit. Deze invloed wordt eerder gevoeld op korte termijn, maar zou de cijfers die voorhanden zijn over langere periodes niet beïnvloeden. Kennis van de stijgingen en dalingen van criminaliteit op korte termijn kunnen de politie helpen om hun mankracht en andere middelen zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten.50 Het slachtofferschap van de delicten inbraak, aanranding, groepsgeweldpleging, huishoudelijk geweld en seksuele misdrijven blijkt te verhogen wanneer de temperatuur stijgt tot ongeveer 30°C. De relatie tussen temperatuur en moord blijkt onduidelijk te zijn en voor overval, diefstal en het stelen van motorfietsen blijkt er geen verband te bestaan. Over het algemeen kunnen we dus zeggen dat de temperatuur een invloed heeft op de meeste gewelddadige persoonsdelicten. Deze zouden linear stijgen met warmte. Een aantal interveniërende factoren zijn alcholgebruik, sociale gedragspatronen, vakanties en sociale interacties. Aangezien het alcoholverbruik meestal stijgt bij hogere temperaturen, kan dat een factor zijn die bijdraagt tot deze gewelddadige persoonsdelicten. Daarenboven vallen de meeste vakanties in de periodes van goed weer. In deze periodes zijn er tevens meer sociale interacties, zeker met familie en vrienden. Daarbij werd reeds aangetoond dat de meerderheid van de geweldadige delicten gebeurt binnen de familie. Extreem warm weer zou bijdragen tot verhoging van frustraties en het verminderen van het relativeringsvermogen voor ergernissen. Omwille van deze redenen zouden de gewelddadige persoonsdelicten dus significant toenemen tijdens warme vakantieperiodes. Aangezien geweldloze delicten en eigendomsdelicten minder beïnvloed worden door emoties kan dit de reden zijn waarom voor deze delicten geen samenhang met hoge temperaturen kan worden aangetoond. Tot nog toe is het niet mogelijk enige conclusies te trekken in verband met mogelijke relaties tussen koud weer en criminaliteit, zonlicht en criminaliteit of wind en criminaliteit.51
C. Slachtofferschap van criminaliteit van 1998-2008 Onderstaande grafiek schets een beeld van de fluctuaties van slachtofferschap van criminaliteit in 50 COHN, E., en ROTTON, J., ‘Weather, seasonal trends and property crimes in Minneapolis, 1987-1988. A moderator-variable time-series analysis of routine activities’, Journal of Environmental Criminology, 2000, 257-272. 51 COHN, E.G., ‘Weather and crime’, British Journal of Criminology, 1990, 51-64.
30
ons land vanaf 1998-2008 op het niveau van het huishouden.
FIGUUR 4: Percentage slachtoffers per delict – niveau huishouden in België 1998-2008 – Bron: Veiligheidsmonitor 2008-2009
Uit deze tabel kunnen we afleiden dat huishoudens sinds 1998 het vaakst slachtoffer worden van vernielingen aan de auto en het minst slachtoffer worden van autodiefstal. Terwijl het aantal huishoudens dat het slachtoffer wordt van diefstallen uit de auto en vernielingen daalt, stijgt het aantal huishoudens dat het slachtoffer wordt van motordiefstallen en fietsdiefstallen. Voor de meeste delicten is een stijging waar te nemen tussen 1998 en 2000. Hierna is er een dalende trend opgetreden. Voor de delicten vernielingen aan motor en diefstal van een motorfiets is geen duidelijke tendens waar te nemen.
31
Onderstaande grafiek geeft het percentage weer van de slachtoffers per delict op persoonsniveau in ons land vanaf 1998-2008.
FIGUUR 5: Percentage slachtoffers per delict – persoonsniveau in België 1998-2008 – Bron: Veiligheidsmonitor 20082009
Uit deze grafiek kunnen we opmaken dat het aantal slachtoffers op persoonsniveau het grootst is voor het delict ‘bedreiging met fysiek geweld’. Doorheen de jaren is het aantal slachtoffers van dit delict quasi verdubbeld. Ook het aantal slachtoffers van fysiek geweld, seksuele misdrijven en ‘andere misdrijven’ is de laatste jaren significant toegenomen. We konden ook hier vaststellen dat er een stijging is van het aantal slachtoffers voor de meeste delicten tussen 1998-2000, waarna men een dalende trend kan waarnemen. Voor een aantal delicten zoals diefstal buitenshuis, diefstal met geweld/bedreiging en diefstal zonder geweld/bedreiging kon men tot 2008 een daling waarnemen, terwijl het percentage slachtoffers voor andere delicten vanaf 2006 opnieuw stijgt.52
52 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Analyse van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 158p.
32
1.4.2 SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR TIJD A. Woninginbraken de laatste tien jaar Het aantal eigendomsdelicten in België en meer specifiek het aantal woninginbraken is de laatste jaren weer gestegen na een daling in de jaren 2003-2005. Onderstaande grafiek geeft het aantal woninginbraken weer vanaf 2000 tot 2009. De gegevens zijn afkomstig van de politiële criminaliteitsstatistieken van de federale politie en houden geen rekening met woninginbraken waarvan geen aangifte werd gedaan. Het is echter wel zo dat in het geval van woninginbraken slechts een klein percentage geen aangifte doet bij de politie.
FIGUUR 6: Aantal woninginbraken van 2000-2009 in België – Bron: criminaliteitsstatistieken Federale Politie
De stijging van het aantal woninginbraken kan deels worden verklaard door een betere registratie van deze delicten, maar analyses van de verschillende politiediensten wijzen tevens op het toenemend aantal rondtrekkende dadergroepen uit Oost -en Centraal-Europa die verantwoordelijk zijn voor een groot aantal woninginbraken. Politioneel sporenonderzoek zoals dna-analyse en onderzoek van gsm-verkeer wees dit uit. Het zou hier vooral gaan om seriële woninginbraken.53 De modus operandi van deze dadergroepen kent een duidelijke opbouw. Ze starten met het zoeken van een schuilplaats waarna ze in de nabije omgeving gaan stelen om voedsel te bemachtigen. Vervolgens stelen ze de nodige vervoersmiddelen om zich gemakkelijk te kunnen verplaatsen om dan tenslotte over te gaan tot het selecteren van targets en het inbreken in woningen zelf. Gedurende een nacht breken ze ongeveer in vijf woningen in om waardevolle zaken te stelen. Geweld wordt 53 Ibid 158p.
33
hierbij niet altijd geschuwd. Na de seriële woninginbraken keren ze terug naar het land van herkomst, waar ze ongeveer zes maanden verblijven, om nadien opnieuw terug te keren en weer woninginbraken te plegen. Meestal bestaan deze groeperingen uit een team dat de targets selecteert, een team dat de woninginbraken zelf pleegt en een team dat vervolgens de gestolen goederen aan de man brengt, meestal in het buitenland. De rondtrekkende dadergroepen worden getypeerd door een harde kern en steeds wisselende medewerkers.54
B. Spreiding van woninginbraken per seizoen In de meeste landen blijft het aantal woninginbraken per seizoen ongeveer gelijk, toch blijkt het aantal inbraken in ons land het hoogst in de wintermaanden. November, december en januari zijn voor veel daders de maanden bij uitstek om over te gaan tot woninginbraken. De wintermaanden zijn immers een gegeerde periode gezien de lengte van de dagen. Veel inbrekers opteren er immers voor de inbraak te plegen wanneer het donker wordt aangezien het risico om gezien te worden door omwonenden of voorbijgangers verkleint. Tijdens de kerstvakantie kan men een piek waarnemen van woninginbraken. Enerzijds komt dit door de feestdagen, anderzijds omdat er vele gezinnen op wintersport gaan. Tijdens de feestdagen hebben de mensen meestal veel cash geld in huis. Dit gegeven en het feit dat vele gezinnen de eindejaarsdagen buitenhuis doorbrengen geven aanleiding tot inbraken. In de winter zijn er meer sporen van inbraak terug te vinden dan in de zomer. Dit komt omdat in de zomer op warme dagen dikwijls ramen en deuren open blijven staan, waardoor de inbreker het veel gemakkelijker heeft om in de woning te geraken. Dikwijls hangen de slachtoffercijfers voor inbraken dus ook samen met lokale factoren zoals het weer. De weersomstandigheden bepalen dikwijls ook de aanwezigheid van inwoners in hun weekend -of vakantiehuisjes.55 Tijdens het verblijf in de weekend -of vakantiehuisjes hebben inbrekers meer tijd om de inbraak te plegen waardoor de kans op het stelen van meer waardevolle spullen groter is. Klimaatsverschillen kunnen eveneens hun impact hebben op de slachtoffercijfers van woninginbraken. Gebieden met een warm klimaat zijn vatbaarder voor woninginbraken. Wanneer er veel warme dagen zijn in een bepaald gebied zullen de ramen en deuren door de warmte vaker openstaan en inbrekers hierdoor sneller gebruik maken van de gelegenheid. Gebieden met een regenachtig of stormachtig klimaat brengen met zich mee dat de woningen beter uitgerust zijn tegen 54 PONSAERS, P., ‘Rondtrekkende dadergroepen, Rationele Nederlandse criminologen en irrationele criminelen in Vlaanderen’, Tijdschrift voor Criminologie, 2004, 15-23. 55 WEISEL, D.L., Burglary of single-family houses, Washington, COPS, 2002, 4-5.
34
de weersomstandigheden, hierbij wordt gedacht aan dubbele beglazing, vensterluiken enzovoort.56
C. Spreiding van woninginbraken overdag en ’s nachts Het precieze tijdstip waarop woninginbraken worden gepleegd is meestal moeilijk na te gaan. Wanneer mensen thuis vertrekken voor werk, school of andere activiteiten, zijn ze meestal een aantal uren van huis. Wanneer bij thuiskomst woninginbraak wordt geconstateerd, is het tijdstip van inbraak moeilijk te bepalen. Dit geldt ook voor inbraken tijdens de nacht; in dit geval worden inbraken pas 's morgens vastgesteld. Nochtans is het van belang dat men registreert wanneer de meeste woninginbraken zich voordoen, zodat preventiemaatregelen hierop kunnen inspelen en het gemakkelijker wordt om de daders bij de kraag te vatten. Vanaf de jaren 1960 was er een stijging te bemerken van de inbraken overdag. Deze stijging werd steeds duidelijker doorheen de jaren. De verklaring hiervoor kan gezocht worden in het feit dat meer vrouwen buitenhuis gingen werken, waardoor meer huizen overdag leeg stonden. Inbrekers maakten van die gelegenheid gebruik om meer inbraken te plegen overdag.57 Tot 2007 bleef deze trend zich doorzetten. Daarna stegen de nachtelijke inbraken opnieuw licht. Volgende grafiek toont ons de cijfers inzake de spreiding van woninginbraken overdag en ‘s avonds/ ’s nachts uit de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Deze leren ons dat de meeste inbraken nu ’s avonds of ’s nachts plaatsvinden.
FIGUUR 7: Tijdstip waarop woninginbraken worden gepleegd in België 2008 – Bron: Veiligheidsmonitor 2008-2009 56 COHN, E.G. en ROTTON, J., ‘Weather, seasonal trends and property crimes in Minneapolis, 1987-1988. A moderator-variable time-series analysis of routine activities’, Journal of Environmental Psychology, 2000, 257-272. 57 WEISEL, D.L., o.c., 4-5.
35
Het kiezen van het tijdstip wanneer men een woninginbraak zal plegen, hangt sterk samen met het risico om gezien of gepakt te worden. Inbrekers die ervoor kiezen om ’s avonds of ’s nachts in te breken zijn meestal minder bang om bewoners tegen het lijf te lopen. Inbraken overdag gebeuren meestal door inbrekers die absoluut willen vermijden dat er bewoners aanwezig zijn in het huis. Inbraken die ’s avonds worden gepleegd, gebeuren meestal in de winter. De inbrekers wachten tot het donker wordt en gaan dan kijken of ze in huis een licht zien branden. Wanneer er geen licht brandt, gaan ze ervan uit dat de bewoners niet thuis zijn. Inbrekers die ’s nachts opereren beseffen dat de kans bestaat dat de bewoners slapen en dus in het huis aanwezig zijn. Als ze worden betrapt, schuwen ze dikwijls geen geweld. Toch wordt er vanuit gegaan dat de pakkans ’s nachts kleiner is dan overdag omwille van het feit dat er minder voorbijgangers en omwonenden de inbreker kunnen zien.58 Inbrekers die overdag toeslaan, doen dit meestal in de voormiddag of in de namiddag op weekdagen. Deze inbrekers kiezen ervoor om op die momenten in te breken omdat ze er zeker van willen zijn dat er niemand thuis is. Op het middaguur worden er dan weer nauwelijks inbraken gepleegd, omdat er veel bewoners tijdens de middag naar huis komen om te lunchen. Vanaf 15u30 komen de meeste bewoners thuis en zakt het aantal woninginbraken opnieuw.59 Het type woning draagt ook bij tot de keuze van het tijdstip van inbraak. Overdag kiest men meer voor woningen die afgelegen zijn of voor woningen waarvan de voordeur aan het zicht van voorbijgangers onttrokken is. Ook bewoners van appartementen worden meestal overdag het slachtoffer van een woninginbraak. ’s Nachts, wanneer de bewoners slapen, is de kans voor de inbreker immers te groot om gehoord en vervolgens betrapt te worden. Inbrekers die ’s nachts hun inbraak plegen, kiezen uiteraard ook liever voor woningen die meer aan het zicht onttrokken zijn en minder worden verlicht door straatverlichting. Inbraken in rijwoningen gebeuren echter meestal ’s nachts. Het risico voor de inbreker is overdag te groot omwille van de sociale controle door omwonenden.60
D. Tijdspanne van inbraken Het tempo waarop inbrekers een huis doorzoeken is afhankelijk van een aantal factoren zoals de grootte van het huis, het aantal inbrekers, de aanwezigheid van bewoners, de eventueel vooraf 58 COUPE, T. en BLAKE, L., ‘Daylight and darkness targeting strategies and the risk of being seen at residential burglaries’, Criminology, 2006, 431-464. 59 VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., Inbreken is mijn vak. textuur en praktijk van woninginbraak, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 130-132. 60 COUPE, T. en BLAKE, L., L.c., 431-464.
36
verkregen informatie, het soort buit enzovoort. Het is immers moeilijker om kostbare juwelen te vinden dan een computer. Meestal blijven inbrekers maximaal vijftien minuten in de woning en meestal zelfs minder lang om de pakkans te verkleinen. Toch zijn er inbrekers die langer in de woning aanwezig blijven. Dit gebeurt voornamelijk wanneer er signalen zijn dat de bewoners op reis zijn, of wanneer men eventueel door eerdere observaties weet dat de kans groot is dat de bewoners niet snel thuis zullen komen. Bij langer verblijf in de woning is de kans op een meer waardevolle buit groter.61
61 VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., o.c., 130-132.
37
1.5 BESLUIT De definiëring van 'slachtofferschap' gebeurde aan de hand van de omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Vervolgens bespraken we de aandacht voor het slachtoffer binnen de criminologie. Afhankelijk van het wetenschapsprogramma wordt een verschillende betekenis toegekend aan het slachtoffer. De omvang van slachtofferschap in België werd besproken aan de hand van de resultaten van de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Het slachtofferschap van woninginbraken werd vervolgens omschreven aan de hand van de criminele figuur die gehanteerd wordt door politie en justitie. Daarna werden de cijfers weergegeven van woninginbraken in België. Hieruit bleek dat slachtofferschap van woninginbraken goed is voor 16,5% van het totale slachtofferschap op niveau van het huishouden. Het achterhalen van achtergrondkenmerken van slachtoffers bleek een moeilijke zaak te zijn aangezien het meestal een huishouden is dat hiervan slachtoffer wordt. De impact van woninginbraken op slachtoffers uit zich vooral op psychisch en financieel vlak. Tevens zijn er ook langetermijn gevolgen te bemerken als gevolg van dit slachtofferschap. De meest gestolen bezittingen van slachtoffers zijn juwelen en uurwerken, geld en multimedia. Het patroon van slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte wordt meestal verklaard aan de hand van de routine-activiteitentheorie en het distance decay-verschijnsel. Beide zijn dadergerichte verklaringen. Ook buurtkenmerken en kenmerken van landen kunnen bijdragen tot een verschillende ruimtelijke spreiding van slachtofferschap. De verklaring kan gevonden worden in de sociale desorganisatietheorie. Het patroon van slachtofferschap van woninginbraken wordt ook grotendeels verklaard aan de hand van criteria die daders voorop stellen voordat ze overgaan tot een inbraak. Zo zal het distance decay-verschijnsel een verklaring bieden waarom daders opteren voor een target waarmee ze vertrouwd zijn. Tevens is gebleken dat het meeste slachtofferschap van woninginbraken in ons land zich voordoet in de grote steden en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bij de analyse van de spreiding van slachtofferschap van criminaliteit naar tijd, zagen we dat de meeste gewelddadige delicten voorkomen in de zomer en de meeste eigendomsdelicten in de winter. De warmte zou immers een invloed hebben op de spreiding van slachtofferschap van criminaliteit naar seizoen. Aan de hand van gegevens van de Veiligheidsmonitor konden we de tendensen in slachtofferschap van criminaliteit weergeven van 1998-2008. 38
Vervolgens analyseerden we het slachtofferschap van woninginbraken naar tijd. De woninginbraken gepleegd tussen 2000-2009 werden weergegeven aan de hand van gegevens van de Federale Politie. De analyse van de spreiding van slachtofferschap van woninginbraken per seizoen leerde ons dat de meeste woninginbraken in ons land voorkwamen tijdens de wintermaanden. Deze piek zou deels te maken hebben met de feestdagen en het aantal gezinnen dat op vakantie is tijdens de eindejaarsdagen. Bovendien blijken de meeste woninginbraken 's avonds en 's nachts te gebeuren. Dit zou de zichtbaarheid van de dader immers reduceren zodat deze minder risico loopt om gepakt te worden.
39
HOOFDSTUK 2: HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP
40
2.1 INLEIDING Het tweede hoofdstuk handelt over herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer bepaald over herhaald slachtofferschap van woninginbraken. Het eerste deel handelt over herhaalde slachtoffers van criminaliteit. We trachten de historiek van herhaald slachtofferschap weer te geven en een omschrijving ervan. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van het onderzoek naar dit thema en het belang van de aanpak van herhaald slachtofferschap. Daarna gaan we over tot het weergeven van de omvang van herhaald slachtofferschap van criminaliteit. We starten het deel omtrent herhaald slachtofferschap van woninginbraken met een omschrijving van dit fenomeen en de problemen die opduiken wanneer we herhaald slachtofferschap van woninginbraken onderzoeken. Daarna wordt de omvang van het herhaald slachtofferschap van inbraken in België weergegeven en de omvang ervan in Sint-PietersLeeuw. Vervolgens bespreken we het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar ruimte. Bij het herhaald slachtofferschap van criminaliteit geven we de types herhaald slachtofferschap weer, de flag-verklaring en de boost-verklaring en de plaatsen waar de meeste criminaliteit voorkomt. Het deel omtrent de spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte omvat een beschrijving van het fenomeen 'besmettelijke woninginbraken' en een beschrijving van de spreiding van herhaald slachtofferschap van inbraken naar ruimte te Sint-Pieters-Leeuw. Daarna bespreken we het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit en meer specifiek van woninginbraken naar tijd. In het deel over herhaald slachtofferschap van criminaliteit geven we het belang weer van de periode tussen het eerste en het herhaalde delict. Vervolgens omschrijven we deze periode nader. Daarna gaan we over tot het onderzoeken van het herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar tijd. We starten met de tijdspanne tussen herhaalde inbraken en bespreken vervolgens het patroon van herhaalde inbraken naar tijd in Sint-Pieters-Leeuw. We bespreken de spreiding van slachtofferschap van inbraken naar seizoen en naar week en weekend in Sint-PietersLeeuw. Daarna bespreken we ook de periode tussen opeenvolgende inbraken. We sluiten dit hoofdstuk af met een besluit.
41
2.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP 2.2.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT A. Historiek en omschrijving herhaald slachtofferschap De thematiek van het herhaald slachtofferschap was lange tijd een blinde vlek op de criminologische kaart. Het thema werd voor het eerst benoemd in 1973 door Johnson, maar kreeg pas begin de jaren negentig de nodige aandacht. Het leeuwendeel van het onderzoek omtrent dit thema gebeurde in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig is hieromtrent ook heel wat verschenen in Nederland. Het is echter maar recent dat er een groeiende belangstelling voor herhaald slachtofferschap is in België en daarbij ook groeiende aandacht voor herhaald slachtofferschap van inbraken.62 Wat houdt herhaald slachtofferschap nu precies in? Wel, het is zo dat een relatief groot deel van alle delicten betrekking heeft op een relatief gering deel van alle slachtoffers en plaatsen.63 Herhaald slachtofferschap wil dus zeggen dat een persoon of een plaats gedurende een bepaalde periode meer dan éénmaal wordt getroffen door eenzelfde soort delict. Slachtofferschap is daarbij niet per definitie persoonsgebonden. Bij delicten zoals woninginbraken wordt men feitelijk als huishouden slachtoffer.64 Het is wel zo dat er logischerwijze een limiet aan de periode moet verbonden zijn waarin het herhaald slachtofferschap wordt onderzocht. Een nadeel is echter wel dat deze limiet dikwijls verschilt van onderzoek tot onderzoek. Hierdoor wordt het moeilijk om conclusies te trekken over de verschillende studies heen. Tenslotte kunnen we nog vermelden dat onderzoek reeds heeft uitgewezen dat het deel van de bevolking dat over een bepaalde periode meer dan eens het slachtoffer wordt van criminaliteit veel groter is dan kan verwacht worden op basis van toeval.65
B. Onderzoek naar herhaald slachtofferschap van criminaliteit Zoals eerder aangehaald, werden de klassieke studies voornamelijk uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de jaren 1970-1980. In quasi al deze studies kwam men tot de 62 LOPEZ, M.J.J., ‘Herhaald slachtofferschap bij woninginbraak. Een secundaire analyse van de Politiemonitor Bevolking’, Samenleving en Criminaliteitspreventie, 2001, 1-5. 63 JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 1997, 224-241. 64 Politiemonitor Bevolking 2005; beleidsrapport, INTOMART GFK (ed.) Hilversum, Infomart GFK, 2005,35P. 65 HAKKERT, A. en OPPENHUIS, E., Herhaald slachtofferschap: omvang, verschijningsvormen en mogelijkheden voor een aanpak, Den Haag, Ministerie van Justitie, 1996, 24-25.
42
conclusie dat eerder slachtofferschap een belangrijke voorspeller is van later slachtofferschap. In de literatuur worden twee verklaringen gegeven voor de relatie tussen eerder en later slachtofferschap. De eerste verklaring is de ‘heterogeneity-verklaring’. Deze houdt in dat de relatie het gevolg is van de heterogeniteit in de populatie. Het feit dat sommige personen een vergrote kans hebben om herhaald slachtoffer te worden zou te wijten zijn aan het feit dat bij deze personen hun dagelijkse leefpatronen de kans op slachtofferschap beïnvloeden. Herhaald slachtofferschap zou verbonden zijn aan het feit dat deze mensen zijn blijven wonen in een omgeving die een broeihaard voor criminaliteit is, dat ze blijven risicovol gedrag vertonen en dat ze nog steeds worden beschouwd als een aantrekkelijk target. Het gaat hier dus met andere woorden om stabiele verschillen tussen individuen waardoor sommige individuen meer kans hebben op slachtofferschap dan andere individuen. Het feit dat de kans op slachtofferschap en herhaald slachtofferschap wordt beïnvloed door het gedrag en de handelingen van de slachtoffers, vormt de basis van de routineactiviteitentheorie.66 (zie supra) De tweede verklaring is de ‘state dependence-verklaring’. Wanneer iemand het slachtoffer werd van criminaliteit is de kans groot dat die persoon zijn of haar levensomstandigheden, die de kans op toekomstig slachtofferschap vergroten, zal veranderen om de kans op herhaald slachtofferschap te voorkomen of minstens te verminderen. Daartoe zal het slachtoffer allerhande preventieve maatregelen nemen en er voor zorgen dat hij daarbij zijn eigen gedrag aanpast en zodoende minder risico’s neemt. Er is echter een gebrek aan ondersteuning van deze ‘Once bitten twice shyhypothese’. Het is met andere woorden niet zeker dat deze preventieve maatregelen en het gedrag van het slachtoffer toekomstig slachtofferschap kunnen reduceren. Er werd echter wel ondersteuning gevonden in empirisch onderzoek voor de ‘Once bitten twice bitten-hypothese’. Eerder slachtofferschap zou wel degelijk een goede voorspeller zijn voor toekomstig slachtofferschap, maar dit zou primair geen betrekking hebben op het slachtoffer zelf maar eerder te maken hebben met de cognities en het gedrag van daders. Wanneer we bijvoorbeeld gewelddelicten bekijken, dan is een persoon die reeds eerder werd verslagen voor de dader een aantrekkelijk doelwit. De dader is er immers vrij zeker van dat hij bij een nieuw gewelddelict het slachtoffer opnieuw zal kunnen verslaan. Dit maakt van het slachtoffer een aantrekkelijk doelwit voor de toekomst.67 Daarenboven moeten we ook rekening houden met het proces van slachtofferlabeling. Na het eerste misdrijf zou de aantrekkelijkheid en de kwetsbaarheid van het doelwit gekend zijn 66 WITTEBROOD, K. en NIEUWBEERTA, P., ‘Eens een slachtoffer, altijd een slachtoffer? De invloed van eerder slachtofferschap en dagelijkse leefpatronen op de kans slachtoffer te worden van criminaliteit gedurende de levensloop’, Mens en Maatschappij, 1998, 66-89. 67 NAGIN, D. en PATERNOSTER, R., ‘Population Heterogeneity and State Dependence: State of the Evidence and Directions for Future Research’, Journal of Quantitative Criminology, 2000, 117-129.
43
door andere daders waardoor de kans op herhaald slachtofferschap groter wordt.68 Het ‘state dependence-effect’ houdt in dat de kans op herhaald slachtofferschap afneemt naarmate de periode vanaf het eerste delict groter wordt.69
C. Belang van de aanpak van herhaald slachtofferschap Het aanpakken van herhaald slachtofferschap is zeer belangrijk. Ten eerste is er een moreel argument waarom de aanpak van herhaald slachtofferschap prioritair zou moeten zijn. Zoals blijkt uit de impact van enkelvoudig slachtofferschap, leidt dit tot hoge emotionele en financiële schade. Bij woninginbraak zou een kwart van de slachtoffers blijvende emotionele schade ondervinden terwijl bij een herhaalde woninginbraak dit aantal nog exponentieel toeneemt. De financiële en psychische gevolgen van herhaald slachtofferschap stijgen echter voor alle delictsvormen. De kans op langdurige gevolgen neemt ook toe. De slachtofferzorg dient dan ook aangepast te worden om herhaalde slachtoffers optimaal te kunnen helpen. Een tweede, eerder pragmatisch argument is het feit dat het aanpakken van herhaald slachtofferschap een zeer efficiënte manier is om criminaliteit aan te pakken. Door primaire, secundaire en tertiaire preventieve maatregelen tracht men herhaald slachtofferschap te voorkomen en op die manier de hoeveelheid criminaliteit terug te dringen. Aangezien het om financiële redenen vaak moeilijk is om primaire preventie toe te passen waarvan de hele bevolking kan profiteren, richt men zich het meest op kortdurende preventieve maatregelen die meteen toegepast worden na het eerste delict. De kans op herhaald slachtofferschap is immers het grootst kort na het eerste slachtofferschap.70 Tenslotte is het van belang herhaald slachtofferschap aan te pakken, omdat de meeste herhaalde slachtoffers zich in de meest kwetsbare groepen van onze samenleving bevinden. Herhaalde slachtoffers komen immers vaker uit achterstandswijken dan burgers die geen slachtoffer werden van criminaliteit of enkelvoudige slachtoffers. De kans is immers reëel dat de kwetsbare groepen van onze samenleving nog kwetsbaarder worden, dit moet absoluut vermeden worden!71
68 WITTEBROOD, K. en NIEUWBEERTA, P., ‘Eens een slachtoffer, altijd een slachtoffer? De invloed van eerder slachtofferschap en dagelijkse leefpatronen op de kans slachtoffer te worden van criminaliteit gedurende de levensloop’, Mens en Maatschappij, 1998, 66-89. 69 NAGIN, D. en PATERNOSTER, R., l.c., 117-129. 70 PEMBERTON, A., VAN DIJK, J.J.M., BRUINSMA, M.Y. en KUNST, M.J.J., Preventie van herhaald slachtofferschap. Een research synthese van maatregelen ter voorkoming van herhaling, Tilburg, WODC, 2008, 134p. 71 LOPEZ, M.J.J., ‘Herhaald slachtofferschap bij woninginbraak’, l.c., 5.
44
D. Omvang van herhaald slachtofferschap In de Federale Politiestatistieken en de Veiligheidsmonitor worden geen cijfers opgenomen die gaan over herhaald slachtofferschap van criminaliteit. Door de cross-sectionele opzet zeggen de resultaten immers weinig omtrent de continuïteit en de verandering van slachtofferschap doorheen de tijd. Longitudinaal onderzoek naar slachtofferschap dringt zich dan ook op. We hebben in ons land echter nood aan accuraat cijfermateriaal. Dankzij dit soort onderzoek wordt het ook mogelijk de patronen van herhaald slachtofferschap bloot te leggen, alsook om theorieën rond herhaald slachtofferschap op te bouwen en de verklaringen vervolgens te testen in empirisch onderzoek. Vanuit het beleid is het immers noodzakelijk te focussen op het herhaald slachtofferschap om deze kans te reduceren voor de kwetsbaarste groep slachtoffers. Tevens dienen preventiemaatregelen uitgeschreven en opgenomen te worden in het Nationaal Veiligheidsplan. Er is nood aan primaire preventie die zich richt op de totale samenleving, secundaire preventie die zich richt op de specifieke risicogroepen en tenslotte tertiaire preventie die zich specifiek richt op herhaalde slachtoffers en daders.72 Herhaald slachtofferschap treedt zowat op bij elk type misdrijf. Toch varieert het aantal herhaalde slachtoffers bij de verschillende soorten misdrijven, in tijd en in ruimte. Criminaliteitsstatistieken, slachtofferenquêtes en interviews met daders kunnen een beeld geven over het percentage herhaald slachtofferschap. Elk van deze bronnen heeft zijn eigen beperkingen. Ondanks een schommeling in de percentages tussen verschillende internationale studies blijven de trends relatief gelijk.
72 VAN DIJK, J.J.M, SAGEL-GRANDE, H.I. en TOORNVLIET, L.G., Actuele criminologie, Den Haag, SDU juridisch, 2009, 407p.
45
Onderstaande grafiek toont het percentage herhaald slachtofferschap per delict. Het cijfermateriaal kwam tot stand uit een vergelijking van internationale slachtofferenquêtes.73
FIGUUR 8: Percentage herhaald slachtofferschap per delict , International Victimization Survey – Bron: WEISEL, D.L., Analyzing Repeat Victimization
Uit de cijfers van verschillende studies blijkt dat gewelddadige delicten een hoger percentage herhaalde slachtoffers heeft dan eigendomsdelicten. Aanranding en huishoudelijk geweld zijn de delictsoorten waarbij het hoogste percentage herhaald slachtofferschap voorkomt. Daarnaast blijkt dat bij de delicten woninginbraak, diefstal uit of van vervoermiddelen en huishoudelijk geweld de meeste slachtoffers éénmaal of tweemaal slachtoffer worden. Bij huishoudelijk geweld is het percentage individuen dat driemaal slachtoffer wordt nog erg hoog, terwijl dit voor woninginbraak en diefstal uit of van vervoermiddelen veel kleiner is.74
73 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 74 Ibid, 66p.
46
2.2.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN A. Omschrijving herhaald slachtofferschap van woninginbraken Herhaald slachtofferschap wil zeggen dat het gezin, wonende in het huis waarin werd ingebroken, gedurende een bepaalde periode meer dan eenmaal werd getroffen door het delict woninginbraak. Bij het delict woninginbraak is de theorievorming rond herhaald slachtofferschap dadergericht, het gedrag van de dader is immers van groter belang dan het gedrag van het slachtoffer om herhaald slachtofferschap te kunnen verklaren. Het doelwit van de dader is immers het object, in dit geval de woning en niet het slachtoffer dat in dit geval de bewoner is. Het gedrag van slachtoffers speelt hooguit een indirecte rol als het invloed uitoefent op de kenmerken van het doelwit zoals bijvoorbeeld de getroffen preventiemaatregelen. De slachtoffers zullen hun gedrag immers niet zodanig veranderen dat hun kans op herhaald slachtofferschap zal toenemen, wel integendeel. Bij het delict woninginbraak en inbraak in gebouwen is dan ook recent meer aandacht ontstaan voor de daders en de voordelen die het herhaaldelijk kiezen van hetzelfde doelwit hen biedt. Zo gaan daders terug naar een bepaalde woning omdat ze het target en zijn risicofactoren en vluchtmogelijkheden reeds kennen, omdat ze bij de eerste inbraak spullen hebben moeten achterlaten die ze toch nog willen stelen of omdat ze ervan uitgaan dat de gestolen bezittingen reeds vervangen zijn door nieuwe bezittingen.75
B. Problemen bij onderzoek naar herhaald slachtofferschap van woninginbraken Aan het onderzoek van herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden zijn een aantal problemen verbonden. Ten eerste is het er probleem van het meldings -en aangiftegedrag. Over het algemeen is het zo dat slachtoffers van herhaalde delicten in minder gevallen melding en of aangifte doen van deze delicten dan huishoudens die slechts eenmaal getroffen werden door een misdrijf. Dit is voornamelijk het geval bij pogingen tot inbraak. Herhaalde slachtoffers doen een stuk minder aangifte in vergelijking met enkelvoudige slachtoffers. Hiervoor werden er in de literatuur twee mogelijke verklaringen gegeven. Een eerste verklaring is dat slachtoffers van herhaalde inbraken mindergrote verwachtingen hebben over het resultaat dat hun melding of aangifte zou opleveren. Een tweede verklaring luidt dat een deel van de herhaalde slachtoffers gewoon geen energie wil steken in een melding of aangifte bij de politie.76 Het blijkt 75 KLEEMANS, E.R., ‘Repeat Burglary Victimisation: Results of Empirical Research in the Netherlands’, Crime Prevention Studies, 2001, 53-68. 76 GABOR, T. en MATA, F., ‘Victimization and repeat victimization over the life span: a predictive study and implications for policy’, International Review of Victimology, 2004, 193-221.
47
dan ook dat de aangiftebereidheid zeer nadelig wordt beïnvloed door herhaald slachtofferschap. Naarmate het aantal inbraken stijgt voor eenzelfde slachtoffer, daalt de aangiftebereidheid. Bij het gebruiken van politieregistraties in onderzoek moet er dan ook rekening gehouden worden met het feit dat de gradatie van herhaald slachtofferschap minder kan worden voorgesteld dan werkelijk het geval is.77 Een tweede probleem heeft te maken met het identificeren van herhaald slachtofferschap. Eénzelfde adres kan op verschillende manieren worden geregistreerd door de politiediensten. Daarnaast is het ook mogelijk dat één adres verwijst naar meer dan één woning.78 Verder is de tijdslimiet van de studie dikwijls een probleem. De lengte van de analyseperiode heeft namelijk een grote invloed op het aantal geconstateerde herhalingen. Hoe korter de periode, hoe meer er ondervertegenwoordiging van herhaald slachtofferschap kan voorkomen. Men dient er dus voor te waken dat deze periode voldoende lang is. Hierbij moet echter wel vermeld worden dat de tijdslimieten in vele studies verschillen waardoor er niet altijd éénduidige resultaten zijn.79 Tenslotte is het ook zo dat er in de literatuur niet dikwijls precies wordt omschreven welke inbraken er precies worden onderzocht. Sommigen bedoelen onder woninginbraken de inbraken in woningen zelf en alles wat er mee gerelateerd is zoals garages, serres of tuinhuizen, terwijl andere studies onder woninginbraken enkel de inbraken in de woning en de garage verstaan. De nood aan een éénduidige definitie dringt zich dan ook op.80
C. Omvang van herhaald slachtofferschap van woninginbraken in België Zoals reeds eerder werd aangehaald wordt er in het cijfermateriaal van de politiële criminaliteitsstatistieken en de Veiligheidsmonitor in België geen specifiek onderscheid gemaakt tussen slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van woninginbraken. Daarnaast wordt er ook geen aandacht gegeven aan herhaald slachtofferschap in het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011. Precieze cijfers over herhaald slachtofferschap van woninginbraken zijn dus niet voorhanden in ons land. Er zijn wel een aantal studies verschenen in bepaalde gemeenten en steden, zoals in Oostende, die het probleem voor een specifieke stad of gemeente analyseren. Het ontbreken van accuraat cijfermateriaal in ons land op federaal niveau is een jammere zaak. De aanpak van dit probleem op 77 KLEEMANS, E.R., Herhaald slachtofferschap van het delict woninginbraak’, Tijdschrift voor Criminologie, 1996, 232-244. 78 JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 1997, 224-241. 79 KLEEMANS, E.R., ‘Herhaald slachtofferschap van het delict woninginbraak’, Tijdschrift voor Criminologie, 1996, 232-244. 80 LOPEZ, M.J.J., ‘Herhaald slachtofferschap bij woninginbraak, een secundaire analyse van de Politiemonitor Bevolking’, Samenleving en criminaliteitspreventie, 2001, 5.
48
federaal niveau is immers onontbeerlijk om het aantal huishoudens dat herhaald slachtoffer wordt van woninginbraken te reduceren. Aangezien een relatief klein percentage van alle slachtoffers te maken krijgt met heel wat delicten dienen meer energie en middelen ingezet op deze meest kwetsbare groep, pas dan kunnen de cijfers van het herhaald slachtofferschap worden gereduceerd. Tevens is het zo dat de herhaalde inbraak kort na de eerste inbraak voorkomt (zie infra) waardoor specifieke preventiemaatregelen zo snel mogelijk na de eerste woninginbraak moeten worden genomen. Deze moeten voldoende efficiënt zijn om de periode van verhoogd risico te overbruggen.81 Er zijn dus in ons land nog heel wat uitdagingen op beleidsvlak. Er dient te worden ingespeeld op het verschijnsel van herhaald slachtofferschap en daderschap van woninginbraken, op het fenomeen besmettelijke woninginbraken, op de concentratie van herhaald slachtofferschap in tijd en ruimte en op een betere aanpak van meervoudige daders.82 Accuraat cijfermateriaal zou alvast een eerste stap in de goede richting zijn.
D. Omvang van herhaald slachtofferschap van woninginbraken in Sint-Pieters-Leeuw Om de omvang van de enkelvoudige en herhaalde inbraken te berekenen, werden politieregistraties doorgenomen uit de categorieën ‘woninginbraken’ en ‘andere vormen van diefstal’ in de politiezone Sint-Pieters-Leeuw. Hieruit werden uiteindelijk de woninginbraken en de diefstallen in gebouwen met verzwarende omstandigheden geselecteerd. Dit houdt in dat de woninginbraken en inbraken in handelspanden werden onderzocht. Er werd geen rekening gehouden met serres, tuinhuisjes,... Het totale aantal onderzochte inbraken bedroeg 1790. Deze inbraken vonden plaats in de loop van de jaren 2002-2007.
81 DAEMS, T., ‘De problematisering van meervoudig slachtofferschap’, Tijdschrift voor Criminologie, 2004, 249-265. 82 PEETERS, M.P., ELFFERS, H., VAN DER KEMP, J.J. en BEIJERS, W.M.E.H., Evidence-based aanpak van woninginbraak: enkele voorstellen voor een intensievere aanpak van woninginbraak, op basis van een inventarisatie van de criminologische literatuur, Amsterdam, Afdeling Strafrecht en Criminologie, 2009, 29p.
49
Onderstaande grafiek geeft een voorstelling weer van het totaal aantal inbraken. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt tussen enkelvoudige inbraken (huishoudens of bedrijven die slechts éénmaal het slachtoffer werden van inbraken in een tijdspanne van zes jaar) en herhaalde inbraken (huishoudens of bedrijven die twee of meer keer het slachtoffer werden van inbraken in een tijdspanne van zes jaar). Daarnaast werd er ook een onderverdeling gemaakt tussen voltooide inbraken en pogingen tot inbraak.
FIGUUR 9: Woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-Pieters-Leeuw 2002-2007
In totaal werden er dus 1790 inbraken bekeken waarvan het in 39,6% van de gevallen gaat om een herhaalde inbraak. 33,4% van alle herhaalde inbraken is een poging tot inbraak en 31,4% van de enkelvoudige inbraken is een poging. Er werd op 258 plaatsen meermaals ingebroken. In de meeste gevallen wordt er twee maal ingebroken. Dit is het geval voor 62,4% van de herhaalde inbraken. In 57 gevallen werd er drie keer ingebroken, in 23 gevallen vier keer, in 12 gevallen vijf maal en in 8 gevallen zes maal of meer. Deze laatste categorieën bevatten voornamelijk inbraken in appartementsgebouwen en in handelspanden. Ééngezinswoningen hebben hier amper of niet mee te maken. Bij deze laatste komen hoofdzakelijk twee inbraken voor per woning wanneer we herhaald slachtofferschap in beschouwing nemen. Gemiddeld zijn er bij herhaald slachtofferschap twee à drie inbraken per woning.83 In zes jaar tijd werd er in ongeveer 9,3 procent van het totale woningbestand en het totale handelsbestand ingebroken. Daarnaast is op te merken dat een relatief groot deel van alle inbraken plaatsvindt in een relatief klein aantal van alle woningen en handelspanden. 83 De overige grafieken omtrent de omvang van inbraken zijn opgenomen in de eerste bijlage.
50
Er worden in de literatuur drie mogelijke redenen gegeven waarom het herhaald slachtofferschap zo groot is. De eerste mogelijke verklaring is dat dezelfde daders terugkomen omdat de ingeschatte risico’s op die plaats klein zijn, omdat er eenvoudige toegang is, omdat er veel te rapen valt of omdat de vorige inbraak als succesvol werd ervaren. De tweede mogelijke verklaring houdt in dat de dader van de eerste inbraak het nieuws vertelt aan andere inbrekers waarna deze laatste nogmaals inbreken. Tenslotte is er de woning of het handelspand welke sowieso een attractief doelwit is voor alle potentiële inbrekers als derde mogelijke verklaring.84
84 POLVI, N., LOOMAN, T., HUMPHRIES, C. en PEASE, K., ‘The time course of repeat victimisation’, British Journal of Criminology, 1991, 411-414.
51
2.3 HET PATROON VAN HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP NAAR RUIMTE 2.3.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR RUIMTE Zoals enkelvoudig slachtofferschap is ook herhaald slachtofferschap van criminaliteit niet gelijkmatig verdeeld naar ruimte. We kunnen immers hotspots en ‘high-crime areas’ onderscheiden in de ruimte. Beide verwijzen naar gebieden met een hoge concentratie van criminaliteit, met dat verschil dat een hotspot betrekking heeft op een kleiner gebied dan een ‘high-crime area’. Een ‘high-crime area’ kan bestaan uit verschillende hotspots. Tussen deze hotspots bevinden zich echter gebieden waar minder criminaliteit voorkomt.85 We bekijken eerst de verschillende types herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte en vervolgens de ‘flag-explanation’ en de ‘boost explanation’. Vervolgens worden de plaatsen waar het meest herhaald slachtofferschap van criminaliteit voorkomt geëvalueerd.
A. Types herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte We onderscheiden vier soorten herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte. De eerste soort is het herhaald slachtofferschap op zich. Dit houdt in dat exact dezelfde plaats wordt gekozen voor het eerste delict en voor het herhaalde delict. Uiteraard dient het slachtoffer (handelspand of woning) ook hetzelfde te zijn, anders is er geen sprake van herhaald slachtofferschap van criminaliteit.86 Een tweede soort herhaald slachtofferschap is die van de ‘near victims’. Slachtoffers die zich fysiek dicht bij individuen bevinden die reeds het slachtoffer werden van criminaliteit of die dicht bij plaatsen wonen waar reeds een delict plaatsvond, zijn kwetsbaarder voor ‘near repeats’. We verwijzen in deze categorie naar de besmettelijke woninginbraken die hiervan een voorbeeld zijn.87 De laatste categorie omvat de ‘Virtual repeats’. Deze omvat de slachtoffers die op een aantal vlakken identiek zijn aan de slachtoffers van het eerste delict. In de ruimtelijke context verstaan we hieronder dat de plaats waar het herhaalde delict werd gepleegd op bepaalde vlakken identiek is aan de plaats waar het eerste delict werd gepleegd. Tenslotte is er de categorie ‘multiple victimisation’. We verstaan hieronder dat een bepaald target (individu, huis,...) op een bepaalde plaats herhaald 85 GONZALES, A.R., SCHOFIELD, R.B. en HART, S.V., Mapping Crime: Understanding Hot Spots’, Washington, U.S. Department of Justice, 2005, 73p. 86 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 87 BERNASCO, W., ‘Them again? : Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries’, European Journal of Criminology, 2008, 411-431.
52
slachtoffer wordt van criminaliteit. Het verschil is echter dat men hier niet telkens het slachtoffer wordt van hetzelfde type delict.88
B. Flag-verklaring versus Boost-verklaring We onderscheiden twee theorieën die verklaren waarom op sommige plaatsen meer herhaald slachtofferschap van criminaliteit voorkomt dan op andere plaatsen. We hebben het hier over de ‘flag-explanation’ en de ‘boost-explanation’. Beide variëren en overlappen naargelang het type delict dat wordt onderzocht.
1. FLAG-BENADERING De flag-benadering is gebaseerd op de reeds eerder omschreven ‘risk heterogeinity-verklaring’. Deze verklaring houdt in dat sommige individuen of plaatsen uitzonderlijk aantrekkelijk zijn voor daders. De redenen waarom deze voor daders van criminaliteit aantrekkelijk zijn, blijven constant in de tijd. Er wordt vanuitgegaan dat de daders die verantwoordelijk zijn voor het herhaalde slachtofferschap van criminaliteit niet dezelfde zijn.89 Sommige locaties zijn vatbaarder voor herhaalde criminaliteit dan andere. We kunnen bijvoorbeeld een samenhang bemerken tussen verstedelijking en de hoeveelheid criminaliteit. Sterk verstedelijkte locaties zijn vatbaarder voor criminaliteit dan minder verstedelijkte plekken. Eigendomsdelicten en gewelddelicten komen het meest voor in sterk verstedelijkte gebieden en nemen af naarmate de omgeving minder verstedelijkt is. Ook voor verkeersmisdrijven en vandalisme is dezelfde trend vast te stellen, al is het verschil tussen verstedelijkte en minder verstedelijkte gebieden iets minder groot.90 Naast hotspots zijn er ook zogenaamde ‘hot products’. Sommige voertuigen zijn bijvoorbeeld vatbaarder voor diefstal dan andere voertuigen. Bepaalde voertuigen steelt men om nadien in andere landen door te verkopen, terwijl andere gestolen worden voor ‘joyriding’ of als vluchtvoertuig bij criminaliteit.91
2. BOOST-BENADERING De boost-benadering is gebaseerd op de state dependence-verklaring. Volgens deze verklaring zal 88 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 89 PEASE, K., Repeat Victimisation: Taking Stock, London, Crown, 1998, 40p. 90 ENGELHARD, B.J.M., HULS, F.M.W., VAN PANHUIS, P. en MEIJER, R.F., ‘Criminaliteit en opsporing’, in HULS, M.F.W. en SCHREUDERS, M.M., (eds.), Onderzoek en beleid nr. 189, Ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, WODC, 2000, 43-82. 91 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p.
53
de dader die een herhaald delict pleegt, uitgaan van de resultaten van het vorige delict bij hetzelfde slachtoffer. Wanneer het resultaat van het eerste delict gunstig was, dan onthoudt de dader de belangrijkste informatie met betrekking tot een bepaald target en gebruikt deze informatie om het volgende delict te plegen. Deze informatie kan betrekking hebben op de periode dat het target vrij is van enige mogelijke controle, op de gemakkelijke toegangs -en vluchtwegen of op de manier waarop veiligheidsvoorzieningen kunnen worden omzeild.92
C. Plaatsen waar het meeste herhaalde slachtofferschap van criminaliteit voorkomt Voor vele criminaliteitsproblemen zoals herhaald slachtofferschap van criminaliteit geldt dat deze het meest voorkomen in zones waar zich al veel crimineel gedrag, zoals vandalisme en overlast heeft voorgedaan. Personen en plaatsen die zich bevinden in deze buurten zijn dan ook kwetsbaarder om slachtoffer en herhaald slachtoffer te worden van allerlei delicten. De verhoogde graad van criminaliteit in deze zones is ook jarenlang aanwezig.93 De spreiding van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte hangt samen met het type delict. Het Nieuwsblad heeft een analyse gemaakt van de ruimtelijke spreiding van criminaliteit op basis van politieregistraties. We bespreken hier de voornaamste hotspots van criminaliteit in de provincie Oost-Vlaanderen. Deze registraties geven een globaal beeld van het slachtofferschap van autoinbraken, diefstal met geweld, fietsdiefstallen en woninginbraken in 2007.94 Er zijn geen specifieke cijfers rond herhaald slachtofferschap terug te vinden in de analyse. Toch is het aannemelijk dat in deze hotspots het aantal herhaalde slachtoffers eveneens hoog is. Uit onderzoek bleek immers dat het aantal herhaalde slachtoffers in hotspots het hoogst is. Bovendien is de periode tussen de herhaalde inbraken ook kleiner.95 De analyse is terug te vinden in de vierde bijlage.
1. AUTO-INBRAKEN In Eeklo is het slachtofferschap van auto-inbraken het hoogst. Eeklo wordt op de voet gevolgd door Gent en de gemeenten ten zuiden van Gent, namelijk: De Pinte, Nazareth en Zingem. Het slachtofferschap is eveneens hoog in Lede, Erpe-Mere, Haaltert en Ninove. Rond Brakel en in Knesselare, Stekene, St-Martens-Latem enzovoort zijn de cijfers het laagst. 92 BOWERS, K.J. en JOHNSON, S.D., ‘Who Commits Near Repeats? A Test of the Boost Explanation’, Western Criminology Review, 2004, 12-24. 93 TRICKET, A., OSBORN, D., SEYMOUR, J. en PEASE, K., ‘What is Different About High Crime Areas?’, British Journal of Criminology, 1992, 81-90. 94 LAUWEREYNS, K., ‘Hoe veilig is uw gemeente?’, Het Nieuwsblad, 20/05/2008, 3-7, http://www.nieuwsblad.be/extra/CijfersOostvlaanderen.pdf. 95 FARELL, G. en SOUSA, W., ‘Repeat victimization and hot spots: the overlap and its implications for crime control and problem-oriented policing’, Crime Prevention Studies, 2001, 221-240.
54
2. DIEFSTAL MET GEWELD Het Meetjesland blijkt de veiligste regio voor wat betreft het aantal slachtoffers van diefstal met geweld. De regio van de Vlaamse Ardennen, Aalst, Gent en Ronse zijn dan weer een minder veilige regio op dit vlak.
3. FIETSDIEFSTAL In Eeklo is de kans op slachtofferschap van fietsdiefstallen het hoogst. In het Waasland is er eveneens veel kans op fietsdiefstallen en dit voornamelijk in Zele, Beveren, Lokeren, Waasmunster en St-Niklaas. Horebeke is de enige gemeente waar in 2007 geen enkele fietsdiefstal werd geregistreerd door de politiediensten.
4. WONINGINBRAKEN De meeste woninginbraken in Oost-Vlaanderen werden in 2007 geregistreerd in Gent, gevolgd door Aalst, Kruishoutem en Geraardsbergen. Mensen die wonen in het Meetjesland werden het meest gespaard van inbraken.
55
2.3.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR RUIMTE Bij het verklaren van herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte, baseert men zich veelal op de verklaringen van enkelvoudig slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte. Aangezien deze eerder reeds werden besproken, commentariëren we hier het fenomeen ‘besmettelijke woninginbraken’ en de ruimtelijke spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-Pieters-Leeuw.
A. Het fenomeen ‘besmettelijke woninginbraken’ Het is mogelijk patronen te ontdekken in slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte. Deze patronen kunnen leiden tot risico-analyses die de politie kan helpen om mensen en middelen in te zetten op plaatsen waar het slachtofferschap het grootst is. Een belangrijke manier om deze ruimtelijke patronen bloot te leggen is de bestudering van het herhaald slachtofferschap. Om de studie compleet te maken, dient men ook rekening te houden met het fenomeen van de ‘besmettelijke woninginbraken’. Wanneer de politie bekijkt waar de recente inbraken plaatsvonden, kunnen ze op een eenvoudige manier te weten komen waar ze meer ‘near repeats’ kunnen voorkomen. Het bekijken van deze inbraken kan mee gestalte geven aan de wenselijke informatiegestuurde politiezorg.96 Frank Morgan was de eerste die het begrip ‘near repeat’ gebruikte. Naar aanleiding van zijn onderzoek naar herhaald slachtofferschap van woninginbraken in Perth (Australië) ontdekte hij bij herhaald slachtofferschap van woninginbraken dat deze in bepaalde gevallen werden gevolgd door meerdere enkelvoudige woninginbraken in de onmiddellijke omgeving van de woning. Deze laatste delicten werden door hem omschreven als ‘near repeats’.97 Risicobesmetting wordt gezien als een speciale vorm van herhaald slachtofferschap. De herhaalde inbraak wordt echter niet gepleegd bij hetzelfde huishouden, maar bij een huishouden in dezelfde buurt. Risicobesmetting zou voornamelijk voorkomen in woonwijken die een homogeen woningaanbod hebben. Ze zouden vatbaarder zijn voor een inbraak door de kwetsbaarheidskenmerken van de woning zelf. Door in te breken in slechts een enkele woning zouden de inbrekers voldoende kennis verwerven over de toegankelijkheid, de indeling en de vluchtmogelijkheden van een groot deel van de woningen in de 96 LOPEZ, M.J.J., Besmettelijke woninginbraken, Den Haag, RCM-advies, 2007, 38p. 97 MORGAN, F., ‘Repeat Burglary in a Perth suburb. Indicator of short-term or long-term risk’, in: FARELL, G. en PEASE, K., (eds.), Repeat Victimisation, New York, Criminal Justice Press, 2001, 83-118.
56
naburige omgeving. Dankzij deze kennis kunnen ze bij de volgende inbraak op een relatief gemakkelijker wijze inbreken bij vergelijkbare woningen in de buurt.98 Het is ook mogelijk dat besmettelijke woninginbraken voortkomen uit mislukte inbraakpogingen bij het eerst gekozen target; een aanleiding om een tweede target met gelijkaardige kenmerken te zoeken. We hebben het hier dan over een verplaatsingseffect naar nabij gelegen woningen.
B. Spreiding herhaald slachtofferschap naar ruimte te Sint-Pieters-Leeuw Zoals reeds aangehaald bij het bespreken van het slachtofferschap van woninginbraken naar ruimte is het opvallend dat woninginbraken niet gelijk zijn verdeeld tussen verschillende buurten. Ook in Sint-Pieters-Leeuw is dit niet het geval. De politiezone Sint-Pieters-Leeuw omvat vijf wijken: Leeuw, Negenmanneke, Zuun, Ruisbroek en Vlezenbeek. Met een percentage van ongeveer 7% komen er in de wijk Vlezenbeek het minste aantal herhaalde inbraken voor. In de wijken Leeuw, Ruisbroek en Zuun liggen de percentages van het aantal herhaalde inbraken ongeveer even hoog met respectievelijk 22%, 20% en 23%. De meeste herhaalde inbraken komen voor in de wijk Negenmanneke (28%). We bekijken de ruimtelijke spreiding van woninginbraken en inbraken in handelspanden op niveau van de verschillende buurten. Specifiekere kenmerken zoals het type woning of handelspand werden niet nader onderzocht.
1. NEGENMANNEKE In de wijk Negenmanneke van de politiezone Sint-Pieters-Leeuw vinden het grootste aantal herhaalde woninginbraken en inbraken in handelspanden plaats. We bekijken voor deze wijk dan ook de factoren die mogelijks een invloed hebben op dit hoge percentage herhaalde inbraken. Eerst en vooral zien we de grote uitvalswegen die deze deelgemeente kruisen. De Bergensesteenweg (N6) is de draaischijf voor handel in Sint-Pieters-Leeuw. Op deze steenweg werden in totaal 25,2% van de herhaalde inbraken gepleegd. Het deel van de Bergensesteenweg dat in de wijk Negenmanneke gelegen is, is goed voor zowat 9,2% van het totaal aantal herhaalde inbraken. Op deze baan kwamen voornamelijk herhaalde inbraken in handelspanden voor. Ook de Brusselbaan is een belangrijke uitvalsweg. Hier vonden zowel herhaalde woninginbraken als inbraken in handelspanden plaats. Herhaalde woninginbraken waren ook dikwijls vast te stellen op de zijwegen van deze uitvalswegen. De Bergensesteenweg en de Brusselbaan zijn de plaatsen met het meest herhaalde inbraken; deze plekken zijn dan ook de zogenaamde ‘hotspots’ van de wijk. De verklaring voor het grote aantal herhaalde woninginbraken en inbraken in handelspanden op deze 98 LOPEZ, M.J.J., Besmettelijke woninginbraken, Den Haag, RCM-advies, 2007, 38p.
57
wegen is te vinden in het feit dat inbrekers rekening houden met de vluchtmogelijkheden van de buurt waar zij inbreken. Daarnaast zijn handelspanden lucratieve doelwitten voor inbrekers. Dit is dan ook meteen de tweede factor die de graad van herhaald slachtofferschap beïnvloedt.99 Het ongewoon aantrekkelijk zijn van sommige doelwitten voor inbraken wordt de ‘flag explantion’ genoemd.100 Daarnaast is er nog een derde factor die de hoge graad van herhaald slachtofferschap van inbraken in de wijk Negenmanneke beïnvloedt, met name de sociale desorganisatie. Inbrekers zijn geneigd om een doelwit te selecteren in de wijk omdat de kans er kleiner is om door bewoners, voorbijgangers, omwonenden of politie gestoord, gehinderd of gestopt te worden. Deze sociale desorganisatie wordt mede veroorzaakt door de relatief hoge aanwezigheid van vreemdelingen in de wijk. 14,3% van de bevolking van Negenmanneke is van vreemde origine.101
2. VLEZENBEEK In de wijk Vlezenbeek werd er slechts 7% van het totaal aantal herhaalde woninginbraken en inbraken in handelspanden gepleegd. Opnieuw dient hier opgemerkt dat de meeste inbraken in deze wijk gebeuren op de grote uitvalswegen en hun zijstraten. Concreet dient verwezen naar de Postweg en zijn zijstraten. De lage graad van herhaalde inbraken in deze wijk kan deels worden verklaard door het meer landelijk karakter van de wijk. Het risico op woninginbraken neemt af van het centrum naar de periferie. Landelijke gebieden zouden in het algemeen minder te kampen hebben met criminaliteit en dus ook met inbraken.102
3. RUISBROEK De wijk Ruisbroek heeft te maken met 20% van het aantal herhaalde inbraken in de zone. Daar in deze wijk de socio-economische problemen het grootst zijn, kan dit onmiddellijk een belangrijke indicator zijn voor het herhaald slachtofferschap van inbraken in deze wijk. Gebieden waar relatief veel mensen leven die geen werk hebben en aldus moeten leven van een uitkering vertonen een groter inbraakrisico dan gebieden waar dit niet het geval is zoals in de wijk Vlezenbeek. Zoals verwacht blijken dit immers ook de meest anonieme woonwijken te zijn, mede om reden dat er veel mensen van vreemde origine in deze wijk wonen.103 Ook in Ruisbroek kunnen we vaststellen dat de 99 BERNASCO, W. en LUYKX, F., ‘De ruimtelijke spreiding van woninginbraak. Een analyse van Haagse buurten’, Tijdschrift voor Criminologie, 2002, 231-246. 100 LOPEZ, M.J.J., ‘Kennisdomein Woninginbraak’, Expertisecentrum Woningcriminaliteit, 2001, 1-12. 101 KLEEMANS, E.R., ‘Herhaald slachtofferschap van het delict woninginbraak’, Tijdschrift voor Criminologie, 1996, 232-244. 102 TOWNSLEY, M., HOMEL, R. en CHASELING, J., ‘Repeat Burglary Victimisation: spatial and temporal patterns’, Australian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 37-63. 103 LOPEZ, M.J.J., ‘Kennisdomein Woninginbraak’, Expertisecentrum Woningcriminaliteit, 2001, 1-12.
58
meeste herhaalde inbraken voorkomen op de grote wegen en hun zijstraten. Het gebied rond het kerkplein is een echte hotspot in deze wijk, de twee uitvalswegen die elkaar hier kruisen, namelijk de Stationsstraat en de Karel Gilsonstraat, zijn hiervoor waarschijnlijk de verklaring. Van op deze grote wegen kan men snel en gemakkelijk op de E-19 geraken.
4. ZUUN De wijk Zuun is goed voor 23% van het totale aantal woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-Pieters-Leeuw. Het doorlopen van de Bergensesteenweg heeft een grote invloed op het percentage herhaalde inbraken. 9,3% van de inbraken in Zuun worden gepleegd op de Bergensesteenweg en de zijstraten ervan. Opnieuw zijn de meeste inbraken in handelspanden op de Bergensesteenweg vast te stellen en de woninginbraken meer in de zijstraten ervan. Buiten deze inbraken zijn er over deze hele wijk kleine hotspots van inbraken terug te vinden.
5. LEEUW Tenslotte is er de wijk Leeuw waar 22% van het totale aantal inbraken in Sint-Pieters-Leeuw plaatsvindt . Tot deze wijk behoren eveneens de landelijke buurten St-Laureins-Berchem en Oudenaken. Een minderheid van de inbraken komt dan ook voor in St-Laureins Berchem en Oudenaken. De meeste herhaalde inbraken in Leeuw komen voor in het centrum van deze wijk en nemen vervolgens af naarmate het landelijke karakter toeneemt. Ook hier zet de eerder vastgestelde tendens zich voort: de Bergensesteenweg is opnieuw verantwoordelijk voor een groot deel van het herhaald slachtofferschap van inbraken in deze wijk.
59
2.4 HET PATROON VAN HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP NAAR TIJD 2.4.1 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN CRIMINALITEIT NAAR TIJD In de literatuur omtrent herhaald slachtofferschap van criminaliteit, wordt niet gekeken in welk jaar of welk seizoen herhaald slachtofferschap zich precies voordeed. Wanneer we deze patronen willen bekijken, moeten we ons beroepen op studies die geen onderscheid maken tussen enkelvoudig en herhaald slachtofferschap van criminaliteit. Er wordt echter wel in belangrijke mate aandacht besteed aan de periode tussen het eerste en de volgende delicten.
A. Belang van de periode tussen het eerste en het tweede delict Volledigheidshalve moeten we hier onmiddellijk vermelden dat naast de periode tussen het eerste en het tweede delict ook de periode tussen het tweede en het derde delict en de daaropvolgende delicten in rekening worden genomen. Het belang van de periode tussen het eerste en het daaropvolgende delict situeert zich op het niveau van preventie en heeft derhalve ook implicaties voor de politiediensten.
1. IMPLICATIES VOOR POLITIE Bij de analyse van de tijdsperiode tussen het eerste delict en het daaropvolgende herhaalde delict, zagen we dat het risico op herhaald slachtofferschap het grootst is onmiddellijk nadat het eerste delict plaatsvond. De implicatie voor de politie in geval van het eerste delict is dan ook een snelle reactie en dit vooraleer het herhaalde delict plaatsvindt. Zo kan men bijvoorbeeld stille alarminstallaties plaatsen onmiddellijk na het eerste delict. Wanneer de periode van verhoogd risico voorbij is zou men vervolgens de woningen opnieuw moeten opzoeken om deze alarminstallaties weg te halen en over te brengen naar een andere plaats waar de periode van verhoogd risico begint te lopen. De vraag kan hier worden gesteld of het gebruik van alarminstallaties door mensen welke reeds slachtoffer werden, niet discriminerend werkt t.o.v. mensen die nog geen slachtoffer werden of potentiële slachtoffers.104
2. PREVENTIE Ook vanuit preventief oogpunt is het van belang kennis te ontwikkelen omtrent het patroon van 104 FARRELL, G., ‘Preventing Repeat Victimization’, in TONRY, M. en FARRINGTON, D.P., (eds.), Building a Safer Society: Strategic Approaches to Crime Prevention, Chicago, University of Chicago Press, 1995, 459-534.
60
herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar tijd; het inschatten van de tijd nodig om over te gaan tot al dan niet tijdelijke preventieve acties ter voorkoming van herhaald slachtofferschap is immers belangrijk. Hier is duidelijk nood aan accuraat cijfermateriaal. Deze preventieve acties variëren naargelang het type delict waarmee men te maken heeft en de tijd die men ervoor heeft. Aangezien de periode tussen herhaald slachtofferschap meestal kort is, dienen preventieve acties ook hierop in te spelen. Preventieve acties kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het zo snel mogelijk verwijderen van sporen die wijzen op slachtofferschap zodat er geen visuele tekenen zijn die de kwetsbaarheid van het slachtoffer visualiseren. Daarnaast kan men doen aan ‘target hardening’. Dit houdt in dat men de veiligheid van een bepaalde plaats verhoogt door bijvoorbeeld het plaatsen van meer lichtbronnen, camera’s,...105
B. PERIODE TUSSEN HERHAALDE DELICTEN Bij het bestuderen van het herhaalde slachtofferschap van criminaliteit valt onmiddellijk op dat de periode tussen de herhaalde inbraken meestal kort is. Het risico op herhaald slachtofferschap is het grootst onmiddellijk na het eerste delict. Vele opeenvolgende delicten gebeuren binnen de week na het vorige delict en sommige zelfs binnen de 24 uren na het vorige delict.106 Een relatief korte periode van verhoogd risico op herhaald slachtofferschap wordt gevolgd door een periode waarin dat risico vrij snel daalt. Nadat deze periode van verhoogd risico op herhaald slachtofferschap quasi volledig verdwenen is, heeft het slachtoffer kans op herhaald slachtofferschap van criminaliteit. Deze kans op herhaald slachtofferschap is even groot dan de kans bij een slachtoffer van een eerste delict.107 De lengte van deze periode van verhoogd risico varieert naar het type delict en de lokale criminaliteitsproblematiek.108 Uit onderzoek blijkt dat 15% van de slachtoffers van huishoudelijk geweld een tweede keer het slachtoffer werden van huishoudelijk geweld binnen de 24 uren na het eerste delict. Binnen de vijf weken loopt deze kans op herhaald slachtofferschap van huishoudelijk geweld op tot 35%. Na een tweede keer slachtoffer geworden te zijn van het delict huishoudelijk geweld, worden slachtoffers in 45% van de gevallen een derde keer het slachtoffer van huishoudelijk geweld binnen de daaropvolgende vijf weken.109 105 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 106 POLVI, N., LOOMAN, T., HUMPHRIES, C. en PEASE, L., ‘The time course of repeat burglary victimization.’, British Journal of Criminology, 1991, 411-414. 107 ROBINSON, M.B., ‘Burglary Revictimization. The Time Period of Heightened Risk’, British Journal of Criminology, 1998, 78-85. 108 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 109 LLOYD, S., FARRELL, G. en PEASE, K., Preventing repeated domestic violence: a demonstration project on Merseyside, London, Crown, 1994, 28p.
61
In het geval van bankovervallen, hebben 35% van de banken te kampen met herhaald slachtofferschap. 66% van de banken hadden zelf te kampen met drie of meer bankovervallen. Een derde van alle herhaalde bankovervallen vond plaats binnen de twee maanden na de vorige bankoverval.110 Uit een onderzoek naar inbraken die niet werden gepleegd in woningen, bleek dat in 21,4% van de onderzochte gevallen herhaald slachtofferschap voorkwam. Het gaat hier om inbraken in ziekenhuizen, zorgcentra, publieke gebouwen, scholen, sportcentra,... Bij bijna 34% van dit herhaalde slachtofferschap was er sprake van drie of meer herhaalde delicten. Wanneer we de tijdspanne tussen de verschillende herhaalde delicten bekijken, kunnen we constateren dat in 43% van de gevallen een herhaalde inbraak volgde binnen een periode van een maand na de eerste inbraak. In 17,4% van de gevallen gebeurde deze herhaalde inbraak zelfs binnen de week na de vorige inbraak. Het risico op herhaald slachtofferschap verminderde tot de helft na acht weken.111 Uit een onderzoek van Burquest et al. naar inbraken en eigendomsdelicten binnen scholen in Engeland bleek dat er in zowat 26% van de gevallen sprake was van herhaald slachtofferschap. Van dit herhaalde slachtofferschap op scholen vond 79% plaats binnen een maand na het vorige delict en de helft daarvan gebeurde al binnen een week na het vorige delict. De tendens was ook hier dat de periode met een verhoogd risico op herhaald slachtofferschap onmiddellijk begon na het eerste delict. Het risico op herhaald slachtofferschap werd snel kleiner na verloop van een maand na het eerste delict.112 Tenslotte is er nog het onderzoek van Sampson en Phillips naar zogenaamde ‘racial attacks’. 67% van de families die het slachtoffer werd van raciaal gemotiveerde aanvallen werd herhaald slachtoffer. De meeste herhaalde aanvallen vonden plaats binnen de twee maanden na het eerste delict. Vervolgens nam deze periode van verhoogd risico snel af in de tijd.113
110 MATTHEWS, R., PEASE, C. en PEASE, K., ‘Repeated bank robbery: theme and variations’, Crime Prevention Studies, 2001, 153-164. 111 BOWERS, K.J., HIRSCHFIELD, A. en JOHNSON, S.D., ‘Victimization Revisited: A Case Study of NonResidential Repeat Burglary in Merseyside.’, British Journal of Criminology, 1998, 429-452. 112 BURQUEST, R., FARRELL, G. en PEASE, K., ‘Lessons From Schools’, Policing, 1992, 48-155. 113 SAMPSON, A. en PHILLIPS, C., Multiple Victimization: Racial Attacks on an East London Estate, London, Home Office, 1992, 33p.
62
2.4.2 HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP VAN WONINGINBRAKEN NAAR TIJD Conform het analyseren van het herhaald slachtofferschap van criminaliteit viel bij het bekijken van het herhaald slachtofferschap van woninginbraken op dat bij het doornemen van de literatuur omtrent de spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar tijd de aandacht vooral gaat naar de tijdspanne tussen de eerste en de daaropvolgende inbra(a)k(en). Er wordt nauwelijks onderzocht in welk seizoen of in welke maanden de meeste woninginbraken plaatsvonden. Hierbij wordt verwezen naar de literatuur waar geen verschil wordt gemaakt tussen enkelvoudige en herhaalde inbraken. Toch is het van belang aan de spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken aandacht te schenken. Deze aandacht is nodig om op een efficiënte manier middelen te kunnen inzetten bij de bestrijding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken en om preventieve maatregelen te kunnen nemen. Daarnaast kan een grondige kennis hieromtrent bijdragen tot de criminologische theorievorming terzake.
A. Tijdspanne tussen herhaalde woninginbraken Het nagaan van de tijdspanne tussen woninginbraken is zeer belangrijk. Zo kan men immers nagaan wanneer er een periode is van een verhoogd risico op een herhaalde woninginbraak en hoe lang deze periode is. Uit onderzoek blijkt dat de eerste maanden na de eerste inbraak de kans op een herhaalde woninginbraak het grootst is. Deze kans zou vervolgens dalen naarmate de periode groter wordt. Tijdens deze periode dienen er preventieve maatregelen genomen te worden om de kans op een herhaalde inbraak te reduceren. Aangezien de kans op een herhaalde inbraak de eerste maanden na de eerste woninginbraak het grootst is, dienen deze preventieve maatregelen snel genomen te worden.114 Men kan eveneens tijdelijk preventieve maatregelen treffen tijdens de periode waarin de kans op een herhaalde inbraak het grootst is bijvoorbeeld door het plaatsen van stille alarminstallaties. Deze relatief korte periode met een verhoogde kans op woninginbraak heeft ook consequenties op het vlak van opsporing van de dader(s) door de politie. Daders van vorige inbraken worden hierbij echter beschouwd als potentiële verdachten.115 Toch blijkt het hier vaak fout te lopen in België. In verschillende politiezones, waaronder de zone Sint-Pieters-Leeuw, is er een gebrek aan informatiedoorstroming doorheen de strafrechtsbedeling. De politiezones worden echter dikwijls niet op de hoogte gesteld van de veroordelingen van de daders van woninginbraken. 114 FARRELL, G., SOUSA, W.H. en WEISEL, D.L., ‘The time-window in the measurement of repeat victimization: A methodology for its Examination and an Empirical Study’, Crime Prevention Studies, 2002, 15-27. 115 KLEEMANS, E.R., ‘Repeat Burglary Victimisation: Results of Empirical Research in the Netherlands’, Crime Prevention Studies, 2001, 53-68.
63
Nochtans is deze informatie zeer belangrijk voor het vatten van de daders van herhaalde inbraken.
B. Het patroon van herhaalde inbraken naar tijd in Sint-Pieters-Leeuw 1. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW VAN 20022007 We bekijken de spreiding van het aantal herhaalde inbraken in Sint-Pieters-Leeuw van 2002 tot 2007 aan de hand van volgende grafiek.
FIGUUR 10: Herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-Pieters-Leeuw 20022007
Uit deze grafiek blijkt dat dezelfde tendens aanwezig is voor zowel de enkelvoudige als de herhaalde inbraken. Dezelfde tendens was eveneens waarneembaar bij het analyseren van het cijfermateriaal van de criminaliteitsstatistieken van de Federale Politie. Ook daar werd er immers een daling waargenomen van het aantal herhaalde inbraken tot 2005, waarna het aantal herhaalde inbraken opnieuw steeg. Ook in Sint-Pieters-Leeuw kan deze stijging deels te maken hebben met een betere registratie van deze delicten, maar ook deels door het fenomeen rondtrekkende dadergroepen.116 116 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Resultaten van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 158p.
64
2. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW PER SEIZOEN Onderstaande grafiek geeft ons een beeld over de spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden in Sint-Pieters-Leeuw per seizoen.
FIGUUR 11: Percentage herhaald slachtofferschap van woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-PietersLeeuw – spreiding per seizoen
Wanneer we het totale aantal inbraken bekijken in de politiezone Sint-Pieters-Leeuw kunnen we besluiten dat de meeste inbraken in de winter voorkomen. Dit kan worden verklaard door de korte dagen in de wintermaanden. Inbrekers opteren immers dikwijls om in te breken wanneer het donker is om de pakkans te verkleinen bij de inbraak. Wanneer we echter de herhaalde inbraken alleen bekijken, valt op te merken dat de meeste inbraken gebeuren in de lente en in de zomer. Mogelijks is dit te verklaren door de kennis van de dader opgedaan tijdens de eerste inbraak. Wachten op de beste omstandigheden om een inbraak te plegen is dan minder noodzakelijk. Daarbij komt dat bij herhaald slachtofferschap de tweede inbraak meestal binnen de zes weken na de eerste inbraak volgt, waardoor de spreiding naar seizoen in mindere mate een rol speelt bij de tweede inbraak.
65
3. SPREIDING HERHAALD SLACHTOFFERSCHAP IN SINT-PIETERS-LEEUW NAAR WEEK OF WEEKEND Iets meer dan 60% van de herhaalde woninginbraken en inbraken in handelspanden in de zone SintPieters-Leeuw gebeurde tijdens de week, ongeveer 23% in het weekend. In de rest van de gevallen was het niet mogelijk deze onderverdeling te maken. De categorie ‘week’ bestaat uit de inbraken die gebeuren vanaf 00u00 op maandag tot en met vrijdag 17u00. De inbraken gepleegd tussen vrijdag 17u00 en maandag 00u00 vallen onder de categorie ‘weekend’. De inbraken in de week gebeuren vaak overdag. Dit patroon werd ook reeds vastgesteld wanneer we de inbraken in België bekeken aan de hand van de resultaten van de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Inbraken ’s avonds of ’s nachts vallen daarentegen meestal in het weekend. Het is dan ook aannemelijk dat dezelfde trends die reeds werden aangehaald bij het onderzoeken van het slachtofferschap van woninginbraken hier eveneens van toepassing zijn. Inbrekers zullen meestal overdag inbreken in de week en op tijdstippen dat mensen gaan werken en kinderen naar school zijn. In het weekend gebeuren de inbraken meestal ’s nachts aangezien overdag de meeste mensen thuis zijn.117 Deze trends werden inderdaad bevestigd door het verzamelde cijfermateriaal in de politiezone Sint-Pieters-Leeuw. Toch moeten we hierbij vermelden dat lang niet voor alle inbraken het precieze tijdstip gekend was; er is immers dikwijls in de politieregistraties sprake van een periode waarin de inbraak zou gebeurd zijn. Gezien deze tekortkoming is er dan ook geen sprake van cijfermateriaal waarbij inbraken kunnen worden ingedeeld naar het exacte tijdstip van inbraak. Bijkomend grafisch materiaal is terug te vinden in bijlage 2.
4. PERIODE TUSSEN DE EERSTE EN DE DAAROPVOLGENDE INBRA(A)K(EN) We bespreken de gemiddelde periode tussen twee woninginbraken en inbraken in handelspanden aan de hand van volgende grafiek.
117 VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., Inbreken is mijn vak. textuur en praktijk van woninginbraak, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 130-132.
66
FIGUUR 12: Gemiddelde periode tussen herhaalde woninginbraken en inbraken in handelspanden te Sint-PietersLeeuw van 2002-2007
In 23% van de gevallen gebeurt een tweede inbraak binnen de zes weken na de eerste inbraak. 57,6% van de herhaalde inbraken gebeurt binnen het jaar. Binnen de twee jaar stijgt dit percentage tot 77,1%. Na één jaar is er een snelle afname van het risico op een herhaalde inbraak tot er uiteindelijk geen verhoogd risico op herhaald slachtofferschap meer is. Op dat moment hebben slachtoffers evenveel kans op een herhaalde inbraak dan mensen waarbij nog niet werd ingebroken. Wanneer er geen herhaalde inbraak plaatsvindt kan dit een aantal redenen hebben. Eerst en vooral is het mogelijk dat de eerste inbraak niet succesvol was omdat te veel inbraakwerende materialen in het pand het risico op betrapping verhogen. Mogelijks vindt de inbreker het ook niet de moeite waard om terug te keren wegens een te povere buit. Tenslotte bestaat er ook de kans dat de inbreker een ‘cool down-periode’ neemt na de eerste inbraak omdat hij verhoogde alertheid van de slachtoffers verwacht in het eerste jaar van de inbraak.118 Bijkomend grafisch materiaal omtrent de tijdspanne tussen herhaalde inbraken is terug te vinden in de derde bijlage.
118 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p.
67
2.5 BESLUIT Herhaald slachtofferschap wil zeggen dat een relatief groot deel van alle delicten betrekking heeft op een relatief gering deel van alle slachtoffers en plaatsen.119 Aan de hand van de 'heterogeneityverklaring' en de 'state dependence-verklaring' werd de relatie tussen eerder en later slachtofferschap weergegeven. Het belang van de aanpak van herhaald slachtofferschap kunnen we afleiden uit emotionele en financiële gevolgen voor de slachtoffers. Tevens blijkt het aanpakken van herhaald slachtofferschap een zeer efficiënte manier voor het aanpakken van criminaliteit. Tenslotte zijn het ook de meest kwetsbare groepen van onze samenleving die herhaald slachtoffer worden. We moeten er dan ook over waken dat deze niet nog kwetsbaarder worden. In België bestaan er geen gegevens op federaal niveau die ons een beeld kunnen geven van het aantal herhaalde slachtoffers in ons land. De nood aan accuraat cijfermateriaal dringt zich op. Bij het analyseren van herhaald slachtofferschap van woninginbraken keken we naar de precieze omschrijving en de problemen bij onderzoek ervan. Daarna werd de omvang van herhaald slachtofferschap van inbraken in Sint-Pieters-Leeuw bekeken aan de hand van gegevens verzameld tijdens de stageperiode bij de Lokale Politie. Er zijn verschillende types van herhaald slachtofferschap van criminaliteit die een verschillende impact hebben in de spreiding van herhaald slachtofferschap naar ruimte. Ook de flag-benadering en de boost-benadering werden onderzocht om te verklaren waarom op sommige plaatsen meer herhaald slachtofferschap van criminaliteit voorkomt dan op andere plaatsen. Tenslotte werd de spreiding van verschillende delictsoorten naar ruimte onder de loep genomen. Uit deze analyse bleek dat het type delict een invloed heeft op de ruimtelijke spreiding van herhaald slachtofferschap. Het fenomeen 'besmettelijke woninginbraken' is een variant van herhaald slachtofferschap. Dit fenomeen kan in belangrijke mate bijdragen tot preventieve acties. De spreiding van herhaald slachtofferschap van inbraken te Sint-Pieters-Leeuw bleek ongelijkmatig te zijn wanneer we de verschillende wijken in beschouwing namen. Tenslotte bekeken we het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit en herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar tijd. We schetsten het belang van onderzoek naar de periode tussen het eerste en het tweede delict. De periode tussen de verschillende delicten hangt af van het type delict. Het is van belang de duur van deze periode na te gaan om te kijken wanneer het 119JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 224-241.
68
risico voor het slachtoffer het grootst is om herhaald slachtoffer te worden. We konden constateren dat de periode met een verhoogd risico onmiddellijk start na het delict. Na een tijdje wordt de kans op herhaald slachtofferschap kleiner. De kans op herhaald slachtofferschap wordt tenslotte even groot dan de kans op slachtofferschap van een individu dat nog geen slachtoffer werd van een delict. Deze vaststelling kan worden doorgetrokken voor herhaald slachtofferschap van woninginbraken. Dit werd eveneens bevestigd door de gegevens die werden verzameld in Sint-Pieters-Leeuw. Ook daar bleek de kans op herhaald slachtofferschap het grootst in de eerste zes weken na de eerste inbraak. In Sint-Pieters-Leeuw gebeurden de meeste inbraken in de wintermaanden. Toch kunnen we een verschil merken wanneer we het herhaald slachtofferschap alleen in beschouwing nemen. De meeste herhaalde inbraken blijken echter te gebeuren in de zomer en de lente. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de inbreker bij zijn eerste inbraak voldoende kennis opdeed over de woning of het handelspand. Wachten op de beste omstandigheden om een inbraak te plegen is dan minder noodzakelijk. Daarbij komt dat bij herhaald slachtofferschap de tweede inbraak meestal binnen de zes weken na de eerste inbraak volgt, waardoor de spreiding naar seizoen in mindere mate een rol speelt bij de tweede inbraak. We constateerden eveneens dat de meeste inbraken in Sint-PietersLeeuw in de week gebeurden.
69
BESLUIT A. Slachtofferschap van criminaliteit We definiëren slachtofferschap conform de omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening van in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus: het slachtoffer is de natuurlijke persoon alsook zijn na(ast)besta(a)nden die als direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade heeft geleden, met inbegrip van een lichamelijk of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een economisch verlies. We bestudeerden de aandacht voor het slachtoffer binnen de criminologie vanuit verschillende wetenschapsopvattingen. Volgens het classicisme is het slachtoffer een soort passief wezen dat het voorwerp uitmaakt van het straffeit en de gevolgen hiervan ondergaat met het daarmee samenhangende onrechtmatig leed.120 Volgens het individueel-positivistisch gedachtengoed is het slachtoffer een echt levend wezen dat tussenkomt in de dynamiek van het misdrijf.121 De aanhangers van het sociaal constructivisme gaan ervan uit dat slachtofferschap van een individu inherent verbonden is aan bepaalde vormen van benadeling, maar het is tevens een eigenschap die wordt opgelegd door politie, justitie en media.122 Volgens de nieuw-bestuurlijke criminologie worden slachtoffers opgevat als individuen met rationele keuzemogelijkheden, ook zij zijn vrij en dragen de verantwoordelijkheden over hun daden.123 Aangezien de cijfers van de politiediensten geen rekening houden met het ‘dark nummer’, namelijk het aantal slachtoffers dat niet gekend is door de politie, werd geopteerd om de omvang van het slachtofferschap te bespreken aan de hand van het cijfermateriaal verzameld in het kader van de Veiligheidsmonitor 2008-2009. Wanneer we het patroon van slachtofferschap naar ruimte analyseerden, viel al snel op dat dit slachtofferschap niet gelijkmatig verdeeld is over verschillende buurten en zelfs niet over de verschillende landen. Het patroon van slachtofferschap criminaliteit naar ruimte kan verklaard worden aan de hand van de dadergericht routine-activiteitentheorie, aan de hand van de woonplaats van de dader en aan de hand van kenmerken van buurten en landen. Volgens de routine120 HEBBERECHT, P., ‘Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis’, in BALCAEN, A., DE KIMPE, S., DEVROEY, K., GOUDRIAAN, H., HEBBERECHT, P., PONSAERS, P., SNEIDERS, E., VANDER BEKEN, T., VANDE WALLE, G. en VERMEULEN, G., (eds.), Update in de criminologie. Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, Mechelen, Kluwer, 2006, 3-21. 121 ROOSE, R., BOUVERNE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W. en VANACKER, J., Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 11-19. 122 HEBBERECHT, P., ‘Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis’, 3-21. 123 ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 183-197.
70
activiteitentheorie is er nood aan drie factoren alvorens een misdrijf plaatsvindt: een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van controlemechanismen. Wanneer bij het uitvoeren van routineactiviteiten deze drie factoren aanwezig zijn, kan een misdrijf plaatsvinden.124 Tevens blijkt uit het ‘distance decay-verschijnsel’ dat de frequentie van de gekozen bestemmingen om criminaliteit te plegen afneemt naarmate men zich verder begeeft van de (huidige of voormalige) woonplaats van de dader. De kans dat de dader een misdrijf pleegt in de huidige of de voormalige woonomgeving is ongeveer 22 keer groter dan dat hij een misdrijf pleegt in een omgeving waar hij nooit heeft gewoond. Dit verschijnsel kan worden verklaard door de kennis van de dader met betrekking tot de fysieke en sociale kenmerken van de omgeving, verworven door routineactiviteiten en door verplaatsingen.125 Buurtkenmerken die gerelateerd kunnen worden aan de verschillen in ruimtelijke spreiding van slachtofferschap zijn onder andere de sociale cohesie en de gemiddelde sociaal-economische status van individuen die in deze buurten wonen conform de sociale desorganisatietheorie. Wanneer de sociale cohesie in een bepaalde buurt laag is zouden de formele en informele controlemechanismen niet werken. De sociale cohesie wordt negatief beïnvloed door veel inwoners met een lage sociaal-economische status en een groot aantal immigranten waardoor de bevolkingssamenstelling snel verandert.126 Aan de hand van de sociale desorganisatietheorie kunnen we eveneens de verschillen verklaren tussen landen inzake de ruimtelijke spreiding van slachtofferschap. Elke vorm van criminaliteit vertoont niet alleen een verschillend patroon naar ruimte maar ook naar tijd. Het slachtofferschap in ons land werd bekeken voor de periode 1998 tot 2008. Sinds 1998 worden huishoudens het meest slachtoffer van vernielingen aan auto’s en het minst van autodiefstal. Het aantal huishoudens die het slachtoffer wordt van diefstallen uit auto’s en vernielingen daalt terwijl het aantal huishoudens dat het slachtoffer wordt van motor -en fietsdiefstallen stijgt. Op persoonsniveau zou men het meest slachtoffer worden van het delict ‘bedreiging met fysiek geweld’. Ook het aantal slachtoffers van fysiek geweld, seksuele misdrijven en ‘andere misdrijven’ is significant toegenomen.127 Uit onderzoek blijkt dat het aantal slachtoffers van gewelddadige delicten meestal piekt tijdens de zomermaanden terwijl het aantal slachtoffers van eigendomsdelicten meestal piekt in de wintermaanden. Slachtofferaantallen van winkeldiefstallen en diefstallen uit auto’s vertonen pieken 124 FELSON, M. en CLARKE, R.V., ‘Opportunity Makes the Thief. Practical theory for crime prevention’, Police Research Series, 1998, 1-36. 125 BERNASCO, W., ‘Woongeschiedenis en de keuze van een plaats delict. Plegen daders misdrijven in hun voormalige woonbuurten?’, NSCR, 2008, 1-15. 126 BURSIK, R.J. en GRASMICK, G.H., Neighborhoods and crime. The dimension of effective community control, San Francisco, Lexington books, 1993, 226. 127 Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Analyse van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 158p.
71
en dalen gedurende het hele jaar door.128 Over het algemeen kunnen we zeggen dat de temperatuur een invloed heeft op de meest gewelddadige persoonsdelicten. Deze zouden zelf lineair stijgen bij warm weer. Een aantal interveniërende factoren die samenhangen met warm weer zijn alcoholgebruik, sociale gedragspatronen, vakanties en sociale interacties. Geweldloze delicten en eigendomsdelicten worden minder beïnvloed door emoties en zouden daarom geen samenhang vertonen met hoge temperaturen.129
B. Slachtofferschap van woninginbraken Om de term woninginbraken te omschrijven maken we gebruik van de criminele figuur die gehanteerd wordt door politie en justitie. Het gaat hier over diefstal met braak, inklimming of valse sleutels met of zonder geweld in een woning. In ons land bedraagt het percentage slachtoffers van een poging tot inbraak 10,40% en het percentage slachtoffers van voltooide woninginbraken 6,10% van het totale slachtofferschap op het niveau van het huishouden.130 De voornaamste gevolgen van slachtofferschap van woninginbraken zijn financiële en psychische gevolgen en langetermijn gevolgen. In 92% van de gevallen zullen daders van woninginbraken vooraf een gebied uitzoeken en nadien een target binnen dat gebied selecteren. Bij het selecteren van de woning waar men zal inbreken wordt rekening gehouden met een aantal factoren. Men kan deze factoren onderbrengen in drie grote categorieën. De eerste categorie heeft betrekking op de toegankelijkheid van het pand, de tweede op de pakkans van de dader en de derde op de mogelijke buit. Deze drie factoren interageren met elkaar. Het aantal woninginbraken in België is de laatste jaren weer gestegen na een daling in de jaren 2003-2005. Deze stijging zou deels verklaard kunnen worden door een betere registratie door politiediensten, maar voornamelijk door het toenemend aantal rondtrekkende dadergroepen uit Oost -en Centraal-Europa. In ons land blijken de meeste inbraken in de wintermaanden te gebeuren. Veel inbrekers opteren er immers voor om in te breken als het donker wordt om de kans om gezien te worden te verkleinen. In de wintermaanden is er een piek te bemerken gedurende de eindejaarsperiode; wintersporten en feestactiviteiten zijn hieraan niet vreemd.131 128 HIRD, C. en RUPAREL, C., Seasonality in recorded crime: preliminary findings, London, Home Office, 2007, 12p. 129 COHN, E.G., ‘Weather and crime’, British Journal of Criminology, 1990, 51-64. 130Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Analyse van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 57p. 131 PONSAERS, P., ‘Rondtrekkende dadergroepen, Rationele Nederlandse criminologen en irrationele criminelen in
72
Het precieze tijdstip waarop inbraken worden gepleegd is moeilijk na te gaan om reden van perioden van afwezigheid. Nochtans kan een precies tijdstip helpen om preventieve acties op touw te zetten. Er is echter wel cijfermateriaal terug te vinden in de Veiligheidsmonitor waarbij drie categorieën onderscheiden worden per 24 uren: overdag, avond en nacht. Hieruit blijkt dat de meeste inbraken ’s avonds of ’s nachts worden gepleegd zodat de pakkans verkleind wordt.
C. Herhaald slachtofferschap Een relatief groot deel van alle delicten heeft betrekking op een relatief gering deel van alle slachtoffers en plaatsen.132 Herhaald slachtofferschap wil dus zeggen dat een persoon of een plaats gedurende een bepaalde periode meer dan eenmaal wordt getroffen door eenzelfde soort delict. Slachtofferschap is daarbij niet per definitie persoonsgebonden. Bij delicten zoals woninginbraken wordt men feitelijk als huishouden slachtoffer.133 Het onderzoek naar herhaald slachtofferschap dient weliswaar te worden gelimiteerd in de tijd. Het leeuwendeel van het onderzoek rond herhaald slachtofferschap gebeurde in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Pas recent is er een groeiende belangstelling voor herhaald slachtofferschap in ons land.134 De aanpak van herhaald slachtofferschap zou prioritair moeten zijn gezien de emotionele en financiële gevolgen ervan. Het is dan ook belangrijk dat slachtofferhulp aangepast wordt aan het fenomeen ‘herhaald slachtofferschap’. Bovendien is de aanpak van herhaald slachtofferschap belangrijk om criminaliteit te bestrijden. In de literatuur worden twee verklaringen aangereikt voor de relatie tussen eerder en later slachtofferschap: de ‘heterogeneity-verklaring’ en de ‘state dependence-verklaring’. In de Federale Politiestatistieken en de Veiligheidsmonitor worden geen cijfers opgenomen die handelen over herhaald slachtofferschap van criminaliteit. Door de cross-sectionele opzet zeggen de resultaten immers weinig omtrent de continuïteit en de verandering van slachtofferschap doorheen de tijd. Longitudinaal onderzoek naar slachtofferschap dringt zich dan ook op. Ons land heeft nood aan accurate cijfers waardoor het politieapparaat efficiënter kan werken in de strijd tegen herhaald slachtofferschap. Herhaald slachtofferschap treedt zowat op bij elk type misdrijf. Toch varieert het aantal herhaalde slachtoffers bij de verschillende soorten misdrijven, in tijd en in ruimte. Criminaliteitsstatistieken, slachtofferenquêtes en interviews met daders kunnen een beeld geven over het percentage herhaald Vlaanderen’, Tijdschrift voor Criminologie, 2004, 15-23. 132 JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 224-241. 133 Politiemonitor Bevolking 2005; beleidsrapport, INTOMART GFK (ed.) Hilversum, Infomart GFK, 2005,35P. 134 LOPEZ, M.J.J., ‘Herhaald slachtofferschap bij woninginbraak. Een secundaire analyse van de Politiemonitor Bevolking’, Samenleving en Criminaliteitspreventie, 2001, 5.
73
slachtofferschap. Elk van deze bronnen heeft echter wel zijn eigen beperkingen. Ondanks een schommeling in de percentages tussen verschillende internationale studies blijven de trends relatief gelijk. Uit de cijfers van verschillende studies blijkt dat gewelddadige delicten een hoger percentage herhaalde slachtoffers heeft dan eigendomsdelicten. Aanranding en huishoudelijk geweld zijn de delictsoorten waarbij het hoogste percentage herhaald slachtofferschap voorkomt. Daarnaast blijkt dat bij de delicten woninginbraak, diefstal uit of van vervoersmiddelen en huishoudelijk geweld de meeste slachtoffers eenmaal of tweemaal het slachtoffer worden. Bij huishoudelijk geweld is het percentage individuen dat driemaal het slachtoffer wordt nog erg hoog, terwijl dit voor woninginbraak en diefstal uit of van vervoersmiddelen veel kleiner is.135 Naast enkelvoudig slachtofferschap is ook herhaald slachtofferschap niet gelijkmatig verdeeld naar ruimte. We kunnen hotspots en high-crime areas onderscheiden in de ruimte. Beide verwijzen naar gebieden met een hoge concentratie van criminaliteit, met dat verschil dat een hotspots betrekking heeft op een kleiner gebied dan een ‘high-crime area’. Een ‘high-crime area’ kan bestaan uit verschillende hotspots. Tussen deze hotspots bevinden zich echter gebieden waar minder criminaliteit voorkomt. Voor vele criminaliteitsproblemen zoals onder andere herhaald slachtofferschap van criminaliteit geldt dat deze het meest voorkomen in zones waar reeds veel crimineel gedrag, zoals vandalisme en overlast, voorkomt. Personen en plaatsen die zich bevinden in deze buurten zijn dan ook kwetsbaarder om slachtoffer en herhaald slachtoffer te worden van allerlei delicten. De verhoogde graad van criminaliteit in deze zones is ook langdurig.136 De spreiding van slachtofferschap en herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar ruimte hangt samen met het type delict. Wanneer we de spreiding van herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar tijd bekijken, wordt er vooral aandacht geschonken aan de periode tussen het eerste en het herhaalde delict. Vanuit preventief oogpunt is het van belang kennis te ontwikkelen omtrent het patroon van herhaald slachtofferschap van criminaliteit naar tijd. De tijd nodig om over te gaan tot al dan niet tijdelijke preventieve acties om herhaald slachtofferschap te voorkomen, is belangrijk. Ook hier is er duidelijk nood aan accuraat cijfermateriaal. Het risico op herhaald slachtofferschap is het grootst onmiddellijk na het eerste delict. Vele opeenvolgende delicten gebeuren binnen de week na het vorige delict en sommige zelfs binnen de 24 uren na het vorige delict.137 Een relatief korte periode 135 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 136 TRICKET, A., OSBORN, D., SEYMOUR, J. en PEASE, K., ‘What is Different About High Crime Areas?’, British Journal of Criminology, 1992, 81-90. 137 POLVI, N., LOOMAN, T., HUMPHRIES, C. en PEASE, L., ‘The time course of repeat burglary victimization.’, British Journal of Criminology, 1991, 411-414.
74
van verhoogd risico op herhaald slachtofferschap wordt gevolgd door een periode waarin dat risico vrij snel daalt. Nadat deze periode van verhoogd risico op herhaald slachtofferschap quasi volledig verdwenen is, heeft het slachtoffer evenveel kans op herhaald slachtofferschap van criminaliteit dan iemand die nog nooit het slachtoffer was van een delict.138 De duur van de periode van verhoogd risico varieert naar het type delict en de lokale criminaliteitsproblemen.139
D. Herhaald slachtofferschap van woninginbraken Herhaald slachtofferschap wil zeggen dat het huishouden, wonende in het huis waarin werd ingebroken, gedurende een bepaalde periode meer dan eenmaal wordt getroffen door het delict woninginbraak. De theorievorming is hoofdzakelijk dadergericht. Het gedrag van slachtoffers speelt hooguit een indirecte rol als het invloed uitoefent op de kenmerken van het doelwit zoals bijvoorbeeld de genomen preventiemaatregelen. Bij onderzoek naar herhaald slachtofferschap van woninginbraken duiken een aantal problemen op. Eerst en vooral is er een probleem inzake het meldings -en aangiftegedrag en dit in het bijzonder bij pogingen tot woninginbraak. Ook is het soms moeilijk om herhaald slachtofferschap te identificeren. Verder is er vaak een probleem met de onderzoeksperiode van de studies; een te korte periode kan aanleiding geven tot ondervertegenwoordiging van het aantal slachtoffers. Tenslotte is er nood aan eenduidige definitie van woninginbraak.140 Zoals eerder aangehaald, wordt er in het cijfermateriaal van de politiële criminaliteitsstatistieken en de Veiligheidsmonitor geen onderscheid gemaakt tussen enkelvoudig en herhaald slachtofferschap. Soms is er op lokaal niveau cijfermateriaal terug te vinden dat voortkomt uit uitbestede studies. Om dit probleem aan te pakken is er nood aan cijfermateriaal op federaal niveau. De studie rond ‘besmettelijke woninginbraken’, schetst een beeld van een specifieke vorm van herhaald slachtofferschap namelijk de ‘near repeats’. In dit geval wordt de herhaalde inbraak niet gepleegd bij hetzelfde huishouden maar in de woning van een huishouden in de nabije buurt. Deze besmettelijke woninginbraken gebeuren wanneer een poging tot inbraak mislukte en een ander gelijkaardig target in de nabije buurt wordt gekozen. Dit fenomeen zou voornamelijk voorkomen in buurten met een homogeen woningaanbod.141 In geval van woninginbraken konden we merken dat de kans op een herhaalde inbraak het grootst is 138 ROBINSON, M.B., ‘Burglary Revictimization. The Time Period of Heightened Risk’, British Journal of Criminology, 1998, 78-85. 139 WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 66p. 140 KLEEMANS, E.R., ‘Herhaald slachtofferschap van het delict woninginbraak’, Tijdschrift voor Criminologie, 1996, 232-244. 141 LOPEZ, M.J.J., Besmettelijke woninginbraken, Den Haag, RCM-advies, 2007, 38p.
75
in de eerste maanden volgend op de eerste inbraak. Die kans zou vervolgens verkleinen naarmate de eerste inbraak langer geleden is. Uit onderzoek bij de Lokale Politie van Sint-Pieters-Leeuw blijkt dat er in 39,6% van de inbraken herhaald slachtofferschap voorkomt. Een relatief groot deel van alle inbraken vond plaats in een relatief klein deel van alle woningen en handelspanden. De spreiding van herhaald slachtofferschap van woninginbraken naar tijd en ruimte is eveneens niet gelijkmatig verspreid. De meeste inbraken kwamen voor in Negenmanneke en de minste in Vlezenbeek. We constateerden eveneens dat de meeste woninginbraken plaatsvonden in de zijstraten van grote uitvalswegen en de meeste inbraken in handelspanden op de grote uitvalswegen. Er is mogelijks een verband tussen verminderde sociale cohesie en het hoger aantal inbraken in Negenmanneke en Ruisbroek.
De meeste inbraken in Sint-Pieters-Leeuw gebeuren in de wintermaanden. Wanneer we echter alleen de herhaalde inbraken in beschouwing nemen, zien we dat de meeste gebeuren in de lente en de zomer. Mogelijks is dit te verklaren door de kennis van de dader opgedaan bij zijn eerste inbraak. Wachten op de beste omstandigheden om een inbraak te plegen is dan minder noodzakelijk. De tweede inbraak bij herhaald slachtofferschap gebeurt meestal binnen de zes weken na de eerste inbraak, hierdoor speelt de spreiding naar seizoen in mindere mate een rol bij de tweede inbraak. In 23% van de gevallen gebeurt een tweede inbraak binnen de zes weken na de eerste inbraak. 57,6% van de herhaalde inbraken gebeurt binnen het jaar. Binnen de twee jaar stijgt dit percentage tot 77,1%. Na één jaar is er een snelle afname van het risico op een herhaalde inbraak tot er uiteindelijk geen verhoogd risico op herhaald slachtofferschap meer is.
76
BIBLIOGRAFIE A. Boeken AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. en MARTIN, D., Vademecum Politiële slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002, 416p. BURSIK, R.J. en GRASMICK, G.H., Neighborhoods and crime. The dimension of effective community control, San Francisco, Lexington books, 1993, 226p. ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 30p. FARREL, G. en PEASE, K., Repeat victimization, New York, Criminal Justice Press, 2000, 258p. GOETHALS, J., en PETERS, T, De achterkant van de criminaliteit. Over victimologie, slachtofferhulp en strafrechtsbedeling, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 391p. GONZALES, A.R., SCHOFIELD, R.B. en HART, S.V., Mapping Crime: Understanding Hot Spots’, Washington, U.S. Department of Justice, 2005, 73p. HAKKERT, A. en OPPENHUIS, E., Herhaald slachtofferschap: omvang, verschijningsvormen en mogelijkheden voor een aanpak, Den Haag, Ministerie van justitie, 1996, 114p. HEBBERECHT, P., LIPPENS, R., COLLE, P., FEYS, J. en VAN HOOREBEECK, B., Slachtoffers, politie en justitie. Een nationale slachtofferenquête en –analyse als basis voor de optimalisering van de effectiviteit, efficiëntie en legitimiteit van politie en justitie, Brussel, Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, 1998, 347p. HIRD, C. en RUPAREL, C., Seasonality in recorded crime: preliminary findings, London, Home Office, 2007, 12p. KORTHALS ALTES, H.J. en VAN SOOMEREN, P., Modus operandi woninginbraken deel A: onderzoeksverslag, Amsterdam, Bureau LCVM, 1989, 136p. LEMONNE, A., VAN CAMP, T., VAN FRAECHEM, I. en VANNESTE, C., Onderzoek met betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken, X., Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, 2007, 356p. LLOYD, S., FARRELL, G. en PEASE, K., Preventing repeated domestic violence: a demonstration project on Merseyside, London, Crown, 1994, 28p. LOPEZ, M.J.J., Besmettelijke woninginbraken, Den Haag, RCM-advies, 2007, 38p. 77
MAWBY, R., Burglary, X, Ashgate Publishing, 2007, 495p. MAWBY, R.I., Burglary, Devon, Willan Publishing, 2001, 213p. MUSTERD, S. en GOETHALS, A., De invloed van de buurt, Amsterdam, SISWO, 1999, 119p. PEASE, K., Repeat Victimisation: Taking Stock, London, Crown, 1998, 40p. PEETERS, M.P., ELFFERS, H., VAN DER KEMP, J.J. en BEIJERS, W.M.E.H., Evidence-based aanpak van woninginbraak: enkele voorstellen voor een intensievere aanpak van woninginbraak, op basis van een inventarisatie van de criminologische literatuur, Amsterdam, Afdeling Strafrecht en Criminologie, 2009, 29p. PEMBERTON, A., VAN DIJK, J.J.M., BRUINSMA, M.Y. en KUNST, M.J.J., Preventie van herhaald slachtofferschap. Een research synthese van maatregelen ter voorkoming van herhaling, Tilburg, WODC, 2008, 134p. ROOSE, R., BOUVERNE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W. en VANACKER, J., Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 709p. SAMPSON, A. en PHILLIPS, C., Multiple Victimization: Racial Attacks on an East London Estate, London, Home Office, 1992, 33p. SIEGEL, L.J., Criminology, X, Wadsworth Publishing Company, 2006, 698p. VAN DIJK, J.J.M, SAGEL-GRANDE, H.I. en TOORNVLIET, L.G., Actuele criminologie, Den Haag, SDU juridisch, 2009, 407p. VAN DIJK, J., VAN KESTEREN, J. en SMIT, P., Criminal Victimisation in International Perspective. Key findings from the 2004-2005 ICVS and EU ICS, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 293. VERWEE, I., PONSAERS, P. en ENHUS, E., Inbreken is mijn vak. textuur en praktijk van woninginbraak, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 207p. WEISEL, D.L., Burglary of single-family houses, Washington, COPS, 2002, 80p. WITTEBROOD,K., Slachtoffers van criminaliteit. Een inleiding in de victimologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 264p. X., Investigating the practical support needs of burglary victims, London, Victim Support National Office, 2005, 69p.
78
B. Bijdragen uit tijdschriften BERNASCO, W., ‘A sentimental journey to crime: effects of residential history on crime location choice.’, Criminology, 2010, 389-416. BERNASCO, W. en LUYKX, F., ‘De ruimtelijke spreiding van woninginbraak – een analyse van Haagse buurten’, Tijdschrift voor Criminologie, 2002, 231-246. BERNASCO, W., ‘Is woninginbraak besmettelijk?’, Tijdschrift voor Criminologie’, 2007, 137-152. BERNASCO, W., ‘Them again? : Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries’, European Journal of Criminology, 2008, 411-431. BERNASCO, W., ‘Woongeschiedenis en de keuze van een plaats delict. Plegen daders misdrijven in hun voormalige woonbuurten?’, NSCR, 2008, 1-15. BOWERS, K.J. en JOHNSON, S. D., ' Domestic Burglary Repeats and Space-Time Clusters: The Dimensions of Risk', European Journal Of Criminology, 2005, 67-92. BOWERS, K.J., JOHNSON, S.D. en PEASE, K., 'Victimisation and re-victimisation risk, housing type and area: a study of interactions', Crime Prevention Studies, 2005, 7-17. BOWERS, K.J., HIRSCHFIELD, A. en JOHNSON, S.D., ‘Victimization Revisited: A Case Study of Non-Residential Repeat Burglary in Merseyside.’, British Journal of Criminology, 1998, 429452. BOWERS, K.J. en JOHNSON, S. D., 'Who Commits Near Repeats? A Test of the Boost Explanation', Western Criminology Review, 2004, 12-24. BROWN, B.B. en BENTLEY, D.L., ‘Residential burglars judge risk: the role of territoriality’, Journal of Environmental Psychology, 1993, 51-61. BURQUEST, R., FARRELL, G. en PEASE, K., ‘Lessons From Schools’, Policing, 1992, 48-155. CLARKE, R.V., PERKINS, E. en SMITH, D.J., ' Explaining Repeat Residential Burglaries: An Analysis of Property Stolen', Crime Prevention Studies, 2001, 119-132. COHN, E.G., ‘Weather and crime’, British Journal of Criminology, 1990, 51-64. COHN, E.G. en ROTTON, J., ‘Weather, seasonal trends and property crimes in Minneapolis, 19871988. A moderator-variable time-series analysis of routine activities’, Journal of Environmental Psychology, 2002, 257-272.
79
COHEN, L.E. en FELSON, M., 'Social change and Crime Rate Trends: A Routine Activity Approach', American Sociological Review, 1979, 588-608. COUPE, T. en BLAKE, L., ‘Daylight and darkness targeting strategies and the risk of being seen at residential burglaries’, Criminology, 2006, 431-464. DAEMS, T., ‘De problematisering van meervoudig slachtofferschap’, Tijdschrift voor Criminologie, 2004, 249-265. DAEMS, T., 'Repeat victimisation and the study of social control', International Journal of the Sociology of Law, 2005, 85-100. ECK, J.E. en WEISBURD, D., Crime and Place, New York, Criminal Justice Press, 1995, 5-6. ELFFERS, H., 'Analysing neighbourhood influence in criminology', Statistica Neerlandica, 2003, 347-367. FAGAN, A.A., MAZEROLLE, P., 'Repeat Offending and Repeat Victimization: Assessing Similarities and Differences in Psychosocial Risk Factors', Crime & Delinquency, 2008, 1-24. FARRELL, G., SOUSA, W.H. en WEISEL, D.L., ‘The time-window in the measurement of repeat victimization: A methodology for its Examination and an Empircal Study’, Crime Prevention Studies, 2002, 15-27. FARRELL, G. en SOUSA, W., 'Repeat Victimization and Hot Spots: The Overlap and Its Implications for Crime Control and Problem-Oriented Policing, Crime Prevention Studies, 2001, 221-240. FARRELL, G. en PEASE, K., ' Crime Seasonality: Domestic Disputes and Residential Burglary in Merseyside 1988-90', British Journal of Criminology, 1994, 487-498. FARRELL, G. en PEASE, K., 'Editors' Introduction: Why Repeat Victimization Matters', Crime Prevention Studies, 2001,1-4. FARRELL, G. en PEASE, K., 'Repeat victim support', British Journal of Social Work, 1997, 101113. FELSON, M. en CLARKE, R.V., ‘Opportunity Makes the Thief. Practical theory for crime prevention’, Police Research Series, 1998, 1-36. FELSON, M. en POULSEN, E., 'Simple indicators of crime by time of day', International Journal of Forecasting, 2003, 595-601. FRANKEN – STEENBERG, E.S., ‘Woninginbraak nader bekeken’, Bestuurskunde, 1994, 305-312. 80
GABOR, T. en MATA, F., ‘Victimization and repeat victimization over the life span: a predictive study and implications for policy’, International Review of Victimology, 2004, 193-221. GROENHUIJSEN, M.S., 'Herhaald slachtofferschap: een victimologisch begrip met een grote crimineel-politieke betekenis', Delikt en delinkwent, 2004, 111-117. HAKIM, S. en SHACHMUROVE, Y., 'Spatial and Temporal Patterns of Commercial Burglaries: The Evidence Examined', American Journal of Economics and Sociology, 1996, 443-456. HEBBERECHT, P., ‘De ICVS in een theoretische, methodologische en breed maatschappelijke context’, Tijdschrift voor Criminologie, 2001, 192-198. HIRD, C., en RUPAREL, C., ‘Seasonality in recorded crime: preliminary findings’, Home Office, 2007, 2-12. HOMEL, R., CHASELING, J. en TOWNSLEY, M., ‘Infectious burglaries – A test of the near repeat hypothesis’, British Journal of Criminology, 2003, 615-633. HOMEL, R., CHASELING, J. en TOWNSLEY, M., ‘Repeat burglary victimization: spatial and temporal patterns’, Australian and New Zealand Journal of Criminology, 2000, 37-63. JOHNSON, S.D., BOWERS, K. en HIRSCHFIELD, A., ‘New insights into the spatial and temporal distribution of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 1997, 224-241. JOHNSON, S.D., 'Repeat burglary victimisation: a tale of two theories', Journal of Experimental Criminology, 2008, 215-240. JOHNSON, S.D., BERNASCO, W., BOWERS, K.T., ELFFERS, H., RATCLIFFE, J., RENGERT, G. en TOWNSLEY, M., Space-Time Patterns of Risk: A Cross National Assessment of Residential Burglary Victimization', Journal of Quantitative Criminology, 2007, 201-219. KLEEMANS, E.R., ‘Herhaald slachtofferschap van het delict woninginbraak.’ Tijdschrift voor Criminologie, 1996, 232-244. KLEEMANS, E.R., ‘Repeat Burglary Victimisation: Results of Empirical Research in the Netherlands’, Crime Prevention Studies, 2001, 53-68. KOOISTRA, T. en BERNASCO, W., ‘Misdrijf vaak in voormalige woonbuurt dader. Terug naar vertrouwd terrein.’, Secondant, 2010, 6-11. LOPEZ, M.J.J., ‘Herhaald slachtofferschap bij woninginbraak-een secundaire analyse van de Politiemonitor Bevolking’, Samenleving en criminaliteitspreventie, 2001, 1-5. LOPEZ, M.J.J., ‘Kennisdomein woninginbraak’, Expertisecentrum Woningcriminaliteit, 2001, 1-12. 81
MAGUIRE, M., ‘Impact of burglary upon victims’, British Journal of Criminology, 1980, 261-275. MATTHEWS, R., PEASE, C. en PEASE, K., ‘Repeated bank robbery: theme and variations’, Crime Prevention Studies, 2001, 153-164. MAWBY, R.I., 'The Impact of Repeat Victimisation on Burglary Victims in East and West Europe', Crime Prevention Studies, 2001, 69-82. NAGIN, D. en PATERNOSTER, R., ‘Population Heterogeneity and State Dependence: State of the Evidence and Directions for Future Research’, Journal of Quantitative Criminology, 2000, 117-129. POLVI, N., LOOMAN, T., HUMPHRIES, C. en PEASE, K., 'Repeat Break-And-Enter Victimization: Time Course and Crime Prevention Opportunity', Journal of Police Science and Administration, 1990, 8-11. POLVI, N., LOOMAN, T., HUMPHRIES, C. en PEASE, K., ‘The time course of repeat victimization’, British Journal of Criminology, 1991, 411-414. PONSAERS, P., ‘Rondtrekkende dadergroepen, Rationele Nederlandse criminologen en irrationele criminelen in Vlaanderen’, Tijdschrift voor Criminologie, 2004, 15-23. RATCLIFFE, J.H., ‘Policing Urban Burglary’, Australian Institute of Criminology, 2001, 1-6. RATCLIFFE, J.H., 'A Temporal Constraint Theory to Explain Opportunity-Based Spatial Offending Patterns', Journal of Research in Crime and Deliquency, 2006, 261-291. ROBINSON, M.B., 'Burglary Revictimization: The time period of Heightened Risk', British Journal of Criminology, 1998, 78-85. SAGOVSKY, A. en JOHNSON, S.D., ‘When does repeat burglary victimization occur?’, Australian and New Zealand Journal of Criminology, 2007, 1-26. SHAW, M., ‘Time heals all wounds?’, Crime Prevention Studies, 2001, 165-197. SHORT, M.B., D' ORSOGNA, M.R., BRANTINGHAM, P.J. en TITA, G.E., 'Measuring repeat and near-repeat burglary effects', TE BRAKE, G. en VAN DEN BRINK, J., ‘Geografie van de dader in kaart gebracht.’, TNO Magazine, 2009, 25. TOWNSLEY, M., HOMEL, R. en CHASELING, J., ‘Repeat Burglary Victimisation: spatial and temporal patterns’, Australian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 37-63.
82
TRICKET, A., OSBORN, D., SEYMOUR, J. en PEASE, K., ‘What is Different About High Crime Areas?’, British Journal of Criminology, 1992, 81-90. TSELONI, A. en PEASE, K., 'Population Inequality: The case of Repeat Crime Victimization', International Review of Victimology, 2005, 75-90. VAN WILSEM, J., WITTEBROOD, K. en DE GRAAF, N.D., ‘Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit. Een studie naar de effecten van sociaal-economische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten’, Mens en Maatschappij, 2003, 4-21. VAN WILSEM, J., ‘Verschillen in slachtofferschap van criminaliteit tussen 27 landen’, Tijdschrift voor Criminologie, 2001, 158-180. WEISEL, D.L., ‘Analyzing Repeat Victimization’, Problem-Oriented Guides for Police, 2005, 166. WITTEBROOD, K. en NIEUWBEERTA, P., ‘Eens een slachtoffer, altijd een slachtoffer? De invloed van eerder slachtofferschap en dagelijkse leefpatronen op de kans slachtoffer te worden van criminaliteit gedurende de levensloop’, Mens en Maatschappij, 1998, 66-89. X., Woninginbraak. Motieven en werkwijzen vanuit daderperspectief, Amsterdam, Bureau Landelijk Coördinator Voorkoming Misdrijven, 1991, 9-13.
C. Verzamelwerken DALY, K., ‘Feminist Perspectives in Criminology: A Review with Gen Y in Mind’, in MCLAUGHLIN, E. en NEWBURN,T., (eds.), The Sage Handbook of Criminological Theory, London, Sage, 2010, 225-246. ENGELHARD, B.J.M., HULS, F.M.W., VAN PANHUIS, P. en MEIJER, R.F., ‘Criminaliteit en opsporing’, in HULS, M.F.W. en SCHREUDERS, M.M., (eds.), Onderzoek en beleid nr. 189, Ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, WODC, 2000, 43-82. FARRELL, G., ‘Preventing Repeat Victimization’, in TONRY, M. en FARRINGTON, D.P., (eds.), Building a Safer Society: Strategic Approaches to Crime Prevention, Chicago, University of Chicago Press, 1995, 459-534. HEBBERECHT, P., ‘Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis’, in BALCAEN, A., DE KIMPE, S., DEVROEY, K., GOUDRIAAN, H., HEBBERECHT, P., PONSAERS, P., SNEIDERS,
83
E., VANDER BEKEN, T., VANDE WALLE, G. en VERMEULEN, G., (eds.), Update in de criminologie. Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, Mechelen, Kluwer, 2006, 3-21. MORGAN, F., ‘Repeat Burglary in a Perth suburb. Indicator of short-term or long-term risk’, in: FARELL, G. en PEASE, K., (eds.), Repeat Victimisation, New York, Criminal Justice Press, 2001, 83-118.
D. Andere bronnen LAUWEREYNS, K., ‘Hoe veilig is uw gemeente?’, Het Nieuwsblad, 20/05/2008, 3-7, http://www.nieuwsblad.be/extra/CijfersOostvlaanderen.pdf. Politiemonitor Bevolking 2005-beleidsrapport, INTOMART GFK, (ed.), Hilversum, Infomart GFK, 2005, 35 p. Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Analyse van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 57p. Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Resultaten van de Federale Enquête, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 158p. Veiligheidsmonitor 2008-2009, Tabellenrapport, Resultaten van de Federale Enquête, Vergelijking gewesten-provincies-gemeentetypen-politiezonetypen, Federale Politie, Brussel, Dienst Beleidsgegevens,2009, 157p.
84
BIJLAGEN
I
BIJLAGE 1: GRAFISCHE VOORSTELLINGEN OMTRENT DE OMVANG VAN DE ENKELVOUDIGE EN DE HERHAALDE INBRAKEN IN SINTPIETERS-LEEUW
II
BIJLAGE 2: GRAFISCHE VOORSTELLINGEN OMTRENT DE SPREIDING VAN ENKELVOUDIGE EN HERHAALDE INBRAKEN TE SINT-PIETERSLEEUW
III
IV
BIJLAGE 3: GRAFISCHE VOORSTELLINGEN OMTRENT DE TIJDSPANNE TUSSEN HERHAALDE INBRAKEN TE SINT-PIETERSLEEUW
Er wordt hierbij gewerkt met 10 categorieën: •
herhaald slachtofferschap binnen de 6 weken
•
herhaald slachtofferschap binnen de 12 weken
•
herhaald slachtofferschap binnen de 6 maanden
•
herhaald slachtofferschap binnen het jaar
•
herhaald slachtofferschap binnen de 18 maanden
•
herhaald slachtofferschap binnen de 2 jaar
•
herhaald slachtofferschap binnen de 3 jaar
•
herhaald slachtofferschap binnen de 4 jaar
•
herhaald slachtofferschap binnen de 5 jaar
•
herhaald slachtofferschap binnen de 6 jaar
In deze eerste grafiek wordt weergegeven worden hoeveel tijd er zit tussen de eerste en de tweede inbraak op dezelfde plaats. Het gaat hier om 161 gevallen waar 2 maal werd ingebroken. V
VI
BIJLAGE 4: KAARTMATERIAAL OOST-VLAANDEREN – BRON: HET NIEUWSBLAD
http://www.nieuwsblad.be/extra/CijfersOostvlaanderen.pdf
VII
VIII
IX
X
XI
XII