Het paaltje van Oosterlittens Er stond weer een pot met bonen! Elke avond kreeg de schoenmaker van Oosterlittens bonen te eten. Maar de schoenmaker klaagde nooit. Hij was te arm om vlees te kopen. Elke dag moest de schoenmaker hard werken. Van ’s morgens tot ’s avonds sneed hij leer en klopte hij spijkers. Zijn vrouw werkte ook hard. Ze waste de kleren van de schoenmaker en ze kookte zijn eten. Nooit klaagde ze, want zij hield veel van haar man. Op een ochtend werd de schoenmaker vroeg wakker. De haan van de buren had nog niet eens gekraaid. Hij wreef zich eens in zijn ogen. "Waar ben ik toch wakker van geworden?", dacht hij. "Het is buiten nog zo donker, laat ik maar proberen weer te gaan slapen". Met een zucht rolde de schoenmaker zich op zijn andere zij, maar hij kon niet meer in slaap komen. “Wat is er toch aan de hand?” mopperde hij zachtjes. Plotseling schoot hem iets te binnen. Opeens wist hij waarom hij zo vroeg wakker was geworden. “Ik heb een rare droom gehad. Ik moest naar de Papenbrug in Amsterdam. Daar zou ik mijn geluk vinden.” De schoenmaker keek even naar zijn vrouw. Zij lag nog te slapen en zo nu en dan snurkte ze hard. “Zal ik haar vertellen wat ik gedroomd heb?” De schoenmaker wist niet goed wat hij moest doen. Eigenlijk wilde hij zijn vrouw niet wakker maken. Bovendien zou ze vast en zeker zeggen dat dromen bedrog zijn. Onrustig lag de schoenmaker in zijn bed te woelen. Vertellen of niet vertellen? dacht hij steeds. “Wat ben je toch onrustig”, mopperde de schoenmakersvrouw plotseling. “Blijf toch eens rustig liggen.” De schoenmaker schrok ervan, maar hij aarzelde nu niet meer. “Moet je horen”, zei hij, “ik heb zo raar gedroomd.” In geuren en kleuren vertelde de schoenmaker zijn droom. Hij wist zelfs precies hoe de Papenbrug in Amsterdam er uit zag. Toch was hij nog nooit van zijn leven zo ver van huis geweest. “ Ik droom geloof ik ook”, plaagde zijn vrouw. “Ik droom van een domme schoen-maker, die zijn vrouw wakker maakt met rare praatjes.” Knorrig keerde ze haar man de rug toe en ging weer slapen. De schoenmaker haalde zijn schouders op. "Ik kan toch niet meer slapen". Die dag werkte de schoenmaker met minder plezier dan op andere dagen. Steeds moest hij weer aan die droom denken. Aan tafel had hij zijn gedachten niet bij het eten. “Wat smaken de witte bonen vandaag goed, vrouw”, zei hij. Zijn vrouw schudde haar hoofd. De Schoenmaker merkte niet eens dat hij grauwe erwten at! ’s Nachts droomde hij opnieuw van de Papenbrug in Amsterdam en van het geluk dat daar op hem wachtte. Deze keer bleef hij stil liggen om zijn vrouw niet wakker te maken.
’s Morgens bij het ontbijt zei hij geen woord. De hele dag werkte hij met tegenzin. Hij kreeg niet een paar schoenen klaar. Toch was hij ’s avonds verschrikkelijk moe. Al gauw viel hij in slaap. Maar midden in de nacht werd hij wakker. “Nu heb ik al voor de derde keer van de Papenbrug in Amsterdam gedroomd”, zei hij tegen zichzelf. “Nu weet ik het zeker wat ik moet doen. Ik ga er naar toe!” Onmiddellijk stond hij op en hij trok zijn kleren aan. Zijn vrouw werd er wakker van. “Wat doe je nu weer?” mopperde ze. “Ik ga naar Amsterdam”, antwoordde de schoenmaker kortaf. “Vannacht heb ik alweer van de Papenbrug gedroomd!” “Ik wens je een goede reis”, spotte zijn vrouw. Ze draaide zich om en trok de dekens hoog op." Hij gaat toch niet" ,dacht ze bij zichzelf. De schoenmaker ging echter wel. Hij knoopte de veters van zijn schoenen dicht en vertrok. Zo begon een lange reis van Oosterlittens in Friesland, naar Amsterdam. De voeten van de schoenmaker begonnen pijn te doen. De hele dag zwierf hij nu al door Amsterdam, maar hij kon de Papenbrug niet vinden. Vermoeid keek hij om zich heen. Zou iemand mij de weg kunnen wijzen naar de Papenbrug? Misschien bestond die brug niet eens! “Was ik maar thuis gebleven”, zuchtte de schoenmaker. “Het wordt al donker en ik heb hier niet eens een bed om te slapen.” Plotseling hoorde de schoenmaker het getik van een wandelstok achter zich. Vlug draaide hij zich om. Er kwam een deftige man aangelopen. Ik zal het nog een keer proberen, dacht de schoenmaker. “Meneer, weet u misschien waar de Papenbrug is?” De deftige man keek de schoenmaker verbaasd aan. Hij nam de sigaar uit zijn mond en zei:” Maar natuurlijk, beste man. De Papenbrug is dat bruggetje vlak achter je.” Meteen stapte de man weer verder. De schoenmaker kreeg niet eens de kans hem te bedanken. Al gauw stond de schoenmaker op de Papenbrug. Lag hier nu het geluk? Er was niets bijzonders aan de brug te zien “Vreemd”, zuchtte de schoenmaker. Maar hij was erg moe en hij dacht. "Laat ik eerst maar gaan slapen. Misschien vind ik dan morgen het geluk". Op een bankje langs de gracht sluimerde hij al gauw in. Drie lange dagen bleef de schoenmaker bij de Papenbrug. Hij at bijna niets en het slapen op dat houten bankje viel hem zwaar. Langzamerhand begon hij er slecht uit te zien. Op de derde dag mopperde de schoenmaker: “Het is me wat moois! Het geluk vind ik hier vast niet. Wat zal mijn vrouw wel zeggen als ik met lege handen thuiskom.” Plotseling klonk er een krakende stem achter hem. “Wat doet u hier toch steeds?” Razendsnel draaide de schoenmaker zich om. Er stond een oude zwerver voor hem.
De man droeg kleren met gaten en rafels. Zijn gezicht zat onder de dikke stoppels." Zou hij mijn geluk zijn? ",dacht de schoenmaker spottend. “Ach beste man”, zei hij, “ik heb gedroomd dat mijn geluk hier te vinden was, maar ik geloof er niet meer in.” “Dromen zijn bedrog”, zei de zwerver.” Ik heb ook zo'n rare droom gehad. In Oosterlittens schijnt een schoenmaker te wonen. Achter in zijn tuin moet een onopvallend paaltje staan. Onder dat paaltje zou een grote pot met geld liggen.” De zwerver lachte hard en haalde zijn schouders op. “Maar geloof maar niet dat ik naar Oosterlittens ga om dat paaltje te zoeken. Dromen zijn bedrog!” De schoenmaker kon wel een gat in de lucht springen, maar hij liet niets merken. “Ja, dromen komen zelden uit”, gaf hij toe. “Maar nu moet ik weer eens gaan, want ik heb nog een lange reis voor de boeg” De schoenmaker groette de zwerver en maakte dat hij weg kwam. Toen hij thuis kwam mopperde zijn vrouw: “Dagenlang ben je van huis geweest. Geen cent heb je verdiend.” “Dat klopt vrouw”, zei de schoenmaker, “geen centen, maar guldens heb ik verdiend!” Vlug pakte hij een schop. “Ik moet even spitten in de tuin”, riep hij naar zijn vrouw. “Dat zal wel heel wat opleveren, spotte zij. De schoenmaker hoorde niet eens meer wat zijn vrouw zei. Hij had achter in de tuin het paaltje al gevonden. Hier moet het zijn, dacht hij met kloppend hart. De aardkluiten vlogen door de tuin. Steeds sneller begon het hart van de schoenmaker te kloppen. Plotseling stootte hij op iets hards. Meteen smeet hij zijn schop weg. Met trillende vingers veegde hij wat aarde opzij. Duidelijk zag hij nu dat er een pot in de grond zat. Met twee handen greep hij voorzichtig de rand van de pot vast. Wat was dat ding zwaar! Na veel zwoegen kwam er beweging in de pot. De schoenmaker rukte er nog een paar keer flink aan. Het deed hem pijn in zijn rug. Eindelijk kwam de pot helemaal boven de grond. Toen bleek dat hij het geluk gevonden had. De pot zat stampvol geld! Met grote sprongen vloog de schoenmaker terug naar huis. Hij trok zijn vrouw mee de tuin in. “Kijk eens wat ik heb!” Dit keer wist ze niet wat ze zeggen moest. “We zijn rijk” juichte de schoenmaker. “Ja, dat zijn we zeker”, zei zijn vrouw. “Maar laten we het geld bewaren. Als we oud zijn kunnen we het goed gebruiken.” “Dat is zo”, lachte de schoenmaker en hij verstopte het geld op een veilige plek in huis. De pot gaf hij aan zijn vrouw. “ Die kun je gebruiken om in te koken”, zei hij. De schoenmakersvrouw poetste de pot netjes op en hing hem boven het haardvuur in de keuken. “Kijk eens”, zei ze, “er staan letters op de rand”.
De schoenmaker bekeek de pot nu ook wat beter. “Het zijn vreemde woorden”, zei hij, “ik begrijp er niets van.” “Dus het gaat jullie goed?” vroeg de dominee. Hij zat in de keuken met de schoenmakersvrouw te praten. “ Och, we hebben niets te klagen. We hebben eten, kleren en een bed. Wat wil je nog meer?” zei de schoenmakersvrouw. “Ik ben blij dat jullie zo tevreden zijn”, lachte de dominee. Hij stond op en keek rond in de keuken. “He, maar wat heb je daar een mooie pot”, zei hij opeens. “Die heb ik bij een handelaar in oud ijzer gekocht”, loog de schoenmaker. Hij kwam net de keuken binnen. “Het is een mooie pot. Er staan ook een paar rare woorden op. Ik weet niet wat ze betekenen.” De dominee bekeek de pot nu van dichtbij. “Het is Latijn, zei hij. “Er staat: “onder deze pot ligt nog een pot”. Ik snap er niets van.” “Nee", zei de schoenmaker, “het zal wel onzin zijn.” “Ik moest maar weer eens gaan”, meende de dominee. Hij trok zijn jas aan en hij gaf de schoenmaker en zijn vrouw een hand. “ Tot ziens, dominee,” zei de schoenmaker “Ik vind het erg fijn dat u op bezoek bent geweest.” Maar de dominee was nog niet weg of de schoenmaker zocht zijn schop weer op. Opnieuw begon hij te spitten bij het paaltje. Al gauw had hij weer een pot met geld te pakken. “Wat heb ik je gezegd” zei hij tegen zijn vrouw. “Op de Papenbrug in Amsterdam lag mijn geluk. Nu zijn we schatrijk!” “Ja, je hebt gelijk gehad”, antwoordde zij, ”maar we moeten nooit praten over ons geluk “Ik zal zwijgen als het paaltje in mijn tuin", beloofde de schoenmaker lachend. Toch zijn de Friezen er achter gekomen. Ze weten nu allemaal dat het paaltje van Oosterlittens een gelukspaaltje is. Natuurlijk wil elke Fries wel eens geluk hebben. Daarom speelt hij zo nu en dan het kienspel, een soort bingo. De kienkaart met het nummer een noemen de Friezen “Het paaltje van Oosterlittens”.