Het ontstaan van het Skrjabin Genootschap
Zoals eerder gezegd, die subsidie van de stichting De Pauwhof was niet eeuwigdurend. Dus daarna ben ik naar Amersfoort verhuisd. Mijn vader, die daar in een humanistisch bejaardentehuis woonde, had vernomen dat er in een naburig bejaardenhuis op de bovenste etage flats leeg stonden en dat die te huur waren voor studenten en medewerkers van het bejaardenhuis in kwestie. Enfin, daar heb ik mij dus een tijdje gevestigd, totdat ik in juni 1984 bij een concert in De IJsbreker een vrouw tegenkwam, die mij wel onderdak wilde geven in Amsterdam. Zij bleek een groot liefhebber te zijn van eigentijdse (ernstige) muziek en had over een paar maanden een leegstaande etage te huur, omdat haar vriendin ergens anders ging wonen.
Eerst mocht ik in een souterrainkamer logeren, waar ik de piano uit mijn ouderlijk huis kon plaatsen. Ik had dat instrument toen mijn ouders uit Betondorp naar Ermelo gingen verhuizen uitgeleend aan diverse (oud-) leerlingen en kon ‘m op afspraak komen terughalen. In die kamer heb ik ‘m neergezet en daar ben ik voor het eerst werken van Skrjabin gaan instuderen. Dat kwam zo. Op een goed moment in de tijd dat ik nog geïnspireerd op mijn kerkzolderatelier aan het componeren was, kwam een vriend uit Wijdenes, 433
Wim de Vries, op een zaterdagochtend gedurende zijn rondje looptraining op de IJssel-meerdijk, in de kerktoren van het kerkgebouwtje te Oosterleek de trappen opgeklommen, naar mijn zolderverdieping, waar ik piano zat te spelen. Toen Wim binnenkwam, vroeg hij meteen wat ik daar speelde, was het Skrjabin? Wie zeg je, antwoordde ik. Aleksandr Skrjabin, een Russische componist, antwoordde Wim.
Wim de Vries aan de piano, in de Western Jazz Group (1960)
De naam van deze componist zei me toen nog vrij weinig, ik had natuurlijk wel kaas gegeten van de
434
Russische kunstmuziek, maar kennelijk niet genoeg. Nadat ik Wim vertelde dat toen hij binnenkwam ik mijn eigen pianocompositie Harmonische Reflecties nr 1 zat te spelen, legde hij omstandig uit wie Skrjabin was en wat zijn kwaliteiten waren. Ik moest maar eens komen luisteren, bij hem thuis, want hij had diverse opnames met zijn pianomuziek. Uiteindelijk bleek mij toen dat er inderdaad gelijkenissen zijn in mijn manier van componeren en die van Skrjabin.
De eerste bundel pianomuziek van Skrjabin die ik had aangeschaft, kwam dus op de lessenaar van mijn oude-Blüthner piano te staan. “The complete Preludes & Etudes for pianoforte solo”, een uitgave van Dover Publications, Inc., New York. Na veel geblader door het hele 250 pagina’s tellende boek viel mijn oog (en oor) op de prelude opus 16 nr 2. Twee aspecten daarin trokken mij aan. Ten eerste het ritme van de muziek op de eerste pagina (5 zestienden rechts, tegen 4 links) en op de tweede pagina van dit korte stuk, de explosieve ontwikkeling van het hoofd-thema naar een overrompelend slot. Eind oktober 1984 had ik al een aantal preludes en een enkele etude in de vingers en mijn enthousiasme voor Skrjabin, zijn werken en zijn leven werd zo groot, dat ik in overleg met Wim de Vries besloot om een vereniging op te richten, die tot doel zou hebben om de onbekendheid van deze
435
grootmeester van de Russische kunstmuziek te helpen teniet te doen.
Vervolgens kwam ik bij een BUMA/Stemravergadering Elbert van Zoeren tegen. Hij was een in de Russische muziek afgestudeerde musicoloog en zijn vrouw, Bea Hoekert, werkte na haar studies in de Russische taal- en letterkunde bij het Rusland instituut van de Universiteit van Amsterdam. Beiden wilden graag helpen bij het tot stand brengen van een vereniging “Het Skrjabin Genootschap”. Elbert als bestuurslid en Bea voor de taalkundige hulp. Er was namelijk gebleken dat er in Moskou in Skrjabins voormalige woonhuis een Skrjabin Museum was gevestigd. In het souterrain daar bleek ook een elektronische muziekstudio gevestigd, want Skrjabin stond in zijn tijd bekend als modernist. Skrjabin was zelfs de uitvinder van een lichtorgel, om zijn muziek van wisselende kleurenprojecties te kunnen voorzien! (Tegenwoordig kom je ze overal tegen, in disco’s en bij grote muziek- en dansevenementen.) In verband daarmee heb ik de kunstschilder Henk Zomer gevraagd om ook deel te nemen aan de oprichting van ons genootschap. Hij zou met laserlicht Skrjabins lichtklavier kunnen verwerkelijken. Uiteindelijk heeft mijn hospita, door haar interesse in eigentijdse muziek, zich ook beschikbaar gesteld voor het oprichtingsbestuur (zie foto, v.l.n.r. Wim de
436
Vries, Rolf Knap, Elbert van Zoeren, Henk Zomer en Alma Hoogeveen).
Op 6 januari 1985, in het begin van het Europese Jaar van de Muziek en de 113e geboortedag van Skrjabin, hebben Wim en ik bij een notaris de vereniging het Skrjabin Genootschap opgericht, om de nodige rechtspersoonlijkheid aan ons initiatief te geven. De pers bleek zeer geïnteresseerd en zo kwamen wij in een positie dat de leden gingen toestromen. Aldus kwamen wij in de gelegenheid een tijdschrift op te zetten, dat de naam Skrjabin Bulletin droeg. Het verscheen 2 x per jaar, een voorjaars- en najaarsbulletin. Daarnaast wilden wij graag in die seizoensdelen ook een vooren najaarsrecital rondom Skrjabins muziek organiseren. 437
De eerste effectieve actie op symfonisch gebied initieerde onze voorzitter Elbert van Zoeren. Omdat het mij niet was gelukt het Concertgebouworkest te interesseren en toen ik ook al geen prospectussen in de daartoe bestemde bakken in de wandelgangen van het Concertgebouw mocht plaatsen, heeft Elbert contact gezocht met de directie van het Residentie Orkest in Den Haag. Daar bleken zij meteen geïnteresseerd. Zij hebben toen hun programmeur Piet Veenstra verzocht om voor de maand maart 1986 een serie van vier concerten op te zetten. Daarnaast heeft de directie Leo Samama opdracht gegeven een uitgebreid programmaboekje (117 pagina’s) te concipiëren, gewijd aan Skrjabin. Onder de titel Vanuit Skrjabin is het gepubliceerd. Het was een goed geschreven, leerzaam boekje geworden. De programmering was ook heel bijzonder. Onder de titel “De verklanking van het onhoorbare” had Veenstra rondom twee koffiepauzes eerst kamermuziek van Skrjabin en skrjabinisten geprogrammeerd en na de pauze een symfonische muziekprogrammering van Skrjabin en skrjabinisten met ook een koffiepauze. E.e.a. ging in Den Haag en Utrecht. Wat mij bij dat alles het meeste opviel, was dat de directie van het Residentie Orkest aan Elbert van Zoeren vroeg of hij bij mij eens zou willen informeren of ik misschien bereid zou zijn om een programmaonderdeel te dirigeren. Het ging om “Le poème du feu” of wel de Prometheus-symfonie opus 60, voor groot orkest, piano en lichtklavier.
438
Ik was zeer verheugd dat zij in Den Haag nog wisten dat ik zowel de koor- als orkest-directie had beoefend. Maar ik wist meteen dat ik het niet wilde doen en wel om de- zelfde reden als die waarom ik niet ben doorgegaan met het dirigeren. Aan dat besluit lag het volgende ten grondslag. Ik doe de dingen graag zoals ik vind dat ze gedaan moeten worden. D.w.z. degelijk werk leveren. Ik had immers een heel degelijke opleiding genoten bij Karel Mengelberg. Bij hem heb ik geleerd de orkestpartituren altijd aan de piano in te studeren. Dat deed ik dan ook altijd, in tegenstelling tot vele dirigenten die met geluidsdragers hun partituurkennis opdoen. Maar omdat een piano de hoge tonen aan de rechterkant van het klavier heeft en lage tonen links zitten en omdat een symfonieorkest ten opzichte van de klavierindeling geheel andersom is opgesteld, had ik als dirigent de behoefte de hoge instrumenten, waaronder de violen, aan de andere kant op het podium op te stellen. Dat zou mijn gesticulerende dirigeergebaren verduidelijken en daardoor zou mijn begeesterende kwaliteit kunnen toenemen. Daarbij zouden de o.a. de contrabassen en celli aan de linkerkant op het podium komen. Nu had ik daar indertijd met diverse violisten over van gedachten gewisseld. Die stelden echter allemaal, dat hun geluid uit de f-gaten in het bovenblad komt en dat je, door aan de linkerkant op het podium te zitten, dat geluid mooi de zaal in kan spelen. Daarnaast wees een aantal op de ouderwetse orkestopstelling, waarbij de eerste
439
violen aan de linkerkant van de dirigent zitten maar de tweede violen aan de rechterkant. Die oude opstelling is vanwege de f-gaten-argumentatie vervangen door de tweede violen aan de linkerkant, tussen de eerste violen en de altviolen, die in het midden zijn geplaatst. De cello’s komen dan rechts te zitten. Dat is dan ongeveer de nieuwe, tegenwoordige opstelling. Op mijn argumenten, dat geluid zich natuurkundig gezien in alle richtingen voortplant, dus dat het niets uitmaakt voor het publiek in de zaal, wilden zij niet ingaan. Of zij geloofden het niet. Omdat het ingaan tegen tradities bij musici heel erg moeilijk is, heb ik besloten mijn dirigeercarrière op te geven, tenzij ik weer een eigen orkest zou oprichten. Dat laatste zou in Oosterleek gaan gebeuren: een regionaal jeugdorkest. Daar is het jammer genoeg niet meer van gekomen… Terug naar het Skrjabin Genootschap. Wat goed uitkwam bij het plannen van twee jaarlijkse recitals was dat Skrjabin op de 27e april was overleden, dus was het vrij eenvoudig pianisten te werven voor ons voorjaarsrecital. Ook kwam goed uit dat Skrjabin in zijn vroege oeuvre duidelijk onder de invloed van Chopin componeerde. En, doordat Chopin zijn sterfdag op de 17e oktober viel, bleek het najaarsrecital met de beperkte middelen die ons ten dienste stonden eveneens eenvoudig te organiseren. Enfin, na die ontruiming van mijn Oosterleekse atelier en daarbij de gemeentelijke ontvreemding van mijn al mijn werkmateriaal 440
had ik in mijn vak eindelijk weer iets nuttigs te doen en mijn medebestuurders stonden mij daar vol overtuiging in bij. In het Europese Jaar van de Muziek (1985) vond er ook een Cuba Festival plaats, in Amsterdam in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Daar concerteerde de Cubaanse gitarist/componist Leo Brouwer met zijn eigen composities. Brouwer werd geboren als zoon van een arts. Op zijn dertiende begon hij met gitaarspelen; hij werd geïnspireerd door het luisteren naar flamencomuziek en werd aangemoedigd door zijn vader, die zelf ook gitaar speelde, om stukken van Villa-Lobos, Tárrega en Granados op het gehoor na te spelen. Vanaf 1955 studeerde hij aan het Conservatório de Havana, naast de theoretische vakken vooral gitaar bij Isaac Nicola en viool bij Emílio Pujol. Brouwer gaf op zeventienjarige leeftijd zijn eerste concert. Vervolgens studeerde hij compositie bij Stefan Wolpe aan de Juilliard School in de Verenigde Staten. Hij heeft een aantal aanstellingen gehad in zijn geboorteland, onder meer als directeur van de muziekafdeling van het Cinema Institute van Cuba. Zijn oeuvre bestaat naast diverse stukken voor sologitaar uit een opera, balletmuziek en filmmuziek voor meer dan 40 films. Aanvankelijk werd Brouwer beïnvloed door de Cubaanse volksmuziek. In een volgende fase componeerde hij veel seriële muziek en twaalftoonsmuziek. Hij ontwikkelde hieruit een naar minimal music neigende stijl; zelf spreekt hij van modulaire muziek.
441
Leo Brouwer (1939) was als componist en gitarist in Nederland behoorlijk populair. Zijn familiare roots schijnen ook in Nederland te liggen. Daardoor besloten - ik meen - de afdeling Kunstzaken van de gemeente Amsterdam (in 1985 de Culturele Hoofdstad van Europa) en het Genootschap van Nederlandse Componisten (GeNeCo) om een diner voor componisten aan te richten, in een achterzaaltje van Frascati aan de Nes. Omdat ik lid was van het GeNeCo, werd ik daarvoor uitgenodigd. Ik moest uiteindelijk zelfs aan tafel naast de zaakgelastigde van Cuba plaats nemen, omdat Peter Schat en Harry Mulisch dat weigerden, hoewel zij ooit met een Rijksbeurs op Cuba waren geweest en daar door Fidel Castro ontvangen (vandaar dat Mulisch ook was genodigd)… Daar zij zich distantieerden van formele taken werden allerlei andere links georiënteerde componisten gevraagd om Peter en Harry te vervangen. Maar omdat in die jaren het communisme als fout werd aangemerkt, wilde niemand naast de zaakgelastigde Cubaan aan tafel. Doordat ik lid was van de CPN, kwamen ze uiteindelijk bij mij terecht. Als rechtgeaarde marxist heb ik geen nee gezegd, temeer omdat met het Nederlandse communisme nooit iets echt mis is geweest. Wel stelde ik als voorwaarde dat daarbij i.p.v. Harry Mulisch de vloeiend Spaans sprekende en notoire Cuba-bezoekster Madzy Koudstaal zou
442
aanzitten, aan de andere zijde van de zaakgelastigde. Enfin, ik vond het allemaal heel gezellig, vooral de gesprekken, met Madzy als tolk. En, het voedsel was prima en goed verzorgd. Terzijde, datzelfde Genootschap van Nederlandse Componisten hield zich ook bezig met het tot stand brengen van een Rijksfonds voor de Scheppende Toonkunst. Omdat ik sinds mijn lidmaatschap een trouw bezoeker was van de ledenvergaderingen van het GeNeCo, heb ik de totstandkoming van dat fonds nauwlettend kunnen volgen. Nog voor dat het overleg met het Rijk serieus leek te gaan worden heb ik in een rondvraag gepleit voor een sociale basisregeling voor componisten. M.i. moest een dergelijk fonds - waarvan slechts een kleine elite van een paar componisten kunnen profiteren – om diezelfde redenen en parallel daaraan ook een sociale bodemvoorziening hebben. Maar mijn sociale betoog had echter geen succes. E.e.a. werd zelfs niet in de notulen vermeld. Daardoor vroeg ik bij de volgende vergadering, bij het agendapunt goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering om mijn betoog alsnog op te nemen. Ik zou e.e.a. aan het eind van de vergadering in de rondvraag dan opnieuw naar voren brengen, zodat de notulen nu gewoon goedgekeurd zouden kunnen worden. Zo ging dat vele zaterdagmiddagvergaderingen door en steeds weer werd het onderwerp een sociale basisregeling 443
voor componerende kunstenaars volstrekt genegeerd, ook onder nieuwe bestuurssamenstellingen. Het meest autoritaire bestuur onder leiding van voorzitter Theo Loevendi heeft uiteindelijk zelfs besloten om mij te royeren uit het GeNeCo, om van de discussie af te zijn. Tjonge, jonge wat een slechte collega’s allemaal, om treurig van te worden. Mijn enige drie medestanders waren Wil Langestraat, Boudewijn Tarenskeen en Simeon ten Holt, de rest van de vergadering bezoekende leden van het GeNeCo vond mij met mijn sociale betoog een lastpost die je maar beter kon elimineren… Na verloop van tijd, in 1986, kon ik verhuizen naar de inmiddels vrijgekomen etage van het huis van mijn hospita. Die bestond uit twee grote kamers met een tussenkamer (een badkamer, met ligbad en wastafel) en twee zijkamertjes en uiteraard een gang met trapportaal. Inmiddels was Judith van Waveren (directrice van de Kon. Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging) wezen kijken of zij een vleugelpiano voor mij kon organiseren, want de opzet van het Skrjabin Genootschap had haar ook geïnspireerd daartoe. Tegelijkertijd waren mijn ouders daar ook mee bezig. Immers, ik had nu weer een atelier en dan kon ik mijn vak weer gaan uitoefenen. Ik opteerde voor een pianolespraktijkje, waarbij ik voldoende tijd zou overhouden om mijn componeerwerk weer op gang te brengen. Overigens, het vinden van betaalbare maar goede instrumenten kost veel tijd, evenals het z.g. *** budgetkloppen.
444
Om zeker te zijn van gevorderde leerlingen of van snelle vorderingen, besloot ik te mikken op de aanschaf van twee gebruikte, lange vleugels. Mijn atelier was immers zeer ruim. Hoe langer de snaren, hoe beter ze klinken. Bovendien wil haast niemand van die lange instrumenten hebben, omdat zij zoveel ruimte in beslag nemen. Daardoor zijn de langere vleugels (boven de 2 meter) veel betaalbaarder dan de korte. Met mijn hobolespraktijk speelde ik vaak op mijn eigen hobo (of op mijn vleugel) mee of voor. Als je met één instrument lesgeeft, dan kun je de leerling op het moment van de fout(en) nooit laten zien en horen hoe het wel moet. Althans, voordat jij op die pianostoel van de leerling zit, is het didactische absorptiemoment bij de leerling allang weer voorbij. Echter met twee instrumenten kun je gelijk ingrijpen en meteen laten horen en zien wat de leerling deed, om vervolgens te laten horen en zien hoe het dan wel moet. Je kunt ook beter meespelen, b.v. om de pupil in het juiste tempospel te slepen. De vleugels moeten daarbij in de z.g. didactische opstelling zijn geplaatst, d.w.z. naast elkaar en niet tegenover elkaar. Bovendien kun je met je leerling(en) ook het pianoconcertrepertoire bestuderen. De docent speelt dan op zijn/haar vleugel de orkestpartij, terwijl de leerling op diens vleugel de solopartij kan uitvoeren.
445
Begin 1989 was de budgettering rond. Judith van Waveren had contact gelegd met Rien Hasselaar, een zeer veelzijdige musicus en voorheen mijn werkgever, toen ik bij het Muzieklyceum in Amsterdam werkte. Zijn broer had een prachtige oude Ibach (211 cm), uit 1901 en die kon ik voor een zacht prijsje overnemen, omdat die broer was gestorven. Tevens had Judith met haar budget een van de beste pianoreparateurs in Amsterdam, Frans Sedee, bereid gevonden het instrument te voorzien van nieuwe besnaring, pennen en proppen, hamervilt, dempervilt en toetsenbeleg. Zelf had ik het oog laten vallen op een C. Bechstein (225 cm) ook uit het begin van de 20e eeuw. Het was precies hetzelfde instrument als dat waarop Skrjabin thuis in Moskou speelde. Ik had een hoes van een grammofoonplaat met daarop een foto van een pianist, naar ik meen Iwan Shukov, die opnames had gemaakt op Skrjabins vleugel in het Skrjabin Museum te Moskou. Het instrument dat ik op het oog had was even lang, had dezelfde versierde lessenaar, bolpoten en kraal aan het meubel als die C. Bechstein op de foto van die grammofoonplaathoes. Het behoorde dus tot dezelfde serie Bechsteins van die lengte, uit het eind van de 19e eeuw. Ook het serienummer op de zangbodem gaf dat aan.
Die Bechstein was geheel in orde en kon snel worden geleverd. Op 17 februari 1989 werd hij
446
gebracht. De Ibach volgde in de maand mei van dat jaar. Zie de foto’s hierna:
De daknokbalk met touw en blok
447
Op naar de tweede etage
Hopla, door de balkondeuren
448
Ibach, een prachtig bewerkt instrument
Met gemoderniseerde poten
Al met al was ik heel gelukkig met die twee vleugels. Al gauw kwamen er drie leerlingen. Twee betalende pupillen en een gaf ik gratis les. Maar storm liep het niet, het had dus wel iets meer mogen worden. Mede daarom besloot ik een
449
pianorecital voor een van de voor- of najaarsrecitals voor te bereiden. Ik maakte een keus voor een programma met preludes voor de pauze en sonates erna. Bij het studeren van Skrjabin kwam ik echter tot de conclusie dat vooral de sonates buitengewoon moeilijk zijn uit te voeren. Het pianoconcert in fis, van Skrjabin, was veel speelbaarder. Dus voor die sonates moest ik mijn technische bagage flink verbreden. Daartoe kreeg ik aangeraden (door Haakon Austbö) om alle etudes van Chopin te gaan studeren. Daardoor zou de handigheid, die je nodig hebt om de Skrjabinsonates te kunnen uitvoeren, toenemen.
Enfin, toen ik zowat een Skrjabin-programmaatje klaar had, met o.a. de Negende sonate, bleek dat er steeds meer pianisten en pianistes voor ons genootschap wilden spelen, dus die gingen voor! Inmiddels boterde het niet meer met mijn hospita. Ik cedeerde mijn volledige AAW-uitkering aan haar, maar dat vond zij te kort voor de (veronderstelde) huuropbrengst van die etage. Om e.e.a. te compenseren, ben ik haar huisman geworden. Alle keukenactiviteiten werden sindsdien door mij verricht, maar evengoed wilde zij dat ik een flinke lespraktijk zou opzetten om meer geld te genereren. Tja, een flinke lespraktijk plus alle boodschappen doen en iedere dag een driegangenmaaltijd op tafel zetten en ook nog alle bestuursactiviteiten van de vereniging het Skrjabin Genootschap voorbereiden en de meeste daarvan uitvoeren en bovendien nog
450
de juridische kwesties rond mijn Oosterleekse atelier en de ontstolen boedel oplossen, naast dat ik secretaris was geworden van de Vakgroep Componisten van de KNTV, het werd mij allemaal te veel… Ondertussen probeerde zij daarbij een coup te plegen door het Skrjabin Genootschap naar zich toe te trekken. Gelukkig lukte dat niet maar daardoor ontstond wel ruzie en als gevolg van e.e.a. heeft zij mij de huur opgezegd, waar ik geen genoegen mee wilde nemen. Uiteindelijk heeft zij een procedure tegen mij aangespannen om mij uit mijn nieuwe, net ingerichte atelier te krijgen. Die werd door haar als hoofdhuurder en vrouw gewonnen, dus stond ik weer op straat. Gelukkig was er een collega die mij wel onderdak wilde geven. Deze sopraan-zangeres, Antoniéta de Brégan, vond het maar niets, dat zo’n man als ik dakloos werd en daarom bood zij haar geluiddichte studio aan als logeerruimte. Ik ben er meteen ingetrokken en zij leende mij de volgende dag haar auto om alle spullen op te halen en die op te slaan in haar garagebox. Mijn vleugels kon ik bij gitarist Joop Helleman (met wie ik in Wageningen had gewerkt) opslaan. Mijn oude Blüthner kon naar Alwynn, mijn jongste zoon. Antoniéta had een leuke lespraktijk en daarbij schakelde zij mij meteen in als pianist/begeleider. Zij betaalde mij daarvoor Fl. 25,-- per uur, zonder dat ik daarom gevraagd had. Nou, dat was heel prettig. Antoniéta was hevig gecharmeerd van de
451
pianostukken van Skrjabin, die ik inmiddels op mijn repertoire had en bij tijd en wijlen op haar vleugel speelde. Omdat mijn vorige hospita uit het bestuur was gestapt vroeg ik Antoniéta of zij die opengevallen bestuursplaats zou willen innemen, als penningmeester. Dat wilde zij graag. Verder was er niemand in het bestuur die deze functie ambieerde, dus stemde iedereen in en werd zij benoemd. Maar stap voor stap verdwenen de andere bestuurders, oftewel Elbert, Henk en Wim, ook uit het bestuur. Enfin, zowel Antoniéta als ik wisten vervangers te vinden. Egbert Stevens, de voormalige pianist/begeleider van Antoniéta was bereid voorzitter te worden, Jan Zeilstra, een vriend van mij uit Den Haag was eveneens bereid iets in het bestuur te doen (i.h.b. voor het bulletin). Enfin, zo kon de club weer voortleven. En, last but not least kon ik mij gaan richten op de nodige voorbereidingen van een Skrjabin Festival in Nederland, rondom het honderdtwintigste geboortejaar van onze componist, in 1992. Immers, om dergelijke manifestaties te laten welslagen is langdurige voorbereiding gewenst. Echter na verloop van tijd ontstonden er jammer genoeg weer spanningen in het bestuur, tussen Antoniéta en Egbert. Dat leidde ertoe dat ik Haakon Austbö (een eminent Skrjabin- en Messiaenvertolker) heb gevraagd om het voorzitterschap op zich te nemen. Een kennis uit Hoorn, die goed Russisch sprak, Jan ter Brake, wilde wel penningmeester worden. Tevens meldde zich Jaap Pot, die al lang lid was maar nog geen bestuurslid.
452
Zelf wilde ik weer toegevoegd secretaris zijn, zodat de secretariaatsfunctie weer vrijkwam. Die is toen toebedeeld aan Dick Swaan, een goede pianoamateur, die ik vroeger een tijdje hoboles had gegeven. Hij zat ook in het bestuur van de Egorovstichting, een organisatie die kort na het (aan aids) overlijden van de Russische pianosolist Youri Egorov was opgericht om zijn atelierwoning aan de Keizersgracht te exploiteren met huisconcertjes, die Youri toen hij nog gezond was daar ook gaf en organiseerde.
Bovendien kwam Coen Linnekamp ons bestuur helpen bij de productie van het Skrjabin Bulletin. Aanvankelijk deed Wim de Vries dat. Wim was namelijk niet alleen Jazz-pianist maar ook bureauredacteur, bij Elseviers wetenschappelijke uitgeverij. Coen was ook bureauredacteur, maar hij werkte voor de Arbeiderspers. Net als Wim is Coen ook een uitnemend jazzmusicus, maar dan op de saxofoon(s). Coen Linnekamp heb ik vroeger leren kennen, toen hij aan het Muzieklyceum trompet studeerde. Wij deden samen veel freelancewerk, o.a. in het ‘Bach- en theatercircuit’. Maar in 1977, door problemen met zijn gebit en dientengevolge embouchureverlies is hij overgestapt op saxofoon. Hij speelde sopraan-, alt-, en baritonsaxofoon.
453
Coen Linnekamp altsaxofoon, Imca Marina jazzzang
Het bestuur was dus weer volledig. Ik heb allereerst een subsidieaanvrage voor het bestuur opgesteld en die werd toegekend door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hadden daar toen een reisen verblijfkostenpotje, waardoor ik Haakon kon vragen om in het Skrjabin Museum te Moskou een recital te geven. De bestuursleden Jan ter Brake en Dick Swaan zouden hun reis- en verblijfkosten zelf dragen. Zo kwam er weer eens een delegatie van het Nederlandse Skrjabin Genootschap het Skrjabin Museum bezoeken. Ik gebruikte hier de woorden “weer eens” omdat Alma Hoogeveen, met haar vriendinnen Hetty Rijkers en Pip Wiessing, daar ook al eens was geweest, maar, op doorreis, vanwege een tour met de Transsiberië Express.
454
Toen het voorjaar werd, in 1990, kon ik het studeerkamertje bij Antoniéta verlaten. Mijn vader had voor mij bij zijn Amersfoortse garagehouder een Skodaatje gekocht, waardoor ik mij dan kon vestigen in de caravan van mijn ouders, op het landgoed Quadenoord op de Zuidwestelijke Veluwe. Mijn sinds 1982 verzamelde spullen, die ik had opgeslagen in de garagebox van Antoniéta de Brégan, kon ik nu ophalen en naar Amersfoort brengen, om op te slaan op de vliering van de bejaardenwoning van mijn oom Simon (broer van mijn pa) en tante Jo. Overigens, de gebroeders Knap (Jacob en Simon) waren beiden met een Jo(hanna) getrouwd. Terzijde, kort nadat ik door mijn biseksuele hospita met de hulp van haar juridische adviseurs/vriendinnen op straat werd gezet en mijn vleugels en Blüthner naar elders getransporteerd moesten worden, kwam mijn moeder te overlijden… Zucht, zucht, zucht…
Mijn vleugels, die bij Joop Helleman in de opslag stonden, in een lege voorkamer, kon ik, door de omstandigheid dat de sponsor van de Youri Egorovstichting had afgehaakt, nu uitlenen aan de Egorovstichting. Dick Swaan, die daar voorzitter was, bleek daar heel gelukkig mee, temeer omdat hun
455
programmering van Russische pianisten anders in het honderd zou lopen. Later gebeurde dat toch, maar om een geheel andere reden. Youri’s moeder had kanker en was voor medische behandeling naar Nederland gekomen.Daarbij had zij zich in Youri’s atelierwoning gevestigd, weliswaar tijdelijk, maar toch… Voor het Skrjabin Genootschap reed ik drie keer per week, maandags, woensdags en vrijdags vanuit Quadenoord naar Amersfoort, om bij mijn vader thuis kantoor te houden. Dat wist iedereen en het telefoonnummer had ik aan iedereen, mijn familie, vrienden en relaties, doorgegeven, zodat ik goed bereikbaar was. Echter, zonder mij in te schakelen zijn er mensen van de Egorov-stichting met mijn vleugels gaan slepen. D.w.z. op zijn platte zijkant over de vloer schuiven. Omdat de deksels van vleugels uitsteken, zouden zij op die manier de vloer beschadigen. Dus de deksels werden eraf gehaald en ook de scharnieren, want ook die steken uit. Professionelen doen dat nooit, die gebruiken een z.g. hondje (karretje op 4 wielen) en als zij daar niet over beschikken dan gebruiken zij hoogpolige kokosmatten, van het type dat achter de voordeur ligt. In plaats daarvan hebben de mensen van die stichting alle scharnieren van mijn vleugels afgehaald en die ook nog inclusief de passende schroeven verdonkeremaand. (Die leveren snel veel
456
geld op omdat zij antiek zijn en exclusief.) Zes antieke vleugelpianoscharnieren maal honderd gulden per stuk is zeshonderd piek! Bovendien hebben zij ook mijn pianokruk voor de Bechstein plus mijn zeer gewilde Gispen-stoel van de Ibach verdonkeremaand. Op een goed moment wilde mevrouw Egorova die vleugels helemaal uit haar zoons huis aan de Keizersgracht verwijderd hebben. Toen wisten ze mij wel te vinden… Tja, het pianotransportbedrijf dat ze had gebracht heeft de vleugels toen weer teruggebracht naar Joop Helleman, die zo lief was ze weer in zijn ongebruikte kamer op te slaan. Maar nu met losse deksels, zonder scharnierbeslag en zonder mijn pianostoelen. Nou vraag ik je. Hieruit blijkt m.i. een zeer slechte mentaliteit! Later probeerde de Egorovstichting het goed te maken door Youri’s pianostoel aan mij te geven. Terzijde, die Joop Helleman was de eerste musicus die met een einddiploma voor gitaar van een Nederlands conservatorium kwam. Zo was zijn leraar, Dick Visser, de eerste klassiekgitaardocent aan een muziekvakopleiding hier te lande. De tweede was, als ik mij niet vergis, Gerard Gest. Dat leven in een caravan met buitentent, in een dergelijk bos als het landgoed Quadenoord beviel mij buitengewoon goed!
457
De buitentent, met daarachter de caravan en links de fietsen- en logeertent op landgoed Quadenoord
Het grote voordeel van deze landgoedcamping is dat de caravans her en der door het bos verspreid staan. Je hebt eigenlijk dus geen buren vlakbij. De rust in dit natuurgebied is daardoor optimaal. Begin oktober 1990 moest de caravan e.d. weer in de winterstalling. Jammer, want in de winter was het er met butagasverwarming ook goed uit te houden. Gelukkig kreeg ik een aanbieding van Tine Sijm, de weduwe van Ben Tames. Haar dochtertje zat in Bergen (N-H) op de Vrije School en dat viel vanuit Wijdenes niet dagelijks te bereizen. Daarom hadden zij in Bergen iets gehuurd. Tegen vergoeding van de onkosten kon ik in de winter maar ook daarna gebruik maken van haar huisje, een antiek boerenarbeiderswoninkje aan de Zuideruitweg, vlak bij de IJsselmeerdijk. Waterbouwkundig gezien moet ik eigenlijk zeggen de Markermeerdijk, maar als straatnaam is het nog steeds IJsselmeerdijk.
458
Het zou nog tot 1992 duren voordat de gemeente Venhuizen eindelijk met een woning afkwam, ze lieten letterlijk iedereen voorgaan. Omdat ik nu weer in deze gemeente verbleef, kwam er toch iets los, aan De Trambaan, ook in Wijdenes. Terzijde, Ben Tames was een tijdje na zijn scheiding van Tine bij thuiskomst voor de deur van zijn nieuwe onderkomen plotseling dood neergezegen… Vermoedelijk wegens polyneuropathie door overmatig drankgebruik. Jammer, wij waren goed bevriend en hij was een heel muzikale pianospeler. Niet zo hooggekwalificeerd en ver ontwikkeld als onze wederzijdse vriend Wim de Vries, maar toch had Ben het nodige talent en muzikaal inzicht. Van Wim had ik begrepen dat hij vroeger heel goed les heeft gehad, van Ben weet ik dat dit niet het geval was. Hij had een leraar, die een groot deel van de les zat te slapen. Hij werd wel meteen wakker als zijn leerling niet of fout speelde…
Die periode in dat huisje te Wijdenes is mij ook goed bevallen, maar zonder piano was het toch niet alles. Dat gold ook voor de tijd in die caravan op Quadenoord, maar in mindere mate, omdat de natuur daar zo overweldigend was. Ik kon hele einden ‘off road’ fietsen door die prachtige Veluwegebieden, heerlijk. Ook mijn dagelijkse wandeling van twintig minuten, vanuit mijn bed door het bos, naar de douchecabines, en daarna weer
459
terug was steeds een avontuur van zo’n veertig minuten lang. Als je een brandgang tussen twee bospercelen in loopt, dan kwam je vaak oog in oog met een hert of ree. Zo’n dier schrikt dan enorm, gaat meteen op zijn achterpoten staan steigeren en springt dan met een reuzensprong weg uit je blikveld. Of je ziet in de bosrand grote buizerds jagen op konijntjes, die ze met hun klauwen grijpen en waarmee ze dan naar hun nest vliegen om hun jongen te voederen.
Begin negentiger jaren kreeg ik door inmenging van een advocaat eindelijk (na ongeveer tien jaar dakloosheid) genoemde woning aan de Trambaan 6 in Wijdenes toegewezen. Dus eindelijk kon ik mijn vleugels “uitslaan”. Dezelfde pianoverhuizer heeft ze bij Joop Helleman opgehaald en in het woninkje aan De Trambaan afgeleverd. Zij waren nog redelijk op stemming, maar toch heb ik Frans Sedee uit Amsterdam laten komen voor een complete stembeurt van beide vleugels. Zelf heb ik ook pianostemmersgereedschap, maar het z.g. temperatuurstemmen (d.w.z. alle oktaven zuiver op elkaar afstemmen) is een hele klus. Ik ben daarmee nooit zo geroutineerd geraakt. Je moet om dat te leren eerst een tijdje niks anders doen dan stemmen, dus heel veel piano’s achter elkaar doen. Mijn kwaliteiten lagen meer bij het wegstemmen van kleine, plaatselijke oneffenheden.
460
In de afgelopen jaren, als “loopjongen van het bestuur” (toegevoegd secretaris) had ik mij flink uitgesloofd om met het bestuur te kunnen komen tot een Skrjabin Festival. Gelukkig hebben de bestuurders zelf, na hun bezoek aan het Skrjabin Museum, er ook flink werk van gemaakt. Dat was mooi. Maar, jammer genoeg hebben zij bij alles wat zij zonder mijn bemoeienis zelf organiseerden, stelselmatig vergeten aan te geven dat het een viering van het honderdtwintigste geboortejaar van onze componist betrof. Enfin, niets monomaans is mij vreemd, maar bij projecten voor het promoten van iemand anders dan jijzelf, moet je wel alert zijn op misvattingen en fouten. Opvallend was ook dat de toenmalige bestuurssecretaris de leden opzadelde met reductiebonnen die uitsluitend geldig waren voor twee plaatskaarten. Single zijn en single concertbezoek mocht dus niet van het bestuur. Toen ik die bonnen onder ogen kreeg, was het al te laat. Wel kreeg ik meteen het beeld van commerciële (vaak onredelijke) hotelkamerexploitatie op mijn netvliezen. Dit gedrag kwam vermoedelijk voort uit mijn waarschuwing bij de ledenvergadering betreffende het festival: “Dat het bestuur o/g Artikel 11 (bestuurstaak) aan de ledenvergadering toestemming moet vragen om een banklening voor
461
het festival aan te gaan.” Dat negeerde het bestuur volledig, waardoor ik mijn activiteiten voor het Skrjabin Genootschap meteen heb beëindigd, maar niet mijn lidmaatschap. Hieronder treft u de vier pagina’s van het prospectus dat het bestuur had opgesteld om de kaartverkoop te stimuleren. Het programma van het festival omvatte onder meer vier pianorecitals (w.o. alle tien de pianosonates van Skrjabin), twee meester-cursussen en een presentatie en lezing van en over de werkgroep lichtklavier.
HET PROGRAMMA VAN HET SKRJABIN FESTIVAL IN MEI 1992 Zie de plaatjes van het prospectus hierna:
462
463
464
465
Mij bleek, gedurende het festival (ik moest op 7 mei pagina’s omslaan, bij Roberto Szidons recital), dat het bestuur toch een lening was aangegaan, ondanks het statutaire artikel 11.
Uit het opstappen van mijn persoon als toegevoegd secretaris (directeur zonder honorering) had men dus geen leering getrokken.
Nog later, ruim na afloop van het festival, bleek inderdaad dat de inkomsten te laag waren en de uitgaven te hoog. Betreffende banklening kon vermoedelijk dus niet worden terugbetaald.
In dit geval zouden de bestuurders dan hoofdelijk aansprakelijk worden voor het deficit van onderstaande rekening:
466
467
Dat leverde het nodige geharrewar op, waar ik mij tot een bepaalde hoogte verre van heb gehouden, immers in een vroeg stadium had ik het bestuur er in vergadering op gewezen dat dit het gevolg zou kunnen zijn. Maar nu, geruime tijd later stelde de penningmeester, Jan ter Brake, mij gerust met de opmerking dat werd gewerkt aan een oplossing van het gerezen probleem. Totdat mij in 1995 ter ore kwam dat de secretaris, Dick Swaan, namens het bestuur bij verenigingsregister van de Kamer van Koophandel te Amsterdam een verzoek had ingediend om tot opheffing van de vereniging het Skrjabin Genootschap te kunnen komen (nota bene) wegens het ontbreken van leden. Dat ergerde mij als initiatiefnemer en medoprichter van dit genootschap enorm, vooral omdat het bestuur de vereniging nu als “plof-bv” zou kunnen gebruiken om onder de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die bankschuld uit te komen… Ik heb toen alle leden van het eerste uur bijeengeroepen en daarmee een vergadering belegd, om deze totale destructie van het Skrjabin Genootschap te voorkomen. Zie hieronder het verslag dat ik de dag volgend op die bijeenkomst, ten huize van Cristofori te Amsterdam, thuis definitief heb geformuleerd.
468
Verslag: Betreft het ledenberaad van de vereniging het Skrjabin Genootschap, te houden op zondagmiddag 26 maart, in aansluiting op het recital (aanvang concert 15.00 uur) van de pianist Alwin Bär, ten huize van Cristofori, Prinsengracht 581-583 te Amsterdam: Dames en heren! Vanuit dit ad-hocbestuur (Olaf Viruly, Jan Zeilstra en ondergetekende) wil ik u allen hartelijk welkom heten bij deze ledenvergadering van het Skrjabin Genootschap. In het bijzonder heet ik hier welkom: de heer Olaf Viruly, pianist en adviseur, Jan Zeilstra moest door familieomstandigheden afzeggen. Ik hoop dat u hebt genoten van dit Cristoforiconcert! De pianist Alwin Bär, die deel uit maakt van het comité van aanbeveling van onze muziekvereniging, laat zich hier nu excuseren. Immers, na een concert is hij natuurlijk leeg en kan dan niet meer vergaderen. Mijn rol hier is die van ad-hocvoorzitter, ik hoop dat u daarmee akkoord gaat? Antwoord: Ja. Allereerst zal ik u de presentielijst ter tekening overhandigen. Daarnaast wil ik de firma Cristofori hartelijk danken voor de geboden gastvrijheid!
469
Overigens, ik wil nog beklemtonen dat ik hier uitsluitend optreed als statutair-oprichter en lid van het Skrjabin Genootschap en dat ik géén bestuursfunctie ambieer. Maar iedereen die mij nodig heeft, kan op mij rekenen. Het gaat immers om de vereniging rond onze componist Aleksandr Skrjabin! Daarbij spelen motieven als eigenbelang e.d. duidelijk géén rol. In tegendeel: het kost tijd, moeite en geld! Om efficiënt en democratisch te vergaderen, wil ik hierna de volgende vier vragen aan u voorleggen, om aan de hand daarvan tot besluitvorming en probleemoplossing te kunnen komen. Middels korte toelichtingen van en overleg tussen de aanwezige leden en geïnteresseerden, kan iedere vraag uiteindelijk met een 'ja' of 'nee' worden beantwoord.
Ten eerste: Heeft het bestuur van het Skrjabin Genootschap, na het Skrjabin-festival te Utrecht en Amsterdam (mei 1992), ooit een ledenvergadering belegd om u te raadplegen over eventuele opheffing van onze vereniging? Antwoord: Nee.
470
Ten tweede: Wilt u mij toestemming geven gedurende dit tweede lustrumjaar nieuwe bestuursleden te gaan zoeken, die de continuïteit van onze muziekvereniging kunnen waarborgen? Antwoord: Ja. Ten derde: Gaat u ermee akkoord dat de statutair verplichte activiteiten, voor zover die thans nog worden verwaarloosd, tijdelijk worden ondergebracht bij een andere organisatie, ik denk hier aan de Westfriese medeoprichter: de Stichting Muziekcentrum Oosterleek met haar Kunstuitgeverij Oostelijk Westfriesland? Antwoord: Ja.
Ten vierde: Gaat u akkoord met een mogelijke uitwerking van twee onafhankelijk van elkaar uitgebrachte adviezen - van Olaf Viruly en van Jan Zeilstra -, namelijk: onze vereniging te verbreden, tot een Genootschap voor Russische muziek? Antwoord: Ja.
Ter afsluiting van deze bijeenkomst zal Olaf Viruly nog een korte toelichting geven, waarna hij de vergadering zal sluiten om daarmee een gezellig samenzijn te openen.
471
Rolf Knap, Wijdenes 27 maart 1995.
Tot zover dit verslag.
Tot een dergelijk Genootschap voor Russische muziek, zoals voorgesteld door Olaf Viruly en Jan Zeilstra, is het nooit gekomen, maar intussen is er wel iets dergelijks tot stand gebracht onder de noemer: “Russische Muziek in Nederland”, een buiten-gewoon interessante muziekblog van Olga de Kort - Koulikova, een in Nederland wonende uit Rusland afkomstige musicienne en thans ook musicologe. Op haar persoon zal ik, in verband met het Skrjabin Genootschap, later nog terugkomen.
Schellinkhout, april 2014 Rolf Knap. Fragment uit mijn memoires, onder de titel 'Betondorp-gajus'
472