Prof. mr P.B. Cliteur*
Het OM ter discusussie De paradigmawissel over de relatie minister/OM
Het denken over recht en rechtswetenschap kan net als iedere andere we- . van paradigmawisselingen '. Cliteur gebruikt deze term in bet bijzonder bij de analyse van de staatsrechtelijke positie die bet nu behoort in te nemen binnen de rechterlijke macht. Cliteur onderscheidt daarbij het traditionele paradigma (het OM behoort tot de rechterlijke macht) tegenover een nieuw paradigma waarin het OM wordt gezien als deel van de uitvoerende macht.
Bijzonder hooglerJar filosofie TIJ Delft en uniwrsitalr hoofddocent encydopeclle van de reehlSwetenschap RU Leiden. 1. Vgl. Siebe!L.'lk, Rob, 'In hetJ niet inge· huurd C:cDr de politiek'. ll'_ttrview n:.et Roe! Drer.rh. ;;1; Leeuwarcier Coumrs, 6 ta:war:: 1995; SmET..e:, Marrin, '&fis;::-t dllQf hi :even' Hntervîew 'liet R Drech), tn: Je VQ!ksknnt, 30 rrGlll lÇ>Q6. 2. VgL Fr:L":en, E., Vervclg;;
vervolgingsbdeid v::m he: Oreribau Mini::,terie mzake artikel16 Wegenverkeerswet. S. fn:m<11 Quinl, D Brouwer en Zoon, Arnhem 1973, p. 4. VgL ook de levendige tekening bescl:rifving van deze mSls Jte Ha1t, A.C. l Openbaa:· t.'JrJster:C en rech:~hmxihaving, G::Jtida QJtit, Amhe;n
l'J\'t
INDS EN!Gf: TIJD staat de positie van het Openbaar Ministerie in de belàngsteUing, met name in kritische zin. De bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie, evenais een in de media frequent besproken weigering van een officier van justitie om een opdracht van de minister van Justitie naar tev-redenheid uit te voeren, 1 hebben tot een intensieve bezinning op de bevoegdheidsverhouding !U&..'~en het ON1 en de minister van Justitie geleid. Zoals twintig jaar geleden werd gesproken over een crisis in de strafrechtspleb,ring, 2 waarbij voornamelijk de zittende magistratuur vootwerp was vJ.n kritiek, zo liïkt tegenwoordig de aandacht gevestigd op de staande ma.gistratuur. Wanneer men de intensieve discussies tussen deskundigen in kranten volgt,3 de brief van de voorzitter van he~ College van PG's aan de minister' en de reactie van de 1'-VvR op de reorganisatieplannen van de mir.ister1 dan Ujkt het niet overdreven dramatisch van een crisis te spreken, lenminste als men 'crisis' hié'r opvat als 'omslag'. Er is een verandering te onderkennen in de waarop men de verhouding minister/OM beziet. Een en ander heeft zijn neerslag gekregen in een brief van de minister die op 28 juni 1996 aan de Kamer is gestuurd (hierna aangeduid ais de 'zomerbrief) en waarin in heldere bewoordingen is aangegeven (i) wat naar het oordeel van de: ruinÎ.."lTe:: de constitutionele positie is van het Openbaar Minlsr.erît: in relatie tot de minister van Justitie en {ii) welke ju~·idische regeling noclig zou ziin om de uitgangspunten van ons constitutioneel systeem helder vast re ieggen, Deze ontvvikk-eling wordt hier met opzet op deze manier geformuleerd. Naar mijn idee zijn de ideeën van de minister op dit punt name] ijk geen radicale bre\Jk met het bestaande constitutioneel systeem. De voorstellen tot verandering (bijvoorbeeld dat opdrachten ex artikel 5 RO in het aUeen schriftelijk kunnen worden gegeven) zijn eigenlijk alleen maar aanscherpingea en vc-rduidelîjkîngen ten aanzien van de bestaanCe con.stláltioneelredltelijke verhoud:ngen, In de zomerbrief prodameert de mi.nisrer volledige ~:er antwoordelijkbeid voor het doen en laten va.r1 het OM. Daarmee correspondeert ook een tJolledige bet)oegdhe:id tot het geven van bevelen. Onder die bevoegdheid wordt dus ook gebracht: het geven van b~;:velen tot vervolging, nietvervolging en het voorschrijven van de hoofdlifr:en van een requisitoir. De ;;::dnjster accepteert niet alleen verantwoorde~ijkhccld (en prodameert bevoegdheid) ten 3.3:2zîe::1 va:2 llet algemène beleid, maar ook ten aanzien van indiv-iduele gevallen. De grens die de minister erkent ten aanzien
S
tenschap belicht worden in terrne:n
~
1. Inleiding
3. Een niet uîtpuncndr. selectie: Algra, N.E., 'Een dialoog tussen de miowter en de officier, oftewel: wie zit hiN fout?', in: Trouw, 2 deo:mher 1995-', Couz.jn,JC~t, Tussen oolitiek en n1oet ~1ekJer:,eid ~·let ie
detX'llt'X:: 1995; H;m:;. 'Hef is gt"XIl o:1de tdei., in; Trouw, 3 febrvan l)\96; Hees..::. Rnud 'idn. ·r..eclt<:rs en offi.. eieren kwaHl', l.nlervitw met de VGürzi!{(T van NVvft ln: Trouw, 31 uktober 19'-'Jé; He1togh, H.M, ·scrgdrager gaf terecht opè:nch: te: '>'eJ:Volging', in: )J'0GW, 8 dece:ubf.r N., "W:.t ci
TREfvlA 1997, no. 3 (maart)
11
de bevoegdheden jegens he:: OM ligt in artikel 12 Sv (eer. rechterlijk hevel tot vervolgïng Kan de min~<>ter niet ongedaan 1naken) en in de sitüatie dat ter zitting nie'Jwe feiten naar voren kunr:en kome:1. Maar ook in dar laatste geval is een officier van Justitie nier volkomen autonoom, Ook dan kan contact worden gçzocht met de :w:nister om re horen hoe re handelen. De uitg:wgspunter. van het constitwioneel bestel, zuJ.ls uiteengezet in de zomerbrief, zijt: in een overleg me: de Tweede Kamer door alle fracties geaccepteerd.~ Van de ontstane corlsen.5us binnen de wetgevende organen wordt echter radicaal afsrand genomen door he1 Olvi zelf:' door de l'v'\lvR 7 e_n door het merendeel deel van de strafrechts~ geWerden ie NèderlancL"' V.;:'J1
2. Het traditionele en het nieuwe paradigma In her traditionele paradigma, zoals verdedigd binnen de strafrechtsdogmatiek en binnen het OM, wordt het OM tot dé rechterlijke rnacht gerekend, Het traditionele paradigm~ is domin..:tnt vanaf 1968 tot aan de dag van v;~ndaag, 9 Het rraditionele paradigma ondervindt echter r.egenwoordig conrunentie v-.an een 'nieuw' paradigma V.'"J.arin de grond~ slagen van de democratische rechtsstaat worden verdedigd, v.raarin het grondwettelijk systeem van een afhankelijk O~f word: herbevestigd en waarin het traditionele paradigma wordt afgewezéo. In het :1ieuwe paradigma wordt aansluiting gezocht bij staatsrechtelijke noties over ro:inisterîële verantwoordelijkheid en de impHeatles daarvan voor de bevoegdheidSverhouding russen minister en OM. Het OM wordt hier gezien als deel van de uitvoerende (en dus niet vru1 de rechterlijke) m;tcht:. 10
In het traditionele paradigma, zoals verdedigd binnen de strafrechtsdogmatiek en binnen het OM, wordt het OM tot de rechterlijke macht gerekend
Het woord 'nieuw' wordt hier tus..sen aanhalingstekens geplaatst, omdat de hoofdlijnen van dit paradigma eigenlijk al in cie vor!ge eeuw 7Jjn uitgedacht. Het is echter opnieuw onder de aandacht t,.:rebracht, aangezien een n::vitalisering daalVan geboden is in het lkht van de recente ontwjkkelîngen ten Janzien van de taakopvatting v2.11 het OM. Ik kom daarop ten:g onder 5. Her nieuwe parJ.digma klinkt heel duidelijk door in de zomerbrief van de minister. Deze is tot stand gekomen na een oms!ag in de publieke oplrLe, de politiek en de (staatsrechtelijke) doctrine over het OM, Het is mijn bedoeling: hier enige kanttekeningen te plaat~ sen bij het traditionele paradigma en te beziel'. of dit star:d zal kunner: houden tegenover de kritiek die vanLit het nieuwe paradigma is ge:'onruieerd. Tk neem daarbij als uitga:tgspunt e:1kele bes::houwingen die naar voren zijn ge~ komen in een rccem interview met drie hoofdofficieren van Justitie dat onlangs in Trerna is verschenen.~< De ac-
eentueringen die door de geinterviewden worden aangebracht verschilten enigszins. Met name van belang zijn de opmerkingen van hoofdofficier H. Brouwer, Ook Brouwer meent, net als vele van zijn collega's, dat het OM niet kan worden gezien als een buitendienst van het ministerie. 'Daarover i.$ ~e<Je:een het eens' Het OM is niet te vergeli;ken met d.e Del.astlngdienst, met de inspectie voor de volksgezondhdd of met de huitenlandse dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Ook wijst Brouwer erop dat her OM een 'rechterlijke functie' vervult In een artikel in De Volksknmt werkt Brouwer die op~ rnerkïngen nog iets nader uit. ~ 1 Hij stelt eerst dat nooit ter discussic heeft gestaan dat de minister 'een mate van zeggensch3p' heeft over het OM, Maar war de mlnistcr nü dai:nt gaat hem te ver: Zij wil zeggen.<Jchap" 'tot Jn tle hi~lt vaten van de organisatîe'. Het OM kee!l zich daartegen '~1ea is bevreesd dat deze opvatting de posirîe van het OM ten opzichte van de rechter zal schaden'. Het OM moet een onpattijdige en niet vooringenomen bijdrage kunnen leve~ ren aan de waarheidwinding. De bestuurlijke argumcnt:atie zou wei eens. in strijd kunnen komen met de integriteit van de strafvordering. Vooral van belang is de canse'"ftJ.enti..e ten aanzien van c!e taakopvatting die Brouwer aan Zijn viste op het OM ver-bindt Hij maakt daarover een belangrijke opmerl-:.:ing die een manier van denken verwoord( die naar mijn indruk wijd verbreid Js ondet leden van het OM en onder protagonistf"n v-an het strafrechtelijk pamdigma. Die consequen· tie i.s de volgende. Het Olvi moet ook kunnen Wetsen of de opdrachten die de minister geeft 'passen llij de aan het OM opgedragen taakuitorifening '. Dit is een ver:gaande bevoegdheid die Brouwer voor het OM proclameert. Die indruk wordt alleen nog maar sterker, wanneer men leest met welke criteria Brouwer de opdrachten van de rr;inister wH toetsen. Het gaat om eisen van '<>bjectivlteit', 'integriteit' en 'algemeen belang'.
3. Oe argumenten van het traditionele paradigma voor een (relatief) onafhankelijk OM In het traditionele p~radlgm.a figureren een aantal argumenten voor een zekere mate van onafhar:kelijkheid van het OM. Hoe ver die onafhankelijkheid zou moetcri strekken wordt uit de litermuur niet goed duidelijk, m.1.ar dat er een zeker\' onafhankelijkheid zou moeten ziîn ten opzichte van Je uitvoerende macht is een onderwerp cktt in :?.lle beschouwingen re vinden is. War. ziJn daarvoor de argumenten? (1) Het argurrumt van de attributie 1)art bet'Oegdheid. Allereerst wordt wel gesteld dat cie minister een 'zekere ofstand' ten aanzien van he:: O:Vi zou moeten aannemen, omdat het OM in artikel 4 RO een zeltSta:1dige bevoegdheid geattribueerd heeft gekregen. 13 Het i::1teressame aan dit ar~ gurr.ent is dat het is opgeb.:)uwd uit t>W·ee op zichzelf jw.i:-;te observaties, maar dat er een vcrbiniling wordt gemaakt die niet volgt uit de premissen. Zo is bet jeist dar de wetgever uan het OM een bevoegdheid heeft geattribueerd tot 'h.afid·· hav:::1g der wellen', de 'vervolging van strafbare feiten' en 'her doen uitvoeren van strafvonnissen'. Het is ook juist dat er een prakttJk bestaat eb;: de minister zich niet vaak bemoeit met het werk van het OM. Maar dat uit de attributie eetl beperking v:m de bevoegdbeid v<:n de m.inist<::r om ziçl: met het OM te bemoeJcn kan worden afgeld~ is staatsrechtelijk volkomen onjuist. Attributie tast de hiërarchische verhouding tussen minister en niet aan. 14 Het enige 'recht' dat een offider tegenover de müüster aan artikel 4 RO kan ontlenen, is dat de minister niet zelf ter zilting veNch_ijnt ea het v.:erk overneemt of zelf seponeer.:.~~ Maaf geen enke:e
TREMA 1'197, no. 3 (maart)
l
!
II
f
minib1er heeft ook die ambitie gekoesterd. (2) dat artike/5 RO slecht> richtzou toe..«taan . .A..rtikel 5 RO vermeldt dat de ambtenaM ren bij het Openbaar Min!srerle verplicht zijn om de bevelen na te komen, welke hun in hun. ambtsbetrekking door de daartoe bevoegde macht, vanwege de koning, zulle:;: worden gegeven. Op basis van de ·voorgaande observatie over geattdbueerde bevoegdheid wordt vaak gesteld dat het woord 'bevelen' waarvan anikei 5 RO zou moeten worden gelezen als 'algemene voorschriften'. De 'zekere afstand' die de minister zou moeten bewaren ten aanzien van het O:V1 îs dan dat de min:ster alleen algetaene richtlijnen mag geven, terwijl het OM zelf zol! mogen bepalen hoe mt:"..n dat beleid wil vertalen naar concrete lefi. ·· Aangezien het eerste argument als invalîde moest wor· den ·valt ook niet in te zien hoe daaruit kan worden dat de bevoegdheid van de :ninister tot algemene opdrachten beperkt zou moeten blijven. Op basis van een letterlijke lezing van artikel 5 üjkt zelfs een con~ creer bevel beter met de tekst van de wet te .rijmen dan een algemene richtlijn. Het woord 'bevel' duidt immers op een concrete opdradn. (3) Het argument van het deel uitmü.ken van de rechterlijke macbt. Ook wordt veelvulclig aangenomen dat het OM tot de rechterlijke macht behoort, waaruit een onafhankelijke of semi-onafhankelijke positie àf le leiden zou 7ijn" Ook dit is een argument dat niet kàn overtuigen, aangezien artikei 117, lid 1 Gw het OM weliswaar tot de rechterlijke macht rekent, maar nu juist nîet rot dat deel van de rechterlijke macht waarvoor onafhankelijkheid wordt geregeld. De grondwet maakt een scherp onderscheid maakt tus.....<:en leden ván de re<.~hterlijke :mJcht die met rechtspraak z{fn he~ last en leden van de rechterlijk macht die niet met rechtspraak zijn bela.-;t. Alleen voor de eerste kfltegorie wordt onafhankelijkheid gevestigd die tot uitdrukking komt in de ~enoeming 'bij koninklijk besluit voor het leven' De officieren v~n justitie hebben op basîs van de Grond~ wet dus evenmin een onafhankelijke positie als het parket~ personeel, en deurwaarders dat hebben. Het be~ treffende :ll1ike1 vestigt siecht'> voor één ambter4iar bij het OM een positie die vergelijkbaar is met die van de leden van de zittende magistratuur e.n dat is de procureur~gene-
raal bij de
Raad.
De officieren van Justitie hebben op ·basis van de Grondwet evenmin een onafhankelijke positie als het parketpersoneel, griffiers en deurwaarders dat hebben
Op hasis van voornoemde overwegingen is dan ook g;ote voorzichtighek geboder.. met de .stelling dat het OM 'tot de macht behoon'. Dar: is een wat suggest;eve constatering) waan::it dus niet de consequenties kunnen worden die men dootgaans op het oog heeft.
'Mm
van ik:n recl1er ll', ffi: r{!B, 1939, p, ?45--55) 1{1. Het 'nieuwe· pandi.gma wordt vt1de~ digd door tlle ,:;taa!srecht&-,4Cieerden. vg; N:E vt.ll., ·Her OM', in: \"'RC H.anêe:.;bhé. Kortr.l~c..;, CA.JM., Cnrt>!:tJtiofv"y..:J re~lt. 28 nm•emi>e:' 1996: Gr::fitt:s, J., ·SorgC:nger rw:::e:ie dmk. Kh.:wer, Deve:1te: D94, p. to...'Oflo gebrek 2ll:1 n::._ïisteriéle n:ggegraa:.', 238; Korcm::m en B:wenC'Eert PH., Inlei~ iE: NRC -:-Iandci.~:~.ad. 7 december 199); C;ng constitJ.Jtioneej recht, t\'.'ecde druk Kuijrk, Y van, 'Het OM a!~ bood;wh;~.pper Kluwer, Deventer 1995. p, 66; Kortm;:::nn, van de mini3ter'. in: NRC Handelsblad, 22 ·consistentie?'. in: N]B, 3 juni 1994. p. 750, oktober 1996; Mak, Geert, 'Op de iuridi· Brenniokmeijer. A.F.M., 'De magi'J!:ïJJt in sche srudiez:\al", in: NlK Handelshlad. 12 het strafrecilt'. in: ~B, 1995, p. 211: december 1995; .5cl:oof, Rob, gt'$th~' :J.;ger_";amp-, ;.rh., ~nYiiie ~blvrn::J.arrige So+drr:.gerèllek!mg OM', ir: beul ve:no:ztled::'.e Van :.2:' 'lalkj~', U: Haag,'iC]e Cwcm, 2û dettJr..ber :i995: H:!rodeli,;lad, 24 oktobcr l9'J6; Sar.dbe~g, H.W, ·De miniSter en f.e: O!>t, ir1: Het ?:J. VervulgüJgsDeield l' z:t1k vJn lllinister \;Ll rod, 31 oktvtx:r WJ6. \\i'ie•;ve!, P., 'M:.:ustft jus:itie', in: F.a.ag.sd1e Courlillt 11 ot<:rober kan OM nte: loslaren, in: H<:,i t'J.~, 24 1996; Viering, Ml W.M. en Ku:nmcltûf:, oktclx:r 1996. H.R.á.M.• '1.2. plume es:.sCfve, !a p;~tolC est 4.:Co!lege >'ln Procnreurs-generAaL Brief un pelit peu lîl-Jfi, in: NJB, :9 apnl 2:Ml. de MiniStér v·,;n jct'illli:; van olcto!:x:r p, 592-596; Oith.::', PB., ·r:>e aarwijt~:lgs be\~Jegciheîd 'l:h'l. de ruinis:er ex amJ:el 5 1996, eer brief :!ie ve::gel:jkbaar is J:tK:'l de L'rief di::: he.{ec-d -G komen re sta.:tn ;,ls de RO; een rel:.ct uit l::.et >'t:.c-letJrn of üdïting· Paashtef prco.:..;;ur:r-genera:û., 21 a;xil gevent: voor-Ge toekOL'1st?', L1: NJB, 19 1992, in: Trema, 1992, p. 2')1<295, waarin aprii I$l<j6, p. 597-601; Elzinga, DJ., 'Een evcneen~ werd geprotesteerd tegen inbreu· volle mi.n.isteriële vemntwoordelljkheid ken op de autononne van her OM. voor het Openbaar Mirlisterie Maar geen 5. Verslag van een aigerneen overleg van ongebreiddcle sturing van het OM', in: d: éllinis!er van jusl.itie md de Vsm:e Com~ N]B, 1994, p. 529-537; 'Na::.thrif.', in: :N}B, 3 filiss!t:: va.n Jmtitiç op 3 oktober 1995 over jt~'li_l9';.'<4, p. 751; 'Oper.brd Mîn.sterie de :1:Jtf.ie van de minister van 1996 nmkt L1 GordXtnse iL'IOCp', in Jlt[B. 3 00· inzaKe de oit,i>J:::rièllevfln,o:woOideli;khcld vemlx-1 !SXJ6, p. 16~N662; Veramwootdevoorhet OM.. lF-d en aanspreeklMad:cid in de va · 6. Wiewel spreekt leredrt van een houding tussen bestuur, Openb;w MinNe· 'publid!:eitsOffensief v:ln de leden va.n hct rîe e..":l politie. De instîrutiuncle li1II.bcvelm_. OM. Vgl W~eWe!, P., 'MirJstcr b.n OM niet gen van de Commissie-Van Traa', in: !oslate'i', ln: Her Patoo.i, 24 ok:obèr 19~i RM'lileu.lis, 1996/6, p. 20S-21 t 7. Kederli-r.d&e ~iging voo:: Rechte 11. Rorsr, /',{van der, Toote::~, RJ.J::. van, .spraai, Brief aan de -vcor1.:t:er ':t.r: de "3:uLwcr, Ma~"1Sthot, \t'oolclr_'\:. Beipiege Twee&: K;:mcr der Staten Generul v,;r; :7 Jingen van C.ie hoofdoff;deren Vlill Just· .september 1996. tie", itt T;ema, 1996/9, p. 271-2.77. 8. Er zijn enkele uitzonderingen: Stol.wijk, 1.2. Brouwer, Hann, 'Mini.ster moet niet te SAM., 'De minister van Justitie, het Open" dicht op OM gaan z.iUe.."l', in: De Volks" baar Mini'>terie en illtikel 5 RO', in: M::tgi~ krant. 22 ohoher 1996. traat met beleid. De offtder van justitie en 13. VgL Bul'l, RG. n'l de, ·ne macf.1 van zijn omgeving, Opste:ten aangeboden a~:~ het OJ1', in: H.C w.tt de 3ur.t, G. de mr C van Steenderen bij zijn WchC:d als jor.ge, EJ. :
dr3gen het openbaar minLS!ffie ren upt.khte nn 16. VgL Asch var Wijrk, LHK.C. van. <)e he: in3relkn der clt:rJfwv.ltrl~g. D:ss. Am· onallwnkeli~)\he:d vac. den reG'Jlel· L in: sterdo.rc M.;. Po:telje, An1'51en.luc 1005: NJB, 1939, ?· 56521: iderr::, 'De rn:ofhmMaan_ Vdn. ke:if;;l.eid var. den rech<e~ .11', tr;; NjB. terie ir. Nederknci, Eerste V:ir 1939, p. 545-55-'i, ?· 521 die ~herp oodet· ser, 's--Gr:!venhage HJ6û; Limburg Stinrm, scheidt tuSc"tn 'rec.'lterlijke macht' tn 'rec:h· O.E.G. van, De positie van het Openbuur tr:rs' Alleen de laatsten zijn on.afh:mkelijk Ministerie voornamelijk in verband met het Darzelfde ondeThcheid maakt onze grond· ontwerp-vietboek van strafvordering. D1~s wer du~ ook in J.rtike~ 117. Ook Ter Heide onderscheidt de- orufbankelijJt.l!fid v;m dè VI!. GJA Ruys, Utreth: 1919, MuJ.der. jr.n Pieter Hend.ri.t<:, De ve::volpg:;:a;;k van het t.it':endc mgL\hlt'JUr van de hlha.ïkejjkOpentruc t-1inî.:;terie, ::xtkkedi l.:~erms, heid va1 Ce staJ.nde mJgi.<;::rat;~ur. vg; ~("J:I!.'fÓL'l\ 19!.9; A.sch V".>""i \V'ijc:;, L.E.K.C. He(de,;. te1 Je omiitn:keUjbeié van de van, 'De ona;_"h:u!rel!Jkt:e:d van dm rechter ;e<.:h:erlijkF mac:1t Een functioncd-ana!ytii', in: 1'.'}3, 1939, p. 515-522, Asd! van &:he btsdroJwing. Agoo Fb:vler, AmsterW:jck, LRK.C. van, 'De oru;ihankclijkheid d~u1t'Bm.stl FJ70, p. 19.
TRE."M 1997, no. 3 (ma.Jrt)
•
We moeten bij de rechterlijke macht scherp onderscheiden tussen rechterlijke macht in functionele zjn en rechterlijke !:lacht hî organisatorische zin. Het OM behoi;.rt organisatorisch tot de rec:uerlijke macht. Maar functioneel behoort het OM tot de uitvoerende macht:tS de activiteit van rechtspraak moet scherp worden onderscheiden van de activiteit van vetvolging. ( 4) Het argument z'an gewoonterecht. Aangezien de tekst van vvet e::1 Grondwet geen enkel aanknopingspunt opleveren voor een onafhanke:iijk OM, moet het pleidooi daarvoor wel op een andere grondsl~1g wo:den opgebouwd. Een van de argumenten die men in dit verband wel eens aantreft is dat zich gewoonterecht zou hebben gevormd, wa:amif een ook rechtens relevante norm van terughoudend intervenleren van de mini.;ter met het werk van het OM zou kunnen worden afgeleid. Ook dat argument houdt geen stand. De reden waarom dil argument geen doel treft, heeft te maken met de specifieke oms[andigheden waaronder' gewoonte tot recht kan worden. 17 Ik zal daar hier niet uitvoerig op ir.gaan,IK tru~ar dat in een Situatie als de onderha-..ige daarvan nooit sprake kan zijn dringr zich onmiddellijk op bij nadere overdenking van enkele consequenties. Als door het niet gebruik maken van zijn wettelijke bevoegdheid tot interventies een millister zijn bevoegdhe1d zou 'verspelen', zou dat met zich meebrengen dm een minister gedwongen wordt tot zînloze interventies om zijn bevoegdheden te bevestigen, Daarvan kan natuurlijk geen sprake zijn. Denk aan het volgende voorbeeld, Het is in Nederland nog nooit voorgekomen dat de P-G bij de Hoge Raad politici heeft moeten vervolgen wegens ambtsmisdrijven. Wan· neer het niet gebruikmaken van een bevoegdheid claártoe deze bevoegdheid zou doen eroderen, zou deze bevoegd· held van de P-G bij de Hoge Raad niet meer bêStaan. Ook dat is niet het gevaL Een verstandig opererend minister maakt slechts zelden gebruik van een bevoegdheid tot im:erveniêren met het
Het is in Nederland nog nooit voorgekomen dat de P-G bij de Hoge Raad politici heeft moeten vervolgen wegens ambtsmisdrijven
werk van he:: OM, maar daamit kan nooit een -recht op rt.iet-interventie of enige beperking van dat recht worden atfseleid. Er komt hier geen relevante gewoom;evormi'tg tot stand.' 9
4. De drie discussies over het onafhankelijk OM De ideeën, zoals hiervoor aangegeven, zijn de grond'>t.Jgen van ons con.stltutioneel bestel sinds 1827. het moment waarop de \Vet RO rot stand kwam, waarin in artikd 5 de bevebbevoegdheîd van de m:nister geregeld is. Nederland heeft consritutioneel sinds die tijd géén onafhankelijk OM gekend, 'ook niet èen gedeeltelijk onafhankelijk OM. Het or,athankelijk OM :..s \Vel versd1Hlende keren bepJeit, maar drie keer bij een vorm v:J.n collectieve besiairvom1ing afge~ wezen.~ 0
De eerste keer \V35 bij de discussie rond de rotsrandkom ming van de Wet RO. De grote motor ach~er het :afhanJ.:::elijk OM wa:;; mmister Co::-nelis Fe1ix van Maanen (176918-49)Y Na een intt:nsieve discussie werd dat afhankelijk OM ger~lisee::"d. 22 De tr...ueede discussie over de verhouding minister/OM deed zich VOQ;" in 1968 tijde!l.S eer, vergadering van de Nedt·riandse Ju!isrenvereniging. Het ocafhankelijk OM werd toer: verdedigd door Duisterwlnkel. 13 Her werd door de vergadering :net overgrote mee:-derheid afgewezen. 24 De derde discu55ie vond plaam in 1995 en 1996 in de media. De mini.'>ter ~1eeft in de zomerbrief hierover een standpunt bepaald en dat heeft kamerbrede steun ge~re,gen.~5 . Di~ zijn natuurlijk drie verschlllende discussies geweeSt Her eerste was èen discussie binnen de wetgevende organen. Her tvveede vvas een discussie onder _jurïs:_en. Her derde was een discussie waatin de minfster als het ware kon peilen hoeveel politieke steun er zou bestaan voor haar ideeën om de positie van het OM als een deel van de uitvoerende :macht te procl:J.meren. u; Maar deze situaties hebben toch wel gemeen dat het gaat om collectieve cliscussie.s waaruit een negatief resultaat voor het idee van een onafhankelijk OM naar voren is gekomen.
5. Toenemend beleid, toenemende democratische controle 1k bedoel het voorgaande overigens als een beschrijvi:1g van de discu..~ie over dit onderwetp in het verleden. Daarmee wordt niet gesuggereerd dat we aan de lireratuur een rechtsvormende betekenis moeten toekennen, Er zijn betere argumenten aan te voeren tegen een onafhankelijk OM dan dat daarover consensus was onder de meeste schrijvers.. Deze argumenten hebben te maken met drie onderling samer:.hangende factoren: (i) een toenemend accent 9P het 0..\1 a!.s be!eidsvoerend orgaan; (ii) een Jn de loop v-J.n de historische ontwikkeling sterker àt.."'Cènt op het opportuniteîtsbeginsel; (liD de noodzaak om oveml waar beleid wordt gevoerd demoCratische invloed te realiseren. Het is Van bebr:g te benadmkken dat een afnankelijk OM niet alleen in het algemeen. onontbeerlijk is in een democratie, maar a fortiori in een be,5tel waarin de betekenis van het opportuniteitshegmsel ;;,teeds groter wordt. In een sysreem waarin men het strafvorderlijk legaliteitshegi.n.:ml hanteert, zou nog een zaak zijn te maken voor eeu van de uitvoerende macht onafbankdijk werkend OM. Het OM i(O daar namelijk niet direct demoCJtisch gelegitimeerd, mHar indirea. Het OM is dan immers onderv:orpen aan de wet en lclkens wanneer een wettelijke bepaling word( gesc!londen, wordt de wetsschending aan de rechte ter beo0rdeling voorgelegd (ter:minst.e wanneer het bewijs valt rond te krijgen). In een dergelijk sysreem W:Jrdt ten aanzien ya_q de vervolging geen belek: gevOerd, althans geen ander bek:id dan de wetgever zelf tot tütdtukking: hoteft gebracht door het criminaliseren van bepaalde gedragingen. Eer. dergelijk systeem bestaar echter niet (meer) ln 1\"ederiand. Wij banteren 1 zoa!.s bt:kend, het opporturüteitsbeg!nseL Ü:Járbij wordt wel de volgende pcrJodisering gebru;~î:.n Tot 1926 zou in on.s lànd bet leg;ilitelt..sbeginsel het uitgangspunt hebben g<::vormd, ma;a met de invoering van het Wetboek van Str:J.fvorderL'1g i!l 1926 zou d:lidelijk zijn geworden dat in on~ land het opportuniteitsbeginsel gddt. D::~arbij gaat men dan uit van het pr1ncipe dat in beginsel vervolgd dient te worden, tenzij er redenen zijn voor sepot. Sinds het begin var: de jaren zeventig zou de :oepa.ssing
TREMA 1997, no, 3 (mpar:)
van het opportuniteitsbeginsel zich alleen nog maar klemmender hebben opgedrongen, omdat sinds die tijd vaststaat dat men uitgaat van het principe dat niet vervolgd wordt, tenzij er factoren zijn die dat noodzakelijk maken. Hiermee is duidelijk dat het OM permanent of 'als regel' beleid voert. 28 Dat resulteert dus in drie perioden van strafvorderlijk beleid: 1. De periode van het legaliteitsbeginsel tot 1926; 2. De periode van het opportuniteitsbeginsel als 'vervolgen, tenzij' tot de jaren '70; 3. De periode van het opportuniteitsbeginsel als 'niet-vervolgen tenzij' vanaf de jaren '70.
6. Tweeërlei opportuniteitsbeginsel
f
Het opportuniteitsbeginsel kan kennelijk in tweeërlei worden uitgelegd: als uitzondering (vanaf 1926 tot de jaren zeventig) of als regel (vanaf de jaren zeventig). Met zou ook kunnen spreken van het 'beperkte' en van het 'volle' opportuniteitsbeginseL In de literatuur wordt ook wel gesproken van het 'negatieve' (vanaf 1926 tot de jaren zeventig) en het 'positieve' opportuniteitsbeginsel (vanaf de jaren zeventig). 29 Maar wat betekent deze ontwikkeling voor onze vraag naar de bevoegdheidsverhouding van de minister tot het OM? De conclusie dringt zich onvermijdelijk op, tenminste waoneer men de norm van democratie als uitgangspunt neemt voor het overheidsbeleid. 30 Was in de vorige eeuw (onder het legaliteitsbeginsel) nog iets te zeggen voor een onafhankelijk opererend OM, in het begin van deze eeuw was dat iets problematischer en sinds het begin van de jaren zeventig is het ronduit onverantwoord om daarvoor oog langer een pleidooi te houden. Voor de toekomst tekent zich het volgende beeld af. Men zal: a. óf het legaliteitsbeginsel (of eventueel een gematigd opportuniteitsbeginsel) moeten iccepteren,31 waarmee een in zekere mate onafhankelijk opererend OM verenigbaar is; 32 .b. óf het volle opportuniteitsbeginsel moeten accepteren, maar dan tevens dulden dat het vetvolgiogsbeleid via ministeriële controle onder democratische beheersing blijft. Men kan het ook als volgt stellen. De democratie moet óf via de wetgeving haar stempel op het beleid kunnen drukken óf via de ministeriële controle.33 Maar men kan niet een overheidsorgaan autonoom beleid laten ontwikkelen zonder dat daarop democratische controle mogelijk isY Dat de betekenis van artikel 5 RO wordt vergroot al naar gelang het opportuniteitsbeginsel in gewicht toeneemt, is slechts door enkele theoretici duidelijk onderkend. Vooral in commentaren op artikel 5 RO van auteurs die het rechtssysteem in zijn geheel tot voorwerp van hun analyses maakten wordt aan dit inzicht recht gedaan. Zo typeert Van Apeldoorn de zin van artikel 5 RO als waarborg 'tegen een willekeurig gebmik van de aan het OM verleende vrijheid' die voortvloeit uit het opportuniteitsbeginseL De mogelijkheid tot ministeriële interventie wordt hier nadrukkelijk in verband gebracht met de gelding van het opportuniteitsbeginsel.35 Ook bij Be!lefroid vindt men deze argumentatie. Bellefraid typeert het OM als een hiërarchisch instituut dat niet onafhankelijk van de uitvoerende macht kan bestaan.:~ 6 Net als Van Apeldoorn ziet hij artikel 5 RO als nauw samenhangend met het opportuniteitsbeginseL Het systeem dat door Bellefraid en Van Apeldoorn hier zeer summier wordt aangeduid - eigenlijk veeleer als vanzelfsprekend voorondersteld dan daadwerkelijk beargumenteerd en gelegitimeerd - is een ttitdmkking van de ge-
TREMA
17. Nog altijd lnteres:illnt hierover is: Kamphuisen, P.W., Gewoonterecht. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1935. 18. Vgl. over het verschil RL~sen gewoontevamring in het staatsrecht en anderszins· Maarseveen, H.Th.j.F. van, "Ministeriële verantwoordelijkheid', in: NJB, 1965, p. 495507, ook in: Expositie Van Maarseveen, Bense, M., Holterman, Th.. Tang, G.F. van der, red., W.EJ. Tjeenk Willink, Zwolle 1991, p. 161-172. 19. Tom Schalken schrijft: ·Het is hem kennelijk ontgaan dat nota bene het belangrijkste fundament van onze staatsrechtelijke praktijk, de ministeriële verJntwoordelijkheid uit niets anders dan gewoonte is ontstaan. Heeft dat niet met recht te maken? Ik had al het vermoeden dat Cliteur temg naar de collegebanken moest, maar nu weet ik het zeker' (Schalken, Tom, 'Cliteur moet terug naar de collegebanken', in: De Volkskrant, 3 december 1996). Dat het parlementaire stelsel op gewoonterecht beru~t en ook dat gewoonte in talloze andere situaties een rol kan spelen kan natuurlijk door geen zinnig denkend theoreticus worden betwist. Maar het ontstaan van het parlementaire stelsel valt om voornoemde reden dus niet te vergelijken met de problematiek die we hier bespreken. 20. Los van de hier besproken d1ie discussies wijs ik nog op: Blok, A.]., Positie en taak van het openbaar ministerie, Oratie I.eiden, EJ. Brill, leiden 1908. 21. Vgl. voor de totstandkoming van de wet Lagemans, E.G., red., Vérslag van de Handelingen der Tweede Kamer der StatenGeneraal over het ontwerp van wet, strekkende tot herziening der wet van 18 april 1827, op de zamenstelling der regter-lijke magt en h"et beleid der justitie, 's-Gra-venhage 1835. Vgl. tevens: Bosch Kemper, J. de. Wetboek van strafvordering. Eerste deel Müller, Amsterdam 1838, p. 148 en over Van Maancn: Verburg, M.E., Geschiedenis van het Minbterie van Justitie, Deell1798-1898, Sdu Uitgeverij, Den Haag 1994, p. 71. 22. Een korte maar heldere bespreking van de discussie vindt men in: Dullemen, A.A.L.F. van, Postitie en taak van het Openbaar Ministerie in Nederland, Preadvies Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, in: Jaarboek 1958-1959, W.E.J. Tjeenk Willink., Zwolle 1958/1959, p. 138-166. Uitvoeriger: Pietennan, Roei, De plaats van de rechter in Nederland 1813-1920, Gouda Quint, Arnhem 1990. De titel van dit hoek is een beetje mL~Ieidend. Het gaat voor een groot deel over het OM. 23. Vgl. Dubtcrwinkel, G., Vereisen de functies van het Openbaar Ministerie nieuwe wettelijke voorzieningen?, Pre'Jdvies NJV, Handelingen der Nederland~e juristen-Vereniging 1968, 38e jg., dl. I, W.EJ. Tjeenk Willink, Zwolle 1968, p 195-251; Duisterwinkel, G., Enige facetten van de taak van het openbaar ministerie naar Nederland~ recht, Oratie Leiden, Kluwer, Deventer 1965; Duisterwinkcl, G., (discussiebijdrage) Handelingen der Nederland~c juristen-Vereniging 1968, dl IT, Zwolle 1968, p. 106-128; Duistelwinkel, G., "Taak en functioneren van het Openbaar Ministerie', in; RMThemb, 1977. p. 121-137. De andere preadviseur was Mostert. Over de bevoegdheidsverhouding tussen minister en OM was hij zeer vaag. Wel was zijn visie richtinggevend voor de toenemende oriëntatie van het OM op beleid. Vgl. Mostert. P., Vereisen de functies van het Openbaar Ministerie nieuwe wellelijke voorzieningen?, Preadvies NJV, Handelin-
1997, no. 3 (maart)
gen der Nederlandse juristen-Vereniging, dl I, W.E.J. Tjeenk: Wûlink, Zwolle 1968, p. 253-376. 24. Remmelink verwoordt het algemeen gevoelen over het standpunt van Duisterwinkel wanneer hij sdlrijft dat weliswaar Duisterwinkel een onafhankelijk OM lijkt te proclameren, maar dat het 'een Sl'l.at in de staat creëert". Verder zouden nu alle leden afl1ankelijk zijn van 'onverantwoordelijke man", namelijk de P-G bij de HR. Vgl. Remmelink, J., Het Openbaar Ministerie ter discussie', in: Verkeersrecht, 1968, p. 169174, 193-197, p. 171. 25. De eerste manifestaties van het stel plaatsvond aan het einde van de vmige eeuw (O.c., p. 185). Men wijst ook wel op de invoering van het Wetboek van strafvordering in 1926 als het moment waarop deze tendenlies langs legislatieve weg werden bekrachtigd. Vgl. ook Corstens: 'Sinds het eind van de vorige eeuw komt hem (de O.v.].; PC) zelfs naar onomstreden geldend recht de bevoegdheid toe in élke zaak desgerJden van vervolging af te zien. Kenmerkend daarbij is dat de wet bij het formuleren van de cTite!ia voor dat zgn. sepotbeleid. het niet verder brengt clan tot het vage 'op gronden aan het algemeen belang ontleend' (Corstens. Gt.J.M., Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid, Vermande Zonen Uitgevers. ljmuiden 1974, p. vi). Pieterman. Roei. 'OppOJtuniteit; een uniek kenmerk van de strafvervolging in Nederland", in: Sociologisch tijdschrift, jg. 12, ru. 2. 1985, p. 339367 meent dat het opportuniteitsbeginsel reed<; verankerd was in onze vaderlandse geschiedenis. Ketwich Verschuur, E. van, "LegJ!iteits- of opportuniteitsbeginse!T, in TvS, 1910. p. 28-.W onderkende het in 1910 als leidend principe in Je praktijk, maar meende dat het legaliteitsbeginsel verJnkerd was in ons geschreven recht Abspoel,
dachte dat uiteLr:1delijk alle m::Kht in een staat democratisch dan wel rechts..,<;tateHfk gecont!Dleerd moet worden. Een O~f dat beleid voert in .tet kader van :tet opportuniteitsbeginsel, n:.ag zich niet kunnen onttrekken aan de controle van de uitvoerende macht en daarmee van het parlement Waar beleid wordt past irnmers democr;aüsche controle.
7. Wie controleert wie? Het zal na het voorgaande geen verbazing wekken dat hier betoogd wordt dat de zomerbrief van de minister en de aandacht van staatsrechtsgeleerden voor de constitutionele po:>itie van bet OM een scheefgegroeide ontwikkeling in de doctrine corrigeert, zoals deze sinds de zestig domlnant is geweest. Ir: de zomerbrief worden eigenlijk de ioglsclle consequenties getrokken van het idee dat het OM een beleidsvoerend orgaan is geworden. Dat was reeds door Mostert ln J 968 aan de orde gesteld, maar met de consequentie dat bet OM zich daarmee ook aan democratische controle zou moeten onderwerpe!l zat men lange tijd in de maag. Er werden toen juridisch onwerkbare constructies gepresenteerd. Men sprak van 'een zekere afstand' die de minister ten aanzien van het OM zou moeten betrach~ ten, een 'eigen gelaat' van het OM, een ·fluwelen handschoen' waarmee bet zou worden een positie 'gelieerd aan het bestüur' maar 'ge:1ccrecilteerd bij de n:chtet'. Maar dar waren eigenliîk verlegenheidsformu1es, waarmee nîet te Wf'.rken vieL Zij markeren de overgang van een OM dat onafhankelijk kon opereren onder het legaliteitsbeginsel (of het gematigd opportuniteitsbeginsel) naar een sirnatie waarin het OM een bele!dsvoerend orgaan werd, maar onder vigueur van de democratisch gecontroleerde machten. Als de beleidsvormende lijn binnen het OM zich door zal zetten tnoet de minister niet een 'mate van zeggenoch3.p' hebben over het OM, zoals Brouwer schtijft, maar volle zeggen<;chap, Er 1s dan !nderdaad zegge:1schap nodig tot in <.ie 'haaf'V"'dten van de organisatie'. l-Iet OM vervult d'ln ook geen 'rechterlljke functie'. Maar vooral is het niet mogelijk dat het OM toetst of de opdrachten die de mJnlster geeft passen hij de aan het OM opgedragen taakuitoefening. 1n her bijzonder wanneer her: OM ün samenwerking met de doctrine) voor zichzelf de taak bed(._-'flkt dat het moei: V!t"flken over de 'objectiviteit', 'integriteit' en het 'algemeen belang' zou dat neerkomen op het vestigen van een soort van preventieve constitutionele toetsing voor een overheids~ orgaan dat niet tol de rechterlijke macht behoort. Onze wet en grondwet sluiten een dergeliîk systeem nadrukl.;.eHïk uit, rutdat de wenselijkhe~d daanran versclULiende keren ir. onze srnatkundige geschiedenis: L<;: overwogen.
Het is de taak van de minister om (onder toezicht van de volksvertegenwoordiging) het OM te controleren
•
Het probleem met de benadering van Brouwer en an·· dere voorstanders van het traditionele paradigrna is dat daarin de zaak precies wordt omgedraaid.'>7 Men zîet bet kenneHîk als df' raak va!1 bet OM om de minisrer (en de volksvertegenwoordiging) te controleren. Zo is ht"::t niet Het is de taak van de minister om (onder toezJcht van de volkwertegenwoordiging) het OM te conrroleren. Een herbevestiging van de 'Jitgangspumen van de democ:-atische recbtsst:l:d.t is in dit opzichx gewenst.
J]., Studenten. moordcn~ars en ander volk
beicitO Oüp~r.'>oonlijk geschiedt en v;,fwel :n bet uer/x;r;;<•tw. VgL Bem:nclerr, ~J.L ·De fti:lc:ies Vlln 1ct Mlnis!eiie', !n: N]B, J'){iJ,.p p. \Îû5. Dit wenJ overigens ook a! ,!wf de ouA:I\' c'ChrijvtR~ onderkend. VgL Wall Bake, WA '/Jfl dm, Specimen historiarjmi.lk11m itt~\!gurale de Re;nOOoce offiÜJIIivm rrums<:eni pabtid, f. de K:uy!f, Tr*'"ti :ld IL~num :B'/i, p. 1 die stelt C.át de fondie van he: 0\f ±cJOm zo jciJ..Dgrilk !s, omdat c'!e rtt:hten; alleen !illlár i<.enrli$ kuMèn nemen van gevallen die door hef' OM bij hen Wütden >l~ogr:: brachl. 34. Vgl. voor enkele kri:ische kanttekenlnge:-t t:r he! ;:.ppnrtJniteinbegin<e!: Hirsch, i..:1C:ew ven, 'Expedk:.r.cy', PoEcy, ar.d .e:q::lidt NOr:ru> ;n Crimna.l Jtt-;ti('('', in: D:)':, jo'lfl van, e.a., ral, Crin:Jml Iaw ie Ac:J0'1 An overview of cu.rren: issue..\ m Western sor.ifiiö, CJûutW Qcint, Amhçrn 1986, p. 111-117. Vo;; Hm;::h stel: wel dat het opportlmltri!sbegiJEL-1 up o::1 aa: vo;:,:ur:dectek het groo: ver:rouvren in de te:~sbegin.se: Erige c<::i:::"Jes over li.in in''ervolgt.'f!Cè irutlntiê. !JE tJ./X!(J(ie vooronf...JuC en omvar.J', in: NJB, 1969, pp. 485derstelt het dm het al d:tn nlèt initiërèn van ,i95, 521-529 er~ Hart, AC. 't, Strafrecht en beleid, Essay>, W.l:.J. Tjttnk Willink, Acn.>, een strafrechteliJke vervolging het best kan worden heslist op lmsis var een \>an attlLeuven 1933, passirn. lyse van um-'-"Tetc gevallen. De voor de 3(1. Hetgeen onontkoombaar is vofgens: b.ï:i liggende be.zwaren b:ger Beliafan~c- A.D., er. Reede,j.L de, Beginsden va:~. Nederland.<: SUJ.:snx:hi, 12e dwk, Ljke lx:ltJderir.g ~ijn e<e,ee>< dui"'hjk, mèer andere recbtso:tgetjldteid. VfA1 Samsom I-LD. Tj<er:k W;;;jr.l-:, Alpbere aan Hirsch w'4Sf èclJter op een derde naden ru.:n l994, p, :s_ deel: de ongebreidelde diK'rerie v.m de 31. DiL i::> min.Je:r w-erkdijkheid.wret:mc! vervolgemie insmnne f,tt;t m de WL"'!j a:m dan bet lijkt gezien de roenemende onhe: ootwikkeie:: van eer: welvw.rw(lgen vrede ovt'f gedougbeleid. Vgt Ministerie vat )t:sûtîe, Grenzen &n gedogen, Sdu Uil· sellro:::hts;::ulir:ek 'Each dedM:mmln:r :':ces w:Wt he am&iders 'b:s:·· wit:î.ou: ~o-reves, ·s-G-rave."lblge 1996, TK 199(>being reqlli:ecl :u ref1ect :J{Xlf! or ;:ut'.culate 25 035. ili"l : • 2, \\marin het gc"dogcn r;a~ wby tt is best. The rcsult i~ a rudderlr.::.~ -dmkkeli~;;: als uitzor.derir:gstocstand wordt sy:;rem'. Als tderde eu laatste probleem met geprocl~meerd en. gedogen d\X)r rle uitvoe· het opportlmiteiLo;begic;el (overigens door rende imitantic d1e het niet eens i-; met de Von Hirs(h niet als een vierde en a!lJwder" wetgever t>t,_lj_erp -worèt afgewezen 32. Zo sc!1:ijfr lÏ1orbedre, J_R., Bijdmf!e tot liîk puw opgevcet"J! :~ t.k~ het :)d)lis~eo Je tenitning :::e~ g:'Ot.dwe;, r_'et:w:: u:t · ever prion'teîten cP..li z;.a:: :s •~. hele<.d_ DJl :aar.o"te l'ï'-1gt on: t'{'t) reg;:ve :r.ct notltc en h:yagec van C.W. de Ven Hir:;;:h Vrit's, Marti1u~ Nijhol:T, 't..(Jmvtnhage 19-18. flectie e_o articulane \<"Jn ;,tel! zelfs dat een bulte.'lspnrig vettrou\T'en p. 224 dat de hnoîden van het puhlitk ministerie, net éth de ;edl!ers, 'tnkel dienaren în hct opportanitGtshegiru;e! m st!ijd i.~ met der wer liehooren Ie :tijn' H~ mev.nt d:;; -ar- het idee v:m de P!Ch!!sf4tf(. Daa;· zit io.s ln. Eet vervmgt ix:uero; de n.rlr r{Ûillf \\1ür i!kcl 5 RO 'getne andE',c gehoorzaamheid kan wi!!er:, dan XLI bevelen, .:r..;: Ge v.-çt de ruk t!{:nm. ovc.:-ee:Jkor::\\t:'g·. :>iaar dat doet JJ:: in de 35. A_peldü:m1, lJ van. tot cl.: s~udle VM het Nederlandse v1jf· veté'ondt.~clling dat h::r i!!ilÎvottle~·I1Jk riende, hmiene druk, W.EJ. Tjeenk Wil!cga!iteiD>beginsel geldt link, Zwolle 1963, p. 288. 33. Men hoon in het tmdiliono:-le paradigma nog wd eenn dat de miiÜ;.îer het ·al- 36. Beflefrold. J.H.P., Inlt'iding tOf de rechts-ç,:etenschap ir. Neder:a.1d, oe;-ker & gemene beleid' van het OM 7Utl ((>rlfroleV;r. (o: Vegt :'-tV.. :iijmegv'l'./t:recht 192·7. :l'll rn ce fC(htcr bet OM <:outrck"e:t m IEp. 143. dividt:ek g::v:lllcr!. Eer. rJi~ci:iende V0Cr37. Dat rree,J; ook heel duice:ijk n;:;:~ l'o;;;ellbg vac t.:tken. war.t het sroo:ste deé ren hij: Be:tofort, LA.RJ. de. Over he! ~an de W'v;den v.-.:;:rnve: hd OM oordeclt O.M. en de politiek'. G v·an de Bunt oottrda zich doot een omvangrijke RfX;I;ptJktijk xm hz•t zicht van de rechter- G. de Jonge, H.J Koop..;, BJ. Midv:l, red .. en het ûchl vJ.n i<;'(le:ttn trl» gir5elzien wij het mi 2-ls bestl.Jurso;gaan van de ,;tut aan he: werk, akll16 Van Vt."r.l. ErschedC, Ch L 'De constitutionele positie vm de rechterlijke macht, in her btjzonder van het openbaar nlini~crk', in. Trèma, i900, p. 83-90 mu:r.de C.ill her or.1 eer. zelf~ standig 3e:iruc.rsorgaan zou zijn. \1aar dat idee i.5 g;.ar.deoveg verhnen. Vgl. Jurgen:;, E., Tk Srnten-Gçneraal en het OM:, L.'l: Doelde:', H. de, ?oquC, K.M.G.E., Gerdîng. R.A.F., red, 'Hrak en funrooneren van het OM, Gouda QUint, Amhcm 1994, ?· 267-
TREMA. 1997. no. 3 (maart)
nez
tm.
'
\