Het negatieve denke n en de architectuur
Canaletto, Canal Grande mat Palladlaanse
motieven
Hilde H e y n e n
Het negatieve denken en de architectuur D e historici en theoretici die o n d e r leiding van M a n f r e d o Tafuri (19351994) onderzoek verrichtten aan de universiteit van Venetië, hebben school gemaakt. H e t werk van Tafuri, Cacciari, Dal C o , D e Michelis, Teyssot en anderen heeft bakens verzet in de architectuurgeschiedenis en -theorie. D o o r h u n gedetailleerde analyses en filologische scherpzinnigheid zijn ze erin geslaagd h u n vaak polemische hypothesen zoveel kracht bij te zetten dat ze niet langer genegeerd k u n n e n w o r d e n op basis van h u n 'marxistische' uitgangspunten.' W a t vandaag de dag wel het meest karakteristiek g e n o e m d mag w o r d e n voor de leden van de Venetiaanse school is de veelheid van talen waarin ze zich uitdrukken. Zij zijn professoren aan de universiteit, maar evengoed curatoren van belangrijke tentoonstellingen en persoonlijkheden in de media en de politiek. Cacciari bijvoorbeeld bekleedt m o m e n t e e l de b u r g e meestersstoel van Venetië. D e overgangen tussen al deze activiteiten verlopen echter niet vloeiend. Er valt geen direct verband te construeren, m e n e n de Venetianen, tussen wetenschappelijke vertogen en politieke engagementen. H e t ene kan het andere onmogelijk legitimeren. Tegelijkertijd is het zo dat m e n in Venetië historisch en theoretisch onderzoek niet opvat als een waardevrije wetenschap. In zoverre geschiedenis en theorie keuzen maken - de keuze bijvoorbeeld o m aandacht te besteden aan specifieke figuren of perioden ten nadele van andere — gaat het steeds o m zaken die op een of andere wijze, h o e afgezwakt ook, een politiek standpunt reflecteren. O o k wetenschap heeft te maken m e t strategieën en beslissingsm o m e n t e n . Echter, de v e r h o u d i n g tussen dit soort keuzen en een expliciete politieke opstelling als burger of politicus is zeer complex en kan niet eenvoudig geduid w o r d e n . H e t gaat o m verschillende taalbereiken. D e bewegingen hiertussen k u n n e n gezien w o r d e n als een choreografie waarin synchronische en diachronische elementen uit verschillende registers bij elkaar k o m e n zonder een m o o i afgerond geheel te vormen. 2 Individuen opereren vaak op verschillende niveaus tegelijkertijd en deze niveaus zijn niet altijd m e t elkaar verenigbaar. D e erkennin g van dit feit vloeit voort uit de grondige analyse van de moderniteit die de Venetianen o n d e r n o m e n hebben, een analyse die
1 Vooral vanuit het (Angelsaksische) buitenland w e r d e n Tafuri en co j a r e n lang als marxistische auteurs beschouwd, wier werk men dus ook niet ernstig hoefde te n e m e n . In Italië z e l f h e e f t een dergelijke polarisatie nooit gespeeld. Daar w o r d t de kwalificatie 'marxistisch' als totaal irrelevant beschouwd. M e t de recente uitgave van w e r k e n van Dal C o en Cacciari in het Engels mag m e n h o p e n dat een m e e r genuanceerde receptie van het w e r k van d e V e n e t iaanse school nu ook elders doorgang zal vinden.
2 Ik n e e m deze formulering over uit de bijzonder verhelderende inleiding op een recent uitgegeven b o e k van Cacciari: Patrizia Lombardo, 'Introduction. T h e p h i l o sophy of the city', in: Massimo Cacciari, Architecture and nihilism. On the philosophy of modern architecture, N e w H a v e n , Yale University Press, 1993, pp. ix-lviii.
3 Engelse vertaling: M a n f r e d o T a f u r i , Theories and history of architecture, L o n d e n , Granada, 1980. 4 N e d e r l a n d s e vertaling: M a n f r e d o T a f u r i , Ontwerp en utopie. Architectuur en de ontwikkeling van het kapitalisme, N i j m e g e n , SUN, 1978. Architettura
5 contemporanea
(1976), in h e t Engels g e p u bliceerd: M a n f r e d o T a f u r i en Francesco Dal C o , Modern architecture, 2 delen, L o n d e n , A c a d e m y Editions, 1980. 6 Engelse vertaling: M a n f r e d o T a f u r i , The sphere and the labyrinth. Avant-gardes
and
architecture from Piranesi to the 1970's, C a m b r i d g e , Mass., MIT Press, 1987. 7 Francesco Dal C o , Figures of architecture and thought. German architecture culture 1880-1920, N e w Y o r k , Rizzoli, 1990. D i t b o e k bevat de Engelse vertalingen van essays die e e r d e r g e p u bliceerd w a r e n in Abitare nel modemo (1982) e n Teorie del modcmo (1982).
samengevat kan w o r d e n onder de n o e m e r van het negatieve denken. O m deze analyse enigermate te verduidelijken bespreek ik in dit artikel enkele h o o g t e p u n t e n uit het w e r k van drie Venetiaanse auteurs: Tafuri, Cacciari en Dal C o . M a n f r e d o Tafuri verwierf internationale bekendheid m e t de publikatie van Teorie e storia dell' architettura in 1968, 3 een b o e k waarin hij kritiek uitoefende op de 'operatieve geschiedschrijving' zoals die gepraktiseerd w e r d d o o r auteurs als Giedion en Zevi. In 1973 zag de boekversie van Progretto e utopia het licht, de meest uitdagende en de meest gecondenseerde formulering van zijn inzichten over m o d e r n e architectuur. 4 Enige jaren later w o r d e n deze preciezer geformuleerd in het n i e u w e standaardwerk over de geschiedenis van de m o d e r n e architectuur dat Tafuri schreef samen m e t Francesco Dal C o . 5 N a de publikatie in 1980 van La sfera e il labirinto6 w e n d t Tafuri zich af van de architectuur van de moderniteit en keert hij terug naar zijn o u d e liefde: de renaissance. D e filosoof Massimo Cacciari bezet in Venetië de leerstoel v o o r esthetica. H e t intellectuele traject dat hij heeft afgelegd begint bij een analyse van de Duitse stadssociologie uit het begin van de e e u w (Simmel, Sombart, Endell en Scheffler). Vandaaruit begint hij een n i e u we lectuur van de moderniteit op te b o u w e n , geleid d o o r zijn t o e n e m e n d e fascinatie v o o r Heidegger en Benjamin. N e t als Cacciari heeft ook Francesco Dal C o zich intensief beziggehouden m e t de studie van de Duitse architectonische cultuur rond 1900, de periode waarin, zoals hij het stelt, theoretisch zeer compacte en significante ideeën uitgew e r k t w e r d e n en waarin m e n zeer symptomatische moderniteitservaringen doorworstelde. 7 In het Nederlandse taalgebied w e r d dit gedachtengoed geïntroduceerd d o o r de publikatie van Ontwerp en utopie in 1978. O m d a t het hypothesenkader dat Tafuri hier ontwikkelt ten zeerste d o o r d r o n g e n is van Cacciari's stellingen o m t r e n t het 'negatieve denken', n e e m ik de vrijheid o m hier eerst deze laatste toe te lichten. Pas daarna ga ik in op Ontwerp en utopie en op Dal C o ' s werk over moderniteit en w o n e n . T o t slot bespreek ik de geschiedenistheoretische positie van de Venetianen en de evolutie die hierin o n d e r kend kan w o r d e n .
D e Metropool en het negatieve denken Cacciari's b e t o o g over het negatieve denken kan het best gevat w o r d e n aan de hand van zijn analyse van twee teksten: Simmels 'Die Grossstadte u nd das Geistesleben' uit 1903 8 en Benjamins Baudelaire-studie uit de jaren dertig. 9 H e t negatieve d e n k e n staat bij Cacciari v o o r een denkwijze die de nadruk legt op de onherleidbaarheid van tegenstellingen en op de centraliteit van het crisisfenomeen in de ontwikkeling van het kapitalisme, dit in tegenstel8
ture, N e w H a v e n , Yale
G c o r g S i m m e l , ' D i e Gross-
U n i v e r s i t y Press, 1993,
9 W a l t e r B e n j a m i n , Baudelaire.
stadte u n d das Geistesleben'
pp. 1-96. Zie ook: Massimo
Een dichter in het tijdperk van
(1903) in: G e o r g S i m m e l ,
Cacciari, ' N o t e s sur la
het
Briicke und Tür (Essays),
dialectique d u négatif a
A m s t e r d a m , Arbeiderspers,
Stuttgart, 1957, p p . 227-242.
l ' é p o q u e d e la m é t r o p o l e
1979.
Cacciari's analyse treft m e n
(essai sur G e o r g S i m m e l ) ' ,
aan in: M a s s i mo Cacciari,
in: VH101,
' T h e dialectics o f the n e g a -
nr. 9, p p . 58-72.
tive and the M e t r o p o l i s ' , in: Massimo Cacciari, Architecture and nihilism. On the philosophy of modern architec-
najaar 1972,
hoogkapitalisme,
ling tot de dialectiek die steeds streeft naar een ultieme synthese van tegenstrijdige standpunten: negative thought registers the leaps, the ruptures, the innovations that occur in history, never the transition, theflow, the historic continuum.10 H e t negatieve d e n k e n is f u n c t i o n e d binnen het kapitalistische o n t w i k kelingsproces — het v o r m t feitelijk het meest geavanceerde m o m e n t van de kapitalistische ideologie. Volgens Cacciari vertegenwoordigt het negatieve d e n k e n een crisismoment b i n n e n het kapitalisme, maar dat crisismoment is, eerder dan bedreigend, in feite bevorderlijk v o o r de verdere u i t b o u w e r v a n . " H e t ontwikkelingsprincipe zelf van het kapitalisme heeft immers alles te m a k e n m e t een v o o r t d u r e n d e ontwaarding van de geldende waarden: het kapitalisme is zoveel als synoniem m e t een situatie waarin crisis volgt op crisis. H e t is de verdienste van Simmel geweest, aldus Cacciari, o m de rationaliteit - zowel in t e r m e n van menselijke betrekkingen als in termen van de geldeconomie — bloot te leggen als de grondstructuur van de Metropool. Cacciari begrijpt de M e t r o p o o l in allegorische zin: als exponent van en zinnebeeld v o o r de m o d e r n e conditie en de kapitalistische beschaving — vandaar o o k de hoofdletter M . D e M e t r o p o o l , stelt hij in navolging van Simmel, is de zetel van de Geist: ze w o r d t gekenmerkt door het proces van Vergeistigung, van vergeestelijking, begrepen als het proces waarin het persoonlijke en het emotionele - beide v o r m e n van subjectiviteit — geabstraheerd w o r d e n ten voordele van een berekenende, calculeerbare, f u n c tionele rationaliteit. Cacciari extrapoleert de gedachtengang van Simmel door expliciet het verband te leggen tussen dit proces van Vergeistigung en de t o e n e m e n d e dominantie van de warenstructuur. 1 2 In de kleine stad, m e e n t hij, bestaan gebruikswaarden en ruilwaarden n o g naast elkaar, zonder dat deze twee noodzakelijk in een dialectische relatie tot elkaar staan: het is er perfect denkbaar dat een object enkel 'gebruikt' wordt, zonder dat het geprodu ceerd is v o o r de markt. D e M e t r o p o o l daarentegen w o r d t gekenmerkt door een onverbiddelijke cyclus waarin gebruikswaarde tot ruilwaarde w o r d t getransformeerd ten b e h o e v e van de continuïteit van de produktie. In de M e t r o p o o l b e a n t w o o r d e n de gedragswijzen aan deze voortdurende transformatie, en w o r d e n ze dus uiteindelijk gereguleerd door de w e t t en van de produktie. D o o r d a t Simmel nu de instrumenten levert o m de M e t r o p o ol in deze zin te begrijpen, maakt hij, aldus Cacciari, de w e g vrij voor een analyse van de M e t r o p o o l als noodzakelijk beheersingsinstrument in de kapitalistische ontwikkeling, die immers enkel kan w o r d e n doorgevoerd op basis van de integratie van het sociale in de logica van de produktie en consumptie van de waar. E e n dergelijke analyse maakt in Cacciari's ogen deel uit van het negatieve denken. T o c h slaagt Simmel er volgens h e m niet in de logica van
10 Cacciari, Architecture and nihilism, p. 13. Vergelijk o o k L o m b a r d o , 'Introduction. T h e philosophy of the city', p. xxv.
11 Cacciari, Architecture and nihilism, p. 13.
12 Bij Simmel is er eerder sprake van een zekere c o ï n cidentie dan van een of ander causaal verband tussen het rationaliseringsproces op het vlak van de persoonlijke v e r h o u d i n g e n en de t o e n e m e n d e dominantie van de warenstructuur.
13 Cacciari, Architecture and nihilism, p. 12.
de negativiteit tot het einde toe te denken. Simmel argumenteert immers dat de M e t r o p o o l, die beheerst w o r d t door de geldeconomie, d o o r het calculeerbare en het kwantificeerbare, daarnaast ook de plaats bij uitstek is v o o r de ontplooiing van de individuele vrijheid. D e M e t r o p o o l biedt volgens Simmel vrijheid van beweging, vrijheid van handelen, een bevrijding van vooroordelen en traditionele banden, en dit alles genereert de mogelijkheid eenieders unieke persoonlijkheid tot haar recht te laten k o m e n . M e t deze stelling postuleert Simmel, aldus Cacciari, een synthese tussen de M e t r o p o o l en het geestesleven, en weigert hij de volledige consequenties van zijn eigen analyse te aanvaarden: It is a synthesis that recuperates the value of community, of the 'Gemeinschaft', in order to reaffirm it in society, in the 'Gesellschaft'; it recuperates the individualized freedom and equality of that Gemeinschaft and makes them the mainstay of the ideology of this Gesellschaft. But this synthesis is precisely what the theory of the negative would deny.'3 M e t de elementen v o o r ogen die, aldus Cacciari, tot de logische conclusie voeren dat elke mogelijkheid tot 'synthese' ontbreekt, voert Simmel een operatie uit die deze elementen reduceert tot historisch-sociale omstandigheden. Hieruit blijkt dat hij geen begrip kan opbrengen voor de wezenlijke fundamentaliteit van deze crisis, voor de wezenlijke onmogelijkheid van een synthese. Hij volgt de logica van het negatieve slechts tot op het p u n t waarop deze radicaal breekt m e t elke mogelijkheid tot synthese en beheersing. O p dat p u n t haakt Simmel af en o n d e r n e e m t hij een poging tot het redden van nostalgische en achterhaalde burgerlijke waarden als individualiteit en persoonlijke vrijheid. D o o r deze m a n o e u v r e neemt Simmel het negatieve op in een denken dat uiteindelijk een legitimerende, ideologische functie vervult bij de overgang van de stad naar M e t r o p o o l, echter zonder dat hij deze ideologische functionaliteit van zijn eigen discours doorziet. Cacciari m e e n t dat Simmels 'synthese' symptomatisch is v o o r de historische onmogelijkheid van de kapitalistische ontwikkeling inzicht te verwerven in haar eigen k e n m e r k e n: rationalisering, abstractie en het afscheid van de oude W a a r d e n. B e n j a m i n gaat m e t zijn Baudelaire-studie in Cacciari's ogen verder dan Simmel. Benjamins centrale stelling luidt dat Baudelaire's lyriek de ervaring van de shockbeleving registreert. D e dichter rekende het tot zijn taak o m de shocks, waar ze ook vandaan m o c h t e n k o m e n , m e t zijn fysieke en mentale persoonlijkheid te pareren. Steeds is bij h e m ook de verborgen aanwezigheid van de grootsteedse massa merkbaar. Z e dringt zich op in de beelden die hij hanteert en in het ritme dat hij aanhoudt. D e grote stad beïnvloedt het individu tot in zijn diepste vezels. D e schokervaringen en oppervlakkige belevenissen, die in Baudelaire's poëzie bewerkt w o r d e n , zijn k e n m e r k e n d v o o r de veranderende structuur van de ervaring. D e v o r m die zijn werk aanneemt staat dan ook in het teken van het rationaliseringsproces, en van
M. Tafuri, Progetto e utopia, Bari, Laterza, 1973.
de angst en de h o o p waarmee dit gepaard gaat. Benjamin analyseert dus de poëzie van Baudelaire als de belichaming van een interiorisering van de eigenschappen van de M e t r o p o o l . D o o r Baudelaire in deze sleutel te lezen, m e e n t Cacciari, gebruikt Benjamin het negatieve als theoretisch instrument v o o r een adequate benadering van de realiteit van de M e t r o p o o l . Benjamin benadrukt immers in Baudelaire de o m g a n g m e t de n i e u w e structuur van de ervaring, en deze nieuwe structuur heeft alles te maken m e t de totale Entwertung van de waarden die plaatsvindt in de M e t r o p o o l . D e ze ontwaarding laat geen plaats meer v o o r synthese of v o o r de waarden van het humanisme: The negation of these very values is presupposed by negative thought in its hopeless theoretical understanding of the earlyforms of modem capitalist society. This negation is rationalization, is 'Vergeistigung', and it moves in the same direction as this society, directly and knowingly sharing its destiny. But at the same time, it lays bare the logic of this society, negates its possibility of 'transcrescence', and radicalizes its aims and needs; in other words, the negative reaches the point where it exposes this society's internal conflicts and contradictions, its fundamental problematics or negativity.'4 Dat laatste is wat B e n j a m i n herkent in het werk van Kafka, dat hij becommentarieert in een brief aan Scholem. 1 5 H e t belangrijkste in deze brief, aldus Cacciari, is de verbinding die Benjamin maakt tussen de wijze waarop in Kafka's werk de ervaring van de M e t r o p o o l neerslaat, en de bevindingen van de contemporaine fysica. Benjamin citeert een passage uit het werk van een natuurkundige, waarin deze een fysische beschrijving geeft van de krachten en tegenkrachten die aan het werk zijn bij een persoon die een deur wil binnengaan: hij m o e t niet alleen de atmosferische druk o v e r w i n n e n , maar er verder n o g in slagen zijn voet neer te zetten op een plek die zich v o o r t b e w e e gt m e t een snelheid van 30 k m per seconde rond de zon. H e t b e v r e e m d e n d e effect dat uitgaat van de uiterste rationaliteit van dit tekstfragment doet inderdaad sterk d e n k e n aan de manier waarop Kafka de logische consequenties uitwerkt van een fundamenteel onbegrijpelijk gegeven zoals de wet. Uiterste rationaliteit leidt in beide gevallen tot vervreemding: analyse w o r d t tautologie en er leidt geen w e g meer naar betekenis. T o c h blijft er een v e r m o e d e n van betekenis bestaan, men kan er een glimp van opvangen. Volledig vatbaar w o r d t de betekenis echter niet. Dat is wat zichtbaar w o r d t in Kafka's werk: niet zozeer de logica van de tekens, niet zozeer een ultieme zingeving, maar het feit dat er een verschil bestaat, een verschil tussen teken en ding, tussen taal en werkelijkheid. In de aanduiding van dit verschil ligt de betekenis van dit werk: The emphasis is no longer placed on the expression of the sign's logic, but on the expression of difference. Carried to its logical extreme, the rationality of the sign traps the sign within itself— as signifter without signified, fact without object, contradiction and difference.16
14 I b i d e m , p . 19. 15 Brief van B e n j a m i n aan S c h o l e m , g e d a t e e r d o p 12 j u n i 1938, in: G e r s h o m S c h o l e m (red.), Walter Benjamin
/ Gershom
Scholem.
Briejwechsel, F r a n k f u r t a . M . , S u r h k a m p , 1985, pp.266-273.
16 Cacciari, Architecture and nihilism, p. 64.
M. Tafuri, Architecture and utopia, Cambridge Mass., MIT Press, 1975. Ontwerp en utopie, Nijmegen, SUN, 1978.
17 T o m a s Llorens, ' M a n f r e d o Tafuri: N e o - A v a n t - G a r d e and History', in: Architectural design 51,1981, nr. 6 / 7 , pp. 83-94, aldaar p. 88.
Benjamin, aldus Cacciari, maakt d o o r zijn vergelijking m e t de w e t e n schappelijk-technische rationaliteit duidelijk hoezeer Kafka's werk d o o r d r o n g e n is van de negatieve logica van de ontwaarding van alle waarden. T o c h zet ook Benjamin niet de laatste stap, ook hij trekt niet de onvermijdelijke consequenties uit zijn lucide inzichten. Hij doorziet weliswaar het w e z e n van de M e t r o p o o l als een complex geheel van functies, interpretaties en machinaties die het systeem volledig reguleren, inclusief het domein van de cultuur. Maar hij slaagt er niet in grip te krijgen op de functionaliteit van het negatieve: hij ziet niet in dat het negatieve de feitelijke basis v o r m t van de Metropool. M e n kan zich niet aan de indruk onttrekken dat Cacciari m e t zijn postulaat van het 'negatieve denken' een eigenaardig soort operatie voltrekt. T o m a s Llorens wijst erop dat hierbij een zekerpetitioprincipii speelt: Cacciari seems to have set out to analyse the concept of metropolis as ideology — i.e. 'as false consciousness' — and then, havingfound at its core the schema of 'negative thought', he concludes that there is no true alternative, and therefore places his own search for truth under the aegis of the same schema. There is an element of self-contradiction here which cannot but affect the conclusion drawn from the analysis.17 H e t lijkt er inderdaad sterk op dat Cacciari m e t zijn analyse van het negatieve d e n k e n een monolitische visie op de moderniteit o n d e r b o u w t : de moderniteit — onlosmakelijk verbonden m e t de kapitalistische beschavingswijze - w o r d t gezien als een f e n o m e e n waarvan de richting niet noemens waardig beïnvloed w o r d t door individuele bijdragen onder de v o r m van theoretische of artistieke ontwikkelingen. Elke intellectuele interpretatie, h o e vooruitstrevend ook, lijkt door Cacciari in laatste instantie functioneel geacht te w o r d e n v o o r de ontwikkeling van een beschaving waarvan ze de m i n d e r oirbare aspecten zou willen bekritiseren. M i n d e r vooruitstrevende theorieën w o r d e n d o o r h e m afgedaan als 'nostalgisch' of 'niet-ter-zaked o e n d e ' . H e t lijkt erop dat daardoor reeds bij voorbaat de mogelijkheid uitgesloten w o r d t dat er toch een v o r m van kritisch denken zou bestaan die verder reikt dan een systeemondersteunende impuls. T o c h is dit geen adequate weergave van Cacciari's standpunt. In zijn concrete analyses detecteert hij namelijk posities en strategieën die niet helemaal passen binnen een dergelijk monolitisch schema. In de epiloog op Architecture and nihilism bijvoorbeeld onderscheidt hij drie mogelijke manieren van o m g a n g m e t de conditie van vervuld nihilisme die de m o d e r niteit uitmaakt. Er is, ten eerste, de absurde positie van diegenen die uit dit nihilisme toch n o g een 'cultuur' willen distilleren - een positie die hij detecteert in het nostalgische pathos van de W e r k b u n d , die de p r o d u k t e n van een universele ontworteling toch n o g wil bekleden m e t kwaliteit en waarde. T e n tweede zijn er diegenen die de algehele Mobilmachung van het tijdperk willen verbeelden in een symbool: waar de specificiteit van de
verschillende plaatsen op aarde verdwijnt d o o r de nivellerende invloed van de moderniteit, willen zij van de hele aarde een specifieke plek maken. Dat is de opzet van bijvoorbeeld Paul Scheerbart of B r u n o T a u t in zijn expressionistische fase. Tenslotte zijn er degenen die, zoals Loos, behoren tot een school of resistance. H u n weerstand is niet, zoals die van de eerste groep, gebaseerd op een nostalgisch verlangen naar samenhang en harmonie, maar ontstaat integendeel op grond van een lucide en illusieloos inzicht in de realiteit van het nihilisme. H e t is een weerstand die zich concretiseert in het o n t w e r p dat v o r m geeft aan een radicale vraagstelling en een kritiek. W a t ter discussie w o r d t gesteld, wat w o r d t bekritiseerd is de eenduidigheid, de eendimensionaliteit van het vervuld nihilisme. H e t project bij Loos is daarom gebaseerd op de idee van compositie als een luisteren naar verschillen. Betekenis kan niet geponeerd w o r d e n als universeel en bij voorbaat gegeven. W a t mogelijk is, is het oproepen van een v e r m o e d e n van betekenis, d o o r het t o n e n van verschillen. H e t lijkt erop dat Cacciari in deze laatste positie toch een mogelijkheid onderkent o m op een authentieke en kritische manier o m te gaan m e t de m o d e r n e conditie.
O n t w e r p en utopie Tafuri's Ontwerp en utopie, waarvan de eerste versie dateert uit 1969 en de boekuitgave uit 1973, bedoelt een 'herlezing van de geschiedenis van de m o d e r n e architectuur' te geven 'in het licht van de methodologische instrum e n t e n van een ideologiekritiek in de strikt marxistische betekenis'. 1 8 Daartoe schetst Tafuri de ontwikkelingsgang van de architectuur in haar verhouding tot de kapitalistische modernisering sinds de e e u w van de Verlichting. Z i j n centrale stelling is dat de ontwikkelingscyclus van de m o d e r n e architectuur niet los gezien mag w o r d e n van de economische o n d e r b o u w (het kapitalistische beschavingsproces), maar daaraan volledig functioneel is. D e inzet van het b o e k bestaat er dan ook in die ideologische functionaliteit aan te tonen , ook daar waar het schijnbaar gaat o m manifeste afwijzingen van het burgerlijke en kapitalistische beschavingspatroon. H e t boek bespreekt een groot aantal m o m e n t e n uit twee e e u w e n architectuurgeschiedenis, b e g i n n e n d bij Laugier en eindigend met de rol van het structuralisme en de semiologie. Ik belicht hieruit met name de hoofdstukke n over de avant-garde, omdat deze het meest instructief zijn voor Tafuri's werkwijze. Tafuri b e s c h o u w t het moderniseringsproces als een maatschappelijke ontwikkeling die gekenmerkt w o r d t d o o r een t o e n e m e n d e rationalisering en een steeds verdergaande programmering. Hij m e e n t dat de avant-gardes binnen dit proces een aantal taken vervullen die bevorderend w e r k e n v o o r M. Tafuri en F. Dal Co, Architettura
contemporanea,
Milaan, Eclecta, 1976.
'9 Simmel geciteerd d o o r Tafuri, Ontwerp en utopie, p. 109. 20 Ibidem, pp. 109-110.
21 Ibidem, p. 110.
22 Ibidem, p. 108: ' D e historische avantgardes ontstaan en volgen elkaar op volgens de wetmatigheid die karakteristiek is v o o r de industriële produktie , waarvan de v o o r t d u r e n d e techniese v e r n i e u w i n g het w e z e n is.' 23 Ibidem, p. 110.
de verdere doorvoering van de modernisering. T o t het 'programma' van de avant-garde b e h o o r t o n d e r m e e r het banaliseren van de shock-ervaring die k e n m e r k e n d is v o o r het nieuwe , snelle ritme van het stedelijk leven. D e geëigende m e t h o d e daartoe is de montagetechniek. H e t beginsel van de montage, waarbij (in principe gelijkwaardige) elementen uit diverse contexten in een niet-hiërarchisch verband w o r d e n gebracht, is volgens Tafuri structureel analoog aan het principe dat de geldeconomie beheerst. Deze laatste karakteriseert hij aan de hand van een treffend citaat van G e o r g Simmel: De dingen drijven alle met hetzelfde soortelijke gewicht op de voortdurend in beweging zijnde geldstroom, liggen alle op hetzelfde niveau en onderscheiden zich enkel door de omvang van de ruimte die ze daarin innemen.19 Tafuri stelt zich de vraag: (...) is dit niet een literair commentaar op een kollage (Merzbild) van Schwitters? (Niet vergeten moet worden dat de term 'Merz' een afkorting is van het woord 'Kommerz'.20 H e t gaat e r o m dat de montagetechniek die in het avant-gardistische kunstwerk w o r d t gehanteerd, een afgeleide vormt van de wijze waarop de dingen zich tot elkaar v e r h o u d e n in de geldeconomie. Daardoor fungeert de ontwikkeling van dit artistieke principe als de voorafbeelding van een verwerkingsproces dat ieder individu zal m o e t e n doormaken: m e n m o e t de angst, die in eerste instantie opgeroepen w o r d t door de ervaring van het leven in de m e t r o p o ol — de angst die een gevolg is van de 'vernietiging van de waarden' — zien te transformeren in een n i e u w beginsel van dynamische ontwikkeling. H e t is dat proces dat in de ontwikkeling van de avant-gardekunst reeds heeft plaatsgevonden: Van de schreeuw van Munch moeten wij overgaan naar het 'Verhaal van de twee vierkanten' van Lissitzki, dat wil zeggen van de beklemmende ontdekking van de vernietiging van de waarden naar het gebruik van een taal van zuivere tekens die alleen een massa die volledig opgenomen is in de wereld-zonder-eigenschappen van de geldstroom, kan verstaan.21 Tafuri m e e n t dus een structurele analogie te k u n n e n o n d e r k e n n e n tussen de w e t t e n van de geldeconomie enerzijds, die ook de produktie en daardoor het gehele systeem reguleren, en de eigenschappen van de avantgarde anderzijds, die in haar montagetechniek de 'waardeonverschilligheid' van de geldeconomie reproduceert en die in het ontstaan en vergaan van de opeenvolgende '-ismen' de permanente vernieuwing h e r n e e mt die eigen is aan de maatschappelijke modernisering. 2 2 Deze analogie v o r m t een cruciaal p u n t in Tafuri's betoog. O m d a t hij hierin de harde kern van de dialectiek van de avant-garde m e e n t te o n d e r k e n n e n, kan hij ook stellen dat 'de avantgardes slechts iets noodzakelijks en algemeens interpreteren' waardoor 'ze zich gemakkelijk een tijdelijke impopulariteit k u n n e n veroorloven, in de wetenschap dat h u n breuk m e t het verleden de voorwaarde is o m h u n waarde als handelingsmodel te funderen'. 2 3 D e breuk m e t het verleden concretiseert zich in de 'vernietiging van de
waarden', die voorwaarde is v o o r verdere ontwikkeling. H e t o n t w i j d en van de waarden w o r d t d o o r de avant-garde tot de enige n i e u w e waarde verheven. D i e o n t w i j d i n g is essentieel v o o r de verdere ontwikkeling van het kapitalistisch systeem: de vernietiging en de bespotting van heel het historiese kulturele erfgoed van de westerse bourgeoisie [zijn] voorwaarde voor de bevrijding van de potentiële, maar onderdrukte energieën van diezelfde bourgeoisie (•••)-M D e avant-garde erkent dat 'destructie' en 'negativiteit' wezenlijke m o m e n t e n van het kapitalistische ontwikkelingsproces uitmaken. H e t feit dat zij precies m e t deze elementen experimenteren en ze als het ware plausibel m a k e n v o o r de individuele ervaring, is dan o o k functioneel v o o r de verdere proliferatie van het maatschappelijk moderniseringsproces. Tafuri m e e n t dat de constructieve en destructieve bewegingen biniien het geheel van de avant-gardes slechts schijnbaar aan elkaar tegengesteld zijn. Beide immers reageren ze op de empirische, alledaagse werkelijkheid van de kapitalistische leefwereld, in het ene geval door er zich van af te keren en een n i e u w e orde te creëren, in het andere door het chaotische van de werkelijkheid te exalteren. D e constructieve tendensen 'stellen tegenover de chaos, het empiriese en het alledaagse, het principe van de V o r m ' . 2 5 Deze V o r m was afgeleid uit de innerlijke wetmatighede n van de industriële produktie en was dus verenigbaar m e t de onderliggende logica die de schijnbare chaos feitelijk structureert. Daarin ligt de betekenis van een beweging als D e Stijl: (...) de 'nieuwe rijkdom' van de geest [kan] niet meer buiten de 'nieuwe armoede' van de mechaniese beschaving worden gezocht.26 D e reactie van de andere, destructieve tendensen gaat de tegenovergestelde richting uit — het exalteren van de chaos — maar eigenlijk wordt, meent Tafuri, d o o r die ironiserende b e w e g i n g eveneens de eis tot ordening gesteld: Dada daarentegen verzinkt in de chaos. Door hem af te beelden bevestigt dada de werkelijkheid, door hem te ironiseren stelt het een eis waarvan het de onvervulbaarheid aantoont.27 Tafuri o n d e r k e n t dus een innerlijke verwantschap tussen constructieve en destructieve m o m e n t e n b i n n e n de avant-gardes. Vandaar dat hij ook kan stellen dat het geenszins verrassend is dadaïsme en constructivisme vanaf 1922 te zien samensmelten. 2 8 D e inzet van de avant-gardes ligt dus volgens Tafuri in het erkennen en bewerken van de dialectiek van chaos en orde die constituerend is v o o r de m o d e r n e mechanische beschaving: de dialectiek tussen de schijnbare chaos van het steeds wisselende en dynamische beeld van de stad enerzijds en anderzijds de onderliggende orde van de feitelijke rationaliteit van de produktie, een rationaliteit die geacht w o r d t in laatste instantie allesbepalend te zijn. D e artistieke arbeid van de avant-gardes v o r m t een verwerking van deze n i e u w e levenscondities in de m o d e r n e stad. Deze verwerking vormt een noodzakelijke voorwaard e v o o r een sterkere interiorisatie van
24 Ibidem, p. 82.
25 Ibidem, p. 114.
26 Ibidem, p. 114.
27 Ibidem, p. 114.
28 Ibidem, p. 114. Tafuri verwijst hier naar hét congres van constructivisten en dadaïsten in W e i m a r in 1922. Aanwezigen aldaar waren: T h e o en Nelly van Doesburg, K u r t Schwitters, Tristan Tzara, Hans Arp, Laszlo en Lucia M o h o l y N a g y , El Lissitzky, Hans Richter, Hannah Höch, Comelis van Eesteren, Karei Maes, Alfred K e m e n y , W e r n e r Graeff, Alexa en Peter R ö h l , M a x en Lotte Buchartz. E m i n e n t v o o r beeld van de 'versmelting' tussen dada en D e Stijl is natuurlijk T h e o van D o e s burg, die o n d e r het p s e u d o n i e m I.K. Bonset dadaïstische gedichten maakte.
29 Tafuri, Ontwerp en utopie, p. IIS-
30 Ibidem, p. 116.
31 Ibidem, p. 122.
32 Ibidem, p. 122.
deze condities bij de personen die eraan o n d e r w o r p e n zijn. D e avant-gardes krijgen in Tafuri's schema dus de taak toegewezen de w e g te effenen v o o r een verdere proliferatie en ontwikkeling van de mechanische beschaving. Veel verder dan deze 'voorhoede'-taak kan h u n opdracht echter niet gaan: De noodzaak van een geprogrammeerde beheersing van de nieuwe, door de technologiese wereld ontketende krachten (...), wordt door de avantgardes bijzonder duidelijk erkend, om direkt daarna te ontdekken dat zij niet in staat zijn de gevraagde rationalisering konkreet vorm te geven.29 D e taak van de avant-gardes is beperkt: zij effenen het pad en ruimen achtergebleven hindernissen op op de w e g van de kapitalistische o n t w i k k e ling. Zij slagen er echter niet in de richting van de verdere evolutie daadwerkelijk te beïnvloeden of concreet v o r m te geven aan de rationalisering die aan deze ontwikkeling inherent is. Die laatste taak, zo meent Tafuri, is weggelegd v o o r de architectuur: Het Bauhaus, als bezinkvat van de avantgardes, heeft juist de historiese taak de bijdragen van de avantgardes te selekteren en ze te toetsen aan de eisen van de werkelijkheid van de produktie,3° D e architectuur m o e t de bemiddelende instantie gaan v o r m e n tussen enerzijds de 'progressieve' eisen die v o o r t k o m e n uit de arbeid van de avantgardes (waaronder de eis tot een geprogrammeerde beheersing van de produktie) en anderzijds de concrete werkelijkheid van diezelfde produktie. In die tegenspraak blijft de architectuur echter volgens Tafuri's diagnose steken, o m d a t ze niet bereid is de logische consequentie ervan te aanvaarden. Die consequentie is namelijk dat die tegenspraak enkel kan w o r d e n opgelost d o o r een planning die buiten de architectuur ligt, dat wil zeggen d o o r een 'herstrukturering van de produktie en de konsumptie in het algemeen, m.a.w. een geplande koördinatie van de produktie'. 3 1 D e volledige, geprogrammeerde beheersing van de produktie is slechts mogelijk vanuit een globale socio-economische planning, die alle sectoren van het maatschappelijk leven omvat en zich niet beperkt tot de architectuur. H e t accepteren van die consequentie door de architecten zou echter betekenen dat ze zichzelfbuiten spel zetten: de architectuur zou dan geen subject maar object van het Plan zijn - en dat is iets dat zij onmogelijk kan aanvaarden: De architektoniese kuituur tussen 1920 en 1930 is niet bereid deze konsekwenties te aanvaarden. In plaats daarvan legt zij alle nadruk op haar 'politieke' taak. De architektuur - lees de programmering en geplande reorganisatie van de bouwproduktie en van de stad als produktieorganisme - in de plaats van de revolutie: Le Corbusierformuleerde dit alternatief duidelijk.32 D e architectuur probeert dus volgens Tafuri de, onmogelijke, taak op zich te n e m e n in te staan v o o r de technische organisatie van de herstructurering van de produktie en consumptie. In plaats van zich in te schakelen b i n n e n een globale planning, schuift ze zichzelf naar voren als auteur van het plan. Z o begrijpt Tafuri althans de inzet van de Neue Sachlichkeit, die wel
' m e t heldere objektiviteit alle konsekwenties van de " d o o d van de aura'" aanvaardt, maar die anderzijds geen besef heeft van de tegensprekelijkheid van dit uitgangspunt. W a n n e e r immers de architectuur zich opmaakt o m de gehele maatschappelijke werkelijkheid te reorganiseren, is dit, aldus Tafuri, vanzelfsprekend tot mislukken g e d o e m d. H e t hypothesenkader dat Tafuri hier voorstelt, draagt duidelijk het stempel van W a k e r B e n j a m i n - althans van de W a k e r Benjami n van het kunstwerkopstel en van De auteur als producent,33 Waar Benjamin het werk van Baudelaire analyseert als het resultaat van een interiorisering van de shockbeleving die k e n m e r k e n d is v o o r de moderniteit, daar past Tafuri diezelfde gedachte toe op het geheel van de avant-garde en op de diverse o n t w i k k e lingen in de m o d e r n e architectuur. Centraal daarbij is de idee dat de ontwikkelingsprincipes die de avant-gardes beheersen - de vernietiging van de waarden, het verlangen naar het nieuwe, de zoektocht naar de V o r m , de exaltatie van de Chaos — dezelfde zijn als die welke aan de basis liggen van de kapitalistische beschaving. D e ze gedachte deelt Tafuri m e t andere marxistisch geïnspireerde auteurs als Benjamin, Bloch en A d o r n o . D e consequenties die elk van h e n aan deze basisgedachte verbindt, zijn echter b e d u i d e n d verschillend. V o o r Walter B e n j a m i n blijft de h o o p levend dat een radicalisering van het kapitalistische rationaliseringsproces tot een omslag kan leiden die het ontstaan van een n i e u we samenlevingsvorm inluidt. 3 4 V o o r Bloch betekent de innerlijke verwantschap tussen met name de N i e u w e Zakelijkheid en het kapitalisme een reden v o o r de afwijzing van de m o d e r n e architectuur als mogelijke aanzet tot de vormgeving van een n i e u w e maatschappij. 3 5 A d o r n o ziet in deze verwantschap een onmisbare voorwaarde die daadwerkelijke kritiek vanuit een artistieke praktijk op een maatschappelijk systeem mogelijk maakt, maar die er tegelijkertijd toe strekt dat deze kritiek marginaal en ineffectief blijft. 3 6 W a t opvalt in Tafuri's analyse is dat hij, in vergelijking m e t deze auteurs, geen enkele ruimte i n b o u w t die mogelijkheid tot kritiek of h o o p op alternatieven openlaat. Tafuri's ideologiekritiek ontmaskert elke artistieke en theoretische o n t w i k keling - zonder enige uitzondering, zo lijkt het wel - als functioneel, als 'historisch noodzakelijk' b i n n e n de logica van de kapitalistische beschaving. In dat opzicht lijkt hij de lijn te volgen die is uitgezet in Cacciari's vroege werk. 3 7 Diens stellingname o m t r e n t 'het negatieve denken ' is onmiskenbaar van structureel belang v o o r Tafuri's hypothesenkader. T o c h is ook Tafuri in de verdere uitwerking van dit hypothesenkader minde r dogmatisch dan zijn soms b o u d e uitspraken z o u d e n d o en v e r m o e d e n . W a n n e e r hij in The sphere and the labyrinth concrete plannen gedetailleerd analyseert, blijkt dat zijn rigide schematisering plaats maakt v o o r een veel fijnzinniger begrippenapparaat dat een veelheid van posities en mogelijkheden zichtbaar maakt. M. Tafuri en F. Dal Co, Modern architecture, New York, Rizzoli, 1979.
33 In d e B e n j a m i n - l i t e r a t u u r w o r d t er v o o r t d u r e n d o p g e w e z e n dat h e t w e r k v a n Benjamin geen h o m o g e n e eenheid vormt. Afhankelijk v a n d e t e k s t e n die m e n leest krijgt m e n e e n verschillend e indruk van Benjamin. D e B e n j a m i n die o n d e r h u i d s a a n w e z i g is in Ontwerp en utopie is d e h i s t o r i s c h - m a t e rialistische
Benjamin. Deze
is h e t u i t d r u k k e l i j k s t h e r k e n baar in d e g e n o e m d e teksten.
34 H i l d e H e y n e n , ' W o n e n in een huis v a n glas. W a l t e r Benjamins oproep tot een n i e u w b a r b a r e n d o m ' , in: Benjamin Journaal 3, pp.103-119. 35 Ernst B l o c h , ' D i e B e b a u u n g des H o h l r a u m s ' , in: Ernst B l o c h , Das Prinzip
Hoffnung
C1959)> F r a n k f u r t a . M . , S u h r k a m p , 1990, pp.858-871. 36 Hilde Heynen, 'Architect u u r tussen m o d e r n i t e i t en w o n e n . N o t i t i e s naar aanleiding van Adorno's "Aesthetische T h e o r i e ' " , in: Archis, 1990, nr. 1, p p . 42-51. 37 T a f u r i , Ontwerp en utopie, p. 88.
W o n e n en de moderniteit
38 D a l C o , Figures of architecture and thought, p . 19.
Francesco Dal C o s theoretisch meest beklijvende werk betreft een analyse van de Duitse architectonische cultuur uit de jaren rond 1900. In Figures of architecture and thought, een boek opgedragen aan Cacciari, onderzoekt hij in het eerste hoofdstuk verschillende opvattingen over dwelling and the places of m o d e r n i ty . Z i j n vertrekpunt ligt bij H e r m a n n Bahr en het ideaal van verzoening dat spreekt uit diens essay over The modern. H e t is hetzelfde pastorale ideaalbeeld van een integratie tussen zelf en wereld, van een naadloze, harmonische overgang tussen binnen en buiten dat ook d o m i n a n t is b i n n en de m o d e r n e architectuur. Dal C o stelt dit ideaalbeeld van eenheid en verzoening tegenover Nietzsches diagnose van de m o d e r n i teit. Bij Nietzsche is er sprake van een onheelbare breuk: bij de m o d e r n e mens bestaat er geen correspondentie meer tussen innerlijk en uiterlijk, en dat is een situatie waaraan niets meer te verhelpen valt. Heel wat auteurs volgen deze opvatting van Nietzsche en interpreteren vandaaruit de m o d e r niteit. H e r m a n n Hesse bijvoorbeeld construeert de notie van een thuis aan de hand van een reflectie op het nomadische bestaan in de grote stad. D e Heimat b e h o o r t onherroepelijk tot het verleden, het beeld ervan w o r d t gekoesterd in de herinnering: de m o d e r n e mens is geroepen tot een avontuurlijk bestaan van reizen en trekken. D e reis heeft echter wel een bestemming, maar deze bestemming bezit niet de volheid en zoetheid van de Heimat. D e reis w o r d t gestuurd door het verlangen naar een shelter within myself, w h e r e m y ego alone resides H e t thuis dat gezocht w o r d t is dus gebaseerd op een uitsluiting van de rest van de wereld, op verzaking. W e r e l d en thuis bevinden zich op onoverbrugbare afstand van elkaar, b i n n e n en buiten zijn van elkaar gescheiden. W o n e n w o r d t hier dus niet gezien als integratie in de wereld, maar als afscheiding ervan. Deze intu tie van Hesse, die een onderscheid maakt tussen thuis en H e i m a t , w o r d t echter niet gedeeld door de architectonische cultuur. Deze tracht een ruimte v o o r het w o n e n te defmi ren waarin de spanningen tot verzoening gebracht w o r d e n en waarin de originele betekenis van Heimat — de verbondenheid m e t het moederland, met de bodem, met de geschiedenis van de natie, de geest van het volk — gerecupereerd wordt in het w o n e n . Dit ideaalbeeldI. n e e m t de architectonische cultuur over uit het werk van — onder meer — Tunnies en Spengler. Bij deze auteurs is er sprake van een breuk tussen de oude samenlevingsvorm van de Gemeinschaft en de nieuwe realiteit van de Gesellschaft. D e Gemeinschaft is gebaseerd op een organische band tussen de mens en zijn omgeving, op continu teit en coherentie. D e Gemeinschaft v o r m t het natuurlijke milieu v o o r Kuituren Bildung, die beide berusten op een h a r m o nische samenhang tussen verschillende levensgebieden. H e t w o n e n heeft er M. Tafuri, La sfera e il labirinto, Turijn, Einaudi, 1980.
alles te m a k e n m e t worteling en verbondenheid. D e Gesellschaft is de samenlevingsvorm die heerst in de m e t r o p o o l en die gebaseerd is op verschil en ontworteling. D e technische beschaving kan zich ontwikkelen in de m e t r o pool, maar is er afgesneden van de mogelijke coherentie van een cultuur. H e t uiteenvallen van de levenssferen is het basiskenmerk van de metropool. H e t w o n e n n e e m t er dan o o k een andere v o r m aan. N i e t langer is de v e r b o n d e n h e i d m e t een plek of een sociale groep de bepalende dimensie. H e t w o n e n in de m e t r o p o o l heeft eerder te m a k e n m e t het kiezen van een plek en de negatie van elke organische band m e t de gemeenschap. D e opvatting over w o n e n die het best correspondeert m e t het leven in de m e t r o p o o l vindt Dal C o terug in het werk van Levinas: By understanding residence as an actforeign to taking root, Levinas indirectly confirms the negation of the organic value of the community environment as an expression of the telluric bond, while emphasizing that the essential character of the home lies with the wandering that makes dwelling possible.39 Bij Levinas vindt m e n een gedemystificeerde opvatting van het w o n e n , die gebaseerd is op de idee van extraterritorialiteit: de mens kiest zich een huis, w o n e n is zich vestigen en dat betekent dat het niet voortvloeit uit een vooraf bestaande band m e t een plek of een gemeenschap, maar dat het geconstitueerd w o r d t d o o r de act van het kiezen. Huis en plek zijn in deze opvatting radicaal anders. H e t huis is de basis vanwaaruit de o n t d e k king en de verovering van de o m g e v i n g k u n n e n plaatsvinden. H e t huis is dus geen onderdeel van een harmonische samenhang, van een pacificatieproces dat een verzoening tussen mens en o m g e v i n g bewerkstelligt. Integendeel, het huis betekent de afbakening van een grens, de omlijning van een linguïstische disharmonie. H e t w o n e n is datgene dat verschil p r o d u ceert. In Heideggers Bauen Wohnen Denken leest Dal C o een gelijkaardige opvatting over w o n e n die eveneens berust op de o m k e r i n g van de connectie tussen plaats en w o n e n . H e t w o n e n is bij Heidegger niet de harmonische expressie van de relatie tot een vooraf gegeven plaats, maar integendeel datgene wat een plaats tot plaats maakt. W o n e n is dus een proces van betekenisstichting. Dal C o verwijst uitdrukkelijk naar Cacciari's interpretatie in 'Eupalinos of architectuur', 4 0 waar hij stelt dat er een analogie is tussen w o n e n en poiêsis, die zich uit in het w o n e n als 'luisterend wachten'. H e t w o n e n plaatst de mens in een positie waarin hij g e c o n f r o n teerd w o r d t m e t de lotsbestemming van de onverborgenhei d en toont h e m hoe groot de afstand wel niet is tot een tijd waarin eenheid en harmonie n o g mogelijk waren. In het w o n e n w o r d t de armoede van de mens manifest. Dit nochtans is wat de m o d e r n e architectuur niet begrepen heeft, aldus Dal C o . D e m o d e r n e architectuur verzet zich precies tegen het verschijnen van deze afstand, van die armoede. Aan de basis ervan ligt een utopisch
M. Tafuri, The sphere and the labyrinth, Cambridge, Mass., MIT Press, 1987.
39 I b i d e m , p. 35. 40 M a s s i m o Cacciari, ' E u p a linos o r a r c h i t e c t u r e ' (recensie v a n Modern architecture v a n T a f u r i e n Dal C o ) , in: Oppositions,
1980,
nr. 21, p p . 106-116. H i e r i n Oase 44 vertaald: ' E u p a l i n o s of architectuur', pp. 3-18.
41 Dal C o , Figures of architecture and thought, p. 42.
verlangen dat een w a n h o p i g e poging i n h o u d t de afstand te overbruggen, de a r m o e d e te o v e r w i n n en en de verloren harmonie te herstellen. Kort samengevat k o m t het hierop neer dat de ervaring van het w o n e n als blootstelling aan het onverborgene uitloopt op de erkenning van de conditie van o n t h e e m d i n g die deze van de m e t r o p o o l is: Thus there is no harmony in dwelling, since no 'fourfold' in modernity can recompose the wandering of which the home is product. Vanished for the modern project is the prospect of grasping, through its own forms, the full presence of a place where (...), the point at which the divine traverses man's abode manifests itself. If dwelling is nothing but the unresolved manifestation of the lacerations of living and hence an experience given to regret, then it is up to modern man to know this condition to its fullest extent, to the essence of metropolitan homelessness.4I Dal C o volgt dus Cacciari in zijn interpretatie van Heideggers tekst als een explicitatie van het zogenaamde Fragwürdiges van de moderniteit. O o k bij h e m ligt de nadruk op de ervaring van homelessness als basisconditie voor het leven in de M e t r o p o o l . W o n e n kan in die omstandigheden enkel geduid w o r d e n als een verlies, als een blootgesteld zijn aan de o n h e r r o e p e lijke consequenties van de teloorgang van de harmonie en verbondenheid die k e n m e r k e n d waren v o o r de Gemeinschaft. D e moderniteit heeft de organische b a n d e n tussen b i n n e n en buiten, tussen bewoners en plek, tussen individu en groep doorgesneden en er is geen heelheid v o o r in de plaats getreden. Dat is de realiteit waar de m o d e r n e architectuur aan voorbijgegaan is. H e t is de opgave van de historicus o m precies dat misverstand op te helderen en aan te geven waar het illusoire en utopische karakter van de m o d e r n e architectuur zijn aangrijpingspunt heeft. M e t dit standpunt schaart Dal C o zich achter de intentie - expliciet v e r w o o r d door Tafuri - o m geschiedschrijving op te vatten als ideologiekritiek.
G e s c h i e d s c h r i j v i n g als i d e o l o g i e k r i t i ek
42 Tafuri, Theories and history of architecture, p. 141.
M a n f r e d o Tafuri volgt oorspronkelijk de marxistische traditie en beschouwt geschiedschrijving als een v o r m van ideologiekritiek. In Theories and history of architecture opent hij een frontale aanval op de zogenaamde 'operatieve kritiek' omwille van haar ideologisch karakter. Hij definieert 'operatieve kritiek' als: an analysis of architecture (or of the arts in general) that, instead of an abstract suri'ey, has as its objective the planning of a precise poetical tendency, anticipated in its structures and derivedfrom historical analyses programmatically distorted and finalisedA2 Operatieve kritiek gebruikt de geschiedenis o m de toekomst in een bepaalde richting te d u w e n . Dat is volgens Tafuri geen onschuldige bezigheid. E m i n e n t voorbeeld van een dergelijke kritische positie - en daardoor
bevoorrecht m i k p u n t van Tafuri's agressie - is Sigfried Giedion. Deze laatste is de m e n i n g toegedaan dat geschiedschrijving geen vrijblijvende discipline is, maar dat ze ertoe m o e t bijdragen de kwalen van de eigen tijd te o v e r w i n n e n . D a a r o m kiest hij expliciet partij v o o r de m o d e r n e architectuur en h e b b e n zijn geschriften een apologetisch karakter. Zijn werkwijze leidt echter onmiskenbaar tot een selectieve geschiedschrijving, die op vrij subjectieve basis een aantal ontwikkelingen wel en andere niet behandelt. Bovendien geeft zijn interpretatie volgens Tafuri aanleiding tot een deformatie van de geschiedkundige feiten, teneinde deze toch maar te k u n n e n inpassen in het vooropgestelde ontwikkelingsschema. 4 3 E e n dergelijke v o r m van historiografie schiet haar doel uiteindelijk voorbij, want: Instead of making history, one makes ideology: which, besides betraying the task of history, hides the real possibilities of transforming reality,44 D o o r d a t in de operatieve geschiedschrijving een ideologische sluier over de historische realiteit gelegd w o r d t , w o r d e n de werkelijk aanwezige mogelijkheden tot verandering niet onderkend . D e deformatie van de geschiedenis heeft tot gevolg dat mystificaties en vooroordelen de plaats i n n e m e n van rigoureuze analyse. Z o ' n procedure kan enkel leiden tot zelfbegoocheling. Tafuri stelt in dit boek tegenover de operatieve kritiek een historische kritiek: hij m e e n t dat m e n m o e t uitgaan van een identificatie van kritiek en geschiedschrijving, dat, m e t andere w o o r d e n , architectuurkritiek steeds historische kritiek m o e t zijn, 4 5 en dat er bovendien een cesuur m o e t w o r d e n aaneebracht tussen de architectuurkritiek enerznds en de architectuuroraktiik anderzijds. 4 0 Er k u n n e n van de architectuurkritiek (lees: van de architectuurgeschiedenis) geen pasklare oplossingen verwacht w o r d e n voor de probleme n die zich in de praktijk stellen. Geschiedenis en kritiek k u n n e n enkel opheldering verschaffen m e t betrekking tot de context — in de meest brede zin van het w o o r d — waarbinnen de architectuurproduktie zich realiseert, maar zij k u n n e n geen richtlijnen geven ten aanzien van haar verdere ontwikkeling. 4 7 H e t is deze opvatting, m e e n t Jameson, die aan de basis ligt van wat algemeen gezien w o r d t als Tafuri's 'pessimistische' h o u d i n g ten opzichte van de mogelijkheden van de hedendaagse architectuur. Inderdaad, het feit dat Tafuri het principe z e l f v a n operatieve kritiek veroordeelt, maakt het h e m per definitie onmogelijk de verdediging op zich te n e m e n van welke hedendaagse stroming of figuur dan ook. Zijn notoire uitspraken over de onmogelijkheid voor de hedendaagse architectuur o m m e e r te bereiken dan 'sublieme nutteloosheid' m o e t e n in dit licht b e s c h o u w d w o r d e n : eerder dan een v e r w o o r d i n g van een w e l o v e r w o g e n en definitieve 'positie' v o r m e n zij een formele noodzakelijkheid binnen de globale structuur van Tafuri's tekst. 48 J a m e s o n m e r k t trouwen s terecht op dat de Italiaanse historicus in
43 Tafuri formuleert m e t n a m e een aantal b e z w a r e n tegen Giedions interpretatie van de plannen van Sixtus V v o o r het zestiende-eeuwse R o m e (Giedion, Space, time and architecture, pp. 75-106). Tafuri, Theories and history of architecture, pp. 151-152. 44 Tafuri, Theories and history of architecture, p. 151.
45 Ibidem, p. 172. 46 Ibidem, p. 229.
47 Tafiiri spreekt zich overigens niet uit over de vraag of o o k deze v o r m van kritiek niet een ideologische lading draagt. Vergelijk: Llorens, ' M a n f r e d o Tafuri: N e o Avant-Garde and History', p. 85.
48 Frederic Jameson, 'Architecture and the critique of ideology', in: J o a n O c k m a n (ed.), Architecture, criticism, ideology, Princeton, P r i n ceton Architectural Press, 1985, pp. 51-87, m e t n a m e p. 65.
CO CO
M. Tafuri, Venice and the Renaissance, Cambridge, Mass., MIT Press, 1988.
49 Walter Benjamin, 'Ueber d e n Begriff d e r G e s c h i c h t e ' , in: W a l t e r B e n j a m i n , Illuminationen, F r a n k f u r t a . M . , S u h r k a m p , 1977, p p . 2 5 1 260. N e d . vert.: ' O v e r h e t b e g r i p van d e g e s c h i e d e n i s ' , in: Yang, a p r i l - s e p t e m b e r 1990, nr. 146-147, p p . 8 9 - 9 4.
concrete gevallen veel genuanceerder oordeelt dan dit soort stellingen z o u d e n d o e n v e r m o e d e n. N e t als bij Cacciari w o r d t de radicaliteit van zijn principiële positie gedempt door de subtiliteit en filologische gedetailleerdheid van zijn concrete interpretaties. N o c h t a n s blijft het zo dat, algemeen gesproken, zowel Tafuri als Cacciari een monolitische opvatting van de geschiedenis hebben, waarbij de moderniteit gezien w o r d t als een gesloten systeem dat in t o e n e m e n d e mate totalitair w o r d t en waarbinnen de concrete politieke en culturele praktijk geen daadwerkelijke impact lijkt te h e b b e n op de richting van de globale ontwikkeling. Zij geven hier blijk van een materialisme dat uitgaat van het primaat van de economische o n d e r b o u w - het kapitalisme - als bepalende factor v o o r alle velden van maatschappelijk leven en cultuur. D e relatie tussen o n d e r - en b o v e n b o u w is in h u n ogen niet eenduidig of mechanisch, maar dialectisch en veellagig. T o c h laten ze uiteindelijk in h u n theoretische positie weinig ruimte o p en v o o r praktijken die een effectieve kritische invloed zouden k u n n e n uitoefenen in de richting van bevrijding en e m a n cipatie. H e t marxisme zonder dialectiek van Cacciari duidt de werkelijkheid vanuit de overtuiging dat elke v o r m van 'synthese', elke poging tot het overbruggen van tegenstellingen, achterhaald en illusoir is. Een zingeving die wijst in de richting van een toekomstige, geëmancipeerde maatschappij is daardoor onmogelijk geworden. E n een kritische o m g a ng m e t de w e r k e lijkheid van de kapitalistische beschaving w o r d t in deze gedachtengang ontmaskerd als een crisisfenomeen dat zelf als systeemondersteunende impuls fungeert. D e enige h o u d i n g die binnen dit uitgangspunt gerechtvaardigd wordt, lijkt deze te zijn van een weerstand die geboren w o r d t uit een illusieloos inzicht in de realiteit van het eigen bestaan. Z o ' n weerstand kan geen positieve formulering krijgen, omdat deze onwillekeurig de v o r m aanneemt van een nostalgisch of utopisch verlangen, en daardoor gedoemd is tot ineffectiviteit. H e t enige wat mogelijk is, is d o o r het tonen van de veelheid van talen en h u n verschillen het v e r m o e d e n oproepen van betekenis — dat is wat Cacciari herkent in bijvoorbeeld het werk van Loos of van Kafka. H e t werken m e t een veelheid van talen is wellicht wat de affiniteit uitmaakt tussen de leden van de Venetiaanse school en Benjamin. O o k Benjamin b e w o o g zich tussen verschillende niveaus, ook bij h e m is er sprake van een fascinatie v o o r onverenigbare denkwijzen als marxisme en mysticisme. Vanuit deze achtergrond heeft Benjamin een originele visie ontwikkeld op de taak van de geschiedschrijver, die de Venetianen niet o n b e r o e r d gelaten heeft. Deze visie w o r d t het sterkst uitgewerkt in de laatste tekst die Benjamin voltooide v o o r zijn zelfgekozen d o o d in 1940: Over het begrip van de geschiedenis.49 Hij zet zich hier af tegen de idee dat de
geschiedenis m o e t w o r d e n gelezen als het verhaal van de vooruitgang van de mens tegen de achtergrond van een lege, h o m o g e n e tijd. D e b e r o e m d e passage waarin hij vooruitgang als illusie ontmaskert, luidt als volgt: Er is een schilderij van Klee dat Angelus Novus heet. Er is een engel op afgebeeld die eruitziet alsof hij op het punt stond zich van iets te verwijderen waarop hij staart. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open en zijn vleugels zijn uitgespreid. De engel van de geschiedenis moet er zo uitzien. Hij houdt zijn gelaat naar het verleden gewend. Waar voor ons een keten van gebeurtenissen verschijnt, daar ziet hij één grote catastrofe, die onophoudelijk puin op puin ophoopt en het hem voor de voeten slingert. Hij zou graag rust houden, de doden opwekken en de brokken samenvoegen. Maar er waait een storm uit het paradijs die in zijn vleugels blijft hangen en zo sterk is dat de engel ze niet meer kan sluiten. Deze storm drijft hem onstuitbaar naar de toekomst die hij de rug toekeert, terwijl de puinhoop voor hem hemelhoog oprijst. Wat wij de vooruitgang noemen, is deze storm.50 D e geschiedenis is niet het verhaal van de opgang van de mensheid, maar het verzamelen van puin en afval. D e geschiedenis is gemaakt van bloed en lijden, en er bestaat geen d o c u m e n t van cultuur dat niet tegelijkertijd een d o c u m e n t van barbarij is. O n z e culturele erfenis is tot stand gekomen in een maatschappelijk bestek dat berust op uitbuiting en o n d e r drukking. D e z e omstandigheid m a g m e n nooit uit het o o g verliezen bij het beschouwen van het verleden en de eigen tijd. D a a r o m bestaat de taak van de historisch-materialistische historicus erin de geschiedenis niet te schrijven vanuit het standpunt van de overwinnaars (dat het gebruikelijke is), maar vanuit het standpunt van de slachtoffers. Zijn taak is het 'geschiedenis tegen de vleug in te strijken'. H e t verleden, het lijden van het verleden, vraagt erom gered te w o r d e n . Het heden heeft een verantwoordelijkheid tegenover het verleden. W a n t de tijdperken v e r h o u d e n zich niet tot elkaar als in een louter chronologische opeenvolging. Er bestaan als het ware ondergrondse verbanden die bepaalde tijdperken aan elkaar relateren. Z o beleefde de Franse revolutie zichzelf als een reïncarnatie van het antieke R o m e . Tussen verschillende historische m o m e n t e n bestaan relaties van gelijkenis en verantwoordelijkheid, m e e r zelfs: in elk specifiek ogenblik van de geschiedenis zou alles samengebald zitten, zowel het hele verleden als de virtuele verwezenlijking van de utopische eindtoestand van de geschiedenis. H e t is de taak van de historisch-materialistische geschiedschrijver o m dat duidelijk te maken. Hij moet in een constructieve geste de tijd doe n stollen en het o n d e r w e r p van zijn onderzoek d o en oplichten als een monade , waarin de potentie v o o r het opblazen van het historische c o n t i n u ü m vervat zit: Waar het denken in een van spanningen verzadigde constellatie plots stopt, geeft het daaraan een shock waardoor het als monade kristalliseert. De historisch materialist pakt een historisch onderwerp enkel en alleen daar aan waar het zich hem als monade voordoet. In deze strucM. Tafuri, Venezia e il Rinascimento, Turijn, Einaudi, 1985.
50 Yang, p. 91; B e n j a m i n , Illuminationen,
p. 260.
51 Yang, p. 94; Illuminationen, p. 260. D e t e r m m o n a d e die Benjamin gebruikt gaat terug op de filosofie van Leibniz (1646-1716), v o o r wie het heelal bestond uit een oneindige hoeveelheid krachtpunten - m o n a d e n die elk in zich het geheel representeren en spiegelen, maar anderzijds vensterloos zijn, d.w.z. geen directe relatie m e t elkaar aangaan. Essentieel is v o o r B e n j a m i n vooral het eerste element: de m o n a d e is een fragment waarin het geheel vervat zit. Yang, p. 94;
52 Illuminationen,
p. 261.
53 Getuige bijvoorbeeld een b o e k dat ik enkel in de Duitse versie ken: Massimo Cacciari, Der notwendige Engel, Klagenfurt, 1987. [ N o o t van de redactie: oorspronkelijke Italiaanse uitgave: L'Angelo necessario, Milaan, 1986] 54 M a n f r e d o Tafuri, ' T h e historical " p r o j e c t " ' , in: Tafuri, The sphere and the labyrinth, pp. 1-21. H i e r in Oase 44 vertaald:'Het historische " p r o j e c t " ' , pp. 61-86.
tuur herkent hij het teken van een Messiaanse stilzetting van het gebeuren, anders gezegd, van een revolutionaire kans in de strijd voor het onderdrukte verleden. Hij neemt ze waar, om een bepaalde epoque uit het homogene verloop van de geschiedenis te doen barsten (...).51 Elk historisch m o m e n t bevat in zich de principiële mogelijkheid tot het verwezenlijken van de utopische eindtoestand. Revolutionaire klassen zijn zich precies hiervan bewust: zij willen de mogelijkheid aangrijpen o m het historisch c o n t i n u ü m te d o e n exploderen en de sprong te maken naar een n i e u w e tijd. In die zin gelijken zij op de j o d e n v o o r wie elke seconde de kleine p o o r t v o r m t waardoor de Messias kan binnentreden. 5 2 D e geschiedenis-theoretische thesen v o r m e n een van de weinige teksten waarin m e n een expliciete vervlechting aantreft tussen de theologisch-metafysische denkwijze, die vooral in Benjamins vroege werk pregnant aanwezig is, en zijn uitdrukkelijk engagement als historisch-materialistische auteur, dat veel van zijn w e r k uit de jaren dertig kleurt. Z e v o r m e n een vingerwijzing v o o r het feit dat deze toch zeer uiteenlopende benaderingen zich in Benjamins d e n k e n niet o n t v o u w e n als opeenvolgende fasen, maar als lagen die elkaar overdekke n en wederzijds beïnvloeden. In die zin zijn ze o o k van bijzonder belang voor het begrijpen van de verhouding tussen de Venetiaanse school en Walter Benjamin. H e t is verleidelijk o m de intellectuele ontwikkeling in Venetië te duiden vanuit een verschuiving die zich v o o r d o et in h u n Benjaminreceptie. Feit is dat in een eerste fase, m e t als e x p o n e n t Ontwerp en utopie, vooral de historisch-materialistische Benjamin aanwezig is. H e t latere w e r k van bijvoorbeeld Cacciari staat echter in het teken van een fascinatie v o o r 'Benjamins engel' — m e t andere w o o r d e n voor de theologisch-metafysische dimensie van Benjamins werk. 5 3 Tafuri van zijn kant t o o n t zich het duidelijkst schatplichtig aan de veellagige Benjamin in ' T h e historical " p r o j e c t " ', een tekst die dateert uit 1980. 54 Benjamin, k u n n e n w e zeggen, stelt als alternatief voor de 'geschiedenis van de overwinnaars' een geschiedschrijving v o o r die de historische feiten niet benadert als een aaneenschakeling van causaal m e t elkaar verbonden m o m e n t e n , maar wel als een constellatie van m o n a d e n waarin de gehele historische werkelijkheid, m e t al haar virtueel revolutionaire mogelijkheden en geheime verbindingen, zich telkens op een andere wijze uitkristalliseert. D o o r de geschiedenis op die manier te duiden is de historicus in staat partij te trekken v o o r de verliezers en verhoogt hij de kans dat de zwakke messiaanse kracht, die in elk historisch m o m e n t aanwezig is, de b o v e n h a n d krijgt. Tafuri b o u w t in de g e n o e m d e tekst, zonder dat hij Benjamins redenering expliciet overneemt, een gelijkaardige argumentatie op. Hij wijst op de noodzakelijke veelheid van talen waarmee architectuur en kritiek te m a k e n hebben: de talen van het o n t w e r p , de techieken, de instituties, de geschiedenis. .. k u n n e n niet aan elkaar gerelateerd w o r d e n door middel van een
universele h e r m e n e u t i e k . D o o r h u n monadisch karakter blijven ze f u n d amenteel v r e e m d aan elkaar, ze zijn in w e z e n onvertaalbaar en h u n veelheid kan niet gereduceerd w o r d e n . Daardoor is het o o k onmogelijk dat de architectuurkritiek rechtstreeks de w e g zou wijzen v o o r de architectuurpraktijk. Beide w e r k e n ze immers b i n n e n verschillende taalsystemen en h u n doelstellingen lopen niet parallel. D e z e veelheid weerspiegelt zich ook in de architectuurgeschiedenis. D e ze kan e v e n m i n geschreven w o r d e n als een rechtlijnige aaneenschakeling van eenduidig m e t elkaar v e r b o n d en gebeurtenissen. Geschiedenis schrijven is als het w e r k e n aan een puzzel waarvan de stukjes op verschillende manieren gecombineerd k u n n e n w o r d e n . D e figuur die ontstaat is daarom steeds voorlopig. Een intensieve lectuur van historische fragmenten levert precies dit inzicht op. Tafuri schetst in deze tekst het werk van de historicus als een Sisyphus-arbeid die nooit definitief ten einde is.55 T o c h is het daarom geen willekeurige of onverschillige arbeid: als richtsnoer dient immers de idee van een analyse die in staat is om op elk moment de historische legitimiteit van de kapitalistische arbeidsdeling ter discussie te stellen 56 Daarom dient de geschiedschrijving opgevat te w o r d e n als een project, een project van crisis. H e t doel is uiteindelijk de hele realiteit in crisis te brengen: Het echte probleem is hoe een kritiek te ontwerpen die in staat is zichzelf voortdurend tot een crisis te voeren, door het werkelijke in een crisis te brengen.57 Cacciari zou hierop overigens k u n n e n repliceren dat het in crisis brengen van de werkelijkheid precies de m o t o r is achter het kapitalistische ontwikkelingsproces en dat dus Tafuri's geschiedschrijving niet anders doet dan de meest geavanceerde consequenties van het negatieve denken o n d e r w o o r d e n brengen. Maar blijkbaar accepteren de Venetianen dit inderdaad als een logische gevolgtrekking van h u n analyses en verloopt h u n zelfverstaan volgens dergelijke categorieën. Z e lijken er enerzijds van overtuigd te zijn dat h u n werk geen directe invloed kan uitoefenen op maatschappelijke ontwikkelingen, terwijl ze anderzijds bij herhaling wijzen op de blijvende noodzaak voor intellectuelen o m een kritische positie in te n e m e n . Die dubbele positie delen ze m e t Benjamin. N e t zo m i n als Benjamin maken zij zich illusies over de daadwerkelijke impact die uitgaat van h u n werk, maar vinden ze het toch noodzakelijk h u n Sisyphus-arbeid voort te zetten en binnen het d o m e i n van de geschiedschrijving al het mogelijke te doen o m de geijkte verhalen in crisis te brengen. Dit standpunt w o r d t geboren uit een h o u d i n g die 'volstrekt zonder illusies [is] over deze tijd' terwijl m e n er zich toch 'onvoorwaardelijk aan overgeeft'. 5 8 H e t concretiseert zich v o o r zichtig onder de v o r m van 'projecten'. Z o w e l Tafuri als Cacciari gebruiken deze term o m aan te geven o p welke wijze een v o r m van weerstand d e n k baar is. Bij Cacciari verwijst de term naar de wijze waarop Loos in het ontwerpen kritiek levert op de zelfverwerkelijking van het nihilisme. Tafuri noemt de geschiedschrijving een project, omdat het ook hier handelt o m
55 Een b o e i e n d c o m m e n t a a r op deze positie van Tafuri vindt m e n in: J o a n O c k m a n , 'Postscript: critical history and the labors of Sisyphus', in: O c k m a n (ed.), Architecture, criticism, ideology, pp.182-189.
56 Tafuri, ' H e t historische " p r o j e c t " ' , p. 79. 57 Ibidem, p. 71.
58 Een formulering van Walter B e n j a m i n in het opstel 'Ervaring en a r m o e d e ' (1933)-
een ontwerp : de geschiedschrijving o n t w e r p t telkens o p n i e u w de figuur van het verleden, ze construeert telkens o p n i e u w de hypothesenkaders waarb i n n e n de historische gebeurtenissen inzichtelijk w o r d e n . H e t is de activiteit van het o n t w e r p e n , m o g e n w e veronderstellen, die in beide gevallen een vrijheidsgraad oplevert ten overstaan van het calculerende, e e n d i m e n sionale d e n k e n dat eigen is aan de M e t r o p o o l . V o o r Tafuri n o c h Cacciari verwijst de t e rm nochtans naar de utopische, alomvattende en direct-emanciperende connotaties die Habermas d o en gewagen van 'het m o d e r n e project'. Die aanspraak op de maakbaarheid van een samenleving en een cultuur is de Venetiaanse school ten enen male vreemd.