Het Nederlandse pensioen debat: resultaat van een onverwachte omhelzing in de polder. 1. Het Nationale pensioendebat Het onderwerp pensioen heeft in Nederland tot voor enkele jaren nooit veel aandacht gehad. Iedereen die tijdens zijn werkzame leven een pensioen opbouwde, ging ervan uit dat hij of zij na 40 jaar werken wel een pensioen zou krijgen dat – samen met de AOW – een groot deel van het verdiende loon (twee derde of zelfs meer) zou vervangen. De overgang van werk en loon naar een mooie “oude dag” met een goed pensioen, was daarom in financieel opzicht niet zo schokkend…. Althans dat dacht men tot voor kort. Inmiddels weten we dat de werkelijkheid er anders uitziet. Pensioenfondsen in Nederland zijn in zeer zwaar weer terecht gekomen. Dat komt door enkele heel duidelijke factoren die pensioenreserves in de laatste jaren fors hebben uitgehold, zoals: · de aard van hun pensioentoezegging (veelal een percentage van het gemiddelde loon én welvaartsvast), · de extreme lage rente niveaus en · de toegenomen levensverwachting van deelnemers. Deze factoren en de effecten hiervan op Nederlandse pensioenfondsen, hebben een discussie over pensioen doen oplaaien. Deze discussie vindt plaats in een context waarin het vertrouwen in het Nederlandse pensioenstelsel en de pensioenfondsen sterk is afgenomen. Als gevolg daarvan is de roep om meer individuele vrijheid bij het inrichten van het pensioen (“ik kan het beter zelf doen”) sterk toegenomen. Eigen beleggingsverantwoordelijkheid, uitruilen van pensioenvermogen en eigenwoning-financiering of variabele pensioenuitkeringen, zijn allemaal ideeën die vandaag opgeld doen. Daarnaast woedt er momenteel een heftig politiekeconomisch debat over de hoogte van de arbeidskosten, die als een hinder voor economisch herstel worden beschouwd. Woelige tijden derhalve, als het om arbeidsvoorwaarden gaat… Decennia lang heeft de overheid getracht via het terugdringen van collectieve uitgaven om het zogenaamde bruto-netto traject (het verschil tussen bruto loon en loon na belasting en sociale premies) te verkleinen. De voortdurende bezuinigingsprogramma’s hebben echter tot op heden slechts een beperkte bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van het netto loon, lees de koopkracht van werkenden. De pensioenpremies bleven in die programma’s tot nu toe buiten beschouwing… Tot nu toe... Een beperking van pensioenen levert voor de overheid een dubbel macro-voordeel op: meer groei door lagere arbeidskosten / hogere koopkracht en hogere korte-termijn belastinginkomsten in verband met verminderde aftrek van pensioenpremies. Daarnaast is de overheid in Nederland een grote werkgever die een rechtstreekse besparing kan boeken. De niet-geplande omhelzing van twee partijen: de ontevreden pensioenfondsdeelnemers aan de ene kant en de politiek die verlaging van www.andreas-capital.com
1
arbeidskosten wensen, heeft geresulteerd in een typisch Nederlandse polder-baby: de onlangs door staatsecretaris Klijnsma aangekondigde “Maatschappelijke Dialoog” over het Nederlandse pensioensysteem. Waarom is dit belangrijk voor beleggers en financiële markten? De kans is groot dat de uitkomst van de dialoog zal leiden tot hogere kapitaalbuffers voor pensioenfondsen, een beperking van het traditionele 2e pijler pensioen, meer keuzevrijheid voor deelnemers en dus minder draagvlak voor collectieve / solidaire pensioenfondsen en meer individuele pensioenplannen. Dit zal zonder twijfel leiden tot aangepast beleggingsgedrag van Nederlandse pensioenfondsen. En dat heeft gevolgen voor financiële markten... De Nederlandse pensioenfondsen beheren immers vandaag de dag meer dan € 1.000.000.000.000 aan collectief pensioen vermogen! En zelf marginale aanpassingen in hun beleggingsgedrag kunnen markten doen bewegen. 2. Nederland Tweede Pijler-land: de mythe van het verdiende-loon pensioen Nederland is het enige land op de wereld waar collectieve, solidaire pensioenfondsen het grootste deel van het pensioeninkomen verzorgen.
Duitsland Frankrijk Groot Brittannië Italië Nederland Verenigde Staten Zwitserland
Staatspensioen Eerste Pijler 85 80 65 75 45 45 40
Pensioenfonds Tweede Pijler 5 5 25 2 50 15 25
Sparen/Beleggen Derde Pijler 10 15 10 23 5 40 35
Bron: Lans Bovenberg: Pensioeninnovatie in Nederland en de wereld: Nederland Kampioen in Pensioenen? November 2014
De tabel laat zien dat de helft van de Nederlandse pensioenen wordt opgebouwd via pensioenfondsen in vergelijking met veel lagere percentages elders. Dat maakt het Nederlandse stelsel in financiële zin aanzienlijk steviger dan de buitenlandse pensioensystemen. De pensioenfondsen bouwen immers kapitaal op voor toekomstige pensioenen, terwijl de staatpensioenen op omslagbasis en dus niet op kapitaalsbasis, worden gefinancierd. Met andere woorden staatspensioenen worden gefinancierd uit lopende collectieve heffingen (belastingen of sociale premies). Sociale partners hebben altijd een grote rol gespeeld in de vorming van het pensioenstelsel. Pensioen werd gezien als “uitgesteld loon” en vormde onderdeel van het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgevers en werknemers, zowel op ondernemings- als op bedrijfstakniveau. De daaruit voortgekomen ondernemingsen bedrijfstakpensioenfondsen bieden een aanvullend pensioen boven de AOW om te komen tot een post-actief inkomen dat veelal wordt uitgedrukt in percentages van het gemiddeld verdiende loon.
www.andreas-capital.com
2
Dat nam de gemiddelde Nederlander tot voor kort dan ook aan als een “zekerheid”… Tot dat recente ontwikkelingen die zekerheid ondermijnden. De lage rente en de gestegen levensverwachtingen brachten de pensioenfondsen tot precaire en kwetsbare financiële posities. Volautomatische indexering op basis van loon- of prijsontwikkeling ging als eerste heilige huisje van tafel, gevolgd door kortingen op pensioenuitkeringen en -aanspraken. Nederland was in rep en roer. Het stelsel moest op de helling. En daarvoor is de geëigende polder-techniek: het organiseren van een “brede maatschappelijke discussie”. 3. Lagere rente: de sluipmoordenaar van pensioenfondsen Sinds 2008 is de pensioenwereld in een rollercoaster scenario terecht gekomen. In eerste aanleg leek dat vooral te liggen aan de gevolgen van de financiële crisis die zowel de resultaten van beleggingen serieus onderuit haalde als de rente naar beneden dreef als anti-crisis medicijn Inmiddels zijn door goede beleggingsresultaten de beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen weer fors hersteld en zelfs hoger dan ooit tevoren. De lage rente is echter – mede door het accomoderende monetaire beleid van centrale banken wereldwijd – nog steeds een belangrijke factor voor pensioenfondsen. Hoe goed de lage rente ook kan zijn voor bedrijven en huishoudens die financiering behoeven (bedrijfskrediet, hypotheken, credit cards, etc.), voor partijen die toekomstige inkomensverplichtingen moeten verzorgen is lage rente een crime. Immers op de balans moeten deze toekomstige verplichtingen worden opgenomen. Natuurlijk niet tegen hun toekomstige waarde, bijvoorbeeld een uit te betalen pensioen van € 1.000 in 2020, maar tegen de “contante waarde”: hoeveel moet ik vandaag hebben om in 2020 € 1.000 te kunnen uitbetalen? Met andere woorden om € 1.000 uit te betalen in 2020 moet ik vandaag een iets lager bedrag reserveren. Want als ik dit geld op een spaarrekening zet voor de komende 5 jaar dan ontvang ik daarop rente en die gecumuleerde rente kan ik voor de uitbetaling in 2020 gebruiken. Ik moet daarom de € 1.000 “verdisconteren”. Van groot belang is dus de hoogte van de rente waarmee ik disconteer. Een hoge rente geeft een lagere contante waarde, want met een hoge rente verdien ik de komende 5 jaar een groter deel van mijn uitkeringsverplichting in 2020. Daarom hoef ik nu minder opzij te zetten om straks aan mijn verplichting te kunnen voldoen. In dit rekensommetje heb ik bij een rente van 4% over 5 jaar nu ”slechts” € 822 nodig. Maar omgekeerd is een lage rente een regelrechte sluipmoordenaar voor bijvoorbeeld pensioenfondsen. Dezelfde verplichting bij een rente van 2% (zo’n beetje het niveau van nu) leidt namelijk tot een contante waarde van die verplichting van € 906, dat is meer dan 10% hoger dan bij een rente van 4%! De lange rente is na de financiële crisis tot historisch extreme lage niveaus gedaald zoals onderstaande grafiek aantoont.
www.andreas-capital.com
3
Deze scherpe rentedaling heeft daarom tot enorme extra verplichtingen voor pensioenfondsen geleid. Tot voor kort hadden pensioenfondsen daar niet zo’n last van omdat met een vaste disconteringsvoet van 4% moest worden gerekend, ongeacht de feitelijke marktrente. De wijzigingen van het financiële raamwerk voor pensioenfondsen in 2006 leidden tot een vervanging van de vaste discontering tegen 4% door een marktrente. Het effect daarvan was destijds niet zo groot omdat de marktrente toen ongeveer op 4% lag. Na 2008 is het – in combinatie met de wereldwijde kredietcrisis en nadien de eurocrisis – echter snel tot één van de grootste problemen van pensioenfondsen geworden. Omdat alle verplichtingen van alle deelnemers over zowel hun hele werkzame leven, als de periode waarin zij hun uitkering genieten (tot overlijden) moeten worden verdisconteerd met lage(re) rentes, is het effect daarvan vele malen groter dan het effect van een goed beleggingsjaar. Dat is één van de belangrijkste redenen, waarom de dekkingsgraden van pensioenfondsen de laatste jaren zo sterk achteruit gelopen zijn. 4. Lang zullen we leven! Hoe goed nieuws (voor u), slecht nieuws (voor pensioenfondsen) wordt Goed nieuws voor iedereen: we zullen langer en gezonder leven! Dat is een trend die onomkeerbaar lijkt. De arbeidsomstandigheden in de ontwikkelde wereld zijn door de technologische ontwikkelingen aanzienlijk verbeterd. Werk is daardoor in zijn algemeenheid minder zwaar geworden en aanzienlijk veiliger. Het aantal dodelijke ongevallen in
www.andreas-capital.com
4
de werkomgeving is de laatste jaren voortdurend daalt, zelfs in een land als Nederland. Tussen 2000 en 2011 nam het risico op een dodelijk arbeidsongeval af met maar liefst 45%! Kun je nagaan wat de effecten in minder ontwikkelde economieën kunnen zijn! Daarnaast zijn mensen ook gezonder gaan leven met betere voedingsmiddelen en meer beweging. De medische wetenschap is sinds de ontdekking van DNA veel beter in staat om ziektes aan te pakken en te voorkomen. De combinatie van medische én farmaceutische én technologische vindingen heeft een enorme invloed op de gemiddelde levensverwachting van mannen en vrouwen in de ontwikkelde landen gehad. De sterftecijfers van mannen en vrouwen in vooral de ontwikkelde landen laten niet alleen een gestage verbetering (lees daling) zien maar het is duidelijk dat de gestegen levensverwachting in de afgelopen jaren in een versnelling terecht is gekomen. Het lijkt erop dat geneesmiddelen en medische behandelingsmethodieken van een betere kwaliteit, samen met een bewustere voedingskeuze en gezondere levensstijl tot cumulatieve effecten op de levensduur leiden. De onderstaande grafiek laat zien dat dat effect voor Nederland vooral vanaf het jaar 2005 tot een trend-versnelling van langer leven heeft geleid.
Goed nieuws dus voor ons allen. Slecht nieuws helaas voor pensioenfondsen die vele jaren langer pensioenen moeten uitkeren dan aanvankelijk berekend. In feite is dit de grootste structurele aanslag op de vermogens van pensioenfondsen, zolang de pensioengerechtigde leeftijd niet meebeweegt (lees stijgt) met de stijgende levensverwachting. De trend van langer leven is geenszins aan het afnemen, integendeel. De medische technologische ontdekkingen volgen elkaar met grote snelheid op en berichten dat we straks allemaal 100-plussers worden, zijn niet denkbeeldig. Als we dan niet www.andreas-capital.com
5
collectief doorwerken tot onze 80e verjaardag hebben we een groot pensioenfinancieringsprobleem. Wederom een belangrijke ontwikkeling die een rol speelt in de brede maatschappelijke discussie. 5. Risicodeling in pensioen: individueel of collectief, solidair of niet? Voor de maatschappelijke discussie is natuurlijk van groot belang wie wat voor zijn of haar pensioen betaalt en wie de risico’s draagt. Om die vragen te beantwoorden is het wellicht goed om eerst het onderscheid tussen Defined Benefit en Defined Contribution toe te lichten. Het traditionele Nederlandse pensioenstelsel is er één van Defined Benefit. Het pensioenfonds streeft naar een pensioenuitkering die gebaseerd is op een deel van het gemiddelde of laatstverdiende loon. De daarvoor afgedragen premies en het beleggingsresultaat op die premies moeten ertoe leiden dat na bijvoorbeeld 40 jaar een pensioen van twee derde of 70% van het laatstverdiende of gemiddeld verdiende loon kan worden uitgekeerd zolang de deelnemer leeft en daarna voorziet in een eventueel nabestaandenpensioen aan zijn of haar partner. De verantwoordelijkheid om hierin te voorzien ligt dus bij het pensioenfonds. Die moet op basis van actuariële berekeningen inschatten hoe groot de risico’s zijn en daar een prijs in de vorm van een premie voor vaststellen. Omdat die pensioenpremie een onderdeel is van het arbeidsvoorwaardenpakket moet er een premieniveau worden vastgesteld, gelijk voor jongere en oudere werknemers. Deze zogenaamde “doorsnee-premie” is gebaseerd op intergenerationele solidariteit. Een dergelijk doorsnee-premie is prima als alles bij het oude blijft. Dan bouwt iedereen een pensioen op gebaseerd op ingelegde premies en de beleggingsresultaten van het pensioenvermogen. Maar als er structureel iets verandert, bijvoorbeeld door langer leven van gepensioneerden, dan komt de solidariteit onder druk. Immers in het geval dat gepensioneerden langer een pensioen krijgen, vangt het pensioenfonds dit op en betalen jongeren aan deze langere uitkeringsplicht mee, mogelijk ten koste van hun eigen toekomstige pensioenvooruitzichten. En omdat naarmate iemand ouder wordt, het steeds waarschijnlijker wordt dat er ook daadwerkelijk een pensioen uitgekeerd moet gaan worden, is pensioen voor oudere actieve deelnemers relatief duurder dan dat voor jonge deelnemers en betalen jonge deelnemers tot aan een zeker omslagpunt dus in feite teveel. In een Defined Contribution systeem wordt het uiteindelijke pensioen niet gerelateerd aan het voormalig verdiende loon maar is het volledig afhankelijk van wat er in de pot zit op het moment van pensionering: de contributies vanuit werkgever en werknemer plus het eventuele beleggingsresultaat. Omdat dat laatste onzeker is, kunnen de uitkomsten sterk verschillen, afhankelijk van het beursklimaat over de beleggingsperiode.
www.andreas-capital.com
6
Onderstaand schema brengt in beeld wie risico draagt bij de verschillende pensioenvormen: 1e pijler Collectief/Solidair
Organisatie Staat/AOW fonds
2e pijler DB Collectief / Solidair 2e pijler DC Collectief
Pensioenfonds Defined Benefit
3e pijler Individueel
Bank, Verzekeraar, Vermogensbeheerder
Pensioenfonds Defined Contribution
Funding Omslag via Belastingen, Sociale Premies Pensioenpremies (werkgever en werknemer) Pensioenpremies (werkgever en werknemer) Private inbreng
Risicodrager Staat (belastingbetalers) Sponsor & Deelnemers (actief + post-actief) Individu Individu
Het schema geeft aan dat de risico’s verschuiven van puur collectief (Staat, dus iedereen) naar alle berokkenen in een dergelijk collectief (werkgevers als sponsoren en werkenden plus gepensioneerden) naar pure individuele risico’s. De risicodragers moeten dus de klappen opvangen als het tegenvalt: · via belasting- of AOW premie verhoging voor de 1e pijler · via hogere pensioenpremies (werkgever en/of werknemer) of lagere uitkeringen (geen indexering of zelfs pensioenkortingen) in de 2e DB pijler · via hogere pensioenbijdragen door de werknemer of uiteindelijk lagere pensioenen in de 2e DC pijler en de 3e pijler. In de Maatschappelijke Pensioendialoog krijgt het risico-element grote aandacht in de discussie over collectiviteit en solidariteit. 6. De toekomst van “Collectief en Solidair” in pensioenen. Het traditionele “2e pijler DB-pensioenfonds” in Nederland is een collectief en solidair fonds veelal gebaseerd op het Defined Benefit stelsel. De kracht van de collectiviteit staat weinig ter discussie. Die levert immers inkoopvoordelen op: lagere vermogensbeheerkosten en beperkte administratieve kosten in de uitvoering. Met solidariteit is het complexer. Er zitten tenminste twee aspecten van solidariteit in een pensioenfonds: · Verzekeringssolidariteit: daarbij gaat het over het delen van risico’s die extern zijn en in een collectiviteit zijn op te vangen. Bijvoorbeeld, het financiële risico van slechte beleggingsresultaten of lage rentes op enig moment wordt gedeeld, ervan uitgaande dat het moment van pensionering niet de hoogte van een uitkering mag bepalen en op de (middel)lange termijn de resultaten zich zullen herstellen. Of in het geval een deelnemer voortijdig overlijdt, dan biedt het pensioenfonds een uitkering aan zijn of haar nabestaanden tot hun overlijden. Dat is een risico dat iedereen loopt en in solidariteit gedragen kan worden zoals dat bij een brandverzekering ook het geval is.
www.andreas-capital.com
7
·
Sociale solidariteit: hierbij gaat het om overdrachten die hun reden vinden in ongewenst geachte sociale ongelijkheid c.q. ongelijkheid tussen groepen, die zou kunnen optreden. Een voorbeeld hiervan is de toename van de levensverwachtingen van huidige gepensioneerden waardoor voor een langere periode pensioenen moeten worden uitgekeerd dan was opgebouwd uit premies en beleggingen. De financiële gevolgen hiervan drukken op het fonds en via de doorsneepremie worden met name de jongere deelnemers hierdoor getroffen.
Het Nederlandse collectieve en solidaire stelsel staat op dit moment onder druk door een aantal op elkaar inwerkende ontwikkelingen. De collectiviteit van pensioenvoorziening komt onder druk door de gewenste grotere keuzevrijheid van deelnemers (bijvoorbeeld voor eigen-woning financiering of voor een zorgvoorziening). Aan de collectiviteit is ook door politieke maatregelen geknabbeld door de fiscale aftopping van pensioenopbouw boven € 100.000. De kracht van een collectief op zichzelf staat daarentegen niet zozeer ter discussie, een ieder lijkt overtuigd van bijvoorbeeld de inkoopkracht die dat met zich meebrengt. Daarmee samenhangend lijkt ook de verzekeringssolidariteit op zichzelf niet zo zeer onder druk te staan. Al deze ontwikkelingen leiden ertoe dat het traditionele “2e pijler DBpensioenfonds” wordt geconfronteerd met een beperking van 2e pijler-pensioen (in ieder geval als gevolg van de fiscale aftopping), waarbij de gevraagde grotere flexibiliteit tot individuele “franjes” leidt. De introductie van DC-elementen boven een zekere inkomensgrens (al dan niet in hybride vorm in combinatie met DB) kan ook deels de sociale solidariteitskwestie beantwoorden. In een dergelijke constructie lijkt er onverminderd een rol voor het pensioenfonds te zijn weggelegd, als gevolg van de kracht op het gebied van de collectieve inkoop / het uitoefenen van verzekeringssolidariteit ten gunste van de deelnemers. Terecht zullen deze pensioenfondsen daarnaast zoeken naar mogelijkheden om aanvullende 3e pijler / DC-producten te kunnen aanbieden aan hun deelnemers. De hiervoor genoemde verdeling over de 3 pijlers in Nederland (45-50-5) zou daardoor heel goed kunnen ontwikkelen naar een opsplitsing van de 2e pijler (bijvoorbeeld naar 30% voor de 2e DB-pijler in combinatie met een 2e DC-pijler van 10 tot 15%) met ongetwijfeld een groeiende 3e pijler, al dan niet deels georkestreerd door de pensioenfondsen.
www.andreas-capital.com
8
Zonder twijfel zullen de hiervoor genoemde fundamentele discussies en daaruit voortvloeiende ontwikkelingen in ‘Nederland pensioenland’ effecten hebben op het gedrag van pensioenfondsen en hun beleggingsbeleid. Van sociale partners zal een antwoord worden verwacht op de vraag of pensioenen collectief of individueel geregeld moeten worden, en of men wenst op te bouwen op basis van DB of DC. Een volgend scenario zou zich kunnen ontwikkelen als uitkomst van de Maatschappelijke Dialoog: · Op zijn best handhaving van het niveau van de huidige 1e pijler (AOW), waarbij de aanvangsleeftijd geleidelijk oploopt en mogelijk de hoogte van de uitkering wordt bevroren of enigszins verlaagd · Beperking van het traditionele 2e pijler DB-pensioen via meerdere onderscheiden maatregelen zoals: o geleidelijke (verdere) verlaging van de aftoppingsgrens, al dan niet gecombineerd met een (vrijwillig) DC-excedent pensioen o individuele keuzevrijheid (eigen-woning financiering, of een zorgvoorziening) o individuele premiepatronen (ingeval van studie-, zorg- of ouderschapsverlof) · Geleidelijke uitbreiding van het collectieve DC-onderdeel binnen de 2e pijler (in bovengenoemde hybride vorm, of in de vorm van collectief DC) · Groei van individuele pensioenopbouw, binnen de 3e pijler. De onderstaande grafieken geven een mogelijk ontwikkelingsscenario aan.
Nederlandse pensioenen 2014
Nederlandse pensioenen 2020?
Rood = 1e pijler, Blauw = 2e DB-pijler, Paars = 2e DC-pijler, Groen = 3e pijler
7. En wat betekent dit alles voor beleggen? De gevolgen van alle genoemde ontwikkelingen op het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen zullen tastbaar zijn.
www.andreas-capital.com
9
Zo zullen de als een uitvloeisel van de recente crises verscherpte kapitaalbuffervereisten leiden tot enerzijds een lager risicoprofiel van de collectieve beleggingen met minder zakelijke waarden en een hogere mate van afdekking van het renterisico, "om maar uit de gevarenzone” te blijven. Daartegenover bestaat echter de prangende wens om na jarenlange bevriezing van pensioenen en zelfs kortingen bij sommige fondsen, naar een beleggingsrendement te streven dat boven de huidige lage renteniveaus ligt. Twee ontwikkelingen die derhalve haaks op elkaar staan. De manier om aan deze behoefte te beantwoorden, zonder forse risicovergroting, is om bijvoorbeeld te zoeken naar de voor de hand liggende risicobron waarin pensioenfondsen vanuit de aard van hun verplichtingen ruimte voor hebben: (il)liquiditeit. Het accepteren van minder liquide beleggingen levert de mogelijkheid van een hogere yield op, zonder dat het overall risicoprofiel (lees de vereiste kapitaalbuffer) wezenlijk verandert. Er zal derhalve een grotere tweedeling ontstaan tussen ‘matching’ en ‘return seeking’ assets, en daarnaast zal er gezocht worden naar een evenwichtige spreiding en diversificatie over risicobronnen, in plaats van traditionele asset classes. De nu al bestaande groei van (individuele) pensioenbeleggingsfondsen van banken, verzekeraars en asset managers om de individuele pensioen beleggers te kunnen bedienen, zal naar verwachting verder toenemen. Zogenaamde Premie Pensioen Instellingen (PPI’s) zijn als paddenstoelen uit de grond geschoten, om daarmee ook aan de mogelijke vraag van werkgevers te voldoen, die hun pensioen niet bij een pensioenfonds, dan wel een verzekeraar hebben ondergebracht. Een dergelijke uitvoeringsvorm voor Defined Contribution, met de collectieve schaalvoordelen en individuele keuzevrijheid met betrekking tot de inrichting van de beleggingsportefeuille. Het landschap verandert derhalve, met een grotere verscheidenheid aan spelers en collectieve en individuele pensioenproducten. Daarbij lijkt de groei van het pensioenbewustzijn van de individuele deelnemer overigens geen gelijke tred te houden. Van de financiële markten wordt een buitengewoon snel aanpassingsvermogen gevraagd, dat nog wel even voort kan duren met alle gevolgen in termen van verhoogde volatiliteit van dien. Onder aan de streep moeten alle beleggers namelijk in the end door dezelfde deur en kan een op het oog kleine wijziging in het beleggingsgedrag van het grote Nederlandse pensioenvermogen dat in rap tempo van landschap verandert tot een wezenlijke marktimpact leiden. Samengevat, Nederlandse pensioenfondsen zullen om aan de vele reguleringsverscherpingen en individuele deelnemers eisen te kunnen voldoen, hun beleggingsaanpak moeten aanpassen. Geleidelijk aan zal het huidige traditionele beeld van zeer grote collectieve fondsen verschuiven naar een meer toegespitste aanpak met bijvoorbeeld matchings-portefeuilles voor oudere deelnemers en risicovollere portefeuilles voor jongere deelnemers. Daarnaast zullen meer individuele pensioenvormen al dan niet binnen het grotere collectief van een pensioenfonds ontstaan.
www.andreas-capital.com
10
Daarbij zal het bijvoorbeeld kunnen gaan om: · ·
·
·
·
·
Hogere risico buffers in de traditionele DB pensioenfondsen zullen leiden tot vergrote vraag naar risico vrije beleggingen (staatsobligaties van Nederland, Duitsland e.d.) Tegelijkertijd zal er ook meer risico appetijt zijn omdat de regulatorische correctie mechanismes over langere periodes kunnen worden uitgesmeerd. Dus grotere allocaties naar risico beleggingen die sowieso meer en vogue zijn vanwege de ultra lage vast rentende rendementen Gerichtere zoektocht naar rendement zonder forse risico verhoging door gerichte allocaties naar illiquide beleggings-klassen zoals in Private Equity, krediet structuren (hypotheken, leasing- en creditcard betalingen, ABS, enz.) en hedge funds. De groei van de individuele pensioen producten (3e pijler) zou kunnen leiden tot een grotere vraag naar risico beleggingen. De ervaring in de Verenigde Staten waar de 3e pijler zo’n 40% van het totaal uitmaakt (zie de tabel op pagina 2) leert dit niet: het beleggen in individuele 401K pensioenen in de VS zijn zeer risico mijdend! De verschuiving van de verantwoordelijkheid naar het individu zal de vraag naar standaard-beleggingsproducten doen toenemen. Vermogensbeheer aanbieders van deze standaard producten zullen terughoudend zijn met het aanbieden van actief beheer en incorporatie van alternatieve belegging categorieën. Die aanbieders moeten immers letten op kosten, en moeten vanuit hun wettelijke “zorgplicht”, transparant voor alle deelnemers kunnen rapporteren. De traditionele pensioenfondsen zijn immers lange termijn pensioenbeleggers. Minder van dat soort beleggers op de markt betekent per definitie minder stabiliteit in aanpak. De opkomst van meer segmentatie in pensioenfondsen en meer individuele pensioen beleggingsproducten zal dus tot grotere volatiliteit leiden.
De belegger zij dus gewaarschuwd!
www.andreas-capital.com
11