IJZERCONSTRUCTIES IN NEDERLAND: “L’ÉLÉGANCE” OF “L’ÉLÉPHANCE L’ART”? IJZERCONSTRUCTIES IN NEDERLAND: WISKUNST OF BOUWKUNST, INGENIEUR OF DE ARCHITECT? het debat overover de toepassing bouwmateriaal in de periode 1890-1910 het debat de toepassingvan vanijzer ijzer als als bouwmateriaal in de periode 1890-1910
IJzerconstructies in Nederland: wiskunst of bouwkunst, ingenieur of architect? Het debat over de toepassing van ijzer als bouwmateriaal in de periode 1890-1910 Lizette van der Wal (3817393) Onderzoekswerkgroep I Architectuurgeschiedenis Dr. Dirk van de Vijver 22/01/2014 Woorden: 4966 Afb. voorblad: Overkapping van het Centraal Station te Amsterdam, 1889, Amsterdam. Foto: Pieter Tordoir.
INHOUD 4-6 Inleiding 7-9 Hoofdstuk 1 De zoektocht naar een nieuwe stijl 10-13 Hoofdstuk 2 De verhouding tussen ingenieur en architect 14-15 Hoofdstuk 3 Een omslag in het debat 16-17 Besluit 18-19 Noten 20 Bronnen 21 Literatuur 22
Lijst van afbeeldingen
p. 4
INLEIDING Eind 2013 heeft een Portugese verzamelaar op een
in Nederland, in verband met de late industrialisatie en
Parijse veiling voor een recordbedrag een stuk trap
de hoge prijs van het materiaal, werden architecten,
afkomstig uit de Eiffeltoren (1887-1889) weten te
ingenieurs en andere belanghebbenden wel in kennis
bemachtigen. De originele ijzeren trappen waren in
gesteld van de internationale ontwikkelingen op
1983 ten gevolge van aangescherpte veiligheidsnormen
het gebied van het bouwen met ijzer.6 Dit gebeurde
gedemonteerd. Het bedrag van 220.000 euro dat de
voornamelijk
verzamelaar voor dit stuk Eiffeltoren neerlegde, was
waarbij het tijdschrift Bouwkundige Bijdragen (1842-
ruim tien keer de geschatte waarde van de negentien
1881), uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering
treden tellende trap.1
der Bouwkunst (1842-1919), in deze tijd een hoofdrol
Dit opmerkelijke bericht benadrukt zowel de grote
vervulde.7
financiële als monumentale waarde die dit bouwwerk
Dergelijke tijdschriften vormden niet alleen een bron
in deze tijd heeft. In het laatste decennium van de
van informatie, maar boden ook ruimte voor het voeren
negentiende eeuw, de periode waarin de Eiffeltoren
van een architectuurdebat. Een belangrijke publicatie
ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling in Parijs
over dit debat is het boek van Auke van der Woud,
(1889) net voltooid was, was dit anders. Niet alleen
Waarheid en karakter (1997), waarin het Nederlandse
de meeste Franse, maar ook een groot deel van de
debat over bouwkunst in de jaren 1840-1900 uiteengezet
Nederlandse architecten, waren dit ijzeren bouwwerk
wordt.8 In het hoofdstuk over de jaren zestig besteedt
liever kwijt dan rijk.2 De voornaamste reden hiervoor
Van der Woud aandacht aan het debat over het bouwen
was dat het ijzer niet geschikt bevonden werd voor
met ijzer. Wat hij hieruit afleidt, is dat in die tijd de
het vervaardigen van monumentale bouwwerken.3
esthetische regels niet verenigd konden worden met
Daarnaast was de Eiffeltoren niet ontworpen door
de ontwikkelingen op het gebied van ijzerconstructies.9
een architect, maar door een ingenieur, Gustave Eiffel
In het hoofdstuk over de jaren tachtig komt Van der
(1832-1923). De toren werd om die reden gezien als een
Woud hier nog kort op terug. Er was in deze jaren nog
ingenieurswerk, werken die ‘met bouwkunst niets te
steeds geen ‘architectuurtheoretisch kader’ voor het
maken’ hadden.4 De Eiffeltoren, geliefd en gehaat, kan
bouwen met ijzer gevonden.10
daarom als symbolisch beschouwd worden voor het
Ook andere auteurs behandelen het discours over de
debat over de toepassing van ijzer in de bouwkunst.
toepassing van ijzer. Zo gaat A. de Groot in de publicatie
Omstreeks de jaren veertig van de negentiende
Het Nieuwe Bouwen (1982) in op een kritiek die architect
eeuw begon het ijzer geleidelijk toepassing te vinden
en voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering
als bouwmateriaal in Nederland.5 Hoewel het toepassen
der Bouwkunst (van 1867 tot 1876) Jan Leliman (1828-
van ijzer in deze tijd meer uitzondering dan regel was
1910) in 1867 in De Opmerker (1866-1919) schreef over
middels
bouwkundige
tijdschriften,
p. 5
het Paleis voor Volksvlijt, dat tussen 1859 en 1864
ingenieur en architect. Zoals al uit het voorbeeld
gebouwd werd in Amsterdam. Het grootste bezwaar
van de Eiffeltoren bleek, werd het ijzer door vele
dat Leliman maakte was dat het Paleis ontworpen was
architecten gezien als een bouwmateriaal bestemd
als monumentale architectuur, waarvoor hij het ijzer
voor ingenieurswerken, niet voor de bouwkunst. Een
als hoofdmateriaal niet geschikt achtte.11 De Groot ziet
sleutelpublicatie op het gebied van de verhouding
de kritieken van Leliman op dit bouwwerk als voorbeeld
tussen ingenieur en architect is het boek Ambacht,
van hoe er door architecten over het juiste gebruik van
Kunst, Wetenschap (1998) van Coert Peter Krabbe.16 In
ijzer in de bouwkunst werd gedacht.12
de jaren zestig en zeventig werd het verschil tussen
In het hoofdstuk IJzerconstructies, te vinden in het
architect en civiel-ingenieur steeds beter zichtbaar,
derde deel van de serie Geschiedenis van de techniek
met name op het gebied van het construeren met ijzer.
in Nederland (1993), bespreekt ook Hans Schippers
Dit had ook zijn weerslag op het debat over het gebruik
de discussie over de toepassing van het ijzer. Hierin
van ijzer in de bouwkunst.
wordt de zich alsmaar ontwikkelende standaardisatie
De uiteenzetting van deze discussie door de eerder
van ijzeren bouwelementen en ornamenten te berde
genoemde auteurs lijkt na het Nationaal Congresvoor
gebracht.13 De architecten wantrouwden de voortdurend
Bouwkunst, gehouden in 1892, te stoppen. Dit onderzoek
groeiende gestandaardiseerde productie van ijzeren
zal daarom ingaan op het vervolg van het debat over
elementen en bespraken deze ontwikkeling dan ook
de toepassing van ijzer in de burgerlijke bouwkunst
uitvoerig op de ledenvergaderingen van de Maatschappij
in de periode van 1890 tot en met 1910. Een periode
tot Bevordering der Bouwkunst.14 Schippers noemt de
die interessant genoemd kan worden, aangezien de
algemene ledenvergadering van de Maatschappij in
voltooiing van de Eiffeltoren in 1889 niet alleen in
1867 als voorbeeld. Tijdens deze vergadering werd er
Frankrijk, maar ook in Nederland zorgde voor een
een rapport, opgesteld door drie leden van de afdeling
opleving in het debat over de toepassing van ijzer. Om
Amsterdam, gepresenteerd waarin, volgens Schippers,
een beeld te vormen van dit discours zijn de jaargangen
‘de ambivalente houding van veel architecten ten
van de bouwkundige tijdschriften Architectura (1893-
aanzien van het gebruik van ijzer duidelijk naar voren’
1926), Bouwkundig Tijdschrift (1881-1908), Bouwkundig
kwam. Enerzijds werd er toegegeven dat het ijzer
Weekblad (1881-1897) en De Opmerker (1866-1919) uit de
onmisbaar was voor constructies als bruggen en hallen,
periode 1890-1910 en de verslagen van de vergaderingen
maar anderzijds vond men het gebruik van dit materiaal
van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (1847-1916)
voor de monumentale bouwkunst niet geëigend.15
uit diezelfde periode bestudeerd.
Naast de bezwaren die er bestonden tegen het
Om een duidelijke structuur aan te brengen in
ijzer zelf, waren er ook spanningen te voelen tussen
het discours is deze scriptie opgedeeld in drie
p. 6
zoveel mogelijk chronologische hoofdstukken. De hoofdstukken representeren de belangrijkste thema’s waarbinnen het debat over de toepassing van ijzer in de burgerlijke bouwkunst gevoerd werd. In het eerste hoofdstuk zal ingegaan worden op de zoektocht naar een nieuwe stijl en de rol van ijzer hierin, een kwestie die met name in het laatste decennium van de negentiende eeuw een grote rol speelde in het architectuurdebat. In het tweede hoofdstuk wordt de verhouding tussen ingenieur en architect op het gebied van de ijzerconstructie behandeld. Het derde en laatste hoofdstuk laat een omslag in het debat zien, die rond 1904 werd veroorzaakt door een nieuwe bouwreglementering van de gemeente en de opkomst van het gewapend beton. Het besluit is een bondige samenvatting van het debat over het toepassen van ijzer in de burgerlijke bouwkunst in Nederland in de periode van 1890 tot en met 1910.
p. 7
H1: DE ZOEKTOCHT NAAR EEN NIEUWE STIJL Dat het ijzer als constructiemateriaal aan het begin
in deze discussie mengden. Dat is niet opmerkelijk,
van de jaren negentig nog niet door iedereen was
want met name deze generatie voelde de drang om
geaccepteerd, blijkt uit een artikel dat naar aanleiding
te breken met het verleden en de tradities, en met
van de uitslag van de internationale Prix de Rome van
name zij waren het die zochten naar nieuwe vormen
1891 in De Opmerker werd gepubliceerd. Architect
en constructies om mee te bouwen. Misschien wel
M. Normand (levensdata onbekend) had een ‘gedrufd
het meest extreme voorbeeld waarin deze drang om
en gedacht’ ontwerp ingestuurd dat ‘aan zijnen
te breken met het verleden naar voren kwam, is de
ontwerper niet alleen de meest vleiende appreciaties
lezing die Willem Kromhout (1864-1940) hield tijdens
der architecten, maar ook de ingenomenheid van het
de vergadering van het genootschap Architectura et
publiek bezorgd heeft’.17 Ondanks de populariteit van
Amicitia (opgericht in 1855) in november 1891, getiteld
Normands ontwerp werd het niet met de Grand-Prix,
“Tout à l’égout”. Kromhout wilde een riool maken waar
de hoogste onderscheiding, bekroond. ‘Het is nieuw,
hij ‘behalve de gewone fecaliën, goot- en hemelwater, […]
practisch, knap en origineel. Maar…. het is van ijzer,
alle geijkte kunstvormen […] in gezelschap van geheele
geheel en al van ijzer. Dit moest wel eene omwenteling
reeksen stijlen’ in zou willen leiden: ‘Oud-Hollandsch,
teweegbrengen in de academische en vasthoudende
en nieuw-oud-Hollandsch - naar het riool ermee, alle
begrippen omtrent het “monumentaal karakter”, bij het
uitingen van imitatie-zin, ook daarheen; Gothiek, zoowel
ontwerpen voorgeschreven.’18 De auteur van het artikel
als Renaissance, Romaansch zoowel als Byzantijnsch,
raakt met deze passage de kern van het probleem.
Grieksch, Romeinsch, Indisch, Noorsch, Russisch, alles
Er was voor een volledige acceptatie van ijzer in de
naar het riool.’20
bouwkunst een omwenteling nodig in het denken over
Voor of tegen ijzer, de meeste architecten waren het
monumentaliteit en over schoonheid, maar dat was
er over eens dat de vormen voor de nieuwe bouwkunst
makkelijker gezegd dan gedaan. Het belang van de
niet gevonden zouden worden in de bestudering
architectuurtheorie was in het laatste decennium van
van historische stijlen: ‘De studie der historische
de negentiende eeuw zeer gering, en over de definiëring
stijlen doet meer kwaad dan goed. Het groote pak
van begrippen als stijl, schoonheid en karakter kon
motieven, dat iedereen met zich draagt, […] kan niet
men in architectenkringen eigenlijk niet meer tot
meer afgeworpen worden; het is een blok aan het
overeenstemming komen.19
been, dat alle vrije beweging onmogelijk maakt.’21
Desondanks ging het debat over het wel of niet
Kromhout omschreef in 1893 de negentiende eeuw als
toepassen van ijzer in de bouwkunst onverminderd
een eeuw waarin alle vroegere kunstperioden op de
door. Het waren vooral de architecten uit de jongere
ontleedtafel werden gelegd en waarbij op deze manier
generatie, die van de twintig- en dertigjarigen, die zich
van elk tijdperk de vormen werden onderzocht.22
p. 8
De fout die hierbij volgens Kromhout gemaakt werd,
speelde. Volgens Kerkhoff voorzag het ijzer op een
was dat men uit deze historische kunstperioden
speciale wijze in de behoeften van de mens. Het ijzer
vormen in plaats van principes afleidde. ‘Vandaar de
kenmerkte zich namelijk door de grote gemakkelijkheid
enorme oppervlakkigheid, die verscheidene geslachten
in het construeren, waardoor alles naar de wensen van
tevreden deed zijn met het nabootsen van verschillende
de mens uitgevoerd kon worden.27
stijlen, elk land naar zijn eigen chauvinistische
Behalve deze voorstanders van het ijzer, waren
opvattingen, elken kunstenaar naar zijn eigen smaak.’23
er ook architecten die andere manieren voor het
De nieuwe vormen van de bouwkunst moesten volgens
toepassen van het ijzer in de bouwkunst zagen.
hem juist een afspiegeling zijn van ‘een tijdgeest en
Zo pleitte architect Jan Stuyt (1868-1934) in zijn
het innerlijk leven der menschen’.24 Kromhout zag, in
gelijknamige artikel voor de ‘gelijktijdige toepassing
navolging van Eugène-Emmanuel Viollet-le-Duc (1814-
van steen en ijzer’.28 In die tijd werd voornamelijk steen
1879), in het ijzer de weg naar nieuwe vormen, de weg
gebruikt voor het vervaardigen van grote constructies,
naar vooruitgang.25 Toch bemerkte hij bij zijn collega-
waarbij het ijzer slechts een bijrol speelde. Stuyt
architecten veel twijfel wat betreft het toepassen van
wilde dat hier verandering in kwam en stelde voor
dit nieuwe constructiemateriaal. Daarbij gaf hij aan dat
om zowel ijzer als steen op een gelijkwaardige en
architecten zich niet moesten laten ontmoedigen door
gelijktijdige manier toe te passen. Steen, waaronder
de minder geslaagde voorbeelden van ijzerconstructies
Stuyt metselwerk en gewelven verstond, zou hierbij
die tot dan toe waren vervaardigd. Men was al
bescherming tegen de elementen bieden, het ijzer zou
eeuwenlang vertrouwd met vormen en constructies in
voor een vermindering van steunpunten, en dus voor
hout en steen, constructie-ijzer was echter een relatief
een besparing aan materiaal zorgen. Wanneer men in
nieuw materiaal. Er was daarom, volgens Kromhout, nog
staat zou zijn om ook gewelven en overkragingen van
veel meer van het ijzer te verwachten en men hoefde
ijzer te construeren, kon en moest het ijzer, volgens
‘niet afgeschrikt te worden dit materiaal te gebruiken,
Stuyt, een nog belangrijkere rol gaan spelen in de
daar kunst duidelijk aanwezig is, wanneer structuur en
bouwkunst en zou dit nieuwe constructiemateriaal
kunstvorm één zijn.’26
op gelijke voet kunnen komen te staan met steen.29
Naast Kromhout was ook ingenieur F.M.L. Kerkhoff
Er waren echter architecten die in het verbinden
(1858-1909) een grote voorstander van het bouwen met
van ijzer met steen moeilijkheden zagen. Zo schreef
ijzer. Al op het Nationaal Congres voor Bouwkunst,
Albert Hofmann (levensdata onbekend) twee maanden
gehouden op 27 en 28 mei 1892, maakte hij zijn
na de publicatie van Stuyt dat de pogingen om ijzer
standpunten kenbaar middels een lezing die hij gaf
met steen te verbinden ‘buitengewone moeilijkheden’
over de rol die het ijzer op dat moment in de bouwkunst
opleverden, ‘de, ten opzichte der statica, verschillende
p. 9
eigenschappen der beide materialen’ waren hier volgens hem de oorzaak van. De massiviteit van steen was volgens hem zeer moeilijk te verbinden met de rankheid van het ijzer.30 Er waren ook architecten die onwelwillend tegenover het bouwen met ijzer stonden. Velen van hen pasten het ijzer enkel toe als het echt niet anders kon, dat wil zeggen, als het ijzer door geen enkel ander materiaal vervangen zou kunnen worden. Daarbij probeerden ze het ijzer zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken, bijvoorbeeld door het met metselwerk te omgeven. Het grootste bezwaar dat deze architecten hadden, was dat het ijzer ‘allerminst een monumentaal materiaal’ en daarom dus ongeschikt voor de burgerlijke bouwkunst was.31 Ook Hendrik Petrus Berlage (1856-1934) leek aan het begin van de jaren negentig niet veel vertrouwen in het ijzer te hebben, althans wat betreft de rol van het ijzer in de ontwikkeling van een nieuwe “stijl”, een nieuwe bouwkunst. Berlage was er zeker van dat er in de toekomst een ‘levende stijl’ zou ontstaan, maar hij merkte daarbij op dat daarmee ‘alle ijzerconstructies niets hebben te maken, daar een stijl niet afhankelijk is van een materiaal’.32 Berlage was er dus van overtuigd, dat het ijzer geen nieuwe bouwkunst zou brengen. Het debat over de toepassing van ijzer in de bouwkunst vond in de eerste jaren van het laatste decennium van de negentiende eeuw zoals gezien voor een groot deel plaats binnen het kader van de zoektocht naar een nieuwe bouwkunst. Er was echter nog een ander punt dat in de discussie over ijzer duidelijk naar voren kwam: de verhouding tussen ingenieur en architect.
p. 10
H2: DE VERHOUDING TUSSEN INGENIEUR EN ARCHITECT Het is duidelijk dat er vooral in de laatste jaren van
niet te danken was aan de architecten, maar aan de
de negentiende eeuw gezocht werd naar een nieuwe
ingenieurs.36 Laatstgenoemden hadden het nieuwe
bouwkunst. Het ijzer stelde de architect daarbij in
materiaal ‘enkel uit utiliteitsbegrip gebezigd’, terwijl
staat tot het ontwikkelen van grotere constructies,
juist de architecten de ingenieurs op artistiek gebied
andere verhoudingen en nieuwe vormen. Maar niet
hadden kunnen bijstaan.37 Dit was klaarblijkelijk niet
alleen de architect kon van dit nieuwe bouwmateriaal
het geval, en in plaats daarvan hadden de architecten
profiteren. Het waren met name de ingenieurs die het
het ijzer zoveel mogelijk genegeerd, aldus Stuyt. Hij
ijzer als bouwmateriaal omarmden en verantwoordelijk
kwam tot de conclusie dat de architecten ‘niet genoeg
waren voor de grote ontwikkelingen die op het gebied
savant’ en de ingenieurs te weinig ‘artistiek’ waren.38
van ijzerconstructies plaatsvonden.
Naar zijn mening moesten de kwaliteiten van ingenieur
Tijdens de jaren vijftig, zestig en zeventig van de
en architect in de persoon van constructeur verenigd
negentiende eeuw, de periode waarin de bouw van ijzeren
worden en mochten de ‘professie van architect en die
bruggen explosief groeide, nam de afstand tussen
van civiel-ingenieur niet langer twee verschillende
architect en ingenieur steeds verder toe.33 Constructief
carrières’ uitmaken.39 Uit deze laatste uitspraak blijkt
gezien werd er met het ijzer steeds meer mogelijk,
dus dat er in die tijd sprake was van een arbeidsdeling
met als gevolg dat er ook steeds ingewikkeldere
die naar mate de tijd vorderde steeds evidenter werd.
berekeningen vereist waren. Berekeningen waarvoor
Ook andere architecten signaleerden deze steeds
de architecten vaak niet genoeg wiskundige kennis
sterker wordende arbeidsdeling.40 Hofmann riep op
hadden. Na 1880 liepen de ingenieurs dermate voorop
tot het zoeken van toenadering tussen ingenieur en
in de ontwikkeling van de ijzerconstructies, dat de
architect. Zij dienden namelijk beiden hetzelfde doel:
architecten weinig anders meer konden dan ze om
het ontwerpen en realiseren van bouwwerken die
hulp vragen bij het ontwerpen en verwezenlijken van
aan de toenmalige behoeften van de mens voldeden.
complexe ijzerconstructies.34
Daarom was het volgens Hofmann van groot belang dat
Dit was een ontwikkeling die in architectenkring
architect en ingenieur nauw samen gingen werken, want
allerminst onbesproken bleef. Zo wees Stuyt er in 1893
volgens hem zou uit deze samenwerking van ‘smaak en
op dat de architecten zich nu echt rekenschap moesten
mathesis, van ‘t schoone der vormen en de koenheid
gaan geven van de nieuwe materialen die de negentiende
der techniek’ een nieuwe bouwkunst ontstaan.41
eeuw bood, waarmee hij doelde op het gebruik van
In het buitenland had men te maken met dezelfde
ijzer als constructiemateriaal.35 Stuyt noemde het
problematiek. Ook daar werd de afstand tussen
‘ongelukkig’ dat de toename die in het gebruik van
ingenieur en architect steeds groter, en in Frankrijk
ijzer in de voorgaande vijftig jaar te constateren was,
leidde dat zelfs tot een haast vijandige sfeer tussen
p. 11
beide partijen.42 In 1895 werd in het Bouwkundig
ijzerconstructies.45
Weekblad van 21 december een redevoering van
Architect Jacobus Alida van der Kloes (1845-1935) had
de Franse architect Anatole de Baudot (1843-1915)
wel een verklaring voor de zwaarlijvige Nederlandse
gepubliceerd. Het grote probleem volgens De Baudot
ijzerconstructies. Volgens hem had de Polytechnische
was, zoals Stuyt ook opmerkte, dat de kunstenaar
School in Delft (opgericht in 1863) de oud-leerlingen
niet meer de constructeur was. Het was nodig dat de
‘volkomen ongeschikt’ gemaakt om in de praktijk op te
architect zelf met ijzer kon werken, en daar vormen
treden.46 Ter ondersteuning van deze uitspraak noemde
uit kon halen die voor de stabiliteit geschikt waren,
hij tekeningen die recentelijk gemaakt waren door
maar die ook artistiek verantwoord konden worden.
Delftse ingenieurs. De bescheiden bekapping in kwestie
De Baudot was daarom vóór een samenvoeging van de
woog volgens Van der Kloes ruim driemaal zoveel als
leerscholen van ingenieur en architect, aangezien de
nodig was. En wat misschien wel nog erger was, was dat
taak van beide scholen op dat moment volgens hem te
deze tekeningen ‘de revue bij de hoogere, hoogste en
veel uiteen liep.43
allerhoogste autoriteiten’ gepasseerd waren, zonder
Niet alleen deze sterker wordende arbeidsdeling
dat ook maar iemand dit constructief teleurstellende
werd in architectenkringen besproken, ook de, veelal
en bovendien veel te dure ontwerp opgemerkt had.47
door ingenieurs vervaardigde, ijzerconstructies werden
De constructie had meer weg van ‘timmerwerk in ijzer’
behandeld. Wat hierbij opvalt is dat verschillende
en dit soort werken mochten in deze tijd absoluut
architecten hun beklag deden over de zwaarte van
niet meer worden geduld, aldus Van der Kloes.48 Hij
de
vergelijkt
stelde daarom voor dat er een bevoegd persoon
Jos Cuypers (1861-1949) in 1893 de overkapping van
aangesteld moest worden, die eens kritisch naar de
het hoofdstation in Keulen (1889, afb. 1) met die van
in opdracht van het Rijk gemaakte ijzerconstructies
het Centraal Station in Amsterdam (1889, afb. 2). De
moest gaan kijken. ‘Men zal dan verstomd staan over
overkapping in Keulen is volgens Cuypers zeker zo breed
de dwaasheden, die dan aan het licht komen en men
als die van Amsterdam, maar toch maakt het Duitse
zal zich ergeren over het kolossaal getal kilogrammen
bouwwerk een ‘veel lichteren en sierlijker indruk’.44
ijzer, dat door de gebrekkige Delftsche opleiding der
De Amsterdamse stationsoverkapping werd een klein
ontwerpers vermorst is.’49 Van der Kloes, die zelf van
jaar later opnieuw in een vergelijking aangehaald, dit
1882 tot 1915 als hoogleraar ‘bouwmaterialen’ aan
keer met de overkapping van het station in Frankfurt
deze Polytechnische School te Delft verbonden was,
(1888, afb. 3): ‘Wat [een] massieve zwaarte aan het IJ,
noemde echter geen specifieke personen of afdelingen
wat [een] bevallige lichtheid aan de Main!’, zo luidde het
die volgens hem debet waren aan de onkunde van de
oordeel van de anonieme auteur in zijn artikel over
Delftse ingenieurs.
Nederlandse
ijzerconstructies.
Zo
p. 12
Ten slotte droeg ook architect Adriaan Willem Weissman
(1858-1923)
zijn
steentje
bij
aan
dit
onderwerp van gesprek. In zijn reisherinneringen, gepubliceerd in De Opmerker van april 1899, vergeleek ook hij het station in Frankfurt met het Amsterdamse Centraalstation, waarbij hij tot de volgende conclusie kwam: ‘De Amstelstad kan op “l’éléphance de l’art” van ijzer-construeeren bogen, de Mainstad daarentegen op “l’élégance” dierzelfde kunst. De Amsterdamsche ontwerper heeft misschien gedacht, dat het eenmaal noodig zou kunnen zijn de treinen op in plaats van onder de kap te doen rijden.’50 Het mag duidelijk zijn dat er onder de architecten redelijk
wat
ontevredenheid
bestond
over
de
toenemende arbeidsdeling en de tot dan toe in Nederland vervaardigde ijzerconstructies. De ingenieurs mengden zich echter nauwelijks in deze discussies, de komst het ijzer als constructiemateriaal was immers de oorzaak van de grote technische ontwikkelingen die zich vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw binnen het ingenieursvak voltrokken.
p. 13 Afb. 1: Overkapping van de hal van het hoofdstation te Keulen, 1889, Keulen.
Afb. 2: Overkapping van het Centraal Station te Amsterdam, 1889, Amsterdam.
Afb. 3: Overkapping van het hoofdstation van Frankfurt am Main, 1888, Frankfurt am Main.
p. 14
H3: EEN OMSLAG IN HET DEBAT De discussie over het toepassen van ijzer in de
ingenieurs zich hadden te voegen, aldus Berlage.54
bouwkunst leek zelfs tot na de eeuwwisseling niet in
Hij achtte het zeer waarschijnlijk dat het nieuwe
oplossingen of compromissen te resulteren, maar rond
materiaal uitgangspunt zou worden voor een nieuwe
1904 vond er een omslag in het debat plaats. De twee
stijl, een ‘stijl-Monier’, temeer omdat er in die tijd veel
voornaamste oorzaken hiervan waren de aangescherpte
waarde werd gehecht aan ‘practische resultaten’.55
bouwreglementering in Nederland als gevolg van de
Ernstige bestudering van dit nieuwe materiaal en
in 1901 ingevoerde Woningwet en de opkomst van het
het afleiden van nieuwe vormen daaruit was daarom
gewapend beton. Volgens Berlage waren dit tevens de
essentieel.56 Het is opmerkelijk te noemen dat Berlage
twee redenen voor ‘het mislukken der pogingen om tot
het gewapend beton zag als uitgangspunt voor een
een stijl voor ijzer te komen’.51
nieuwe stijl, aangezien hij in 1894 nog verkondigde dat
De voorkoming van brandgevaar stond centraal in
een stijl nooit afhankelijk kon zijn van een materiaal,
de nieuwe bouwverordeningen. Men was nu verplicht
en dat daarom ijzerconstructies niets met een nieuwe
de ijzerconstructies met een onbrandbaar materiaal
bouwkunst te maken zouden hebben.57
te omgeven, wat ook gelijk het einde van het ijzer als
Door de vele praktische voordelen had het gewapend
decoratief element betekende. Het ijzer verdween uit
beton een grote kans om uit te groeien tot het
het zicht en had enkel nog een constructieve functie.
constructiemateriaal van de toekomst, en Berlage was
Mede dankzij deze aangescherpte bouwverordeningen
ervan overtuigd dat dat ook daadwerkelijk zou gaan
kon het gewapend beton, of in die tijd het “systeem
gebeuren.
Monier” genoemd, beginnen aan een opmars.52 Berlage
volgens hem namelijk aan het ‘streven naar den stijl der
verklaarde daarom op het zesde Internationaal
komende kultuur, d.i. die van het onversierde voorwerp,
Congres voor Architecten in 1904, gehouden in Madrid,
van het ornamentlooze gebouw, van de bevredigende
een nieuw studieveld voor geopend. Hij wees er
schoonheid in het materiaal’.58 Echter, deze voorspelde
daarbij op dat de ingenieurs op dat moment al druk
toekomst werd door Berlage niet zonder enige huivering
bezig waren met het bouwen in gewapend beton, en
tegemoet gezien. Hij zag vanaf dat moment in, dat een
daarin schuilde volgens Berlage gevaar, want in zulke
architectuur waarin het gewapend beton een hoofdrol
gevallen zou de architect door de ingenieur ‘niet meer
speelde, in zou gaan tegen wat tot dan toe onder het
gekend’ worden.53 Het was zaak dat de architecten in
begrip “schoon” verstaan werd.59 Het besef dat een
actie kwamen en zich moesten gaan bekommeren om
omslag in het denken over schoonheid noodzakelijk
het nieuwe constructiemateriaal. Alleen zo konden de
was voor een volledige acceptatie en een algemene
architecten ‘de leiding blijven behouden en de vormen
toepassing van de nieuwe constructiematerialen,
aangeven bij den “stijl-Monier”’, vormen waarnaar de
begon in architectenkringen dus na de eeuwwisseling
Dergelijke
constructies
beantwoordden
p. 15
langzaam te komen. ‘Hoewel de architecten zelf gedwongen worden eene bepaalde richting in te slaan, kunnen zij die ook gedeeltelijk aangeven.’60 Het was vanaf toen duidelijk dat het nieuwe materiaal, het gewapend beton, niet door architecten genegeerd kon worden, zoals dat wel met het ijzer was gedaan. De architecten hadden op dat moment eigenlijk geen andere keus dan het nieuwe materiaal grondig te bestuderen om zo tot nieuwe vormen en wellicht ook tot een nieuwe definitie van “schoon” te komen. Ook andere architecten spraken hun vertrouwen in het gewapend beton en een nieuwe architectuur uit.61 Zo was de in de jaren negentig gevierde architect Pierre Cuypers (1827-1921) ervan overtuigd dat er met behulp van zorgvuldige bestudering van het materiaal, gebouwen van gewapend beton gerealiseerd konden gaan worden die daarmee een ‘geheel eigenaardig karakter’ kregen.62 De architecten begonnen, mede dankzij de aangescherpte bouwreglementeringen en de aanmoedigingen van vooraanstaande vakgenoten, steeds meer open te staan voor het toepassen van het gewapend beton. Deze ontwikkelingen betekenden ook min of meer het einde voor het debat over ijzer als constructiemateriaal. Met de introductie van het gewapend beton in Nederland was er een materiaal dat de krachten van het ijzer verenigde met het onbrandbare van het beton. Het ijzer werd door het beton aan het zicht onttrokken, en de discussie over een artistieke toepassing van constructie-ijzer verdween daarmee langzaam maar zeker naar de achtergrond.
p. 16
BESLUIT Aan het begin van de jaren negentig waren de meningen
hij pleitte voor een gelijktijdige toepassing van ijzer en
in architectenkringen sterk verdeeld wat betreft het
steen.
bouwen met ijzer. Dit nieuwe constructiemateriaal
Intussen vonden er grote ontwikkelingen plaats op
maakte grotere constructies mogelijk en bracht
het gebied van ijzerconstructies. Verantwoordelijk
nieuwe vormen en verhoudingen met zich mee. Deze
hiervoor waren de ingenieurs, die het materiaal
nieuwe vormen vielen echter buiten de gevestigde
van begin af aan hadden omarmd. Vanaf de jaren
academische definities van termen als schoonheid en
vijftig van de negentiende eeuw, de periode waarin
monumentaliteit, definities die in de jaren negentig
de ijzeren bruggenbouw explosief groeide, begon de
aan verandering onderhevig waren, en waar eigenlijk
afstand tussen architect en ingenieur steeds verder
geen overeenstemming meer over bestond. Voor de
toe te nemen. De ijzerconstructies en bijbehorende
volledige acceptatie van het ijzer als bouwmateriaal
wiskundige berekeningen werden steeds complexer,
was daarom een omslag in het denken nodig, er moest
en specialistische kennis ontbrak bij het overgrote
gezocht worden naar een andere definitie voor de term
deel van de architecten. Het inschakelen van hulp
schoonheid. Veel architecten stonden hier onwelwillend
van ingenieurs was daarom, zeker in de jaren
tegenover, en dus was er genoeg aanleiding voor debat.
negentig, onvermijdelijk. Over deze situatie bestond
Degenen die zich in deze discussie over de
in architectenkring een hoop onvrede en er werd door
toepassing van ijzer mengden, waren vooral twintig- en
verschillende architecten opgeroepen tot een meer
dertigjarige architecten. Twee duidelijke voorstanders
actieve houding van de architecten tegenover het
die op de voorgrond van het debat traden, waren
bouwen met ijzer. Met behulp van uitvoerige bestudering
architect W. Kromhout en ingenieur F.M.L. Kerkhoff. Zij
van het bouwmateriaal zou de architect de ingenieur
zagen in het ijzer de weg naar nieuwe vormen, naar een
op het artistieke gebied kunnen ondersteunen, de
nieuwe architectuur, die door de grote constructieve
architecten moesten het alleen wel zelf willen.
mogelijkheden van het ijzer aan alle behoeften van
Natuurlijk
de moderne mens en maatschappij kon voldoen.
vervaardigde ijzerconstructies in architectenkring
Tegenover hen stonden de architecten die het liefst
niet onbesproken. Met name de zwaarlijvigheid van
zo min mogelijk met ijzer te maken wilden hebben. Het
de Nederlandse ijzerconstructies was onderwerp van
grootste bezwaar dat ze hadden, was dat het ijzer in
gesprek. Het Centraalstation van Amsterdam (1889)
hun ogen monumentaliteit miste en daarom achtten zij
werd daarbij door verschillende architecten vergeleken
het ongeschikt voor de burgerlijke bouwkunst. Er waren
met onder andere de hoofdstations van Frankfurt
echter ook architecten die een tussenweg probeerden
(1888) en Keulen (1889). Daaruit werd geconcludeerd
te vinden. Architect J. Stuyt is hier een voorbeeld van,
dat de ijzerconstructies in Duitsland veel sierlijker en
bleven
de
veelal
door
ingenieurs
p. 17
lichter waren dan de Nederlandse constructies. Dit was volgens architect J.A. van der Kloes te wijten aan het gebrekkige onderwijs van de Polytechnische School in Delft. Rond het jaar 1904 vond er een omslag in het debat over ijzer plaats. De oorzaken hiervan waren de nieuwe bouwreglementering, naar aanleiding van de in 1901 ingevoerde Woningwet, en de opkomst van het gewapend beton. Door strengere bouwvoorschriften moest het ijzer omgeven worden met een onbrandbaar materiaal, wat min of meer het einde betekende voor de artistieke toepassing van het ijzer. Op het Internationaal Congres voor Architecten te Madrid in 1904 verkondigde Berlage dat het zeer waarschijnlijk was dat het gewapend beton uitgangspunt zou worden voor een nieuwe stijl. Dit is opmerkelijk te noemen, aangezien Berlage in 1894 verklaarde dat ijzerconstructies niets te maken zouden hebben met het ontstaan van een nieuwe stijl, omdat volgens hem een stijl niet afhankelijk was van een materiaal. Het besef dat een omslag in het denken noodzakelijk was voor een volledige acceptatie en algemene toepassing van de nieuwe negentiendeeeuwse
constructiematerialen,
begon
na
1900
langzaam in de architectenkringen door te dringen. Het ijzer verdween na de eeuwwisseling door de komst van het gewapend beton en de nieuwe bouwreglementen langzaam maar zeker uit het zicht. Het debat over de toepassing van het ijzer in de bouwkunst was daarmee hetzelfde lot toegedaan.
p. 18
NOTEN Het Parool < http://www.parool.nl/parool/nl/287/ OPMERKELIJK/article/detail/3551460/2013/11/26/Trapuit-Eiffeltoren-levert-onverwachts-tonnen-op.dhtml > (22 december 2013). 1
C.P. Krabbe, Ambacht, Kunst, Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880), Zwolle 1998. 16
F.W. van Gendt (red.), ‘De Prix de Rome’, De Opmerker 26 (1891) 34 (augustus), p. 273. 17
Anoniem, ‘IJzerconstructies’, De Opmerker 29 (1894) 13 (maart), p. 97: ‘Al mogen enkele enthousiasten in den Eiffeltoren schoonheid hebben meenen te ontdekken, den meesten beschouwers zal hij niet anders dan een reusachtig doelloos steigerwerk zijn voorgekomen, dat het silhouet van Parijs bepaald ontsiert’. 2
18
Van Gendt 1891 (zie noot 17), p. 274.
19
Van der Woud 1997 (zie noot 8), p. 295.
W. Kromhout, ‘Tout à l’égout’, De Opmerker 26 (1891) 46 (november), p. 369. 20
3
Anoniem 1894 (zie noot 2), p. 97.
Luctor, ‘De negentiende eeuw en de geschiedenis’, De Opmerker 33 (1898) 19 (mei), p. 147. 4
J. Oosterhoff (red.), Constructies van ijzer en beton. Gebouwen 1800-1940 overzicht en typologie, Delft 1988 (serie: Bouwtechniek in Nederland, deel 1), p. 7. 5
W. Kromhout, ‘Het rationalisme in Frankrijk’, Architectura 1 (1893) 2 (januari), p. 6; J. Stuyt, ‘Over de gelijktijdige toepassing van steen en ijzer in onze constructiën’, Architectura 1 (1893) 20 (mei), p. 86; Anoniem, ‘Nieuwe kunst’, De Opmerker 31 (1896) 2 (januari), p. 10. 21
H. Schippers, ‘IJzerconstructies’, in: H.W. Lintsen (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland, Zutphen 1993 (deel 3), p. 280.
22
Kromhout 1893 (zie noot 21).
23
Kromhout 1893 (zie noot 21).
In 1842 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Bouwkundige Bijdragen, een publicatie van de in het zelfde jaar opgerichte Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Pas later werden er meer belangrijke bouwkundige tijdschriften uitgebracht, waaronder De Opmerker (1866-1919), Bouwkundig Tijdschrift (1881-1908), Bouwkundig Weekblad (1881-1897) en Architectura (1893-1926).
24
Kromhout 1893 (zie noot 21).
6
7
F. Dierkens-Aubry en J. Vandenbreeden, Art Nouveau in België. Architectuur en interieurs, Tielt 1991, p. 52. 25
W. Kromhout, ‘Het rationalisme in Frankrijk’, Architectura 1 (1893) 6 (februari), p. 26. 26
F.M.L. Kerkhoff, ‘Nationaal congres voor bouwkunst (27 en 28 mei 1892), Bouwkundig Tijdschrift 12 (1892), p. 24. 27
A. van der Woud, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst 1840-1900, Rotterdam 1997. 8
9
Van der Woud 1997 (zie noot 8), p. 93.
10
Van der Woud 1997 (zie noot 8), p. 284.
J.H. Leliman, ‘De naamlooze vennootschap: Paleis voor Volksvlijt. Een oordeel over haar prospectus, hare prijsuitschrijving en haar gebouw’, De Opmerker 2 (1867) 4 (januari), p. 13.
J. Stuyt, ‘Over de gelijktijdige toepassing van steen en ijzer in onze constructiën’, Architectura 1 (1893) 19 (mei), pp. 82-84; 1 (1893) 20 (mei), pp. 85-87; 1 (1893) 21 (mei), pp. 89-91; 1 (1893) 22 (juni), pp. 93-95. 28
11
A. de Groot, ‘Rationeel en functioneel bouwen 18401920’, in: M. Schnitker en M. Willinge (red.), Het Nieuwe Bouwen. Voorgeschiedenis, Delft 1982, pp. 28-29. 12
13
29
Stuyt 1893 (zie noot 21).
A. Hofmann, ‘Punten van aanraking in het artistieke tusschen bouwkunst en ingenieurswetenschappen’, Bouwkundig Weekblad 13 (1893) 29 (juli), p. 177. 30
A. Baque, ‘Fragmenten III’, De Opmerker 27 (1892) 7 (februari), p. 52; Anoniem 1894 (zie noot 2), pp. 97-98. 31
Schippers 1993 (zie noot 6), pp. 273-300. H.P. Berlage, ‘Het karakter van moderne bouwwerken’, Bouwkundig Weekblad 14 (1894) 12 (mei), p. 83. 32
14
Schippers 1993 (zie noot 6), p. 298.
15
Schippers 1993 (zie noot 6), p. 299.
p. 19
Oosterhoff 1988 (zie noot 5), p. 13; Krabbe 1998 (zie noot 16), p. 165. 33
van de negentiende eeuw verkreeg hij patent voor zijn ‘béton armé’. In 1888 werd met de oprichting van de firma Picha-Stevens in Sas van Gent het gewapend beton in Nederland geïntroduceerd.
34
Krabbe 1998 (zie noot 16), p. 173.
35
Stuyt 1893 (zie noot 21), p. 84.
53
Anoniem 1904 (zie noot 50).
36
Stuyt 1893 (zie noot 21), p. 90.
54
Anoniem 1904 (zie noot 50).
37
Stuyt 1893 (zie noot 21), p. 90.
55
Anoniem 1904 (zie noot 50).
38
Stuyt 1893 (zie noot 21), p. 90.
56
Anoniem 1904 (zie noot 50), p. 196.
39
Stuyt 1893 (zie noot 21), p. 91.
57
Berlage 1894 (zie noot 32).
C.H. Peters, ‘Kunstbeschouwing over monumentalen bruggenbouw’, Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (1899), p. 156: Peters (1847-1932) hield tijdens een vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) een lezing over monumentale bruggenbouw, waarin hij uitsprak dat volgens hem de twee ‘bouw-factoren’ ingenieur en bouwmeester nooit gescheiden hadden mogen worden. 40
H.P. Berlage, ‘Over de waarschijnlijken ontwikkeling der architektuur’, Architectura 13 (1905) 36 (september), p. 304. 58
C.V., ‘Verslag van de 1191ste gewone genootschapsvergadering, gehouden op 22 maart 1905, in cafe “Parkzicht”’, Architectura 13 (1905) 12 (maart), p. 96. 59
60 41
C.V. 1905 (zie noot 58).
Hofmann 1893 (zie noot 30), p. 182. N.R.Ct., ‘Bouwkunst en Vriendschap’, Architectura 13 (1905) 43 (oktober), p. 391: J.J.L. Bourdrez (1862-1924), nota bene civiel-ingenieur, waarschuwde de architecten ervoor niet dezelfde fout te maken als bij de komst van het ijzer als constructiemateriaal. ‘Zal het met het nieuwe materiaal wederom zoo gaan? Zal de architect het lijdelijk aanzien, dat de ingenieur de groote scheppingen in gewapend beton met zijn rekenstok dirigeert, zich niet bekommerend om een artistieken vorm, die den aard van het materiaal in zijne constructie symboliseert, niet vragend naar een architectonisch beginsel in eenige constructie, doch alleen de stabiliteit, onverschillig onder welken vorm, in ‘t oog houdende?’ Bourdrez hoopte van niet en riep de architecten op niet vijandig tegenover het gewapend beton te staan. Daarbij moest men niet langer oude stijlvormen toepassen op het nieuwe materiaal, iets wat volgens Bourdrez bij het ijzer wel was gebeurd. 61
Anoniem, ‘Een redevoering van den heer De Baudot’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 51 (december), pp. 324325. 42
43
Anoniem 1895 (zie noot 42).
J.Th.J. Cuypers, ‘Uit den vreemde’, Architectura 1 (1893) 39 (september), p. 168. 44
45
Anoniem 1894 (zie noot 2), p. 98.
J.A. van der Kloes, ‘De Polytechnische School’, De Opmerker 30 (1895) 8 (februari), p. 57. 46
47
J.A. van der Kloes 1895 (zie noot 45), p. 58.
48
J.A. van der Kloes 1895 (zie noot 45), p. 58.
49
J.A. van der Kloes 1895 (zie noot 45), p. 58.
A.W. Weissman, ‘Reisherinneringen’, De Opmerker 34 (1899) 13 (april), p. 99. 50
Anoniem, ‘VIe Internationaal Congres voor Architecten te Madrid’, Bouwkundig Weekblad 24 (1904) 17 (april), p. 195. 51
Het syteem Monier is vernoemd naar één van de grondleggers van het gewapend beton, de Franse tuinman Joseph Monier (1823-1906). Eind jaren zestig 52
Anoniem, Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het genootschap Architectura et Amicitia. 1855-1905, Amsterdam 1905, p. 8. 62
p. 20
BRONNEN Anoniem, ‘IJzerconstructies’, De Opmerker 29 (1894) 13 (maart), pp. 97-98. Anoniem, ‘Een redevoering van de heer De Baudot’, Bouwkundig Weekblad 15 (1895) 51 (december), pp. 324325. Anoniem, ‘Nieuwe kunst’, De Opmerker 31 (1896) 2 (januari), pp. 9-10. Anoniem, ‘VIe Internationaal Congres voor Architecten te Madrid’, Bouwkundig Weekblad 24 (1904) 17 (april), pp. 193-199. Anoniem, Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het genootschap Architectura et Amicitia. 1855-1905, Amsterdam 1905. Baque, A., ‘Fragmenten III’, De Opmerker 27 (1892) 7 (februari), p. 52. Berlage, H.P., ‘Het karakter van moderne bouwwerken’, Bouwkundig Weekblad 14 (1894) 12 (mei) p. 82-83. Berlage, H.P., ‘Over de waarschijnlijken ontwikkeling der architektuur’, Architectura 13 (1905) 29 (juli), pp. 239-240; 13 (1905) 30 (juli), pp. 247-248; 13 (1905) 31 (augustus), pp. 259-260; 13 (1905) 32 (augustus), pp. 266-267; 13 (1905) 33 (augustus), pp. 273-274; 13 (1905) 36 (september), pp. 303-304; 13 (1905) 41 (oktober), pp. 371-373; 13 (1905) 42 (oktober), pp. 379-381. Cuypers, J.Th.J., ‘Uit den vreemde’, Architectura 1 (1893) 39 (september), p. 168. C.V., ‘Verslag van de 1191ste gewone genootschapsvergadering, gehouden op 22 maart 1905, in cafe “Parkzicht”’, Architectura 13 (1905) 12 (maart), pp. 96-97. Gendt, F.W. van (red.), ‘De Prix de Rome’, De Opmerker 26 (1891) 34 (augustus), pp. 273-274. Hofmann, A., ‘Punten van aanraking in het artistieke tusschen bouwkunst en ingenieurswetenschappen’, Bouwkundig Weekblad 13 (1893) 27 (juli), pp. 165-167; 12 (1893) 28 (juli), pp. 169-172; 13 (1893) 29 (juli), pp. 176-179; 13 (1893) 30 (juli), pp. 182-184. Kerkhoff, F.M.L., ‘Nationaal congres voor bouwkunst (27 en 28 mei 1892)’, Bouwkundig Tijdschrift 12 (1892), pp. 22-25. Kloes, J.A. van der, ‘De Polytechnische School’, De Opmerker 30 (1895) 8 (februari), pp. 57-58. Kromhout, W., ‘Tout à l’égout’, De Opmerker 26 (1891)
46 (november), pp. 369-372; 26 (1891) 47 (november), pp. 378-380; 26 (1891) 48 (november), pp. 387-390; 26 (1891) 49 (december), pp. 395-397. Kromhout, W., Het rationalisme in Frankrijk’, Architectura 1 (1893) 1 (januari), pp. 2-3; 1 (1893) 2 (januari), pp. 5-6; 1 (1893) 3 (januari), pp. 10-11; 1 (1893) 5 (februari), pp. 18-20; 1 (1893) 6 (februari), pp. 25-27. Leliman, J.H., ‘De naamlooze vennootschap: Paleis voor Volksvlijt. Een oordeel over haar prospectus, hare prijsuitschrijving en haar gebouw’, De Opmerker 2 (1867) 2 (januari), pp. 5-6; 2 (1867) 3 (januari), pp. 9-11; 2 (1867) 4 (januari), pp. 13-15; 2 (1867) 5 (februari), pp. 17-18. Luctor, ‘De negentiende eeuw en de geschiedenis’, De Opmerker 33 (1898) 19 (mei), pp. 145-147. N.R.Ct., ‘Bouwkunst en Vriendschap, Architectura 13 (1905) 43 (oktober), pp. 390-391. Peters, C.H., ‘Kunstbeschouwing over monumentalen bruggenbouw’, Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (1899), pp. 147-158. Stuyt, J., ‘Over de gelijktijdige toepassing van steen en ijzer in onze constructiën’, Architectura 1 (1893) 19 (mei), pp. 82-84; 1 (1893) 20 (mei), pp. 85-87; 1 (1893) 21 (mei), pp.89-91; 1 (1893) 22 (juni), pp. 93-95. Weissman, A.W., ‘Reisherinneringen’, De Opmerker 34 (1899) 13 (april), pp. 99-102; 34 (1899) 15 (april), pp. 115118; 34 (1899) 16 (april), pp. 123-125; 34 (1899) 17 (april), pp. 131-135.
p. 21
LITERATUUR Dierkens-Aubry, F. en J. Vandenbreeden, Art Nouveau in België. Architectuur en interieurs, Tielt 1991. Groot, A. de, ‘Rationeel en functioneel bouwen 18401920’, in: M. Schnitker en M. Willinge (red.), Het Nieuwe Bouwen. Voorgeschiedenis, Delft 1982, pp. 23-83. Krabbe, C.P., Ambacht, Kunst, Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880), Zwolle 1998. Oosterhoff, J. (red.), Constructies van ijzer en beton. Gebouwen 1800-1940 overzicht en typologie, Delft 1988 (serie: Bouwtechniek in Nederland, deel 1). Schippers, H., ‘IJzerconstructies’, in H.W. Lintsen (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland, Zutphen 1993 (deel 3), pp. 273-300. Woud, A. van der, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst 1840-1900, Rotterdam 1997. Websites Het Parool < http://www.parool.nl/parool/nl/287/ OPMERKELIJK/article/detail/3551460/2013/11/26/Trapuit-Eiffeltoren-levert-onverwachts-tonnen-op.dhtml > (22 december 2013).
p. 22
LIJST VAN AFBEELDINGEN Afb. voorblad: Overkapping van het Centraal Station te Amsterdam, 1889, Amsterdam. Herkomst: Flickr.com < http://www.flickr.com/photos/99726907@ N05/11009275246/sizes/k/ > (30 december 2013). Afb. 1: Overkapping van de hal van het hoofdstation te Keulen, 1889, Keulen. Herkomst: F.A. Brockhaus, Brockhaus’ Konversations-Lexikon, Leipzig 1908 (deel 2). Afb. 2: Overkapping van het Centraal Station te Amsterdam, 1889, Amsterdam. Herkomst: J. Oosterhoff (red.), Constructies van ijzer en beton. Gebouwen 1800-1940 overzicht en typologie, Delft 1988 (serie: Bouwtechniek in Nederland, deel 1). Afb. 3: Overkapping van het hoofdstation van Frankfurt am Main, 1888, Frankfurt am Main. Herkomst: F.A. Brockhaus, Brockhaus’ Konversations-Lexikon, Leipzig 1908 (deel 2).