Civis Mundi Het Nederlandse dekolonisatiedrama traumatische geschiedenis
-
terugblik
op
een
Wim Couwenberg
1. Historische achtergrond Europees dekolonisatiedrama Dat op regeringsniveau zo vaak dom- en dwaasheden begaan worden, daarvan geeft de Amerikaanse historica Barbara Tuchman in haar boek The March Of Folly (1984) uit de wereldgeschiedenis veel treffende voorbeelden. Ik ben geneigd de meeste dekolonisatieprocessen na de Tweede Wereldoorlog daartoe eveneens te rekenen. 'Too late and too little', dat hebben zij veelal met elkaar gemeen. Gemeen hebben ze ook hun historische oorsprong: het verlies van de Europese hegemonie in de wereld na de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog maakt deel uit van wat historici tegenwoordig de Europese burgeroorlog van de twintigste eeuw noemen. Die begint in 1914 met de Eerste Wereldoorlog, de oercatastrofe van de twintigste eeuw, waar alle verdere ontwikkelingen in die eeuw op de een of andere manier mee samenhangen. Het naïeve liberale vooruitgangsoptimisme van de negentiende eeuw dat in die oorlog onverhoeds afknapt op een onvoorziene geweldsexplosie, herleeft daarna niettemin, wanneer op Amerikaans initiatief besloten wordt tot de oprichting van de Volkenbond. Die moest een nieuwe vreedzame wereldorde in liberale zin vestigen en zodoende voorgoed een einde maken aan oorlog als constante in de internationale betrekkingen. Daarop is van Japanse zijde ingehaakt met het voorstel om in het statuut van de Volkenbond in liberale geest ook een bepaling op te nemen, waarin alle rassen principieel gelijkwaardig verklaard worden. Dat was toen echter nog een brug te ver. Ook Amerika was daar nog niet aan toe vanwege zijn interne rassentegenstellingen. Amerika nam bij monde van president Woodrow Wilson tevens het initiatief die nieuwe liberale wereldorde te baseren op het zelfbeschikkingsrecht der volken. De proclamatie van dat recht samen met het Japanse streven naar erkenning van de gelijkwaardigheid van alle rassen heeft de ideologische grondslag gelegd, waarop in de jaren '20 van de vorige eeuw in Europese koloniale rijken, ook in Indonesië,
pagina 1 van 15 - www.civismundi.nl
nationalistische bewegingen opkwamen die de koloniale heerschappij op basis van Europese liberale beginselen gingen betwisten. Na de Tweede Wereldoorlog is dat zelfbeschikkingsrecht in het Handvest van de VN opnieuw erkend en is het door nationalistische bewegingen in Europese koloniën met succes ingezet als legitimatie van hun streven naar bevrijding uit koloniale overheersing. Toch is die bevrijding meestal nog wel met veel politieke conflicten en bloedvergieten gepaard gegaan. Koloniale mogendheden hadden grote moeite zo onverhoeds het verlies van hun koloniale machtsposities te aanvaarden. Zij reageerden daardoor te laat en in onvoldoende mate op de veranderde machtsverhoudingen in de wereld. De Europese hegemonie maakt dan plotsklaps plaats voor twee nieuwe supermachten die het bij alle fundamentele verschillen over één ding het met elkaar eens waren, namelijk hun principieel antikoloniale oriëntatie. In onderlinge concurrentie wierpen zij zich op als bondgenoten van nationale bevrijdingsbewegingen in Azië en daarna in Afrika. Die bewegingen profiteerden bovendien van het reusachtige gezags- en gezichtsverlies dat koloniale mogendheden tijdens de Japanse bezetting van hun koloniën geleden hadden. Zij genoten daarom ook veel meer steun van de bevolking dan de koloniale machtshebbers in de gaten hadden (J. Bank, 1985). Dit alles is de historische achtergrond van het Europese dekolonisatiedrama. De dekolonisatie van Nederlands-Indië was daarvan een treurig onderdeel en een traumatische ervaring, die in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis jarenlang doorgewerkt heeft. Ik zal dat kort toelichten.
2. Soevereiniteitsoverdracht en principieel verzet daartegen Die dekolonisatie is in Nederland niet begrepen en ervaren als consequentie van officieel beleden democratische beginselen, i.c. het zelfbeschikkingsrecht der volken. Dat recht paste namelijk nauwelijks in de toenmalige politieke cultuur waarop de in het interbellum dominerende christelijke coalitie een sterk stempel had gedrukt. Dat stond haaks op het nog overwegend theocratische politieke denken in christelijke, in het bijzonder protestantse partijen. Het politieke denken in protestantse partijen als de Anti Revolutionaire Partij en de Christelijk Historische Unie wortelde nog in de theocratische overtuiging van de historicus en politicus G. Groen Van Prinsterer, de geestelijke vader van de christelijk-historische of antirevolutionaire staatkunde in de Nederlandse politiek die inmiddels opgegaan is in het CDA. De geschiedenis van Europa, aldus Groen, is dankzij haar christelijk
pagina 2 van 15 - www.civismundi.nl
inspiratie meer dan enig ander werelddeel gestempeld tot Historie als Openbaring Gods. En het is dan ook daaraan dat Europa zijn superioriteit en historische voorrechten ontleent. En binnen Europa is het in de ogen van Groen Nederland dat die goddelijke uitverkiezing in het bijzonder toekomt (W. Aalders, 1977). In die partijen leefde dan ook het sterkste verzet tegen de soevereiniteitsoverdracht aan de Indonesische Republiek die door Indonesische nationalisten op 17 augustus 1945 geproclameerd was. Het meest radicaal in dat verzet was de antirevolutionaire politicus P.S. Gerbrandy, tijdens de oorlog minister-president van het Nederlandse kabinet in Londen en na de oorlog de uitgesproken woordvoerder van het Comité Handhaving Rijkseenheid. Nadat hij in 1948 lid van de Tweede Kamer was geworden, heeft hij vergeefs geprobeerd de ministers die verantwoordelijk waren voor de soevereiniteitsoverdracht, te laten vervolgen en berechten wegens ambtsmisdrijven. De Tweede Kamer kan daartoe namelijk opdracht geven (in de huidige Grondwet op grond van artikel 119). De publieke discussie daarover werd in die jaren verziekt door hevig oplaaiende en polariserende emoties en verdachtmakingen over en weer. In de grote morele verontwaardiging in Nederland over het verzet van het apartheidsbewind in ZuidAfrika tegen het opgeven van zijn machtspositie werd gemakshalve over het hoofd gezien dat Nederland zelf zijn koloniale machtspositie in het voormalige NederlandsIndië zeker niet op grond van morele overwegingen prijsgegeven heeft, maar louter en alleen vanwege veranderde internationale machtsverhoudingen, vooral de externe (i.h.b. Amerikaanse) pressie, waarvoor het uiteindelijk gezwicht is. Nederland heeft van stonde af aan grote moeite gehad het Indonesische nationalisme als gesprekspartner te aanvaarden en daarmee geleidelijk aan politieke macht te delen ter voorbereiding van een onafhankelijke Indonesische staat. Wel is het eerste naoorlogse kabinet (Schermerhorn) noodgedwongen er toe over gegaan Indonesische nationalisten als onderhandelingspartner te accepteren. Maar de soevereiniteitsoverdracht werd nog enkele jaren opgehouden door het streven Nederlandse invloed nog in zekere mate in stand te houden. Tot na 1945 heerste in Nederland namelijk de opvatting dat de eigen welvaart voornamelijk steunde op het koloniale bezit in Nederlands-Indië. Vandaar ook de toenmalige kreet: 'Indië verloren, rampspoed geboren' (H.L. Wesseling, 1995; en F. Glissenaar, 2003). Dat Nederlands-Indië deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden gold vrij algemeen als iets vanzelfsprekends. Men ging er daarbij van uit dat dat ook in het belang was van de inheemse bevolking. In de oorlog werd dat nog nadrukkelijk uitgedragen in een omvangrijke opstellenbundel onder de
pagina 3 van 15 - www.civismundi.nl
veelzeggende titel: Daar werd wat groots verricht (1941), waaraan liefst 42 prominente Nederlanders, waaronder professor Jan Tinbergen, meewerkten. Dat H. Colijn - de belangrijkste Nederlandse politicus in de jaren dertig - in 1939 in een radiotoespraak verklaarde dat het nog wel 300 jaar zou duren, voordat Nederlands-Indië geheel op eigen benen zou kunnen staan illustreert duidelijk dat men in Nederland aan het idee van een onafhankelijk Indonesië nog lang niet toe was. Uit de literatuur over het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie blijkt dat opnieuw. Dat gold ook voor meer progressief denkende Nederlanders. Ook zij vonden niet minder dat het lot van de bruine man voorlopig nog in handen moest blijven van de 'white man's burden' (L.J. Giebels, 1995, p. 265). Vandaar het weinig gelukkige, want halfslachtige en stuntelige beleid dat daarop gevolgd is als antwoord op die revolutie en het bittere en krampachtige verzet in eigen land dat eerst gebroken moest worden alvorens de Nederlandse politiek in staat was de dekolonisatie van het Koninkrijk in de Oost te aanvaarden (A. Stempels, 1950). In 1948 publiceerde J. Luning Prak, toen een bekende Nederlandse psycholoog, onder de titel De polen van het intellect, een boek waarin het stichten van koloniën nog gezien werd als positieve uiting van westerse superioriteit. In dat boek wordt ook nog onbekommerd gewag gemaakt van het veel lagere intelligentiepeil van negers - het doorsnee IQ van dit ras kon niet hoger gesteld worden dan 85, aldus Luning Prak - zonder dat dit toen tot protest of enige kritiek aanleiding gaf. Hieruit blijkt opnieuw hoe historische bepaald politieke en morele oordelen zijn. Op een symposium in 1989 over kolonisatie en dekolonisatie naar aanleiding van een themanummer van Civis Mundi daarover (nummer 2, 1989) werd door meerdere inleiders nog eens gewezen op de grote moeite van Europeanen om zich los te maken van hun koloniale verleden. De socioloog J.A.A. van Doorn signaleerde dat ook in zijn vakgebied. De politieke dekolonisatie is niet gevolgd door een dekolonisatie van het sociaal-wetenschappelijke denken. Men blijft denken vanuit het Westen: dáár liggen de beslissende criteria en normen.( J.A.A. van Doorn, 1984) Het is een stellingname die geheel in de lijn ligt van wat Edward Said daarover in zijn bekende werk Orientalism (1978) aan het licht gebracht heeft en in de daarop aansluitende postkoloniale studies. 3. Desperate en traumatische koloniale terugtocht met oorlogsmisdaden op het Nederlandse geweten als politieke erfenis De uitzending van een groot expeditieleger naar Nederlands-Indië om daar gezag
pagina 4 van 15 - www.civismundi.nl
en orde te herstellen na een drukkende en uitputtende bezettingstijd waardoor het land in een berooide toestand verkeerde, valt alleen te begrijpen in het licht van juist geschetste achtergrond. Het herstel van het Nederlandse gezag noopte bovendien tot het voeren van twee zogenaamde politiële acties, die gepaard zijn gegaan met grof geweld tegen de burgerbevolking en brute verhoormethoden, toegepast op krijgsgevangenen en verdachte burgers wat regelrecht botste op officieel beleden beginselen van oorlogsrecht. Dat is een tijdlang verdrongen. Maar op 17 januari 1969 kwam daar een einde aan Toen zond de VARA-televisie namelijk een interview uit met Indië-veteraan J. Hueting over oorlogsmisdaden, door Nederlandse militairen in de jaren 1947-1949 in Indonesië begaan. De Nederlandse regering zag zich daardoor genoodzaakt een eigen onderzoek in te stellen met de bekende Excessennota van 1970 als resultaat. Oorlogsmisdaden werden daar gepresenteerd als excessen. In het voetspoor hiervan verscheen in dat jaar tevens het boek Ontsporing van geweld van de Indië-veteranen J.A.A. van Doorn en W. Hendrix. In mei 2010 is van staatswege erkend dat in 1947 door Nederlandse militairen oorlogsmisdaden gepleegd zijn met de executie van de hele mannelijke bevolking van een Javaans dorp. Die erkenning gebeurde in een proces waarin van de staat schadevergoeding geëist werd voor nog levende weduwen. Dat werd echter afgewezen wegens verjaring van die misdaden. Van Doorn en Hendrix verklaren die ontsporing van geweld tijdens de politiële acties als uitvloeisel van de desperate wijze waarop de afgedwongen koloniale terugtocht uit Nederlands-Indië - in Indonesische ogen sinds 17 augustus 1945 de Republiek Indonesië - zich in die jaren voltrok. Die desperaatheid blijkt ook uit het feit dat de uitzending van Nederlandse militairen naar Indonesië tot augustus 1947 ongrondwettig was. De grondwetswijziging die nodig was om militairen tegen hun wil overzee te sturen, verscheen pas in het Staatsblad in de late zomer van 1947. Tegen die troepenuitzendingen bestond ook heel wat protest. Blijkens een enquête van 1946 verklaarden 41 procent van de ondervraagde mannen en 44 procent van de vrouwen zich daartegen. Tussen 1946 en 1949, het jaar van de soevereiniteitsoverdracht, zijn 4.000 Indië-weigeraars geregistreerd, van wie er 2.600 berecht en veroordeeld zijn van twee tot vijf jaar (H. Zwart, 1995). Dat in het Indië-drama ernstige beoordelingsfouten zijn gemaakt en dat binnenlands-politieke overwegingen daarbij een belangrijke rol gespeeld hebben, is uitgebreid gedocumenteerd (A. Stempels, 1950; en A. Alberts, 1968).
4. Indië wel verloren, maar rampspoed niet geboren
pagina 5 van 15 - www.civismundi.nl
Een van de negatieve resultaten van dat beleid is geweest dat de eeuwenoude belangstelling van Nederland voor Indonesië een tijdlang verkommerde en verkeerde in een rancuneuze houding tegenover Indonesië, waardoor de wetenschappelijke kennis van en interesse voor dat land snel achteruit ging. Maar sinds de jaren '70 is er weer sprake van een herlevende en groeiende belangstelling van Nederlandse zijde. Die uit zich onder andere in een grote bloei van Indonesië-studies, een keur aan Pasar Malams, de gastronomische zegetocht van de Indonesische keuken en het grote aantal Nederlanders dat jaarlijks Indonesië bezoekt. Het paternalisme van de Nederlandse ethische politiek in Nederlands-Indië vond na het gedwongen verlies ervan ook een waardige voortzetting in het paternalisme van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid met PvdA prominent Jan Pronk jarenlang als grote roerganger. De eerdergeciteerde socioloog J.A.A. van Doorn brengt die hernieuwde fascinatie voor Indonesië onder andere in verband met het nog steeds niet verwerkte trauma van het verlies van onze oude koloniale banden (J.A.A. van Doorn, 1995). Dat verlies heeft achteraf overigens niet de rampspoed gebracht die zoveel Nederlanders er aanvankelijk van vreesden. Die vrees is ondubbelzinnig weerlegd door de economische ontwikkelingen in de jaren '50 en '60. Niet alleen Nederland, maar alle voormalige koloniale mogendheden, hebben in het woelige dekolonisatietijdperk een onverwacht gunstige economische ontwikkeling beleefd. Behalve aan de Amerikaanse Marshallhulp dankte Nederland dat aan het feit dat het mede onder invloed van het koloniale machtsverlies in de wederopbouwperiode na de oorlog een nieuwe economische richting is ingeslagen, in het bijzonder door een nieuwe industrialisatiepolitiek te ontwikkelen die een belangrijke bijdrage geleverd heeft aan de modernisering van de Nederlandse economie en samenleving. Die politiek was zelfs zo succesvol dat vanwege arbeidstekorten sinds de jaren '60 veel buitenlandse werknemers naar Nederland gehaald werden. Nederland is daardoor in korte tijd van een emigratieland een immigratieland geworden en tevens een multi-etnische natie met een nieuwe integratieproblematiek die nog altijd actueel is. Met het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië is het minder goed afgelopen. Het merendeel ervan verwachtte na de soevereiniteitsoverdracht de zaken op de oude voet te kunnen voortzetten. Maar vrij spoedig bleek dat dat een grote vergissing was. De Nederlandse Nieuw-Guinea politiek verhinderde dat. Zij was een laatste krampachtige poging om het Indonesische nationalisme te frustreren. Dat geschiedde door de Papoea's een zelfbeschikkingsrecht aan te praten dat Nederland de Indonesische nationalisten zo lang ontzegd had en dat gezien de
pagina 6 van 15 - www.civismundi.nl
veranderde machtsverhoudingen in de wereld bij voorbaat tot mislukking gedoemd was. De Papoea's zijn daar uiteindelijk het slachtoffer van geworden. Van hun zelfbeschikkingsrecht is niets terecht gekomen. In 1962 zag Nederland zich opnieuw onder Amerikaanse druk (i.c. van president Kennedy) genoodzaakt ook dit laatste stukje koloniaal bezit in de Oost prijs te geven, waarna de Indonesische Republiek daar de macht volledig overgenomen heeft. De Nederlandse Nieuw-Guinea politiek heeft ook in die zin averechts gewerkt, dat zij de positie en de antikoloniale politiek van president Soekarno alleen maar versterkt heeft. Die greep die Nederlandse politiek namelijk dankbaar aan om het antikolonialistische sentiment als een van de belangrijkste nationale bindmiddelen van de jonge staat daarmee een nieuwe impuls te geven. Het Nederlandse bedrijfsleven werd in het conflict over Nieuw-Guinea/West-Irian tevens als wapen gebruikt om Nederland onder druk te zetten. Toen dat in eerste instantie niet werkte, is het Nederlandse bedrijfsleven in 1957 zonder schadevergoeding volledig genationaliseerd (H. Baudet en B.C. Carrière, 1970). Voor een overzicht van de economische en politieke gevolgen van het dekolonisatietrauma voor Nederland, verwijs ik naar de bundel Het Nederlands belang bij Indië van H. Baudet, M. Fennema, e.a. (1983).
5. Racisme en kolonialisme Racisme is na de oorlog de grootste politieke doodzonde waar men van beticht kan worden. Men associeert dat bij voorkeur met nationaal-socialisme en fascisme, hoewel dat niet klopt. Racisme heeft evenzeer te maken met kolonialisme. Getoetst aan de definitie van racisme in het anti-racismeverdrag van 1966 dat in zijn ontstaan mede een juridische afrekening was met het kolonialisme en daarmee samenhangende rassendiscriminatie, was Nederland evenals andere koloniale mogendheden in Europa tot de tweede helft van de twintigste eeuw onmiskenbaar een land met een racistische oriëntatie. Dat wordt meestal niet of onvoldoende onderkend. Generaties van Nederlandse politici koesterden jarenlang niet alleen denkbeelden die nu als racistisch gelden, maar brachten die ook krachtdadig in praktijk, inclusief een apartheidsbeleid. In het voormalige Nederlands-Indië, aldus de historicus L.J. Giebels in zijn boeiende Beel-biografie, heerste een sfeer die men niet anders omschrijven kan dan als een sfeer van apartheid. En die is daar ook de voedingsbodem geworden van het Indonesische nationalisme (L.J. Giebels, 1995, pp. 242-245). Evenals in Zuid-Afrika tijdens de apartheid diende het
pagina
7
van
15
-
www.civismundi.nl
alomtegenwoordige rassenonderscheid ook in Indië ertoe de illusie in stand te houden van de onkwetsbaarheid en onfeilbaarheid van het blanke bewind. Dat racisme kreeg in Indië ook in juridisch opzicht gestalte in een wettelijk systeem van discriminatie, dat verankerd was in art. 163 van de Indische Staatsregeling en gebaseerd op een scheiding tussen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen (Arabieren, Chinezen en Indiërs). De verschillende wetgeving naar bevolkingsgroep was wel minder rigoureus doorgevoerd dan in Zuid-Afrika, maar in hoofdzaak en in haar motieven daarmee vergelijkbaar. Zij heeft gegolden tot het einde van ons koloniale bewind. Zelfs een verlicht Leids staats- en volkenrechtsgeleerde als C. van Vollenhoven heeft zich hiertegen niet verzet (J.H.A. Logemann, 1950, pp. 27-31). De overtuiging van de superioriteit niet alleen van de blanke christelijke beschaving, maar ook van het blanke ras leefde in Nederland tot de Tweede Wereldoorlog in brede kring. Met abstracte begrippen als mensenrechten, zo stelde bijvoorbeeld in 1925 de theoloog H.H. Kuyper - zoon van Abraham Kuyper - kan men in Zuid-Afrika, waar we te maken hebben met wilden die nog op een zeer lage trap van beschaving staan, niets beginnen (G.J. Schutte, 1986, p. 62). Feit is dat het idee van de mensenrechten tot de tweede helft van de 20e eeuw vereenzelvigd is met de rechten van de westerse blanke mens. Pas na de Tweede Wereldoorlog is als reactie op de excessen van Hitler-Duitsland iedere discriminatie bij de bescherming van de mensenrechten uitgebannen dankzij de erkenning van het non-discriminatiebeginsel als internationaal rechtsprincipe (zie artt. 2 en 7 UVRM van 1948; art. 14 ECRM van 1950; en artt. 2 lid 1 en 26 BUPOverdrag van 1966). In de literatuur van Nederlandse auteurs die geboren en getogen zijn in voormalig Nederlands Indië, leeft ons koloniale verleden nog voort, doortrokken als die literatuur vaak is van heimwee naar het verloren paradijs van hun jeugd en de onschuld waarmee die auteurs toen de koloniale verhoudingen nog ondergingen. Die werden nimmer ter discussie gesteld. "Voor wie uitsluitend Nederlandse historici leest, zal het een totale verrassing zijn. Maar ons koloniale verleden heeft in dat deel van de wereld een abominabele reputatie", constateerde Rudy Kousbroek, toen hij in 1994 terugkeerde naar het land van zijn jeugd (N. Smals, 2004). Onze Nederlandse politici die nauw betrokken waren bij dat koloniale beleid en verleden, zijn daarop nooit aangesproken. Toen in 1987 op de Vrije Universiteit bijvoorbeeld de 150e geboortedag van Abraham Kuyper herdacht werd, werd met geen woord gerept over diens nauwe betrokkenheid bij ons koloniale verleden. Zoals ons slavernijverleden tot voor kort angstvallig verdrongen werd, gebeurt dat nu nog altijd met het racistische karakter van ons koloniale verleden. In zijn
pagina 8 van 15 - www.civismundi.nl
afscheidsrede eind 2003 heeft mijn oud collega J.M. de Meij (J.M. de Meij, 2004) nog eens scherp en helder uit de doeken gedaan hoeveel moeite het Nederlanders gekost heeft hun koloniale verleden en het daaraan inherente racisme onder ogen te zien. Dat geldt trouwens ook voor een land als Frankrijk. De laatste jaren heeft daar wel een heuse herinneringsoorlog (une guerre des mémoires) gewoed met de verwerking van het eigen koloniale verleden als inzet (P. Blanchard en M. Bancel, 2007). Sinds een aantal jaren is dat ook in Nederland gaande. 6. Van kolonialisme naar principieel antikolonialisme Na het moeizame, want via twee koloniale oorlogjes verlopen afscheid van onze koloniale overheersing in Nederlands-Indië en de niet minder moeizame oplossing van de Nieuw-Guinea kwestie in 1962/1963, bekeerde Nederland zich spoedig tot een principieel antikolonialisme. Dat moet ook begrepen worden als verwerking van het trauma dat het dekolonisatiedrama in Nederland teweeggebracht had. Dat antikolonialisme uitte zich in een tweetal richtingen. In 1975 leidde het tot dekolonisatie van Suriname op initiatief van de Nederlandse regering, i.c. het kabinet Den Uyl, al was daar in Nederland zelf veel kritiek op. Dat gebeurde namelijk, zo stelden critici, meer uit koloniaal schuldgevoel dan omdat Surinamers daar zelf zo'n behoefte aan hadden (D.J. van Baar, 1995). Dat koloniale schuldgevoel leidde er ook toe dat er in 1995 een controverse ontstond over de vraag of koningin Beatrix tijdens haar staatsbezoek aan Indonesië namens Nederland haar excuses aan Indonesië moest aanbieden voor 350 jaar Nederlands kolonialisme. Als uitvloeisel van dat koloniale schuldgevoel ontwikkelde zich sinds de jaren '70 voorts vanuit de samenleving een steeds fellere en radicalere stellingname tegen het apartheidsbewind in Zuid-Afrika met een economische en culturele boycot van dat land als pressiemiddelen. Dit gebeurde onder druk van een links-radicale antiapartheidsbeweging, in het bijzonder het Komitee Zuidelijk Afrika, de Antiapartheidsbeweging Nederland (AABN) en de Werkgroep Kairos en met steun van alle linkse politieke partijen, de Raad van Kerken en van anti-apartheidsgemeenten wier anti-apartheidsbeleid in 1988 gebundeld werd in de vereniging Lagere Overheden Tegen Apartheid (LOTA) (C. van Lakerveld, 1994). Op regeringsniveau werd aanvankelijk een terughoudend en voorzichtig Zuid-Afrika beleid gevoerd. Maar geleidelijk aan is dat beleid meer onder invloed geraakt van de links-radicale agitatie. Met als gevolg de opzegging van het culturele verdrag met Zuid-Afrika eind 1981 omdat dat als middel tot een kritische dialoog weinig of
pagina 9 van 15 - www.civismundi.nl
geen effect leek te sorteren; voorts unilaterale economische sancties en Nederlandse initiatieven voor multilaterale sancties tegen Zuid-Afrika; en in de jaren tachtig tenslotte een tweesporenbeleid met als doel opvoering van de internationale politieke en economische druk op Zuid-Afrika en ondersteuning van maatschappelijke ontwikkelingen in de richting van een vreedzaam hervormingsproces aldaar. "Nederland heeft het giftigste en vijandigste beleid ten opzichte van Zuid-Afrika van de hele wereld", luidde in 1977 het bittere commentaar van de Zuid-Afrikaanse minister van Buitenlandse zaken Pik Botha die toen bekend stond als 'verligt' (S. de Boer, 1999, p.353), en zich na het einde van het apartheidsbewind bij het ANC heeft aangesloten in de ijdele hoop daardoor een politieke comeback te kunnen maken. In het licht van het eigen koloniale verleden van Nederland en de moeite die we zelf gehad hebben daarmee te breken, rijst de vraag of er eigenlijk wel zoveel reden geweest is om in moreel opzicht zo hoog van de toren te blazen als van Nederlandse zijde sinds de jaren 70 gedaan is tegen de apartheid als radicale variant van Europees kolonialisme. Wat in dit verband ook opvalt is hoe snel de zo luidruchtig beleden politieke betrokkenheid bij het lot van Zuid-Afrika is teruggelopen zodra het apartheidsbewind ten val was gebracht en dus niet langer ingezet kon worden voor binnenlands-politieke doeleinden.
7. Dekolonisatieproblematiek zonder weerga Zoals Nederland geworsteld heeft met het prijsgeven van zijn oude koloniale banden met het vooroorlogse Nederlands-Indië en zich daarna bekeerd heeft tot een principieel antikolonialisme ten opzichte van de apartheid in Zuid-Afrika als restant van Europees kolonialisme, zo worstelt het ondanks zijn principieel antikoloniale oriëntatie opnieuw met zijn houding in het Israëlisch-Palestijnse conflict, dat in zekere zin vergelijkbaar is met de conflictsituatie in Zuid-Afrika tijdens de apartheid. Dat conflict is terecht gekarakteriseerd als de laatste koloniale oorlog (Fisk, 2005). Het herinnert aan het Europese kolonialisme, waarvan ontstaan en ontwikkeling van de staat Israël een laatste restant is. Het gaat hier namelijk om een koloniaal project, dat na de eerste wereldoorlog van zionistische zijde met steun van Engeland als koloniale mogendheid in Palestina in gang gezet is. De zogenaamde terugkeer van Joden uit Europa en andere delen van de wereld naar Israël is in de literatuur geïnterpreteerd als een specifieke - i.c. interne - vorm van kolonialisme en als zodanig vergelijkbaar met het interne kolonialisme in Zuid-Afrika
pagina 10 van 15 - www.civismundi.nl
onder het apartheidsbewind.(S.W. Couwenberg, 2007) Het ziet eruit als apartheid, het riekt naar apartheid, het voelt als apartheid, maar op de een of andere manier wil de wereld dat niet zien, constateert Arjan El Fassed, een Nederlander met een Palestijnse achtergrond (Arjen El Fassed, 2008). Bij een onbevangen beoordeling toont de oprichting van de exclusief joodse staat op een aantal punten, lijkt mij, onmiskenbaar grote verwantschap met het streven van Afrikaner nationalisten naar een zuiver blanke (apartheids)staat zoals dat in Zuid-Afrika sinds 1948 operationeel gemaakt is. Als westerse enclave in een niet-westerse regio en late expressie van Europees kolonialisme en in die zin ook een voorpost van westerse machtsontplooiing aldaar is Israël evenals Zuid-Afrika onder de apartheid een land geworden dat voor zijn zelfhandhaving sterk leunt op militaire suprematie. Evenals Zuid-Afrika onder de apartheid, is Israël in de ban geraakt van een nationaal veiligheidssyndroom. Daardoor is het een 'nation in war' geworden en vallen elementaire mensenrechten van Palestijnen daaraan zonodig ten offer. Israël kent alleen mensenrechten voor Joden zoals het apartheidsregime in Zuid-Afrika die alleen kent voor blanken, constateerde in de jaren zeventig al Joodse advocaten die optraden als verdedigers van Palestijnse arrestanten. Ondanks zijn antikoloniale oriëntatie als uitgangspunt verhoudt Nederland zich ten opzichte van dit laatste koloniale conflict zoals gezegd heel ambivalent. Enerzijds erkent het het recht van Palestijnen op een eigen staat (tweestatenoplossing), anderzijds steunt het Israël onvoorwaardelijk in zijn streven naar waarborging van zijn nationale veiligheid. Israël heeft echter grote moeite het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen, dus een eigen Palestijnse staat, te aanvaarden. Het ziet daarin een bedreiging van de eigen veiligheid en is met zijn jarenlange koloniale nederzettingenpolitiek geruisloos bezig een eigen, levensvatbare Palestijnse staat in feite te verijdelen. De nationale veiligheid van Israël verdraagt zich in Israëlische ogen derhalve niet met een levensvatbare Palestijnse staat. Daarmee zit de wereld opgescheept met een uitzichtloze dekolonisatieproblematiek zonder weerga.
8. Vergelijking Nederlands dekolonisatiebeleid met dat van Afrikaner leiders Tot slot is het wellicht interessant in dit verband te wijzen op enkele opmerkelijke analogieën tussen het Nederlandse dekolonisatiebeleid en de wijze waarop Afrikaner politici op de interne dekolonisatieproblematiek in Zuid-Afrika gereageerd hebben. 1. Afrikaner politici legden grote nadruk op de etnische heterogeniteit in Zuid-Afrika
pagina 11 van 15 - www.civismundi.nl
en waren daarom geporteerd voor een nieuwe politieke structuur met een sterk federale inslag. Nederland deed hetzelfde inzake Indonesië en was daarom een krachtig voorstander van een federale structuur met adequate garanties voor de zelfhandhaving en -ontplooiing der verschillende bevolkingsgroepen in Indonesië. De Indonesische Republikeinen koesterden daarentegen uit machtsoverwegingen de idee van het ene, ondeelbare volk van Indonesië en streefden op die grond naar een eenheidsstaat die een jaar na de soevereiniteitsoverdracht al gerealiseerd is. Ook het ANC in Zuid-Afrika is op grond van machtsoverwegingen gefixeerd geraakt op een unitaire politieke structuur van de post-apartheidssamenleving en vond daarvoor bij de radicale anti-apartheidsbeweging veel weerklank. Die placht in het voetspoor van het ANC in erkenning van het multi-etnische karakter van Zuid-Afrika als feitelijk gegeven slechts steun te zien aan de apartheidspolitiek (S.W. Couwenberg, 1985). Het is ANC-leider Nelson Mandela geweest die het politieke taboe daarop zelf op de helling gezet heeft. Het ANC, zo verklaarde hij in 1991, zal met die factor rekening moeten houden, zowel bij het formuleren van zijn beleid als in zijn eigen organisatiestructuur (A. Sparks, 1991). Een federale politieke structuur is er echter niet gekomen. 2. De Nederlandse koloniale politiek was in het vooroorlogse Nederlands-Indië onvoldoende bereid tot reële machtsdeling te komen door omzetting van de koloniale verhoudingen in een rijksverband waarin de vier rijksdelen: Nederland als rijk in Europa, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao zelfstandig op voet van gelijkwaardigheid zouden zijn verbonden. Na de oorlog heeft men dat alsnog geprobeerd. Maar toen was het te laat vanwege de sterk veranderde politieke machtsverhoudingen in de wereld en in Nederlands-Indië in het bijzonder (J.A. Jonkman, 1952, pp. 58-88). Mutatis mutandis was dat ook het geval met het apartheidsbewind in Zuid-Afrika. Ook dat reageerde op de snel veranderende machtsverhoudingen met een beleid dat terecht gekenmerkt is als 'too late and too little', en ''sharing' power without losing control'. 3. Nederland voelde zich geroepen tot een beschavingsmissie in Nederlands-Indië. Toen dat voor geheel Nederlands-Indië niet meer mogelijk bleek, wenste men die missie in ieder geval in Nieuw-Guinea te voltooien. In Zuid-Afrika was de apartheidsideologie eveneens gebaseerd op het idee van een beschavingsmissie: het verantwoordelijke voogdijschap ('baasskap') van blanken over zwarten. En dat idee steunde, evenals dat gold voor Nederland, op het calvinistisch-gefundeerde besef van Godswege uitverkoren te zijn tot een bijzondere roeping. 4. In Nederland leefde de overtuiging dat de buitenwereld niets begreep van de
pagina 12 van 15 - www.civismundi.nl
situatie in Nederlands-Indië. Men voelde zich hevig gefrustreerd door de antiNederlandse houding in het buitenland, in het bijzonder in Amerika. Dezelfde reactie was kenmerkend voor Afrikaner politici en hun achterban. 5. Van Nederlandse zijde werd de dekolonisatieproblematiek op sterk legalistische wijze benaderd (P.B.R. de Geus, 1984), een houding die evenzeer kenmerkend was voor Afrikaner politici. Ook zij waren sterk geneigd politiek te bedrijven vanuit een legalistische optiek. De apartheidspolitiek was daarvan een extreem voorbeeld. 6. Tijdens het dekolonisatieproces in de periode 1945-1949 raakte Nederland door zijn beleid internationaal steeds meer geïsoleerd. Dat lot onderging Zuid-Afrika tijdens de apartheid in nog veel sterkere mate. Door dit isolement en de internationale druk die daarmee gepaard ging, en uiteraard ook vanwege de feitelijke machtsverhoudingen die men niet langer kon negeren, is Nederland betrekkelijk spoedig door de knieën gegaan. De heersende Afrikaner elite in ZuidAfrika heeft zich daarentegen jarenlang tot het uiterste verzet tegen de stoomwals van het dekolonisatieproces.
Literatuur W. Aalders, Theocratie of ideologie, 1977, Uitgeverij Voorhoeve A. Alberts, Het einde van een verhouding: Indonesië en Nederland 1945-1963, 1968, Nauta reeks, Samson, Alphen aan de Rijn D.J. van Baar, De rampzalige bevrijding van Suriname, in: Intermediair, 11 augustus 1995 D.J. van Baar, Wie werkte Suriname in het moeras?, in: Intermediair, 8 december 1995 J. Bank, Exercities in vergelijkende dekolonisatie; Indonesië in Zuidoost-Azië, Nederland in West-Europa, In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 141 (1985), no: 1, Leiden, 19-35 H. Baudet, R.C. Carrière, Het Nederlands bedrijfsleven in NederlandsIndië/Indonesie 1945-1958, 1970, Maandblad Oost-West, no. 2, pp. 65-70 H. Baudet en M. Fennema, e.a., Het Nederlands belang bij Indië, 1983, Het
pagina 13 van 15 - www.civismundi.nl
Spectrum, Utrecht P. Blanchard en M. Blancel, Culture post-coloniale 1961-2006. Traces et mémoires coloniales en France , 2007 S. de Boer, Van Sharpville tot Soweto, 1999 S.W. Couwenberg, Zuid-Afrika als multi-etnische samenleving en constitutionele problematiek en de westerse politiek, Civis Mundi, 2, 1985 S.W. Couwenberg, Israël en het apartheidbewind: een vergelijking, Internationale Spectator, 1, 2007 J.A.A. van Doorn, Indische Lessen, Nederland en de koloniale ervaring, 1995, Bert Bakker, Amsterdam J.A.A. van Doorn, De moeizame dekolonisatie van sociale wetenschappen, NRC Handelsblad, 11 oktober 1984 Arjen El Fassed, Niet iedereen kan stenen gooien, 2008 F. Fisk, The Great War for Civilisation. The Conquest of the Middle-East, London 2005 P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guineakwestie, aspecten van buitenlands beleid en militaire macht, 1984 L.J. Giebels Beel, Van vazal tot onderkoning, 1995, SDU Uitgeverij, Den Haag F. Glissenaar, Indië verloren, rampspoed geboren, 2003, Verloren B.V., Hilversum J. Jonkman, Nederland en de Indonesische Republiek, in G. Ruygers (red.), Socialisme in de branding, 1952 J.H.A. Logemann, Het staatsrecht van Indonesië, 1950 J.M. de Meij, Geen daden, maar woorden, 2004 G.J. Schutte, Nederland en de Afrikaners, 1986 N. Smals, Heimwee naar Indië. Nederlandse auteurs over het land van hun jeugd, Streven, 1, 2004
pagina 14 van 15 - www.civismundi.nl
J. Sparks, Alleen N. Mandela kan zo'n hachelijke uitspraak doen, NRC Handelsblad, 22 oktober, 1991 A. Stempels, Parlementaire geschiedenis van het Indonesische vraagstuk, 1950, De Arbeiderspers, Amsterdam H.L. Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren, 1995, Ooievaar Pockethouse H. Zwart, Er waren er die niet gingen, vijftien eeuwen straf voor Indonesiërweigeraars, 1995, Stichting Solidariteit
pagina 15 van 15 - www.civismundi.nl