SV
PRIJS 30 CENT
Het Merkteeken van het Beest EEN TIJDWOORD DOOR
L. H. V. d. MEIJDEN Dienaar des Woords by de Chr. Geref. KerK
TWEEDE HERZIENE DRUK
UITGEVER A. QROOTENDORST Jr
WÖHRDEN
J
Het Merkteeken van het Beest
EEN TIJDWOORD DOOR
Ds. L. hl. v. d. MEIDEIN Dienaar des W o o r d s bij de Chr. Geref. Kerk
TWEEDE HERZIENE DRUK
1928 A. G R 0 0 T E N D 0 R 5 T Jr. —
Uitgever WOERDEN
E n het maakt, dat het aan allen, kleinen en grooten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteeken geeft aan hunne rechterhand of aan hunne voorhoofden. Openb. 13 : 16
Bij den eersten druk schreven we: L. S. De Jongel. en Jonged.vereen mijner
gemeente
besloten
geen
jaarfeest te houden vanwege de ernstige tijden. Zij verzochten mij op de gewone jaarvergadering der vereenigingen een rede uit te spreken, aan welk verzoek ik gaarne voldeed. Op vriendelijk en dringend verlangen geef ik dit woord in druk. 't Is een eenvoudig woord, gesproken tot jongelingen en jongedochters, die dagelijks verkeeren onder de zuigende machten des ongeloofs. Gebiede de Heere Zijnen onmisbaren zegen er over, opdat velen door de werking des Heiligen Geestes in Christus Jezus meer dan overwinnaars worden mogen. Enschede, 5 April 1915.
L. H. v. d. M E I D E N .
Bij een tweeden druk hebben we dit op te merken: binds 1915 is «
er veel gebeurd, al is Gods W o o r d niet veranderd. W i j hebben, toen tot ons het verzoek kwam om een tweeden druk van dit woord te doen verschijnen, deze rede geheel herzien. Onveranderd verschijnt dit woord dus niet. Gebiede de Heere ook nu er Zijh zegen over. s-Gravenhage, 12 October 1928,
L. H. v. d. M E I D E N .
HET MERKTEEKEN VAN HET
BEEST.
Er is eene antithese in het leven der menschheid. De eene mensch neemt stelling tegenover den anderen. Dat is de openbaring der antithese van de duisternis tegen het Licht, van den dood tegen het Leven, van het zaad der slang tegen het Z a a d c!er vrouw, van satan tegen Christus. De antithese zal blijven en, naar de leer der Heilige Schrift, in het laatste der dagen steeds duidelijker openbaar worden. Satan zal de worsteling volhouden tot „het bittere einde" toe. Alle middelen zal hij in het werk stellen om de menschheid te verleiden. Daartoe zal hij zelfs het werk van Christus en den Heiligen Geest trachten na te bootsen. En onder Gods toelating zal hij het ver brengen. Toch komt zijn einde! Als hij alle krachten van dit aardsche leven, zoo hoog als mogelijk is, zal opgezweept hebben; als hij alle gaven en schatten zal gebruikt hebben; als hij geen middel onbeproefd gelaten zal hebben om de Kerk des Heeren te verwoesten, dan zal Christus hem werpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Zijn einde is ook het einde van al zijne onderdanen, van al de leden der ongeloovige gemeenschap. Zij, die het merkteeken dier gemeenschap dragen, worden dan met satan eeuwig gepijnigd. De triumf van den Christus zal dan voor aller oog schitterend openbaar worden. Heerlijk zal die openbaring zijn voor Zijne volgelingen, die de groote verdrukking door moesten! Eeuwig zullen zij met Hem heerschen! Eeuwig zullen zij deelen in de volle heerlijkheid! Meer dan overwinnaars worden zij bevonden! Op al deze dingen willen wij u in deze ure nader wijzen, als wij tot u spreken over: ,,Het Merkteeken van het Beest." Satan is niet oorspronkelijk; hij is de vader der leugenen; geen waarheid is in hem. Satan bootst na. 't Laat zich dus wel verklaren, dat men in den helschen driebond, (de draak, de antichrist en de valsche profeet) een nabootsing van de heilige Drieëenheid gezien heeft. Nu kunnen wij met deze voorstelling winst doen, al moeten we met vergelijkingen voorzichtig zijn. Het beest dat zijn kracht van den draak heeft en den valschen profeet in zijn dienst heeft, heeft zijn schare van onderdanen. Die onderdanen dragen een merkteeken. In dit merkteeken zag men de caricatuur van den doop. 1) Zie de verklaring der Openb. van Dr. de Moor. Laten w e slechts eenmaal naar dit werk heen m o g e n wijzen, al zouden we het meermalen moeten doen. 1 i ;<{
Niet aan het beest is de overwinning; het zal drinken den drinkbeker des toorns. De overwinning is aan Christus. En in Hem zullen de zijnen meer dan overwinnaars zijn. Welgelukzalig allen, die de merkteekenen dragen van den grooten Koning; zij zullen eeuwig met Hem triumfeeren. *
*
*
W i j gelooven allen met het hart, en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, 't Welk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en eene zeer overvloedige Fontein aller goeden. (Art. 1 onzer belijdenis). Kort, maar heerlijk worden in dit artikel de volmaaktheden des Heeren ons beschreven. Satans toeleg is daartegenover een schijnbaar gelijke grootheid te stellen. Hij wordt genoemd de groote roode draak, de oude slang, die de wereld verleidt, Openb. 12 : 3, 9. Als eene groote monsterachtige slang, als een roode draak wordt hij geteekend, omdat hij machtig, listig en bloeddorstig is. Hij wordt voorgesteld met zeven hoofden vanwege zijne groote listigheid. Uit het getal zeven, het getal der volmaaktheid, blijkt, dat hij er naar streeft Gode evengelijk te zijn. Op zijne zeven hoofden heeft hij zeven koninklijke hoeden. Welbewust is hij overste der wereld, Joh. 1 2 : 3 1 . En als zoodanig is hij machtig, want hij draagt tien hoornen. Niet gering is de invloed, welken hij in de wereld en op de menschheid oefent. E n waartoe gebruikt hij deze macht? Het Kind, dat geboren zou worden te Bethlehem, wilde hij verslinden. Maar 't is hem niet gelukt. Christus is als overwinnaar ten hemel gevaren en heeft den satan overwonnen. Een jubelzang is toen door de hemelingen aangeheven. Hierover is hij woedend. Daarbij weet hij, dat hem een poel des vuurs wacht en dat hem maar een kleine tijd gegeven is om zijn satanischen haat bot te vieren. Dit prikkelt hem tot bitteren wrok; dit doet hem gloeiend blaken van satanische verwoesting. Kon hij Christus niet overwinnen, hij zal dan de volgelingen van Christus, het kleine kuddeke, aanvallen en verdrukken zoo pijnlijk en wreed, als hem mogelijk is, Openb. 12 : 5—18. Als een brieschende leeuw zal hij omgaan, zoekende wien hij zou kunnen verslinden, ware het mogelijk ook de uitverkorenen, 1 Petr. 5 : 8; Hebr. 13 : 22. In onzen tijd zien wij satan's list- en machtsopenbaring op allerlei wijze. Veel te weinig wordt het opgemerkt, dat hij rond gaat om te verslinden, te verderven. Als we m a a r eenigszins een open oog voor deze dingen hebben, moet onze ziel huiveren. En Gods kinderen weten ook uit hun eigen leven welk een verderver, verleider en verwoester hij is.
Satan gaat rond om te verderven. Hij zoekt de volken hoe langer hoe meer te verblinden. Christus' Kerk spreekt van den Redder, den Verlosser, den Leidsman en Leeraar. Satan ziet en inspireert. Zijn volgelingen moeten misleid. Hij zal een hoofd, een heerscher, een wereldleeraar en -redder geven; hij zal — zoo ge wilt — den Christus nabootsen. V a n den Christus belijden de geloovigen: ,,Wij belijden, dat God de belofte, die Hij den oudvaderen gedaan had door den mond Zijner heilige Profeten, volbracht heeft, zendende Zijnen eigen, eenig geboren en eeuwigen Zoon in de wereld, ten tijde door Hem bestemd, Dewelke eens dienstknechts gestaltenisse aangenomen heeft en den mensch gelijk geworden is, waarachtiglijk aannemende eene ware menschelijke natuur, met al hare zwakheden, uitgenomen de zonde. W i j gelooven, dat God, Die volkomen barmhartig en rechtvaardig is, Zijnen Zoon gezonden heeft om aan te nemen de natuur, in welke de ongehoorzaamheid begaan was; om iii haar te voldoen en te dragen de straf der zonden door Zijn zeer bitter lijden en sterven. Zoo heeft dan God Zijne rechtvaardigheid bewezen tegen Zijnen Zoon, als Hij onze zonden op Hem gelegd heeft; en heeft uitgestort Zijne goedheid en barmhartigheid over ons, die schuldig en der verdoemenis waardig waren, voor ons gevende Zijnen Zoon in den dood, door een zeer volkomene liefde, en Hem opwekkende tot onze rechtvaardigmaking, opdat wij door Hem zouden hebben de onsterfelijkheid en het eeuwige leven. (Art. 18 Geloofsbelijdenis). Gelijk de Heilige Schrift spreekt van den Zoon des Vaders, zoo spreekt zij ook van den zoon des verderfs. Er zal eene incarnatie, eene vleeschwording van satanische machten geopenbaard worden. Satan zal in eenen varen, gelijk hij eens in Judas voer. Die eene, die mensch der zonde, die zoon des verderfs, zal de antichrist zijn. In hem zullen al de antichristelijke geesten vereenigd zijn en hun hoogtepunt bereiken. Hij zal geheel tot satans beschikking staan. Door hem zal satan zich tegen Christus stellen. Dr. Hepp schrijft in zijn bekend boek over den antichrist: De duivel doet zijn invloed op ieder Adams kind gelden. Hij baant zich een weg tot zijn ziel. Hij fluistert, lokt, dringt, stuwt in het binnenste van elk mensch. M a a r in den antichrist zal hij dat in verhoogde mate doen. In hem zal hij zijn werking tot het uiterste opvoeren. De antichrist wordt in Openbaring 13 geteekend. Daar blijkt duidelijk, dat zijne openbaring vreeselijk zal zijn. In dit hoofdstuk lezen wij van een beest, dat opkomt uit de zee, dus opkomt uit het leven der volkeren. Johannes ziet een beest. De antichrist een beest. Dat beest heeft veel overeenkomst met den draak, den duivel,
want het heeft evenals de draak zeven hoofden en tien hoornen. Op de tien hoornen draagt het tien koninklijke hoeden. Dit beest heeft dus, evenals de draak, een volheid van macht. Zijn overeenkomst met den draak bewijst zijn satanisch karakter. Dat het zijne koninklijke hoeden op de hoornen en niet op de hoofden draagt, wil waarschijnlijk zeggen, dat satan door den antichrist niet persoonlijk op den voorgrond treedt, maar dat hij in hem de booze machten zal concentreeren. Die machten zullen godslasterlijk zijn want de namen van godslastering staan op de hoeden geschreven. Die machten zijn vreeselijk. Dat blijkt duidelijk uit de gedaante van het beest. Als een pardel, een tijgerachtig dier, is het bloeddorstig en sluw. Gemakkelijk bespringt het zijn prooi. Als een beer kan het vlug loopen en behendig klimmen. Als een leeuw zal het schrik aanjagen, 't Komt uit het water op en gaat naar het land. 't Is dus zoowel in het water als op het land thuis. Schijnbaar is er dus geen ontkoming aan zijne macht. W e l wordt een van zijne hoofden doodelijk gewond, zoodat zijn macht gebroken schijnt. Vermoedelijk wordt hier bedoeld, dat satan het sterven en de opstanding van Christus heeft willen nabootsen, Openb. 13 : 12. Zeker is het, dat de geheele aarde zich over het beest verwondert, Openb. 13 : 3. 't Beest weet volle bewondering te verwekken, 't W o r d t aangebeden over de geheele aarde, hoewel het op de meest vreeselijke wijze God lastert. Opmerkelijk is, dat we lezen: en de draak gaf hem zijn kracht en zijnen troon en groote macht, Openb. 13 : 2. Al de macht ontleent het beest dus aan den draak. De draak heeft hierdoor ten volle over het beest te beschikken. Dat we hier te denken hebben aan de incarnatie der satanische macht is heel goed mogelijk. Paulus schrijft aan de gemeente te Thessalonica: dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of ve'rschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. Dat u niemand verleide op eenigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij en dat geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertoonende dat hij God is. 2 Thess. 2 : 2—5. „Daarom staat er ook", schrijft Dr. Hepp in zijn genoemd boek, „dat de toekomst, de verschijning, het optreden van den zondemensch is naar de energie, de werking des satans. Daardoor zal hij kunnen ontwikkelen kracht, teekenen, leugenwonderen, goddelooze verleiding. 2 Thess. 2 : 9—10. De draak gaf hem zijn kracht (dus niet zijn wezen, natuur) en zijn troon en groote macht. De antichrist wordt volledig toegerust om, ware het mogelijk, de Gemeente van Jezus te verdelgen. De duivel zal hem bezielen. De antichrist komt uit de volkerenzee op. Hij is geen product
van historische ontwikkeling van één enkel volk, maar hij zal liet ontmoetingspunt van de evolutielijnen aller natiën vormen. De hooggeloofde cultuur zal als haar lievelingszoon eenmaal baren den wettelooze. Hij zal al de vruchten van beschaving voor het grijpen hebben", zegt Dr. Hepp. Dit moet ons dringen de dingen van onzen tijd recht te bezien. Als ge let op bioscoop en concert, op de sportverdwazing, op de verheerlijking van de cultuur, dan moet ge goed weten, dat dit niet los van den antichrist staat. Laten we voorzichtig wezen en niet meedoen om talloos veel onder de „gemeene gratie' onder te brengen, wat zuiver het werk van den antichrist is. Satan is listig; in Edens hof toonde hij het en nog steeds gaat hij voort zijn slangengif uit te spuwen. De antichrist zal het record slaan in het sportleven als in het gebruik van de occulte machten; in staatsmanskunst enz. zal hij zijns gelijke niet gehad hebben. M a a r die antichrist met al zijn gaven en krachten wordt een beest genoemd. , Dat is teekenend. Die cultuur noemt, meent dikwerf beschaving te zeggen, maar moet meest verdorvenheid uitspreken. W a a r het cultuurleven het hoogst zich openbaart, is dikwerf de meest innerlijke verwording en verdorvenheid. vSpreekt men niet van ,,den beestmensch". Welnu, bij al de cultuurontwikkeling, welke de antichrist openbaren zal, zullen we ,,de grootst mogelijke innerlijke verdorvenheid' (Hepp) vinden. Met al die gaven, en in die vreeselijke verdorvenheid, zal hij zich stellen tegen den Christus. Daartoe bezielt satan hem. En huiveren we nu reeds als we lezen, waarmede sommige dichters en proza-schrijvers het papier bevuilen, hoe zal dan de kleine kudde van Christus huiveren, als de zoon des verderfs zich ten volle openbaart. Gelukkig kan zij moed houden, want satan is overwonnen. Dit is ons dus wel duidelijk dat satan in den antichrist al zijn macht zal concentreeren. V a n Christus lezen we dat Hij is het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Zijne zelfstandigheid, Hebr. 1 : 3. In zekeren zin kunnen we zeggen, dat de antichrist het uitgedrukte beeld des satans is. Dit is zeker: gelijk de Vader Zijn grootste liefde geopenbaard heeft in de zending van Zijnen Zoon, zoo zal de satan zijn felsten haat openbaren in de openbaring van den zoon des verderfs. t Spreekt wel van zelf, dat satan zal zorgen, dat de antichrist eene gemeente heeft. Belijden de volgelingen van den Christus: wij gelooven dat er is eene eenige katholieke of algemeene Kerk, dewelke is een hei-
lige vergadering der ware christgeloovigen, alle hunne zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewasschen zijnde door Zijn bloed en geheiligd, verzegeld door den Heiligen Geest (art. 27), satan weet ook dit werk na te bootsen. De Vader en de Zoon bewerken de volmaking der Kerk door den Heiligen Geest, Die met den Vader en den Zoon één in wezen en alzoo ook eeuwig en heilig is. Onder bijzondere teekenen is Hij op den Pinksterdag uitgestort. Zijn werk is levend maken. Hij wederbaart; Hij vernieuwt de harten en werkt alzoo van binnen uit. Hij verheerlijkt Christus door de weldaden van Hem den verkorenen deelachtig te maken. Hij vertroost daarmede het verdrukte kuddeke. In aanbidding zinken dan de volgelingen van Jezus voor Hem neer, vooral als ze door de verzegeling des Geestes de zekerheid des geloofs genieten. Zoo weet de Heilige Geest de Kerk te bearbeiden tot verheerlijking van God. Ook dit tracht de satan na te bootsen. W e lezen van een beest, dat opkomt uit de aarde, Openb. 13 : 11—18. Dit beest is de valsche profeet; het is aardsch, niet hemelsch. Aan al het hoogere leven is het gespeend. Het zal spreken als de draak. „Dit maakt hem zoo boven mate gevaarlijk." (Hepp) Satan verleidde eens door spreken. De valsche profeet zal „lijmen en vleien en den dienst van den antichrist met zoet vibreerend stemgeluid aanprijzen. Dan weder zal hij vlijmen en wonden en brullen, als ware hij van heilige verontwaardiging vervuld. Hij zal met het fijn gesponnen betoog van advocaat des duivels den antichrist tegen alle aanvallen verdedigen", schrijft Dr. Hepp. Z o o werkt de draak door den valschen profeet, den helschen advocaat. Die profeet zal de antichristelijke gemeente bijeenhouden. Geleidelijk zal de macht van dit satanische wpzen openbaar worden, gelijk het gewas des velds geleidelijk opwast. Hierin zal het dus de werking des Heiligen Geestes in Zijn geleidelijke werking nabootsen. De macht van het beest moge groot wezen, de macht des Geestes is almacht, 't Beest heeft slechts twee hoornen en zeven is het getal der volmaaktheid. De hoornen zijn lamshoornen, wat zeggen wil dat het beest in den Geest van Christus wil optreden. Zijn taal maakt het openbaar. Het spreekt als de draak, 't Sist als de slang. Zoo deed de duivel reeds in het paradijs. Z o o doet hij nog. Schijnbaar is zijn spreken zacht als olie. Schijnbaar is het lieflijk. Maar 't is een verleidelijk spreken, een spreken uit de hel. De inhoud van het woord is vergiftigend, geinspireerd door den duivel. Evenals Gods Geest bidders maakt, weet ook dit beest dit te doen. Het weet de inwoners der aarde te doen knielen voor het eerste beest, wiens doodelijke wonde genezen is. Om zijn woord kracht bij te zetten, doet het groote teekenen. Het doet vuur van den hemel afkomen. Het wil dus het Pinkstervuur nabootsen. Geestdrift en bezieling wil het onder de aanbidders verwekken. Toch is zijn werking duivelsch. Hij weet de inwoners
der aarde door zijn groote teekenen te verleiden om een beeld te maken voor het eerste beest. Dan ontvangt het macht om het beeld leven te geven; een nabootsing dus van de levendmakende werking des Heiligen Geestes. De groote gemeenschap des ongeloofs schaart zich dus om het beeld en knielt voor het beest, voor den antichrist. In die gemeenschap zijn armen en rijken, kleinen en grooten opgenomen. Een ieder ontvangt een kenteeken. En wie dit merkteeken niet draagt, wordt uitgeworpen en, als het kan, gedood. Zoo hebben we u dan des satans nabootsing kort geschetst. Het duivelsche is in elk opzicht duidelijk. In het beest, dat uit de aarde opkomt, wordt ons de valsche profeet en zóó des satans armzalige nabootsing van den Heiligen Geest geteekend. De werking van het beest is de werking van den geest des satans. En waar satan al de booze machten concentreert in den antichrist, is de werking van het beest, ook de werking van den geest van den antichrist. De vrucht dier werking wordt openbaar in de groote gemeenschap des ongeloofs. Vreeselijk is het dus een lid dier gemeenschap te zijn. Gelukkig zijn ze te herkennen. W a a r a a n ? Aan het merkteeken, dat het beest aan de leden der ongeloovige gemeenschap geeft, een merkteeken, dat wij kunnen noemen: ,,de caricatuur van den heiligen doop". *
*
*
Als wij gedoopt worden in den Naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons God de Vader, zooals ons doopsformulier zegt, dat Hij met ons een eeUwig verbond der genade opricht, ons tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed verzorgen, en alle kwaad van ons weren of te onzen beste keeren wil. En als wij in den Naam des Zoons gedoopt worden, zoo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wascht in Zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap Zijns doods en Zijner wederopstanding inlijvende, alzoo dat wij van al onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden. Desgelijks als wij gedoopt worden in den Naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij bij ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeeigenende; hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassching onzer zonden en de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld "worden. Is dan het uiterlijk waterbad de afwassching der zonde zelve? Neen, want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden, lezen we in vr. en antwoord 72 van onzen Heidelberger. En waartoe zijn de dragers van het teeken des Doops verplicht? „Overmits in alle verbonden twee deelen begrepen zijn, zoo worden wij ook weder van God door den Doop vermaand en verplicht
tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk, dat wij dezen eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur dooden, en in een nieuw godzalig leven wandelen, gelijk ons Doopsformulier het ons beschrijft. Prachtig hebben onze vaderen dit alles gezegd. Het uiterlijk teeken te dragen, is niet genoeg. W e moeten wedergeboren worden. En die wedergeboorte openbaart zich in een liefhebben van God met het gansche hart; in een verlaten van de wereld en in een dooding der oude natuur. Die gewasschen zijn door Jezus' bloed en door den Geest van Christus geleid worden, openbaren dit in een nieuwe gehoorzaamheid. Zij zijn levende lidmaten van Christus' Kerk. Hun is de doop een zegel en ongetwijfeld getuigenis, dat zij een eeuwig verbond der genade met God hebben. Geen wonder, dat de satan — de aap van God, gelijk Luther hem noemde — ook dit teeken heeft nagebootst. V a n het beest, dat uit de aarde opkomt, lezen we: en het maakt dat het aan allen, kleinen en grooten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteeken geeft aan hunne rechterhand of aan hunne voorhoofden, Openb. 13 : 16. Gelijk de christenen geteekend zijn door den Doop, waarmerkt dit beest de volgelingen van den antichrist door zijn merkteeken. Dit teeken kunnen we noemen de caricatuur van den Heiligen Doop. Waarin dit teeken bestaat, wordt niet gezegd. ,Etymologisch spreekt het van een teeken door krassen, of indrukken bewerkt. Het kan bestaan in een bepaalden handdruk, in het behooren tot een zekere vereeniging, corporatie, bond enz. en het bezitten van bepaalde certificaten." Maar vast staat wel, dat het een teeken is, waardoor de dragers er van gewaarmerkt zijn als aanbidders van het beest. Dit behoeven we niet in twijfel te trekken. Vreeselijk is het zóó gemerkt te zijn. De dragers ontvangen het teeken der ongeloovige gemeenschap aan het voorhoofd en aan de rechterhand. Hun denken niet alleen, maar ook hun doen wordt beïnvloed door den geest van satan. Heel hun geestelijk leven wordt geïnspireerd door den geest van den antichrist. Al hunne daden kenmerken hen als leden der ongeloovige gemeenschap. Zij weten dit teeken te dragen en kunnen het tevens bij elkander zien. Niemand wordt tot de ongeloovige gemeenschap toegelaten zonder dit teeken. W i e dit teeken mist, wordt geboycot. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tusschen rijken en armen, vrijen en dienstknechten. W i e het teeken mist kan zelfs niet koopen of verkoopen, d.w.z. hij kan geen zaken doen; men duldt hem niet in het maatschappelijk verkeer, de banden der gemeenschap breekt men met hem af, hij wordt een pariah (uitgestootene) onder zijn medeburgers, door allen en bij alles uitgebannen en verstooten. Dies
wordt hem alzoo het leven onmogelijk gemaakt, dat hij sterven moet. Z o o doet men beide: èn rechtstreeks èn zijdelings dooden, wie het beest en zijn beeld niet aanbidden. De bedoeling van deze woorden wordt ons duidelijk, wanneer wij op het werken van antichristelijke trusts, unions, bonden en vakvereenigingen onze opmerkzaamheid richten, wier streven meermalen blijkt te zijn om de respectieve (in aanmerking komende) niet aangeslotenen tot aansluiting te dwingen, ook door zoo volledig mogelijke lock out (uitsluiting). In „Cijfers en (1928) Feiten" de bekende gids, lazen we dat in Wüttenberg (Stiermarken, Oostenrijk) een staking is geproclameerd, omdat daar een arbeider was in dienst genomen, die lid was van een niet-socialistische vakorganisatie. De Socialistische Arbeiterszeitung verdedigt deze tvrannie. Teeken des tijds! W i e straks het merkteeken van het Beest niet draagt, zal niet kunnen koopen of verkoopen. „Rood of geen brood", dit zal straks meer de leuze worden in het kamp der vijanden. Die uitsluiting spreekt duidelijk. Dit streven zal» zich uitbreiden, 't Blijkt in onzen socialen tijd duidelijk genoeg. En wanneer nu de onderscheidene trusts, unions enz. zich verbinden, dan is het duidelijk voor ieder dat het een gemeenschap is over de geheele aarde, een ongeloovige gemeenschap, waarin, gelijk als bij de Kerk van Christus, armen en rijken, dienstbaren en vrijen vertegenwoordigd zijn, allen dragend hetzelfde teeken, allen bezield door éénen geest. Door welken geest deze gemeenschap geïnspireerd wordt is ons reeds duidelijk geworden. De namen van godslastering op de koninklijke hoeden prediken dit klaar, 't Is de geest die zich stelt tegenover den Geest van God. Hieraan kent gij den Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God; en alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God niet. maar dit is de geest van den antichrist, welken geest ge gehoord hebt, dat komen zal, en is nu aireede in de wereld. Gelooft daarom niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn, Joh. 4 : 1—3. Deze gemeenschap stelt zich dus tegen den Christus; en het merkteeken, dat de leden dragen, is duidelijk zichtbaar aan de voorhoofden en op de rechterhanden. Geheel hun levensopenbaring kenmerkt hen als dragers van dit teeken. W i e de dragers zijn van dit merkteeken, is dus niet moeilijk na te gaan. Dat alle werelddienaars dit teeken dragen, spreekt van zelf. W i j rekenen er ook onder de aanhangers der moderne theologie. Zij erkennen den Christus niet als „den waarachtigen God en het eeuwige leven". Velen gaan zoo ver, dat zij leeren, dat ieder mensch zijn god in zich heeft en daardoor kenner der waarheid is. Zij loochenen het wezenlijk onderscheid tusschen God en mensch. Voor dezulken is er ook geen grenspaal tusschen zondaar en Zaligmaker. De verlossing is een zedelijk streven om zijn leven
zoo te maken, dat het een zegen is voor de wereld. In die poging ligt eigen verlossing tevens. *) Onder de dragers van dit merkteeken rekenen wij alle aanbidders van de nieuwe richting in de Nederlandsche letterkunde. Wij bedoelen, de godslasterlijke richting door mannen als Willem Kloos e.a. voorgestaan. Dat de aanbidders van genoemde richting in de Nederlandsche belletrie dragers zijn van het merkteeken van het beest, blijkt duidelijk uit een sonnet van den heer Kloos, dat aldus begint': ,,Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, en zit in 't binnenste van mijn ziel ten troon Over mij-zelf en 't al, naar rijksgeboon V a n eigen strijd en zege, uit eigen krachten. — En als een heir van donker-wilde machten Joelt aan mij op en valt terug, gevloon Voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.' Verder dragen dit merkteeken al de revolutionnaire staatslieden, die zich vinden kunnen in dit woord van den Franschen minister Viviani: „ M e t een machtig gebaar hebben wij daar in den hemel lichten uitgedoofd, die niet weer aan zullen gaan." Zij hebben den Christus als Koning verworpen en buigen zich alleen voor de macht van den mensch, die geïnspireerd wordt door den geest van satan. Evenzoo behooren de socialisten tot de dragers van het merkteeken. Zij willen de menschheid verlossen uit de diepte der menschelijke hel (het lijden onder het kapitalisme) door een verlossing der menschen. Met den Christus is gebroken. De namen van godslastering dragen zij op hunne hoeden. Aan hunne hoofden en aan hunne handen is het merkteeken duidelijk te zien. Theosophisten 2 ) en spiritisten, Mormonen en verder alle leden der ongeloovige vereenigingen enz. dragen dit merkteeken. Duidelijk is dit voor ieder, die geleid wordt door den Heiligen Geest. Alle valsche kerkgenootschappen zijn eveneens met dit teeken gemerkt. Dat de Roomsche kerk hierin niet vrij uitgaat, staat vast voor allen, die met onze vaderen belijden, dat de mis in den grond 1) Wie hier meer van wil weten, leze het b o e k van M a u r o ; „666, Het getal d e s m e n s c h e n " . J. H. Kok, K a m p e n . 2) „ D e theosofie m o g e zich, door een beroep op s o m m i g e bijbelteksten, die uit het verband gerukt worden, een christelijk kleedje om de s c h o u d e r s werpen, zij is en blijft een antipode van het Christendom. Zij is niets a n d e r s dan een herleving van de g n o s i s , welke door de christelijke kerk, en met recht, heftig bestreden is, o m d a t zij den s l a g a d e r van het Christendom ( z o n d e en g e n a d e ) tracht door te snijden." D s . J . H. L a n d w e h r . „ H a n d b o e k der K e r k g e s c h . "
niet anders is dan een verloochening der eenige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en eene vervloekte afgoderij. (Heidelb. Catech. antw. 80). G e bemerkt wel, dat de schare groot is, welke dit merkteeken draagt. En ontroert niet ons hart als we onder die dragers zoovelen zien, die dit merkteeken aan hunne voorhoofden dragen naast het teeken des Doops? Vooral in de fabriekssteden is het getal dier dragers schreiend groot! Ge kunt ze dagelijks ontmoeten, jongelingen en jongedochters, die kwamen uit kleine dorpen en aldaar vaak de beste catechisanten waren, doch nu gebroken hebben met den dienst van Christus. Het hooge loon lokte hen naar de groote steden. Doch daar kwamen zij in aanraking met het beest der aarde. Z o o gewoon trad het op. Z o o zoet kon het spreken. Wie merkte eenig kwaad? En — zoo begon men toe te geven — waarom kon men geen christen zijn en tevens met de socialistische beweging meedoen? Helaas! toen was de eerste stap op den weg des verderfs gezet. De vloek der zonde dreef hen verder. Het beest bearbeidde ze langzaam aan, wist ze te bewerken tot aanbidders van het beeld. Niet gemakkelijk ging het. 't W a s ook geen geringe zaak: Christus verwerpen en kiezen voor Barabbas. Telkens vermaande hunne conscientie: „Zult ge dan uw Koning kruisigen!" M a a r eindelijk overwon toch het beest. Toen gaven zij Jezus over, opdat Hij gekruisigd zou worden en Barabbas lieten zij los. Ach! in hun blindheid bemerkten ze niet, dat Jezus de Verlosser en Bar-abbas een... moordenaar is. Christen-ouders mochten dan ook wel eens meer bedenken, in welke verleidende kringen zij hunne kinderen brengen. Het vele geld, dat verdiend kan worden, kan zeer zeker in groote huisgezinnen goed gebruikt worden. Maar moeten daarvoor de zielen der kinderen worden geofferd? Is het niet treurig, dat vele kinderen geen uur mogen verzuimen om geregeld ter catechisatie te komen? Hebben de ouders op de vraag: „of gij niet beloofd en u voorneemt, deze kinderen, als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn.... in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen", voor het aangezicht van een Drieëenip God geen „ja geantwoord? Ik weet wel, dat niemand zijn kinderen kan zalig maken of kan bewaren, maar ik weet ook, dat de ouders verantwoordelijk blijven voor hunne daden. En vele verbondskinderen kwamen, middelijkerwijze, door de ontrouw der ouders tot openlijke verwerping van den Christus; zij dragen nu duidelijk het merkteeken van het beest. Zoover kwam het met u, jongelingen en jongedochters der gemeente nog niet. Maar zijt gij niet meer in gevaar? Zijt ge tegen deze booze machten zóó gewapend, dat ge niet tot dien, absoluten val kunt komen? Dan alleen, wanneer ge, naar het schoone Doopsformulier, het verbond der genade hebt ingewilligd door de werking des Heiligen Geestes; wanneer ge, geleid door dien Geest, den eenigen God liefhebt van ganscher harte, van ganscher ziele.
van gansche gemoede en met alle krachten; wanneer ge de wereld verlaten hebt en door Gods kracht uw oude natuur leerdet dooden. Maar, indien ge met innerlijk vermaak luistert naar de taal van het beest uit de aarde; wanneer uw godsdienst vorm, plicht of gewoonte is; wanneer uw hart meer uitgaat naar aardsche grootheid dan naar den liefdedienst van Christus, weet dan, dat het beest bezig is u te teekenen en dat allen die door Gods Geest geleid worden dit bemerken. W e e t toch, dat zijn vuur, vuur uit de hel is; dat zijn geestdrift satanisch is en dat zijn zoete taal het sissen is van de slang. Hoort toch naar het W o o r d van God, dat zoo duidelijk zegt, dat zij, die door den Geest van God geleid worden, Zijne kinderen zijn. En Zijne kinderen lasteren toch niet Zijnen Naam en stellen zich toch niet tegenover den Christus? Onderzoekt daarom het W o o r d van God ernstig, opdat ge de openbaring van het beest duidelijker leert kennen. Onderzoekt dat W o o r d biddend. Zij gedurig uwe bede tot den Heiligen Geest: Maak in U w W o o r d mijn gang en treden vast. Opdat ik mij niet van U w paan moog' keeren. De Heilige Geest leidt in de waarheid en doet de waarheid verstaan. Smeekt Hem daarom gedurig: ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van U w e wet, Ps. 119 : 18. Vergeet bij dit alles ook niet, dat de Heere geen ledig aanschouwer is van het kwaad. Op Zijn tijd zal Hij wrake oefenen over de afvalligen. Ge weet uit uwe belijdenis, dat Hij over de zonde schrikkelijk toornt en door een rechtvaardig oordeel de zonde met het hoogste, dat is met de eeuwige straf, aan lichaam en ziel straft. God schenkt een beker des toorns in voor de dragers van het merkteeken. Schrikkelijk is het dezen, te moeten drinken. *
*
*
In den hof Gethsemané viel Jezus op Zijn aangezicht en bad, zeggende: ,,Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt." En in zwaren strijd zijnde bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk groote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen, Matth. 26 : 39, Luk. 22 : 44. Z w a a r viel het Hem dezen drinkbeker te drinken. De beker was gevuld met den vloek des Heeren over de zonde der menschheid; met den toorn Gods, geopenbaard over de ongerechtigheid van de kinderen der ongehoorzaamheid, met den dood, de bezoldiging der zonde; met al de lisven en aanvechtingen des satans. Deze drinkbeker is gedronken door den Middelaar Gods en der menschen. Noodig was dit, om het verkoren volk te redden uit de diepte der hel. Maar hoe ontzettend het was dezen beker te drinken, ledig te drinken tot den laatsten droppel toe, bleek op Golgotha toen Jezus met een groote
stem uitriep: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Dat lijden is nooit naar waarde te beschrijven. Hij draagt den vloek der verdoemenis, die bestaat in het verlaten zijn van God. Al de helsche angsten en smarten, die de verdoemden eeuwig in de hel lijden moeten, droeg Jezus. Gods toorn wordt geheel en ongemengd over Hem ontlast. Hij is verlaten van God, want de bezoldiging der zonde in haar volle werkelijkheid, ontvangt Hij. In de drie-urige duisternis lijdt Hij, verlaten van Zijn God, de helsche verdoemenis. In die ure kan Hij klagen: „ O , dood'lijk uur! W a t hitte doet Mij branden! Mijn hart is week, en smelt in d' ingewanden, Als was voor t vuur." Jezus leedt echter als Borg. Met Jesaja mag Gods volk getuigen: „ D e straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem. De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen!" W a a r Jezus zoo zwaar lijden moest om Zijn volk te verlossen, zullen daar Zijn verwerpers vrij uitgaan? Voorzeker neen! Satan weet dit wel, maar dit juist verzwijgt hij. Wij weten echter uit Gods W o o r d , dat den dragers van het merkteeken een bittere beker wacht. Reeds op aarde wacht hun lijden. De Heere giet over de dragers van het merkteeken de fiolen Zijns toorns uit. Hij doet dat door Zijne engelen. „ E n de eerste ging heen en goot zijn fiool uit op de aarde, en er werd een kwaad en boos gezweer aan de menschen, die het merkteeken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden, Openb. 1 6 : 2 v.v. Door vreeselijke ziekten zullen ze worden getroffen. En als we verder lezen dan bemerken we, dat de Heere de zee herscheppen zal in een bloedbad en dat de wateren der fonteinen en rivieren eveneens in bloed zullen veranderd worden. De zon, die zoo lieflijk over de menschheid opging zal zóó op hen branden dat ze verhit worden met groote hitte. Toch bekeeren zij zich niet, maar blijven God lasteren. Dan zal God het rijk der duisternis in zijn hartader treffen. De vijfde engel moet zijn fiool op den troon van het beest uitgieten. Z o o verschrikkelijk zal dit zijn voor de dragers van het merkteeken, dat zij hunne tongen kauwen van pijn. Maar zij verharden hun hart en bekeeren zich niet. En als de Heere dan in Zijn toorn de wateren uitdroogt, zal de zoogenaamde satanische drieëenheid zich in al haar duivelsche macht openbaren. Al de krachten worden geconcentreerd tot den laatsten krijg. Doch dan komt de laatste engel, en het einde komt onder groote teekenen en zware plagen. Het beest wordt gegrepen en de valsche profeet, die de teekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteeken van het beest ontvangen hadden en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend
geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brand. En die het merkteeken draagt, zal drinken uit den wijn des toorns Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid en zij hebben geen rust dag en nacht. Zij zijn in de hitte des vuurs, dat de tegenstanders verslindt. Met vlammend vuur doet God wrake over de dragers van dit merkteeken. Een schat des toorns hebben zij vergaderd. God zal daarom die schat Zijns toorns over de goddeloozen openbaren. Is dit alles geen bewijs genoeg, dat de drinkbeker des toorns schrikkelijk is. Ongemengde toorn is ingeschonken. Eeuwig zullen ze verstooten zijn van God. Eeuwig zullen ze straf lijden in de hel. W a t Christus droeg, moeten zij eeuwig dragen. In de hel is de groote ongeloovige gemeenschap volkomen. Daar zijn al de dragers van het merkteeken bijeen. Niemand van hen zal in den hemel kunnen komen, Openb. 21 : 27. Eeuwig zullen ze de helsche verdoemenis dragen. De worm sterft niet. Het vuur wordt niet uitgebluscht. De beker wordt nooit ledig. En in welken kring der hel ze ook worden geworpen, overal is het — naar een karakteristiek woord van een hoog begaafden schrijver in onzen tijd — buitenstenste duisternis, overal is het een dorst zonder lafenis, een vloek zonder zegen, een verlatenheid zonder verademing, — het Golgotha der verlorenen, waar een straf gedragen wordt, die geen vrede aanbrengt. 2 ) Dit laatste is juist het vreeselijkste van alles. Er is geen bekeering meer mogelijk! Eeuwig gaat de rook hunner pijniging op. Lafenis en verkwikking wordt daar niet meer aangeboden. Geen rijke kan zijn vinger in het water doopen om zijn tong te verkoelen (Luk. 16 : 24), om zijn smarten in hef midden der vlammen eenigszins te lenigen. De zondaar zal zich daar geheel bedrogen zien. En de boodschap des Evangelies, die den rijkdom der genade in Christus Jezus verkondigde, wordt niet meer gehoord. Terecht is dan ook eens opgemerkt, dat het lijden niet te beschrijven is al waren al de zandkorrels schrijvers, al de grashalmen pennen en al het water der zeeën inkt. Zulk een beker met ongemengden toorn schenkt de Heere voor de dragers van het merkteeken in. Zij allen moeten dien drinken. Juist in die ure, als zij meenen den beker, gevuld met de geneugten dezer aarde, te kunnen ledigen, wordt de beker des toorns hen aan de lippen gezet. W é é hun, die den Christus verwerpen, en het beeld van den antichrist aanbidden! W é é hun, die door den Geest Gods niet geleid worden, maar door den geest van satan worden gemerkt! 1) Openb. 1 9 : 2 0 . Openb. 1 4 : 9 — 1 1 . Kom. 2 : 5. Rom 1 : 16. 2 ) D s . J. J. K n a p Czn.
Hebr. 1 0 : 2 7 — 3 1 . 2 T h e s .
1:8
W é é hun, die den Bar-abbasgeest over zich loslaten en den Koning aller koningen verwerpen! Zullen we zekerheid hebben, dat wij dezen drinkbeker niet zullen drinken, dan moeten we door Gods Geest herboren zijn. Zonder wedergeboorte komt niemand in het rijk van Christus, Joh. 3 : 3. Door de zonde hebben we den dood verdiend en zijn we van God verstooten geworden. De levensgemeenschap ligt in Adam verbroken. W e moeten dus weer in de levensgemeenschap met God gebracht worden, zullen we het leven bezitten, dat blijft tot in eeuwigheid. Gods Geest maakt levend. Hij brengt door het zaligmakend geloof den zondaar in gemeenschap met Christus. Denzulken worden de weldaden, door Christus verworven, toegerekend. In Christus zijn ze dan rechtvaardig voor God en erfgenamen des eeuwigen levens. Door 't geloof worden deze zegeningen omhelsd en genoten. Door 't geloof wordt Christus gekend als Hij Zich aan de zielen Zijner kinderen openbaart. De kracht van Christus openbaren zij in het verlaten der wereld. Het geluid des Geestes wordt geopenbaard in een belijdenis van eigen doemwaardigheid en onmacht en in het roemen van de vrije genade Gods en Zijn eeywige onveranderlijke liefde, geopenbaard in Christus Jezus, bewezen aan hen. In Christus hebben ze dus alles. Hij is hun daarom dierbaarder dan iets. Hun pelgrimslied luidt: Meer dan goud en diamanten, Is mijn ziele Jezus waard. Zonder Hem geen stervensvreugde, Zonder Hem geen troost op aard'. De eenige troost is Hem toe te behooren. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Hij bewaart getrouw en veilig. Hij verlost uit alle geweld des duivels. In Hem zijn ze geborgen voor tijd en eeuwigheid. In Zijn kracht strijden ze. Door Zijn kracht zullen ze overwinnen. Dat is hun troost onder het lijden. Dat is hun kracht onder het strijden. Meer dan overwinnaars zullen ze bevonden worden in Hem, Die hen heeft lief gehad. *
*
*
De geloovigen weten dat zij in de wereld verdrukking zullen hebben. Jezus Zelf heeft het hun gezegd, Joh. 16 : 33. Zij weten dus, dat ze verdrukking te wachten hebben van degenen, die het merkteeken van het beest dragen. Allen, die het merkteeken van het beest niet dragen, worden immers uitgestooten. Zij zullen ten slotte niet meer kunnen koopen of verkoopen, Openb. 13 : 17. Al de dragers van het merkteeken zullen zich nauw aaneensluiten.
Bij contract zullen ze overeenkomen, dat niemand handel kan drijven, dan die in hunne gemeenschap is opgenomen. Het leven voor de geloovigen is dan zoo goed als onmogelijk. W i e niet gedood wordt, zal van honger moeten sterven. W i e het beest niet aanbidt en het merkteeken niet draagt, moet uitgeroeid worden van de aarde. Z o o zal de heerlijkheid van satans rijk eerst recht uitkomen! Daarom spant hij alle krachten samen om dat doel te bereiken. En hij heeft het al ver gebracht. Uit vele kringen zijn de geloovigen reeds uitgestooten. 't W o r d t bijna onmogelijk voor een kind des Heeren arbeid te vinden, waaraan geen Zondagswerk verbonden is. In vele kringen steekt het ongeloof zijn kop zoo driest omhoog, dat de geloovige er onmogelijk kan verkeeren. Vele geloovige jongelingen krijgen de beste betrekkingen niet, omdat ze het merkteeken van het beest missen. Zoo is het nu reeds. Scherper nog zou het uitsluitingssysteem uitkomen, als de geloovigen zich niet zoo dikwerf aan de omstandigheden aanpasten. De grenzen verflauwen. De wereldgelijkvormigheid neemt hand over hand toe. Het onderscheid tusschen degenen, die den Heere vreezen en Hem smaden, komt te weinig uit. De dragers van het merkteeken zullen zich steeds stouter gaan openbaren. Zij zullen het niet alleen, wat de hoofdzaak betreft, eens zijn over de godsdienstige vraagstukken, maar ook over de economische. Zij zullen voor elke waar de prijzen vaststellen en tevens bepalen, wie het recht van koop en verkoop heeft. Een ieder, die met de groote bewegingen in onzen socialen tijd eenigszins bekend is, weet, dat geheel het sociale leven daarop aanstuurt. Eenmaal zal de groote ongeloovige gemeenschap tot stand gekomen zijn. Dan zullen de dragers vgn het merkteeken zich bij contract verbinden, gelijk ze nu in den geest verbonden zijn. Dan breekt de bangste tijd aan voor Gods volk. Om der uitverkorenen wil zullen de dagen verkort worden, want anders zouden ze het niet dragen kunnen. Zullen er dan toch nog overwinnaars gevonden worden? Zullen er toch nog staan blijven tegenover de macht van het beest en de vijandschap der dragers van het teeken? Ongetwijfeld! W^ie zij zijn? Zij zijn de volgelingen van Christus, de levende lidmaten der Kerk. En waaraan zijn zij te kennen? Onze Belijdenis zegt zoo schoon: „ E n aangaande degenen, die van de Kerk zijn, die kan men kennen uit de merkteekenen der Christenen; te weten, uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende den eenigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen, den waren God en hunnen naaste liefhebben, niet afwijken
noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vleesch kruisigen met zijn werken, N. G. B. Art. 29. Zij houden stand tegenover de macht van het beest. Niet in eigen kracht. Zij worden bewaard in de kracht Gods; 1 Petr. 1 : 5 . In die kracht zullen ze overwinnen. Hoe zwaar de verdrukking ook moge wezen, omkomen zullen ze niet. Christus, hun Koning draagt hen. Hij houdt ze in Zijne almachtige hand. Onder Zijne wijze en genadige besturing zullen alle dingen medewerken ten goede. Niets zal hen kunnen rukken uit Zijne hand. Zij jubelen met den grooten kruisgezant: W i e zal ons scheiden van de liefde van Christus? verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezjas, onzen Heere; Rom. 8 : 35—39. In die kracht trekken ze op. En onder 't schild van hun Koning zingen ze in 't geloof: Zijn machtig arm beschermt de vromen, En redt hun zielen van den dood. Hij zal hen nimmer om doen komen, In duren tijd of hongersnood. In de grootste smarten, Blijven onze harten In den Heere gerust, 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heeten, Al mijn hoop en lust. Meer dan overwinnaars zullen ze bevonden worden in Christus Jezus hun Koning. W e l zullen ze ten bloede toe in Zijn kracht moeten strijden. W e l zullen ze de groote verdrukking door moeten, maar overwinnen zullen ze! En wanneer dan den dragers van het merkteeken de beker des toorns aan de lippen gezet wordt, krijgen zij de citers Gods om den Heere groot te maken voor Zijne liefde. Of daar grond voor is? Johannes heeft het op Patmos in den geest gezien. Hij zag een glazen zee met vuur gemengd, en hen die de overwinning hadden van het beest, en van zijn beeld, en van zijn merkteeken en van het getal zijns naams, welke stonden aan de glazen zee; en zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: groot en wonderlijk zijn U w e werken,
Heere, Gij almachtige God! rechtvaardig en waarachtig zijn Uwe wegen, Gij Koning der heiligen; Openb. 1 5 : 2 , 3. Hier worden de geloovigen beschreven. Zij zijn voor Johannes' oog in de triumfeerende Kerk. Zij staan aan de glazen zee. Zij zijn ingegaan door het Borgwerk van Christus. Z e zijn gewasschen in Zijn bloed; gereinigd door Zijnen Geest en alzoo volkomen heilig. Zij hebben door genade den satanischen driebond overwonnen. In 't vuur, dat in de zee te zien is, kunnen ze aanschouwen, uit welk een nood en dood ze gered zijn. De glazen zee toch beeldt de heiligheid in volmaakten zin af, en het vuur den toorn Gods. In de volmaaktheid beseffen ze recht, wat die toorn Gods inhoudt. Zij hebben overwonnen. Zij zijn verlost! In Christus Jezus, van Gode geworden tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en verlossing. W e l k een stof om den Heere groot te maken! Onder begeleiding der citers zingen ze het lied van Mozes en het Lam. Zij bezingen de verlossing der geheele Kerk, den triumf over den satanischen driebond. Die overwinning blijkt ook uit een andere uitspraak van Gods Woord. Johannes ziet de zielen der geloovigen op tronen. En welker zielen zijn het? De zielen dergenen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus Christus en om het W o o r d Gods, en die het Beest en zijn beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteeken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hunne hand; en zij leefden en heerschten als koningen met Christus, Openb. 20 : 4. t Zijn dus weer degenen, die het merkteeken missen. Veel hebben ze geleden. Vele geloovigen werden zelfs martelaren. M a a r allen overwonnen. Allen deelen in de heerlijkheid. Allen leven en heerschen met Christus. Meer dan overwinnaars zijn ze. « In Christus, Die hen liefhad. Eeuwig zullen ze in die vreugde deelen. Z e zijn in een plaats, waar geen zonde meer inkomt. Daar is geen dood, geen rouw, geen moeite meer. Daar zijn al de tranen van hunne oogen afgewischt; Openb. 21 : 4. Daar deelen ze in 't eeuwig, zalig hemelleven. Daar huppelen ze van zielevreugde, omdat ze hun wensch verkregen hebben. En waar zij zijn, zullen allen komen, wier namen geschreven staan in het Boek des Levens; wier voorhoofden niet geteekend zijn met het merkteeken van het beest. Zullen wij er ook komen? Alleen wanneer we den satanischen driebond overwinnen. In Gods kracht kan dit. M a a r dan hebben we noodig, dat we door God getrokken worden met koorden der liefde uit de zuigende machten des verderfs; dan moeten we Christus als onzen Koning leeren kennen, vreezen en aanbidden; dan moeten we door Gods Geest levend gemaakt zijn en gedurig met Zijn olie overgoten worden. Dan
hioeten we de merkteekenen der levende lidmaten van Christus Kerk dragen. *
*
*
W e mogen niet van elkander scheiden aleer we nader onderzocht hebben of wij de merkteekenen der geloovigen dragen. Onze belijdenis noemt allereerst het geloof. Natuurlijk bedoelt zij het echte geloof, door den Heiligen Geest gewerkt. Dat geloof leert, in diepe, geheiligde kennis, afzien om zich zelf, van eigen werk en vertrouwen op Christus alleen. Dat geloof vernedert zich met een tollenaar, slaat zich met hem op de borst en bidt ernstiglijk om genade. Denk over dit geloof niet gering, want dit is alleen bij den wedergeborene. Een tweede teeken is het aannemen van den eenigen Zaligmaker Jezus Christus. Dit is geen aannemen zooals de historische geloovigen doen. Maar die het merkteeken recht dragen, hebben eigen ellende en verdoemelijkheid voor God recht leeren kennen; zij zaten in banden van den dood in hun gevangenis. Doch Christus verscheen; Hij, "Die gevangenen vrijheid schenkt en aan hun ellende denkt. Hij heeft hen gered; zij werden verlost. Hij bood Zich aan; zij hebben omhelsd, zich geheel op hem verlaten, steunende op hun Liefste. Een derde teeken is: de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen. Dit is het leven der ware bekeering. Ge kunt zien dat het christenen zijn. In de wereld, in huis, op het kantoor en in de werkplaats, overal is het te zien. „Die man is naar den hemel", zeide een socialist bij het graf van een godzaligen leeraar. Hij had gezien, dat die man het merkteeken des geloofs droeg. Zien ze het bij ons ook? ,,God liefhebben bovenal en den naaste als zichzelf", dat is ook een merkteeken. Dat is het teeken van het nieuwe leven, van het leven, de liefde uit God. Die liefde leert voor den vijand te bidden, te sterven. Zalige, rijke liefde. Als die liefde gemist wordt is al ons doen op zijn best een klinkend metaal gelijk. In deze dingen wijken ze niet af. Christenen zijn beginselmenschen in den heerlijken zin van het Woord. 't Zijn geen dwarrelgeesten; geen slappelingen; geen ijdele zwervers. Zij leeren het vleesch kruisigen. Zij worden der wereld gekruist. Zij worden dood voor de wereld en het vleesch. Zij leeren Christus leven. Hun hart en oog is voor Hem open. Onder Zijne vanen leeren ze strijden. In eigen kracht vallen ze; in Zijne kracht zijn ze meer dan overwinnaars. W i e in de kracht des Heeren leert strijden, verstaat eigen
önmacht en eigen onwil. W i e de wapenen in Christus kracht leert aanvatten en richten tegen den satanischen driebond belijdt gaarne, dat hij van nature een dienaar of dienares dier zoogenaamde drieëenheid is. W i e in Christus door God als een goddelooze gerechtvaardigd werd en nu uit dankbaarheid voor zijn Koning wil leven, zal erkennen tegen een Drieëenig God gezondigd te hebben en verzoening met dien God van noode te hebben. En wie in dat zaligmakend geloof deelt; wie onder de banieren van Christus strijdt, zal eigen zwakheid telkens dieper bewust worden door den Geest des V a d e r s en des Zoons. Door dezen Geest zullen ze, strijdend en worstelend, gedurig zuchten: „Bescherm ons in den bangen tijd V a n zielsverzoeking en van strijd; Laat nooit den boozen vijand toe, Dat hij ons eenig hinder doe." Mussolini heeft de hoogste orde ontvangen en heet nu „neef des Konings" en heeft altoos toegang tot Zijne majesteit. Deze orde heet de „Annuntiata-orde". Dr. Gunning herinnerde hieraan in Pniël en zegt, dat Mussolini, als hij den gouden keten, waaraan de orde bevestigd is, omdoet, onbelemmerd de paleiswacht passeeren kan. Als de koning de orde ziet, groet hij heel vriendelijk. Gods kind draagt ook een orde, waardoor hij een vrijen toegang heeft tot den troon des Heeren; als de Koning die orde ziet wordt hij geholpen ten allen tijde. Met dat merkteeken om den hals aan den band des geloofs trekken Gods kinderen op. Door genade bekwaamd strijden ze teg^n het beest met zijn aanhang. Door genade zullen ze overwinnen; meer dan overwinnaars zullen ze zijn in hun dierbaren Koning. Hier overwinnaars. Straks gekroonden. W a n t als zij met die „Annuntiata-orde des geloofs" komen aan de poorten van het eeuwig paleis, zal de Koning ze vriendelijk begroeten. Dat is uw toekomst volk Gods. Die orde is bij u; die orde is te zien in uw geloof; in uw tollenaarsgebed, in uw weenen aan Jezus voet, in uw liefde tot Hem. welke ge met Petrus uitspreekt, in uw steunen op uw Liefste. Nu zijt ge nog in den strijd; vaak ook in vreeze. Als gij in 't eind het krijgskleed los moogt maken, U w brekend oog niet meer op 't strijdperk ziet; En g' naar Gods beeld, U w Vader moogt ontwaken, Dan is U w strijd geëindigd — eerder niet. 1).
O s . Verhoef.