Jezus
TNT Post Port betaald TNT POST Port betaald PAYS-BAS
de Vriend van Jong en Oud
*ISRAËL in de profetie v/h oude - nieuwe testament.
ADRES ONTVANGER
* Ziekte v/d Egyptenaren. * Het beest sprak als de draak.
24
Van de Redaktie
Jezus de Vriend van Jong en Oud
Voor u ligt een tijdschrift, dat wordt uitgegeven door leken binnen de zevendedagsadventistengemeenschap, die zending bedrijven, boeken drukken en uitgeven. Dit tijdschrift komt vier keer per jaar uit. Elk nummer heeft een aantal rubrieken:
Wij naderen opnieuw het einde van het jaar. Het is een moment om even stil te staan en terug te kijken. Hoe is ons leven geweest op geestelijk gebied. Zijn wij vooruit gegaan? Hebben we meer belangstelling voor Gods Woord gekregen? Is ons vertrouwen in Hem gegroeid? Paulus keek terug op zijn leven, maar ook vooruit en hij schreef het volgende: “Eén ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.” Ook wij mogen het nieuwe jaar beginnen met het ernstige voornemen dat onze geestelijke weg vooruit zal zijn, steeds hoger. Wij als redactie wensen u Gods rijke zegen voor 2010.
* Het verlossingsplan * Leerstellingen * Profetie * Gezondheid (dit kan in een medische of een sociale context zijn) * Bijbel en Wetenschap * Kerkgeschiedenis * Het kinderhoekje Het doel is dat wij ons voorbereiden op de wederkomst van de Heer.
Marian Pel en Wim Wiggers.
redaktie:
Marian Pel Wim Wiggers
Inhoudsopgaven ► Israël in de profetie van het oude en nieuwe testament ► Gedachten van de berg der zaligsprekingen Deel 9 - De geestelijke strekking van de wet ► De tabernakel en zijn dienst Deel 3 (Exodus 25-40 en Liviticus 4 en 16) ► En het beest sprak als de draak ► Het kleine mysterie en de schepping Een doorbraak ► Ziekten van de Egyptenaren - deel 2 ► Kinderverhaal... Een onverwachte oogst ► Boekenlijst
Mocht deze uitgave u aanstaan, dan is het mogelijk een bijdrage te leveren door een bedrag te storten op:
3 9
Giro 13 82 569 t.n.v. De Ellen G.White Stichting
14 17
zodat er uitbreiding van dit blad mogelijk is. --De Ellen G.White stichting. postbus 87 4630 AB Hoogerheide Tel. 0164-616564
24 27 30 32
Namens de redaktie Jezus de Vriend van Jong en Oud
2
ISRAËL IN DE PROFETIE VAN HET OUDE EN HET NIEUWE TESTAMENT
De nieuwtestamentische gemeente neemt de plaats in van Israël. Jezus geeft dat als volgt weer in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters. “Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging buitenlands. Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze. Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem
buiten de wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren. Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de
Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. (En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.) En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden.” Matteüs 21:33-46 Jezus spreekt hier duidelijk taal. “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” Matteüs 21:43 De Joden begrepen precies wat Hij zei en hadden maar één antwoord: Dat nooit! Zie Lucas 20:16-19. Het Joodse volk stootte zich aan de steen des aanstoots en als natie werden zij vermorzeld bij de val van Jeruzalem. Het Koninkrijk Gods is gegeven aan een ander volk, de kerk en zij draagt vrucht in de gehele wereld. Jezus rept hier met geen woord over een herstel van de Joodse natie in een nabije of verre toekomst, als een vervulling van de profetie. In Daniël 9: 24-27 vinden wij de profetie van de zeventig weken over het volk Israël. De Statenvertaling schrijft: “Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen en om de on-
Jezus de Vriend van Jong en Oud
3
gerechtigheid te verzoenen en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en de profeet te verzegelen en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Weet dan en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen weer gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn; en een volk van de vorst, dat komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vast besloten verwoestingen. En hij zal velen het verbond versterken, één week; en in de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden; en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vast besloten zijnde, zal uitgestort worden over de verwoeste.” Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad. En in die zeventig weken zou de * overtreding afgesloten worden, * de zonde verzegeld worden, * de ongerechtigheid verzoend worden, * een eeuwige gerechtig- heid aangebracht wor- den, * het gezicht en de profeet verzegeld worden, * de heiligheid der heiligheden gezalfd worden.
Dit zijn de dingen die plaatsvonden door Jezus. “Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven” (Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde éénmaal gestorven. Sv.). Romeinen 6:10. “...na de reiniging der zonden (door Zichzelf. Sv.) tot stand gebracht te hebben,…” Hebreeën 1:3. “…en Hij is een verzoening voor onze zonden…” 1 Johannes 2:2. “…die is overgeleverd om onze overtredingen (zonden. Sv.) en opgewekt om onze rechtvaardiging.” Romeinen 4:25. “…dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden.” Lucas 24:44. “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom” (een bedienaar van het heiligdom. Sv.) Hebreeën 8:1-2. De zeventig weken leiden naar het hoogtepunt van het verlossingsplan; de dood van Christus aan het kruis, de opstanding en de dienst in een nieuw, hemels heiligdom. De uitdrukking ‘heiligheid der heiligheden’ heeft volgens de commentaren en woordenboeken nooit betrekking op personen maar alleen op heilige plaatsen of voorwerpen. De zalving van een nieuw heiligdom betekende dus een nieuwe dienst. De Hebreeënbrief is alleen aan dit onderwerp gewijd. De profeet Daniël zegt verder: “Weet dan en versta: vanaf het Jezus de Vriend van Jong en Oud
4
ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde (tot op de Messias. Sv.), een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang…” Daniël 9:25. Het bevel om Jeruzalem te herbouwen en de stad te herstellen werd uitgevaardigd in 457 v.Chr. Vanaf 457 v.Chr. tot aan de Messias, waren het 69 weken, of 69 x 7=483 jaren; dan komt men in het jaar 27 n.Chr. (Het jaar nul bestaat niet, van 1 v.Chr. gaat men naar 1 n.Chr.) Jezus was toen 30 jaar oud. Dit was het jaar dat Hij werd gedoopt door Johannes de Doper en gezalfd door de Heilige Geest. “En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen Hem is;…En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden;…” Daniël 9:26-27. De Statenvertaling schrijft: “En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn…En Hij zal velen het verbond versterken één week, en in de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden;…” Na zijn doop zou Jezus, 3 1/2 jaar later, gedood worden. Op dat moment zou Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden. De rituele tempeldienst zou niet meer gelden voor God. Het voorhangsel scheurde van boven naar beneden en de blik van de nieuwsgierige kon doordringen in het heilige der heiligen. De priester die het avondoffer wilde brengen liet van schrik zijn mes vallen en liet het
offerdier los zodat het ontkwam. Schaduw en werkelijkheid ontmoetten elkaar in de dood van de Heiland. Zeven jaar later (na 27 n.Chr.) in 34 n.Chr. werd Stefanus gedood en kwam er een grote vervolging waardoor de volgelingen van Jezus overal verstrooid werden. Zo kwam het evangelie in Samaria. Vanaf dat moment worden heidenen ingelijfd in de gemeente van God. De speciale week om het verbond te versterken, in het bijzonder voor het Joodse volk, was voorbij. Aan het begin van deze jaar/week had Jezus hen nog verboden om naar de heidenen of de Samaritanen om te zien. Nu werden zij gezonden. De Joden hadden zelf het zilveren koord verbroken. Van nu af aan zou het Koninkrijk Gods gegeven worden aan een volk dat vruchten daarvan zou brengen. De profetie van Daniël 9 zegt dat er een vorst zou komen die stad en heiligdom zou verwoesten en die vorst zou in een overstroming omkomen. Dat waren de Romeinen die Jeruzalem verwoestten
en die zelf in de volksverhuizing (een overstroming) ten onder zouden gaan. Daarop zou een verwoester komen tot het einde toe. Dit was het pausdom dat door de val van Rome de mogelijkheid kreeg om zich te ontwikkelen. Over de verwoesting van de tempel zegt Jezus: “Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” Matteüs 23:38. De Statenvertaling schrijft hier: “Zie, uw huis wordt u woest gelaten.” De dood van de Messias en de korte periode van verkondiging van het evangelie, uitsluitend aan de Joden, die daarop volgde, verzegelde hun genadetijd als volk, als natie. Voor God was het nu tot een eind gekomen. Maar zelfs dan nog heeft God geen haast met de voltrekking van het vonnis. Hij wacht nog bijna veertig jaar. “…en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.” Lucas 21:24 “Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de Jezus de Vriend van Jong en Oud
5
heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.” Openbaring 11:2 Sommigen personen denken dat de tijden der heidenen vervuld zijn toen de Joodse staat in 1967 Jeruzalem heroverde. Anderen menen dat dit in de toekomst gebeuren zal daar de huidige Joden in de nieuwtestamentische betekenis van het woord nog steeds heidenen zijn. Hoe dan ook, het algemeen aanvaarde idee is dat de tijden der heidenen een periode is voor de heidenen, die gevolgd zal worden door een speciale genadetijd voor de Joden. Maar de context in Lucas 21 evenals de profetie in Openbaring 11:2 verbindt de tijden der heidenen en het vertrappen van Jeruzalem met de 1260 jaren en de tijd van vervolging door het pausdom. Openbaring 11:2 zegt: ‘zij (de heidenen) zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. Tweeënveertig maanden zijn 1260 dagen en dat is weer een tijd, tijden en een halve tijd. De tijden der heidenen zijn dus de tijd, tijden en een halve tijd van het pausdom. Dat komt overeen met de profetie in Lucas 21. Drie keer is er een verslag van de rede van Jezus over de laatste dingen, nl. in Matteüs 24, Marcus 13 en Lucas 21. Drie keer wordt er gesproken over een vervolging en direct na de vervolging over tekenen in zon, maan en sterren. Al deze dingen gebeurden rond 1798. “Maar in die dagen, na de verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven. En de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen.” Marcus 13:24-25
“…en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen (volken. Sv.), en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn. En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren,…” Lucas 21:24-25 Matteüs spreekt over ‘dagen’ der verdrukking, evenals Marcus. Lucas spreekt over ‘tijden’ der verdrukking. Zo spreekt de Bijbel over de 1260 jaren pauselijke overheersing, van 538-1798. * Daniël 7:25: ‘een tijd en tijden en een halve tijd’ * Daniël 12:7: ‘een bestem de tijd, bestemde tijden en een helft (Sv.)’ * Openbaring 11:2: ‘twee ën veertig maanden lang’ * Openbaring 11:3: ‘twaalf honderd zestig dagen lang’ * Openbaring 12:6: ‘twaalf honderd zestig dagen’ * Openbaring 12:14: ‘een tijd en tijden en een halve tijd’ * Openbaring 13:5: ‘twee- ën veertig maanden’
Eindconclusie: De tijden der heidenen waarover gesproken wordt in Lucas 21 zijn geen profetie over het Joodse volk noch over de Joodse natie, maar een profetie die de tijd van de pauselijke opperheerschappij aangeeft. De heilige stad, het Jeruzalem dat vertreden wordt, zijn de ware kinderen Gods die het hemelse Jeruzalem tot moeder hebben. “Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.” Galaten 4:26 Evenals het pausdom een grote stad is die ook wel Babylon genoemd wordt, zo is ook de gemeente Gods een stad, de stad Jeruzalem. De apostel Paulus geeft ons in Romeinen 11 een profetie over de volheid der heidenen. Deze profetie wordt in evangelische kringen algemeen beschouwd als een aanwijzing naar de bekering van de Joden, in die zin, dat het Joodse volk weer een plaats in zal nemen nadat de heidenen hun tijd gehad hebben. Romeinen 11 kan in feite alleen maar begrepen worden als het woord ‘volheid’ begrepen wordt. Het is het Griekse woord plêrômâ. Dit woord
Jezus de Vriend van Jong en Oud
6
wordt diverse malen gebruikt in de brief aan de Efeziërs. “…en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods.” Efeziërs 3:19. “…totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.” Efeziërs 4:13. “…die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.” Efeziërs 1:23. Het gebruik van het woord ‘volheid’ of ‘vervullen’ heeft in bovenstaande teksten te maken met het bereiken van een standaard door het vervuld zijn met God en goddelijke karaktereigenschappen. Een vervullen met als doel volmaaktheid. De apostel Paulus heeft het in Romeinen 11 over de ‘volheid’ der heidenen en de ‘volheid’ der Joden. “…een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat,…” Romeinen 11:25. “Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid.” Romeinen 11:12. De laatste tekst maakt duidelijk wat het woord ‘volheid’ betekent. De Joden hadden de volheid kunnen bereiken maar dat deden zij niet. Hadden zij die volheid bereikt dan zou het evangelie effectiever geweest zijn onder de heidenen. “Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken. Betekent nu
hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!” Romeinen 11:11-12. Een voetnoot in de Duitse Schlachter vertaling zegt over de betekenis van het woord volheid: “Hun volledig herstel/hun heilsvolheid”. Het woord betekent dus de volheid van het heil voor de Joden, hun volledig herstel. Maar de Joden kwamen niet tot volheid. De apostel Paulus zegt wat de volheid van de Joden betekend zou hebben: “Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden? Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.” Romeinen 11:15-16. D.w.z., als de Joden dat bereikt hadden wat God wilde dat zij zouden bereiken, dan zou dat betekend hebben: ‘leven uit de doden’, d.w.z., ‘de opstanding uit de doden’. Het beeld dat de apostel hier gebruikt is dat van de eerstelingen: ‘zijn de eerstelingen heilig dan ook het deeg’. De eerstelingen in het Oude Testament waren de eerste garven van de nieuwe oogst. Deze werden op het paasfeest (het Pascha) voorgesteld aan de Here en dan kwam er als het ware een stem uit de tempel die zei: ‘de oogst is rijp’. In Openbaring 14 wordt dat duidelijk. Daar wordt de gemeente van de eindtijd uitgebeeld in het tafereel van de oogst. Een groep mensen worden de 144.000 genoemd. Van hen wordt gezegd dat ‘zij de eerstelingen’ zijn voor God en het Lam. De eigenschappen van deze mensen blijken de vrucht te zijn van een boodschap. Dan wordt onze blik
op de hemel gericht en zien wij uit de tempel een engel komen die zegt dat de oogst der aarde geheel rijp geworden is. De drie eigenschappen die aan deze 144.000 worden toegekend, met de daarbij behorende boodschappen, zijn dat deze zich niet met de vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Zij hebben gehoor gegeven aan de tweede engelboodschap ‘Babylon is gevallen’ en hebben Babylon daarom verlaten. Als tweede zijn deze het Lam gevolgd waar het ook heengaat. Zij hebben het Lam gevolgd tot in het heilige der heiligen. De weg van het Lam was in de oudtestamentische heiligdomsdienst. Zij zijn dus een vrucht van de eerste engelboodschap en volgen Jezus in zijn dienst in het heiligdom tot in het heilige der heilige waar het oordeel plaatsvindt. De derde eigenschap was dat zij ‘eerstelingen waren voor God en het Lam’. Zij zijn de vrucht van de derde engelboodschap. En zoals er vroeger in de rituele dienst geen oogst was, tenzij de eerstelingen voorgesteld zijn, zo ook hier. Het is de taal van het oude ritueel. “…der heiligen, die …” Openbaring 14:12. De Statenvertaling schrijft hier: “…hier zijn zij…” Zij worden duidelijk voorgesteld. “Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren (Hier is de lijdzaamheid der heiJezus de Vriend van Jong en Oud
7
ligen; hier zijn zij, die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus. Sv.). En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten
van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.” Openbaring 14:12-13. De eerstelingen worden voorgesteld en hun rijpheid vastgesteld: ‘Hier zijn zij die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus’. Het antwoord uit de tempel luidt: ‘Ik hoorde een stem uit de hemel, zalig zijn de doden die in de Here sterven van nu aan’. Let op: ‘van nu aan, vanaf het moment dat de eerstelingen voorgesteld zijn’. In vers 15 wordt dat in het kader van het oude ritueel herhaald: “En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden.” Openbaring 14:15. De eerstelingen vertegenwoor-
digden dus de oogst. Leviticus 23:14 maakt duidelijk dat het bakken van het brood ook afhing van het voorstellen van de eerstelinggarve in de tempel. Zoals ook Paulus zegt: “Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg,…” Romeinen 11:16. Worden dus de eerstelingen door God aangenomen, dan ook het brood dat eruit voortkomt en ook de gehele oogst. De volheid der Joden welke zij echter nooit bereikt hebben, zou dus geleid hebben tot de opstanding uit de doden. Dat zegt Paulus: “…wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?” Romeinen 11:15 Drie keer wordt in het Nieuwe Testament de uitdrukking ‘eersteling’ verbonden met de opstanding uit de doden. “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn…Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst;…” 1 Korintiërs 15:20-23 “Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden? Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.” Romeinen 11:15-16 “Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam…Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren. En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan.” Openbaring 14:4-13.
d.w.z. ‘de volheid der Joden’, betekent dus dat, als het Joodse volk, als volk, de Messias aangenomen had, het genezen zou zijn van zijn verschrikkelijke ziekte, het zou bevrijd zijn van de slavernij en bevestigd als de machtige hoofdstad van de aarde. Zou dan de andere uitdrukking ‘volheid der heidenen’ niet precies hetzelfde betekenen? “Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” Romeinen 11:2527. Alle elementen zijn hier weer bij elkaar. De volheid der heidenen betekent dát wat de Joden niet bereikt hebben. Een karakter waar de ‘goddeloosheden vanaf gewend zijn’, waar ‘de zonden van weggenomen zijn’. Een volk bekleed met zo’n karakter zal een invloed hebben op het
De uitdrukking ‘hun volheid’, Jezus de Vriend van Jong en Oud
8
Joodse volk welke gelijk staat aan de invloed die de volheid der Joden op de heidenen gehad zou hebben. De volheid der heidenen betekent dat Israël de schellen van de ogen vallen wat hun gedeeltelijke verharding opheft. De volheid der heidenen betekent dus heil voor de Joden maar niet in die zin dat de Joden dan de plaats van de heidenen innemen. Waarom moet iemand in Gods plan van het toneel verdwijnen als hij Gods plan in zich laat verwezenlijken. Dat is nog nooit gebeurd. Mensen zullen dat trachten te doen, maar dat is niet Gods werk. Als de heidenen, dat is dus de kerk uit de heidenen, de volheid bereiken dan betekent dat ook opstanding uit de doden, want zegt de apostel, ‘aldus zal gans Israël behouden worden’. Gans Israël kan alleen betekenen ‘het gelovige volk Gods’. De verlossing die de gelovigen wacht is de opstanding uit de doden. De volheid der heidenen betekent dus niet dat het vleselijke Israël de kerk aflost maar dat de kerk volledig rijp wordt voor de oogst. Die boodschap staat in Openbaring 14.
eeuwige Vader zelf had gezegd dat het goed was, was de wet, die de hoogste zegen en ontwikkeling aan de mens zou brengen.
GEDACHTEN VAN DE BERG DER ZALIGSPREKINGEN DEEL 9 - DE GEESTELIJKE STREKKING VAN DE WET “Is het geoorloofd zijn vrouw weg te zenden om allerlei redenen?” Bij de Joden was het geoorloofd, dat een man zijn vrouw wegzond om de meest onbelangrijke vergrijpen, en de vrouw was dan vrij om opnieuw te trouwen. Deze gebruiken leidden tot groot verval en zonde. In de Bergrede verklaarde Jezus duidelijk, dat de huwelijksband niet ontbonden kon worden, behalve door ontrouw aan de huwelijkgelofte. “Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.”
zegende dagen in Eden, toen God alles “zeer goed” noemde. Daar was de oorsprong van het huwelijk en de Sabbat, beide instellingen tot eer van God en het welzijn van de mensen. Toen de Schepper de handen van het heilig paar samenvouwde tot een huwelijksbond, zeide Hij: “Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees zijn,” Gen. 2: 24, en op dat ogenblik kondigde Hij de huwelijkswet af voor alle kinderen Adams tot aan het einde des tijds. Datgene waarvan de
Toen de Farizeeën Hem later vroegen of het volgens de wet geoorloofd was, te scheiden, wees Jezus Zijn toehoorders terug op de instelling van het huwelijk zoals die bij de schepping gegeven werd. Hij zeide: “Mozes heeft met het oog op de hardheid uwer harten toegestaan uw vrouwen weg te zenden, maar van den beginne is het niet zo geweest.” Matt. 19: 8. Hij wees hen op de geJezus de Vriend van Jong en Oud
9
Evenals alle andere goede gaven van God die aan de hoede van de mensen zijn toevertrouwd, is het huwelijk door de zonde op een lager plan gebracht; maar het is de bedoeling van het evangelie om de reinheid en de schoonheid van het huwelijk te herstellen. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt de huwelijksverhouding gebruikt om de tedere heilige band voor te stellen die bestaat tussen Christus en Zijn volk, de verlosten die Hij heeft gekocht en betaald met Golgotha. “Vreest niet,” zegt Hij; “Want uw man is uw Maker, Here der heerscharen is Zijn naam; en uw Losser is de Heilige Israëls.” Jes. 54: 4, 5. “Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des Heren, want Ik ben heer over u.” Jer. 3: 14. In het Hooglied horen we hoe de bruid zegt: “Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem.” En Hij die voor haar “uitblinkend boven tienduizenden” is, spreekt tot Zijn uitverko-
rene: “Alles is schoon aan u, mijn liefste, zonder enig gebrek zijt gij.” Hooglied 2: 16; 5: 10; 4: 7.
dom. En zo kunnen de gezinnen op aarde , in hun eenheid, vrede en liefde het hemelse gezin uitbeelden.
de die de toets der beproeving zal doorstaan.
Later verklaarde de apostel Paulus, wanneer hij schrijft aan de Christenen te Efeze, dat de Here het zo heeft ingesteld, dat de man het hoofd van de vrouw is, haar beschermer, de echtgenoot, die de leden van het gezin samenbindt, zoals Christus het hoofd van de gemeente is en de Heiland van het geestelijke lichaam. Daarom zegt hij: “Gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles. Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet. Zo zijn ook de mannen verplicht hun vrouw lief te hebben.” Ef. 5: 24-28. De genade van Christus, en die alleen, kan deze instelling maken tot wat Gods bedoeling ermee was – een macht tot zegen en verheffing van het mens-
In deze tijd, net zoals in de dagen van Christus, geeft de toestand in deze maatschappij een droevig antwoord op het hemelse ideaal van deze geheiligde verhouding. Toch biedt het evangelie zelfs voor diegenen, die bitterheid en teleurstelling hebben gevonden waar ze gehoopt hadden vriendschap en vreugde te vinden, vertroosting. Het geduld en de tederheid waar zij door de Geest van Christus deel aan kunnen hebben, zullen het bittere leed verzachten. Het hart waarin Christus woont, zal zo vervuld, zo verzadigd worden van Zijn liefde, dat het niet zal worden verteerd door verlangen om medelijden en aandacht naar zichzelf toe te trekken. En door overgave van de ziel aan God, kan Zijn wijsheid volbrengen waarin menselijke wijsheid faalt. Door de openbaring van Zijn genade, kunnen harten, die eenmaal onverschillig of vervreemd waren, verenigd worden door banden die sterker en blijvender zijn dan aardse banden, - de gouden banden van de lief-
Als reden voor dit gebod wordt gegeven: Wij mogen niet zweren; “bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; bij de aarde niet omdat zij de voetbank Zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote koning is; ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart.” Alle dingen komen van God. Wij bezitten niets wat we niet ontvangen hebben; en wat meer is, we hebben niets dat niet voor ons gekocht is door het bloed van Christus. Alles wat wij bezitten draagt het stempel van het kruis, het is gekocht met het bloed dat kostbaarder is dan wij kunnen schatten, omdat het het leven Gods is. Daarom is er niets waarop wij kunnen pleiten, alsof het ons toebehoorde, voor de bekrachtiging van ons woord. De Joden begrepen dat het derde gebod verbood, de naam Gods op profane wijze te gebruiken; maar zij meenden, dat zij de vrijheid hadden om andere eden te gebruiken. Het zweren
Jezus de Vriend van Jong en Oud
10
Zweer in het geheel niet
van eden was algemeen onder hen. Door Mozes was hun verboden vals te zweren; zij hadden echter vele manieren om zich te ontdoen van een verplichting die door een eed op hen rustte. Zij vreesden niet zich over te geven aan wat werkelijk profaan was, en zij schrokken ook niet terug voor meineed, zolang die maar bedekt was door een technisch ontwijken van de wet. Jezus veroordeelde hun gebruiken, en verklaarde dat hun gewoonte van zweren een overtreding was van het gebod Gods. Onze Heiland verbood echter niet het gebruik van de rechterlijke eed, waarbij God plechtig tot getuige wordt aangeroepen dat datgene wat de getuige gezegd heeft, de waarheid en niets dan de waarheid is. Jezus zelf bij Zijn verhoor voor het Sanhedrin, weigerde niet onder ede te getuigen. De hogepriester zeide tot Hem: “Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.” Jezus antwoordde: “Gij hebt het gezegd.” Matt. 26: 63, 64. Indien Christus in de Bergrede de gerechtelijke eed veroordeeld had, dan zou Hij bij Zijn verhoor de hogepriester berispt hebben, en zo, ter wille van Zijn toehoorders, Zijn leer hebben bekrachtigd. Er zijn heel veel mensen die er niet bang voor zijn hun medemensen te bedriegen, maar er is hun geleerd en de Geest van God heeft hun nadrukkelijk verklaard, dat het een verschrikkelijke zaak is, om onwaarheid te spreken tegen hun Maker. Wanneer zij onder ede gesteld worden, voelen zij daardoor, dat zij niet slechts getuigen voor de mensen, maar ook voor God;
indien zij een vals getuigenis geven, doen zij dat tegenover Hem, die het hart leest, en die de waarheid precies kent. Het weten van de verschrikkelijke oordelen die op deze zonde gevolgd zijn heeft een remmende invloed op hen. Maar indien er iemand is, die voortdurend onder ede kan getuigen, dan is het de christen. Hij leeft voortdurend als in de tegenwoordigheid van God, wetende dat iedere gedachte open staat voor de ogen van Hem met wie wij te doen hebben; en wanneer het van hem verlangd wordt dit te doen op een wettige wijze, is het goed wanneer hij God tot getuige aanroept, dat wat hij zegt de waarheid en niets dan de waarheid is. Jezus ging verder door een beginsel te geven, dat het zweren onnodig maken zou. Hij leert dat nauwkeurige waarheid de wet van ons spreken moet zijn. “Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het nee, nee; wat daar bovenuit gaat, is uit de boze.” Deze woorden veroordelen al die zinsneden en stopwoorden die geen betekenis hebben en grenzen aan het profane. Zij veroordelen bedrieglijke complimenten, het ontwijken van de waarheid, vleiende zinnetjes, de overdrijvingen van verkeerde voorstellingen die in de handel gegeven worden, en die gebruikelijk zijn in de maatschappij en in de zakenwereld. Zij leren dat iemand, die tracht te zijn wat hij niet is, of wiens woorden niet het ware gevoelen van het hart tot uitdrukking brengen, niet eerlijk genoemd kan worden. Indien met acht zou slaan op deze woorden van Christus, zou daardoor het uitspreken Jezus de Vriend van Jong en Oud
11
van boze vermoedens en van onvriendelijke kritiek beëindigd worden; immers, wie kan, wanneer hij commentaar levert op de daden en motieven van anderen, zeker zijn dat hij de absolute waarheid spreekt? Hoe dikwijls kleuren trots, hartstocht of persoonlijke wrok de indruk die gegeven wordt. Een blik, een woord, zelfs een stembuiging kan een leugen inhouden. Zelfs feiten kunnen zodanig worden weergegeven, dat ze een verkeerde indruk geven. En “wat” boven de waarheid “uitgaat, is uit de boze.” Alles wat christenen doen moet zo doorzichtig zijn als zonlicht. De waarheid is uit God; bedrog, in elk van zijn tienduizend vormen, is uit satan; en een ieder, die op enigerlei wijze afwijkt van de rechte lijn der waarheid, verraadt zichzelf en levert zich over aan de macht van de boze. Toch is het geen lichte of gemakkelijke taak om de nauwkeurige waarheid te spreken. We kunnen de waarheid niet spreken indien wij de waarheid niet kennen; en hoe dikwijls verhinderen vooringenomen meningen, vooroordelen, een onvolledige kennis of een verkeerd oordeel een juist begrip van zaken waarmee wij te maken krijgen! Wij kunnen de waarheid niet spreken, indien onze geest niet voortdurend geleid wordt door Hem die de waarheid is. Door de apostel Paulus vraagt Christus van ons: “Uw spreken zij te allen tijde aangenaam.” “Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed woord hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen.” Kol. 4: 6; Ef. 4: 29. In het licht van deze teksten zien we, dat de woorden
van Christus op de berg schertsende, spottende en onzedelijke gesprekken veroordelen. Zij eisen dat onze woorden niet alleen waar, maar ook rein zijn. Zij die geleerd hebben van de wil van Christus zullen “geen deel” hebben “aan de onvruchtbare werken der duisternis.” Ef. 5: 11. In hun woorden zowel als in hun leven zullen zij eenvoudig, rechtuit en waar zijn; want zij bereiden zich voor op de gemeenschap met de heiligen in wier mond “geen leugen gevonden is”. Openb. 14: 5. Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keert hem ook de andere toe.” De Joden vonden voortdurend aanleiding tot ergernis in hun contact met de Romeinse soldaten. Er waren troepenafdelingen gelegerd op verschillende punten door heel Juda en Galilea, en hun aanwezigheid herinnerde de mensen aan hun eigen vernedering als volk. Met bitterheid in hun ziel hoorden zij het luide schallen van de trompet, en zagen zij hoe de troepen zich
opstelden rond het Romeinse vaandel, en bogen als eerbewijs aan dit symbool van hun macht. De botsingen tussen het volk en de soldaten waren talrijk, en hierdoor werd de haat van het volk aangewakkerd. Dikwijls wanneer de Romeinse machthebber met zijn lijfwacht van soldaten van het ene punt naar het andere trok, greep hij Joodse boerenmensen die op de velden werkten, en dwong hen om zijn lasten de heuvel op te dragen, of een andere dienst te verlenen die hij nodig mocht hebben. Dit was in overeenstemming met de Romeinse wet en gewoonte, en verzet tegen dergelijke eisen betekende slechts vragen om spot en wreedheid. Iedere dag verdiepte zich in het hart van de mensen een verlangen om het Romeinse juk af te werpen. In het bijzonder onder de stoutmoedige, ruwe Galileeërs was de geest van opstandigheid rijp. Kapernaüm was, als grensplaats, de verblijfplaats van een Romeins garnizoen, en zelfs terwijl Jezus leerde, herinnerde het zien van een groep soldaten Zijn toehoorders aan de bittere gedachte van Israëls vernedering. De mensen keken vol ver-
langen naar Christus, hopende dat Hij de man was, die de trots van Rome zou vernederen. Met droefenis kijkt Jezus in de opgeheven gezichten vóór Hem. Hij merkt de geest van wraakzucht op, die zijn lelijk stempel op hen gedrukt heeft, en Hij weet hoe bitter het volk verlangt naar kracht om zijn onderdrukkers te verpletteren. Treurig gebiedt Hij hun: “Wederstaat de boze niet, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.” Deze woorden waren slechts een herhaling van wat het Oude Testament leerde. Het is waar, dat de regel “oog om oog, tand om tand” Lev. 24: 20, een voorziening was die gegeven werd in de wetten van Mozes; maar het was een burgerlijke inzetting. Niemand was gerechtigd zichzelf te wreken, want zij hadden de woorden van de Here: “Zeg niet, ik zal het kwaad vergelden.” “Zeg niet: zoals hij mij deed, zo zal ik hem doen.” “Als uw vijand valt, verheug u dan niet.” “Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken.” Spr. 20: 22; 24: 29, 17; 25: 21. Het gehele leven van Jezus op aarde was een openbaring van dit beginsel. Om het brood des levens aan Zijn vijanden te brengen, verliet onze Heiland Zijn tehuis in de hemel. Hoewel laster en vervolging over Hem kwamen vanaf de wieg tot het graf, riepen die bij Hem slechts een uitdrukking van vergevende liefde naar voren. Door de profeet Jesaja zegt Hij: “Mijn rug heb Ik gegeven aan wie sloegen, en Mijn wangen aan wie Mij de baard uittrokken; mijn ge-
Jezus de Vriend van Jong en Oud
12
laat heb Ik niet verborgen voor smadelijk speeksel.” Jes. 50: 6. “Hij werd mishandeld maar liet zich verdrukken en deed Zijn mond niet open; als een lam, dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open.” Jes. 53: 7. En van het kruis van Golgotha klinken door de eeuwen heen Zijn gebed voor Zijn moordenaars, en de boodschap van hoop voor de stervende misdadiger. De tegenwoordigheid van de Vader omgaf Christus, en Hem overkwam niets dan dat, wat oneindige liefde toeliet tot zegen van de wereld. Dit was Zijn bron van vertroosting, en dat is het ook voor ons. Hij die is aangedaan met de Geest van Christus blijft in Christus. De slag die voor hem bedoeld is valt op de Heiland, die hem omgeeft met Zijn tegenwoordigheid. Wat hem ook overkomt, het overkomt Christus. Hij behoeft de boze niet te weerstaan; immers, Christus is zijn verdediging. Niets kan hem aanraken als onze Here het niet toestaat; en “alle dingen” die toegelaten worden “werken mede ten goede voor hen, die God liefhebben.” Rom. 8: 28. “Alles wat gij gedaan hebt, aan de minste van Mijn broeders, dat hebt ge Mij gedaan.”
indien die ging boven datgene wat de wet van het land vereiste. De wet, zoals die gegeven was door Mozes drong aan op een tedere zorg voor de armen. Wanneer een arm man zijn kleed gaf als een onderpand voor een schuld of als borg, dan was het de schuldeiser niet toegestaan, het huis binnen te gaan om het kleed te halen; hij moest in de straat wachten tot het pand hem gebracht werd. En wat de omstandigheden ook waren, het pand moest voor het vallen van de nacht aan de eigenaar worden teruggegeven. Deut. 24: 10-13; 15: 7, 8. In de dagen van Christus sloeg men weinig acht op deze barmhartige voorzieningen; maar Jezus leerde Zijn discipelen zich te onderwerpen aan de beslissingen van het hof, zelfs al zou dat meer eisen dan de wet van Mozes toestond. Zelfs al zou het gerecht een deel van hun kleding eisen, dan nog moesten zij toegeven. Meer dan dit, zij moesten de schuldeiser geven wat hem toekwam, en indien dat noodzakelijk was zelfs meer overgeven dan het gerecht hem toestemming gaf om te grijpen. “Wil iemand met u rechten en uw hemd nemen,”
“En wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; en zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem.” Jezus gebood Zijn discipelen, in plaats van de eisen van de gezagsdragers te weerstaan, zelfs meer te doen dan van hen werd geëist. En zover dat mogelijk was, moesten zij aan iedere verplichting voldoen, zelfs Jezus de Vriend van Jong en Oud
13
zei Hij, “laat hem ook uw mantel.” En indien de gerechtsdienaars van u eisen, dat u een mijl met hen meegaat, ga dan twee mijlen. Jezus vervolgde: “Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u wil lenen.” Dezelfde les was door Mozes geleerd: “Wanneer er onder u een arme mocht zijn, een van uw broeders, in een van uw woonplaatsen, in het land, dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij uw hart niet verstokken noch uw hand gesloten houden voor uw arme broeder, maar gij zult uw hand wijd voor hem openen en hem met mildheid lenen, voldoende voor wat hem ontbreekt.” Deut. 15: 7, 8. Deze teksten maken de betekenis van de woorden van de Heiland duidelijk. Christus leert ons niet om zonder onderscheid te geven aan allen die om liefdadigheid vragen; maar Hij zegt: “Gij zult… hem met mildheid lenen, voldoende wat hem ontbreekt;” en dit moet een gave zijn, meer dan een lening, want wij moeten “lenen zonder op vergelding te hopen.” Lucas 6: 35.
DE TABERNAKEL EN ZIJN DIENST deel 3 (zie Exodus 25-40 en Leviticus 4 en 16)
De dagelijkse dienst Het belangrijkste onderdeel van de dagelijkse dienst was de dienst ten behoeve van de enkeling. De berouwvolle zondaar bracht zijn offer naar de deur van de tabernakel en legde zijn hand op de kop van het offer, terwijl hij zijn zonden beleed en ze op deze wijze in symbolische zin overdroeg op het onschuldige offer. Met eigen hand moest hij het dier doden; het bloed werd door de priester in het heilige gebracht en daar gesprenkeld voor het voorhangsel, waarachter de ark stond met de wet, die de zondaar had overtreden. Door deze ceremonie werd de zonde door middel van het bloed in figuurlijke zin overgedragen op het heiligdom. In sommige gevallen werd het bloed niet in het heiligdom gebracht, maar werd het vlees gegeten door de priester, volgens het woord van Mozes aan de zonen van Aäron: God “gaf u dit om de ongerechtigheid der vergadering weg te nemen”. Leviti-
cus 10: 17. Beide ceremonieën stelden voor hoe de zonde van de boetvaardige werd overgedragen op het heiligdom. Dit werk vond het hele jaar door dagelijks plaats. Omdat de zonden van Israël op deze wijze op het heiligdom werden overgedragen, werd dit verontreinigd, en een speciaal werk was nodig om de zonden weg te doen. God had geboden dat voor beide afdelingen verzoening gedaan moest worden, ook voor het altaar, om het te reinigen en te heiligen “van de onreinheden der Israëlieten”. Leviticus 16: 19. De jaarlijkse dienst Eenmaal per jaar, op de Grote Verzoendag, ging de hogepriester het heilige der heiligen binnen om het heiligdom te reinigen. Door dit werk werd de jaarlijkse kringloop van de heiligdomsdienst afgesloten. Op de Grote Verzoendag werden twee geitenbokken naar de deur van de tabernakel gebracht en werd over hen het lot geworpen, Jezus de Vriend van Jong en Oud
14
“een voor de Here, de andere voor Azazel”, de weggaande bok. De bok waarop het eerste lot viel moest worden gedood als zondoffer voor het volk. De priester moest het bloed ervan binnen het voorhangsel brengen en het op het verzoendeksel sprengen. “Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom om de onreinheden der Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden; aldus zal hij doen met de tent der samenkomst, die bij hen verblijf houdt te midden van hun onreinheden.” “En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal die bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land.” Pas wanneer de bok was weggezonden, beschouwde het volk zich als vrij van zonde. Ie-
der moest zich onderzoeken terwijl het verzoeningswerk plaatsvond. Alle zaken moesten blijven rusten, en de gehele vergadering van Israël bracht de dag door in plechtige ootmoed voor het aangezicht van God, onder bidden, vasten en zelfonderzoek des harten. De uiteindelijke verzoening Aan het volk werden belangrijke waarheden betreffende de verzoening onderwezen in deze jaarlijkse dienst. In het zondoffer dat in de loop van het jaar werd gebracht, werd een vervanger aanvaard in plaats van de zondaar; maar het bloed van het slachtoffer had niet geheel verzoening gedaan voor de zonde. Het was slechts een middel waardoor de zonde op het heiligdom was overgebracht. Door het offer van het bloed erkende de zondaar het gezag van de wet, beleed de schuld van zijn overtreding, en uitte zijn geloof in Hem die de zonde der wereld zou wegnemen; maar hij was nog niet volkomen vrij van de veroordeling der wet. Op de Grote Verzoendag ging de hogepriester, nadat hij een offer
had gebracht voor de gemeente, in het heilige der heiligen met het bloed en sprenkelde dit op het verzoendeksel boven de tafelen der wet. Op deze wijze werden de aanspraken van de wet, die het leven eiste van de zondaar, voldaan. Dan nam de priester als middelaar de zonden op zich, en bij het verlaten van het heiligdom droeg hij de schuld van Israëls zonden. Aan de deur van de tabernakel legde hij zijn handen op de kop van de zondebok en beleed op hem alle ongerechtigheden van de kinderen Israëls en al hun overtredingen waarmee ze gezondigd hadden, die hij aldus op de kop van de bok legde. En wanneer de bok die deze zonden droeg, werd weggezonden, werd dit beschouwd alsof de zonden van het volk voor altijd verdwenen waren. Dusdanig was de dienst die “een afbeelding en schaduw van het hemelse” was. Hebbreeën 8: 5. Zoals reeds gezegd, werd de aardse tabernakel door Mozes gebouwd naar het voorbeeld dat hem op de berg getoond was. Het was “een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden; (Hebreeën 9: 9) beide afdelingen waren “afbeeldingen van de hemelse dingen”; (Hebreeën 9: 23) Christus onze grote Hogepriester is Bedienaar “in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens”. (Hebreeën 8: 2). Toen Johannes een vi-
sioen had van de tempel Gods in de hemel, zag hij “zeven vurige fakkels” branden “voor de troon”. (Openbaring 4: 5). Hij zag een engel “met een gouden wierookvat”; “en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon”. (Openbaring 8: 3).hier mocht de profeet een blik werpen in het eerste deel van het hemelse heiligdom; hier zag hij de zeven vurige fakkels en het gouden altaar, voorgesteld door de gouden kandelaar en het wierookaltaar in het aardse heiligdom. Weer werd “de tempel Gods” (Openbaring 11: 19) geopend en hij zag nu achter het binnenste voorhangsel in het heilige der heiligen. Hier zag hij “de ark van zijn verbond”, (idem) voorgesteld door de heilige kist die Mozes gemaakt had voor Gods wet. Een afbeelding van hemelse dingen Mozes maakte het aardse heiligdom “naar het voorbeeld, dat hij gezien had”. (Handelingen 7: 44). Paulus zegt dat “de tabernakel en al het gereedschap voor de eredienst” na de voltooiing ervan “afbeeldingen waren van de hemelse dingen”. (Hebreeën 9: 21, 23). En Johannes zegt, dat hij het heiligdom in de hemel aanschouwde. Dat heiligdom, waarin Jezus voor ons dienst doet, is de werkelijkheid, naar welks voorbeeld Mozes een heiligdom bouwde. Geen aards bouwwerk kon de heerlijkheid en pracht van de hemelse tempel, de woonplaats van de Koning der koningen, evenaren waar “duizendmaal duizenden” Hem dienen, en
Jezus de Vriend van Jong en Oud
15
“tienduizend maal tienduizenden” (Daniël 7: 10) voor Hem staan, de tempel die vervuld werd met de heerlijkheid van Gods troon, waar serafs, de blinkende wachters, hun gelaat in aanbidding bedekken. Evenwel moesten belangrijke waarheden omtrent het hemelse heiligdom en het belangrijke werk dat daar gaande was voor de verlossing van de mens onderwezen worden door middel van het aardse heiligdom en zijn diensten. Na zijn hemelvaart zou onze Heiland zijn werk als onze Hogepriester aanvangen. Paulus zegt: “Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen”. (Hebreeën 9: 24). Zoals het werk van Christus bestond uit twee gedeelten, die elk een bepaalde tijd besloegen
en een bepaalde plaats hadden in het hemelse heiligdom, zo bestond de schaduwdienst uit twee gedeelten; de dagelijkse en de jaarlijkse dienst, en aan beide was een gedeelte van de tabernakel gewijd. Zoals Christus na zijn hemelvaart in Gods tegenwoordigheid verscheen om te pleiten op zijn bloed ten behoeve van berouwvolle zondaars, sprenkelde de priester in de dagelijkse dienst het bloed van het offer in het heilige ten behoeve van de zondaar. Het bloed van Christus zou niet de zonde wegnemen, hoewel het de boetvaardige zondaar bevrijdde van de veroordeling door de wet; het zou vermeld blijven in het heiligdom tot de uiteindelijke verzoening; evenzo nam in de schaduwdienst het bloed van het zondoffer de zonde van de boetvaardige weg, maar deze bleef op het heiligdom rusten tot de Grote Verzoendag. Op de dag van afrekening zullen de doden “geoordeeld worden op grond van hetgeen in de boeken geschreven” staat, “naar hun werken”. (Openbaring 20: 12). Dan zullen krachtens het verzoenend bloed van Christus de zonden van allen die oprecht berouw gehad hebben, uit de boeken des hemels worden weggedaan. Zo zal het heiligdom bevrijd of geheiligd worden van het verslag van de zonde. In de schaduwdienst werd dit grote Jezus de Vriend van Jong en Oud
16
verzoeningswerk, of de uitdelging der zonden, voorgesteld door de dienst op de Grote Verzoendag – de reiniging van het aardse heiligdom, die tot stand kwam door het wegdoen van de zonden die het verontreinigd hadden, zulks op grond van het bloed van het zondoffer. Zoals in het laatste oordeel de zonden van de boetvaardigen uit de boeken des hemels worden gewist, om nooit meer herinnerd te worden, zo werden ze in de schaduwdienst weggevoerd in de woestijn, en voor altijd verwijderd van de vergadering. Daar satan de aanstichter is van de zonde, de oorzaak van alle zonden die oorzaak waren van de dood van Gods Zoon, eist het recht dat satan eenmaal de straf zal dragen. Het werk van Christus voor de verlossing van de mens en de reiniging van het universum van zonde zal afgesloten worden door het wegdoen van de zonde uit het hemelse heiligdom en het leggen van deze zonden op satan, die ten slotte de straf zal dragen. Zo werden in de schaduwdienst de dagelijkse diensten afgesloten door de reiniging van het heiligdom en het belijden van de zonden op de kop van de zondebok. Op deze wijze werden door de heiligdomsdienst, en later door de dienst van de tempel, aan het volk de grote waarheden onderwezen die betrekking hadden op de dood en het dienstwerk van Christus, en eens per jaar werden hun gedachten gericht op de slotgebeurtenissen van de grote strijd tussen Christus en satan, en de uiteindelijke reiniging van het heelal van zonde en zondaars.
EN HET BEEST SPRAK ALS EEN DRAAK In onze vorige studies over de profetieën in Daniël en de Openbaring kwamen dieren voor en die dieren waren symbolen voor koninkrijken. Zo zien wij in Daniël 7 en 8 een aantal dieren, een leeuw, een beer, een luipaard, een ram en een geitenbok. Wij zien ook een aantal horens. Zij stellen koninkrijken voor. In Daniël 7 is een kleine hoorn die spreekt. Ook in Daniël 8 zien wij horens. Niet van alle dieren, die dus koninkrijken voorstellen, wordt gezegd, dat zij spreken. Maar van de kleine horen in Daniël 7 wordt 4 keer gezegd dat hij sprak. (In vers 8, 11, 20, 25) In Openbaring 13 wordt ook van de dieren die daar ten tonele komen, gezegd dat zij spreken. Zie Openbaring 13: 5, 6, 14, 15. Als wij de samenhang onder de loep nemen dan wordt duidelijk dat het gaat om wetgeving. Er zit ook een tijdselement in. “En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden lang te doen.” Openb. 13: 5. Een natie, een koninkrijk wordt gekenmerkt door de drie machten die het tot een natie maken. De uitvoerende macht De wetgevende macht De rechterlijke macht. Anders gezegd: De regering, Het parlement De rechterlijke macht in de hoge raad.
Een volk spreekt door de wetgeving. In Daniël 7: 25 komt dat heel goed tot uitdrukking: “Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd.” In zowel Daniël als de Openbaring spreekt deze macht durende 1260 dagen, die in werkelijkheid jaren zijn. Wat gebeurt hier dan eigenlijk? Door te spreken worden de heiligen des Allerhoogsten te gronde gericht. Dat het met wetgeving te maken heeft wordt duidelijk, omdat het in verband staat met het veranderen van de wet. Door het spreken van de horen worden de heiligen vervolgd, en tegelijkertijd worden de wet, dat is de wet van God, en de tijden,
Jezus de Vriend van Jong en Oud
17
dat zijn de tijden van God, veranderd. Dan. 7: 25. Verder wordt gezegd: “En dat dier, wordt een mond gegeven, om grote dingen en godslasteringen te spreken, en het werd macht gegeven om dat te doen, twee en veertig maanden… en het werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen, en om hen te overwinnen.” Openb. 13: 5-7. Hier opnieuw, er wordt macht verleend aan het beest en het spreekt d.w.z., het wordt wetgevende macht geschonken om de heiligen te vervolgen. Wat belangrijk is, is dit. Als er gesproken wordt van een normaal koninkrijk b.v. Babylon, de Meden en de Perzen of Griekenland of Heidens Rome, dan wordt niet gezegd dat hen macht geschonken wordt. Dat zij de macht tot wetgeving ontvingen, want dat ontvingen zij niet, dat hadden zij. Het gaat hier over de kerk. De kerk kreeg van het Romeinse Rijk de macht om wetten uit te vaardigen. Het zogenaamd “canonieke recht” of het kerkelijk
recht. Dat werd de basis voor de inquisitie – de geloofsrechtbank. Gedurende 1260 jaren was dit kerkelijk recht universeel aanwezig in Europa. Luther wierp het kerkelijk wetboek in het vuur. Dat was een daad die door de kerken van de Reformatie niet opgevolgd werd. Pas gedurende de Franse Revolutie ging dat kerkelijk wetboek echt in het vuur. De kerkelijke wetgeving van Justinianus “De eindoverwinning over alle andere verschijningsvormen van het christendom dankt dit Katholicisme aan zijn verbond met de Romeinse staatsmacht. Het kerkelijk recht, dat wij in het Corpus juris civiles (het wetboek voor burgerlijk recht) vinden, is door Justinianus niet overgenomen, maar door hem geschapen. Toen Justinianus het burgerlijk wetboek samenstelde, was er nog geen zelfstanding katholiek kerkelijk recht.” Prof. Dr. Constantin Hohenlohe, p. 32. Het was deze Justinianus die de katholieke kerk in zijn opper bisschop de macht gaf, en hij was de oorzaak dat de katholieke kerk sprak, dat is, wetten uitvaardigde. Toen Constantijn de Grote overging tot het christendom was de staat nog steeds de wetgever. Justinianus deed het anders. Hij gaf de kerk het recht om wetten uit te vaardigen. Hans v. Schubert zegt het op de volgende manier: “Terzelfder tijd, dat Justinianus de troon besteeg, de schepper van het burgerlijk recht, sloot de kerk in het westen voor de eerste keer zijn recht af, tezamen in een groot wetboek, en inderdaad zonder de naam te dragen, een corpus juris canonice (Het kerkelijk
recht).” Wat gebeurde hier? Dionysius, een monnik, verzamelde al de canons van alle kerkvergaderingen en bracht ze tezamen in één boek. “De monnik, Dionysius deed dat op wens van de Paus. Niets kan het onderscheid duidelijker illustreren die de ontwikkeling in het Westen was in geslagen. Hier echter lag de toekomst.” Hans. V. Schubert in ‘De oorlog tussen het geestelijk en het wereldlijk recht’. p. 19. Dit werd de breuk in de geschiedenis van de kerk.
tenen en de hele maatschappij in West Europa? “Het wetboek van Justinianus stond erop dat Godsdienstige eenheid, koste wat kost, in stand gehouden moest worden. Dit beginsel veroorzaakte in Europa in de navolgende eeuwen onnoemelijk veel lijden.” C. P. Sherman Roman law in the Modern World. 218 – 219. Want de kerkelijke wetgeving raakte elke burger of hij nu gelovig of ongelovig was, atheïst of Waldenz. De wereld was onderworpen aan een tweede wetboek, een kerkelijk wetboek.
De strijd tussen geestelijk en wereldlijk recht
Het sprak als een draak
W. Cunningham zegt het op deze manier: “Daarmee in overeenstemming wordt ons door de geschiedenis meegedeeld dat door een handeling van het burgerlijk gezag van dat rijk, tijdens de regering van Justinianus, plechtig verklaard werd dat de Roomse bisschop “het hoofd van de kerk” zou zijn. Deze brief was gericht aan de paus en werd opgenomen in het burgerlijk wetboek.” Wat betekende dat voor de chrisJezus de Vriend van Jong en Oud
18
Dit spreken van de kerk maakte dat zij daardoor een beest was geworden in de profetie. Dit laatste zal zich herhalen. De laatste grootmacht, de Verenigde Staten van Amerika, zal precies hetzelfde doen als het Pausdom. Het zal de kerk de gelegenheid geven om kerkelijke wetgeving uit te vaardigen. Allereerst met de heilige dag van het canonieke recht, de zondag. De zondag zal een dag van rust worden door de wetgeving van de staat en een dag van aanbid-
ding door de kerk: “En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden gedood werden.” Openb. 13: 15. Hier zien wij godsdienstige wetgeving met betrekking tot aanbidding en de sancties die erop volgen. Het kan niet duidelijker gezegd worden. Hier gaat het naar toe. En net zoals in de Middeleeuwen zal deze eenheidsworst in de aanbidding onnoemlijk veel lijden teweeg brengen. Wij zijn op weg naar een herhaling van de Middeleeuwen. De sancties zijn dat men niet kan kopen of verkopen, tenzij. De sancties zijn uiteindelijk de dood, tenzij. Zullen wij niet tot God vluchten voor het te laat is. Het staat er aan te komen. Openb. 13: 11-18. Dit onderwerp is zo belangrijk dat wij het nog eens doorgaan: 1. Het begin van het spre- ken van het beest. 2. Het spreken gedurende de 42 maanden of 1260 jaren. 3. En tenslotte het einde van dat spreken in de Franse Revolutie.
derde horen uitgerukt werd? Er wordt nl. uitdrukkelijk gezegd dat de heiligen, dat zijn de godsdienst en de kerk, in zijn macht gegeven werden gedurende 1260 jaren. 1. HET BEGIN VAN DE 1260 JAREN De macht van het pausdom werd vastgelegd in de wet. “Daar het pausdom een geestelijk macht is binnen de grenzen van het Romeinse Rijk, is het argument van Faber waarschijnlijk juist, omdat het overgeven van de heiligen in de hand van het pausdom een formele handeling moet zijn door de burgerlijke macht van dat rijk dat de paus maakt tot hoofd van de kerk. Het is in feite niet zo gemakkelijk om te bedenken hoe de heiligen op een andere manier aan een geestelijk gezag overgeleverd kunnen worden dat op zijn minst, toen het in de kinderschoenen stond, voor een groot deel voor haar bestaan afhankelijk was van de burgerlijke macht, hoeveel te meer was zij
Zowel in Openbaring als in Daniël wordt gezegd dat het een periode is van 1260 jaar/ dagen waarin “deze macht gegeven wordt” om dat te doen. Het Griekse woord voor macht in Openbaring 13 betekent volgens de woordenboekschrijvers, “de macht om te regeren, de regering, de rechterlijke macht”, dus ook de macht om recht te spreken. Was het inderdaad zo dat de paus macht, “rechterlijke macht”, kreeg over de heiligen toen de Jezus de Vriend van Jong en Oud
19
afhankelijk van de burgerlijke macht voor al haar handelingen die haar toegestaan waren. Daarmee in overeenstemming wordt ons door het onloochenbare getuigenis van de geschiedenis meegedeeld dat door een handeling van het burgerlijk gezag van dat rijk, tijdens de regering van Justinianus, plechtig verklaard werd dat de roomse bisschop “het hoofd van de kerk” zou zijn. Deze brief was gericht aan de paus, een andere aan de patriarch van Konstantinopel en deze werd opgenomen in het burgerlijk wetboek. Op deze wijze werden de gevoelens in deze brief verwoord, gesanctioneerd door het hoogste wetgevende gezag van het rijk. In beide brieven werden bovenstaande titels aan de paus gegeven. Het antwoord van de paus op de keizerlijke brief werd tezamen met de andere documenten ook gepubliceerd. Dit antwoord is eveneens van belang daar het aantoont dat de paus begreep waar het om ging, nl. dat het een formele erkenning was van
de stoel van Rome. Vanaf de datum van deze keizerlijke brief van Justinianus aan paus Johannes in maart 533 n. Chr. kan gezegd worden dat de heiligen, de tijden en wetten van de kerk, formeel overgeleverd zijn aan het pausdom en dat daarom de 1260 jaren gerekend moeten worden vanaf dit tijdstip” Elliot citeert twee Jezuïeten om duidelijk te maken wie de formele handeling die wij hier bespreken, verrichtte. “Deze periode is niet door de moderne bijbeluitleggers vastgelegd omdat zij zo goed paste als beginpunt van de pauselijke heerschappij, ook niet met het doel om achteraf een ondersteuning te vinden voor profetische theorieën die de Franse revolutie aanzien als een daarmee in overeenstemming zijnd einde van deze periode. Het is een periode die aangegeven is door protestantse uitleggers, Brightman, Cressener, Mann, enz. voorafgaand aan de tijd van de Franse Revolutie. Sterker nog, katholieke schrijvers hebben er opmerkingen over gemaakt vóór 1798, nl. de Jezuïeten Gorden en Gothofred. De laatste, Gothofred, was de geleerde redacteur van het Corpus Juris van Justinianus. Deze in het bijzonder, sprekend over de brief van Justinianus aan de paus, die in het Corpus Juris opgenomen is, merkt op dat het de eerste erkenning is van de keizer dat Rome de voorrang heeft boven Konstantinopel, m.a.w. de absolute voorrang. Het is daarom duidelijk dat zij, die veronderstellen dat Phocas de eerste was die keizerlijke erken-
ning gaf aan de voorrang van de stoel van Rome boven die van Konstantinopel, dwalen. Justinianus erkende dat daarvoor al.” In 533 n. Chr. werd dus voor het wetgevende gezag van het rijk de paus tot hoofd van alle kerken verheven. Maar zolang de Goten, die niet het katholieke geloof aanhingen, de heerschappij uitoefenden in Rome, kon dat niet wezenlijk van kracht worden. Toen de Goten uit de weg geruimd waren, werd de wet van kracht.
2. DE UITOEFENING VAN DIT GEZAG GEDURENDE DE 1260 JAREN “De toewijding van de geestelijkheid aan de burgerlijke wetten van Rome werd gekenmerkt door een groot enthousiasme gedurende de vroege Middeleeuwen die volgden op de ineenstorting van het Romeinse rijk in het westen in 476 n. Chr. Gedurende de Middeleeuwen heeft de geestelijkheid, of zij nu van Germaanse oorsprong was of niet, zich nooit onderworpen aan de barbaarse Teutonische wetten. Het Romeinse recht was Jezus de Vriend van Jong en Oud
20
altijd het persoonlijke recht van de geestelijkheid, het volgde hen waar zij ook gingen. Direct als kerkelijke gerechtshoven een voet aan de grond kregen of hun machtsgebied uitbreidden, hebben zij de verfijnde beginselen van het Romeinse recht toegepast. Het geheel aan kerkelijke wetten, voor een groot gedeelte burgerlijke, ontving na verloop van tijd de naam “canoniek recht.” Deze wetten van de roomse kerk (Corpus Juris Canonici, het canoniek recht) omvatten de heersende kerkelijke wetgeving van geheel West-Europa. Zij was reeds van kracht voordat de protestantse reformatie de roomse kerk en de westerse christenheid splitste. Het moderne stadium van het canonieke recht moet gerekend worden vanaf de vorming van het Corpus Juris Canocini. Maar het moderne canonieke recht moet niet begrensd worden tot de rooms-katholieke kerk, alleen. Al het kerkelijk recht van de protestantse kerken tezamen, vanaf de reformatie, is hier bij inbegrepen. Als het canonieke recht van de westerse katholieke kerk, (de roomskatholieke kerk) onderzocht wordt, dan is het de Corpus Juris Justinianus, (het wereldlijke recht van Justinianus), in naam, vorm, wezen en in gezag.” Duidelijker kan niet gezegd worden dat de rooms-katholieke kerk en de protestantse kerken, voor zover zij gezag, juridisch dan wel rechterlijk, uitgeoefend hebben, zij dit deden op grond van de wetgeving van Justinianus tijdens de gehele Middeleeuwen.
De kerk ziet zichzelf gedurende de Middeleeuwen als de voortzetting van het Romeinse rijk. Dat alles was gebaseerd op het Romeinse recht. “Uitgaande van het beginsel van de persoonlijkheid van het recht, leefden in de nieuwe rijken de Germanen naar het Germaanse recht en de Romeinen naar het Romeinse recht. Ook de kerk leefde naar het Romeinse recht, door dit recht, hoewel over vele staten verdeeld, toch samen één staat vormend de Romania van Orosius. Zo was het dus een vanzelfsprekend grondrecht, dat voortkwam uit de stelling dat alle christenen als “Romeinen” aangemerkt werden. Op hen als Romeinen kon hierdoor, zonder omwegen, het civiele recht toegepast worden en die de kerk steeds meer voor haar rechtbanken bracht en voor wie men de wetsartikelen niet missen kon. Meestal was over die zaken in het canonieke recht nog niets geregeld maar dan werd het Romeinse recht toegepast. Natuurlijk werd de toepassing van het Romeinse recht steeds minder omdat het canonieke recht de burgerlijke aangelegenheden steeds meer en meer regelde. Hiertoe bediende het canonieke recht zich echter op de meest uitgebreide wijze van het Romeinse recht.” “Het ribuarische volksrecht bevat de beroemde zin: “ecclesia vivit lege Romana” (de geestelijkheid leeft naar Romeins recht). Dat betekent: het Romeinse recht is het persoonlijke recht van de geestelijkheid. Zoals de Franken naar het Frankische recht en de Longobarden naar het Longobardische recht beoordeeld werden, zo werd de geestelijkheid naar het Romeinse recht beoordeeld. Zó heeft
de Germaanse rechtsopvatting ertoe bijgedragen de kerk als Romeins te beschouwen en voor de kerk de weg te effenen ten behoeve van het Romeinse recht.”
meinse recht. In 1806 komt het wetboek van Napoleon uit en worden de wetten van Justinianus afgeschaft.
Het einde van de 1260 jaren was tevens het einde van het Romeinse recht. Anders gezegd: de kerk verdween uit het rechtsgebied. R. Sohm, een opmerkelijk jurist en professor in Leipzig die zich als gelovige Lutheraan bezig hield met het kerkelijk recht, heeft een aantal opmerkelijke uitspraken gedaan m.b.t. de Verlichting en het politieke instrument van de Verlichting, “de Franse revolutie”. In 1798 werd de paus door Napoleon (generaal Berthier)
“De overwinning van het idee der tolerantie betekent dat tegenwoordig het idee van de ene alleen zaligmakende uiterlijke kerkengemeenschap voor de rechtsorde van nu totaal verdwenen is. Het betekent tegelijkertijd dat voor de gehele westerse cultuurwereld er alleen nog maar wereldse overheid en wereldlijk recht aanwezig is. De kerk van Christus is geen bron meer van recht, oefent geen uiterlijke dwang meer uit, brengt geen overheid meer voort en ook geen recht. Het protestantse idee heeft gezegevierd. Ook in Duitsland is de kerk van Christus verdwenen uit het gebied van het recht.
gevangen genomen en werd in Rome de republiek uitgeroepen. Het uitroepen van de republiek was het formele einde van het canonieke recht als recht en tevens ook het einde van het katholieke kerkrecht als recht en daarmee het einde van het Ro-
Voor de huidige rechtsorde bestaat het hele katholieke gedachtesysteem niet meer. Voor zover dit het katholieke gedachten systeem aangaat, is dat door de geschiedkundige ontwikkeling vermorzeld. Vanuit het recht moet er geen zichtbare kerk van
3. HET EINDE VAN DE 1260 JAREN
Jezus de Vriend van Jong en Oud
21
Christus meer zijn en daarom ook geen geestelijk recht en geestelijke overheid. Daarmee is voor de huidige rechtsorde de macht van de katholieke kerk, van de paus en van de bisschop als macht om te regeren, gevallen. Zij is een godsdienstige macht geworden die geen betekenis meer heeft voor de rechtsorde. En daarmee is ook het canonieke recht als recht gevallen. Er bestaat nu alleen nog maar staatsrecht.” Daarmee hebben wij het geschiedkundig bewijs dat de 1260 jaren voorbij waren, de jaren dat de bisschop van Rome “de heiligen” de tijden en de wet in handen, of wel in hun macht hadden. Zij werd werkelijkheid in een politieke gebeurtenis van de hoogste betekenis: de gevangenneming van de paus en het uitroepen van de republiek in Rome.
toont haar geschiedenis. Het uitroeien van de Albigenzen, het uitmoorden van de Waldenzen, het martelaarschap van de Lollarden, de slachtpartij onder de Bohemers, het verbranden van Hus, Hieronymus, Savenerola, Frith, Tyndale, Ridley, Hooper, Cranmer, Latimer en duizenden anderen die net zo vroom en getrouw waren als zij, was haar werk. De duivelse gruwelen van de Inquisitie werden door haar geest uitgevonden en uitgevoerd door haar hand. Deze Inquisitie was eeuwenlang het machtige instrument dat gebruikt werd om oorlog te voeren tegen toegewijde mannen en vrouwen wier enige misdaad was “dat zij de geboden van God hielden en het geloof in Jezus.”
HET BEEST VAN OPENBARING 13: 1-10 VERVOLGT DE HEILIGEN EN RICHT ZE TE GRONDE “Dat de kerk van Rome meer onschuldig bloed vergoten heeft dan enige andere instelling die bestaan heeft zal door geen enkele protestant die enig kennis bezit van de geschiedenis, ontkend kunnen worden. De herinneringen aan de vele vervolgingen zijn thans zo gering, dat het onmogelijk is om zich een compleet beeld te vormen van de hoeveelheid slachtoffers en het is zeker dat de verbeeldingskracht zich geen nauwkeurig beeld kan vormen van het lijden.” “Volgens deze regels heeft Rome altijd gehandeld. Een lange rij bloedige vervolgingen
De meedogenloze gruwelen van de hertog van Alva in de Nederlanden, de bloedige vervolgingen ten tijde van koningin Mary in Engeland, het uitroeien Jezus de Vriend van Jong en Oud
22
van de reformatie in Spanje en Italië te vuur en te zwaard, evenals in Portugal en Polen, het bloedbad van de Sint Barthelomeüsnacht, de lange en gruwelijke vervolgingen van de Hugenoten en alle schanddaden en wreedheden begaan na het herroepen van het Edict van Nantes hadden een desastreuze uittocht van 400.000 protestantse vluchtelingen naar alle kusten van Europa ten gevolge. Dit alles werd bedreven door pauselijk Rome. Haar slachtoffers zijn ontelbaar. Lorent heeft berekend dat alleen al in Spanje door de Inquisitie 31.912 personen levend verbrand werden en 291.450 zogenaamde berouwvolle personen tot onderwerping werden gedwongen door water, gewichten, het vuur, katrollen, duimschroeven en alle apparaten waardoor de spieren uitgerekt konden worden zonder te scheuren en de beenderen gekneusd konden worden zonder te breken en het lichaam gepijnigd kon worden zonder de geest te geven. Een miljoen mensen kwamen om in het bloedbad onder de Albigenzen. Gedurende de eerste dertig jaar van de Jezuïetenorde werden 900.000 getrouwe christenen gedood. Onder leiding van de hertog van Alva werden 36.000 christenen door de beul ter dood gebracht. Hij was er nog trots op ook. Onder de regering van Karel de Vijfde werden 50.000 Vlamingen en Duitser opgehangen, verbrand of levend begraven. Als wij daar aan toevoegen het bloedvergieten gedurende de dertigjarige oorlog in Duitsland en de angst die veroorzaakt
werd door de herhaalde bloedbaden onder de protestanten in Engeland, Ierland, Schotland, Frankrijk, Spanje, Italië en de Nederlanden en dan te bedenken dat voor al deze gruwelen vanuit het Vaticaan nooit één woord van berisping is gehoord, uitgezonderd bij gelegenheden wanneer staatslieden en militairen moe werden van al dat bloedvergieten en uitzagen naar middelen om de ketters gratie te verlenen.
In het licht van al deze feiten beweren wij dat de profetie op Patmos gegeven, precies zo voorzegd is.” “Het wetboek van Justinianus stond er op dat godsdienstige eenheid, koste wat kost, in stand gehouden moest worden. Dit beginsel veroorzaakte in Europa in de navolgende eeuwen onnoemelijk veel lijden.”
Wat is dan het spreken van het beeld en het beest. Dat is kerkelijke wetgeving. Meer nauwkeurig de wet op de aanbidding via de zondag. De Sabbat zal dan vertreden worden door nieuw kerkelijk recht, nieuwe kerkelijke rechtbanken. Kerkganger of geen kerkganger, godsdienstig of atheïst, deze wetten gelden voor iedereen. Zie Openbaring 13: 11-18.
www.bazuintesion.nl EEN NIEUWE WEBSITE Met veel genoegen heb ik deze nieuwe website, in opdracht van de stichting de Bazuin te Sion, mogen schrijven. Op deze website vindt u de kwartaalbladen “De Hoeksteen” en “Jezus de Vriend van Jong en Oud”. De verschillende artikelen zijn ook in rubrieken ondergebracht, zodat u met gemak naar bepaalde onderwerpen kunt gaan. De Bijbelcursus “Gods eeuwig voornemen” en een aantal brochures zijn op de website beschikbaar om te lezen. Dit is het deel wat nu gereed is, en ik nodig u uit om een kijkje te nemen. Binnenkort zullen ook alle boeken van “De Bazuin te Sion” en van “De Ellen White stichting” op de website komen en dan kunt u ze ook via de website bestellen. Ben Pel
Jezus de Vriend van Jong en Oud
23
EEN DOORBRAAK deel - 3
Gentry realiseerde zich dat de meest betrouwbare manier om uit te vinden of hij iets over het hoofd had gezien, was dat hij bevindingen onderwierp aan het kritische oog van collegageleerden. Eind 1965 had hij genoeg feiten verzameld om zijn onderzoeksresultaten wereldkundig te maken in ‘Applied Physics Letters’, een professioneel tijdschrift waarin het laatste nieuws op het gebied van natuurkunde wordt gepubliceerd. Hij tastte eerst zorgvuldig af door een eenvoudig rapport te schrijven over enkele abnormaal grote ringen die hij had bestudeerd. Het rapport passeerde de beoordeling door collega’s en werd begin 1966 gepubliceerd. Gesterkt door zijn aanvankelijk succes, stuurde hij een ander
artikel in naar hetzelfde tijdschrift. Dit keer sprak hij wat uitvoeriger over Poloniumringen. De slotsom die hij toen trok, was dat de conventionele wetenschap geen geschikt antwoord had voor wat betreft de oorsprong in de rotsen: “…Het is moeilijk om de resultaten in overeenstemming te brengen met de gangbare kosmologische theorieën die uitgaan van lange tijdsperioden tussen de nucleo synthese en de vorming van de aardkorst. Hierbij wordt de suggestie gedaan dat de ringen meer in overeenstemming zijn met een kosmologisch model dat uitgaat van een ogenblikkelijke schepping van de aarde. Zo’n radicale afwijking van de orthodoxe opvattingen was teveel voor de collega’s die het artikel moesten keuren voor publicatie. Het manuscript werd teruggestuurd met kritiek van één van de collega’s. Hij sprak zijn waardering uit voor het werk van Gentry maar was onaangenaam verstoord door de suggestie van een onmiddellijke schepping: “… In één pennenstreek verwerpt hij de zorgvuldig opgebouwde bewijzen over een periode van tientallen jaren en die in complete tegenstelling staan met zijn merkwaardige slotsom. Hij is zich ongetwijfeld bewust van de ontdekkingen van de moderne wetenschap van de geochronologie. De wetenschappelijke benadering zou zijn om al de resultaten die gevonden zijn te gebruiken tot zijn voordeel en Jezus de Vriend van Jong en Oud
24
te trachten een mogelijke verklaring te vinden. …Ik vind dat de redeneringen die aan de dag gelegd zijn in hun huidige vorm onwaardig zijn voor publicatie.” Na deze felle bestraffing erkende de beoordelaar de betekenis van het onderzoek van Gentry en suggereerde dat de bevindingen gepubliceerd zouden kunnen worden in het prestigieuze ‘Nature’ uit Engeland - “zonder de wilde speculaties” die de evolutionaire kosmologie in twijfel trokken. Dat was op z’n minst een bewijs dat zijn experimentele observaties serieus werden genomen. Het was duidelijk dat elke verwijzing naar de schepping uitgesloten moest worden. Onder normale omstandigheden zou de aanwezigheid van de ringen in de rotsen moeten leiden tot een hypothese die een verklaring zou zijn. De feiten wezen in zo’n ongewone richting dat het op het ogenblik verstandiger leek om de feiten te vermelden zonder er een conclusie aan te verbinden. Voordat Gentry het manuscript bewerkte om het in ‘Nature’ te publiceren had hij de gelegenheid om de resultaten van zijn werk met de Polonium ringen voor te stellen aan een vergadering van geleerden op de jaarlijkse bijeenkomst van de Amerikaanse Geofysische Unie in Washington D.C. Dat was in 1966. Deze gebeurtenis bleek beslissend te zijn voor zijn toekomst, want op deze wijze werd zijn werk bekend op de faculteit voor natuurwetenschappen van het Columbia Union College, een christelijk college in de buurt van Takoma Park, Maryland. Hij kreeg een uitnodiging om zich
te verbinden met de school. Hij accepteerde dat dankbaar en in de zomer van 1966 was hij in staat om weer te gaan werken in een goed ingericht laboratorium. Misschien was het feit dat de faculteit van Columbia Union College hem bemoedigde en ondersteunde nog belangrijker dan het in staat zijn om in een goed laboratorium te werken. Het duurde niet lang of Gentry had nog meer experimentele feiten verzameld om ook zijn manuscript over de Polonium ringen opnieuw te bewerken. Door elke verwijzing naar de schepping na te laten werd het manuscript door zijn collega’s die het moesten beoordelen, zonder slag of stoot aangenomen. Het artikel werd geplaatst in het begin van 1967 in ‘Nature’ onder de titel “Extinct Radioactivity and the Discovery of a New Pleochroic Halo”. Het onderzoek van Bob Gentry met betrekking tot Polonium ringen leidde voor de evolutionistische chronologie tot zulke lastige conclusies dat het noodzakelijk was om alle mogelijkheden voor een conventionele verklaring na te gaan. De mogelijkheid van een secundaire oorsprong van de ringen achtervolgde hem, en hij besloot om langs deze lijn alles wat mogelijk was te onderzoeken. Kort daarvoor was er een nieuwe techniek ontwikkeld die Gentry in staat stelde om een serie experimenten op te zetten waardoor het mogelijk was om de sporen die Alfa straling in mica achterliet te onderzoeken. De techniek was dat de sporen die Alfa deeltjes achterlieten in mica-monsters geëtst werden met zuur waardoor de uiterst
kleine sporen uitvergroot werden, zodat de groeven onderzocht konden worden onder de microscoop. Alle mica-monsters bevatten uiterst kleine hoeveelheden uranium en hebben dus een lage achtergronddichtheid van sporen die door Alfa straling veroorzaakt zijn. Maar als een oplossing die uranium bevatte door de rots gevloeid zou zijn, voldoende om Polonium afzettingen achter te laten, dan zou het monster een hogere achtergronddichtheid moeten bezitten als gevolg van Alfa straling groeven, dan monsters die geen Polonium ringen bevatten. Een serie experimenten waarin deze techniek werd gebruikt, liet geen verschil zien in achtergronddichtheid van de sporen die de Alfa straling achter zich gelaten had, in monsters met, en monsters zonder Polonium ringen. Dit onderzoek verschafte nog meer bewijs tegen de theorie dat Polonium ringen van secundaire herkomst zouden zijn. Dit onderzoek vormde de stof voor een nieuw artikel dat Gentry aanbood aan het tijdschrift ‘Science’. Het eerste ontwerp van het rapport concentreerde zich op het resultaat van zijn experimenten, en er werden geen suggesties gedaan over de kosmologische gevolgen. Een van de collega’s die het moest beoordelen keurde het artikel goed voor publicatie. Maar de andere vond dat Gentry geen voldoende verklaring gegeven had voor de oorsprong van de ringen. Dit veroorzaakte een netelig dilemma, want het scheen dat als hij de waarheid sprak, dat de beoordelaars zich tegen hem zouden keren. Maar in de opnieuw bewerkte versie van het artikel verklaarde hij duiJezus de Vriend van Jong en Oud
25
delijk: “het experimentele bewijs geeft aan dat de insluitsels (de korrelige kern) van de Polonium ringen de specifieke alfa straling bevatten die verantwoordelijk zijn voor de ringen. ….op het moment dat de mica kristalliseerde en zodoende deze bijzondere ringen een overblijfsel zijn van natuurlijke radioactiviteit die inmiddels uitgewerkt is.” De tweede beoordelaar had bezwaar tegen deze formulering. Hij zei dat Gentry een tegenstrijdig argument voorstelde. Als gevolg daarvan verwierp hij het manuscript voor publicatie. Gentry’s verklaring was in strijd met populaire theorieën, maar het scheen de enig mogelijke verklaring te zijn. Daar de beoordelaar niet in staat was de experimentele feiten aan te vechten, vroeg hij om het artikel nog eens nader te overdenken. Na onderhandeld te hebben met de redactie van ‘Science’ kwam men overeen om het nog eens te herschrijven en dat het dan aan twee andere beoordelaars toegezonden zou worden. Nu leek het er echter op alsof hij zijn weg moest zoeken in een filosofisch mijnenveld. In de volgende revisie werden verklaringen die tegenstrijdig zouden zijn met bestaande theorieën, vermeden. In plaats daarvan verborg hij de gevolgtrekkingen in een serie vragen over de Polonium ringen. De derde beoordelaar keurde het manuscript goed voor publicatie. De vierde man, pienter als hij was, zag meteen wat de uiteindelijke betekenis van het onderzoek van Gentry betekende. In zijn beoordeling van het manuscript schreef hij: “Wil hij misschien zeggen dat de huidige kosmologische en geo-
logische theorieën zo verkeerd zijn dat alle gebeurtenissen van sterrenstelsels of zelfs tot het formeren van ons zonnestelsel en de kristallijnen rotsen plaatsgevonden hebben in enkele minuten?” Inderdaad, dat was precies wat hij wilde zeggen. Het stemde tot dankbaarheid dat de feiten die aan het licht kwamen door het onderzoek zo duidelijk tot de beoordelaar spraken dat hij de gevolgen doorzag. Toch ging deze beoordelaar er van uit dat op de een of andere manier de theorie van Henderson over een secundaire oorsprong correct moest zijn. Het alternatief was voor hem te onconventioneel om het te aanvaarden. Het artikel van Gentry was echter zo zorgvuldig geschreven, en de feiten zo raadselachtig, dat de beoordelaar iets buitengewoon ongewoons deed. Hij verbrak de anonimiteit en vroeg aan Gentry om contact met hem op te nemen om zo het artikel met elkaar te bespreken. Toen Gentry hem opbelde ging de man, een wereldberoemde autoriteit op het gebied van radioactieve meetmethodes, recht
op zijn doel af en vroeg hem meteen wat Gentry dacht over de oorsprong van de Polonium ringen. Hij was erg opgelucht toen de beoordelaar hem niet afwees toen hij vrijelijk toegaf dat hij geloofde dat de ringen een bewijs waren voor de schepping. In plaats daarvan bestookte deze terzake kundige man hem met scherpzinnige vragen. Na een uur was de beoordelaar voldoende onder de indruk van de bewijsvoering om suggesties te doen tot bepaalde experimenten, die hem in staat zouden stellen om Gentry’s werk te kunnen beoordelen, en de gevolgen die dat had. Hoewel het leek dat het een tijdelijke stap terug was, was het in werkelijkheid toch een stap vooruit. De experimenten die door de beoordelaar aanbevolen werden, vereisten een instrumentarium dat in Columbia Union College niet aanwezig was. Op zoek naar een laboratorium waar dat wel kon, nam hij contact op met een bevriend geleerde, John Boyle, die werkte op het Oak Ridge National Laboratory. Door tussenkomst van
Jezus de Vriend van Jong en Oud
26
Boyle was Gentry in staat om gebruik te maken van de faciliteiten van het Oak Ridge laboratorium om zijn experimenten voort te zetten. Met dit werk begon een lange en profitabele relatie met het Oak Ridge National Laboratory. Toen de experimenten voltooid waren en het manuscript opnieuw in revisie geweest was, bezocht Gentry de beoordelaar in zijn eigen laboratorium. De zorgvuldige maar eerlijke geleerde maakte een grondige studie van het onderzoek van Gentry. Hij concludeerde dat er met de Polonium ringen meer aan de hand was dan oppervlakkig leek. Het was voor hem een raadsel dat er geen bewijs was dat de Polonium niet van secundaire oorsprong was. Tenslotte gaf hij toestemming tot het publiceren van het artikel. De voorwaarde was dat er geen verwijzing zou komen dat de Polonium ringen hun oorsprong hadden in Polonium dat niet zijn oorsprong had in de reeks die begon met Uranium 238. Het artikel werd tenslotte gepubliceerd op 14 juni 1968 in ‘Science’.
ZIEKTEN VAN DE EGYPTENAREN Dr. Milton G.Crane Deel 2
In het vorige nummer van “Jezus de Vriend” hebben wij stil gestaan bij de ziekten van de Egyptenaren. Toen Israël uit Egypte werd geleid en de woestijn in trok duurde het niet lang of zij kregen gebrek aan water (zie Exodus 15: 22-27). Dat probleem werd opgelost, en toen gaf de Here de volgende belofte aan zijn volk: “Indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen, en uw oor neigt tot zijn geboden, en al zijn inzettingen onderhoudt zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik op de Egyptenaren gelegd heb; want Ik ben de Here uw Heelmeester.” Exodus 15: 26. Israël kreeg voorschriften met betrekking tot dieet. In Leviticus 11 en Deuteronomium 14 worden deze voorschriften beschreven. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen de reine dieren en de onreine dieren. Precies zoals ook in de ark van Noach een plaats was voor reine dieren, zeven paren en voor de onreine dieren, één paar. Het onreine mocht niet gegeten worden. Petrus vertelt ons dat hij nog nooit iets onreins gegeten had. Han-
delingen 10: 14. Verder werden er ook voorschriften gegeven tegen infectie ziekten. Hygiëne stond hoog in het vaandel. Het gebruik van maatregelen om te reinigen was uitgebreid. Op de bruiloft te Kana waren zes vaten gevuld met water, die dienden ter reiniging. De Bijbel zegt: “volgens het reinigingsgebruik der Joden.” Johannes 2: 6. In Leviticus 12 t/m 15 worden quarantaine maatregelen getroffen ingeval van melaatsheid. Zie ook Numeri 5: 1-4. Verder wordt ons vertelt dat Adam en Eva vegetariërs waren en dat niet uit zichzelf maar in opdracht van God. Wij lezen: “Zie Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde, en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn, en het zal u tot spijze dienen.” Genesis 1: 29. Aan de dieren werd ook voedsel gegeven – “het groene kruid.” Bovendien was er de boom des levens, die ertoe diende dat het leven verlengd werd. Na de zondeval wordt het eerste mensenpaar uit de hof van Eden geweerd met de volgende woorden: “En de Here God zeide: zie de mens is geworden als onzer Jezus de Vriend van Jong en Oud
27
een door de kennis van goed en kwaad, nu dan, laat hem zijn hand niet uitstrekken, en ook van de boom des levens nemen en eten zodat hij in eeuwigheid zou leven. Genesis 3: 22. Dan wordt er een wacht geplaatst van engelen (cherubs) “met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.” Genesis 3: 24. De mens leeft dus niet eeuwig en dat is wat wij zien. Voor alle mensen is één ding zeker. Vanaf de dag der geboorte is iedereen onderweg naar het graf. De dood is dus een vijand die onafwendbaar is. In deze samenhang geeft God de belofte, dat Hij Israël, maar ook ons, zal vrijwaren van de ziekten die op de Egyptenaren kwamen. Ook de christelijke gemeente heeft in de eerste kerkvergadering vastgelegd dat men zich onthouden zou van bloed, het gestikte en van hoererij en wat aan de afgoden geofferd werd. Handelingen 15: 19-20. Dat betekent dus dat in het Romeinse Rijk al het vlees dat verkrijgbaar was bij de slager, en dat aan de keizer geofferd werd, voor de christenen verboden
beloond. In een proef van tien dagen (Daniël 1: 12-21) werd duidelijk dat God ons zegent als wij terug gaan naar het begin. Zo werd op dramatische wijze voor iedereen duidelijk dat eenvoudig voedsel door God gezegend wordt.
was. En net als Daniël was de enige oplossing te eten als vegetariër. Dat is wat Daniël thuis in Jeruzalem geleerd had. In Jeruzalem was op elke hoek van de straat een altaar waar geofferd werd en het vlees werd gekocht bij de slager. Paulus gaat daarop in en hij zegt: “Ziet toe, hoe het gaat bij Israël naar het vlees, hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het altaar? Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgoden offer iets is, of dat een afgod iets is? Integendeel dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker van de boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten.” 1 Korintiërs 10: 18-21. Toen Daniël en zijn vrienden voor de keuze gesteld werden om afgodenoffers te eten of in ongenade te vallen bij de koning kozen zij voor het laatste, maar door gebed en vastberaden-
heid wonnen zij het gevecht. En zo werd Daniël een van de voornaamste leiders in Babylon en daarna in Medo-Perzië. Van Daniël kan echt gezegd worden dat geen van de ziekten van de Egyptenaren op hem was. Met betrekking tot voeding en hygiëne werd voor de christelijke kerk vastgelegd dat men behalve van het afgodenoffer ook bloed en het gestikte, d.w.z. een dier dat uit zichzelf stierf, niet gegeten mochten worden. In feite was dat een maatregel van hygiëne. Waarom ging zo’n dier vanzelf dood? Was dat vanwege een infectie ziekte? Niemand uit die tijd kon dat zeggen. Ook bij ons is dat zo. Hygiëne is de eerste levenswet. Ziekten als gevolg van levensstijl Daniël en zijn vrienden weigerden om offervlees te eten aan het hof van de koning van Babel, daardoor werden zij vegetariërs. Dat was uit noodzaak geboren. Maar hun kiezen voor het dieet dat God aan Adam en Eva had gegeven, werd door God Jezus de Vriend van Jong en Oud
28
Dat is ook wat wij bemerken bij de moderne onderzoekingen die gedaan zijn. De wetenschap stelt vast dat het dieet, wat Daniël en zijn drie vrienden volgden, het beste was om je gezondheid te bewaren. Belloc en Breslow onderzochten in Californie 7000 personen. Aan de hand van 7 gezondheidsfactoren onderzochten zij de levensverwachting. Deze factoren waren: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Zeven tot acht uur slaap. Niet eten tussen de maal tijden. Regelmatig een goed ontbijt. Op je goede gewicht blijven. Geregeld bewegen. Geen of weinig alcohol. Niet roken.
Zij deden de ontdekking dat de levensverwachting toenam naar mate men aan meer factoren aandacht schonk. Over een periode van 9 jaar was bij de mannen, van hen die alle zeven factoren navolgden, een percentage van 5.5% gestorven. Maar van hen die maar één of geen enkele factor in de praktijk bracht, was het percentage dat stierf 20%. Bij de vrouwen was het percentage 5.5% en 12.3%. Dat maakt duidelijk dat onze levensstijl heel veel van doen heeft met onze levensverwachting.
Welke ziektes zijn dan levensstijl gevoelig? In 1995 waren de doodsoorzaken in de USA de volgende: 1. Nier falen 2. Lever chirose 3. Zelfmoord 4. Aids en Soa’s 5. Suikerziekte 6. Griep en longontsteking 7. Ongelukken 8. Chronische longziekte 9. Kanker 10 Hart en vaatziekten
24.000 25.000 31.000 45.000 59.000 84.000 90.000 105.000 538.000 914.000
Dat zijn de hedendaagse ziekten van de Egytenaren. Als wij kijken naar de onderliggende factoren van de te vroege dood dan zijn dat achtereenvolgens: 1.Slecht dieet en te weinig beweging. 2. Tabak. 3. Alcohol 4. Infectie ziekten 5. vergiftiging 6. Door een vuurwapen 7. Seksueel gedrag. 8. Verkeersdoden 9. Drugs.
582.000 468.000 107.000 90.000 60.000 35.000 30.000 25.000 20.000
Bovenstaande gegevens hebben betrekking op de USA. Bij ons zal het niet beter zijn. Uit “Proof Positive” p. 1-9. Wim Wiggers.
Jezus de Vriend van Jong en Oud
29
KINDERVERHAAL...
EEN ONVERWACHTE OOGST Na het paasfeest bleef Jezus een poosje in Juda om de mensen van het koninkrijk te vertellen en hen te genezen. Toen ging Hij met Zijn discipelen weer naar het noorden, naar Galilea. Onderweg rustten ze uit bij de stad Sichar, die bij de Samaritanen hoorde. Misschien kun je je
nog herinneren, dat deze mensen afstamden van de vreemdelingen, die door de koning van Assyrië naar Palestina waren gebracht, toen hij de Israëlieten met zich meenam in gevangenschap. Omdat ze daar intussen al honderden jaren gewoond hadden, vonden ze dat zij net zo veel recht op het land hadden als de Joden. Maar de Joden haden een hekel aan hen en wilden niets met hen te maken hebben. Terwijl de discipelen even naar Sichar gingen om eten te kopen, Jezus de Vriend van Jong en Oud
30
bleef Jezus, die moe was van de reis, bij de bron uitrusten. Die bron heette “Jakobs bron”, omdat de mensen geloofden, dat Jakob die had gegraven, toen hij daar langs kwam. Er kwam net een Samaritaanse vrouw aan, die een waterkruik droeg. Ze zette haar kruik neer, liet een emmer in het water zakken en haalde hem weer op. Terwijl ze daarmee bezig was, sprak Jezus haar aan. “Geef Mij te drinken”, zei Hij. De vrouw keek Hem verbaasd aan. “Hoe kunt Gij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Want Joden gaan niet om met Samaritanen.” Maar voor Jezus maakte dat niets uit. Hij hield van alle mensen, waar ze ook geboren waren. Hij zei: “Als u wist, wie u om drinken vroeg, dan zou u Hem om drinken hebben gevraagd, en Hij zou u levend water hebben gegeven.” “U heeft geen emmer en de put is diep,” zei de vrouw. “Hoe komt u dan aan het levende water? Bent u soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven heeft?” Het antwoord dat Jezus toen gaf, zullen de mensen altijd onthouden. “Een ieder, die van dit water drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven.” De vrouw begreep wat Jezus bedoelde. Vooral de woorden “een ieder”. Ze wist dat zij daar ook bij hoorde, hoewel ze maar
een Samaritaanse was. “Here, geef mij dat water!” riep ze. “Dan zal ik nooit meer dorst hebben en hoef ik hier ook nooit meer te komen om water te putten.” Jezus glimlachte omdat ze zo enthousiast was, maar Hij wilde haar nog wat leren. “Ga heen, roep uw man en kom hier,” zei Hij. De vrouw sloeg haar ogen neer en zei: “Ik heb geen man.” “U heeft de waarheid gesproken,” zei Jezus. “U hebt vijf mannen gehad, en met de man die u nu hebt, bent u niet getrouwd.” De vrouw keek Hem met wijd open ogen aan. Hoe kon die vreemdeling dat allemaal weten van haar? “U moet een profeet zijn!” fluisterde ze. Toen probeerde ze van onderwerp te veranderen door te gaan praten over de juiste plaats om God te aanbidden – of dat Jeruzalem was of Samaria. Maar Jezus wilde haar vertellen over Zijn koninkrijk. “God is geest,” zei Hij tegen haar, “en wie Hem aanbidden moeten aanbidden in geest en in waarheid.” Met andere woorden: de plaats is niet belangrijk. Je mag God overal aanbidden, of je nu een Jood bent of een Samaritaan, of iemand anders. Het komt er
alleen maar op aan hoe je aanbidt. Op de één of andere manier kwam het gesprek op de komst van de Messias. “Ik weet, dat Hij komt,” zei de vrouw, “en wanneer Hij komt, zal Hij ons alles verkondigen.” Ze kwam nu erg dicht bij het koninkrijk. Ja, heel dichtbij! En Jezus wilde haar erg graag in Zijn koninkrijk hebben. “Ik, die met u spreek, ben het,” zei Hij rustig. Wat ze Hem antwoordde, weten we niet, want net op dat moment kwamen de discipelen terug met het eten dat ze gekocht hadden. Ze waren verbaasd, dat Jezus met een vrouw praatte – en wat voor een vrouw! Wist Hij soms niet, dat zij een Samaritaanse was? Wist Hij niet, dat zij een erg slecht leven leidde? Maar ze dachten het alleen maar en zeiden niets. “Rabbi, eet,” zeiden ze tegen Hem, en ze zetten het eten voor Hem neer. Maar Hij kon niet eten. Hij dacht aan die arme vrouw. Ze begreep al bijna, wat Hij op aarde kwam doen, en wat voor een koninkrijk Hij wilde oprichten. Hij zag, dat ze zo vlug als ze kon terugliep naar de stad, en Hij wist wat er zou gaan gebeuren.
Jezus de Vriend van Jong en Oud
31
Toen verraste Hij Zijn discipelen door te zeggen: “Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg het u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten.” “Wat bedoelt Hij daar nu weer mee?” vroegen ze zich af. Natuurlijk zou er over vier maanden geoogst worden, maar wat had dat te maken met hun eten? En hoe zouden ze nu al kunnen gaan oogsten? Toen zagen ze het ineens. Door de poorten van de stad kwam een hele menigte opgewonden mensen – mannen, vrouwen, jongens en meisjes. Ze renden naar de waterput. De vrouw met wie Jezus had zitten praten, liep voorop. Ze riep zo hard ze kon: “Hier is de man, die mij alles vertelde wat ik ooit gedaan heb. Is Hij niet de Christus?” Dat was een geweldige oogst! En wat was het zaad snel opgekomen! Er waren geen vier maanden nodig geweest voor deze oogst, alleen maar een gesprek van vier minuten met Jezus. Er kwamen steeds meer mensen die graag de Messias wilden zien en zelf wilden horen wat Hij te vertellen had – een hele oogst van Samaritanen voor Zijn koninkrijk van liefde!
De Ellen G.White Stichting.
Boeken van de Ellen G.White Stichting Patriarchen en Profeten, leergebonden Profeten en Koningen, leergebonden De Wens der Eeuwen, leergebonden De Wens der Eeuwen, pocket Van Jeruzalem tot Rome, leergebonden De Grote Strijd, leergebonden De Grote Strijd ( Het Grote Conflict), pocket Lessen uit het leven van alledag De Nieuwe Wereldorde..?(10 of meer, €0,35 p/st) De Weg tot Gezondheid (pocket) De Weg tot Gezondheid (leergebonden) Schreden naar Christus- pocket- nieuw Schreden naar Christus- harde kaft- nieuw Het lijden van Christus (10 of meer, €0,35 p/st) Brieven aan jonge mensen
Boodschappen voor jongen mensen
Postbus 30
€ 14,75 € 14,75 € 14,75 € 4,00 € 14,75 € 14,75 € 1,35 € 7,95 € 0,45 € 5,65 € 7,95 € 0,70 € 1,90 € 0,45 € 4,80
2957 ZG Nieuw - Lekkerland tel: 0184 - 681616 Giro 1022 566 ABN 53 34 16 000 Enschede E-mail
€ 5,00
[email protected]
Boeken van de Stichting de Bazuin te Sion De Zondagswet, J.Marcussen De zondag komt, G. Edward Reid De geschiedenis van de sabbat, J.N.Andrews Daniël en de Openbaring, A.de Ligne De twee Babylons, A.Hislop Het pad naar de troon van God, S.Peck Christus onze Hogepriester, A.T.Jones Christus en de Wet, E.J.Waggoner Christus en Zijn Gerechtigheid, E.J.Waggoner Ongelooflijke antwoorden op gebed, R.J.Morneau Een reis in het bovennatuurlijke, R.J.Morneau De man die niet gedood kon worden, S.Maxwell Een nieuwe start, V.W.Foster Een sabbatreis van genesis / openbaring, Wijngaarde Trouwen of samenwonen De strijd achter de schermen Het laatste geschenk van een moeder Het kleine mysterie en de schepping, Dennis Crews Van Rock en Roll tot Rots der eeuwen, Brian S.Neuman Jezus Christus binnen de Godheid Dood en opstanding, hemel en hel, Martino Tomasi
Stichting De Bazuin te Sion € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
0,45 6,60 7,95 9,10 7,95 6,25 3,40 3,40 2,25 3,25 3,20 5,50 5,90 3,00 2,50 0,15 3,00 4,50 3,00 2,50 3,00
Postbus 30 2957 ZG Nieuw-Lekkerland Tel. 0184-681616 Giro 140 62 00 ABN/AMRO 59.18.60.724 E-mail
[email protected]
AFZENDER MARIAN en BEN PEL STRUIKENLAAN 34 4631 AN HOOGERHEIDE
Zodra uw betaling bij de stichting binnen is, wordt het bestelde u toegezonden. Bovenstaande prijzen zijn exclusief eventueel bijkomende portokosten.
Jezus de Vriend van Jong en Oud
32