het lied van de raaf
Per Nilsson
Het lied van de raaf
lemniscaat
rotterdam
Vertaling: Femke Blekkingh-Muller Omslag: Eva Lindström Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 1996 isbn 90 5637 021 9 © Per Nilsson, 1994 Oorspronkelijke titel: Korpens sång First published by AB Rabén & Sjögren Bokförlag, Sweden, in 1994 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij Erasmus n.v., Wetteren Bindwerk: Boekbinderij Abbringh b.v., Groningen Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
grafisch papier — andelst
maar kan niet dansen maar kan niet spelen maar kan niet lachen vanuit zijn hart
het lied van de raaf 1 1.1. Ochtend, de eerste dag 9 1.2. Ze kwam; ze was wit en mooi 23 1.3. De avond na de eerste dag 35 1.4. Hij viel 40 1.5. De vraag 48 1.6. Dat woord begrijp ik niet 60 1.7. Ze kwam niet 71
1.1. Ochtend, de eerste dag 1.1.1. (voorlopig alleen nog maar dromen)
‘Hier! Hier is het. Nummer 111. Dit is onze standplaats.’ M’n vader bleef staan en keek om zich heen in de grauwe ochtendschemering. ‘Hm. Dat zit wel goed,’ zei hij tevreden knikkend. ‘Veel beter dan vorig jaar. Toen stonden we helemaal daar, pal tegenover het postkantoor. Dat was echt een dooie hoek, totaal uitgestorven. Er kwamen die hele ochtend maar twee vrouwen voorbij, weten jullie nog?’ Tove schudde haar hoofd en huiverde. ‘Ga de auto nou halen, pappa,’ zei ze alleen. ‘Heeft mijn prinsesje het koud?’ lachte vader, terwijl hij over haar rug begon te wrijven. ‘Het wordt zo wel warm. Het wordt een mooie dag vandaag.’ Ik stond hem na te kijken terwijl hij wegliep met lange, verende passen. Voordat hij in de ochtendnevel uit het zicht verdween, bleef hij staan en draaide zich om. ‘Haal maar een tientje uit de kas,’ riep hij ons toe, ‘en loop even naar Svea aan de overkant van het plein om een paar broodjes te kopen. Dan gaan we eens lekker luxe ontbijten vandaag, als we klaar zijn.’ Zonder een antwoord af te wachten liep hij verder en even later hoorden we stemmen uit de nevel komen: ‘Mogge Johansson. Daar gaan we dan weer. Heb je je ochtendborreltje al gehad?’ ‘Dat kom ik zo wel halen,’ hoorden we vader antwoorden. ‘Wacht er maar niet te lang mee, haha...’ Ik keek even naar Tove. ‘Toffee-Ture,’ zei ze. Ik knikte. Ja, dit wordt een mooie dag, dacht ik. Zodra die koude ochtendnevel was opgetrokken, zou het een dag worden met blauwe lucht en een stralend meizonnetje, dat kon je al merken. Maar nu was het 9
nog kil en alles was nog vochtig van de dauw. Tove stond in elkaar gedoken voor me. Met haar armen om zich heen geslagen probeerde ze zich warm te houden. Toen ze haar armen stevig tegen zich aan drukte, kwamen haar handjes uit de veel te grote grijze wollen trui te voorschijn en ik zag dat ze kippevel had van de kou. Ze gaapte en er ging een rilling door haar heen. ‘Heb je het koud?’ ‘Wat denk je...’ ‘Kom maar. Ik maak je wel warm.’ Ik hield m’n spijkerjack open en deed een stap naar haar toe. ‘Ben je aan het oefenen?’ lachte ze. ‘Hoezo?’ ‘Om meisjes te versieren.’ ‘Hèhè,’ zei ik alleen maar. Tove liet haar trui los, kroop onder mijn jack en drukte zich stevig tegen me aan. ‘Je kunt wel wat oefening gebruiken,’ giechelde ze. Ik voelde haar rillen. ‘Hèhè,’ zei ik nog eens. ‘Jij zorgt er wel voor dat alle meisjes uit de buurt blijven. Ik maak geen enkele kans.’ ‘Ik probeer je alleen maar te helpen,’ gaapte ze. Zo stonden we een poosje, zonder iets te zeggen, met onze armen stijf om elkaar heen. Op standplaats 111, met m’n vaders aktentas naast ons. Ze begint borstjes te krijgen, dacht ik. Ik voelde duidelijk kleine bobbeltjes tegen mijn ribben toen ze zich tegen me aan drukte. Was dat niet een beetje vroeg? Ze was toch pas elf. Ik legde mijn handen op haar schouders en hield haar een stukje van me af. ‘Is dat niet wat vroeg?’ zei ik met een knikje. Tove begreep wat ik bedoelde. ‘Ach,’ zei ze. ‘Het is nog bijna niks. Voel maar.’ Ze pakte mijn rechterhand en legde die op haar linkerborst. Ik voelde haar hart kloppen als het hartje van een vogel. ‘Er zijn meisjes van mijn leeftijd die al echte bobbels hebben,’ ging ze verder. ‘De mijne zijn toch nog maar...’ ‘Dromen,’ stelde ik voor. ‘Voorlopig alleen nog maar dromen.’ 10
Koekjes dus. Ik bedoelde van die koekjes die ze dromen noemen. Van die kleine, bolle, ronde koekjes. Ik wist dat Tove wist wat ik bedoelde. ‘Bitterkoekjes,’ snoof ze met een lachje. ‘Niet meer dan bitterkoekjes. Maar ze worden wel groter...’ ‘Hm,’ zei ik, nog steeds met mijn hand op Toves droomborstje. ‘En als we het nou toch over bolletjes hebben,’ ging Tove verder, ‘loop dan meteen maar even naar de bakker zoals pappa zei, in plaats van hier aan je eigen zus te staan friemelen.’ ‘Ik friemel niet,’ zei ik, terwijl ik snel m’n hand terugtrok, alsof ik me gebrand had. Toen zuchtte ik, ging op m’n hurken zitten, deed de versleten aktentas open en haalde een briefje van tien kronen uit het geldkistje. ‘En als we het nou toch over friemelen hebben,’ zei ik, terwijl ik opstond, ‘als ik dat ooit een jongen bij jou zie doen, reken maar dat ik hem dan met een palingworst op z’n kop sla. Als je dat maar weet.’ ‘Dan kun je beter een salami nemen,’ lachte Tove. Ze gaapte nog eens. ‘Die zijn harder. Veel beter als knuppel.’
1.1.2. (m’n kleine zusje begint groot te worden) Ik voelde me kwaad toen ik het plein overstak. Bijna razend. Dat kwam door Tove. Niet razend op haar natuurlijk, maar ik werd razend als ik aan al die jongens dacht... M’n kleine zusje begint groot te worden, dacht ik. Ze is al geen klein meisje meer, in elk geval niet zo lang meer. En nu al kon iedereen zien wat een schoonheid ze over een paar jaar zou zijn. Nu al zag je een jonge vrouw achter het lieve kleine meisje. Slimme bruine ogen, gitzwart lang steil haar en een glanzende huid, waarbij vergeleken andere meisjes er als bleke asperges uitzagen. Midden op het marktplein bleef ik stilstaan om mijn eigen hand te bekijken. Ja, we leken echt op elkaar. We waren van dezelfde soort. En toch had haar huid iets wat de mijne niet had. Haar huid was er zo een als je in reclamespotjes ziet. Een blauwe zee, palmen, schuimende golven en kleine waterdruppeltjes op een glanzende huid. Voor zo’n huid als de hare lagen Zweedse meisjes met hun bleke varkenshuid zichzelf honderden uren te kwellen op de zonnebank. 11
Er lag een soort gloed over haar huid. Maar de mijne... Ik keek ontevreden naar mijn smalle hand. Nee, ik zag er gewoon uit als een Indiase tweederangsacteur. Mijn vel was iets te bruin, mijn haar iets te zwart. Maar ik liep eigenlijk over Tove en jongens te denken. Ja, ze zouden zich om haar verdringen. Nu al kon ik merken hoe ze naar haar begonnen te kijken. En wat een macht ze had. En hoe goed ze dat zelf wist. Hm. Ik lachte zachtjes in mezelf. Ze zou zich wel redden, m’n zusje. Ze had een vlotte babbel en ze had altijd voor iedereen een antwoord klaar. Ze was gewend voor zichzelf te zorgen en ze was voor niemand bang. En ze had mij natuurlijk. M’n vader en mij. En ik zou er zijn als ze me nodig had. Niemand zou haar mogen aanraken, niet voordat ze dat zèlf wilde. Daar zou ik voor zorgen. Hm. Ik schoot in de lach en knikte. Ze zou zich wel redden, dat zusje van me.
1.1.3. (marktkooplui) ‘Sta je te dromen, David?’ Ik schrok op en keek om me heen. Verderop stond meneer Nilsson met half dichtgeknepen ogen naar me te kijken. Hij had zijn kraam al opgebouwd en was bezig z’n speelgoed en al z’n andere rommel uit te pakken. ‘Jaja David,’ grijnsde hij terwijl hij een paar plastic mitrailleurs ophing, ‘daar staan we weer met onze standjes op de markt, hihi...’ Hetzelfde ouwe grapje. Hoe vaak had ik dat al gehoord? In elk geval te vaak om nog te lachen. ‘Ochtendstandjes, hihi,’ ging Nilsson verder, giechelend als een klein meisje. ‘En dat zijn de beste. Of niet soms, oudje?’ Hij gaf zijn dikke vrouw een klap op haar achterste toen ze langs hem liep. Dikke Greta. Mevrouw Nilsson. ‘Hoe moet ik dat nou weten?’ lachte zij. ‘Het is toch jaren geleden dat wij het...’ ‘Jaja, jaja, wat was dat vorige week dan? In de caravan. Ben je dat alweer vergeten? Je schreeuwde zo hard dat je bijna heel Hurva wakker maakte, hihihi, ze dachten dat de brandweer uitrukte, hihihi.’ 12
‘Maar Nilsson toch,’ zei Greta, en ze stompte hem tegen z’n schouder zodat hij een hele doos autootjes op de grond liet vallen. ‘Hihihi,’ grinnikte hij alleen, terwijl hij de autootjes begon op te rapen. ‘Ja, sodemieters, David. Het ochtendstandje. Dat is iets heel speciaals, hihi... Zo stijf wordt-ie ’s avonds nooit, hihi...’ ‘Jaja,’ zei ik terwijl ik verder liep. Daar stond Ballonnen-Anette haar ballonnen te vullen met een sissende gasfles. ‘Hoi Anette, dat is een tijd geleden! Nee dank je, ik wil geen ballon voor m’n zusje kopen. Dag, we zien elkaar nog wel.’ Daar stond de marktmeester met een drom marktkooplui om zich heen die hun standplaats wilden betalen, hem wilden uitschelden omdat ze een slechte plaats hadden gekregen, of hun beklag wilden doen omdat ze helemaal geen standplaats hadden gekregen. Overal op het plein verrezen de kramen. De standplaatsen waren met krijt op de straatstenen afgetekend en in ieder hokje waren de kooplui hun waren aan het uitpakken en hun kraam aan het opbouwen. Net als iedere andere morgen. Nieuwe pleinen en nieuwe steden, maar hetzelfde werk, iedere dag. En dezelfde bekende geluiden: gehamer, zacht gepraat van vermoeide ochtendstemmen; ergens klonk een vloek, een harde lach, het gegiechel van de zigeunermeisjes die elkaar achterna zaten rond het standbeeld midden op het plein. Langzaam en bijna ongemerkt zou het volume toenemen, dat wist ik, en om half tien zou het plein al vol mensen en geluiden zijn. Hoera! Er is jaarmarkt! De zon begon warmer te worden en langzamerhand trok de nevel op. Een heerlijke koffiegeur drong mijn neus binnen. Natuurlijk, dat waren Bella en Ken. Die hadden al hun cd’s en cassettes al uitgestald en nu zaten ze te ontbijten met een thermoskan tussen hen in. ‘Mogge, David!’ riep Bella en ze zwaaide naar me. ‘Goeiemorgen,’ antwoordde ik terwijl ik naar hen toe liep. ‘Koffie?’ vroeg Bella. Ze schudde de thermoskan bij het oor heen en weer. ‘Er is nog wel wat over.’ Lieve Bella. Mooie Bella met haar volle rode lippen en vriendelijk lachende ogen. Slimme Bella met haar gebloemde sjaal. Vrolijke Bella met haar saaie, chagrijnige vriend Ken. Wat moest ze toch met hem? Dat had ik nooit begrepen. Bella, die kon krijgen wie ze wilde – waarom had ze Ken gekozen? Die naam past in ieder geval perfect 13
bij hem, dacht ik met een diepe zucht. Hij is net zo gezellig en opwindend als het vriendje van Barbie. ‘Nee, dank je,’ zei ik hoofdschuddend. ‘Ik ben op weg naar Svea. Bolletjes. We hebben de kraam nog niet opgebouwd. M’n vader wacht op me.’ Toch bleef ik nog even staan om een beetje tussen de cd’s te kijken. ‘Wat is dit?’
1.1.4. (was het daar allemaal begonnen?) Ja, was het hele verhaal daar en toen begonnen? Die morgen dat ik voor de kraam van Bella en Ken stond en een cd tussen een hele rij van dezelfde uit haalde. Was alles daar begonnen? Ja en nee. Het is moeilijk te zeggen. Misschien was het al eerder begonnen. Misschien begon het een paar uur later. Maar misschien begon het precies daar, precies daar en toen. Bella keek naar de cd die ik in mijn hand had en lachte, zo luchtig als alleen zij kan lachen. ‘Kijk je nooit tv?’ vroeg ze. ‘Luister je nooit naar de radio?’ Ik schudde mijn hoofd en stak m’n onderlip naar voren. ‘Niet zo veel. Niet zo vaak.’ ‘Virgin Mary,’ zei Bella toen. ‘Dat is de nieuwste cd van Virgin Mary. Ze draaien haar ieder half uur op de radio. Ze staat nummer een in elke toptien die je maar kunt bedenken. En we verkopen in ieder gat minstens vijfentwintig van die platen. Hoe kun je haar gemist hebben?’ Ik haalde m’n schouders op. Ik hield me niet zo bezig met muziek en hitlijsten en dergelijke. Ik kon nooit onthouden hoe die zangers of groepen heetten. ‘We hebben haar nieuwe videoclip gezien toen we in het motel in Linderöd sliepen,’ ging Bella verder. ‘Je reinste porno. Tien keer erger dan Madonna, of niet soms Ken?’ Ze knikte naar Ken, die even z’n mondhoek optrok bij wijze van antwoord. Dat moest waarschijnlijk een glimlach voorstellen. Ik begon steeds meer geïnteresseerd te raken in de foto op de cdhoes. Een jonge vrouw zat je op handen en knieën aan te kijken. Ze 14
was gekleed in de een of andere ruwe zwarte stof, een soort haveloze jutezak, en ze had er niks onder aan. Echt helemaal niks, dat kon je op verschillende plaatsen zien. ‘Interessant?’ lachte Bella. ‘Nee hoor, ik...’ Ik stopte de cd terug. Het was geen glimp van haar naakte borst of billen die mij nieuwsgierig had gemaakt. Nee, het was iets anders. Iets wat ik niet tegen Bella kon zeggen: ik had haar al eens eerder gezien. Dat meisje dat Virgin Mary werd genoemd. Ik had haar eerder gezien, in het echt, in de werkelijkheid. Niet op televisie of op een aanplakbiljet of zo, nee, in het echt. Was dat mogelijk? Ik zocht m’n geheugen af. Ik was er absoluut zeker van dat ik haar had gezien, maar ik kon me totaal niet herinneren waar of wanneer. Nee. Nee, dat kon toch niet. Dat was toch belachelijk. Het was vast alleen maar iemand die op haar leek. Maar toch... ‘Is ze goed?’ vroeg ik. ‘Ik bedoel, de muziek. Zingt ze goed?’ ‘Ze zingt eigenlijk niet echt,’ lachte Bella. ‘Ze kreunt en hijgt en krast voornamelijk. Ze heeft zo’n rauwe hese stem, weet je wel. Zo’n stem waar alle kerels opgewonden van raken. Of niet?’ Ze deed opnieuw een poging om sombere, saaie Ken te laten reageren, maar hij schraapte alleen z’n keel en keek de andere kant op. ‘Je mag hem wel horen,’ stelde Bella voor, terwijl ze op een gettoblaster wees die voor mij op de toonbank stond. ‘Ik heb nu geen tijd,’ zei ik. ‘Moet opschieten. M’n vader wacht. Hij wordt razend.’ Ik wuifde even en liep snel de straat over naar banketbakkerij Svea.
1.1.5. (een mooie dag) Razend werd hij niet echt, m’n vader, maar hij was wel een beetje boos toen ik terugkwam met de bolletjes. ‘Dat duurde verrekte lang zeg,’ mopperde hij. Tove en hij hadden de kraam opgebouwd terwijl ik weg was en nu waren ze koeltassen en koelboxen uit de aanhangwagen aan het slepen. Het water voor de koffie stond over te koken op het gastoestel. ‘Geen luifel vandaag?’ vroeg ik, terwijl ik drie koffiebekers te voorschijn haalde. 15
‘We nemen alleen de parasol maar,’ zei hij. ‘Het wordt een mooie dag.’ We hadden alle dozen uitgepakt, m’n vader had de auto al weggezet, en nu zaten we witte bolletjes te eten en hete koffie te drinken, en het was een prachtige dag. De zon scheen warm in m’n nek en ik voelde me lekker. Een zacht borrelende warmte breidde zich uit in m’n lijf en ik voelde me lekker. Ik voelde me geweldig. Ik voelde me fantastisch. Tegenover me zat m’n vader op zijn krukje. Hij blies in zijn koffie en z’n stoppelbaard zat vol broodkruimels. Ik heb mazzel gehad, dacht ik terwijl ik hem bekeek. Ik ben een mens met mazzel. Eerst had ik pech. Toen had ik nog meer pech. Meer dan de meeste mensen. En toch zit ik hier vandaag te ontbijten met de ochtendzon in mijn nek en naast me zit m’n zusje dat lief en vrolijk is en tegenover me zit degene die ik vader noem, en beter kan ik het niet krijgen, dacht ik. Er is niets ter wereld wat ik nog zou kunnen wensen. Ja, natuurlijk, één ding... ‘Wat zit je toch te staren?’ vroeg m’n vader, waarmee hij mijn gepeins over geluk onderbrak. ‘En waarom zit je zo stom te grijnzen?’ vroeg Tove. ‘Je ziet eruit als een randdebiel.’ Hoe moest ik het uitleggen? Ach, dat was ook helemaal niet nodig. ‘Ach, niks,’ zei ik maar. M’n vader keek me een beetje achterdochtig aan terwijl hij een verkreukeld sigarettenpakje uit zijn borstzak viste. ‘De anderen zitten nu op school,’ zei ik tegen Tove, ‘de bel is net gegaan.’ ‘Hm.’ Ze knikte tevreden. Ik kon zien hoe ze zich haar klasgenootjes voorstelde, opgesloten in een benauwd klaslokaal. ‘Wie zat er nou stom te lachen?’ zei ik. M’n vader stak zijn sigaret aan. ‘Maar volgende week moeten jullie wel. En dan verder tot de zomervakantie.’ ‘Ja ja,’ zei ik. ‘Daar hebben we het toch over gehad.’ Ik dronk m’n koffie op en ik voelde me lekker.
16
1.1.6. (walde waldemarsson de geweldige) ‘Weet je wie er vandaag naast ons staat?’ vroeg Tove met een knikje naar standplaats nummer 112. Ik leunde achterover en keek naar de plek naast ons. Midden in het met krijt getekende vierkant stonden een vouwstoeltje en twee enorme, versleten reistassen. ‘Walde,’ zei ik met een tevreden knikje. ‘Dat is mooi,’ zei vader. ‘Die trekt veel mensen.’ ‘Daar komt-ie!’ riep m’n zusje blij. ‘Walde! Hallo!’ Ja, daar kwam Walde de Geweldige aangeschommeld. Breed als een huis en rond als een ton, rood aangelopen en nu al zwetend, kwam hij naar ons toe gewaggeld. Er was geen twijfel mogelijk, hij had z’n eerste borreltje al gehad. Of borreltjes. Hij ging naast zijn stoeltje staan, keek in het rond en declameerde plechtig: ‘De hele nacht tot in de dageraad doorkliefde het schip de golven.’ Toen keerde hij zich naar mij toe: ‘Nou?’ ‘Shakespeare?’ gokte ik. ‘O lieve heer,’ zuchtte Walde. Hij sloeg zich met een toneelgebaar tegen z’n voorhoofd. Toen keek hij me lang aan terwijl hij langzaam zijn hoofd schudde. Eindelijk zei hij: ‘De jeugd van tegenwoordig... ongeletterd, geen cultuur, niets. Hoe moet dat in godsnaam aflopen? Waar moet dat naartoe? Shakespeare? O lieve heer...’ Hij liet zich zwaar op het stoeltje vallen, dat doorboog en helemaal verdween onder zijn enorme achterwerk. Hij veegde zijn nek droog met een zakdoek en ging verder met zuchten en puffen. ‘Ach lieve heer, dat prachtige oude culturele erfgoed...’ ‘Nou moeten we even opschieten,’ onderbrak m’n vader Waldes voorstelling. ‘Straks komen de mensen.’ ‘Hm,’ knikte ik, terwijl ik het laatste stukje van mijn bolletje in m’n mond propte. ‘Homerus,’ zei Walde zonder me aan te kijken. Terwijl vader en ik de worsten te voorschijn begonnen te halen, liep Tove naar Walde toe. ‘Wat ga je vandaag verkopen?’ vroeg ze, nieuwsgierig naar zijn twee koffers glurend. Walde klaarde op en knikte naar haar. Hij ademde diep in en begon: ‘Het revolutionaire vlekkenmiddel Vlek-weg. Verwijdert alle denk17
bare vlekken uit tafelkleden, kleding, gordijnen, vaste vloerbedekking, enzovoort. Vlek-weg verwijdert alles; een druk op de spuitbus, twee minuten wachten, even borstelen met de speciale Vlekweg-borstel en weg is de vlek. Een re-vo-lu-tio-nair nieuw middel. En goedkoop. Belachelijk goedkoop. Slechts negenenvijftig kronen voor een set van twee flesjes en de onmisbare speciale borstel. ne-gen-en-vijf-tig, ja, dames, u heeft het goed gehoord...’ Tove moest lachen en keek vol bewondering naar Walde. ‘Enzovoort,’ zei hij. ‘Werkt het?’ vroeg ik met een knikje naar zijn tassen. ‘Ik bedoel in het echt.’ Waldes mondhoeken gingen in een brede grijns omhoog. ‘Dat was een in-si-nu-e-ren-de vraag,’ lachte hij. ‘Natuurlijk werkt het. Jullie kunnen er trouwens best een gebruiken. Ik wil wel ruilen voor zo’n Hongaarse knoflooksalami. Als jullie die nog hebben.’ ‘Mooi niet,’ zei Tove. ‘En als je er nog een speciale borstel bij krijgt?’ probeerde Walde. ‘Tsss,’ snoof Tove.
1.1.7. (kinderen van een marktkoopman) Daarna legden we met z’n drieën de laatste worsten in keurige stapels op onze toonbank. Toen alles mooi was uitgestald deed vader twee stappen naar achteren om de kraam te bekijken. ‘Het kan ermee door,’ knikte hij. ‘Maar denk erom dat we de tafel in de schaduw van de parasol houden. De dames willen geen zweterige worsten kopen. En pak er niet te veel tegelijk uit. Het wordt vandaag heel erg zonnig.’ Ik knikte. Tove stond aan de andere kant van de tafel, naast m’n vader. ‘En wat mag het voor u zijn mevrouwtje?’ zei ik tegen haar. ‘We hebben droge worst, plockworst, metworst en palingworst. Gerookte worst, cognacworst, knakworst en braadworst. Deense salami, Finse salami, Hongaarse salami en Anna’s boerensalami, knoflookworst, prachtige mortadella en...’ ‘Is die daar erg vet?’ zei Tove met een damesachtige stem, terwijl ze haar vinger in een palingworst prikte. 18
‘Vet mevrouw? Die worst is zo mager als het maar kan. Er is nog geen calorie in de buurt van die worst geweest. Een boterham met een paar plakken van die worst is je reinste dieetvoedsel.’ ‘Maar zit er dan wel smaak aan?’ Tove had zo’n perfecte damesstem opgezet dat ik m’n lachen niet kon houden. Toen ik in de gaten kreeg dat vader lachend naar ons stond te kijken, ging ik verder met de voorstelling: ‘Smaak mevrouw? Aiaiai! Als mevrouw deze worst eenmaal geproefd heeft, zal ze al die imitatieworsten uit de supermarkt naar plastic vinden smaken. Als mevrouw...’ ‘Maar hij is toch niet tè pittig?’ onderbrak Tove mij. Ze begon zich ook in haar rol in te leven. ‘Mag ik misschien een stukje proeven?’ ging ze verder. ‘Helaas, mevrouw. Om hy-gi-e-ni-sche redenen kan ik de worsten niet doorsnijden. Dat mag niet, hoe graag ik mevrouw ook wat van deze delicatessen zou willen laten proeven. De inspectie voor de volksgezondheid, begrijpt u wel, mevrouw. Zolang de worsten niet aangesneden zijn, zijn al onze gerookte produkten, in principe, onbeperkt houdbaar, maar als ik de worsten zou gaan aansnijden, dan zouden we binnen vijf minuten inspectie krijgen van de keuringsdienst van waren. Dus helaas, dame...’ Toen onderbrak m’n vader onze voorstelling met een schaterlach. Hij kwam naar me toe en legde zijn arm om mijn schouder. ‘Koopmanskinderen heb ik gekregen,’ lachte hij. ‘Echte koopmanskinderen.’ Tove kwam naar ons toe en ging aan de andere kant staan. ‘En van wie hebben we dat geleerd?’ vroeg ze. ‘Daar heb je gelijk in,’ lachte vader, terwijl hij zijn andere arm om haar heen legde. Hij was een kampioen, onze vader. Een topverkoper. Hij kon wat dan ook aan wie dan ook verkopen. Altijd en overal. Hij was bijna net zo goed als Walde. Walde, ja. Hij had zijn tafel uitgeklapt en z’n spuitbussen, borstels en geprepareerde tafelkleden en lappen met nepvlekken in verschillende kleuren te voorschijn gehaald. Toen hij merkte dat wij naar hem stonden te kijken wees hij met z’n dikke vinger: ‘Inkt. Rode wijn. Vet. Chocola. Vreselijke vlekken...’ ‘Jaja,’ lachte vader naar Tove. ‘Waterverf...’ 19
Of hij hoorde hem niet, of vaders commentaar kon Walde niets schelen. In plaats daarvan begon hij het kleine microfoontje te testen dat hij midden op z’n kleurige T-shirt had gespeld: ‘dames en heren, voor de allereerste keer in zweden... Lieve hemel,’ zuchtte hij toen terwijl hij zich weer op z’n krukje liet vallen. We lachten om hem en hij lachte vriendelijk terug, terwijl hij met een zakdoek zijn nek droogde. ‘Het wordt een prachtige dag,’ zei m’n vader.
20
5.1. Praat ik te veel? Praat ik te veel? Ik zwijg en ik kijk op van het kampvuur. Het vuur begint nu goed te branden, het berkenhout is mooi droog en het brandt bijna zonder rook in de blauwe schemering. Ik zwijg en laat m’n blik rondgaan, van gezicht naar gezicht, en één voor één keren ze zich naar me toe en ontmoeten ze mijn blik: Tove, vader, Walde, meneer Nilsson, mevrouw Nilsson, Bella en... nee, Ken durf ik niet echt in zijn ogen te kijken. Maar je zult in ere hersteld worden, Ken, denk ik erbij. Je mag uit de schaduw naar voren treden. Ik kan mezelf niet censureren, dat lukt niet. Ben ik te precies? Ben ik te pietluttig? ‘Ik vertel een heleboel wat jullie al weten,’ zeg ik zuchtend. Niemand zegt iets. ‘Ben ik te precies?’ ga ik verder. ‘Dit verhaal gaat nog wel even duren.’ Dan kijkt m’n vader me ernstig aan en zegt: ‘Je moet precies zijn. Je moet alles vertellen wat je je herinnert. We hebben de hele nacht de tijd. En je vertelt het niet alleen voor ons.’ Nee, dat is zo. Ik vertel het ook voor jou. Misschien vertel ik het nog het meest voor jou. En ik zal nauwkeurig zijn, ik weet dat ik dat moet zijn. Ik moet proberen me ieder antwoord, ieder gebaar, iedere gedachte en ieder gevoel te herinneren. Alles kan van betekenis zijn. Zo is het. Eigenlijk vertel ik het nog het meest voor mezelf. Er moeten nog zoveel puzzelstukjes op hun plaats worden gelegd; ik heb nog niet eens een vermoeden van het motief. En één puzzelstukje is verdwenen en onvindbaar. Als ik dat stukje vind, heb ik maling aan de rest van de puzzel, dan leg ik de hele puzzel graag voor altijd opzij. Een ijskoude rilling gaat door m’n lijf. Nee, niet huilen nu, niet twijfelen, ik moet de rest ook vertellen, anders kom ik niet verder. Ik moet nu hulp hebben voordat alle hoop vervlogen is. 21
‘Ik hoop niet dat het stoort als ik een hapje worst rooster terwijl je praat, David,’ zegt Walde terwijl hij een flesje bier openmaakt. ‘Nee hoor,’ zeg ik. ‘Een hongerige maag heeft geen oren,’ zegt Walde. Hij spiest een halve grillworst aan een barbecuepen, die doorbuigt onder het gewicht. ‘Rabelais, Franse...’ ‘Ga nou verder,’ zegt m’n vader. Ja, ik zal verdergaan. Eerst moet ik even in m’n zak voelen. Ja, het is er natuurlijk nog. Ik knijp m’n hand dicht om het kleine, harde sieraadje. Geef me kracht, denk ik. En dan denk ik aan dat andere. Dat echte, dat wat ik ook gekregen heb. Waar is dat? Bestaat het wel? Brrrr, weer een ijskoude rilling. Ja, het is ergens en ik zal het vinden, voor het te laat is. Dat beloof ik. Klop, hartje, klop ik kom ik ben op weg ik zal je vinden sta niet stil houd niet op met kloppen hartje, blijf kloppen
22
1.2. Ze kwam; ze was wit en mooi 1.2.1. (marktdag) Het werd een mooie dag. Een echte marktdag met alles wat daarbij hoort: gedrang, schreeuwende kinderen, blaaspijpen, gelach, stinkbommetjes, suikerspinnen, rotjes, gevloek, zakken snoep, muziek, zonneschijn en een blauwe lucht. Een echte marktdag: enorme drukte, overal mensen tussen de kramen en een bijna maximaal geluidsvolume. Een echte marktdag, en wij verkochten worst zoveel en zo snel we konden. En naast ons stond Walde. Met zijn onvoorstelbare woordenstroom die de hele dag zonder ophouden doorging, verzamelde hij continu publiek om zich heen: ‘Ja ja, dames, vandaag kan de dag worden dat een van uw problemen eens en voor altijd wordt opgelost, een steeds terugkerend probleem van alledag, een voortdurende bron van ergernis, nee mevrouwtje, ik heb het niet over uw lieve echtgenoot, ik heb het over vlekken. Juist ja. vlekken. Vlekken, vlekken, vlekken. Van niets komt niets, zei King Lear tegen de kleine Cordelia zoals u wel weet, maar van iets komt iets, van koffie en bosbessensap en chocola en rode wijn en inkt komen vlekken. Vlekken, vlekken, vlekken. Ja precies, mevrouwtje, er is ook nog iets anders waar vlekken van komen, maar denkt u er even aan dat hier ook kinderen en minderjarigen staan te luisteren. Vlekken, vlekken, vlekken. Irritante vlekken. Vervelende vlekken. Nare vlekken. Lelijke vlekken. Moeilijke vlekken. vlekken. Maar wanhoop niet, lieve dames, geef niet op, er is een oplossing voor het probleem en die oplossing ziet u hier: Voor de allereerste keer in Zweden, het geheel nieuwe, wetenschappelijke middel dat alle soorten vlekken verwijdert, het middel dat duizenden vrouwen in heel Europa in hun vrouwenhart gesloten hebben, het middel dat een vanzelfsprekend onderdeel is geworden van duizenden huishoudens, het middel waarnaar u uw hele leven al op zoek bent, het middel dat u uitsluitend hier en nu van mij kunt kopen, het middel dat zo sensationeel goed is, dat de 23
grote multinationals en de e.g. het willen verbieden. Dames, voor slechts negenenvijftig kronen...’ En zo ging hij maar door. Onafgebroken. Hij lachte en maakte grapjes en was een beetje brutaal, maar net niet tè, en hij demonstreerde het middel met behulp van zijn nepvlekken. De vrouwen lieten zich graag beduvelen, of ze gaven geld voor een paar minuten vermaak, ik weet het niet, maar er verlieten er behoorlijk wat het gedrang rond Walde met twee spuitbussen Vlek-weg en het speciale borsteltje. Een heleboel van die vrouwen kochten meteen ook worst bij ons. We hadden de hele dag klanten. Massa’s klanten. Ik had niet eens tijd om een beetje rond te lopen om de rest van de markt te bekijken en een praatje te maken met alle bekenden. Dat was altijd weer spannend aan het begin van het seizoen. Maar het gaf niks dat ik daar vandaag niet aan toekwam. Want het was zo’n fantastische dag. Een echte marktdag.
1.2.2. (ze kwam) Later in de middag kwamen er steeds meer schoolkinderen en jongeren. Steeds meer kleine ettertjes zaten elkaar tussen de kramen achterna met blaaspijpen en gifgroene griezelspray, steeds meer jongens vormden groepjes rond giechelende meisjes. Maar er waren vast veel ‘ongeoorloofd afwezige’ kinderen vandaag, want ’s morgens vroeg al liepen er massa’s schoolkinderen rond op de markt. Of misschien kregen ze trouwens wel vrij van school als er jaarmarkt was. Misschien gaven sommige leraren hun leerlingen vrij. Misschien waren sommige leraren daarna niet meer zo populair bij de andere leraren. Hoe dan ook: toen kwam zij. Ze kwam, en plotseling stond ze daar gewoon en vroeg met een zangerig Fins accent: ‘Hebben jullie ook salami? Lekkere pittige Finse salami?’ Ik had haar niet zien komen. Nu keek ik op, recht in een paar lachende blauwe ogen. Voor me, aan de andere kant van de tafel, stond het witste meisje dat ik ooit had gezien. Haar huid was zo wit als slagroom, en hij zag er ook net zo zacht en soepel uit als slag24
room. Het leek wel of haar witheid straalde tussen alle anderen die al bruin of blozend rood waren van de meizon. Daar stond ze, bleek en mooi, met glanzende blauwe ogen. Daar stond ze, wit en blauw, zoals de Finse vlag, en ik staarde haar aan zonder iets terug te zeggen. Ze had heel kort steil blond haar, dat ze achter haar oren had gedaan, en ze was... Nee, niet mollig. Absoluut niet dik, nee nee. Nee, stevig. Stevig was ze. Stevig en breed; voor een meisje dan. En ik stond haar maar aan te staren zonder antwoord te geven op haar zangerige vraag. ‘Finse salami?’ probeerde ze nog eens. Ze begon vast te denken dat ik de een of andere idioot was die met de worstverkopers meereisde om zware spullen te sjouwen. Ik stond haar waarschijnlijk met open mond aan te staren alsof ik een dorpsgek was. Maar toen voelde ik Toves elleboog in mijn zij en ik kwam weer bij m’n positieven. ‘Aiaiai,’ zei ik vlug, terwijl ik een worst oppakte en hem omhoog hield, ‘“Suomalainen” salami, aiaiai, deze hier...’ Ik hield op toen ik hoorde hoe dom en gemaakt mijn verkopersstem klonk. Probeerde m’n eigen stem terug te vinden: ‘... euh... deze hier... is lekker. En pittig. En Fins... eh... en lekker.’ Een kleine witte hand pakte de worst aan die ik haar voorhield. Achterdochtig bekeek ze hem, rook er toen aan. ‘Is dit echt een Finse?’ vroeg ze. Ik knikte alleen bij wijze van antwoord. Plotseling was ik een heel armzalige marktkoopman. Tove had het in de gaten en schoot me te hulp. ‘Of die Fins is? Ik verzeker je, die worst daar verstaat geen woord Zweeds. En hij is lekker, het is onze lekkerste salami. Lekker pittig, niet voor slappelingen...’ Het meisje stond een poosje belangstellend naar Tove te kijken, zonder iets te zeggen. Toen keek ze weer naar de worst en woog hem in haar hand.
1.2.3. (svensson, svensson & svensson) ‘Hahaha, Ritva heeft nog geen jongen voor vanavond gevonden, zien jullie jongens...’ 25
Drie jongens met spijkerjacks aan kwamen naar het meisje toelopen. De langste grijnsde en ging verder: ‘Ik weet wel waar je die worst voor gaat gebruiken. Hij is wel king size, haha...’ De andere twee jongens begonnen ook te grijnzen. ‘Ritva met haar worst, haha,’ grinnikte de tweede jongen. ‘Wat een kanjer, haha...’ ‘Zal ik vanavond niet liever bij je komen, dan krijg je nog eens een andere worst te zien. Hij is net zo groot als die daar. Groter,’ grijnsde de derde jongen. Het witte meisje, dat blijkbaar Ritva heette, pakte rustig een klein bierworstje van onze tafel en hield het de derde jongen voor. ‘De jouwe lijkt waarschijnlijk meer hierop. Volgens mij is het trouwens een tijd geleden dat je hem voor het laatst hebt gezien, want je buik zit in de weg.’ ‘Het maakt niet uit hoe groot hij is,’ zei de jongen vlug. ‘Als een meisje dat tegen je gezegd heeft, dan was dat waarschijnlijk om je te troosten,’ zei Ritva. Ze draaide zich weer naar ons om. ‘Dat zijn mijn klasgenoten,’ zei ze terwijl ze haar ogen zuchtend ten hemel sloeg. ‘Ik zit met elf van die idioten in een klas. En ze denken maar aan één ding.’ ‘Niet waar, ik heb tweeëntwintig hobby’s,’ zei de derde jongen. Hij zweeg, wachtend tot iemand zou vragen: ‘Welke dan?’ Maar toen niemand dat deed antwoordde hij toch maar: ‘Eenentwintigen en seks, haha... tweeëntwintig hobby’s.’ Ritva zuchtte weer: ‘Dat was al een ouwe toen mijn oma nog een klein meisje met lange vlechten was.’ ‘Op wat voor school zit je dan?’ vroeg Tove nieuwsgierig. ‘Mbo-Techniek. Ik wil monteur worden. Als ik het nog een jaar uithoud met dat stelletje. Deze drie hier...’ ‘Ssst!’ De eerste jongen onderbrak haar. ‘Luister eens! Jongens, horen jullie dat liedje?’ Tussen al het marktlawaai hoorde je muziek. Dat kwam waarschijnlijk bij Bella’s kraam vandaan, dacht ik. De twee andere jongens knikten en toen het refrein kwam, begonnen ze alledrie te dansen en zich in bochten te wringen en met denkbeeldige microfoons in hun handen te kreunen: 26
I’m getting down on my knees doing all I can to please my man... ‘Ooo,’ kreunde de eerste jongen. ‘Dat zou jij ook moeten doen, Ritva. Heb je Virgin Mary’s nieuwe videoclip al gezien? Daar kun je nog wat van leren. En dan kun je een beetje gaan oefenen met die worst daar. En dan kom ik bij je langs en...’ ‘Hahaha,’ grinnikte de tweede jongen. ‘Ritva hoeft waarschijnlijk niet zoveel meer te leren,’ grijnsde de derde jongen. Ritva zuchtte. ‘Kom jongens, we gaan,’ zei de eerste jongen. ‘Tot morgen, Ritva. En een prettige avond. Met je worst. Hahaha...’ Hij deed een stap naar voren en boog zich over de tafel heen naar me toe. ‘En jij, ventje,’ zei hij, ‘als ze al te opdringerig wordt, weet ik daar wel wat op.’ Ik zei niets. ‘Clearasil,’ zei hij en ik kon het niet laten om te vragen: ‘Hoezo?’ ‘Helpt tegen witkoppen! Hahaha. Een uitstekend middel. Roeit alle witkoppen uit, haha...’ Schaterend slenterden de jongens weg. ‘Ik word er zo moe van,’ zuchtte Ritva. Maar het leek wel of ik een spoortje van de glimlach van een oudere zus in haar ogen zag, toen ze de jongens met haar blik volgde. ‘Dat waren Svensson, Svensson en Svensson,’ zei ze. ‘Wat?’ ‘Dat waren Tobias Svensson, Andreas Svensson en Markus Svensson. Tobbe, Deas en Macke. De helft van de jongens uit mijn klas heet Svensson. Kan dat toeval zijn? Of ben ik op een Svenssonlijn gestuit? Een eenzame Kyyhkynen tussen alle Svenssons.’ Ze zuchtte weer en toen de drie jongens tussen de kraampjes verdwenen waren, draaide ze zich weer naar ons om. Toen zei Tove ineens: ‘Zeg, mag ik je wat vragen?’ Ritva knikte. 27
‘Hoe oud ben je?’ vroeg Tove toen. Aiaiai, ik wist wat er nu ging komen en ik probeerde Tove met een woedende blik tot zwijgen te brengen, maar ze trok zich totaal niets van mij aan. ‘Zestien,’ antwoordde Ritva. ‘Waarom wil je dat weten?’ ‘Zou je je voor kunnen stellen,’ ging Tove vlug verder, ‘dat je belangstelling zou kunnen krijgen voor een jongen die iets jonger is dan jij, ik bedoel verliefd worden of zo?’ ‘Tove, schei uit!’ Ik stond er zelf verbaasd van hoe kwaad en opgewonden mijn stem klonk. M’n stem sloeg over en ik probeerde mijn zusje met woedende blikken het zwijgen op te leggen. Maar Ritva lachte plagerig en vroeg: ‘Hoe oud zou die dan moeten zijn? Heb je iemand in gedachten?’ ‘Veertien bijvoorbeeld. Bijna vijftien,’ zei Tove met een knikje in mijn richting. ‘Hij daar, bijvoorbeeld. En hij is heel vroegrijp. Ontzettend volwassen voor z’n leeftijd. En hij...’ ‘Tove, hou op!’ Nu stond ik echt te brullen. Waarom moest ze mij altijd voor gek zetten? Waarom moest ik er nou weer als een idioot bij staan? ‘Schei nou uit!’ Het meisje dat Ritva heette, lachte naar Tove. Tove lachte terug. Ik stond daar naast haar en ik was boos en geïrriteerd. Waarom trok ik me er iets van aan? Waarom stond ik zo te hijgen? Ik zei niets en wachtte tot mijn ademhaling weer normaal werd, terwijl ik de twee meisjes bekeek. Ze waren zo verschillend. Die stevige bleke van zestien met haar zangerige stem, en mijn zusje, bruin en beweeglijk als een eekhoorntje. Zo verschillend en toch hetzelfde. Er was een of ander verbond tussen hen ontstaan, een soort meisjesverbond dat maakte dat ik me buitengesloten voelde. Buitengesloten en dom. ‘Ik sluit dat niet helemaal uit,’ lachte Ritva, terwijl ze plagerig naar me knipoogde. ‘Schei uit,’ zei ik nog eens. Maar m’n stem klonk lang niet zo kwaad als toen ik het tegen Tove zei. 28
Toen richtte Ritva zich weer tot mijn plaagzieke zusje en vroeg haar: ‘Tove... Is dat geen Noorse naam?’ Tove knikte. ‘Maar...’ zei Ritva. ‘Je vindt me er zeker niet erg Noors uitzien?’ lachte Tove. ‘Ik wil niet nieuwsgierig zijn...’ zei Ritva. ‘We zijn in Thailand geboren, ik en mijn verlegen broertje hier,’ legde Tove uit. ‘Die meneer daar heeft ons geadopteerd. Ik was pas zes maanden toen ik naar Zweden kwam.’ Ze knikte naar vader, die net een rookworst verkocht aan een deftige mevrouw met een bonthoedje op. ‘Ik ben zelfs nog nooit in Noorwegen geweest,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik wil niet nieuwsgierig zijn...’ zei Ritva nog eens. Maar Tove zei: ‘Ritva? Dat is toch een Finse naam?’ Ritva knikte. ‘Ik was drie toen ik naar Zweden kwam. Met m’n ouders. Maar vorig jaar besloten ze ineens dat ze terug wilden naar Finland. Raad eens waarom?’ Tove haalde haar schouders op. ‘Ze vonden dat er te veel immigranten naar Zweden kwamen! Stelletje idioten. Maar ik ben niet meegegaan; wat moet ik in Finland? Dus nu woon ik bij m’n tante hier in de stad en volg de opleiding tot monteur. En als ik daarmee klaar ben word ik werkloos.’ ‘Ik wil niet nieuwsgierig zijn,’ zei Tove, en Ritva moest lachen. ‘Is het leuk op de technische school?’ vroeg ik om ook aan het gesprek deel te nemen. Ik was totaal buitengesloten. ‘Je hebt de jongens gezien,’ zei Ritva haar schouders ophalend. ‘Hoewel ze eigenlijk gewoon heel aardig zijn. Je krijgt wel veel aandacht als het enige meisje in een klas met alleen jongens, en ik houd van machines. Het is nu bijna zomervakantie, maar helaas hebben we de laatste weken alleen nog maar theorie. De praktijkvakken zijn het leukst.’ Ik knikte. Toen zeiden we een poosje niets, alsof we alledrie ergens over na moesten denken. Het leek wel of Ritva de Finse salami, die ze nog steeds in haar hand hield, vergeten was. Maar opeens lachte ze en keek op. 29
‘Nou even serieus,’ zei ze, en haar stem klonk als muziek. ‘Is deze lekker?’ ‘Eerlijk gezegd,’ zei ik, ‘is de Hongaarse salami lekkerder. Dat vind ik tenminste.’ ‘Dan neem ik die,’ zei Ritva. ‘En als hij niet lekker is, kom ik klagen.’ ‘En als hij lekker is, kom je er nog een kopen,’ zei Tove. ‘Maar dan moet je wachten tot de zomermarkt. Dan zijn we hier weer. Ja toch, pappa?’ Vader keek haar aan. ‘Wat?’ ‘We komen hier toch terug? Voor de zomermarkt?’ ‘Jazeker,’ zei hij. ‘Ergens in juni. Ik weet niet precies wanneer.’ ‘Goed,’ zei Ritva. ‘Dat jullie terugkomen. Ik zal over je aanbod denken. Maar moet je het niet eerst aan je broer vragen? Voordat je hem probeert uit te huwelijken.’ Ze lachte naar Tove en betaalde haar Hongaarse salami. ‘Ach, hij weet niet wat goed voor hem is,’ zei Tove rustig. Ik zuchtte diep en schudde m’n hoofd. ‘Nou, tot ziens hè.’ Ritva keek me diep in m’n ogen. ‘Tot ziens,’ zei ik, terwijl ik probeerde niet te verdrinken in die twee prachtige glanzende Finse meren. ‘Ik hoop... ik hoop dat-ie lekker is...’ ‘Dat zei je toch,’ zei Ritva. Ze pakte haar worst, zwaaide en verdween in de drukte. Tove stond haar nog lang na te kijken. ‘Wat was ze wit,’ zei ze toen nadenkend. Ik zweeg. ‘Wit en mooi,’ zei Tove. ‘Ja toch? Vond je niet?’ Ik zei niets. ‘Ben je boos?’ vroeg Tove terwijl ze een stap in mijn richting deed. ‘Deed ik stom?’ Ik knikte. Tove knikte ook. ‘Ik weet het,’ zei ze met een onhandig klopje op m’n arm. ‘Ik kon het niet laten. Maar ze was toch prachtig?’ 30