Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Het leren zwemmen bij kleuters
Aan de waterkant Het is september en de zomer houdt maar aan. Sanne en haar buurmeisje Janneke hebben elkaar sinds de vakantie nog bijna niet gezien. Ze hebben het druk. Voor de vakantie zaten ze bij elkaar in de klas, maar Janneke zit nu in groep twee, terwijl Sanne nog een jaar in groep één blijft. Gelukkig hebben ze op woensdagmiddag geen zwem- of gymlessen, zodat ze eindelijk weer eens samen kunnen spelen. Bij Janneke hebben ze een zwembad in de tuin. Een ideale plek om deze warme dag samen door te brengen. Sanne’s moeder gaat ook mee. De zwemtas wordt ingepakt, alles moet mee. Speelgoed voor in het water, handdoeken, zwempakken en natuurlijk de bandjes. De moeder van Janneke heeft lekkere broodjes en ice-tea gemaakt. Nadat de kinderen gegeten en gedronken hebben, willen ze meteen het water inspringen. Janneke heeft geen bandjes meer om, ze mag al bijna diplomazwemmen. “Mag ik ook zonder bandjes zwemmen, op vakantie deed ik dat toch ook”, vraagt Sanne aan haar moeder. “Goed, maar dan doen we ze straks weer om”, luidt het antwoord van haar moeder. Janneke’s moeder kijkt een beetje verbaasd. Sanne zit nog niet zo lang op zwemles. Ze heeft misschien acht lessen gehad. “Ja”, zegt de moeder van Sanne. “Op vakantie deed ze dat ook, ze was niet meer te houden. Haar vriendinnetje heeft al twee diploma’s en die mocht al in het diepe. Daar stond ze dan, met haar bandjes om, te kijken en te treuren. Van die Franse badmeester mocht niemand met bandjes om in het diepe. We deden dan stiekem de bandjes af en dan ging ze samen met haar vader en met haar vriendinnetje toch in het diepe. Die Fransman had niks in de gaten. Na verloop van tijd kon je nauwelijks meer zien dat ze normaal met bandjes zwemt. Ze zwom in een keer vijfentwintig meter naar de overkant. Het leek dan wel niet op schoolslag of borstcrawl, maar toch”. “Ik zie het”, zegt de moeder van Janneke. “Je ziet nauwelijks verschil met Janneke en die zit toch al meer dan een jaar op les. Misschien was ze met haar vier jaar toch nog wat jong, maar met dat zwembad hier achterom, moet ze toch in korte tijd zwemmen leren”.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
1
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
“Weet je, ik sta versteld van wat Sanne op vakantie allemaal heeft geleerd. Haar vriendinnetje kan uiteraard al duiken en je zag Sanne de hele tijd kijken. Opeens gaat ze ook klaar staan. Voor je het goed en wel in de gaten hebt, duikt ze het water in. Tijdens de zwemles ziet het er allemaal zo moeilijk uit, maar die kinderen die apen alles van elkaar na en een lol dat ze dan hebben. Gelukkig vindt Sanne de zwemles erg leuk. Ik vind het dan ook niet zo erg om telkens met haar naar de zwemvereniging te gaan”. “Nou, Janneke heeft het gehad hoor en ik trouwens ook. Ze vindt er niks meer aan. Het liefste stopt ze er zo snel mogelijk mee, maar ik wil dat ze minstens twee zwemdiploma’s haalt. Die zwemonderwijzers doen echt vreselijk hun best. De kinderen weten precies wat ze doen moeten. Ze zwemmen allemaal in een vierkantje achter elkaar aan. De helft van de les op de buik en de andere helft op de rug. Tijd voor spelletjes is er niet. De zwemonderwijzers staan ieder op een hoek. Wanneer de kinderen het niet goed doen, krijgen ze meteen een opmerking. Je hoort de hele tijd: “sluit je benen snel”, “rustig intrekken”, “blijf recht in het water liggen”, “zwem eens een beetje door”, “gebogen doorhalen” en “hoge elleboog”. Ze zien werkelijk alles. Nee hoor, daar heb ik niks over te klagen”. “Bij de zwemvereniging van Sanne gaat het toch wat anders. De zwemleider is heel veel met de kinderen in het water. Hij is net het grootste kind van de groep. Het lijkt allemaal spelen in het water. De kinderen hebben vreselijk veel lol. De zwemleider of een van de kinderen doen het voor en iedereen mag het nadoen. Er heerst een hele leuke sfeer tijdens de les. De kinderen vinden het allemaal spannend en je ziet dat ze heel goed hun best doen. Wanneer ik Sanne wel eens vraag wat ze gedaan hebben, dan krijg ik vaak als antwoord: “Oh, lekker gespeeld met die grapjas”. Ongemerkt leren ze toch een heleboel. Elke les is weer anders. De ene keer zwemmen ze als krokodillen, een ander keer zijn ze allemaal reuzen en dan weer doen ze allemaal een duikboot, die de schat van de bodem op moet rapen, na. Het succesnummer van de zwemles is de “circusles” of de “goochelles”. Als je goed kijkt dan lijkt het niet op spelen, maar is die zwemleider echt les aan het geven. Je houdt niet voor mogelijk wat die kinderen allemaal al geleerd hebben. Tijdens dat spelen zwemmen ze toch heel wat af, zonder dat ze het in de gaten hebben. Bovendien organiseren ze ook nog van alles buiten de les om. Was ik vroeger maar lid geweest van een zwemvereniging, dan had ik nu misschien niet zo’n hekel aan zwemmen”.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
2
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Motorisch leren Leren kan gezien worden als een proces waardoor een blijvende gedragsverandering plaats vindt. Wanneer deze gedragsverandering op het gebied van het bewegen ontstaat, spreken we van motorisch leren. In het geval van Sanne kun je pas spreken van het leren duiken, wanneer dit niet toevallig één keer gebeurt, maar wanneer ze altijd en overal kan duiken.
Aanleg, rijping en omgeving De aanleg van een mens bepaalt wat er kan worden geleerd en op welke manieren dit leren het gemakkelijkste tot stand kan komen. Dit is bij de geboorte vastgelegd. Zo kan iemand in aanleg wereldkampioen zwemmen zijn, of hij dat ook, net als Marcel Wouda, gaat worden is afhankelijk van de mogelijkheden die de omgeving van die persoon biedt om ervaringen op te doen. Wanneer deze Marcel Wouda in spe in de Sahara geboren wordt, zal hij naar alle waarschijnlijkheid geen wereldkampioen zwemmen worden. Onze eigen Marcel Wouda heeft gelukkig de ervaringen die noodzakelijk zijn om wereldkampioen zwemmen te worden wel in zijn omgeving kunnen opdoen. Een mens is pas in staat tot het leren van een bepaalde beweging, wanneer het lichaam voorbereid is op het uitvoeren van deze beweging. Er moet een bepaalde graad van rijping bereikt zijn. Denk in dit kader maar eens aan het leren kruipen, lopen, spreken, fietsen, veters strikken, maar ook aan het leren van een “overlevingszwemtechniek” of het leren van een technisch zeer goede “golvende schoolslag”. Het tempo van rijping is voor iedereen verschillend. Kinderen kunnen op een bepaald gebied vroegrijp zijn. Andere kinderen kunnen weer laatrijp zijn. Hiermee is nog niet gezegd dat het ene kind meer of minder talent heeft dan het andere kind. Het is daarom moeilijk exact vast te stellen wanneer een kind de juiste rijpingsgraad bereikt heeft, oftewel het is moeilijk vast te stellen wanneer de gevoelige periode begint. We kunnen wel generaliseren en een richtlijn geven. Zo zal een kind op vijfjarige leeftijd de eerste beginselen van het zwemmen kunnen leren, terwijl je voor de gevoelige periode voor het leren van de “golvende schoolslag” moet denken aan het oudere basisschoolkind. Aan deze gevoelige periode kun je niet ongestraft voorbij gaan. Als de rijpingsgraad niet bereikt is, betekent oefening verspilling van energie. Wanneer je ervaring hebt met het toelaten van vierjarigen, vergelijk dan maar eens het (laatrijpe) vierjarige kind dat op zwemles komt en het (vroegrijpe) vijfjarige kind. Beide kinderen zullen uiteindelijk hun zwemdiploma’s halen. Bij het vierjarige kind heeft het echter veel meer energie (lessen/geld/...) gekost. Bovendien zit het gevaar erin dat verkeerde bewegingspatronen worden ingeslepen en dat dit onvoorbereide lichaam overbelast wordt. Denk ook maar eens aan Janneke die met haar vier jaar op zwemles komt en er nu al meer dan een jaar over doet om haar A-diploma te halen en aan Sanne die, vroegrijp, met vijf jaar haar eerste zwemles krijgt. Het is eveneens ongunstig om de gevoelige periode voorbij te laten gaan, daar het dan moeilijk wordt een bepaald bewegingspatroon te vormen. Denk maar eens aan de volwassene die de elementaire beginselen van het zwemmen onder de knie wil krijgen. Dit kost vreselijk veel energie.
Twee vormen van leren Bij het leren van motorische vaardigheden als lopen, fietsen, zwemmen en dergelijke zijn twee belangrijke vormen te onderscheiden: 1.
Natuurlijk, onopzettelijk leren. Dit natuurlijke leren komt voort uit de natuurlijke behoeften en interesse van een kind. Denk in dit
KNZB Werkboek Zwem-ABC
3
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
kader maar eens aan het grijpen naar snoep dat op de tafel ligt, waardoor het kind eerst moet gaan staan, het klimmen in een boom, zodat je een goed uitzicht hebt over de carnavalsoptocht. Denk ook maar eens aan Sanne, die op vakantie in het diepe wilde gaan zwemmen, net zoals haar vriendinnetje. Dit leren gaat gepaard met vallen en opstaan, met als nadeel dat bewegingen op een verkeerde manier in kunnen slijpen. Het kind kan gedurende dit leren ook negatieve ervaringen opdoen, ervaringen die het verdere verloop van het leerproces belemmeren. Het grote voordeel van deze vorm van leren is dat kinderen vanzelf en uit zichzelf leren, zonder dat ze zich hiervan bewust zijn. Daarnaast doen ze ook gigantisch veel bewegingservaring op. Deze bewegingservaring vormt weer een goede basis, waar het verdere verloop van het leerproces zich aan vast kan “klitten”. 2.
Opzettelijk, bewust leren Hoewel het natuurlijk leren zeer belangrijk is in de ontwikkeling van een kind, zal er tijdens de zwemlessen veelal sprake zijn van een opzettelijk en bewust leren. Tijdens deze vorm van leren heeft de lesgever de intentie motorische vaardigheden aan te leren of te verbeteren. Het kind dat leert moet bewust gericht zijn op het leren. Hij moet willen leren, hij moet vanuit zichzelf gemotiveerd zijn. Net zoals de groep van Sanne, kinderen die allemaal vreselijk hun best doen, omdat ze graag naar zwemles komen. De leerintentie kan ook het gevolg zijn van factoren buiten het kind. Kinderen die op zwemles “hun best doen” omdat anders hun ouders boos zijn, of omdat ze dan na afloop een zakje chips krijgen. Het leerproces dat tot stand komt met kinderen die vanuit zichzelf gemotiveerd zijn geeft sneller, beter en duurzamer resultaat. Zaak voor de lesgever hiervoor te zorgen, door een veilige, uitdagende situatie met zinvolle oefenstof te scheppen. Denk maar eens aan de circus- of goochellessen bij Sanne op de zwemvereniging.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
4
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Sensomotorisch leren De zintuigen, sensoren, spelen een belangrijke rol tijdens het motorisch leren. Vandaar dat we hier ook spreken van sensomotorisch leren. Het leerproces start namelijk pas als het kind geprikkeld wordt door de omgeving om te gaan leren. Deze prikkeling (of informatie) bereikt via de zintuigen het kind. Het kind gaat deze informatie verwerken. Wanneer het kind zich veilig voelt zal deze vervolgens een beweging uitvoeren. Sanne werd op vakantie geprikkeld doordat zij haar vriendinnetje in het diepe ziet zwemmen. Zij verwerkt deze informatie en besluit de bandjes af te doen en samen met haar vader ook het diepe in te gaan. Op dit moment start haar leerproces, want zij kan niet eens zonder bandjes zwemmen. Sanne heeft doordat zij haar vriendinnetje heeft zien zwemmen een bepaald bewegingsbeeld, dat zij vervolgens probeert te imiteren. Deze uitvoering zal aanvankelijk niet helemaal lukken. Sanne krijgt waarschijnlijk wat veel water binnen en kan zich nog niet over een bepaalde afstand verplaatsen. Geleidelijk aan gaat dit zwemmen beter doordat zij informatie, feedback, krijgt hoe de bewegingen beter uitgevoerd kunnen worden. Deze feedback krijgt ze van zichzelf (intern) omdat sommige pogingen beter lukken dan andere. Deze feedback krijgt ze ook extern, door goed naar haar vriendinnetje te kijken, maar waarschijnlijk krijgt ze ook externe feedback van haar vader die haar helpt en een paar aanwijzingen geeft. Voor het verkrijgen van feedback heb je eveneens je zintuigen nodig. Zonder deze feedback zal de bewegingsuitvoering nooit verbeteren. In schema ziet het sensomotorisch leren er als volgt uit:
interne feedback ↓ informatie → zintuigen → ↑ externe feedback
KNZB Werkboek Zwem-ABC
informatieverwerking →
5
motorisch gedrag
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Het leren is daarmee van de volgende factoren afhankelijk: • het aanbod aan informatie waarmee het leerproces kan starten; • de zintuiglijke verwerking van het kind; • de mogelijkheden van het kind om een bepaalde beweging uit te voeren; • de mate waarin en de wijze waarop het kind feedback krijgt.
Fasen in het motorische leerproces Het leren van motorische vaardigheden is moeilijk. Elke motorische vaardigheid doorloopt dezelfde fasen. Fasen die vloeiend in elkaar overlopen. Om tot een optimaal resultaat te komen is het voor de lesgever belangrijk om kennis te hebben van en inzicht te hebben in deze fasen.
1. Voorwaarden-fase Het is duidelijk dat je niet zomaar een “golvende schoolslag” kunt leren. Om een dergelijke beweging te leren moet je eerst aan bepaalde voorwaarden voldoen. Je kunt stellen dat je eerst het “klittenband” voor deze beweging moet aanbrengen voordat je deze beweging kunt aanleren. Zo kent het leerproces van elke motorische vaardigheid zijn eigen voorwaarden of “klittenband”. Deze voorwaarden of “klittenbanden” liggen op het gebied van:
§
Basiseigenschappen: § § § § §
2.
kracht; snelheid; lenigheid; uithoudingsvermogen; coördinatie.
§
Basisvaardigheden: je moet hierbij denken aan andere bewegingen die voorwaardelijk zijn voor het leren van een beweging. In het geval van de “golvende schoolslag” dien je eerst de normale, “elementaire schoolslag” en vervolgens de “wedstrijdschoolslag” te beheersen voordat je de “golvende schoolslag” kunt gaan leren.
§
Psychische vaardigheden: je moet hierbij denken aan vaardigheden als concentratievermogen, motivatie, doorzettingsvermogen, moed, enzovoorts.
Leerfase Nadat het kind een bewegingsbeeld heeft gekregen, krijgt hij tijdens deze fase gelegenheid ervaring op te doen. Hij kan experimenteren met de te leren vaardigheid. Hiermee wordt de hoeveelheid “klittenband” waaraan de nieuw te leren beweging zich kan hechten vergroot. Hoe beter het bewegingsbeeld en hoe meer “klittenband”, hoe sneller, beter en duurzamer het leerproces zal verlopen. Geef daarom voldoende tijd om te experimenteren. Het herhaald kijken naar de demonstratie leidt in combinatie met uitproberen, experimenteren, onderzoeken, tot het verwerven van een globale bewegingsstructuur. De kwaliteit van de beweging is nog zeer matig. De borstcrawl die tijdens deze leerfase uitgevoerd wordt, lijkt al op de echte borstcrawl. Armen en benen bewegen zich al “peddelend” en “fietsend”. De globale bewegingsstructuur is aangebracht.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
6
Deel 1 Doelgroepen
3.
Het leren zwemmen bij kleuters
Oefenfase In deze fase staat het bewuste en systematische leren van de beweging centraal. In feite gaat het hier om verbetering van de beweging, zodat deze doelmatiger en economischer wordt. Dit oefenen is het centrale onderdeel in het motorische leerproces. Oefening baart namelijk kunst! Oefenen betekent herhalen. Enkel bij een juist en optimaal oefenen is het leersucces gegarandeerd. Tijdens deze fase zal de lesgever rekening moeten houden met zaken als: § de bereidheid van kinderen om te oefenen; § de oefenomvang en oefenintensiteit (dosering); § het aantal herhalingen en de tijd tussen de herhalingen (frequentie); § het effect/resultaat van het oefenen, wat weer zal leiden tot nieuwe (oefen)doelen; § het gevarieerd herhalen, zodat leerlingen bereid blijven te oefenen; § het corrigeren oftewel het geven van feedback tijdens het oefenen.
Aan het eind van deze fase laat het kind zeer wisselende bewegingsuitvoeringen zien. Meestal denken we dat we er zijn, soms weer vragen we ons af wat er aan de hand is. Tijd om de volgende fase van het leerproces te starten.
4.
Automatiseringsfase We hebben al eerder gesproken over leren dat gezien kan worden als een proces waardoor een blijvende gedragsverandering plaats vindt. Deze blijvende gedragsverandering wordt bereikt aan het eind van deze laatste fase van het motorisch leerproces.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
7
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
De beweging zal nu vloeiend, harmonisch en zonder storende bijbewegingen verlopen. Hoe meer de beweging wordt beheerst, hoe flexibeler de beweging aangepast kan worden aan wisselende omstandigheden. Denk in dit kader maar eens aan het zwemmen van de schoolslag tijdens de les en tijdens het diplomazwemmen, waar opa, oma en de rest van de familie met camera en cadeautjes op de tribune zitten. We kunnen op verschillende manieren een beweging automatiseren: § bewegingsverzwaring: de beweging wordt uitgevoerd onder moeilijkere omstandigheden; § bewegingsverbinding: de afloop van de ene beweging vormt het begin van de nieuwe beweging. Denk maar eens aan het duiken, gevolgd door onder water door het gat zwemmen; § bewegingscombinatie: Het samenvoegen van twee bewegingen tot een nieuwe beweging. Bijvoorbeeld het zwemmen van de schoolarmslag met de borstcrawlbeenslag. Tijdens het automatiseren van een beweging blijft het zaak dat de bewegingsuitvoering bewaakt wordt, doe je dat niet dan heb je kans dat fouten inslijpen.
De fasen van het motorisch leerproces in schema:
Dit schema geeft niet alleen de volgorde van de fasen aan. Je kunt hieruit ook afleiden dat er sprake moet zijn van een brede basis aan het begin van het leerproces. Hoe breder de basis, hoe hoger de piek.
Leeraanpak We constateren helaas vaak dat kinderen netjes onze opdrachten uitvoeren, maar geen oog hebben voor de aandachtspunten die wij hebben meegegeven. De wijze waarop een kind met de te leren vaardigheid omgaat kan verschillend zijn. Met andere woorden kinderen laten verschil in leeraanpak zien. De lesgever zal hiermee rekening moeten houden en zal aanwijzingen geven op een wijze die past bij de leeraanpak van het kind.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
8
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
We kunnen twee leeraanpakken onderscheiden:
1.
Fouten-analyserende leeraanpak Bij deze leeraanpak is de persoon gericht op het eigen motorische gedrag. Hij heeft aandacht voor gemaakte fouten en voor de bewegingsuitvoering. Deze persoon heeft een planmatige aanpak. Hij is gericht op deelstructuren van de beweging en kan zelf conclusies trekken uit de bewegingsuitvoeringen, de eventueel gemaakte fouten en de oorzaak daarvan. Deze aanpak biedt vele voordelen: § deze personen leren sneller en beter; § deze personen zijn gemotiveerder en hebben meer interesse voor de bedoeling van de oefening/opdracht; § deze personen zijn minder afhankelijk van de lesgever; § deze personen leren van de gemaakte fouten, waardoor het herhalen van “domme” fouten minder voorkomt. We zien deze leeraanpak bij een aantal personen uit de volgende doelgroepen: pubers, volwassenen met een wedstrijdniveau en wedstrijdsporters.
2.
Momentaanpak Personen met deze leeraanpak zijn niet gericht op het eigen motorische gedrag. In plaats van bezig te zijn met de bewegingsuitvoering zijn deze personen bezig met het resultaat van de beweging. Zij zijn alleen met het betreffende moment bezig. Zij zijn doelgericht. Ben ik als eerste aan de overkant? Kan ik zeven meter onder water zwemmen? Sanne vindt dat ze al kan zwemmen en duiken. Ze zwemt toch al naar de overkant en wanneer ze duikt komen toch eerst haar handen en haar hoofd in het water! ? Hoe de beweging uitgevoerd wordt, maakt personen met een momentaanpak niet zoveel uit. Ze leggen dan ook geen verbanden tussen de verschillende pogingen en de verschillende bewegingsuitvoeringen. Fouten in de uitvoering worden niet of nauwelijks opgemerkt. Er is geen sprake van een planmatige aanpak. Men is gericht op de beweging als geheel en men kan zich niet richten op deelstructuren van de beweging. Helaas vertonen de meeste doelgroepen dit aanpakgedrag. Je moet hierbij denken aan met name kinderen vóór de puberteit, volwassenen op recreatief niveau, minder getalenteerde wedstrijdsporters en senioren.
Instructiewijzen De wijze waarop je instructie (informatie en feedback) geeft, dient afgestemd te zijn op de leeraanpak van de deelnemers. Door kennis van de leeftijdspecifieke kenmerken en door vragenderwijs les te geven kun je achter het aanpakgedrag van de kinderen komen. Wanneer de deelnemers een fouten-analyserende leeraanpak laten zien, moet de lesgever een instructiewijze hanteren die hierbij past. Deze instructie dient bij deze leeraanpak gericht te zijn op de bewegingsuitvoering. We noemen dit gedragsgecentreerde instructie. We zeggen tegen deze deelnemers bijvoorbeeld: “je moet langer uitdrijven”. Of in het geval van Janneke: “sluit je benen snel”, “rustig intrekken”, “blijf recht in het water liggen”, “zwem eens een beetje door”, “gebogen doorhalen” en “hoge elleboog”.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
9
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
We hebben gezien dat de fouten-analyserende leeraanpak vele voordelen biedt. Wanneer je als lesgever de deelnemers vragenderwijs benadert, zullen de deelnemers langzamerhand hun bewegingsfouten zelf gaan ontdekken. De momentaanpak zal geleidelijk veranderen in een fouten-analyserende aanpak. Uiteraard is dit pas mogelijk als de doelgroep hier rijp voor is, bijvoorbeeld bij de oudere basisschoolkinderen. Deelnemers die een momentaanpak laten zien, zoals dat bij kleuters het geval is, zijn meer gebaat bij een instructiewijze die het resultaat van de bewegingsuitvoering zal beïnvloeden. We spreken dan van doelgecentreerde instructie. We zeggen tegen de deelnemers bijvoorbeeld: “je moet drie tellen uitdrijven”. Deze instructie is heel concreet. Er wordt exact omschreven wat er van de deelnemers wordt verwacht, zonder aandacht voor allerlei technische details. Vaak wordt verwezen naar punten in de ruimte, punten op het lichaam of voor kinderen herkenbare voorwerpen. Bijvoorbeeld: “kijk naar de lampen”, “raak met je duim je navel aan” of “maak je benen zo recht als een potlood”.
Voorwaarden voor een optimaal leerproces Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat aan de volgende voorwaarden voldaan moet zijn om het leerproces optimaal te kunnen laten verlopen: Als uitgangspunt voor onze zwemlessen mogen we dus stellen dat het leren zwemmen plaats dient te vinden op een manier die voor het kind emotioneel, technisch en organisatorisch veilig is. 1.
Veiligheid Ieder kind is anders. Ieder kind heeft andere verwachtingen en gevoelens ten opzichte van de zwemles. Er zijn kinderen die niet kunnen wachten op hun eerste zwemles en er zijn kinderen die, bij wijze van spreke, naar het zwembad gesleept moeten worden. Deze kinderen voelen zich niet veilig in de “zwemomgeving”. De omgeving werkt verlammend op deze kinderen. Van het leren van bewegingen komt dan ook nauwelijks iets terecht. Veel pogingen mislukken en het gevoel van onveiligheid neemt alleen maar toe. Succeservaringen versterken het zelfvertrouwen van het kind en daarmee de emotionele veiligheid. Hierdoor zal het kind gemakkelijker op een nieuwe uitnodiging uit de omgeving ingaan. De weg die we bewandelen om onze kinderen een beweging te leren moet eveneens veilig zijn. Dit wil zeggen dat we geen risico mogen lopen dat er verkeerde bewegingspatronen in gaan slijpen. Denk maar eens aan het leren van de enkelvoudige rugslag of de schoolslag op een manier waarbij kinderen rondjes moeten zwemmen. Deze manier leidt altijd tot het zwemmen met een schaarslag. Daarnaast moet de weg die we bewandelen het mogelijk maken om bewegingen waar het kind nog niet rijp genoeg voor is, maar die we in de toekomst mogelijk wel wenselijk achten, op een veilige en economische wijze aan te leren. Denk in dit kader maar weer eens aan de “golvende schoolslag”. Het spreekt voor zich dat de zwemles ook veilig georganiseerd moet zijn. Met de gezondheid van de kinderen die aan ons toevertrouwd zijn mogen we geen risico lopen.
Als uitgangspunt voor onze zwemlessen mogen we dus stellen dat het leren zwemmen plaats dient te vinden op een manier die voor het kind emotioneel, technisch en organisatorisch veilig is.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
10
Deel 1 Doelgroepen
2.
Het leren zwemmen bij kleuters
Uitnodigende en stimulerende omgeving Een kind moet nieuwsgierig, ondernemend en onderzoekend zijn. Een kind moet vanuit zichzelf, intrinsiek, gemotiveerd zijn om met de zwemles mee te doen. Daarom moet de omgeving waarin je kinderen iets wilt leren uitnodigend en stimulerend zijn. De zwemlessen van Sanne zijn altijd weer anders. Er heerst een hele leuke sfeer tijdens de les. De kinderen vinden het allemaal spannend en je ziet dat ze heel goed hun best doen. De ene keer zwemmen ze als krokodillen, een ander keer zijn ze allemaal reuzen en dan weer doen ze allemaal een duikboot, die de schat van de bodem op moet rapen, na. Het succesnummer van de zwemles is de “circusles” of de “goochelles”. Plezier is het beste middel om de onveilige omgeving te lijf te gaan en kinderen uit te nodigen en te stimuleren om met de zwemles mee te doen. Een kind dat speelt en plezier heeft voelt zich ontspannen en doet dingen die het normaal niet zou doen. Je zou kunnen zeggen dat het kind die bewegingen gaat uitvoeren, die het eigenlijk nog net niet beheerst. Deze bewegingen hebben effect en kunnen een kind een stapje verder brengen op weg naar een blijvende gedragsverandering. Wanneer deze bewegingen niet meteen lukken is dat binnen de spelsituatie helemaal niet erg. In een spelsituatie kan men zich fouten permitteren. Fouten geven juist vaak weer extra plezier. Hoe anders is het wanneer kinderen gaan oefenen. Kinderen voeren dan het liefst de gekende bewegingen uit. Bewegingen die dan ook niet of nauwelijks effect zullen hebben. Mislukken is dan wel erg. Enerzijds ervaar je dat zelf als een mislukking, anderzijds krijg je dit ook nog eens te horen van de lesgever. Door het ontbreken van succeservaringen neemt het gevoel van onveiligheid weer toe.
Janneke, uit onze inleiding, doet tijdens haar zwemles uiteraard haar best. De zwemonderwijzers doen ook hun best en blijven maar corrigeren en aanwijzingen geven. Uiteraard zullen deze zwemonderwijzers ook complimentjes geven, maar is daarmee meteen een uitnodigende en stimulerende omgeving geschapen of kunnen we ons voorstellen dat Janneke liever wil stoppen met zwemmen? De hele les door krijgt zij immers te horen wat er niet goed gaat of hoe het nog beter kan gaan. We kunnen dan ook stellen dat een overwogen gebruik van het spel in het zwemonderwijs zeer waardevolle ontwikkelingsmomenten in zich draagt en het leerproces positief zal beïnvloeden.
. 3.
Informatie/feedback krijgen Leren kan alleen plaats vinden wanneer kinderen informatie via de zintuigen tot zich kunnen nemen en deze informatie vervolgens kunnen verwerken. Wanneer de informatie verwerkt is, komt er een reactie op de omgeving, er wordt bewogen. Voor de rijping van onze zintuigen geldt dat sommige zintuigen, met name tast en zien, eerder geschikt zijn om informatie uit de omgeving op te vangen en te verwerken dan andere zintuigen, zoals het horen.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
11
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Nadat de beweging uitgevoerd is, zal feedback gegeven moeten worden om het leerproces in de gewenste richting te sturen. Deze feedback krijgen onze kinderen van hun eigen lichaam en van andere personen, meestal de lesgever. De wijze waarop we de informatie en de feedback aan kinderen aanbieden is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de kinderen
KNZB Werkboek Zwem-ABC
12
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Taken van de lesgever We hebben gezien aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om kinderen optimaal in staat te stellen een zwembeweging te leren. De lesgever heeft als taak deze voorwaarden in te vullen. De taken van de lesgever zijn dan ook: § § §
Veiligheid bieden Zorgen voor een uitnodigende en stimulerende omgeving Informatie en feedback geven.
We gaan eens kijken hoe we deze voorwaarden moeten scheppen bij de allerjongste zwemmertjes: de kleuters
KNZB Werkboek Zwem-ABC
13
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
De kleuter Zoals reeds eerder vermeld, levert kennis van de leeftijdspecifieke kenmerken en inzicht in de ontwikkeling van kinderen een belangrijke bijdrage aan het vormgeven van een optimaal leerproces.
Veiligheid van de kleuter Emotionele veiligheid De kleuter komt uit het beschermde gezin en zet voor het eerst een stap naar buiten, naar de basisschool en het zwembad. De kring van sociale relaties wordt groter en ook de ruimten waarin hij zich bevindt zijn groter en doen vreemd aan. Hij krijgt voor het eerst te maken met vreemden die leiding geven. In ons geval de zwemleider. De aandacht van de lesgever moet in tegenstelling tot thuis nu ook nog gedeeld worden met vele andere kinderen. Je merkt dan ook dat het “eigen ikje” sterk op de voorgrond staat. We zeggen dan ook dat de kleuter “egocentrisch” is. Hij stelt zichzelf centraal in de wereld. Sociale vaardigheden als kunnen luisteren, met anderen kunnen delen, het overspelen van de bal, ontbreken vrijwel helemaal. We zien grote gedragsverschillen omdat de sociale en persoonlijkheidsvorming zich nog in een pril stadium bevinden. Sommige kleuters zoeken contact en andere hebben de neiging erg op zichzelf te blijven en spelen het liefste alleen. De kleuter is zeer sfeergevoelig. Gezelligheid is belangrijk. In een klimaat van vriendelijkheid, gezelligheid en positieve aandacht voelt hij zich veilig en ontstaat er een sfeer waarin hij zich optimaal kan ontwikkelen. Een nieuwe lesgever moet daarom weer eerst zorgen voor deze emotionele veiligheid.
Technische veiligheid Fijn-motorische vaardigheden, zoals allerlei details van bewegen, zijn voor een kleuter nog zeer moeilijk uit te voeren. Grof-motorische vaardigheden, de grove bewegingsuitvoering, lukken beter. Deze bewegingen worden echter met nog maar weinig controle uitgevoerd. Wellicht omdat de kleuter helemaal in het bewegen opgaat zit er nog maar weinig richting in het bewegingspatroon. Het bewegen is weinig doelgericht. Met name de oog-hand coördinatie is matig ontwikkeld. Bewegingen die aan de periferie, ver van het lichaamsmidden, uitgevoerd worden, zijn nog erg moeilijk. Bewegingsactiviteiten kunnen ook niet lang volgehouden worden. Het herstel na inspanning gaat overigens snel. Ook heeft de kleuter nog maar weinig kracht.
Organisatorische veiligheid Het normbesef, dat wil zeggen het besef van goed en kwaad, van wat mag wel en wat mag niet, ontwikkelt zich pas tegen het eind van de kleuterperiode. Het kind weet echter nog niet waarom het dingen niet mag doen. Iets mag niet omdat mammie, de juf of de zwemleider het zegt. We zien dan ook dat de kleuter nog steeds sterk gericht is op de volwassene. Hij richt zich helemaal op wat die te zeggen heeft. Duidelijkheid over wat wel en niet tijdens de zwemles mag is daarmee geboden. De uitnodigende en stimulerende omgeving van de kleuter Als we zeggen dat de kleuter een speelkind is, dan bedoelen we daarmee dat het graag zijn fantasie laat gaan en dat er van doelgerichte arbeid volgens bepaalde afgesproken regels nog weinig sprake is. In deze fantasiespelen kan het kind zich helemaal geven. Fantasie en werkelijkheid zijn dan ook moeilijk uit elkaar te halen. Dit blijkt wel uit het geloof in sprookjes, de paashaas, het zandmannetje, sinterklaas, de kerstman en dergelijke.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
14
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
De kleuter heeft een ongeremde bewegingsdrang. De inspanningen van de kleuter zijn kort en hevig. Hij heeft veel behoefte aan variatie. Aan zijn gedrag merk je vanzelf wanneer het tijd voor iets anders is. Materialen zijn nieuw en de kleuter kent de eigenschappen en de bedoelingen die wij als volwassenen eraan geven nog niet. Spelend met materialen leert hij de eigenschappen ervan kennen en wordt de fantasie gestimuleerd. Voor de kleuter is spelen leren en leren is spelen.
Informatie en feedback geven aan de kleuter Het taal- en denkvermogen van de kleuter is beperkt. Begrippen als voor-achter, middelste, links-rechts, boven-onder, meer-minder, worden in deze periode aangeleerd. Het denken is met andere woorden heel concreet. Het denken is gekoppeld aan bekende voorwerpen, punten op het lichaam en punten in de ruimte. De belangrijkste zintuigen voor de kleuter zijn dan ook tast en zien. De kleuter denkt ook in totalen. Hij is niet in staat een beweging te analyseren en zich bezig te houden met deelbewegingen. Met andere woorden de kleuter heeft een momentaanpak en heeft gebaat bij een doelgecentreerde instructie. De kleuter is nog snel afgeleid. Veranderingen in de omgeving om hem heen trekken meteen zijn aandacht. De kleuter kan zich slechts korte tijd concentreren.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
15
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
10 gouden regels
1.
Centraal moet staan het spelend en ontdekkend leren. Dit leidt tot veel bewegingservaring, veel zelfvertrouwen en een veilige “zwemomgeving”. Succeservaringen en negatieve ervaringen worden daarmee veelal voorkomen. 2. De lesgever moet rust en vertrouwen uitstralen. Daarnaast moet hij een sfeer oproepen waar de kleuter zich behaaglijk in voelt. De goede lesgever is iemand die zelf kan genieten van het omgaan met de kleuter. 3. Geef de kleuter voldoende positieve, individuele aandacht. Toon belangstelling, maar verdeel je aandacht eerlijk over alle deelnemertjes. 4. Creëer een sfeer waarin de kleuter op zijn niveau en in zijn tempo zichzelf kan zijn en veilig kan spelen vanuit de aangeboden bewegingssituatie. Deze wisselt veelvuldig, al naar gelang de behoefte van de kleuter, die zich maar beperkt kan concentreren en snel afgeleid is. 5. Breng vaste structuur aan in de lessituatie. Een kleuter heeft graag houvast. 6. De kleuter is concreet en visueel ingesteld. Voordoen-nadoen is een effectieve methode. De lesgever is dan ook veel in het water en doet voor en doet mee. De kleuter imiteert. 7. Maak in je aanbiedingsvorm gebruik van de fantasie van de kleuter. Gebruik van materialen stimuleren de fantasie. Bewegingssituaties moeten uitnodigen tot bewegen, waarbij lange wachttijden zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Geef veel bewegingsruimte, om daarmee tegemoet te komen aan de grote bewegingsdrang van de kleuter. Open opdrachten zijn daarom geschikte werkvormen voor de kleuter. 8. Spreek de taal van de kleuter. Gebruik eenvoudige, bekende woorden en begrippen. Instrueer zoveel mogelijk doelgecentreerd, zodat het voor de kleuter heel concreet is wat er van hem verlangd wordt. 9. Ga uit van totaalbewegingen en zorg voor, voor ieder kind, haalbare opdrachten zodat succeservaringen beleefd kunnen worden. Negatieve ervaringen moeten voorkomen worden. Het zelfvertrouwen van de kleuter neemt daarmee toe en hij voelt zich veilig in de “zwemomgeving”. 10. Fijn-motorische vaardigheden zijn nog zeer moeilijk. Verlang nog geen precisie in de bewegingsuitvoering. Hoe meer en veelzijdiger de ervaringen zijn, hoe makkelijker de vaardigheid gecoördineerd uitgevoerd gaat worden. Langzaam beginnen moeilijkere bewegingen vanzelf te lukken, als er maar veel “klittenband” is aangebracht.
Spelend leren moet bij kleuters centraal staan
KNZB Werkboek Zwem-ABC
16
Deel 1 Doelgroepen
Het leren zwemmen bij kleuters
Slotwoord
Wanneer we kijken naar de huidige aanpak van het zwemonderwijs, dan komen we tot de conclusie dat er nogal wat moet veranderen om effectief les te kunnen geven aan kleuters. Veelal wordt er nog les gegeven op een manier die meer past bij wat oudere kinderen. Veelal staat het produkt, hetzwemdiploma-halen, centraal en niet zo zeer het kind met zijn specifieke kenmerken. Op dit moment zijn veel lesgevers dan ook vooral gewend om organisatorisch te handelen, opdrachten te geven aan de hele groep. Opdrachten die veelal gericht zijn op een voorgeschreven uitvoering, waardoor kinderen weinig gelegenheid krijgen tot eigen initiatief en ontdekken. Voordeel is dat hierdoor de lesgeefsituatie overzichtelijk is, maar nadelen zijn onder andere dat de lesgever de stappen bepaalt, dat slechts weinig leerlingen succes zullen ervaren en dat het leerproces moeizamer en langzamer verloopt. Ik daag jullie uit om het kind meer centraal te stellen en daarmee het spelend leren eens met het team nadrukkelijk te gaan proberen. Je zult merken dat je veel meer plezier aan je lessen gaat beleven, maar wat nog belangrijker is: er zullen meer kinderen op een snelle en leuke manier hun elementaire zwemdiploma’s halen. Net als Sanne uit de inleiding “aan de waterkant”.
KNZB Werkboek Zwem-ABC
17