„HET IS VOLBRACHT."
Goede Vrijdag-predikatie BENEVENS
KORTE
V E R K L A R I N G
a a n g a a n d e zijn u i t r e d e n u i t de Chr. CSeref. K e r k e n o v e r g a n g t o t de Geref. K e r k e n
DOOR
Ds. A. JANSENS, voorheen Predikant bij de Chr. Geref. Kerk te Aal ten.
ie D R U K .
BRO 1914:4
R. SLINGENBERG -
HOOGEVEEN.
Ii.
s.
Een enkel woord ga vooraf ter toelichting der uitgave van dit boékske, dat op verzoek het licht ziet. Toen ondergeteekende in de vergadering van den Kerkeraad der Chr. Ger. Gemeente te Aalten, op Vrijdag 3 April 1914, mededeelde, dat hij besloten had, na biddend overleg, om te breken met het Chr. Ger. Kerkverband; dies zijn ambt van Predikant bij die Kerk neerlegde en als lidmaat bedankte, besloot genoemde Kerkeraad evenwel, dat ondergeteekende op Vrijdag 10 April zijn laatste predikatie zou houden. Dit besluit eert den Kerkeraad, Door een tegenovergesteld bevél der Classis „ Apeldoorn", kon echter dit besluit niet uitgevoerd worden; waardoor hel afscheid nemen van de Gemeente onmogelijk gemaakt werd. Toen daarna het verzoek tot hem kivam, om de laatste predikatie welke hij voornemens was geweest uit te spreken, in druk te doen verschijnen, heeft hij niet geaarzeld daaraan gevolg te geven, omdat het zeer velen in de Gemeente tot droefheid was, dat zij hun Leeraar niet meer konden liooren. Vandaar de uitgave van deze Goede Vrijdag-predikatie, waarbij gevoegd, eene korte verklaring aangaande zijn uittreden uit de Chr. Ger. kerk en zijn overgang tot de Geref. kerken, zooals hij deze van den kansel had ivillen uitspreken. Moge dit eenvoudig woord nog voor velen tot geestelijken zegen zijn en leiden tot onpartijdig onderzoek van de z.g. kerkelijke geschilpunten, opdat de scheuring plaats make voor kerkelijke éénheid en broederlijke samenbinding ter eere van den Koning der Kerk. A. Aalten, April 1914.
JANSENS.
Geliefde Broeders en Zusters in onzen Heere Jezus Christus! De ure, die wij thans doorleven, is zoowel voor u als voor mij, hoogst gewichtig. Zooals u 1.1. Zondag 5 April door mij van den kansel bekend gemaakt werd, heb ik gebroken met het Christelijk Geref. Kerkverband en mij uit volle overtuiging aangesloten bij de Geref. Kerk alhier. Gij ziet mij dus voor het laatst op dezen kansel staan en hoort in dit gebouw uit mijn mond voor het laatst het Evangelie van den Heere Jezus Christus. Eenerzijds is het mij smartelijk u te moeten verlaten, want er moeten banden gebroken worden, omdat gy, helaas, tot hiertoe nog volhardt in de onjuiste meening, dat uw Kerkgenootschap wettig recht van bestaan heeft. Maar anderzijds sta ik met opgewektheid en blijdschap des harten voor u, omdat de Heere mij na veel geböds en breedvoerig onderzoek volle vrijmoedigheid heeft geschonken om te doen, wat ik gedaan heb, zoodat ik mag getuigen: „De Heere is God, Die mij licht gegeven heeft". Straks hoop ik nader op deze zaken in te gaan. Vooraf moge het Woord des Heereti, hetwelk in verband mpt het gewichtig feit, dat op den Goeden Vrijdag onze aandacht vraagt, tot ons spreken. Gij vindt den tekst voor deze ure in JOHANNES 19 : 80a. Toen Jezus dan den edik genomen had zeide Hij : Het is volbracht 1
Treffend en indrukwekkend is het kruiswoord, hetwelk klonk uit den mond van den Man van Smarte na het nemen van den edik.
6 Het is u bekend, dat men gewoon was voor de kruiselicgen den liysopstengel gereed te houden. Toea Christus uitgeroepen had „Mij dorst", waardoor geopend werd de weg ter vervulling van Ps. 69 : 22a „in mijnen dorst hebben zij Mij eiik te drinken gegeven", reikte men Hem den hysopstengel met een spons gevuld met edik toe, waarmede Zijn9 lippen bevochtigd werden. Die zure soldatenwijn was het laatste dat Hem van de wereld werd aangeboden. Onmiddellijk daarop volgt het zesde kruiswoord, dat zoo veelomvattend is van beteekenis en zoo rijk van inhoud. Wij kunnen er slechts van stamelen. Maar al kunnen wij niet opdelven al de schatten van onderwijs en vertroosting in dit woord verborgen, — het weinige, dat ons gegeven is er van te zeggen, is gewis voldoende om met stillen eerbied en heiligen schroom door het geloof te zien op Hem, Die Zijne Kerk met dit woord kwam te troosten. Het zesde kruiswoord, hetwelk wij ook kunnen noemen: het
a f s c h e i d s w o o r d van 1 ij d e n d e n H e i l a n d ,
den
heeft een bijzonder rijken inhoud, want het roept der Kerke toe, dat I. het nameloos lijden is geëindigd; II. des Vaders Raad is vervuld; III. de ongerechtigheid is verzoend ; IV. de heilsweg is geopend. I. Komt, laten wij nog eenmaal toeven op den kruisheuvel Golgotha. Daar toch is opgericht het altaar, waarop de geheel eenige en groote Hoogepriester zichzelven ten offer brengt. Hoeveel had Hij reeds geleden! Geleden in lichaam en ziel. In het worstelperk Gethsemane, waar, door den zwaren druk van Gods toorn over de zonde van zijn volk, zijne ziel tot benauwens geperst werd, zoo, dat Hij, gekromd door smart en angst, klaagde: „Mijne ziel is geheel bedroefd
7 tol den dood toe" — d&ar, in dien Olijvenhof, was de ure, zijne ure, zijne vreeselijke lijdensure aangebroken. Het bloedzweet, uit de poriën van zijn lichaam geperst, spreekt u van de meest vreeselijke worsteling der ziele. Het getuigt, evenals zijn klagend woord, van zwaren strijd en groote benauwdheid. Volgt Hem verder op Zijn lijdensweg. Iedere schrede op dien weg spreekt u van een nameloos lijden. Verkocht door den trouweloozen Judas; gebonden en weggevoerd door een gewapende cohorte, staat Hij weldra voor den ouden zondaar Annas, die met duivelsche blijdschap in zijne zwarte ziel, zichzelven en het Sanhedrin gelak wenscht, dat nü dan toch eindelijk de ure is geslagen, waarop deze gehate Persoon ter dood zal veroordeeld worden. Zegt mij - zoudt gij kunnen indenken, wat in de heilige ziel van den Zondelooze moet gedacht en gevoeld zijn bij het ondergaan van al dien hoon en vernedering ? Want wel heeft de Christus h e e l zijn leven geleden, maar toch inzonderheid aan het einde. Toen vooral pakten zich samen de zwarte wolken van Gods toorn; toen verrezen de hooge bergen van bezwaren; toen vooral stond satan in volle wapenrusting gereed om den Heilige te verpletteren; toen werd Hij veroordeeld tot den dood en aan het kruishout geklonken. Toen zijn Gods golven en baren over Hem hééngegaan. Toen kwam het tot het diepste van zön lijden, uitgedrukt in de ontroerende klacht: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gjj Mij verlaten 1" Ziet — dat was het grcndelooze lijden van den Messias. Want toen werd doorvoeld de smart en angst der helle; gemist het vriendelijk aanschijn Zijns Vaders; doorleefd en doorgeleden wat tot in alle eeuwigheid het deel zijn zal van alle goddeloozen. De drie urige duisternis in het rijk der natuur was maar een flauw beeld van de vreeselijke geestelijke duisternis, die zijne ziel beklemde en benauwde. Maar daarmede was dan ook het allervreeselijkste van den lijdensweg doorworsteld, gelijk wij lezen in vs. 28 „Hierna, Jezus wetende dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden". Zeker, er moest nog meer gedaan worden.
8 Hij moest nog sterven. Hij moest nog begraven worden. Maar — het alles beslissende was geschied. En in dat licht moet verstaan worden het zesde kruiswoord. Zoo is dan geëindigd het nameloos lijden van Hem, Die geene zonde gekend noch gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden. Als Gods kind zijn zielsoog richt op dien Man van Smarte ; als gij, bestraald door geesteslicht, indenken gaat, de peillooze liefde, die eeuwig Hem bewoog om zijn kroon en troon te verlaten en om op deze zondige aarde den slavendood te sterven voor zondaren, voorwaar, dan smelt uw ziel weg in tranen van ootmoedigen dank en heilige aanbidding. Het is volbracht. Volbracht dat vreeselijk lyden, waardoor de schare die niemand tellen kan, voor eeuwig van het helsche lijden, dat wij ons waardig gemaakt hadden, is verlost. Daarom is het goed om bij alle benauwing der ziel te zien op Hem, Die niet teruggedeinsd is voor het zwaar en smartelïik lijden ; Die alles heeft geleden en doorworsteld, zoodat Hij met groote stem ten aanhoore van de omstanders het victoriewoord kon uitroepen : „Het is volbracht". II. Met deze triumfkreet werd ook uitgejubeld, dat des Vaders Raad is vervuld. Van alle eeuwigheid her werd alles in het Godsplan vastgesteld. Alles is door den eeuwigen God besloten en vooral ook op welke wijze en in welken weg het uitverkoren volk zou zalig worden. De Heiland zelf had gezegd, dat, gelijk de slang in de woestijn verhoogd werd, alzoo de Zoon des menschen moest verhoogd worden. De Raad Gods wees aan, hot middel waardoor de schuld der zonde zou betaald worden. Hij wees aan den Persoon, Die als Borg voor de uitverkorenen in de bres zou treden. Daarin was bepaald, dat de satan moest overwonnen worden; de dood te niet gedaan; de ballingschap van Gods volk in eeuwige vrijheid moest verwisseld worden ; de macht en de kracht, de vrucht en de bitterheid der zonde moest gebroken worden.
9 Zoo was in den Raad Gods bepaald, niet maar het lijden van den Borg in algemeene trekken, neen, maar alle liiden tot in de kleinste bijzonderheden. Bepaald was onder weike omstandigheden, op welken tijd, door welke personen de Heiland zijn lijden zou te ondergaan hebben. Dit alles is vervuld. Als wij met ons beperkt verstand en kortzichtig oog den Borg en zijn lijden aanschouwen zouden wij zoo licht geneigd zijn te meenen, dat menschelijke willekeur en satans listen haar hoogste triomfen vierden. Maar in alles was de hand des Heeren. Alles was naar de eeuwige voorkennisse Gods. Wat satan en wereld bedacht, wat priesterdom en sanhedrin besloot; wat Jood en Heiden uitvoerde — alles, alles was volgens den Raad van Hem, Die van eeuwigheid heeft besloten zondaren zalig te maken door het lijden en sterven van onzen dierbaren Zaligmaker. Menschen hebben het kruis op Golgotha geplant; zjj hebben den Heilige Gods er aan genageld; zij hebben Hem bespot en bespuwd, belaagd en belasterd, veracht en veroordeeld, smart Hem berokkend en smaad Hem aangedaan, maar zjj waren instrumenten in de hand des Heeren om Zijn heiligen raad en wil uit te voeren. Het centrum der eeuwige Godsgedachten was Golgotha met zijn kruis. Door dat kruis zou verlost worden, de verloren menschheid uit haar diepen val. Van dat kruis zouden stralen bundels schitteren van Gods recht en liefde. In dat kruis zou zich beroemen, de zondaar in nood en dood verzonken. Bij dat kruis zou vrede vinden, de ziel door schuldbesef getroffen en verslagen. Aan dat kruis zou geklonken worden de Zoon des menschen, om te volbrengen, al wat de Vader Hem opgedragen had te doen, om de verloren menschheid uit de diepten van den dood volkomen te verlossen. De Raad des Vaders aangaande het lijden van den Borg is vervuld. Jezus kende dien Raad. Als God uit en door zichzelven. Als mensch uit de heilige oorkonden des Ouden Testaments. De Zoon des menschen had in de rolle der profeten gelezen van den lijdensweg. Schrede voor schrede was die weg geteekend. Zangers en profeten hadden, door
10 de inspiratie des H. Geestes, gezongen en geprofeteerd van alles, wat in de volheid der tijden de Heilige Gods moest ondergaan. Zoo zag de Heiland naar zijne menscheliike natuur zijn lijden tot in de kleinste bijzonderheden voorgeteekend. De gansche beschrijving van dat lijden was de openbaring van den Raad des Vaders dienaangaande. Maar nu, te dezer ure, wist de Borg, dat die Raad was vervuld. Daarom dat diepontroerende en zalig vertroostende: „Het is volbracht." III. Nu was ook de zonde verzoend. Op de vraag: wat is zonde ? leert ons de H. Schrift, dat zij, volgens t Joh. 3 : 4 wetteloosheid is. In het Grieksch toch wordt aldaar, om het begrip van zonde te definiteeren, een woord gebruikt, dat letterlijk beteekent wetteloosheid. Dat woord duidt aan het leven, alsof er geen Wet bestond. Zonde is dus moedwillige ongehoorzaamheid. De staat der zonde is de staat der ongerechtigheid. Nu stond de naar Gods beeld geschapen mensch aleer in den staat der rechtheid. God had zijn Wet geschreven in het hart van den mensch en naar die Wet leefde hij, zoolang geen zonde zijn hart verdierf. Maar — de verleiding kwam; hij luisterde naar de stem van den leugenaar van den beginne. Toen werd de mensch gehoorzaam aan den satan en daardoor ongehoorzaam aan God. Hij zette Gods Wet op zij; deed, alsof er geen bevel van den heiligen God bestond. Werd dus wetteloos en kwam daardoor in den staat der zonde. Nu was ook de scheiding tusschen God en den mensch een droevig feit geworden. Daar was verrezen een hooge berg, waardoor het zalig licht van Gods gemeenschap en vriendschap niet kan doordringen. Daar was gegraven een diepe klove, door niemand te doorwaden of te overbruggen. De zonde maakte scheiding en die vreeselijke scheiding zou tot in alle eeuwigheid bebben door blijven gaan (gelijk zy nog doorgaat voor allen, die in hun zonden sterven),
11 indien niet de Zoon des menschen aan het kruishout had kunnen uitroepen: „Het is volbracht". Jezus heeft de zonde verzoend. Het leven der wetteloosheid is verschrikkelijk. Het ontkent God; het ontrooft God zijn eere. Het vertrapt Gods recht en wet. Het is een revolutionair leven. Het schendt Gods Majesteit. Het wil God op zijde zetten. Zou God dat gedoogen ? Zou dat straffeloos gedoogen, Hij, de Smetteloos Heilige, de Rechtvaardige God ? Met de vraag is het antwoord gegeven. Neen, en duizendmaal neen — dat k£n God niet toelaten. Niemand zou dus deelen in Zijne dierbare gunst, maar, integendeel, verstooten worden met eene eeuwige verstooting, als niet voldaan werd aan Zijn recht, niet vervuld werd Zijn Wet; niet betaald werd de schuld. Maar Jezus is gekomen. Jezus is gezonden van dienzelfden Vader, Dien wij in Zijne Majesteit beleedigd hebben. Die Jezus heeft geleden. Hij heeft vrijwillig, door de alles over"w innende stuwkracht van Zijne onbegrensde liefde, gedragen de straf, die wij verdiend hadden. Daardoor werd de wetteloosheid van zijne gekenden verzoend. En als Hij dan op dien nooit te vergeten Vrijdagmiddag met groote stemme hooren laat: „Het is volbracht", dan beluistert Gods kind daarin een hymme, vol van hemelsche melodie ; een jubelzang, vol van zielverkwikkende accoorden ; dan verneemt Gods Kerk, dat de schrille dissonant, door de zonde veroorzaakt, afdoende is opgelost. Het is volbracht, want de zonde is verzoend. Troost u daarmede, als bergen van zonde uw licht verdonkeren. Klemt u daaraan vast met de hand des eeloofs als de vijand uwe ziel soms hoonend t a r t : „waar is God op wien gij bouwdet en aan Wien g' uw zaak vertrouwdet ?" O, ik weet, dat de zonde de ziel kan benauwen ; dat de satan soms op schulden wijst; dat het hart soms zijn kan ineen toestand als van een fel bewogen zee, maar, ik weet ook, dat, als gii uw geloofsoog slaat op het kruis van Christus; en als gij met uw zielsoor moogt beluisteren het victoriewoord van den dierbaren Borg, bundels van lichtstralen u znllen doen zien, dat niet ééne zonde onverzoend is; niet ééne schuld onbetaald is, zoodat geen toorn Gods u ban
12 verdoemen en geen straf der zonde u treffen zal. Mits — gij in waarheid Christus zoekt en liethebt en dient. Het is volbracht, ja, maar niet voor ieder mensch hoofd voor hoofd. Alleen voor Zijne schapen liet Hij Zijn leven. Die schapen zoeken den Herder. Zij zijn hunne zonde zich bewust. Zij gevoelen een band aan Christus. Zij belijden met verstand en hart Hem hunne schuld. En zoo waarlijk Christus geleden heeft, zoo waarlijk heeft Hij alles volbracht voor Zyn verkoren Sion, waardoor de heilsweg werd geopend. IV. De heilsweg geopend voor zondaren. Die weg was gesloten. Mensch noch Engel had ooit een gebaanden weg tot God kunnen ontsluiten. Van nature is de mensch op den weg des verderfs. Van dien weg des doods en der ellende moet hij teruggebracht worden; maar als er nu eens geen andere weg was; als nu eens niet geopend was de weg des levens en der zaligheid — waar zou dan de mensch heen ? Maar daar is een weg. Een weg, waarop de dwazen niet kunnen dwalen. Een verheven baan, welke leidt tot gemeenschap met den Eeuwiglevende, welke voert tot de woningen des lichts en de oorden van eeuwige gelukzaligheid. Dat zulk een zalige weg geopend is, hebt ge te danken aan Hem, Die alles heeft volbracht. Hij heeft eens voor de zonde geleden, gelijk de heilige Apostel zoo eenvoudig, maar zinrijk uitdrukt, opdat Hij ons tot God zou brengen. Om terug te voeren van den weg des doods en satanische slavernij tot dien heerlijken en grooten God, Dien wjj zoo snood hadden verlaten; tot Wien wij gezegd hadden : „Wijk van ons, want aan de kennis uwer wegen hebben wij geen lust." Is dat niet groot en heerlijk, dat de zondaar weer tot God gebracht kan worden ? In God is toch alleen alle heil en vrede. Hij is de Bron van glanzend licht; de Fontein aller goeden; de Springader des levens. Is dat dan niet onuitsprekelijk vertroostend, dat door den Man van smarte die weg geopend werd, om ons uit te voeren uit den stikdonkeren nacht van geestelijke duisternis naar de bergen
13 van het schitterend licht? Christus ruimde weg de ver sperring door de zonde aangebracht; Hij ontsloot de poorten der gerechtigheid, waardoor binnen treden de rechtvaardigen. Daarom komt Hem lof en eere toe, want Hij is het heilige centrum, uit hetwelk alle stralen van leven en van licht glanzen, om te verlichten een donkere wereld. Naar Hem dan met al uw nood en bezwanr! Wenscht gij tot God gebracht te worden om te deelen in Zijne heilige gemeenschap, betreedt dan den weg door den Christus geopend. Zoekt den sleutel des waren geloofs om de poort door te gaan. Weest niet tevreden, vóór gij door het geloof moogt zeggen : „ook voor mij heeft Christus alles volbracht." Want, wie onder de Waarheid leeft en beschenen wordt met het licht des Evangelies, doch geen ernst maakt met zijne hoogste belangen — hij zal met dubbele slagen geslagen worden; tenzij hij kome tot de bekeering. Zoekt dan de grootste schat, welke om niet wordt aangeboden aan zondaren. Indien gij een geloofwaardig bericht kreegt, dat er voor u een groote aardsche schat bestemd was, welke gij kondet afhalen, niet waar? gij zoudt er heen reizen. Maar nu wordt u telkens een hemelsch bericht gebracht, dat voor zoDdaren in Christus de grootste schat is te verkrijgen. U wordt verkondigd, dat de Christus heeft geleden ; dat alles is volbracht, dat er volkomen verzoening van de zonde te bekomen is. Zoekt gij wel deze heerlijke heilsweldaad ? Onderzoekt u zeiven! En bedenkt, dat, wie in 7ijn leven niet persoonlijk verzoend wordt met God, in zijn sterven den waren troost zal missen. Zalig zijt gij, die u aan Jezus verbonden gevoelt. Gij hebt niets te volbrengen. Dit kunt gij ook niet. Maar uwe schuld is betaald; uw zonde is verzoend; gij zijt door Gods trekkende en wederbarende genade tot God gebracht. Alles vrucht van het' Borgwerk van Christus. Daarom hebt gij ook een taak. Een drievoudige taak op alle terrein des levens. De taak om als profeet te getuigen van dien Christus in handel en wandel, door woord en daad. De taak ook, om als priester uw tijd en uw kracht, uw gave en uw talent, uw geld en uw goed, uw verstand en uw
14 hart, uw lichaam en uwe ziel als dankoffers Hem te wijden. De taak eindelijk, om als Koning te strijden tegen het booze, te regeeren over het kwaad; de zonde tegen to werken en Christus Naam en Dienst en Volk en Woord te verdedigen, tegenover den vijand, die steeds poogt den grond van het allerheiligst geloof der Kerke Gods te ondermijnen. Nog eens: op Golgotha is het pleit beslist. Het is volbracht. Zoo is er dan geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn. Daarom is er grond voor den jubel in PSALM 56 : 6 Gfl hebt m\jn ziel beveiligd voor den dood; Gü rii-ht myn voet dat hü zich nimmer stcot'; Gü zyt voor m\j een schild in allen nood; Gü hebt mijn smart verdreven Uw dierbre gunst is m' altoos bijgebleven; 'k Zal voor Gods oog. naar Zijn bevelen leven; Zoo word' door mü Z\jn naam altoos verheven; Zoo word' Zijn lof vergroot.
Mijn laatste predikatie in de Christelijke Geref. Kerk hebt gij thans gehoord. Zooals U reeds 1.1. Zondag is medegedeeld, heb ik gebroken met het Kerkverband van het Christelijk Gereformeerd Kerkgenootschap en mij aangesloten bij de Gereformeerde Kerk alhier. Mij rest nog de gewichtige taak om kortelijk deze hoogst ernstige daad openlijk voor u te rechtvaardigen. Gij hebt volkomen recht van mij eene duidelijke verklaring van dezen stap te eischen en ik heb behoefte om mij dienaangaande oprechtelijk uit te spreken. Temeer, waar allerlei verkeerde en dwaze geruchten gretig worden verspreid. Ik ben niet uit uw kerkverband getreden, omdat gij als gemeente niet goed voor mij geweest zijt. Integendeel, ik stel er prijs op openl\jk te getuigen, dat gij mijn arbeid hebt gewaardeerd; gij uwe liefde mij krachtig hebt betoond; gij naar vermogen mij hebt verzorgd, Zelfs was er zegen op mijn geringen arbeid te bespeuren. De bewijzen toch zijn er, dat enkelen tot Christus zijn geleid; dat anderen in hun geloof opgebouwd werden. Als ik dit hier memoreer, is 't niet
15 om zelf daardoor eenigen roem weg te dragen. Dat zij verre. Maar daarom stip ik dit aan, om te doen uitkomen, dat er in de verhouding tusschen Gemeente en Predikant geen rede voor mij school om te breken met uwe kerk. Het smart mij u te moeten verlaten. Maar het smart mij ook, dat enkelen, die mij eerst zochten, mij nu mijden, omdat ik in hun oog, de stoute daad dorst te bestaan om te breken met de Chr. Ger. Kerk. Ook wensch ik publiekelijk te weerspreken de onware moening van sommigen, als zou ik bewerkt zijn geworden door kringen of personen in de Geref. Kerk. Niets is minder waar dan dit. Zelf ben ik de eerste geweest, om te kunnen komen tot de daad van uittreding, omdat reeds geruimen tijd geleden mijn consciëntie bezwaard was aangaande het bestaansrecht der Chr. Ger. Kerk. Voorts zij mij vergund te herinneren, dat geene bijoorzaken den stoot tot mijn breken gegeven hebben. Ware dat wél zoo, dan zou ik den moed missen om met volle vrijmoedigheid des harten mijn toestand den Heere toe ts vertrouwen. Alleen de stuwkracht van het beginsel dreef mij op den rechten weg. Ziende op het gebod, maar blind in de toekomst. Waarom ik dan wèl heenga ? Het zal u waarschijnlijk pijnlijk zijn mijne verklaring aan te hooren. Want ik wensch uit te spreken, dat ik in den weg des gebeds en na veel studie te dezer zake tot de besliste overtuiging ben gekomen, dat de Chr. Geref. Kerk zich te voegen heeft by de Geref. Kerken ia ons vaderland, omdat uwe Kerk niet voldoende kan verdedigen, te zijn: de wettige voortzetting van de Kerk der Scheiding. De Neo Christel. Geref. Kerk is in 1892 eerst gesticht, waartoe, onder mesr, verschillende minderwaardige factoren het hunne hebben bijgedragen. Zeker, velen hebben ter goeder trouw gedwaald en de meesten doen dit nóg, maar feit is, dat het ontstaan niet wettig was. Hoe k&u uwe kerk de wettige voortzetting van de vroegere Christelijke Geref. Kerk zijn ! Is u dan niet bekend, dat er tusschen 17 Juni 1892 en 31 Januari 1893 bij de Regeering zelfs geene Chr. Geref. Kerk bekend stond? Weet gij dan niet, dat het reglement van
16 1869 reeds geruimen tijd vóór Juni 1892 was vervangen door de Kerkenordening der Geref. Kerken? Ik zou op deze zaken veel breeder kunnen ingaan, maar het is hier de plaats niet om dit te doen. Kort en zakelijk spreek ik uit, dat de tegenwoordige zoogenaamde Chr. Geref. Kerk eene nieuwe stichting is, die dateert van het jaar 1892; en dat zvj noch historisch, noch dogmatisch, noch kerkrechtelijk haar wettig bestaansrecht afdoende kan verdedigen. Waarom mist de Neo-Chr. Geref. Kerk het bestaansrecht ? Omdat afdoende bewezen kan worden, dat de Geref. Kerken de merkteekenen der ware Kerk van den Heere Jezus Christus vertoonen. Omdat de Christel. Geref, Kerk en de Kerken der Doleantie in 1892 in den weg des Heeren en cp vo'komen wettige wijze zijn saamverbonden als de ware Geref. Kerken in deze landen. Omdat de zoogenaamde dogmatische en kerkelijke geschilpunten slechts schijnbaar bestaan en tot nihil teruggebracht kunnen worden. In één woord: omdat de Geref. Kerk krachtens haar grondslag, haar zuivere gereformeerde leer, haar Kerkenordening en in haar openbaring als instituut de ware Kerk van Christus is en de wettige voortzetting van de aloude Geref. Kerken onzer Vaderen. Daarom heb ik mij bij haar gevoegd en nérgens anders om. Of ik deze mijne overtuiging zou kunnen verdedigen? Met alle genoegen. Indien de tijd het toeliet, zou ik zelfs zeer gaarne te dezer ure breedvoerig op de zaken willen ingaan. Want er bestaat veel misverstand. Dit is mij gedurig gebleken tijdens mijn dienstwerk in de Chr. Geref. Kerk. Hoevelen zijn er niet. die van het kerkbegrip zeer weinig kenni3 hebben en die aangaande de opgeworpen zoogenaamde geschilpunten niet eens weten, hoo de stukken in elkander zitten. En ik durf gerust uit te spreken, dat, indien men den moed had om onpartijdig aan het onderzoek te gaan, de vrucht zou zijn, dat velen zouden terugkeeren tot de Geref. Kerk. Gewis, er zijn er, ook in uw midden,
17 die eenig onderzoek ingesteld hebben en die tot hiertoe toch volharden bij hun eenmaal ingenomen standpunt. Hoe dat komt? Omdat, naar mijn meening, hun onderzoek te oppervlakkig en te éénzijdig was. Ook zijn er vele leden op verschillende plaatsen, die zóó door kerkelijke hartstocht verblind zijn, dat men bijna geheel tevergeefs zou beproeven hen te overtuigen van hun zondige scheuring. Zijn ze ook hier ? Om kort te zijn, mijn gebed tot God is, dat Hij ook u brenge op het pad, waarop ik door Gods genade ben geleid. Want door mijn uittreden uit uwe Kerk en mijn intreden in de Geref. Kerk heb ik ingeslagen den weg volgens Gods Woord; volgens onze heerlijke Belijdenisschriften en volgens de talrijke uitspraken der Gereformeerde Vaderen. Daarom zij het mij vergund om uit te spreken den wensch mijner ziel, dat ook gij moogt komen tot de breuke met de Chr. Ger. Kerk. De Heiland bad in zijn Zijn Hoogepriesterlijk gebed: „Vader, dat zij één zijn, gelijk als wij". Dat deze bede niet zag, gelijk van Chr. Geref. zijde telkens werd gezegd, op de onzichtbare Kerk, maar op de Kerk als instituut, blijkt wel afdoende uit, wat in vs. 21 van Joh. 17 dadelijk volgt op de bede om eenheid, n.1. dit : „opdat de wereld geloove dat Gij Mij gezonden hebt". Hoewel ik hierover nog zeer veel te zeggen had, zal ik het evenwel hierbij laten. Ten slotte nog een enkel woord. Ruim 3 jaren heb ik onder en voor u gearbeid. Naar mijn beste weten heb ik u den vollen Raad Gods verkondigd. Het was mij niet te veel om met ernst, zij het dan in veel zwakheid en met niet minder gebrekkigheid, u voor te houden het Woord des levens en te prediken Jezus Christus en Dien gekruisigd. Menigmaal mocht ik met veel geestelijk genot, ook voor mijzelven, den kanselarbeid verrichten, 'k Heb niet mijn kracht gezocht in het voortbrengen van bedorven mystiek, waarvan gijzelf ook een afkeor hebt. Ook heb ik niet getracht te bekoren door allerlei onmogelijke „inlegkunde". Wars er van, om den Christen voorop te steilen, heb ik getracht u den Christus, te verkondigen in Zyne peillooze zon
18 daarsliefde en daarbij voorgehouden de hooge noodzakelijkheid om dien Christus te dienen en te beminnen. En Christus alleen is de Rotsteen, Wiens werk volkomen is. Mijn werk is zondig, gering, onvolkomen. En het verwondert mij telkens weer, dat de groote Zender zich bedienen wil van zulke nietige instrumenten. Doch, al was m ; jn werk onvolkomen — gij weet evenwel, dat ik te dezer ure met vrijmoedigheid mag nazeggen de betuiging van een veel grooter en bekwamer dienaar, dan ik ben: „ik ben rein van het bloed van u allen." Door Gods getrouwmakende genade mocht ik u het „wél" en het „wee" verkondigen. Neemt mijn dank aan, daarvoor, dat gij mij gedragen hebt in mijne gebreken ; dat gij mij en mijn huisgezin steeds van het noodig% soms van hot aangename, hebt voorzien. Vergeef mij, wat ik 'egen u misdreven mocht hebben. Mocht on?e God het nog eens geven, dat gij voreenigd werd met de Gereformeerde Kerk. Gij hebt dezelfde Belijdenis; dezelfde leer, dezelfde Kerkenordening. Wat ik u bidden mag, wat noopt u toch om nog langer gescheiden te leven ? Gescheiden te loven van zoovele Broeders en Zusters, die met u denzelfden Za'igmaker dienen; die met u één Heere, één Doop, één geloof belijden ? Voelt ge dan niet, dat uw Kerkgsnootschap eone onnoodige, en dies zondige scheuring is ? Beseft ge dan niet, dat dooi uwe Voormannen alles op haren en snaren moet gezet worden om het fictieve bestaansrecht goed te praten? Ach, leert eens ernstig en onpartijdig onderzoeken. Bij velen in de Chr. Ger. Kerk in ons land bestaat weinig begrip van de heilige zaak, waarom het gaat; het is meest een napraten van anderen, zonder zelf met ernst getracht te hebben, ook maar iets dienaangaande te onderzoeken; die het gemoedelijk wel goed meenen, zeer zeker, maar die zich toch geen voldoende en gegronde rekenschap kunnen geven van hun lidmaatschap bij de Chr. Ger. Kerk. Als de vraag eens met kracht op uwe ziel gebonden werd: „wat kan het best en het meest dienen ter eere Gods", dan, ik twijfel er geen oogenblik aan, zoudt gij
19 helpen de scheuring in het lichaam van Christus te hersteilen en u voegen bij de Ger. Kerk, die volkomen wettig bestaansrecht bezit. Verhardt u ook ten deze niet. Klopt op de poorte des hemels ten einde licht ook in deze zaken te mogen ontvangen. Ik weet, gij zingt gaarne: Ik ben een vriend, ik ben een metgezel Van allen, die Uw Naam ootmoedig vreezen en leven naar Uw Goddelijk bevel,
maar waarom zoekt gij dan toch niet de kerkelijke gegemeenschap met uw Broeders en Zusters in de Geref. Kerken ? Waarom niet? Ach, de redenen, welke ik weet, dat gij zoudt willen aanwijzen, zouden, gewogen in de schaal der Waarheid en der Belijdenisschriften, te licht bevonden worden. Moge de Heere den dag verhaasten, dat wij elkander terug vinden in de Geref. Kerken. Wat mij betreft — mijne overtuiging is langzamerhand gerijpt en eindelijk vastgezet. Niet zonder strijd; nog veel minder zonder gebed. En nu sta ik voor eene mij nog onbekende toekomst. Ik sta thans zonder gemeente en zonder arbeid, maar met blijdschap mag ik getuigen: volkomen vrede in mijne ziel te hebben, want God zelf heeft mij in dezen weg geleid, zoodat ik met mijn geheele hart het woord van Luther tot het mijne kan maken: „Hiersta ik, ik kan niet anders, God helpe mij". A m e n ,