Handelsverkeer - 1 van 26
Het internationaal HANDELSVERKEER 1. De Belgische buitenlandse handel Export is de motor van onze economie. Exporteren is voor ons land levensnoodzakelijk: de export levert 1/ werkgelegenheid 2/ inkomsten om a) grondstoffen te importeren en b) producten die we zelf niet kunnen vervaardigen te kopen.
1.1. Kengetallen m.b.t. het belang van onze buitenlandse handel 1E E In- en uitvoerquote M m = ------- . 100 BBP
X x = ------- . 100 BBP
Met deze verhoudingen kan men de belangrijkheid van de in- en uitvoer uitdrukken in een getal. We moeten echter opletten voor een te grote simplificatie, vermits X en M uitgedrukt zijn in factuurwaarde, terwijl het BBP uitgedrukt wordt in toegevoegde waarde. Hierdoor worden deze getallen eigenlijk onvergelijkbaar.
2E E Openheidsgraad of afhankelijkheidscoëfficiënt X x' = ------------------------------- . 100 BBP + M De export wordt uitgedrukt in % van de beschikbare middelen. Hetzelfde kunnen we doen met de import. 3E E Uitvoer per inwoner De uitvoergerichtheid van ons land kan ook gemeten worden aan de gemiddelde export per inwoner. Zoek actuele cijfers en bereken deze kengetallen. Zie: http://plan.be/nl/db/, www.obcebdbh.be/nl/Services/stats98.htm en www.mineco.fgov.be/barometers/facts Vergelijk deze kengetallen met deze van onze buurlanden, de VS, Japan en Rusland. Jaar: 200.
BBP =
mia.
X=
mia.
M=
mia.
10.238.100 inw.
Zie ook KBC-publicaties: Economisch profiel van België
Handelsverkeer - 2 van 26
1.2. Sectorale samenstelling van de buitenlandse handel van de BLEU Zie: Economisch profiel van België - KB-weekberichten en, http://plan.be/nl/db/, www.obcebdbh.be/nl/Services/stats98.htm en www.mineco.fgov.be/barometers/facts 1/ Welke aard van producten voeren wij voornamelijk in?
2/ Welke producten voeren wij voornamelijk uit?
1.3. Geografische samenstelling van de buitenlandse handel van de BLEU 1/ Uit welke landen importeren wij de meeste producten?
2/ Naar welke landen exporteren wij het meest?
1.4. De ruilvoet De dekkingsgraad van het goederen- en dienstenverkeer (bruto ruilvoet) duidt aan of de export kwantitatief sneller of trager groeide dan de import. = verhouding uitvoervolume / invoervolume. 100 of : hoeveelheidsindexcijfer v/d X / hoeveelheidsindexcijfer v/d M . 100 Een hoeveelheidsindexcijfer duidt de veranderingen aan in de hoeveelheden vergeleken met een basisperiode. Een dekkingsgraad kleiner dan 100 wil zeggen: Een dekkingsgraad gelijk aan 100 wil zeggen: Een dekkingsgraad groter dan 100 wil zeggen: De ruilvoet (netto) duidt aan of de prijzen van de uitgevoerde producten en diensten sneller of trager groeiden dan de prijzen van de ingevoerde producten en diensten. = verhouding uitvoerprijzen / invoerprijzen .100 of: prijsindexcijfer van de X / prijsindexcijfer van de M . 100 Een prijsindexcijfer duidt de veranderingen aan van de gemiddelde prijzen, vergeleken met een basisperiode. Een ruilvoet kleiner dan 100 wil zeggen: Een ruilvoet gelijk aan 100 wil zeggen: Een ruilvoet groter dan 100 wil zeggen: De ruilvoet verbetert als hij stijgt / daalt. Bespreek: de evolutie van onze ruilvoet
Handelsverkeer - 3 van 26
2. Theoretische verklaring van de internationale handelsstromen 2.1. Situatie zonder handelsverkeer Veronderstel dan 2 landen die hetzelfde product produceren, geen goederen in- of uitvoeren. Stel de volgende situaties die zich kunnen voordoen grafisch voor (zet op de horizontale as de hoeveelheid, op de verticale as de prijs): 1/ Vraag en aanbod is in beide landen gelijk; 2/ De vraagcurve is in beide landen gelijk, maar de aanbodcurven verschillen; 3/ De aanbodcurven zijn gelijk, maar de vraagcurven verschillen; 4/ Beide curven verschillen. Welke conclusies kan je nu trekken?
2.2. Situatie met internationaal handelsverkeer Stel dat zowel België als de V.S. mosselen produceren. In onderstaande tabel staan vraag en aanbod, uitgedrukt in mio. ton bij verschillende prijzen (in België EUR; in de VS $). Stel 1 $ = 1 EUR. Zet deze cijfers op 2 grafieken en vul de tabel aan. Met int. handel
Zonder internationale handel België
Totaal
VS
p
V
A
p
V
A
1
11
3
1
4
4
2
8
4
2
3
7
3
5
5
3
2
10
4
2
6
4
1
13
V
België A
V
A
Hoeveel bedraagt de prijs wanneer er geen internationale handel is a) in België? b) in de VS? Wie zal importeren?
Hoeveel?
Wie zal exporteren?
Hoeveel?
Welke gevolgen heeft dit op de respectievelijke vraag- en/of aanbodcurve a) in België b) en in de VS? Wat zal er gebeuren met de prijs van mosselen a) in België? b) in de VS? Besluit? Noot: Waarmee werd geen rekening gehouden in dit denkmodel?
VS V
A
Handelsverkeer - 4 van 26
2.3. Theorie van de absolute kostenverschillen: A. Smith Stel dat België en de VS allebei boter en margarine produceren. Smith stelt dat de prijs en de kosten bepaald worden door de hoeveelheid aangewende arbeid (kostenbenadering). Beide landen beschikken over 150 productie-eenheden. Voor de productie van 1 mio. ton B of M zijn volgende productie-eenheden vereist: Productiekosten
België
VS
Boter 5 Margarine 1 Wie heeft een absoluut kostenvoordeel in de productie van boter?
3 2
Wie heeft een absoluut kostenvoordeel in de productie van margarine? Voor specialisatie en internationale handel produceerde beide landen op basis van de voorkeur van de consumenten (in mio. T) Productie voor int. handel Boter Margarine
België
VS
Totaal
6
40
46
Als beide landen aan internationale handel gaan doen zullen zij zich specialiseren in hetgeen zij het goedkoopst kunnen maken. België zal zich specialiseren in de productie van , en de VS in de productie van . Als zij zich volledig specialiseren in de productie van hetgeen waarin zij een absoluut kostenvoordeel hebben, d.w.z. de 150 beschikbare productie-eenheden enkel aanwenden om dat product te fabriceren waarin zij het efficiëntst zijn, kunnen zij een maximale productie bereiken van: Productie na spec. en int. handel
België
VS
Totaal
Boter Margarine Met hoeveel zal de productie stijgen dank zij specialisatie en internationale handel: a) van boter: b) van margarine: Besluit Als elk land zich specialiseert in die bedrijfstak waarin het het efficiëntst produceert zal de totale productie verhogen. D.i. de 'wet van de absolute kostenverschillen'. Adam Smith stelde dat er een absoluut kostenverschil moet bestaan opdat internationale handel tot stand zou kunnen komen.
Handelsverkeer - 5 van 26
2.4. Theorie v/d comparatieve kostenverschillen: D. Ricardo Stel dat België en de VS allebei boter en margarine produceren. Stel dat de prijs en de kosten bepaald worden door de hoeveelheid aangewende arbeid. Beide landen beschikken over 150 productie-eenheden. Voor de productie van 1 mio. ton B of M zijn volgende productie-eenheden vereist: Productiekosten
België
VS
Boter 5 3 Margarine 1 0,75 Wie kan het goedkoopst boter produceren? Wie kan het goedkoopst margarine produceren? De VS heeft dus een absoluut kostenvoordeel in de productie van boter en in de productie van margarine. Zullen beide landen nu nog voordeel kunnen halen uit specialisatie en internationale handel? Voor specialisatie en internationale handel produceerden en consumeerden beide landen op basis van de voorkeur van de consumenten (in mio. T): Productie en cons. voor int. handel Boter Margarine
België
VS
Totaal
6
43
49
Als beide landen aan internationale handel gaan doen zullen zij zich specialiseren in hetgeen zij relatief (comparatief) het goedkoopst kunnen maken. België zal zich specialiseren in de productie van , het heeft een kleinere achterstand in de productie van . De VS zal zich specialiseren in de productie van omdat het daarin de grootste voorsprong heeft (5/3). Als zij zich volledig specialiseren in de productie van hetgeen waarin zij een comparatief kostenvoordeel hebben, d.w.z. de 150 beschikbare productie-eenheden enkel aanwenden om dat product te fabriceren waarin zij relatief het efficiëntst zijn, kunnen zij een maximale productie bereiken van: Productie na spec. en int. handel
België
VS
Totaal
Boter Margarine Met hoeveel zal de productie stijgen dankzij specialisatie en internationale handel: a) van boter: b) van margarine: Besluit: Als elk land zich specialiseert in die bedrijfstak waarin het relatief het efficiëntst produceert zal de totale productie verhogen. D.i. de 'wet van de comparatieve kostenverschillen'. Ricardo stelde dus dat niet absolute maar wel comparatieve kostenverschillen bepalend zijn voor de internationale handel.
Handelsverkeer - 6 van 26
Ruilverhouding De binnenlandse ruilverhouding is in België: 1B= 5M (5/1); en in de VS 1B= 4M (3/0,75). D.w.z. dat in België de productiekost van boter 5 keer zo groot is als die van margarine; in de VS is de productiekost van boter 4 keer zo groot is als die van margarine. Wanneer heeft België er voordeel bij boter in te voeren? Als de prijs ervan kleiner is dan die van 5 mio. T margarine. Op de binnenlandse markt kan men immers 1 mio. T boter ruilen voor 5 mio. T margarine. Wanneer heeft de VS er voordeel bij boter uit te voeren? Als de prijs ervan groter is dan die van 4 mio. T margarine. Op de binnenlandse markt kan men immers 1 mio. T boter ruilen voor 4 mio. T margarine. Besluit: Als de internationale ruilvoet voor 1 T boter ligt tussen 4 en 5 T margarine is internationale handel voor beide landen voordelig. Internationale ruilvoet: 4M < 1B < 5M of 4 < B/M < 5 Voorbeeld Stel dat de internationale ruilvoet 4,5 is en België wil 6,5 mio. T boter invoeren. Hoeveel margarine zal men daarvoor moeten exporteren? 29,25 mio. T Consumptie
Boter
Voor internat. handel B
VS
T
6
43
49
Na internat. handel B
VS
T
Margarine Welk voordeel doen beide landen nu aan de internationale handel? België: VS:
Noot: De ruilverhouding die in werkelijkheid zal toegepast worden, zal afhangen van de wederkerige vraag van elk land naar het product van het andere land.
Specialisatie kan ook gedeeltelijk i.p.v. volledig (zelden 100% specialisatie).
Handelsverkeer - 7 van 26
Oefening absolute kostenverschillen In landen B en V wordt volgende producten gemaakt: X en Y. Productiecapaciteit: 6000 productie-eenheden (inputs) zijn beschikbaar zowel in B als VS. Productiekosten
B
VS
X Y
60 20
40 40
Waarin zal elk land zich specialiseren? Waarom?
De internationale ruilvoet zal liggen tussen: .......................................................................... Productie en consumptie zonder internationale handel
B
VS
T
X Y
40
110
150
a) Stel dat de internationale ruilvoet = 2 en B vraagt 40 X ter consumptie (40 X = ........Y). België X
VS Y
X
Totaal Y
X
Y
Productie Consumptie Export Import Door specialisatie en internationale handel steeg de productie met Van dit voordeel verwierf België:
X en
Y.
VS:
b) Stel dat de internationale ruilvoet = 1,5 en B vraagt 40 X ter consumptie (40 X = België X
VS Y
X
Y).
Totaal Y
X
Y
Productie Consumptie Export Import Door specialisatie en internationale handel steeg de productie met Van dit voordeel verwierf België:
X en
Y.
VS:
Besluit: .............................................................................................................................
Handelsverkeer - 8 van 26
Oefening comparatieve kostenverschillen Stel dat de landen B en VS beide volgende goederen produceren: X en Y. Ze beschikken beide over 6000 inputs (productie-eenheden). Productiekosten per eenheid X Y
in B
in VS
15 30
60 40
Productie en consumptie voor internationale handel
B
VS
Totaal
X Y
280
60
340
Waarin zal elk land zich specialiseren? Waarom?
Bereken de binnenlandse ruilverhouding: in B: 1 X = in VS: 1 X = De internationale ruilvoet zal liggen tussen: ........................................of........< X/Y < ........ Waarvan zal de werkelijke ruilverhouding afhangen?........................................................... Elk land specialiseert zich volledig en België wil 320 X consumeren. Vul in: a) Ruilvoet = 1 ( ......... X = ..........Y) Na specialisatie en internationale handel: België X
VS Y
X
Totaal Y
X
Y
X en
Y.
Productie Consumptie Export Import Door specialisatie en internationale handel steeg de productie met Van dit voordeel verwierf België:
b) Ruilvoet = 1.25
en de VS:
(80 X = ................ Y) België X
VS Y
X
Totaal Y
X
Productie Consumptie Export Import Surplus: Van dit voordeel verwierf België:
VS:
Y
Handelsverkeer - 9 van 26
c) Ruilvoet = O.8 (80 X =
Y) België
VS
X
Y
X
Totaal Y
X
Y
Productie Consumptie Export Import Surplus: Van dit voordeel verwierf
België:
VS:
Besluit: Door een wijziging van de ruilvoet verandert de grootte van het surplus niet, maar wel de verdeling ervan. M.a.w. door een verslechtering van de ruilvoet verminderen de voordelen van de internationale handel voor een land (zie p. 2).
Oefening internationale handel Marktsituatie i.v.m. goed X: In België
In de VS
Totaal
Prijs
Aanbod
Vraag
Aanbod
Vraag
1
0
60
0
60
2
10
50
20
50
3
20
40
40
40
4
30
30
60
30
5
40
20
80
20
6
50
10
100
10
Stel 1 $ = 1 EUR Maak een grafische voorstelling. Welke prijs zal tot stand komen na internationale handel? Welk handelsverkeer zal plaatsvinden?
Aanbod
Vraag
Handelsverkeer - 10 van 26
Kritiek op de theorie van David Ricardo: Hij stelt dat 1E de beschikbare productiefactoren in elk land onveranderd blijven; 2E arbeid en kapitaal in het binnenland volledig mobiel zijn; 3E er geen transportkosten en handelsbelemmeringen zijn; 4E dat er volledige concurrentie is; 5E de prijzen gebaseerd zijn op de kosten.
Verklaring van de kostenverschillen Waarom kan het ene land bepaalde goederen goedkoper produceren dan het andere? 1E Ongelijke verdeling van productiefactoren: verschillen qua natuurlijke rijkdommen, het klimaat, hoeveelheid arbeid en kapitaal enz.
2E Verschillend ontwikkelingspeil: verschillen in de kwaliteit van de productiefactoren. Leg uit.
3E Verschil in optreden van de overheid. Leg uit.
4E Schaalvergrotingseffecten. Leg uit.
Besluit: Kostenverschillen kunnen zowel een natuurlijke als een kunstmatig geschapen oorsprong hebben. Leg uit.
Kostenverschillen zijn niet statisch van aard maar onderhevig aan veranderingen. Leg uit.
Handelsverkeer - 11 van 26
2.5. Mobiliteit van de productiefactoren arbeid en kapitaal a) Ricardo veronderstelde dat arbeid en kapitaal nationaal volledig mobiel zijn, en internationaal volledig immobiel. Landen met veel kapitaal gaan zich dan specialiseren in de productie van kapitaalintensieve goederen. Hierdoor zal de vraag naar arbeid er verminderen en de prijs ervan zal dalen. Landen met veel arbeidskrachten gaan zich specialiseren in de productie van arbeidsintensieve goederen, hierdoor zal de vraag naar kapitaal er verminderen en de prijs ervan zal dalen. Internationale handel in goederen kan beschouwd worden als een vervanging voor de mobiliteit van de productiefactoren. Verklaar. b) Bij volledige mobiliteit zal de ongelijke vergoeding van arbeid en kapitaal een verplaatsing van arbeid en kapitaal van het ene naar het andere land veroorzaken, zodat uiteindelijk de beloning ervan overal gelijk zou zijn. Verklaar. Waarom is er geen volledige mobiliteit van arbeid en kapitaal?
c) In werkelijkheid zien we echter een beperkte mobiliteit. 1E Mobiliteit van arbeid: gastarbeiders Bespreek de problemen die zich hier voordoen.
2E Mobiliteit van kapitaal: multinationals Bespreek de oorzaken van het ontstaan en de voor- en nadelen van multinationals. Oorzaken:
Voordelen:
Nadelen:
Handelsverkeer - 12 van 26
3. Voor- en nadelen van internationale vrijhandel 3.1. Voordelen van internationale handel Het belang van de internationale handel mag niet onderschat worden. Welke voordelen biedt de internationale handel? 1/ Toename van de wereldproductie door specialisatie Als er een comparatief kostenvoordeel zich voordoet zal aan specialisatie gedaan worden. Door specialisatie kan men meer produceren. 2/ De tewerkstelling zal stijgen doordat er meer geproduceerd wordt omdat er supplementaire binnen- en buitenlandse vraag is. 3/ Schaalvergrotingseffecten door massaproductie: Doordat de afzetmarkt groter is geworden kan aan schaalvergroting gedaan worden. Gevolg: lagere productiekosten. 4/ Dwang tot efficiëntie: efficiëntere productie door buitenlandse concurrentie Gevolg: lagere kosten. 5/ Economische vernieuwing doordat er meer mogelijkheden ontstaan voor research en development dank zij de dalende kosten. 6/ Meer koopkracht: het inkomen verbetert door de lagere prijzen (de prijzen kunnen dalen doordat de kosten kleiner worden) en de toegenomen tewerkstelling. 7/ Er is meer keuze aan producten voor de consumenten. 8/ Behoeftebevredigingseffect: hogere welvaart door inkomensstijging, lagere prijzen voor de consumenten en grotere keuzemogelijkheden. Toon grafisch aan dat de welvaart zal stijgen door de stijging van het inkomen en de uitgebreide keuzemogelijkheden.
Handelsverkeer - 13 van 26
Leidt internationale handel ook tot een hogere welvaart? We hernemen de oefening p. 8. Stel dat de landen B en N beide volgende goederen produceren: X en Y. Ze beschikken beide over 6000 inputs (productie-eenheden). Productiekosten per eenheid
in B
in VS
X Y
15 30
60 40
Teken op 2 grafieken de productiemogelijkheden in B en VS (transformatiecurven). Optimale combinatie Door het raakpunt van de transformatiecurve met de verst van de oorsprong gelegen isonutscurve te nemen, vinden we de optimale combinatie van X en Y in elk land. Zo vinden we als optimale combinaties (voor internationale handel): Consumptie voor internationale handel
B
VS
Totaal
X Y
280 60
60 60
340 120
Wie zal wat produceren? Binnenlandse ruilverhouding: in B: 1 X = 0,5 Y of X/Y = 0,5; in VS: 1 X = 1,5 Y of X/Y = 1,5 Internationale ruilverhouding: 0,5 < X/Y < 1,5 De werkelijke ruilverhouding zal afhangen van de vraag naar X en Y in elk land. Teken de nieuwe keuzemogelijkheden als de internationale ruilvoet gelijk aan 1 is. Duid de optimale combinaties na specialisatie en internationale handel aan op de grafiek. Consumptie na internationale handel
B
VS
Totaal
X Y
320 80
80 70
400 150
Besluit: De nieuwe optimale combinatie van X en Y ligt op een isonutscurve verder van de oorsprong. Deze nieuwe combinatie heeft dus een groter nut dan de vorige. Door internationale handel werd dus de welvaart verhoogd.
Handelsverkeer - 14 van 26
3.2. Ongunstige effecten verbonden aan internationale handel en specialisatie Ondanks de voordelen die internationale handel biedt, gaat de overheid soms protectionistische maatregelen nemen. Waarom? Argumenten die men gebruikt om protectionisme te rechtvaardigen: 1/ Grotere afhankelijkheid van het buitenland Het vermijden van een te grote afhankelijkheid kan belangrijk zijn als het gaat om levensnoodzakelijke producten. 2/ Bescherming van jonge binnenlandse industrieën, die de concurrentie met grote gevestigde bedrijven uit het buitenland nog niet aankunnen (d.i. het opvoedingsargument). 3/ Vergelding tegen dumpingpraktijken van buitenlandse ondernemingen. Dumping is het verkopen van producten in het buitenland onder de kostprijs (bv. met overheidssubsidies). 4/ Onevenwicht op de betalingsbalans vermijden Het gevolg hiervan kan zijn dat de overheid overgaat tot het geven van exportsubsidies en protectionistische maatregelen. 5/ Handhaving van de binnenlandse werkgelegenheid (Bescherming tegen landen met lage lonen). Verlies aan arbeidsplaatsen in de ontwikkelde landen door de overheveling van arbeidsintensieve sectoren naar lage-loon-landen. Dit veroorzaakt werkloosheid die niet opgevangen wordt door de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen in kapitaalintensieve sectoren. 6/ Aanpassingsmoeilijkheden; reconversieproblemen Ontwikkelde landen gaan zich voornamelijk toeleggen op de productie van goederen waar veel technologische kennis, hoog geschoold personeel en relatief veel kapitaal voor vereist zijn. Scholing en omscholing is nodig. Arbeid en kapitaal moeten gereoriënteerd worden naar hoogtechnologische sectoren. In vele bedrijfstakken is een reorganisatie nodig. Vooral in crisisperiodes is er een grote weerstand tegen reconversie, daar die onzekerheid brengt bij arbeiders en producenten. Denk aan de staal- en steenkoolsector. 7/ Ruilvoetargument Door protectionistische maatregelen kan de ruilvoet verbeteren (zie p. ). Beoordeel deze argumenten. Welke echte nadelen heeft internationale handel?
Handelsverkeer - 15 van 26
4. Handelspolitiek Onder handelspolitiek verstaat men het geheel van maatregelen genomen door de overheid, om de internationale handel te beïnvloeden. Als de overheid niet ingrijpt in de internationale handel is er vrijhandel. Wanneer de binnenlandse economie door overheidsmaatregelen afgeschermd wordt tegen buitenlandse concurrentie spreken we van protectionisme.
4.1. Vormen van protectionisme Hoe kan de overheid de internationale handel beperken? 1E E Douanerechten Wat zijn douanerechten?
Welke gevolgen heeft het heffen van invoerrechten? Beginsituatie: de wereldmarktprijs bedraagt P1 (bij vrijhandel). Binnenlandse vraag = .......; binnenlands aanbod = Hoeveel zullen we dan invoeren? De overheid heft nu een invoerrecht P1-P2 (protectionisme). Welke gevolgen heeft dit? 1/ De invoer daalt tot .........., d.w.z. met .... 2/ Protectie-effect: De nationale productie stijgt met ....... 3/ Consumptie-effect: De consumptie daalt met ............. 4/ Fiscaal-effect: De overheid ontvangt ........................... 5/ Welvaartsverlies: het tarief vernietigt de positieve effecten van de internationale handel. Een bedrijf dat geen comparatief voordeel heeft wordt kunstmatig geholpen en onttrekt middelen aan sterkere buitenlandse bedrijven. Herallocatie-effect: internationaal gezien worden de productiemiddelen niet optimaal aangewend. 6/ Mogelijk een daling van de wereldmarktprijs, d.i. het ruilvoetargument. Als de vraagdaling, veroorzaakt door het heffen van invoerrechten, de wereldmarktprijs doet dalen, verbetert daardoor de ruilvoet. De prijs van de geïmporteerde goederen daalt in dat geval. De exporteurs betalen a.h.w. een deel van de invoerrechten. Nieuwe prijs op de wereldmarkt = ............ Binnenlandse prijs = ................................ Vergelijk met oorspronkelijke situatie. Wie draagt het invoerrecht nu? ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ Noot: Als het invoertarief zo hoog is dat niets meer zal worden ingevoerd, spreekt men van een prohibitief tarief. ( = ..................)
Handelsverkeer - 16 van 26
2E E Exportsubsidies of subsidiëring van de binnenlandse productie Welke gevolgen hebben exportsubsidies? ............................................................................................................................................ Een eeuwig twistpunt tussen de VS en Europa is het GLB. Verklaar waarom. ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ 3E E Invoerquota of contingenteringen Wanneer zal het heffen van invoerrechten geen daling van de invoer tot gevolg hebben? ............................................................................................................................................ Hoe kan men dan de invoer beperken? ............................................................................................................................................ 4E E Monetair protectionisme Ook monetaire maatregelen kunnen protectionistisch werken. Meest gebruikelijk is een devaluatie of het kunstmatig laaghouden van de eigen munt. Hoe zal hierdoor de eigen economie bevoordeeld worden? ............................................................................................................................................
Andere instrumenten: - Deviezencontrole: beperking van de hoeveelheid vreemde deviezen - Meervoudige wisselkoersen ............................................................................................................................................ 5E E Non tariff barriers Dit zijn niet-tarifaire handelsbelemmeringen zoals administratieve voorschriften, technische vereisten bv. i.v.m. gezondheid, veiligheid, milieu e.d., om de invoer te verminderen. Verder worden soms 'vrijwillige' exportbeperkingen overeengekomen tussen landen. ............................................................................................................................................
Handelsverkeer - 17 van 26
4.2. Handelspolitiek na W.O. II 1/ Tot 1973 was er een toename van de wereldhandel. Daarna vertraagde deze door een toenemend protectionisme.
2/ 1973 - 1986: een groeiend protectionisme De crisisperioden waren sedert het midden van de 20e eeuw gekenmerkt door een terugkeer naar het protectionisme. De jaren '70 en '80 vormden geen uitzondering op die constante in de hedendaagse geschiedenis. Oorzaken van het toenemend protectionisme - 1971: Ineenstorting van het Bretton Woodssysteem Crisis van het monetair stelsel. Monetaire instabiliteit leidt tot monetair protectionisme. - De oliecrisis veroorzaakt enorme tekorten op de betalingsbalans. - Vermindering van de groei van de wereldproductie en bijgevolg ook van de werkgelegenheid. - In bepaalde sectoren zoals staal en scheepsbouw zit men met enorme overcapaciteit. Ook in andere traditionele sectoren bestond er een crisis, bv. textiel en kleding. - Verslechtering van onze concurrentiepositie door de opkomst van jonge industrielanden (NIL's). Gevolg: ..............................................................................................................................
Hoe uit zich dat toenemend protectionisme? - niet-tarifaire maatregelen zoals bv. administratieve voorschriften, concurrentie-vervalsende subsidies. - vrijwillige exportbeperkingen worden 'afgedwongen' Vooral gevoelige sectoren met veel werkgelegenheid, met problemen als overcapaciteit en met concurrentie uit NIL-landen probeert men te beschermen. - monetair protectionisme, d.w.z. het kunstmatig laaghouden van de waarde van de eigen valuta om de eigen concurrentiepositie te beschermen.
Handelsverkeer - 18 van 26
Het Neoprotectionisme De huidige wereldhandel kan moeilijk als vrij worden bestempeld. Beter is de term georganiseerde handel: vrijhandel is in principe de regel, maar wordt binnen min of meer scherp afgebakende banen geleid. Deze grenzen worden getrokken door het neoprotectionisme, een term die minder verwijst naar de heropflakkering van het protectionisme (sedert 1973) dan naar de nieuwe argumenten en vormen die het moderne protectionisme kenmerken. Sedert de eerste oliecrisis merkte men een opleving van het protectionisme voor de fabrieksproducten, meer bepaald in de vorm van niet-tariefbarrières (toelagen, contingenteringen, akkoorden tot vrijwillige exportbeperkingen, enz.). Nieuwe, minder opvallende en subtieler handelsbelemmeringen kwamen in de plaats van de traditionele instrumenten, zoals tarieven en quota. Die barrières hinderden steeds meer de internationale handel, en meer bepaald de handel tussen industrielanden en OL. In 1986 bv. viel 20 % van de uitvoer van de OL rechtstreeks onder dergelijke beperkingsmaatregelen: beperking van textielexport (Multivezelakkoord) uit de OL, landbouwprotectionisme (landbouwtoelagen en invoerbeperkingen) in Europa, VS en Japan. Na 1973 zijn de non tariff handelsbelemmeringen in aantal toegenomen. Hoewel zij buitengewoon duur zijn, zowel voor de OL als voor de industrielanden zelf, genoten die barrières nog steeds de voorkeur van de politici. De reden hiervoor is dat zij populair zijn en ze bovendien, althans op korte termijn, de indruk geven dat ze in verzwakkende industrietakken banen kunnen redden.
3/ Terugkeer naar vrijhandel De Uruguay Ronde: 1986 -1993 De Uruguay Ronde bood de gelegenheid zich tegen die opleving van het protectionisme te verzetten en terug te keren tot een liberaler handelsbestel. De terugkeer naar een vrijhandel, die één van de oorzaken van de groei van de jaren 1950 tot 1970 was, zou tot een verbetering van de ontwikkelingsvooruitzichten kunnen bijdragen. Zie: GATT
WTO: 1995 De Wereldhandelsorganisatie moet voortaan waken over liberalisering van de wereldhandel. Zie blz. e.v. 2000 - 2003: Millenniumronde
Handelsverkeer - 19 van 26
5. Internationale samenwerking Na W.O. II kenden we een geleidelijke liberalisering van de handel, na 1973 weer een groeiend protectionisme, gevolgd door een terugkeer naar vrijhandel na de Uruguay-ronde. Ter bevordering van de wereldhandel werden verschillende organismen opgericht en akkoorden gesloten.
5.1. Economische integratie in Europa 1E E Vormen van economische integratie
Integratie betekent het streven naar economische eenmaking. Dit veronderstelt een harmonisatie van de economische politiek.
1/ Vrijhandelszone De leden schaffen hun onderlinge douanerechten en andere handelsbeperkingen af. Zij behouden echter hun eigen tarieven t.o.v. derde landen. Ze hebben dus geen gemeenschappelijk buitentarief. Gevolg? 2/ Douane-unie In een douane-unie zijn geen onderlinge douanerechten of andere handelsbelemmeringen, en hebben de deelnemende landen een gemeenschappelijk buitentarief. 3/ Gemeenschappelijke of interne markt Hetzelfde als een douane-unie maar met bovendien een vrij verkeer van productiefactoren tussen de leden. 4/ Economische unie Hetzelfde als een gemeenschappelijke markt, maar bij een economische unie is tevens de economische, sociale en financiële politiek van de leden geharmoniseerd. De leden voeren een gelijkaardig economisch beleid. Kenmerken: één interne markt; perfecte mededinging; beleid gericht op integratie, regionale ontwikkeling en veranderingen van de economische structuur; coördinatie van het individueel economische beleid van de lidstaten 5/ Economische en monetaire unie Een economische unie met een gemeenschappelijke munteenheid of onveranderlijke ruilverhoudingen. Kenmerken: convertibiliteit van de valuta's: één kapitaalmarkt; vrij kapitaalverkeer; vaste wisselkoersen 6/ Politieke Unie Kenmerken Politieke Unie 1E Harmonisering van reglementering inzake cultuur, onderwijs, beroepsopleiding 2E Medebeslissingsrecht van het Europees Parlement (EP) 3E Gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid
Handelsverkeer - 20 van 26
Gevolgen: Economische integratie betekent een vorm van discriminatie op het vlak van de handelspolitiek. Economische integratie geeft aanleiding tot: 1/ handelsverschuiving Door de vrijstelling van invoerrrechten voor leden, kan de invoer uit een niet-lidstaat vervangen worden door invoer uit een lidstaat. Rekenvoorbeeld: De productiekosten van een bepaald goed bedragen Land
A
B
C
Import uit land
Productiekosten
1100
1000
900
C
+ 20% invoerr.
1100
1200
1080
C
A&B douane-unie A heft een invoerrecht van 20 %. Uit welk land zal A importeren? Waarom? A en B sluiten een douane-unie. Wat zal het gevolg zijn? 2/ handelsschepping De productie in een lidstaat wordt stopgezet en vervangen door invoer uit een lidstaat. Rekenvoorbeeld. De productiekosten van een bepaald goed bedragen Land
A
B
C
Import uit land
Productiekosten
1100
1000
900
C
+ 30% invoerr.
1100
1300
1170
geen import
A&B douane-unie Rekenvoorbeeld A heft een invoerrecht van 30 %. Uit welk land zal A importeren? Waarom? A en B sluiten een douane-unie. Wat zal het gevolg zijn? 3/ handelsverruiming Door afschaffing van de invoerrechten daalt de prijs en zal de vraag naar dat product stijgen. Gevolg? Welke effecten zijn positief, welke negatief?
Handelsverkeer - 21 van 26
2E E Economische integratie in West-Europa 1/ BLEU (Belgisch Luxemburgse Economische Unie) Sinds 1919 ontstond een zeer uitgebreide economische samenwerking tussen België en Luxemburg. Deze leidde tot een munt met gelijke waarde. België geniet wel een beslissingsoverwicht.
2/ BENELUX De economische samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg ontstond in 1944. De landen stellen hun grenzen open voor elkaars producten.
Noot: OESO (Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling) Het doel van deze organisatie is 1) het bevorderen van de economische groei, van de werkgelegenheid en de monetaire stabiliteit van de leden en 2) een zo harmonisch mogelijke ontwikkeling van de wereldeconomie nastreven. In feite is de OESO een consultatieve instelling, een soort plan- en overlegbureau geworden. Leden: EU-landen, Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, V.S., Ijsland en Zwitserland.
3/ EU (Europese Unie) Zie dossier EU
Handelsverkeer - 22 van 26
5.2. Van GATT naar WTO General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) Sedert de oprichting van GATT (1947 in Genève), heeft de groei van de internationale handel en van de wereldproductie, aanzienlijk van de geleidelijke verdwijning van de handelsbarrières geprofiteerd. Volgens de theorie van de vrijhandel heeft de liberalisering van het handelsverkeer immers de besteding van de middelen en de productiviteit, en bijgevolg ook de algemene welvaart, verbetert. Sedert het einde van de jaren 70 en het begin van de jaren 80 werd de ontwikkeling van de wereldhandel evenwel bedreigd door de opleving van het protectionisme in de industrielanden, meer bepaald door het beroep doen op niet-tariefbarrières. Een achtste reeks multilaterale onderhandelingen in het kader van GATT, de Uruguay Round, die in september 1986 werd gestart, had tot doel die verschillende soorten barrières neer te halen en de tariefhinderpalen nog te verminderen. Die onderhandelingen hadden ook betrekking op nieuwe gebieden, onder meer de landbouw en de dienstverlening. 0orsprong GATT was aanvankelijk bedoeld als een gewone handelsovereenkomst, maar werd geleidelijk een multilateraal verdrag dat het kader biedt voor handelsonderhandelingen, en een internationale organisatie die zorgt voor de naleving van de rechten en plichten van de verdragsluitende partijen. Het hoofddoel van GATT bestaat erin, eerlijke praktijken op het gebied van de internationale handel in de hand te werken en de liberalisering van het handelsverkeer te bevorderen. De Algemene Overeenkomst is tegelijk een forum waarop de handelspraktijken van de aangesloten landen worden onderzocht en waar de betreffende geschillen beslecht worden. In 1947 waren er 23 verdragsluitende partijen (geen Lid-Staten), nu zijn er 135.
Principes GATT stoelt op 4 fundamentele principes: 1E Het principe van de niet-discriminatie, op grond waarvan elk land geacht wordt, voor al zijn handelspartners hetzelfde tarief toe te passen; Dit principe wordt geformaliseerd in de clausule van de meest begunstigde natie: een lager tarief toegestaan aan één handelspartner wordt automatisch ook toegekend aan alle verdragsluitende partijen. Van het beginsel van de niet-discriminatie zijn bepaalde afwijkingen toegestaan. Aldus zijn er vrijhandelszones en tolunies mogelijk, op voorwaarde dat er geen nieuwe barrières worden geschapen ten aanzien van de verdragsluitende partijen die niet tot de zone of de unie behoren. 2E Het principe van de doorzichtigheid, volgens hetwelk de uitdrukkelijke toepassing van tolrechten te verkiezen valt boven de niet-tariefbarrières; Een invoerrecht heeft immers alleen tot gevolg dat de prijs voor de consument stijgt. Het vermindert dus niet zo sterk de hoeveelheid invoerbare goederen als het geval is met een quota (contingentering). Ook hier zijn uitzonderingen mogelijk.
Handelsverkeer - 23 van 26
3E Het beginsel van de wederkerigheid, wat betekent dat als land A de rechten op de invoer uit land B verlaagt, dit laatste land symmetrische maatregelen moet treffen ten gunste van het eerstgenoemde land. Dit principe zet de verdragsluitende partijen ertoe aan, onderhandelingen aan te gaan. Het biedt de partners de zekerheid dat er iets bij te winnen valt wanneer men zich voor onderhandelingen openstelt. De toepassing van die drie principes leidde tot een verlaging van de gemiddelde invoerrechten voor fabrieksproducten. Van ongeveer 40 % in het begin van de jaren 1950, zijn ze immers gedaald tot minder dan 10 % nu. Volgens de regels van de Algemene Overeenkomst kan men er niet meer op terugkomen. Wanneer een land een tarieftoegeving doet, mag het die niet meer intrekken. 4E Principe van het multilateralisme, waarbij de handelsbesprekingen op multilaterale i.p.v. bilaterale basis worden georganiseerd. Het principe van de nationale behandeling verbiedt de lidstaten de eigen productie te bevorderen, ten koste van de ingevoerde producten. MAAR... De ontsnappingsclausule Hoewel het doel van GATT erin bestaat, de hinderpalen voor het handelsverkeer weg te werken, zijn onder bepaalde omstandigheden sommige barrières toegestaan. De ontsnappingsclausule stelt een verdragsluitende partij in staat vroegere liberaliseringsmaatregelen of toegevingen op te schorten, of zelfs tijdelijke barrières op te richten om een door de invoer bedreigde nijverheid te beschermen. Algemeen Voorkeursysteem (AVS) De ontwikkelingslanden (OL) genieten een voorkeursbehandeling. Dit AVS verleent in feite bepaalde voordelen aan de OL bij onderhandelingen. Zo moeten die landen bv. aan de industrielanden geen gelijkwaardige voordelen bieden als die welke zij zelf ontvangen; het gaat dus om een uitzondering op het principe van de wederkerigheid. Het AVS staat de OL bovendien toe, kwantitatieve of andere beperkingen in te voeren, teneinde hun opkomende industrieën te beschermen of om tekorten op hun handelsbalans te verhelpen. Handelsgeschillen GATT heeft geen sanctiebevoegheid indien de principes van het verdrag worden geschonden. De verantwoordelijkheid voor de naleving ligt bij de verdragsluitende partijen. Toch bestaan er twee procedures om de geschillen te beslechten. De eerste is een onderhandeling tussen de betrokken landen, maar vaak blijkt de uitslag in het voordeel te zijn van het machtigste land. De tweede bestaat in de vergadering van een panel van verschillende deskundigen die het geschil onderzoeken en een advies formuleren. Die procedure is zeer langzaam en niet noodzakelijk doeltreffender, want de panels komen niet altijd tot een oplossing. Zwakke punten De voornaamste zwakke punten van GATT zijn: - de mogelijke afwijkingen; - de ontoereikende macht; geen sanctiebevoegdheid; - geen enkel land is verplicht zich aan te sluiten en de Overeenkomst na te leven; - wat betreft de door de panels uitgesproken oordelen bij geschillen, berust de naleving ervan op de goede wil van de verdragsluitende partijen; - beperkte financiële middelen maken het niet mogelijk alle officiële handelsafspraken te controleren. Zijn invloed op het systeem van de wereldhandel bleef in feite bescheiden.
Handelsverkeer - 24 van 26
De GATT was eigenlijk een overgangsregeling, die in 1995 is uitgemond in een wereldhandelsorganisatie: W.T.O. Chronologie van de onderhandelingen binnen GATT De belangrijkste data sinds het ontstaan van de "Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel”: 1/ Genève 1947 Het eerste GATT-akkoord wordt ondertekend. Onderhandelingen tussen 23 landen over een verlaging van de toltarieven. De handel van die landen was goed voor 50 % van de wereldhandel en de onderhandelingen betroffen 45 000 producten. 2/ Annecy 1949 Tien nieuwe verdragsluitende partijen en 5 000 nieuwe tarieftoegevingen 3/ Torquay 1950-51 Vier nieuwe verdragsluitende partijen, 8 700 nieuwe tarieftoegevingen, verlaging van de douanerechten met 25 % t.o.v. het peil van 1945. 4/ Genève 1955-56 Toetreding van Japan. Tariefverlagingen op een handelsomzet van USD 2,5 mia. 5/ Dillon Round 1960-62 4 400 tarieftoegevingen. Onderhandelingen met de EU over een gemeenschappelijk extern tarief. Uitsluiting van de landbouw en enkele gevoelige producten. 6/ Kennedy Round 1964-67 Multilaterale lineaire verlaging van de toltarieven op industrieproducten. Verlaging van het gemeenschappelijke toltarief van 35 % in die sector. Er wordt een anti-dumpingreglementering vastgelegd; het is de eerste overeenkomst of reglementering over niet-tariefmaatregelen. 7/ Tokyo Round 1973-79 99 landen namen deel aan deze reeks onderhandelingen die betrekking hadden op een vijfde (USD 300 mia.) van de wereldhandel. De toltarieven werden van gemiddeld 7 tot 4,7 % verlaagd wat de industrieproducten betreft. Tariefharmonisatie = hoe hoger de invoerrechten, des te meer moeten ze verlaagd worden; om te komen tot een gelijk tarief. Zes 'gedragsregels' inzake overheidsorders, toelagen en douane. Tariefescalatie = hogere invoerrechten naargelang de graad van afwerking van de ingevoerde producten. Retorsierechten = rechten om uitvoersubsidies te neutraliseren. 8/ Uruguay Round: 1986 - 1993 De Uruguayronde is de multilaterale handelsronde die 7 jaar duurde. In 1986 begon de achtste en meest ambitieuze onderhandelingsronde tot hier toe in Punta del Este (Uruguay) . GATT-chef Arthur Dunkel werd in '93 opgevolgd door de Ier Peter Sutherland. Op 15/12/93 kwam uiteindelijk toch een akkoord; ondertekend op 15/4/94 in Marrakech. Op 1/1/95 traden de akkoorden van de Uruguayronde in werking. De Uruguayronde leidde tot een verdere liberalisering van de wereldhandel: een verdere verlaging van de douanerechten, een bijkomende afbraak van niet-tarifaire handelsbelemmeringen, een liberalisering van bestaande codes inzake subsidies en een eerste internationale afspraak ter vrijmaking van de landbouwhandel. Nieuw in deze multilaterale handelsbesprekingen zijn de akkoorden over de handel in diensten, de bescherming van intellectuele eigendom en de handelsgebonden investeringsringsmaatregelen.
Handelsverkeer - 25 van 26 Hoofdpunten: - Tarieven: de industrielanden verlagen hun invoertarieven met gemiddeld een derde. Dit is meer dan bij het begin van de Uruguay-ronde was vooropgesteld. De meeste ontwikkelingslanden hebben aangeboden hun invoertarieven op ten hoogste 35 tot 40 % te bevriezen. Hiermee hebben de OL zich voor het eerst in het kader van de GATT bereid verklaard hun tarieven naar beneden te brengen. - Landbouw: handelsbelemmeringen worden afgebouwd. De tarieven gaan in 6 jaar tijd met ongeveer een derde naar beneden. Tegelijkertijd zullen de subsidies met ongeveer een vijfde dalen. Rechtstreekse inkomenssteun aan de boeren en vergoeding voor het braak laten liggen van akkergrond blijven toegestaan. Voor OL gelden aparte regels. - Dienstverlening: voor de eerste keer komen er multilaterale regels voor de dienstverlening in de financiële sector, het luchtvervoer, toerisme, enz. (GATS: General Agreement on Trade in Services) OL krijgen in deze sectoren meer kans. De Europeanen riepen hier een 'culturele uitzondering' in voor de audiovisuele sector. - Intellectuele eigendom: de overeenkomst voorziet een brede bescherming van intellectuele eigendom. Daaronder vallen onder meer octrooi, handelsmerk, geluidsopname en auteursrechten. - Textiel: de sector kleding en textiel wordt binnen de tien jaar in het GATT-akkoord opgenomen. Daarmee samenhangend worden de invoerbeperkingen, voorzien in het Multivezelakkoord geleidelijk afgebouwd. - Handel: de regels voor antidumping bij oneerlijk lage invoerprijzen en voor subsidies worden duidelijker gesteld. De controle op naleving van het akkoord wordt verbeterd. Vooral de geïndustrialiseerde landen drongen daar op aan. Een Multilaterale Handelsorganisatie (WTO) zal over de naleving waken. Het akkoord zou het verbruik moeten stimuleren en zo bijdragen tot het economisch herstel in Japan, de VS en de EU. Bij volledige uitvoering zou de wereldrijkdom binnen 10 jaar verhogen met 250 mia. $. Noot: De Oostbloklanden bleven afwezig.
Wereldhandelsorganisatie (WTO) Per 1/1/95 werd GATT vervangen door de WTO. Deze nieuwe Wereldorganisatie zal moeten waken over de naleving van al de handelsregels die tot op heden onder de bevoegdheid van GATT vielen en over de nieuwe regels waartoe in het raam van de Uruguayronde werd besloten. Net zoals GATT zal de WTO in Genève gevestigd zijn. Derde pijler van de internationale economische betrekkingen: De WTO is naast het IMF en de Wereldbank de derde internationale organisatie die zich over het reilen en zeilen van de wereldeconomie zal ontfermen. Bulletin van de Generale 355 van 11/94
Millenniumronde, Seattle 2000 - 2003 Op 30 november 1999 startten de besprekingen tussen 135 landen over de agenda voor nieuwe onderhandelingen over de vrijmaking van de wereldhandel, de Millenniumronde. Door de WTO-landen lopen echter scherpe tegenstellingen: - Breuklijn 1: tussen de 2 grootste handelsblokken in de wereld, de VS en de EU. De VS willen een beperkte agenda, geconcentreerd op de vrijmaking van landbouw en dienstenhandel. Brussel subsidieert de landbouwhandel nog steeds teveel en beperkt teveel de invoer, zegt Washington. De EU wil een brede agenda en wil thema’s zoals consumentenbescherming (hormonen), voedselveiligheid, milieunormen, internationale investeringen en concurrentieregels aan bod laten komen. - Breuklijn 2 loopt tussen de rijke landen uit het Noorden en de armere OL (LDC’s: Least-Developped Countries) uit het Zuiden. Zij willen geen nieuwe onderhandelingen omdat ze de afspraken uit de vorige handelsbesprekingen niet kunnen uitvoeren en daar zeker niet beter van worden. De kloof inzake inkomen per hoofd nam toe. Ze verzetten zich ook tegen een voorstel om minimale sociale normen (kinderarbeid, gelijkheid man vrouw, recht op CAO’s en vakbondswerking) te doen eerbiedigen. Wereldhandel belangt iedereen aan. De groeiversnelling van de jongste 10 jaar is eerder een explosie. Tussen 1990 en 2000 is de groei bijna even groot als de 20 voorgaande jaren samen. De wereldhandel alleen zorgt voor meer dan 25% van de totale welvaartscreatie in de wereld.
Handelsverkeer - 26 van 26
UNCTAD Binnen het IMF, de Wereldbank en GATT werd het stemrecht evenredig verdeeld volgens de bijdragen van de lidstaten, dus volgens de economische macht. Welke landen zullen het dus voor het zeggen hebben in deze organisaties? Daarom hebben de OL een alternatieve handelsorganisatie opgericht, waar elke lidstaat één stem heeft : United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD). Welke landen zullen het dus voor het zeggen hebben in deze organisatie? GATT werd gedomineerd door de Westerse wereld en bood niets aan de ontwikkelingslanden, zo redeneerden deze laatsten. GATT gaat uit van de vrijhandelsgedachte, terwijl UNCTAD de problemen van de OL wil behartigen en door middel van planning de structuur van de internationale economische betrekkingen ten voordele van de minder ontwikkelde landen wil wijzigen. UNCTAD is meer politiek gericht. De UNCTAD-conferenties leiden niet tot bindende overeenkomsten, maar alleen tot algemene akkoorden en principiële toezeggingen. Instellingen zoals UNCTAD, die wekenlange conferenties beleggen zijn gewoonlijk machteloos. Men kan stellen dat op de conferenties bijna niets werd bereikt. Een zwakke plek van Unctad is dat het weinig rekening houdt met de rol die het binnenlandse beleid kan spelen in het minder arm maken van hun bevolkingen. Chronologie van de onderhandelingen binnen UNCTAD Unctad 1 (Genève 1964): Minderontwikkelde landen gaan één blok vormen : 'De Groep van 77'. Unctad 2 (New Delhi 1968): De industrielanden beloven 1 % van hun BNP aan ontwikkelingshulp te besteden. Akkoorden omtrent grondstofprijzen werden afgesloten. Algemene niet-wederkerige tariefpreferenties werden toegekend. Men werd het eens over het feit dat de 'armste landen' extra hulp nodig hebben. Als 'armste landen' worden beschouwd : landen met - een BNP kleiner dan 150 USD per inwoner - een industriële produktie van max. 10 % van het BNP - een analfabetisme van 80 %. Unctad 3 (Santiago de Chili 1972): De minder ontwikkelde landen werden meer betrokken bij de internationale monetaire problemen. Unctad 4 (Nairobi 1976): De oliecrisis toonde de kwetsbaarheid van de industrielanden aan. De NIEO werd goedgekeurd. De Noord-Zuiddialoog start. Unctad 5 (Manilla 1979): Door de verdeeldheid werd deze conferentie een flop. Er is niet alleen verdeeldheid tussen de Eerst en de Tweede Wereld (Oostblok doet zeer weinig). Ook de Derde Wereld is sterk verdeeld : 1E OPEC-landen; 2E NIL's; 3E Arme landen met potentiële rijkdon (bv. Zaïre); 4E Arme landen zonder potentiële rijkdom (31 armsten). Unctad 6 (Belgrado 1983): Men stelt een grote verwevenheid vast tussen Noord en Zuid : als de OL niet kunnen verkopen aan ons, kunnen zij bij ons ook niet kopen. 116 landen namen hieraan deel. Unctad 7 (Genève 1988) Unctad 8 (Colombia 1992): 171 deelnemers Unctad 9 Unctad 10 (Bangkok 2000)