Het inschrijvingsrecht Hugh Driessen
Het Egmontpact bevat enkele hete hangijzers. Om deze knelpunten, waarvan wij er hier een behandelen, te kunnen situeren, overlopen we even de volgende jaartallen, waarin zowel goede als slechte cijfers behaald werden. In 1962 wordt de taalgrens vastgelegd (W. 8 nov. 1962). In 1963 kwam er een nieuwe wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken tot stand (W. 2 aug. 1963). Het geheel mag men beschouwen als een compromisoplossing tussen de toenmalige unitaire partijen. De geografische afbakening die men verkreeg was echter een eerste voorwaarde voor een eigen (Vlaamse) natievorming. Dit compromis hield de mogelijkheid tot creatie van het faciliteitenstelsel in. In 1968 wordt de homogeniteit van Vlaanderen beklemtoond door de overheveling van Leuven - Frans. Psychologisch kwam dit voor Franstalig Belgie zwaar aan. In 1970 «krijgen» we een onvolmaakte cultuurautonomie, tegelijk met de «grendel-grondwet». M. Ruys schrijft in de Encyclopedic van de Vlaamse beweging (1973), op blz. 510, terecht dat men voortaan met de gewijzigde wettelijke situatie moet rekening houden, namelijk met : a. de grondwettelijke grendels : 2/3 meerderheid en 1/2 in iedere taalgroep b. de feitelijke meerderheidssituaties in Vlaanderen, Wallonie en in Brussel-19 gemeenten. In 1977 komt dan het Egmontpact tot stand, waarin we ondermeer het inschrijvingsrecht als compromisoplossing vinden. Dit pact kan men enkel maar interpreteren binnen het spel van de meerderheden in Belgie. Dit leidt ons tot de volgende vaststellingen. Enerzijds constateren we dat de Belgische politiek zich enkel kan omgooien in de beperkte periode van de post-verkiezingsfase. In deze (meestal) korte tijdsspanne komt het regeerakkoord tot stand, dat bijna determinerend is gebleken voor de Belgische politiek om knelpunten aan te pakken en, eventueel, op te lossen. Een tweede vaststelling, met de eerste verbonden, is dat in het kader van een regeerakkoord steeds met verschillende partijen onderhandeld wordt. Gevolg hiervan is dat een partij nooit die oplossing zal krijgen waarin ze 525
zelf voor 100 % gelooft. Met andere woorden : men is gedwongen om compromissen aan te gaan. De vraag die voor dit onderwerp opduikt kunnen we dan ook als volgt formuleren : is binnen dit politieke vergelijk het inschrijvingsrecht zijn prijs waard, en welke juridische problemen houdt het inschrijvingsrecht in ? Term
Als synomiem van inschrijvingsrecht hoort men vaak het woord «inscriptierecht». Dat is fout. De term inscriptie betekent : opschrift, ook : gravering. Dus zeker niet het door ons bedoelde «recht om ergens ingeschreven te zijn en er bepaalde delen van zijn rechten uit te oefenen». Een middeleeuws recept ?
«Aile vergelijkingen lopen mank» zegt men wei eens. Een historische benadering van dit actuele probleem is dan ook gevaarlijk. Zeker als deze benadering zich in het vere verleden situeert. En toch zijn er aanknopingspunten. Immers, reeds in de Middeleeuwen sprak men van binnen- en buitenpoorters (1). Door bepaalde omstandigheden (beroep, aanleren van een ambacht ... ) kon men genoodzaakt zijn voor zekere tijd de stad te verlaten. Ofwel woonde men gewoon buiten de stad. Men kon aldus het buitenpoorterschap verkrijgen door geboorte of door aankoop. Dat poorterschap kunnen we vergelijken met het burgerschap, waaraan bepaalde rechten verbonden waren : ontheffing van het beste cateel, onttrekking aan de rechtspraak van de feodale heren, vrijstelling van de tollen enz. Als tegenprestatie dienden de buitenpoorters elkjaar een vast bedrag te betalen. We kunnen dus stellen dat men bier een overgang had van het ius soli naar het ius personae. In 1968 deed de toenmalige Eerste minister Van den Boeynants voorstellen waarin men het huidige inschrijvingsrecht kan terugvinden . Door de strubbelingen rond Leuven belandden deze plannen echter voortijdig in de koelkast. Weer bleef bet een tijdje stil tot de gesprekken in de Lambertmontstraat begonnen. Hier zou volgens de enen Perin (jurist), volgens de anderen Van Haegendoren (historicus) deze idee als werkmi
526
Definitie Het inschrijvingsrecht is het recht van inwoners van bepaalde gemeenten of de len van gemeenten buiten Brussel om binnen de bij de wet vastgestelde termijn (zes maanden) en modaliteiten een woonplaats te kiezen in het Brussels gewest met zekere gevolgen op administratief gebied, op het gebied van het kiesrecht en op gerechtelijk gebied. Inwoner is hier een persoon van Belgische nationaliteit, uit de betrokken gemeenten of uit de gemeenten van Brussel hoofdstad afkomstig. Om van dit recht gebruik te kunnen maken dient men tevens kiesgerechtigd te zijn voor het parlement, met dien verstande dat de minderjarige kinderen van ouders die dit recht wensen te verwerven, tot op zekere hoogte ook van dit statuut kunnen genieten. De keuze van woonplaats geldt wel voor die kinderen, doch heeft slechts gevolgen voor de ouders. Maar die kinderen mogen wel naar Franstalgie scholen in de zes randgemeenten gestuurd worden (nr. 131). I WERKING VAN BET INSCHRIJVINGSRECHT 1. Onderscheid tussen bet inschrijvingsrecht en de faciliteiten
Men hoort in de vele discussies wel eens het argument dat men door het inschrijvingsrecht nieuwe faciliteiten heeft toegestaan. De Franstaligen hebben met het inschrijvingsrecht wel een nieuwe tegemoetkoming verworven, maar men mag het wettelijk onderscheid toch niet uit het oog verliezen. Het inschrijvingsrecht heeft tot doel personen een woonplaats binnen Brussel-19 te doen kiezen om er de inschrijvingsrechten uit te oefenen. Het heeft als dusdanig administratieve (sensu lato) en politieke gevolgen. Faciliteiten daarentegen hebben een invloed op de structuur en de werking zelf van de betrokken gemeenten. In het bijzonder is het administratieve leven in de binnendiensten en in de betrekkingen met de overheid (in principe) eentalig. Maar de faciliteitengemeenten zijn verplicht de Franstaligen in hun eigen taal te helpen en alle administratieve mededelingen in twee talen op te stellen. Er is dus wel degelijk een onderscheid met het inschrijvingsrecht. We laten de mogelijkheid dat dit recht wel eens zou kunnen misbruikt worden om tot faciliteiten te kunnen komen hier buiten beschouwing. Anderzijds is toch _het inschrijvingsrecht buiten de zes faciliteitengemeenten uitdovend, en bestaat dit recht ook voor de Vlamingen. 527
2. Waar is bet inschrijvingsrecht van toepassing ?
De geografische afbakening van het toepassingsgebied ziet er als volgt uit (nr. 128).
a. de zes randgemeenten b. de zeven secties van gemeenten (Dilbeek, Groot-Bijgaarden, Strombeek-Bever, Sint-Stevens-Woluwe, Sterrebeek, Beersel, en Alsemberg). c. de drie wijken (t'Voor-de Mutsaart, Negenmanneke en Duivelshoek). Gemakkelijkheidshalve zullen we deze gebieden verder betitelen als de «Egmontomschrijvingen». Men mag wei niet onmiddellijk beweren dat de inwoners van deze gebieden de enige zijn die kunnen gerechtigd zijn wat het inschrijvingsrecht betreft. Dit is een andere benadering, waarover we het verder zullen hebben. Sommigen wijzen erop dater aldus zestien randgemeenten zijn gecreeerd waarvoor het inschrijvingsrecht zou gelden. Hopelijk beweert men er niet mee dat de zuiver juridische afbakening van het verschijnsel «randgemeenten» uitgebreid is geworden tot de overige tien del en en wijken van gemeenten. Dit zou immers een fout zijn. De commentaren in de pers doen trouwens vermoeden dat het hier over de psychologische draagwijdt van het inschrijvingsrecht gaat. Men baseert zich op het feit dat daar waar er sprake is van «delen van gemeenten» en «wijken», deze papieren grens in haar psychologische weerslag ver overschreden zal worden. Men ontkent trouwens het bestaan van deze begrippen binnen het juridisch en administratief Belgisch kader. Nochtans mag men zich niet Iaten verleiden om met een psychologisch argument een juridische werkelijkheid trachten te ontkrachten, door te stellen dat deze delen en wijken niet zouden bestaan injuridische zin. Men dient hier een onderscheid te maken tussen hetjuridisch en administratief gebruik van deze woorden, en hun juridische tetekenis. Het is bij mijn wetenjuist dater geenjuridische definitie, van deze begrippen bestaat. Wat zou het nut ervan zijn trouwens ? Sommigen gewagen van de «rechtszekerheid», maar dat is tamelijk ver gezocht. Want juist door hun technische aanwending, hun concrete gegevenheid en vooral hun geografische aftekenbaarheid verschaffen deze begrippen een betrouwbaar werkmiddel. Het begrip «delen van gemeenten en wijken» of «deelgemeenten» heeft heel wat toepassingen in onze administratieve praktijk en in de wetgeving : aldus zijn sinds de fusies de grenzen van de gerechtelijke kantons niet gewijzigd, en lopen zij door de fusiegemeenten heen, de oude kantons de oude (deel-)gemeenten omvattend. Reeds vroeger hadden in grote steden de vredegerechten bevoegdheid voor bepaalde wijken (aldus : Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge e.a.) 528
We denken ook aan het algemeen bestuur, waar sec ties van gemeenten zeer gekend zijn. (b.v. politie-beleid), de fusieoperatie zelf, (deelgemeenten, dorpsraden), de intercommunales die zich soms over enkele wijken uitstrekken, de gewestplannen met de algemene plannen van aanleg en de bijzondere plannen van aanleg die ook met wijken werken, de werkingssfeer van b. v. de belastingkantoren die ook per wijk bevoegd zijn, enz. 3. Limitering van dit recht in de tijd
Allereerst is er het uitdovend karakter. Oorspronkelijk was door de onderhandelaars niet voorzien dat het inschrijvingsrecht uitdovend zou zijn, in deze zin dat het zou gelden voor elkeen die binnen de Egmontomschrijving woonde of er geboren werd. Bij de lezing van het Egmontpact valt echter op dater gesproken wordt van de «inwoners», wat «huidige inwoner» doet veronderstellen. Dit is een actuele toestand die door het verloop van tijd noodzakelijk moet teniet gaan. De onderhandelaars ontkenden dit echter formeel. Wel was het voor elkeen duidelijk dat dit recht binnen zekere tijd moet uitgeoefend worden (zes maanden, nr. 127). Na het Stuyvenbergberaad is de regeling thans zo, dat de inwoners van de delen van gemeenten en van de wijkeii voor het recht mogen opteren tot twintig jaar na het uitvaardigen van de betrokken wet, (nr. 130). Dus, wanneer de wet dit jaar uitgevaardigd zou worden, tot in 1998. Dit is niet zo voor de inwoners van de zes faciliteitengemeenten, die het recht mogen uitoefenen zonder beperking in tijd (nr. 129). Wat het inschrijvingsrecht in de 6 randgemeenten betreft, zou men de aandacht moeten vestigen op het feit dat de inwoners van de randgemeenten helemaal geen inschrijvingsrecht nodig hebben ; zij hebben immers faciliteiten ingevolge de wet van 1963, en dat is heel wat meer dan een bijzonder ongemakkelijke inschrijvingsrecht. Zij kunnen met name in hun gemeente alles in het Frans doen ... Voor de Franstaligen van de zes randgemeenten is de enige betekenis van het inschrijvingsrecht dat zij als kiezers voor het FDF in het Brussels gewest behouden blijven. Een tweede limitering van algemene aard : wanneer men mag opteren voor het recht, moet men dit binnen de termijn van zes maanden doen. Deze termijn begint voor de huidige inwoners te lopen vanaf de inwerkingtreding van de wet. De minderjarigen doen hun keuze vanaf hun meerderjarigheid. De nieuwe inwoners vanaf hun inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeenten (nr. 127). Wanneer men zijn recht niet binnen deze termijn uitoefent, vervalt het (nr. 127 in fine). Het is nietjuist dat de optie, d.w.z. het gebruik maken van bet inschrijvingsrecht «onherroepelijk» is : men kan er steeds afstand van doen, en aileen die afstand is onherroepelijk. M.a. w. men kan maar een enkele keer van het inschrijvingsrecht gebruik maken. 529
4. Wie mag van bet recbt gebruik maken ?
N r. 133 bepaalt dat men de keuze kan doen «Vanaf de leeftijd waarop men kiesgerechtigd is voor kamer en gewestraad». Hier duiken enkele problemen op. Wie mag opteren voor bet inscbrijvingsrecbt ?
a) de inwoners van de Egmontomschrijvingen voor wie de optie openstaat. Dit zijn diegenen die de Belgische nation,aliteit hebben en uit een gebied komen dat vermeld staat in nr. 128, d.w.z. 'de «Egmontomschrijvingen». Een persoon die niet in dit gebied woont, kan dus niet opteren voor dit recht (nr. 130). b) De inwoners die zich in de Egmontomschrijvingen waar de keuze geldt, komen vestigen, maar die komen vanuit een van de 19 gemeenten van Brussel-hoofdstad (nr. 134). c) De inwoners van de Egmontomschrijvingen, die binnen deze omschrijving muteren (nr. 134 fine). Diegenen die uit een ander deel van een Egmontgedeelte dan het gebied waarvoor inschrijvingsrecht bestaat naar zulk gebied met inschrijvingsrecht komen, hebben geen inschrijvingsrecht. En wanneer een inwoneruit een Egrnontomschrijving verhuist naar een and~r gebied binnen zijn gemeente, waarvoor geen inschrijvingsrecht bestaat, is hij het ook, en voorgoed, kwijt. Gevolg hiervan is dat de beperkende opsomming in het Stuyvenbergakkoord geen plaats meer overlaat voor diegenen die vanuit de gebieden buiten Brussel en de Egmontomschrijvingen verhuizen binnen deze Egmontomschrijvingen. Of anders uitgedrukt : een Waal of een Vlaming mogen ondanks een verhui.s naar b.v. een faciliteitengemeente, geen beroep doen op dit recht. Andere interpretaties zijn echter m.i. mogelijk. B.v. nr. 127, lid 2, waarin de aanvangstermijn voor de zes maanden wordt bepaald. De laatste categorie is de groep van «de nieuwe inwoners, vanaf hun inschrijving in het bevolkingsregister». Wie zijn deze nieuwe inwoners ? Zeker geen pasgeborenen, aangezien ze pas opteren vanafhun meerderjarigheid. Blijven enkel over : de Brusselaars en de inwijkelingen in de Egmontgemeenten. Ontkent men dat deze inwijkelingen dit recht zou toekomen, dan blijft nog altijd de mogelijkheid, dat men zich eerst in Brussel kan vestigen (en inschrijven uiteraard) om daarna weer te verhuizen naar een Egmdntomschrijving en zo het recht aan te vragen. Dit is uiteraard erg theoretisch. Maar de mogelijkheid is er, zeker juridisch. We drukken op het theoretisch karakter van de mogelijkheid : bij een verhuis naar Brussel heeft men immers een volwaardiger statuut dan bij een verhuis binnen de Egmontomschrijving ! Maar voor wie niet graag in de stad woont. .. 530
De kiesgerechtigheid
Nr 133 verleent bet optierecht vanaf de leeftijd waarop men kiesgerechtigd is. Deze kiesgerechtigheid zorgt voor een probleem. Hierover verder meer.
II DE GEVOLGEN VAN DE INSCHRIJVING 1. Met betrekking tot de wetgevende verkiezingen
Het Egmontpact bepaalde dat de optie voor bet inschrijvingsrecht door de gerechtigde inwoners «Stemrecht verleent bij de wetgevende verkiezingen in de gekozen gemeenten». De Stuyvenbergteksten bepalen dit nader, in deze zin dat met wetgevende verkiezingen bedoeld worden : de parlementsverkiezingen, de gewestraadverkiezingen en de Europese verkiezingen. Dus zullen de betrokkenen voor deze verkiezingen in hun gekozen woonplaats moeten gaan stemmen. Maar dit is enkel mogelijk indien ze bet inschrijvingsrecht hebben. Dat recht kunnen ze slechts uitoefenen wanneer ze stemgerechtigd zijn op bet nationale vlak, dus als men tenminste 21 jaar is (art. 127, lid 1). Nochtans noemt nr. 127, lid 3 in een adem naast de parlements- en de gewestraadverkiezingen, ook de Europese verkiezingen. Daar waar bij de eerste twee de leeftijdstempel21 jaar is, is dit bij de Europese verkiezingen 18 jaar. Blijkbaar is dit de onderhandelaars ontsnapt. Het is dus zeer waarschijnlijk dat men de kiesdrempel zal verlagen tot 18 jaar. Er zij nog op gewezen dat voor alle andere verkiezingen men dus niet in de gekozen woonplaats, maar in de werkelijke verblijfplaats dicnt te kiezen. Het F.D.F. voorspelde een zetelwinst voor Brussel bij de wetgevende verkiezingen. De objectiviteit laat ons niet toe hierover voorspellingen te maken. Overigens wordt bet aantal zetels bepaald door bet bevolkingsaantal en niet door een eventuele administratieve deelinschrijving. Bijgevolg zullen de Franstaligen uit de Vlaamse gemeenten in dit opzicht blijven behoren tot deze gemeenten, alhoewel ze zich sociologisch hebben uitgeschreven. Wil men bet aantal Brusselse zetels verhogen, dan moet men zich maar helemaal in Brussel gaan vestigen. Het gevolg hiervan is trouwens ook dat een persoon die bet inschrijvingsrecht bekomt, wel in Brussel zal stemmen voor de gewestelijke en parlementaire instellingen, maar zich hiervoor niet binnen dit Brusselse gewest kan kandidaat stellen. Dit spruit voort uit de domicilietheorie : (af te leiden uit nr. 126 van de Stuyvenbergtekst) mocht men immers door bet inschrijvingsrecht een echte juridische woonplaats creeeren binnen Brussel, dan zou dat wei mogelijk zijn. N ochtans is de bedoeling van bet inschrijvingsrecht eerder een vertaalmo531
gelijkheid te scheppen dan een echte domicilie. Dit blijkt duidelijk uit de administratieve deelinschrijving. De tegenstanders van het pact voegen hier nog aan toe dat Vlaanderen in zekere zin nog steeds het ronselveld blijft voor het PDF. Ook dit is onjuist. Vlaanderen dient hier vervangen te worden door de Egmontomschrijvingen. Men mag trouwens niet vergeten dat dit voor het PDF de enige mogelijkheid was om buiten de zes faciliteitengemeenten haar aanhang nog een tijdje te behouden en de stemmen te doen overkomen. Maar door de uitdovendheid heeft het PDF in zekere zin deze aanhang een doodsvonnis toegestuurd, aangezien ze na deze periode definitief verloren zijn voor het Brussels gewest. Men beweert ook dat de «olievlek)> statistisch gezien aan 't opdrogen was en dat deze beweging nu wei in tegenovergestelde zin zou gaan werken, dus in het nadeel van de Vlamingen. Dat de olievlek opdroogde staat uiteraard voor de pro-Egmonters niet vast, maar voor de contra's wei. Mijn inziens droogde de vlek aan de rand inderdaad op (2). Wat het hart van Brussel betreft, was de progressie van de Vlamingen statistisch gezien 0 %. Kwalitatief was er echter een opmerkelijke verbetering. Vijftig jaar geleden waren vooral de laagste klassen uit bepaalde buurten Vlaams. Nu vindt men de Vlamingen overwegend terug in de intellectuele middenklasse. Of deze beweging aldan niet in ons nadeel zal uitdraaien, zullen we moeten afwachten. Statistisch materiaal blijft altijd gevaarlijk, en de uitslag varieert al naar gelang de persoon die de cijfers verwerkte. De stelling dat de francofone stemmen in Brussel zullen toenemen is theoretisch al even waarschijnlijk, als de bewering dat het aantal Vlaamse stemmen zal toenemen. Men mag niet vergeten dat ook de Vlamingen van dit recht mogen gebruik maken. Of zij het ook zullen doen valt echter te betwijfelen. Enerzijds is de aanwezigheid van de Vlamingen in de randgemeenten meer dan nodig. Anderzijds is de uitwerking van het recht grosso modo te herleiden tot een administratieve vertaalfunctie (zie art. 135, d) met veel geloop en geknoei vandien. Men zal immers eerst naar de inschrijvingsgemeenten moeten gaan om een bepaald formulier aan te vragen. De inschrijvingsgemeenten zal dit formulier moeten aanvragen aan de verblijfgemeente, die het dan (na enig talmen ... ) zal opsturen in het Nederlands naar de inschrijvingsgemeente, die het op haar beurt zal moeten vertalen en aan de belanghebbende overmaken... Men merkt dadelijk hoe gecompliceerd het stelsel is. Dat alles in de veronderstelling natuurlijk, dat men de regels van het spel speelt. Mevrouw Spaak verklaarde immers in een «Face ala pre sse» op de RTB dater FDF-dienstbureau's zouden opgericht worden in de Egmontomschrijvingen. Voor sommige papieren die men persoonlijk moet gaan atbalen of aanvragen
(2) Zie hierover: Dosfeldocument nr. 8 :Dossier Brussel : cijfers en prognoses ; A. MONTEYNE : De ontwikkeling van de Brusselse «Olievlek», Dosfelnota nr. 13
532
'1111
aan het loket, hoopte ze dat de FDF-gemeenten dit wei door de vingers zouden zien. Intussen zwakte ze haar verklaringen reeds af, maar gewaarschuwd ...
2. De gerechtelijke gevolgen
Dit lijkt voorlopig het minst aangevochten punt te zijn. En nochtans meen ik ook hier een addertje onder het gras gevonden te hebben. De meeste politici hebben wei een besef van de wet op het gebruik van de talen in gerechtszaken, maar deze wet wordt door velen verkeerd begrepen. Wat ze meestal weten is dater een wet van 15 juni 1935 is met een artikel4 dat bepaalt dat men een keuzemogelijkheid heeft om een zaak eventueel te doen voorkomen bij de dichtsbijgelegen rechtbank van het andere taalgebied wanneer men de taal van deze rechtbank niet spreekt. Hoe is echter de ware toedracht van deze zaak ? Men moet een onderscheid maken tussen strafzaken en burgerlijke zaken. In strafzaken heeft de beklaagde het recht de taal van de procedure te kiezen en desgevallend de verwijzing naar de dichtsbijgelegen rechtbank van het andere taalgebied te vragen. Dit geldt ':'oor aile strafrechtbanken. De taalwet heeft een speciale regeling voor de burgerlijke zaken. Een procedure voor de rechtbanken in het Vlaamse land, geschiedt in het Nederlands ; in het Waalse land in het Frans~ zonder enige mogelijkheid van omkering ofverwijzing. De bevoegdheid van deze rechtbanken wordt bepaald door het gerechtelijk wetboek. Een inwoner van Luik kan aldus gedagvaard worden voor een rechtbank in Gent, en de procedure is dan in het Nederlands. Voor Brussel geldt een speciale regeling. De verweerder in een burgerlijke
za~k die in Brussel woont en die bewijst dat hij de taal van de dagvaarding
niet kent, mag een procedure in de andere taal vragen. Logisch bekeken zullen dus diegenen, die in een Egmontomschrijving wonen en van het inschrijvingsrecht hebben gebruik gemaakt, onder dezelfde regeling vallen. Dat geldt dan uiteraard enkel voor de Brusselse rechtbanken en voor geen andere. Dat zou in overeenstemming kunnen zijn met nr. 130 in fine dat bepaalt dat de keuze al haar gevolgen heeft o .a. in gerechtelijke zaken. N ochtans kan men. deze conclusie weerleggen, maar hierover dadelijk · meer. Bovendien zal mijns inziens het bevoegdheidsgebied van de Brusselse rechtbanken moeten opgedeeld worden in het gebied van de 19 gemeenten enerzijds, en Halle-Vilvoorde anderzijds. Dat is het logische gevolg van de 533
I ,,,,,,
splitsing van bet kiesarrondissement, doch vooral van de grens tussen het Vlaamse en bet Brusselse gewest. Welk. tegenargument kan men formuleren ? V olgens sommigen brengt bet pact geen enkele wijziging aan in de bestaande regeling, in deze zin dat alles met betrekking tot de rechtspleging ongewijzigd blijft. Nr. 135, littera c preciseert immers enkel dat aile gerechtelijke akten moeten worden betekend, ter kennis gebracht of medegedeeld in de gekozen woonplaats, maar dat bovendien bij een ter post aangetekend schrijven een afschrift gestuurd wordt naar de werkelijke verblijfplaats. Het is dan ook mogelijk te stellen dat Stuyvenbergteksten enkel een verandering hebben willen aanbrengen wat de akten betreft, maar niet in de rechtspleging zelf. En dan blijft er nog twijfel bestaan over de interpretatie van nr. 129 in fine dat stelt dat de opterenden van de 6 faciliteitengemeenten zich kunnen beroepen «OP de gevolgen» in gerechtelijke aangelegenheden, en van nr. 130 in fine dat spreekt van «al de gevolgen» van de keuze in gerechtelijke aangelegenheden, voor de inschrijvers in de delen en wijken. Als men aanneemt dat nr. 135 c een explicitatie is van deze artikelen, en dat 135 strikt moet gei:nterpreteerd worden, dan is er niets aan de hand. Nochtans kan men dan toch moeilijk overweg met de eigenlijke betekenis van de wet op bet gebruik der talen in gerechtszaken, tenminste als men er de logische gevolgen uit haalt. Indien artikel135 niet limitatiefis, zullen er problemen rijzen, zoals hoven werd aangetoond. 3. De fiscale gevolgen. Deze lijken duidelijk te zijn. Wanneer men van het inschrijvingsrecht gebruik maakt zullen de fiscale verrichtingen in het Frans kunnen gebeuren, in deze zin dat aile administratieve papieren in het Nederlands aangeboden worden, maar dat de inschrijver voor een vertaling naar zijn gekozen woonplaats kan gaan. Men mag dus niet uit het oog verliezen dat de plaatselijke gemeentelijke administratie in bet Nederlands zal blijven werken. Beroepen met betrekking tot bepaalde geschillen, B.T.W.-formaliteiten en dgl. blijven in het Nederlands. Een vertaling kan altijd bekomen worden in de inschrijvingsgemeente (nr. 135, d). Voor de B.T. W. kan men zich wei inbeelden wat dit voorstelt ! De inkomsten van de fiscale verrichtingen zullen echter ondanks de Franstalige afhandeling van de zaak naar Vlaanderen gaan, d.w.z. dat het fiscaal domicilie gehandhaafd blijft op de huidige plaats. In het pact stond immers «gevolgen», waarmee men enkel de taalgevolgen bedoelt. De Stuyvenbergteksten bepalen in nr. 136, litt. fuitdrukkelijk dat de betaalde belastingen worden overgemaakt aan de dienst, bevoegd op grond van de werkelijke verblijfplaats : gemeente, kantoor, onroerende voorheffing enz. 534
l
Ook taksen en retributies blijven verschuldigd in de werkelijke verblijfplaats.
-· I
4. De administratieve gevolgen.
Vermits het inschrijvingsrecht geen faciliteit is, zal de gemeentelijk administratie van de Egmontomschrijving Nederlandstalig blijven. De personen die van het inschrijvingsrecht gebruik maken, zullen dus voor bepaalde verrichtingen naar Brussel moeten gaan om administratieve aangelegenheden in het Frans te Iaten afhandelen. Die gemeente moet dan (in het N ederlands) aan de werkelijke verblijfgemeente de nodige getuigschriften vragen, en vertaalt zein het Frans. De Brusselse gemeente is zodoende een tolk voor administratieve bescheiden (nr. 135, d). Bestuurlijke akten zullen moeten betekend worden of ter kennis worden gebracht in de gekozen woonplaats (nr. 135, c). Hetzelfde gebeurt met de gerechtelijke akten, doch hier zal tevens bij aangetekend schrijven een afschrift bezorgd worden in de werkelijke verblijfplaats. De gemeentediensten van de gekozen woonplaats zullen dus elk document afleveren in de door de titularis gekozen taal, dat normaal door de gemeente van de werkelijke verblijfplaats zou afgeleverd worden (nr. 135, d). Vermits het inschrijvingsrecht op dit vlak globaal is, zal men voor aile getuigschriften,. verklaringen, machtigingen en vergunningen naar de gekozen woonplaats moeten gaan (nr. 135, e). Men is geneigd deze globaliteit, zoals hoven vermeld, in absolute zin te verstaan, zodat men voor alles, tot de kleinste futiliteit toe, naar de gekozen woonplaats moet gaan. Doch hier rijst dan dadelijk de vraag naar het samengaan van nr. 129 in fine en nr. 135, en wel met betrekking tot het statuut van de inwoners van de faciliteitengemeenten. Het is immers zo dat deze personen zich nu reeds in het Frans kunnen Iaten bedienen. De administratie is er in haar buitendienst tweetalig. Wat gebeurt er wanneer daar een Franstalige opteert voor het inschrijvingsrecht ? I
Nr. 135 geeft, volgens mij op een dwingende wijze, te kennen dat de gemeente van keuze in dat geval voor de administratieve kant van de zaak moet zorgen. Nr. 129 bepaalt dat de inwoners van de faciliteitengemeenten zich bovendien op de gevolgen van het inschrijvingsrecht kunnen beroepen. Dit inschrijvingsstatuut zal dus blijkbaar op een aanvullende manier kunnen benut worden door deze personen. Dat is ook logisch. Anders zou het uitoefenen van het inschrijvingsrecht het verlies van de faciliteiten teweegbrengen, zodat men onder het vrij gecompliceerd stelsel van dit recht valt. De inwoners van de faciliteitengemeenten hebben er dus geen be lang bij, indien uitsluitend het inschrijvingsrecht van toepassing zou zijn, deze keuze te doen. Nr. 129 voorkomt dat. Het laat tegelijkertijd de ratio zien van het hele inschrijvingsrecht :. de Fran'stalige 535
I
II
,,
't·'!
u
stemmen van de randgemeenten niet verloren laten gaan. V oor de rest zal het inschrijvingsrecht voor de faciliteitengemeenten volgens mij van weinig betekenis zijn voor de Franstaligen. Maar ze hebben het nodig als middel voor de stemmenoverdracht.
.r
III ARGUMENTEN PRO EN CONTRA 1. Het inschrijvingsrecht zoo Franstaligen aanlokken.
Allereerst is het onwaarschijnlijk dat men speciaal omwille van het inschrijvingsrecht bereid zou zijn om te verhuizen. Hiermee zijn toch nog andere factoren gemoeid. Op Stuyvenberg werd het begrip «inwoner» trouwens zo afgebakend, dat een verhuis zinloos zou zijn (zie definitie). De hele zaak is een maneuver van het FDF ten aanzien van de split sing van het kiesarrondissement, om zijn aanhang binnen de randgemeenten en de delen van gemeenten te behouden. Nochtans moet het voor elkeen nu wel duidelijk zijn dat deze aanhang, buiten de zes faciliteitengemeenten noodgedwonen zal wegvallen. Wel zullen de aanwezige Franstaligen, of ze nu van het recht gebruik maken of niet, een versterkte anti-aanpassingsmentaliteit krijgen. Hierdoor ontstaat er voor de inwijkende Franstaligen een ruggesteun binnen datgene wat normaal in een isolement had moeten uitgroeien. Deze ghetto-vorming hebben wij boven het sociologisch uitschrijvingsfenomeen genoemd. Er wordt beweerd dat men deze immigratie kan tegenhouden door een efficiente grondpolitiek. Hierbij enkele bedenkingen.
,,
I
I' I
Momenteel waarborgt de vrije-markteconomie elkeen het recht om grond te kopen waar hij wil. Een eerste uitzondering hierop kan het wetsontwerp op het bodembeleid worden, dat weldra zal verschijnen. Dan zal men kunnen verhinderen dat groepen een grondpolitiek voeren tegen de belangen van de gemeenschap in : de gemeenten zullen een optierecht krijgen voor deze groepen. Vermits heel wat franstaligen die uitwijken kapitaalkrachtig zijn, hoeven ze zich niet tot zulke groepen te wenden, en ontsnappen zein zekere zin aan dit wetsontwerp. Individueel kan men hen niet verhinderen iets te kopen of te bouwen, tenzij men hen het Ieven op administratief vlak zuur maakt. Een tweede uitzondering op het vrijemarktprincipe kan de verkavelingspolitiek worden. De huidige regeling biedt bepaalde mogelijkheden, maar algemeen wordt op een hervorming aangestuurd. In een eerste fase kan men zich echter voorlopig.houden aan een strikte toepassing van de gewestplannen. Hierop kan men stelselmatig voortbouwen om een echte verkavelingspolitiek te realiseren. 536
Het pact opent ook een mogelijkheid. Iedereen weet dat de grondspeculatie een van de oorzaken is van de verfransing in de randgemeenten. Welnu, het Vlaamse gewest zal de hele grondpolitiek in at zijn aspecten (grondbeleid, gewestplannen, plannen van aanleg, verkavelingsvergunningen, sociale woningbouw, huisvesting enz.) onder zijn bevoegdheid hebben, zonder enige inmenging van waar of van wie ook. We denken trouwens ook aan de grondregies zoals ze op dit ogenblik reeds bestaan in Tervuren, Overijse en Sint-Genesius-Rode. Een kapitaalkrachtige heeft geen macht meer wanneer de grond die hij zou willen kopen tot groenzone of agrarische zone wordt gemaakt. En wat op dit ogenblik b.v. in de gemeente Rode geschiedt, bewijst dat wanneer de wil er is, men gemakkelijk een grondpolitiek kan voeren, zelf in het kader van de huidige wetgeving. Het FDF interpelleerde hierover trouwens al in het parlement, doch kreeg nul op het rekwest. Een ander argument in de discussie is de hooding van de Egmont-burgemeesters. Hun optreden zou een waarborg zijn voor de Vlaamse gemeenschap. Dat argument kan op dit ogenblik wel valabel zijn, maar voor de toekomst moet men toch voorzichtig zijn en eerder in bovenvermelde richting zijn heil gaan zoeken. Deze burgemeesters zijn momenteel wei radicaal, maar hoe lang zal dit blijven duren ? Hoelang zullen ze weerstand hi eden aan allerhande pesterijen van hun tegenstanders, aan de druk van de middenstand die zijn zakencijfer ziet verminderen, aan het verlies van boger fiscale en gemeentelijke ontvangsten enz. ? Menselijkerwijze ge-. sproken zal deze dam het toch eens moeten begeven, tenzij het Vlaamse gewest hen een voldoende legale ruggesteun kan geven. 2. Het inschrijvingsrecht als futiliteit
De voorstanders van het pact laten zich wei eens verleiden tot deze uitspraak. De tegenstanders werpen dan steevast weer andere cijfers in de weegschaal. Hoe zijn de werkelijke verhoudingen in cijfers uitgedrukt ? I
bp basis van de verkiezingsuitslagen weten we zeker dat er in de Egmontomschrijvingen, randgemeenten inbegrepen, zowat 35.000 kiezers zijn. Het is weinig waarschijnlijk dat die zich allemaal zullen Iaten «inschrijven». En de migratie is daar zeer groot, wat met zich meebrengt dat zelfs binnen de eerste twintigjaren het aantal ingeschreven geleidelijk zal verminderen. Het inschrijvingsrecht slaat op een oppervlakte van 10.700 hectaren met een bevolking van 135.000 personen. Ter vergelijking : Brussel-19 beslaat 16.000 hectaren. Men mag verder niet vergeten dat het systeem van de deelgemeenten, die de verdere verfransing moeten tegenhouden, tenminste in een geval zeer wankel blijft. Wanneer men niet zozeer de oppervlakte, dan het aantal 537
IJ
, inwoners op deze oppervlakte in rekening brengt. De oppervlakten zijn trouwens soms zeer beperkt, men merkt dat Dilbeek voor de helft inschrijvingsgemeente wordt. Het gezegde dat de Franstaligen hier zouden wegzinken in een Vlaamse meerderheid is dan nogal ongeloofwaardig ...
3. Het inschrijvingsrecht en bet taalregime van de gemeenten Zoals reeds vermeld, blijft de gemeentelijke administratie onberoerd. Het inschrijvingsrecht heeft geen invloed op het taalregime van de gemeenten. De documenten worden aangevraagd enverkregen in het Nederlands, en de betrokkenen laten ze vertalen in de gekozen woonplaats. Nr. 129, lid 2 verklaart trouwens uitdrukkelijk dat de wetten op het gebruik der talen i~ bestuurszaken ongewijzigd blijven.
'I
Nochtans zullen er technische wijzigingen moeten doorgevoerd worden. Dat is nu ook reeds het geval. Men denke maar aan de weigering van het gemeentebestuur van Vilvoorde om Franstalige brieven te beantwoorden. Minister Boel gafhet gemeentebestuur gelijk : volgens artikel11 en 12 van de gecoordineerde taalwetten mag een lokaal bestuur enkel de taal van het gewest gebruiken voor contacten met particulieren, evenals voor de mededelingen voor het publiek. Er is een lacune in deze wetgeving doordat de wet niet bepaalt welke taal de particulieren moeten gebruiken bij contacten met het bestuur. Hier zou volgens de minister momenteel de cultuurraad een en ander kunnen verhelpen. Er moet ook een aanpassing komen voor de nieuwe «gewest»-administraties, waarvoor volgens de Raad van State nog geen taalwetgeving bestaat en die niet kan afgeleid worden uit de huidige wetgeving. Ook hier kan men dus gewagen van een aanpassing van technische aard. Niettemin zal er nog een aardig robbertje gevochten worden voor deze regeling. In elk geval mag men niet uit het oog verliezen dat deze taalwetgeving dan niets te maken heeft met het taalgebruik in de gemeenten. Daataan wordt niets veranderd.
4. De «liberte du pere de famille» Men zal zich de hevige strijd wei herinneren. Hoe is de situatie op dit ogenblik? Aile Vlamingen die dat wensen kunnen hun kinderen naar Franse scholen sturen in Wallonie of Brussel, zoals aile Walen hun kinderen naar Nederlandse scholen kunnen sturen in Vlaanderen of Brussel. Hier kwam geen taalverklaring bij te pas, evenmin enige inspectie zoals in Brussel. 538
Die taalverklaring en inspectie gold enkel voor de inwoners van de 19 Brusselse gemeenten die hun kinderen naar een Brusselse school wilden sturen. Deze taalinspectie werd in 1970 opgeheven, precies om de grendelgrondwet erdoor te krijgen. Sindsdien mag iedereen te Brussel zijn kinderen naar die scholen sturen die hij verkiest. Verwarring in de pers met de regeling voor de zes randgemeenten is legio. Sinds de wet van 2 augustus 1963 mochten in de zes randgemeenten Franstalige lagere scholen opgericht worden waar enkel de kinderen wier ouders binnen de randgemeenten woonden mochten naar toe gaan. Deze regeling werd overigens gedeeltelijk veroordeeld door het Hof te Straatsburg. Het enige dat nu zal veranderen is dat ook de ldnderen van ouders uit de overige Egmontomschrijvingen die van het inschrijvingsrecht hebben gebruik gemaakt, naar Franstalige scholen in de zes randgemeenten zuilen mogen gaan. Het betreft hier enkellagere scholen, aangezien er geen Franstalige middelbare scholen mogen bestaan. Zal de toestand zoals hij tevoorschijn komt uit het gemeenschapspact, de zaak voor de Franstaligen in de Egmontomschrijvingen vergemakkelijken? Hierover kan men jaren gaan pennetwisten. We geven twee opvattingen weer. De tegenstanders van het pact voeren aan dat wanneer men in het verleden Franstalig onderwijs wilde volgen, men naar de hoofdstad diende te gaan, zodat men er ook aile inconvenienten van dien moest bijnemen. Niet in het minst het dagelijks gependel van de huismoeders door het verkeer op de spitsuren. Nu kan men ditzelfde onderwijs als het ware vlak bij de deur gaan volgen. Heel wat vrouwen zouden daarom het inschrijvingsrecht prefereren. Verder voeren ze aan dat het gevaar ook niet denkbeeldig is, dat men een herhaling meemaakt van de situatie in 1963. Toen immers began de Franstalige inpalming van de randgemeenten. Langs de school om kregen ze de gelegenheid om elkaar te vinden, ouderavonden te organiseren, oudercomites op te richten, en culturele manifestaties te organiseren. Zo creeerde men zijn eigen Franstalige gemeenschap binnen de Vlaamse gemeenschap. i
.
l)e voorstanders zien de zaak echter anders. Wie de toestanden in Brussel kent, beweren zij, weet dat op een uitzondering na aile Egmontomschrijvingen dichter gelegen zijn bij Franstalige scholen in de Brusselse agglomeratie dan bij de Franse scholen in een van de zes randgemeenten. En iedereen weer trouwens dat de kinderen van de Franstaligen die van het inschrijvingsrecht gaan gebruik maken al lang naar zulke Franse scholen gingen. Een voorbeeld om dit te illustreren. De randgemeente met faciliteiten die het dichtst bij de Egmontomschrijving Groot-Bijgaarden ligt is Wemmel. Welnu, Wemmelligt op 5 km van Groot-Bijgaarden, maar Sint-AgathaBerchem, en gedeeltelijk ook Koekelberg en Anderlecht, liggen er vlak 539
II
1 bij. Zal men, omwille van het principe, zijn kinderen 5 km verder voeren om ze per se in een randgemeente te Iaten schoollopen. terwijl bet veel gemakkelijker en met beter onderwijs kan in een school vlakbij ... Men merkt zelf ook wei dat men moeilijk op voorhand een klare uitspraak kan do en over deze weinig tastbare gevolgen. Men zal moe ten afwacbten. Terloops zij er nog eens op gewezen dat de zes fariliteitengemeenten tot het Vlaamse gewest blijven behoren. Ze zijn als dusdanig ook onderworpen aan de ordonnanties van de Vlaamse gewestraad en de ·N ederlandse instellingen ressorteren onder de Nederlandse gemeenschapsraad. De culturele en persoonsgebonden materies vall en niet onder de bevoegdbeid van de Franse gemeenschapsraad: die is enkel bevoegd voor de Franstalige instellingen in die gemeenten. Voor de rest is de Nederlandse gemeenschapsraad bevoegd. 5. De grondwettelijke implicaties en de toetsing van bet verdrag van Rome.
In de pers kom men lezen dat sommigen dachten aan een procedure voor het hof te Straatsburg, wegens de scbending van het gelijkheidsbeginsel door de toekenning van bet inschrijvingsrecht. Allereerst is het zo dat men niet zo maar naar Straatsburg kan trekkt:m. Men moet eerst de nationale rechtsmiddelen hebben uitgeput en daarna langs de Commissie gaan, in de veronderstelling dat de Commissie bevoegd is om van verzoekscbriften van particulieren kennis te nemen, wat elke staat afzonderlijk moet bevestigen. Slechts wanneer de Europese commissie geen verzoening kan bereiken kan men binnen de drie maanden naar het hof om een procedure te beginnen. Waarscbijnlijk werden twee verscbillende zaken verward. Vooreerst is er artikel zes van onze grondwet. Dat artikel stelt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Dit mag men niet in de absolute zin interpreteren alsof er geen onderscheid meer zou mogelijk zijn. Artikel zes bedoelt de infra-legale gelijkheid, d.w.z. dat iedereen met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de wet op eenzelfde bebandeling kan rekenen, ongeacht bet eventuele andere resultaat hiervan. Gelijkbeid betekent hier dan : gelijken gelijk behandelen en ongelijken ongelijk. Ofnog anders uitgedrukt : iedereen die zich in dezelfde situatie bevindt, wordt op dezelfde manier behandeld. Wanneer we dit op het inschrijvingsrecht toepassen is het duidelijk dat men zich moeilijk op artikel zes kan beroepen. De zaak zou heel anders zijn indien enkel de Franstaligen dit recbt zouden gekregen hebben binnen de Egmontomschrijving. Doch dit is duidelijk niet gebeurd : zowel Franstaligen als N ederlandstaligen kunnen van het inschrijvingsrecht gebruik maken.
ti
•
540
•
Een heel andere zaak is artikel veertien van het Europees verdrag van de rechten van de mens. Allereerst dienen we op te merken dat men enkel een procedure in Straatsburg kan beginnen (in principe althans) op basis van een recht dat in het verdrag is gewaarborgd en dat geschonden werd. Welnu artikel veertien verbiedt elke discriminerende behandeling met betrekking tot de in het verdrag gewaarborgde rechten en vrijheden. Dat artikel is bijgevolg veel minder algemeen als artikel zes van onze grondwet. Wanneer een beroep op art. zes GW al niet mogelijk is, is een beroep op art. 14 van het verdrag a fortiori uitgesloten. We kunnen nog aanstippen dat in een arrest van 23 juli 1968 (betreffende enige aspecten van de Belgische taalregeling inzake onderwijs, ten aanzien van het recht, I, B, 9 en I 0, Pub. reeks A, biz. 33-35.) het hof te Straatsburg art. 14 heeft ge'interpreteerd als volgt : wanneer een regeling niet op een objectieve wijze kan worden verantwoord met betrekking tot een rechtmatig doel, wanneer er geen redelijke verhouding bestaat tussen dit doel en de aangewende middelen volgens de in een bepaalde maatschappij algemeen aanvaarde beginselen, dan is ze strijdig met het verdrag-. Besluit : een aktie te Straatsburg zou naaf' alle waarschijnlijkheid mislukken. BESLUIT Het inschrijvingsrecht komt beslist bij velen ongunstig over. De nadelen lijken soms groter te zijn dan de voordelen. Een groot deel van deze nadelen zijn eerder psychologisch. Een deel van de bevolking voelt zich vernederd en in de steek gelaten. Als juridische oplossing zal het inschrijvingsrecht zijn mogelijkheden nog moeten bewijzen. Vast staat in elk geval dat er een zeer casu'istische regeling moet gecreeerd worden om alle mogelijke gevolgen van dit recht op te vangen. Bepaalde nadelen zijn in elk geval zeer goed op te vangen. Andere zogezegde nadelen bestonden reeds in bet verleden, doch worden clu pas «Ontdekt». De eerlijkheid zou meer ook een politieke deugd moe ten worden(?). Teleurstellend zijn de perscommentaren en de visies in bepaalde tijdschriften. Bij het opstellen van dit werkje heb ik dit tot mijn schade en schande moeten ondervinden. Men kan gerust zijn dat 80% van al deze «pleegsels» niet meer zijn dan datgene wat men er zelf graag van maakt. Is het dan verwonderlijk dat de mensen, althans volgens de opiniepeilingen, niet in een pacificatie geloven ?
541