'Het gevoel van het nieuw^e, iets wa t je nog ontdekt' Interview met Emily Hemelrijk Joop
Hopster
Bij Romeinse vrouwen denken we doorgaans aan vrouwen uit de keizerlijke familie, zoals Livia of de Agrippina's, omdat we over hen het nodige weten uit literaire bronnen. Die richten zich echter vrijwel uitsluitend op Rome. Over vrouwen buiten Rome vermelden ze veel minder. Zelfs niet over de elitaire groep van 'lokale keizerinnen', Romeinse vrouwen uit de elites van andere steden dan Rome. Voor Emily Hemelrijk, de nieuwe hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, vormt dit gebrek aan bronnen een uitdaging. In haar Vidi-project Hidden lives - public personae probeert zij de geschiedenis te schrijven van deze vrijwel onzichtbare groep van vooraanstaande vrouwen. Over deze vrouwen is vaak niets anders overgeleverd dan inscripties en standbeelden. Hemelrijk beoogt in kaart te brengen welke rol ze speelden in de stedelijke samenlevingen van het westelijke deel van het Romeinse Rijk in de eerste eeuwen na Christus. Skript sprak met haar over dit project. Hoe schrijf je eigenlijk een geschiedenis op basis van louter inscripties en standbeelden? Welke maatschappelijke rollen vervulden de vrouwen, en met welke vooroordelen en belemmeringen hadden ze te kampen? \J heeft klassieke talen, archeologie en Oude Geschiedenis gestudeerd. Ziet u zichzelf nu in eerste instantie als classica, archeologe of historica? 'Ik ben begonnen als classica, met een kandidaats klassieke talen. Daarna kon ik heel slecht kiezen. Ik heb eerst Oude Geschiedenis als hoofdrichting gedaan, met archeologie erbij. Omdat ik dat toch jammer vond, ben ik nog een keer afgestudeerd: in de archeologie, met Oude Geschiedenis erbij. Ik vond beide studies gewoon heel leuk. Veel later ben ik gepromoveerd in de Oude Geschiedenis. Dan is dat je eigenlijke vakgebied natuurlijk.' Vanwaar uw fascinatie voor 'onzichtbare vrouwen'? 'Ik ben op dit onderwerp gekomen aan de UvA. Toen ik in de jaren zeventig studeerde begon net de hele hausse van studies over vrouwen. In 1975 verscheen het eerste boek over vrouwen in de Oudheid, Goddesses, whores, wives and slaves. Women in classical antiquity van Sarah B. Pomeroy. Ik was er als kandidaatsassistent zó door gegrepen, dat ik er college over wilde geven. Ik moest al het materiaal echt bij elkaar sprokkelen, maar merkte dat er zoveel meer mee te doen was dan ik dacht, dat ik heel enthousiast werd - en de studenten ook. Dat was ontzettend leuk: het gevoel van het nieuwe, iets wat je nog ontdekt. Skript Historisch Tijdschrift w.z
lOCf
I •'llf% •
- .-r
w no
Emily Hemelrijk. Foto: Suze Zijlstra
Ik wilde mijn doctoraalscriptie erover schrijven, maar dat stuitte bij mijn begeleider op grote weerstand. Mensen die toen niet met het onderwerp bezig waren, dachten: ach, wat kun je nou zeggen over die vrouwen in de oudheid? "Zij deed het huishouden en zij spon wol." Dat stond ongeveer op die grafinscripties en dat was wat je ervan kon zeggen. Daar kon je geen scriptie over maken. Mijn plan werd dus afgekeurd.' Bij het onderzoek waar u nu mee bezig bent, maakt u met name gebruik van inscripties. Hoeveel kunnen die inscripties ons leren? En wat zijn de problemen? 'Het is natuurlijk in zekere zin een beperking dat je de literaire bronnen niet kunt gebruiken, maar een nadeel van die bronnen is dat ze eigenlijk allemaal over vrouwen uit Rome gaan en voor het grootste deel over bijzondere vrouwen - keizerinnen, vrouwen die betrokken zijn bij schandalen, prostituees. Wat mij stoorde na mijn proefschrift {Matrona docta, educated women in the Roman elite from Cornelia to Julia Domna uit 1998) is dat je slechts een heel enkele keer iets vindt over vrouwen uit een stadje in Italië of daarbuiten. In hoeverre zijn zij representatief voor vrouwen in het Romeinse Rijk? Ik heb me afgevraagd waarom het nooit over die vrouwen gaat. Is het omdat ze niet Romeins zouden zijn? Mag je vrouwen uit lokale elites eigenlijk Romeinse vrouwen noemen? Op grond van welke criteria? Ik vind dat de vrouwen die ik behandel Romeins zijn, omdat ze Romeins burgerrecht hadden, leefden in een Romeinse setting en op een Romeinse manier hun sporen hebben nagelaten in het Latijn. Ze beschouwden zichzelf waarschijnlijk ook als Romeins.' U noemde in uw oratie (die plaatsvond op 29 meijl.) drie categorieën vrouwen, weldoensters, patronessen en priesteressen. Waarom juist deze categorieën? 'Ik heb een database gemaakt waarin nu ongeveer 1300 inscripties uit het westelijk deel van het Romeinse Rijk zijn verzameld. De belangrijkste categorieën inscripties die daaruit naar voren komen, zijn die over patronessen (een kleine groep), priesteressen en weldoensters. Dan zijn er nog wat kleinere categorieën vrouwen, die bijvoorbeeld "moeder" werden van een vereniging (mater collegii). Dit waren minder prestigieuze functies. Het waren vrouwen uit de groep net onder de elite. Die vrouwen speelden soms een rol in vakverenigingen, maar vooral ook in religieuze of jeugdverenigingen. Over hen heb ik echter niet zoveel materiaal, dus ik kan er een hoofdstuk aan wijden en een artikel en dan zijn mijn bronnen op.' Wat is precies het verschil tussen weldoensters en patronessen? 'Mensen halen weldoensters en patronessen vaak door elkaar, terwijl de bronnen een heel duidelijk onderscheid maken. Weldoensters kregen een standbeeld omdat ze iets voor de stad deden: ze gaven banketten, standbeelden, tempels, aquaducten, spelen, van alles. Soms zie je dat doordat op zo'n gebouw staat: die-en-die heeft het gebouwd, en soms zie je het omdat ze een standbeeld krijgen met het opschrift dat die-en-die dat-en-dat heeft gedaan. Patroons en patronessen daarentegen werden officieel gevraagd en de stad die ze vroeg legde dat ook vast. Wanneer de stadsraad iemand benoemde, werd ter Skript Historisch Tijdschrift 30.2
herinnering een mooi bronzen plaket aangeboden. Die bronzen platen hebben we nog. Daarop staat het hele verhaal van die stadsraad en dat besluit. Ook had je een album (ledenlijst) van de leden van de stadsraad, dat op een grote marmeren plaat werd gebeiteld. Daarin stonden alle namen van de leden van de stadsraad en zo'n album begon altijd met de patroons en eventueel patronessen van de stad.' In uw oratie haalde u Oscia Modesta aan als voorbeeld van zo 'n patrones. Wat leert haar voorbeeld ons? 'Van Oscia Modesta hebben we helaas niet de bronzen plaat over, die ze wel gehad moet hebben, maar wel een standbeeld met het opschrift patrona. Zij was patrones van haar geboortestad in Noord-Afrika, maar woonde in Rome waar ze getrouwd was met een senator. In Rome was zo'n vrouw een van de velen en het is niet onmogelijk dat het feit dat ze uit de provincie kwam in haar nadeel werkte wat prestige betreft. De Romeinse maatschappij kende heel veel rangen en standen, ook binnen zo'n senatoriale klasse. De stand hing natuurlijk af van de functie van de echtgenoot, maar ook van waar je vandaan kwam. Een accent hielp bijvoorbeeld niet. Zelfs keizer Hadrianus (76-138, keizer van 117 tot 138) werd aan het begin uitgelachen in de senaat, omdat hij een Spaans accent had. Dat gedoe rond buitenlanders is heel interessant, mede vanwege de link naar deze tijd. Ook daar was sprake van een integratieproces. Wat je merkt is dat juist de mensen uit de provincie dubbel hun best deden om Romeinser dan de Romeinen te zijn. We hebben brieven van Fronto (100-170), de leermeester van keizer Marcus Aurelius (121-180, keizer van 161 tot 180). Hij zat in de senaat, is consul geweest, maar hij schrijft brieven waarin hij zichzelf voortdurend naar beneden haalt. "Is mijn Grieks en Latijn wel goed genoeg?" Maar hij sprak natuurlijk vloeiend Grieks en Latijn! Hij kon ermee koketteren, want zijn Latijn was beter dan dat van de meeste Romeinen. Voor anderen was het wel degelijk een probleem. Toen Septimius Severus (145-211, keizer van 192-211) zijn zus uit Noord-Afrika op bezoek kreeg, stuurde hij haar heel snel weer weg met cadeaus, want ze sprak alleen maar Punisch. Dat straalde negatief op hem af' Wat weten we nou van eigenlijk van elk van die vrouwen individueel? 'Dat is een hele lastige vraag, want dan kom je bij de nadelen van inscripties: ze zijn allemaal kort en ze zijn vaak ook nog fragmentarisch overgeleverd. Ik heb ongeveer 1200 vrouwen in mijn database en van de meeste van hen hebben we maar één inscriptie. Per persoon weten we dus maar heel weinig, behalve dat ze bijvoorbeeld een badhuis hebben neergezet of dat er een beeld van hen staat in een bepaalde stad.' Dus het zit 'm in de massa? Als je er maar genoeg hebt kuntje er iets algemeens uit halen? 'Dat is wat ik probeer. Ik blijf me bewust van allerlei valkuilen, want het westelijke deel van het Romeinse Rijk is natuurlijk een gigantisch gebied. Over het oosten heeft Riet van Bremen, werkzaam aan University College Londen, al een boek geschreven, The limits of participation, women and civic life in the Greek east in 112
the Hellenistic and Roman periods uit 1996. Zij heeft de Griekse inscripties uit het oostelijke deel van het Romeinse Rijk verzameld en gekeken in hoeverre de vrouwen daar participeerden in het sociale en publieke leven van hun steden. Dat is wat ik nu voor het westelijke deel doe. Ik had aan het begin van het project het idee dat het westen misschien wel op het oosten zou lijken, want het is dezelfde periode en hetzelfde (Romeinse) rijk, maar het bleek een totaal andere wereld. In het oosten had je heel veel lokale functies, zoals die van gymnasiarch, een opzichter van sportwedstrijden en gymnasia en die van agonotheet, een soort scheidsrechter, die in het westen niet bestonden, ook niet voor mannen. Daardoor is het westerse materiaal wat eenvormiger. Dat rechtvaardigt tot op zekere hoogte dus generalisaties, maar ik probeer toch zoveel mogelijk regionaal uitspraken te doen. Want soms zie je dat iets bijvoorbeeld wel in Italië en Noord-Afrika bestond, maar niet in Spanje.' In uw proefschrift schreef u dat er teveel valkuilen zijn om de positie van vrouwen chronologisch te kunnen preciseren. Maar werd de positie van vrouwen toch niet geleidelijk aan - al is dat misschien geen lineair proces - steeds steviger? 'Ja, dat merkte ik gaandeweg en toen heb ik me ernstig zitten afvragen waarom. Ik heb het gevoel dat er vooral in de keizertijd heel veel veranderde. Je kunt dat hard maken op juridisch gebied, in het huwelijksrecht. Financieel kregen Romeinse vrouwen toen meer in de melk te brokkelen, omdat ze het recht kregen om bezit te hebben. Vanaf Augustus hadden Romeinse burgeressen met drie kinderen die sui iuris (volledig handelingsbekwaam) waren, geen voogd meer nodig en omdat het Romeinse burgerrecht zich verbreidde, gold dat ook voor de provincie, mogen we aannemen. Omdat getrouwde vrouwen in een huwelijk zonder manus niet onder de macht van hun man kwamen maar onder die van hun vader bleven (die over het algemeen eerder dood ging) denk ik inderdaad dat grotere groepen vrouwen zelfstandig over vermogens konden beschikken.' In uw proefschrift probeerde u het onderwijs dat vrouwen konden krijgen in kaart te brengen. Welke factoren bepaalden die mogelijkheden? 'Ten eerste hielp het als je opgroeide in een familie die prijs stelde op onderwijs en die dus leraren in huis had, want dan werden die ook vaak voor dochters gebruikt. Of je moest in een stad wonen - waar scholen waren - en niet op het platteland. En dan moest je ook nog eens een echtgenoot hebben die onderwijs toestond en liefst zelf geleerd was en je wat kon leren. Dat waren de ideale omstandigheden. Als je een van die drie had, kwam je nog wel een eindje. Onderwijs voor vrouwen had geen intrinsiek doel in de Romeinse maatschappij. Als men positief over een geleerde vrouw sprak, dan zei men dat het goed was voor de opvoeding van haar zoons. Wat ik in Matrona docta betoog is dat dit leidde tot grote onderlinge verschillen. De behoefte aan onderwijs zat in sommige vrouwen zelf; die namen bij hun huwelijk een leraar mee naar hun nieuwe huis en studeerden kennelijk voor hun plezier. Een ontwikkelde vrouw was status-adequaat. Een ongeletterde vrouw nam je liever niet mee naar bijvoorbeeld een banket, waar gedichten werden voorgedragen of literaire discussies gehouden. Met een ontwikkelde vrouw kon je je als man vertonen. Skript Historisch Tijdschrift 30.1
113
Dat was belangrijk bij de Romeinen. Maar het was niet de bedoeling dat ze op de voorgrond kwam of eigen meningen ging ventileren. Plutarchus zegt dat een man zijn vrouw moet opvoeden, want anders gaan haar gedachten wildgroeien net als vleesbomen in een baarmoeder. Dus erudiet is prima, maar tot een bepaalde grens.' In hoeverre vult uw onderzoek een leemte in de geschiedschrijving op? Ofis het veeleer een correctie van bestaande beelden? 'Ik hoop allebei. Er bestaat nu absoluut een leemte op dit gebied. Ik hoop echter dat mijn onderzoek ook een correctie is, omdat in handboeken over Romeinse vrouwen algemene uitspraken gedaan worden op basis van het literaire bronnenmateriaal. Die algemene uitspraken hoop ik juist met dit materiaal te kunnen corrigeren. Het huidige beeld is soms wat sensationeel en tegelijkertijd heel beperkt. Het gaat namelijk om veralgemeniseringen van wat Tacitus en andere literaire bronnen schrijven over die hele kleine groep van vooral keizervrouwen. Als er al iets wordt gezegd over de provincie in die bronnen, dan is het dat het daar wat conservatiever was, dat daar alles wat achterliep. Wat je nu ook denkt als je bijvoorbeeld Meppel vergelijkt met Amsterdam, Maar wat ik merk in de inscripties is dat die vrouwen lokaal een veel hogere of tenminste zichtbaarder positie innamen dan vrouwen van hun stand in Rome - ook dan vrouwen van de senatorenstand in Rome. Al overtreft de keizerlijke entourage natuurlijk al het andere. Vrouwen uit de lokale sub-elite zijn niet zo zichtbaar en het grappige is dat die vrouwen, net als de senatoriale vrouwen in Rome, geen standbeelden konden krijgen. We kennen hen alleen maar door ledenlijsten van collegia en door grafinscripties. Openbare beelden heb je dus niet voor vrouwen buiten de elite. Ik heb er in ieder geval geen gevonden. Als mensen uit de senatoriale elite in Rome een standbeeld wilden, moesten ze naar hun plaats van oorsprong. Ook voor mannen gold dat. Daar kregen ze standbeelden, omdat ze van alles voor zo'n stad deden, maar in Rome niet. Dus het zijn toch de Romeinse Meppels waar ze naartoe moesten voor openbare eer.' Tot slot iets heel anders: u bent Fik Meijer opgevolgd, die vaak een rasverteller wordt genoemd en een groot voorstander is van popularisering van zijn vakgebied. Wordt door uw aanstelling onderzoek nu belangrijker aan de UvA? Of bent u ook wel degelijk van plan om op een populariserende manier naar buiten te treden? 'Op dit moment ligt mijn aandacht bij de wetenschap. Ik neem een project mee met twee aio's en een buitenpromovenda en ik ben nog co-promotor van een andere promovenda. Dat neemt - naast onderwijs en wat er nodig is om de vakgroep te runnen - gewoon heel veel van mijn tijd in beslag. Naar buiten treden vind ik heel belangrijk, maar ik zal er veel minder aandacht aan schenken dan Fik. Je kunt je tijd maar een keer uitgeven, dat is het probleem. Ik probeer wel voor mijn vak te werven want ik vind het erg belangrijk dat meer studenten zich ervoor interesseren. Ik ben zelf erg enthousiast en ik hoop dat ook over te brengen. Mijn directe focus ligt op de studenten.'
114