Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek Joost Mendes
bron Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek. W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, Rotterdam 1924
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/quer001gesl08_01/colofon.php
© 2010 dbnl / erven Em. Querido
7 Voor LICE en ARIE
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
9
Vijfde hoofdstuk Het schoone gild
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
11 Dortendam druilde naar den winter toe. De boomen der grachten en singels stonden klam en grauw in de mistende mot en in het grimmig-chagrijnende niet dagende licht van den kniezenden Novemberdag. Hun ontluisterde, armelijke, magere kruinen rezen nederig naar den lagen, weeken, grijzen hemel op, als in een stille, onklachtelijke bereidheid nu op te vangen het allereerst en te ondergaan het hevigst den onbarmhartigen geesel van het nu komende getij. Over het grachtewater liep een dreinend-rillende rimpeling, waarin de lauwe wind telkens bij vlaagjes tegenstroomsche, fijner golvende, moireerende plekken blies. En op de straten was de kille, kleffe waseming van het zich omhoog zuigende water ondergrondsch. De gevels der huizen waren als beschreide gelaten; het plekkende vocht sijpelde en droop van de daken en puien omlaag en vloeide uit in den kledderigen neerslag van den grond. De triestgrauwe hemel lei omneer gezakt diep in de holte der stad, vaagde wreed alle schoone aspecten weg, wischte uit alle fijne contouren, versmoorde het stadsvertier tot een mach-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
12 teloozen kreun. Heel Dortendam was in het grijs-donkerende nevelvocht verzwolgen, lei omlaag in de modder verzonken en omhoog naar den hemel uitgewischt-vernietigd. De bij zonneschijn of schelle hemel-openheid anders wel tierige binnenstad stond in een nietig-armelijke vergoordheid nu, klam en dreinend overduisterd. Het kleine stille gewroet in de vele zaakjes was huis aan huis naar de achterwinkels onder de daar schaarsch ontstoken stekende lichtpitten gekropen, terwijl de voorwinkels ontvolkt, slaperig-stil onder de vale wade van den nacht-dag bleven. Maar over Dortendam voer niet enkel de rilling van het druipend-donkere seizoen; er waarde ook de huiver overheen van een barre junctuur, die niet alleen het werk-gerucht der stad tot lanterfantering en lediggang verstilde, aan duizenden ruige arbeidersknuisten het machtig geweld hunner breed-heerlijke productie-actie ontnam, maar die de meerwaarde-dieven, allerhand, ook de vuige kans bood, de zwoegende nog niet werkelooze werkers te knevelen, te onderdrukken en uit te buiten, in kalme rechtzinnigheid en
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
13 in het aanschijn des Heeren, hoonend-brutaal en ongebreideld. De werkelooze bouwmannen - de als door hun bedachtzame, precieze werk van meten en passen en haakschheid droog-koele, altijd ordelijkjes gekleede broze timmermannetjes, de als door hun vlotteren arbeid minder intelligente en door hun buitenwerk ook verweerder, ruiger, volbloediger in onverschilliger kleedij gaande metselaartjes, de stoerdere kerels van de heete trillende heimachine en het vermodderde grondwerk met de hooggekapte, beslijkte waterlaarzen tot aan de dijen, de oog-ontstoken, wit-doorstoven, bleeke stucadoors, mager en rillend in hun dunne plunje en de altijd talmende, onwezenlijk-waanwijze, vermalde schildertjes met hun dikke bouffantes om - ze gingen daags bij kleine groepen en als waren ze saamhoorige maats, hun tamme kuiertje door de stad, zoo maar, als een sloom verzetje, lummelend langs de werken die nog niet stop stonden, mak hongerend en gansch den dag bijna enkel levend op tabakssap dat ze weeïg door hun pezige strotten al maar naar hun
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
14 magen slikten. Bestrijding der werkeloosheid door productieve werkverschaffing van overheidswege, regeeringshulp of gemeentelijken bijstand, eigen werkeloozen-kassen om althans den eersten en allerergsten nood af te weren, een enkele gevaarlijk-rooie onder hen repte er wel eens van, maar werd op slag dan koest gehoond. Wel hadden ze hun vereenigingen; maar dat waren er uitsluitend van ontspanning en vermaak, die en passant en dan alleenlijk bij ziekte of ongeval, de onderlinge hulp betrachtten. Het waren hun liedertafels, hun visch-colleges, hun loterijclubs en hun potverterende Pinksterdriegezelschappen, die de ziekenpotten voerden. De kerels, ze bleven secuur achter adem en hun koppen werden paars, iederen keer bij het uitspreken van de zware, logge vereenigingsnamen op hun roerige banieren. ‘Dominus providebit’ waren de schilders, ‘Intra muros’ de heiers, ‘Eventus docebit’ de stucadoors, ‘Concordia intra nos’ de timmerlieden. Die namen, ze waren de gezwollen zalving uit het weldoorvoede mom der zwaar-buikige zwartjas-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
15 sen, die de werkers mee omneer hielden. Het vakverband in de groepen manifesteerde zich enkel als er een tot crepeerens toe in zijn bedstee lei te wentelen of driekwart dood uit een hanebalk omlaag was gestort. Waar ze overigens samenkwamen of met mekaar optrokken, waren de metselaars visschers, de timmerlieden zangers, de stucadoors spelers in de staatsloterij, de grondwerkers Jan-pleizierende pinksterblommen. En nergens waren ze volkomener uiteengevallenen, het starst van elkaar geïsoleerd en het ijzigst aan elkaar vreemd, dan op het op mekaar aangewezene solidaire werk. En zoo gingen ze, de bouwwerkers, dan ook nu weer, gelijk ieder winterbegin, in stommen nood door de stad, waren ze, als zoovele jaren al, de ondervoed-gore, verschrompelde, eerste hongeraars van het druilend-donkere jaar-einde, de tamme, verdropen groepen, die geruchtloos telkens even doemden uit het nat-nevelende dag-grijs en bijna stiller nog en sneller weer wegschimden in den hen op slag geheel vernietigenden mist. Maar in de bij groepjes saâmklonte-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
16 rende werkeloozenscharen was die Novembermaand, anders dan vorige jaren, een grooter golvende beweging. Het was niet enkel de seizoenslediggang der bouwers die Dortendams verwaten, kille welgedaanheid aanvrat. Een neergaande conjunctuur, als een weer-depressie, loeiend en striemend over de bedrijfs- en industriecentra der grootkapitalistische landen trekkend, had ook het kleine Holland, met zijn belachelijke kouwe drukte van kleinburgerlijk keuterstaatje ‘crisis’ gebracht. En als met de brute geste en machtsgreep der magnaten dier wereldrijken hadden nu ook de plompe blozende broodheertjes van het lief-vlakke, dood-stille polderlandje, uit gebrek aan beweging en in een lekkertjes zwellend gevoel van aangekittelden heerschwellust, fabrieken gesloten, bedrijven stopgezet en de loonen omlaaggedrukt. De sigarenmakers kuierden nu mee en de typo's, de metaalbewerkers en de meubelmakers. En heel een klein-nijvere menigte van verziekten, verminkten en half-verganen - de nooit zichtbare, levende lijken der huisindustrie - bang voor het buitenlicht en bang voor de
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
17 stad, was nu ook uit de nacht-donkere modderkelders naarboven gekropen en van de vermolmdezolderkrottenomlaaggestrompeld en uit nooddruft de straat opgeslopen. In dit platte, ondiepe, nu heelemaal wegmistende landje, zonder groot-kapitalistische productie en wereldhandel en zonder de geraffineerde razernij nog van het verbranden en in zee storten der heerlijk-overvloedige oogsten uit vrees voor prijsdaling der producten op de wereldmarkten; in dit waterigkleierige landje van calvinistisch-achterlijke astrantigheid en benepen bolle hoovaardij, keken de liberale, de radicale en de kerkelijke ondernemertjes in trillende, de handen wrijvende welbehaaglijkheid naar de grootscheepsche, bruut-voortvarende uitbuitkracht hunner groote broers in de wereldrijken, om ervan over te nemen en toe te passen alles wat hun macht kon vergrooten en hun winst vermeerderen en zagen de van individualisme doorvreten en door pastoor en dominee dom en klein gehouden arbeiders nog niets van het door hún broeders daar al op- en uitgebouwde geweldige werk der economische
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
18 organisatie, bleven ze staan, onbeschermd en overgeleverd rond hun armelijke ziekenpotten, vereenigd als mannenkoren en hengelaars. En nu lei de ‘crisis’ neer op de stad, triest en schreiend en stil, als het nevelende, weenende November-duister, vloeiden de tranen van het getij onstilbaar in den nood der werkers uit en verloor zich het kreunende wee der wroeters klachtloos in de naakte snikkende somberheid van het al. Maar het bleef stil zijn gangetje gaan in die al grooter wordende, toch klein blijvende, groote klein-Hollandsche stad; geen geruchtje ging er en haar verwaten facie bleef onaangedaan. Doch de particuliere weldadigheid, meerendeels in bekrompen exclusiefheid van gezindt toegepast, was geducht in actie. De gevulde struische dames en de gladde gesoigneerde heeren in hun rotondes en pelsjassen, ze liepen zich in het zweet naar de strak-gewichtige lokalen, waar de één-broodkaarten leien, de vijfentwintig-, de vijftig-, en de honderd-turfkaarten, de kaarten voor een blauw baaien rok en de kaarten voor een bruin pilo broek. En
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
19 detectivisch-scherpzinnig, onfeilbaar-rechtvaardig en in koel-milde gestrengheid, werkten ze, die bedeelingsvereenigingen, met hun regenterig-topzware, echte, hechte, negenmansbesturen van drie allen, drie mallen en drie niemendallen. Zoo gingen en kwamen de lichtlooze dagen in drenzende opeenvolging, zonder dat er in de physionomie der stad, door al dat verspreid en verbrokkeld straatslijpend volk, een trilling van dieper leven kwam. Er was geen zweem van mannelijk-vereend beraad tot teweerstelling of spontaan-vitalen moed bij de zwoegers, geen verlangst om menschelijk te lenigen, noch vrees of spanning zelfs voor die grauwe neergeworpenen, bij de bourgeoisie. De hongering, de uitmergeling voltrok zich, stil, aangepast en gelaten en ging, den hemel zij dank, lekkertjes om buiten Dortendams groot-middenstandsche nering in de binnenstad. Het winkelbedrijf dáár was noch gebaat, noch geschaad bij den arbeid of den lediggang van duizenden nijveren met een uurloon van veertien, zestien en negen-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
20 tien cent, van arbeidzamen, wier koopkracht, zelfs in den gunstigen tijd van hóoge conjunctuur, zoo miserabel gering was, dat ze de bevuiling der winkelvloertjes waard zou zijn. Maar toen in dezelfde Novembermaand Dortendams grootste industrie, zijn waarlijk wereld-vermaarde nijverheid, die de stad pit gaf, kleur, karakter, beweging en glans, ook begon te kwijnen en als een vreeselijk geïnfecteerde met beangstigend snel verloop inzonk, toen de diamantbewerkers - ook jaren na den kaapschen tijd altijd nog de arbeiders die Vrijdags met zwaar zilveren rollen weekloon thuiskwamen individueel begonnen te verstillen, hun fel gebaar versteende en hun vitaal collectief lawaai niet meer opraasde, toen was er over Dortendam als een floers gedaald. Er was een krimping van de straatjes, een versmalling van de huisjes, een verdoffing van de winkeltjes. Heel de binnenstad leek een troosteloos ingeduisterd complex van kniezende vervallenheid, waar alle vertier uit was heengeweken en de kledderige grond, in zijn onbeschuifelde verstildheid nu, de huizen al dieper omlaag zoog.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
21 Geringheid en vernietigdheid was overal; alleen de onvermurwbare gevels der grachten verhieven zich als in een nog strengere rijzigheid, onaangetast. De anders op Vrijdag en Zaterdag al maar zwierende, zwaaiende, groen baaien tochtdeuren der groote koffiehuizen gingen nu spaarzaam, kierden aarzelend en traag. En er binnen stond geen benauwde walming tegen de zoldering te blauwen, was geen plasserigheid rond de tafeltjes en ingeloopen morsigheid tusschen de doorgangen, niet de ondoordringbare dikke gonzing ook, die alle andere geluiden zonder notie en onverstoorbaar worgde. Stil en strak en van een ongerepte glanzigheid was het in al de gelegenheden; de kellners zaten er met hun krantje neer en de hooge nikkel-blinkende reservoirs stoomden er suizend. De werkers van het edel-vak, ze gingen nu daags, ruig en baardig, weemoedig-baloorig door de stad. Heel het energieke van hun lijven, het voorover gebogene, als tegen alles altijd aandringende en als overal altijd binnendringende, gansch het heet en jachtig stuwen van hun verzenuwde innerlijk, waarmee ze tot nu
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
22 toe het wonder hunner vurig-onverzettelijke, voorbeeldige arbeidzaamheid hadden geschraagd, het was tot een ravage geworden. De tartend-brutale, meest-geraffineerde loondruk was het, die hen, erger nog dan de werkeloosheid, als beesten striemde; en al dieper kromden ze stom den rug onder den vergulden en rauwen knoet der vetvormers, de heeren van hun brood. Geen schafttijden hadden ze en geen reinigingsgelegenheden; ze vraten onder den arbeid door, mèt de zoetolie en het doppenlood, hun brood naar binnen, maakten werkweken van wel tachtig uren, hadden hun vele geschenk-plichtige perioden. Er waren groepen arbeiders en arbeidsters onder hen, waar een fel-kwellende vorm van ‘gedwongen nering’ heerschte, met de kerels onduldbaar werd gesold, met de wijven beestig gehoereerd, voor de mannen de stoepen en de gangen waren om te wachten, voor de vrouwen de wachtkamers .... vanwege de veile canapé's. De huisarbeid in bepaalde takken van dit edel-bedrijf was van een levenbekortenden langen duur; dagen van achttien uur werden er versloofd,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
23 waarbij in den tragen gang der lange, lange etmalen in de rillende laat-nachten werd aangevangen en in de huiverende vroeg-nachten geëindigd. Zoo was in de vijftien tot twintig jaar na de alles overstelpende, druipende welvaart der Kaap, Dortendams machtigste industrie snel doch zoetjes-aan weer verworden. Maar de ineenstorting nu zou scheurender leed brengen en martelender armoede dan het bedrijfsverval van vóór '71 dit had gedaan; en niet vooral doordat de oorlog van '70 het economisch bestel der maatschappij tot een sneller en gecompliceerder wentelen had gebracht, in de groote landen rondom en verderaf de moderne techniek de eerste aanen opzwevingen tot haar vlucht begon, een jeugdig-brute expansie zich wild overal doorhenen boorde, de uitbuiting alom zich verfijnde, verscherpte, ondanks, of beter, juist doordat er een dieper besef van de afzichtelijke klasse-wereld bij een voorhoede der werkers eindelijk klarend daagde, maar wijl de suggestieve macht van den gouden tijd
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
24 der Kaap, de Dortendamsche diamantnijverheid tot een schare van duizenden arbeiders had gemaakt. En al naar de gulle rinkeling van hun duiten door de stad nu aan het verstillen was, zonk ook de nering en het vertier in. Niet de groezele duisterende keutel-nering en het goorarmzalige lugubere kreupel-vertier in de vunze oude en stakerige nieuwe stadswijkjes der vele nu ook in diepen nood verkeerende altijd toch min of meer hongerende werkers, maar het glanzend-lokkende, zich in enorme spiegels veelvoudig verkaatsende breed-uit en hoogop gaande winkelbedrijf in de binnenstad en hetgroote-stadsachtigebeweegrondschouwburg, variété, tingeltangel en koffiehuis. De eerste Hollandsche Opera, waarvan ze eenige jaren achtereen de enthousiaste recette-opbrengers waren geweest, kwijnde. De spullebaas-directeur met den gouden knijpbril op zijn hevig opengatenden heiersneus en den gouden horlogeketting, vingerdik, op zijn heerschzuchtigen zwelgersbuik, vloekte tegen de crisis in ‘het vak’, die de eerste en eenige Hollandsche vocaal-drama-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
25 tische instelling van het land gladweg naar de verdommenis hielp en zijn persoonlijke, verheven altruïstische kunstmin potverdorie kikhalsde; de artistieke leider en dirigent, het kleine, tanige broodmagere mannetje met het gladde, blauw-grauwe, langwerpige wilsgezicht, de haren van peper en zout in kunstverknochte extase, woest rijzend omhoog, golvend naar achter en zwierend op zij, dirigeerde schreiend voor leege zalen de 100ste voorstelling van de Troubadour, de 150ste van de Hugenoten, de 200ste van de Jodin. En ook het nabij diergaarde en academischen kruidentuin gelegen smeuïge, haast historische theatertje, waar de zoete, melodieuze, pikante operettes van Jacques Offenbach en Charles Lecocq bruut waren verdrongen door pornografische boulevard-kluchten, waarop de gemoderniseerde, maar altijd nog geile kaper tuk was, kniesde in gore verlatenheid. En of hun bolle, dolle, rosharige komiek, waaraan ze zich nu al een kwarteeuw hadden vet gelachen, zich telkens weer, iederen avond, het klapzuur schreeuwde aan zijn gein dáár, en hun nog vele jaren meer vereer-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
26 de, befaamde Frits, de Koning der variétédirecteuren, van alles nu al verzon om hen te lokken, elders, ze kwamen niet, die warme werkers, ze konden niet; ze gingen ook de hitsige uitverkoopen der groote magazijnen voorbij, schuifelden triest-huiverend langs de nu in glorie staande banketbakkerijen en overvulde, blinkende speelgoedwinkels, kuierden bij kleine groepen, schuin de schouders dringend tegen elkaar aan, weeïg-watertandend, voorbij den heerlijken, blank-marmeren winkelhal, waar de fameuze zee- en riviervisch in heel zijn zilverende schubbenpracht versch en bloedend uitlei, lieten de kasteleins ook met hun kruiïge borrels zitten, het Grand Café met zijn groote koppen koffie en enorme koekpunten, de Groote Kast met zijn fijne likeuren, maische heele biefstukken en in de boter druipende cotelettes. En zij, die de weldadigheid altijd hadden gehanteerd, teeder, warm, strooiend-goedgeefsch, zij het dan als reflex van het eigen wroegend begeeren hun heimelijk-schaamvol, openlijk-schuldig, driest-genietend zinneleven te vereffenen met hen die niet anders
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
27 hadden dan hun schraal-naakte lijf, zij werden nu door de weldadigheid gehanteerd, aasden er omheen en besprongen haar, gristen naar de grauw papieren zakken erwten en boonen, verdrongen zich om de porties zwart-puistig kopvleesch, trapten elkaar de teenen af voor een maaltje magere poonse, ijlden zich in het zweet ter bemachtiging van een kooksel schrale beenen. Was de bedeeling de ‘humane’ geesel van hun nu weerstandloos-ineengezonken altijd zoo prachtige materieele onafhankelijkheid, de lommerd was het triestonzalige oord hunner vrije, stille zelfvernietiging. En zulke om hun grauwen nood nog diep-beschaamden waren er onder hen, dat, terwijl de lommerdschrijver met het lustre timmermanspetje altijd op, hen bij naam en toenaam kende en in zachten antisemitischen spot dikmaals vroeg hoeveel Nachie Duim, Zavelt Erwtenman of Sjimme Muis op hun panden wilden hebben, vele dier zwartste, ruigste, ineengedrongenste joden hun briefjes bij de inschrijving schuw lieten stellen ten name van Peters, Van Balen en Disselkoen, de vlassigste, blankste, rijzigste gojiem.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
28 En terwijl ‘het vak’ al dieper kelderde, de werkeloosheid bleef teisteren, de al vuigere uitbuiting de mannen tot schreiende wanhoop bracht, de bedeeling ontoereikender werd, de chewre-kasjes finaal uitgeput raakten, brak er toch nog een droeve glimp van hun verminkt-geranselde, natuurlijke energie door, begonnen ze door de stad te kruien met wrakke karretjes sinaasappelen en blauwwaterigen katvisch, verschenen ze op de markten met vijftig stuiver drek-negotie en meldden ze zich bij de stadsreiniging voor sneeuwruim aan. Maar op een morgen, de dag kon onder de wreed-neerplettende duistering niet uit, twee nachten - de voorbije die niet heen wilde en de komende die aan-ijlde - drongen, zijn licht vernietigend, over hem heen, in macaberen triomf op elkander aan; het mistte, het droop, het zoog, het kledderde, en de kreet van den wil tot het stuipende zelfbehoud rees troosteloos gesmoord uit de zwarte modder omhoog; op een morgen, terwijl de sjieke juweliertjes op hun kantoren zaten te luiwammessen, heel rustig en gemoedelijk met hun lichte
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
29 dekblad-sigaartjes in den loomen mond; de blanke makelaartjes, als gevulde, welverzorgde prostituées, af en aan gingen; heel het diamantwereldje in het maatschappelijk-keurige, stil-knusse evenwicht lei van geruchtlooze uitgebuiten en gerazende uitbuiters, had de meest verdrukte groep der werkers onder hen, de chipsslijpers, spontaan het werk neergelegd. En dadelijk, als onverzettelijk te zaam gehouden door de macht van een fluïdieke, onzienlijke kracht en als onstuitbaar gestuwd door de energie van een onzichtbaren electrophoor, stroomden ze hun stinkende, dreunende werkholen uit, gingen ze in jachtige, vreemd-ontdane groepen door de binnenstad naar het nu ook mee-druilende fijne bloemenmarkt-singeltje, waar, onder de onmiddellijke, kinderlijk-arrogante surveillance van den kleinen, dommen toren, het hooge gildehuis ‘De Goudvink’ stond. En terwijl daar hun vurige beraad fel en luid dooreenraasde, hun houding door hartstocht en waanwijsheid telkens ongewis werd en wankel kwam te staan en het door hun schreiende onbekwaamheid soms zelfs leek
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
30 of dit prachtige psychologische moment hun toch nog zou ontsnappen - gelijk dit alles paste bij werkers die nog nimmer voor hun materieele belangen in verzet waren gekomen en van vak-actie nog minder besef hadden dan een onintelligente zuigeling van zijn flesch - terwijl het tenslotte, god zij gezegend, toch nog glanzend-eensgezind in hen klaarde en ze als schoonste ingeving besloten te trachten heel het bedrijf tot stilstand te brengen, ze zich gereed maakten de straat op te gaan en langs de fabrieken en werkplaatsen te trekken, gingen door het opeens doodgeschrokken Dortendam de wildste geruchten, was het den ver van het diamantkwartier verwijderden Dortendammertjes, wier bekrompen bange breinen staking vereenzelvigden met opstand, brandstichting en moord, of er ergens een brok van hun zoete stadje al vernield ineengestort lei, moesten in lachwekkende geagiteerdheid de fijne jurkjesmeisjes en de slanke spanbroekjesknaapjes door de bonnes van school gehaald, werden de lieve mannies door de schattige vrouwkies trillend-nerveus aan de straatdeurtjes opge-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
31 wacht, stonden intusschen de diamantwijk en de jodenbuurt in een waarlijk weldadig, vreemd-heerlijk geraas en ongekende spanning en hadden middelerwijl, wat het heete doel was, de van wanten wetende, keurige juweliertjes, vóór ze het wisten, den eersten maischen rakerd op hun verbaasd-domme, glad-uitgeschoren gezicht. Nu ging de actie met een vaart. Een juichende solidariteit galmde uit de werkersharten op. De overreding van den eersten stond was als een log te langzaam werkend krachttuig overbodig buiten werking gesteld. Op elke fabriek en werkplaats ging de arbeid dadelijk neer, zoodra het vreemd-ontroerende, zacht-schallende geweld van den bij het kwartier groeienden stoet maar naderde. En halverwege den rondgang nog pas, steeg de donker-gonzende vreugde tot een daverenden jubel, wijl honderden werkers der verderaf gelegen werkplaatsen op de groote schare kwamen aangeijld en zich in de electriseerende macht van haar saamhoorigheid neerstortend oplosten. En in een kleinen halven dag stond Dor-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
32 tendams grootste nijverheid tot den laatsten man stil. De groote klein-Hollandsche stad lei nu in verwezenheid ter neer, met op haar blanke welgedane aangezicht van domme peizigheid en uitgestreken ordentelijkheid een diepe, fel-omschramde kloof, het eerste, haar zoetemelksche gaafheid schendende letsel, haar toegebracht door dien eersten grootsteedschen economischen kamp. En of de barsche grachten hoog en grimmig haar nu al strak omringend troostten, de blanke fijne wijkjes, daas, haar vleiend beglansden en heel haar benepen burgerdom zijn verbolgenheid, die niets dan diepe onrust was, binnenskamers en op de veilige tramwagentjes hevig dreigend luchtte, de stakers vieze kapers schold, verkwisters, gore brassers en smerige hoereerders, ze had den eersten houw beet, de verwaten poezele polderstad en was geteekend. Het organiseeren van den strijd, van dat nog nooit beleefde, ongekende, en vooral de actie er omheen, waren nu het levenwekkende heerlijke kabaal dat door de stad ging. Heel de jodenhoek, het oude en meer moderne
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
33 ghetto was op straat. Er was daar een schuin schouder-dringen tegen elkaar aan, een speekseiend betoogen tegen elkaar op, een intensieve gelatenmimiek en een gebarend armenen handenspel als nog nooit bij eenig feit te voren. De sinaasappelenkarren, de karretjes stuipigen platvisch, de stalletjes rommel-negotie op de markten, ze waren in den steek gelaten en stonden onbeheerd. De Groote Kast en het Grand Café zaten stamp en de groen baaien tochtdeuren zwaaiden en zwiepten in redelooze drift al maar heen en weer. In een deftig gesloten lokaliteit, dicht nabij het Grand en de Kast, even over 't met alles altijd contact hebbende pleintje, groepten de juweliers, de ruwhouders en de makelaars bijeen. Ze keken secuur bedrukt en het was of in die korte spanne tijds hun gesoigneerde, miensche bakkessen waren versmald en hun drieste embonpoints geslonken. De chipsheeren, de minder ooglijke kornuiten onder hen, waren in den frisschen allereersten aanloop der arbeiders op slag onderste boven gegaan; de overigen, de rijkeren en voornameren, bleven, als ze het voor het zeggen hadden, liever op
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
34 de been en prefereerden ook een minder smadelijken, ruwen watjekou. Maar dat het ook misliep met hen, dat zagen ze. En de actie der werkers zette door in stage spanning, door niets afgeleid, oolijk op haar qui-vive, met ontzaglijken druk, jong-pootig en onvervaard. Ze aten niet, dronken niet, sliepen niet, bewaakten als dreigende doggen de fabrieken en werkplaatsen, postten, uren blauwbekkend, verdachte adressen, volgden de leelijke smiechten, rapporteerden schielijk de leiding hun bevindingen, terwijl hun kleeren wasemend dropen en hun voeten sopten in hun doorgemodderde laarzen, vergaderden in groepen, vergaderden algemeen, heele dagen en uren van den nacht. Hun prachtige schare was voor al de Dortendamsche middelmaat-lokaliteiten te omvangrijk; zij behoefden berging voor hun duizenden; en ze huurden met een lachend élan den vervallenden namaak-Moorschen schouwburg in hun wijk af en toen die ook te krap bleek, heerlijk-onverstoorbaar, de waarlijk enorme zaal van het schlemieligpompeuze tentoonstellingengebouw, vlak
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
35 nabij de gracieuze Dort. Dat had Dortendam nog nooit gezien. De bourgeoisie, zich voelend als om haar kop gepatst, zag scheel van onmacht. De juweliertjes, achter de schermen, kuipten vuil en de liberale krantjes van stad en land hitsten zacht. Het groote Dortendamsche beursblad, sluw, conserveerde zorgzaam in de onsmakelijke provisiekast, die haar ingezonden-stukken-rubriek was, de goorste kost en zoetjes-aan ontstond er een algemeen gevoelen, een boos publiek opinietje dat van de ‘brutale bende’ sprak en bij de autoriteiten aandrong op grooter waakzaamheid bedacht te zijn. En inderdaad, na eenige broeische zittingen van het liberaalradicale gemeentebestuur, waarin over die eerste, grootsch-rechtmatige economische beweging van een groep arbeiders, allerdeftigst en heel academisch was georakeld, dat het zonder den minsten twijfel een poging tot een niet onbelangrijke, niet onbedenkelijke machtsverschuiving zou blijken te zijn en dat, op grond hiervan, verre van kinderachtige vrees of beduchtheid voor het eigen lijf natuurlijk, strenger maatregelen ter beveili-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
36 ging van de orde een daad van wijs beleid zou wezen - immers, dat opwindend massaal vergaderen, dat sluipsche achtervolgen, dat griezelige posten en meer van dat allernieuwste moois dier kerels, niet waar - had de aristocratisch-autocratische, melancholischdonkere burgemeester de toezegging gedaan, dat hij aan de hand van de gemeentewet de politieverordening zou aanvullen met een paragraaf op het ‘hinderlijk volgen’. En toen de organisatie der staking wonderlijk snel tot een perfectie steeg, die de werkers als een levende muur, als een ondoorbreekbare fanatiek gelijkgezinde strijdmacht tegenover de werkgevers bracht, ze hun eerste directe eischen hadden opgesteld en kenbaar gemaakt, het strengere politietoezicht niet hielp, de verordening op het ‘hinderlijk volgen’ niet en allerminst de domme, vuige laster; er als een nog bleek-bedeesd geluk iets van een voorzeggende, zeker komende glorie in hun oogen kwam te glanzen, door hun groote vergaderingen een nog teruggehouden zachte juiching van onverwinlijke maatschap begon te trillen en er uit die horde
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
37 plots een koppel leiders was opgekomen, dat duizenden zoo intens had weten te bezielen en elk oogenblik bewees zijn enorme taak met een bijna onbegrijpelijke bekwaamheid te volbrengen, voor alle listen en lagen ontrefbaar bleek en van geen deinzen wist, toen zakte de weerstand der patroons ineen, was de jubelende zege over de heele linie behaald en de groote algemeene staking in nog geen vijf dagen geëindigd. En voor wie het zien wilden, stond er van toen af een zacht, stil, aanklarend, niet meer wegstervend licht in een vreemden gloor boven de stad. Het eerste groote gerucht was nu geluwd. Dortendam, als was er geen vuiltje aan de lucht geweest, had zich vlug en luchtig hersteld. Maar in al wat er zwoegde onder den druk van een onbeperkte uitbuiting, kreunend neerzat en wee rondslenterde door een den geest en het lichaam uitmergelende, vernietigende werkeloosheid, leefde de koene daad der diamantwerkers en haar alarmeerende zegepraal, als een zacht-vlammende gloed. En de diamantnijveren zelf, in hen had zich het
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
38 groot-gebeurde vastgezet als een geheel losstaande, hun werkmansleven warm-vergenoegende episode, die nu voorbij was en geen verdere strekking meer had. Door een wonder, waarop ze achteraf nu staarden, was op een bepaald moment hun aller denken en voelen heet en bruisend te zaam gestroomd en hadden ze zich als arbeiders gevonden. Hun doel - waarvan ze de wezenlijke beperktheid in causaal verband niet beseften - bereikt, waren ze opgewekt en tevreden; ze meenden nu dra weer uiteen te kunnen dwalen en, als voorheen, elk naar eigen kracht en geaardheid, hun persoonlijk belang weer zelf te hanteeren, voelden er wel voor, het in hùn nijverheid, als in geen andere, oud-vertrouwde zeer eigene verband tusschen patroon en werkman, dat in wezen voor hen het meest vermomde, vernederendste knechtschap schiep, allereerst en vlugjes te herstellen. De heete kerels, ze waren te wild, te egoist, te bekrompen en te achterlijk vooral, om achter dien door hen zoo fier en vurig gestreden strijd van enkele dagen iets anders, iets meer te zien, dan wat enkel direct behaald voor-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
39 deel, indien althans de van overdaad en weelde vermoeid zuchtende diamant-sinjeuren het door de staking afgedwongene en ingewilligde, zonder sluiksche knevelarijen of sluwe trucs uitvoerden. En dat ze niet anders zagen dan dit, het was hun nomaden-aard, het onvervalschte horde-wezen nog in hen, dat alleen maar op zijn felste instincten leeft; eten, drinken, den coïtus en nog velerlei ander zinsgenot begeert en voor alle hoogere doelbewustheid het zintuig mist. Want zij waren het eerste broed uit de paring van den Kaapschen wellusttijd; de besefloos-onschuldige stoel-wichten eerst, die, gelijk jonge morsige zwijnen zich gulzig wentelend in een overvetten weelde-poel, stompzinnig in de breedte gedijden, in tragen groei, goor van huid en laag van voorhoofd daarna, door stinkendwasemende, stakkerige schooltjes schooierden en met half-volgroeid lichaam en totaal onvolgroeiden geest, wat later weer, werden gestuwd, gejaagd, naar het gouden vak om de groote rijksdaalders uit den nabloei van de Kaap mee weg te halen. En daar, als prachtige prooi door de uitbuiting gegrepen,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
40 hun stomme driften in onderlinge nijd, afgunst en hebzucht ziedend gewekt en hun onstilbare zinnelijkheid vaak uitslaand als vlammen bij brand, onbluschbaar, verschrompelden ze jammerlijk in hun laatsten groei, werden ze mannen met onoogelijke kleine lichamen en diknekkige kleine hoofden zonder licht. Maar nu, eenmaal verzameld, hielden de kwieke voormannen hen vast. Voor dat doel, wisten die, zouden ze nooit zóó weer bijeen te krijgen zijn. Nog stonden ze er allen; het was opnieuw een psychologisch moment. En op dit oogenblik en in deze situatie was het, dat daar die zelfbewuste vastberaden voorman opkwam, de stoere, onverzettelijke voornaamste leider hunner groote gewonnen staking, die krachtige, blanke, breede, rosblonde jood met de oolijke, frissche twinkeling van humor en de prachtig-beheerschte, altijd toch reeë onversaagdheid in zijn lichte, blauw-grijze oogen, de jong-gave kerel, die door geestelijke zelfdwang en door de heerlijke bezieling van het prille socialisme dier dagen, als met een ruk nu boven hen uitge-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
41 rezen stond. Met al zijn physieke kracht en heel zijn idealen-volle innerlijk wierp hij zich op de schare; doormokerde de massieve trage koppen, striemde de ineengedrongen lijven, hieuw en hakte in het rond, tot, als in een massaal verrustigenden zucht, stil en gedwee, het machtige, diepe luisteren naar hem begon. Toen zwol zijn hart in enkel liefde naar hen toe, ontsluierde hij al het goede dat er latent toch in hun wezen was, schonk hun fierheid en kracht en al de blinkende idealen waarvan zijn geest en lichaam trilde. ... In één sterk verband vóór alles moesten ze blijven. De strijd, grandioos gewonnen, was nu eerst goed begonnen en moest voortgezet; afbrokkelen en uiteenvallen zou misdrijf tegen henzelven zijn; de fijne heeren van het ‘geslepen’ en het ‘ruw’ zouden gemeen genoeg blijken om alles waartoe zij zich hadden verplicht te ontkennen en terug te nemen of door nieuwe streken te ontkrachten en waardeloos te maken; de barrière van eenheid dus niet enkel in stand gehouden als een noodig kwaad, maar versterkt als een heerlijk heilig recht...
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
42 Zoo sprak hij dagen en avonden tegen die duizenden koppen aan. De uitputting nabij, liet hij zijn stem al meer vieren tot naar de uiterste ruimte der verre, breede zaal; liever sloeg hij neer dan niet te worden verstaan. Zijn onstuimige bloed stortte hij staag in hen over en zijn jonge, zuiver-schoone leven liet hij hen. En in de getraliede donkere breinen viel het eerste prille bleeke licht hunner bewustwording: een nog aarzelende, nog geen weg wetende federatieve samenvoeging der groepen ontstond. Maar behalve de lust tot den dagelijkschen strijd van actieven afweer zonder poozen en lijdelijke bedreiging onophoudelijk en als gevolg vooral van dat velerlei, al intensievere, voortdurende contact, had, als een zich snel verbreidend vuur, een warmgonzende maatschap de werkers aangetast, prachtig van stabiel vertrouwen, en was er een beweeglijkheid, een ijver, een te zaam gaand begrip tusschen hen ontstaan, zoo vol, overstelpend, wild, dat het koele staket van hun officieel los verband, als een hardnekkig stuk individualisme tusschen hen nog opgetrokken, binnen een minimum van tijd voor
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
43 driekwart overhoop geloopen lei. En toen ook het laatste kwart dier gefedereerde organisatie-gedaante door den zich al meer opdringenden gecentraliseerden vorm driest lei vertreden, de werkers de snelheid, de kracht, de raakheid der actie op deze nieuwe basis aan den lijve hadden gevoeld, toen, tegelijk met een zich moeizaam uit den donkeren grond omhoog zwoegend, blij-licht voorjaar, verrees daar uit de ruige horde van nog geen half jaar geleden, straf gecentraliseerd, enorm van weerstandskracht, hun aller nieuwe vakgemeenschap: de machtige, groote Bond. Heel Dortendam keek er heen. De hooggeboortigen van de oude grachten en het nieuwe blanke Zuid verachtelijk, met opgetrokken neus: het zou wat, die proleten. De geld-aristocratie van scheepvaart, beurs en windhandel met een vuilen, smadelijken lach, de middenstand met het afzichtelijke dubbeltronie van den de geldia open-en dichtschuivenden winkelaar, die om het kwartier een anderen klant verloochent, de vele duizenden werkers van alderhand bedrijf en industrie, verheerlijkt, met diep-trillend, broederlijk ont-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
44 zag, de juweliers met het verbeten inzicht, dat het nu voor goed gedaan was met hun rijk, het liberalisme zwaar beteuterd, het radicalisme zoetjes geschrokken, de kerk in fronsend afkeurende gestrengheid, het frisch-bloeiende jonge socialisme met een hoog uitslaanden kreet van trillend enthousiasme. En de jonggeborene reus, als in onnoozele neutraalheid, liet hen. In zijn warme lichaam raasde het van groei. Want de onvervaarde voorman en zijn engere makkers hadden bij zijn verschijning en springlevende doop dadelijk begrepen, dat nú niet enkel meer met den feilen strijd naar buiten kon worden volstaan, maar dat met een minstens even krachtige intensiviteit naar binnen moest gewerkt. Het steen-stugge buitenwerk, het enkel geweldige, holle karkas van hun kloeken vakbond stond nog pas. En van drie, vier hoeken uit gelijk werd de binnenbouw nu aangegrepen. Een weelde aan kracht, een overvloed van wil stroomde de als geëlectriseerd vonkende, scherp gecentraliseerde spits nu toe. Naast den doortastenden, breeden, blonden leider met het intelligente, fel-reëele inzicht, vormde zich
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
45 snel een ruig-kerelige, manhaftige leiding en om deze heen weer een kern van prachtige trawanten, die als een onzichtbaar opgestelde, reusachtige dommekracht zwoegde, altijd door. Allereerst werd nu een nog nimmer vernomen progressieve, zeer hooge contributie in heffing gesteld. De duizenden venten, ze schrokken ervan. Gedwongen haddenze voor elkander nog nooit een cent over gehad. En nu, het allereerste wat van hun loon af moest, die hooge, ongelijke afdracht bij een absoluut gelijk recht. Dit eerste nieuwe, het botste tegen hun enge voorhoofden aan en wilde er niet in. Ze gromden, gebaarden en agiteerden, schoolden in achterklap saam. Hun ingevreten individualisme bovendien verdroeg de koele kortheid van een besluit nog niet, behoefde, voor dat wat van hen werd verlangd, nog het voorafgaand-mildere, minder abrupte commentarieerende woord. En de onvergelijkelijke leider, monter en kalm en zonder omwegen, vertelde het hun: uw contributie is progressief als eerste beginsel van recht en offervaardigheid; uw contributie is hoog omdat het uw munitie is; wie haar ont-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
46 duikt is een verholen smeerpijp dien we zullen weten te snappen; wie er zich aan onttrekt een misselijke klaplooper dien we zullen signaleeren. Toen kwam als een tweede schok over hen de bezoldiging van een volledig bestuur. Ze brieschten, liepen te hoop, joegen elkaar op. Die hooge contributie voor de munitie, jawel, vuiligheid! baantjesjagerij! ... En de klein-Hollandsche politiek, ziende dat er wat loos was en smuigem als altijd, ging aan den snater. De liberalen vonden de arbeidersschouders nu toch waarlijk te goed voor de haken der klimladders van de raddraaiers, die het er op toelegden op den arbeid hunner broeders als luie heeren te parasiteeren. De radicalen, ontkennend den klassestrijd en zijn onderdeel, den vakstrijd - patroon en arbeider hadden eenzelfde belang - spoorden zoetjes, al temperend, tot desertie aan; de van decentralisatie doorvreten syndicalisten spraken in beminnelijke synthese van dat dievenpak. Het sprak vanzelf, dat de leiders uit zelfrespect uit dit vuil wegbleven; en als ongemoeid gelaten gingen ze door met het volbrengen van hun taak. Het eene na
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
47 het andere arbeidsgeschil werd in het belang der genooten opgelost, de eene na de andere partiëele staking gewonnen, op elk moment en op iedere manier telkens de macht van het diamant-kapitaal gefnuikt. Maar de gaaf-sterke ploeg der vele ongenoemde mannen, die werkzaam en waaksch als derde wacht altijd voor de geliefde organisatie stond, nam het voor haar zuivere voormannen op, trok uit, scheurde en stompte zich door de dichte volte der dwaas-steigerende werkers heen en veegde met haar stalen bezem van vertrouwenwekkende, onverwoestelijke propaganda al de hurrie en de smurrie tusschen de rijen weg. Maar nog lang zou het chronische zeer der bezoldiging de jong-mannelijke schoonheid van den Bond bijtijen schenden. Nu brak de groote tijd voor den vakbond aan. Zijn werfkracht was enorm, zijn strijd naar buiten voortreffelijk, zijn naar binnen gekeerde organisatie gelijk een zending. De groote vergaderingen van de groote beslissingen vulden de groote zalen uitpuilend te barsten, waren als brokken van den cosmoszelf afgeslingerd heet trillend leven; de kleine,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
48 cursistisch ingerichte bijeenkomsten geleken ordelijke toegewijde klassen van in luistering en leering kloek en straf neergezeten volwassenen. En zijn royale weekblad, in volhandig-drukke expeditie vanwege de stevige oplaag, ging nu ook stiptelijk iederen Donderdag rond. Het was in zijn nooit ontbrekend, altijd helder hoofdartikel en speciale bijdragen behalve een pootig en vooral onafhankelijk-gaaf stuk journalistiek, een prachtig instrument van diep indringende, zeer ver reikende sociaal-economische propaganda, een stoer voorbeeld ook van mooie inzichtopening, algemeene opvoeding en strikt eerlijke vak-berichtgeving. En wonderlijk-snel, met een bijna ontstellende saamhoorigheidsdrift, was het nu gebeurd, dat de wild-doorbrekende, schoon-groeiende mentaliteit der leden, in de krant, meer dan in ieder ander orgaan van den Bond, haar klaarst verkaatsenden spiegel kreeg. Ze was geworden hun hart en hun mond. Want zoo min als hun kaken op de vergaderingen nog verstijfd deden, waren hun handen van nerveuze schrijfinspanning nog verkrampt. En doordat
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
49 hun inktpotten in de lauwe schoorsteenhoeken thuis niet meer drassig-drogende greppels geleken, maar heldere zwart-glanzende putjes, en hun schrijfpennen ook geen korstig-roestige of sliertig-dradige monsters meer waren, maar blankgeschuurde spitsjes als altijd gereede blinkende kleine wapens, ging er iedere week een stroom van artikelen en ingezonden stukken naar hun weekblad, die den niet snel verbouwereerden redacteur vaak in benauwenis tot den hals toe omspoelde. En terwijl in de jonge organisatie het geestelijk leven met ontembare drift al hooger zwol, joeg er tegelijk even onstuimig een verbazingwekkende materieele voorspoedigheid doorheen, was het als een heete race tusschen die twee niet te breidelen geweldige krachten daar. Het zwaar rinkelende zilver en het zacht tinkende goud vloeide naar haar kassen, onstelpbaar, en haar daverende deposito's overstortten de groote banken. Er kwamen beambten tot beheer van de stijf-gevulde geldzakken en ter bediening van de kluis, strenge boekhouders, gewichtige kassiers, piendere administrateurs en vlugge klerken,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
50 dozijnen boeken, losbladig, gefolieerd en wemelend van lijnen getabelleerd, onverplaatsbaar groot, breed en dik, die met een zwengel als sleutel werden openen dichtgeschroefd. De groote Bond consolideerde zich onwrikbaar. En toen na ettelijke jaren zijn macht en aanzien als met sprongen waren gevorderd, hij de vakactie had gevoerd naar binnen tot een door niemand mogelijk geachte, heerlijkheilzame metamorphose, naar buiten tot een schallende openbare les voor allen die er in het lief-geniepige Holland uitgeperst en platgedrukt zwoegden, hij alle patroonswillekeur den nek had omgedraaid, het loon op redelijk peil gebracht, den arbeidsduur verkort, een behoorlijken schaft ingevoerd, het leerlingwezen geregeld, een weerstandskas van bijna twee millioen gesticht, toen, in de volle vreugde van dien eersten, overdadigen, over heel Dortendam geurenden bloei, kreeg de groote, door den nieuwen tijd geïnspireerde bouwmeester opdracht tot het ontwerpen van plannen voor een eigen gebouw. En na een poos, toen het stond, een vesting geleek het, een citadel. De negentien
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
51 breede stoeptreden hoog geplaatste toegangspoort, in monumentaal-wijde opwelving reikend tot de volle helft der geheele romphoogte, symboliseerde de heerlijk vereenigde tezaam-strooming der ongetelde massa's. Geen gelijkvloersch, snel onzichtbaar wordend entree voor de werkers; zij moesten decoratief aanschouwd trots en machtig stijgen naar hun burcht en hooggedragen, goed zichtbaar eruit heendalen weer naar den alles altijd dadelijk vereffenenden grond. En van binnen ook, het was er alles kloekheid, reinheid en eenvoud en van een bedachtzame, geen enkel onderdeel verwaarloozende ingetogene sier; strakke, straffe stileering van breuk met het afzichtelijk-huidige en stuwing naar een verblijdende toekomstigheid. Het kleinsteedsche Dortendam, als een aan rachitis lijdend, op zijn bochtige beenen waggelend, akelig achterlijk wicht, altijd op slag koers zettend naar eiken steen, die er binnen zijn zedige kommetje gesloopt of bijgemetseld werd, liep ook nu hevig geagiteerd te kijk naar dit forsch-schoone vakvereeni-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
52 gingsgebouw. En in zijn stommen niet en nooit te onderdrukken haat tegen alles wat de diamantnijverheid betrof, begrinnikte het die gekke hooge stoep, die verdwaasde hooge poort en alleridiootsten verwaanden hoogen toren, vond het dien heelen bouw niets anders dan een oude uiting van overmoedige weeldezucht bij dat welbekende vette volkje, dat het door geweld en afpersing nu weer een beetje naar den vleeze ging; een schoon schijnende, in wezen onbeschaamde daad, dezen keer niet van individueele, maar van collectieve geldverpatsing. ‘Oi’, vroeg enkel heerlijk-welsprekend, zalig-ouderwetsch, dat prachtige moderne gild en .... zijn mooie huis hief zich hooger. Was het tot nu toe de allereerste taak van den Bond geweest, op voorbeeld van het Engelsche Vakvereenigingswezen en volgens de theorie en de praktijk der Webbs en vele eminente anderen - natuurlijk met scherpe attentie voor de speciale eischen die zijn nijverheid stelde - te strijden naar buiten en zich te organiseeren naar binnen, nu, terwijl zijn vesting in onafgebroken juiching in be-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
53 zit genomen, gloednieuw straalde en forsch, onfeilbaar-vlot als een in klaar licht glansflitsende, blanke raderenhal functionneerde; de felle strijd der vijf, zes eerste jaren zoetjesaan aan het verstillen was, behalve doordat zoovele groote en kleine veldslagen al bevochten en gewonnen waren er ook het meerdere contact en het veelvuldiger overleg was gekomen met de inmiddels ontstane, snel gegroeide juweliersorganisatie, waardoor strijd nu meermalen voorkomen werd; de stabiliteit van het loon onwrikbaar bleef en de werkduur, indien de conjunctuur zich goed hield en geen stoornissen bracht, een grootere mogelijkheid tot meerdere bestendigheid had gekregen; nu, terwijl dit alles hardnekkig was bekampt en eindelijk bereikt, en het stoere gebouw zijn geest, kracht en nieuwen wil, heel zijn gonzend, heet-bedrijvig leven overkoepelde en ommuurde, nu zou die bond ook zijn meer omvattende, veel verder reikende, grootschere taak zien. Zijn innerlijke organisatie van administratie, contrôle en overzichtelijke systematiek zette zich nu allereerst uit tot een bijna kadastrale perfectie.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
54 Want de bond, zuiver uit gevoel en enkel intuïtie, uit groot en spontaan avontuur ontstaan, had zich snel van alle vakvereenigingskansspel en verhit-blinde opgewondenheid afgewend en geconsolideerd en uitgebouwd op de wetenschappelijke basis der economische leer, op de geweldige, onomstootelijke realiteit van verschijnselen, feiten en cijfers, van cijfers vooral, wijl die alleen stil en stug zonder eenig commentaar de onwrikbare statistieken en de onweersprekelijke, in lijnen van op- en neergang uitstippelende graphische voorstellingen brachten. Het gaaf-nieuwe gebouw borg in keurige regelmaat de duizenden uniforme registers en dossiers, schonk ruimte aan wel twee dozijn kwieke Amerikaansche schrijfbureaux, een half dozijn schrijf- en enkele rekenmachines, creëerde het allernieuwste op het gebied der moderne kantoorinrichting. Maar vooral op de opvallend vele kaartsystemen, die door het heele gebouw op bijna alle lokalen in hun dof-eiken strakke kasten heerschend pronkten, scheen het aan te komen; dat waren ze, de alles in zich verber-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
55 gende, ondoorgrondelijke geheimenissen, die in hartelooze levenloosheid uitbrachten de meest vreugdevolle en de meest verpletterende dingen; de felle, verfijnde moderne monsters, die koud en anorganisch-onbewust, al registreerend gaarden de stof voor de tabellen en de schema's en baarden de waarheid, de onherroepelijke, geluidlooze waarheid alleen. Een uit de eigen rijen gerecruteerde staf van werkers, zorgvuldig gekweekt, bediende nu ambitieus dagelijks dit ingewikkeld-prachtige raderwerk; en zoetjes, amicaal, maar onvermijdelijk-stellig, groeide de Bond nu naar een volslagen bureaucratie, kreeg het binnen zijn muren overal de verlossing der arbeiders symboliseerende schoone huis zijn vele deuren met ‘verboden toegang’, uur- en dag-aanwijzing van de spreektijden der bestuurders en betaaltijden der kassen, zijn vele loketten met het onvermurwbare hunner star-stomme geslotenheid en het driftig-korte geweld hunner omhoog- en omlaag-slaande geopendheid, op bepaalde uren van den dag. Maar met en naast zijn stralenden voor-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
56 spoed, zijn technisch hoogst bekwamen, ongeëvenaarden organisatievorm en hardhandig hardende discipline, had hij het geestelijk peil en het zedelijk niveau zijner werkers onweerstaanbaar omhooggestuwd. Allereerst was nu een ongemeen frisch kader van alderhande functionnarissen, wilskrachtig-piendere autodidacten, commissoriale bestuurders en organisators, vlotte sprekers in de vergaderingen en onderlegde, pootige schrijvers in de krant, stil-aan en dicht om de hoofdleiding heen opgekomen. En al hadden de meesten dezer bij alles wat ze deden de woorden, den toon, het gebaar, heel de allure van dien kundigen, schranderen, voorsten kerel in den Bond - den beminden president en erkenden grooten organisator - al was die verbluffende, komiek-overmoedige imitatie van hun voorman doorgaans zóó sterk, dat in hun actie de kwieken dikwijls min of meer goed geslaagde, de minder handigen niet zelden karikaturale copieën naar hem waren, hun ijver was onnavolgbaar en hun arbeid een zegen. Want het was deze vitale staf nu weer op zijn beurt, die fanatiek en overstelpend den
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
57 wetenshonger onder de duizenden kameraden wekte, hen onontkoombaar overstortte met cursussen en vergaderingen, met lezingen en spreekbeurten op elk gebied, die de meest populaire politici, de knapste wetenschapsmannen en de beroemdste kunstenaars voor hen bracht. En nadat de hoofdleiding op grond van een juist economisch beleid een Bondsdrukkerij had gesticht, welke voor die dagen een model-inrichting bleek, wijl er de nieuwere eischen der typographie op het vele eigen en al druk loopende buitenwerk werden toegepast en doorgevoerd, stichtte een commissoriaal bestuur een pracht-boekerij van duizenden deelen. Een warm-vreugdige levensdrift klaterde nu door de goud-lichtende trappenhallen, schalde door de strak-zuivere lokalen van het gebouw. Was de organisatie in haar duizendtallig vereenigde maatschap hun als een hoog boven hen uitwelvende beschutting, in ieder afzonderlijk joelde en straalde haar kracht en allen apart droegen ze in zich haar welbewuste macht als een rijk hun teruggeschonken en toevertrouwd deel
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
58 van dit groote, prachtige gilde-geheel. Een wilde, juichende voortvarendheid schoot er nu in hen los als nog nooit te voren. Heel het buitensporige van hun oude, heftige innerlijk brak in onbedwingbare vurigheid naar buiten. Niets was hun te gering en ook niets te kostbaar, niets onbereikbaar en ook niets van een te volkomene geperfectionneerdheid, als het middel bleek ter verwezenlijking van hun doel: de organisatie te versterken en te verheffen. Bemachtigen, vastgrijpen, wilden ze alles wat de moderne cultuur de laatste kwart eeuw in zoo verbijsterende variatie rond de menschheid had saamgedrongen. Ze wilden inhalen het hen zoo fel vernederende tekort aan ontwikkeling, een eind maken aan den hen zoo beschamenden achterstand in hun geestelijk leven. En al hun krachten bonden zich te zaam. Als kinderen ter school togen ze naar de rijk-afwisselende avondbijeenkomsten en gelijk jonge en verjongde collegianten eener vrije universiteit liepen ze door de Dortendamsche straten, de zwaarwichtige boeken ostentatief onder den arm, de heusche was-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
59 doek-dictaatcahiers studentikoos arrogant in de hand. Naar maatschappijleer, aesthetica, kunst en populaire wetenschap joeg nu hun heete ijver heen. Karl Marx, Sidney en Beatrice Webb, William Morris, Emile Zola, Camille Flammarion, dat waren de almachtig-groote goden, wier leer, wetenschap en kunst hun nu dit nieuwe leven schonk, die ze iederen verschen dag als in eeredienst verheerlijkten in den kinderlijk-getrouwen, liefdevollen aanhang hunner popularisators en verbreiders en in het moeizaam-hardnekkig doorworstelen hunner hun krachten nog veelal te boven gaande werken. En zooals in de verweerde jaren, in de jaren van het roodrige, oud-gouden lampelicht en den galmenden roep van de breed-geheupte, felle radijsventster der goud-blauwe, luw-lentelijke vroegochtenden; zooals in den zwarten tijd van den onwrikbaren huichel der alles dekkende traditie en het altijd confuus staande, altijd hakkelend-sprekende zwoegersvolk met de eeuwig slaafsche pet op, de jongere kapers van toen het dompe, plat-neergeschroefde, bijna feodale leven hadden gerebelleerd als
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
60 Multatulianen, zoo revolutionneerden zìj nu in prachtige, saamhoorige onverschrokkenheid het economisch bestel der maatschappij als straffe, ongenadige wrochters van dit eerste grootsche moderne werkersgild. De gore, verachtelijke horde, de teugeloos-zwijmelende bende, de onstilbaar-zinnelijke troep van ettelijke jaren her, was geworden de spits, de bloem van de vakorganisatie in het achterlijke, individualistische kleine Holland en gegroeid tot een moreele, cultureele en materieele macht in gemeente en rijk. In al de industriesteden en bedrijfscentra, over heel de korte lengte en smalle breedte van het zoet-slaperige, soppige landje, wekte de phénoménale, groot-schoone arbeid der diamantnijveren jong, onstuimig-nieuw leven. De chaotisch door elkaar heen zwalkende zwoegers, van de burgerlijkst behoudzuchtigen af tot de heel en half confessioneelen en de vol en ingehouden krijtend-dreigende anarchisten toe, ze voelden zich allen voor een deel weerzinnig-hanig geïntimideerd en voor een ander deel verbijsterd-aangetrokken beïnvloed. Als een wild-woedende infectie,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
61 als een niet te stuiten epidemie sloeg, theoretisch en practisch, het besef en de daad van vakorganisatie en vakstrijd over van industrie op industrie, van bedrijf op bedrijf. Ziekepotkassen, kassen voor uitkeering bij overlijden, federatief en geheel los verbondschap voor vage, in de lucht zweverige solidariteit bestaande in signaal tot actie en parool tot staking, zwakzinnige samenwerking allerhand bij verward-schreeuwerige afspraak, het werd alles voor een goed deel herzien, georganiseerd en vernieuwd volgens het glanzende voorbeeld en de ijzeren methode van dat prachtig-groote gild in die groote, klein-Hollandsche stad. En waar het begrip nog te kort schoot en de pieken ontbraken, daar zond die struische, gezegende vak-gemeenschap haar puikste kerels ter voorlichting en tastte ze mild in haar kassen tot steun. Over de geheele linie, plaatselijk en landelijk, brak nu de bloei en groei van de moderne vakorganisatie door. Het was de groote, heilige vreugde van het meerendeel der zwoegers, die nu als een ontroerende geluidsgolving in hooge en wijde uitschalling boven het land stond. De oudere
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
62 organisaties vertoonden zich verjongd, vernieuwd en vol energie, de nieuwe droegen dadelijk de straling van een kloeke onweerstaanbaarheid. Bond van Typographen, Bond van Sigarenmakers en Meubelmakers, van Bouwvak-arbeiders en Slagersgezellen, van Kantoorbedienden en Handelsreizigers, van Lompensorteerders en Bakkersgezellen, het was één bruisende, woelige, wemelende menigte van nog vele organisaties meer, die allen hadden haar bezoldigde bestuur, velen haar eigen orgaan, meerderen haar eigen gebouw. Met het forsche, het stam-gild, de diamantwerkersbond in zijn midden, was Dortendam wel zoo wat het centrum der koortsende, vol-blije actie. Over heel het land concentreerde zich de nauwlettendst waaksche aandacht altijd daarheen, als een staag zoekspieden van de vlakste, hemel-verre landhoeken in het rond, een hunkerend speuren uit de diepste, kil-duisterende stikgassen brakende mijn-trechters omhoog, een warmgenegen uitzien vanaf de stamp-trillende, zwart-geblakerde, steilst rijzende fabriekscomplexen omlaag over den duizelenden
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
63 warrel der vele versteende stad-vogelvluchten heen naar die eene hooge burcht, de fiere veste der diamant-nijveren, wijl daar in vereeniging met andere vaardige broederbonden de Hoogeschool der vakbeweging zetelde, wier koel-koene zuivere demonstraties van tactiek en strijd aan het eigen lichaam bedreven, zoo leerzaam, verhelderend en bezielend waren. Was overal in den lande het opheffende en verheffende der moderne vakbeweging duidelijk zichtbaar, gelukkig ook hoorbaar, Dortendam had er een geheel nieuw rhythme door gekregen. Want de rosblonde leider der stomme, afzichtelijke kapers van voorheen - maar van de in dubbelen zin meest geschoolde werkers thans - nu weer wat meer in zijn vleeschje gekomen omdat het goed zoo ging, tezamen met zijn door dieper vertrouwen nog monterder directe medemannen, zich bewust van de wezenlijke en feitelijke beperktheid hunner taak voor de van oneindig meer beteekenis zijnde algeheele arbeidersbeweging in Holland, rustten niet voordat de op- en uitbouw van het schoone gild het menschelijk volmaakte zou zijn ge-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
64 naderd en opgevoerd tot een veelzijdige, onverzettelijke macht in het land, bij verder voortschrijden en geperfectionneerder organisatiebegrip haast wel zeker ook tot een waardevolle kern vatbaar voor eenheid en solidariteit, internationaal. De zuivere dagelijksche vakactie van den grooten Bond, door al het reeds in strijd verworvene op en het vele al vreedzaam verkregene in gemeen overleg met de werkgeversorganisatie zoetjes-aan nu verstild; de huishoudelijke bestuursvaardigheid uiterst bekwaam nu van regeling en tot in de fijnst vertakte uitloopers van dit groote, warm-zwoegende, zeer gecompliceerde lichaam nu werkend als een staal-blank mechaniek zoo zuiver, hadden lang in hem bezet gehouden superbe krachten eindelijk bevrijd en geleidelijk-aan was zijn verdere evolutie, naast de nooit verflauwende, altijd waaksche en meest onbegrensde zorg voor het allernaaste zelf, op een breedere, meer algemeene basis komen te steunen. Nu vuurde hij niet enkel meer aan tot vorming van vakvereenigingen bij werkers in eenzelfde bedrijf of industrie, maar tot organisatie
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
65 van alle loonslaven, onverschillig welke vakken zij beoefenden en in welke bedrijven zij werkten, in straf gecentraliseerde gemeentelijke, gewestelijke en landelijke lichamen. De weldoordachte, gerechtvaardigde afweer van en strijd tegen uitbuiting en ondernemerswillekeur, gevoerd door den mijn werker, den slagersgezel, den sigarenmaker, moest moreel en zoo mogelijk materieel worden, neen, dadelijk zijn, de afweer en de strijd van den diamantwerker zelf en andersom, zonder dat daarbij aan inmenging een oogenblik mocht worden gedacht, noch aan de volkomene, onaantastbare autonomie der organisatie geraakt. Geen overheersching, meerderheidsgevoel of andere individualistisch-burgerlijke aftandschigheden mochten hierbij werken; het moest zijn enkel zuivere, bijna mechanische solidariteit van de klasse. Zijn scherpinzichtelijke adviezen gingen nu als waardevolle boodschappen door het land en zijn kassen vloeiden aarzeloos, bewust-vrijgevig en zonder hoovaardij. En terwijl zijn glorieus bestaan naar buiten zich vestigde, onuitwischbaar, de modern georganiseerde en geestver-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
66 wantelijke arbeiders zijn aanwezen zegenden, hij allengs befaamd werd en tegelijk ... waratje ook berucht, zette hij naar binnen den ontwikkelenden, opvoedenden, beschavenden arbeid zijner leden voort met overstelpende volharding en onweerstreefbaren drang. Een verbluffende ijver ijlde door zijn gelederen, heet, heftig en onvervaard. Niets mocht veronachtzaamd wat tot leering kon strekken, niets te goed gevonden wat ter ontwikkeling kon zijn. En de ruige, vette, vadsige bende van weleer was geworden een blank-gesoigneerde, beweeglijk-lenige, spiritueele schare, wier stand en aanzien heel het land beïnvloedde, Dortendam geestelijk, moreel en materieel onherkenbaar had gemetamorphoseerd en tot een glanzende plek in het kleine Holland gemaakt. Ontsproten aan, geboren uit de botsing van maatschappij-krachten was het vanzelfsprekend dat de mentaliteit van dit gave gild zich allereerst en als collectief vastzette op het speuren naar zijn oorsprong en kwam, als jong-lentelijk gewas uit den versch bereiden grond, het besef van de oorzakelijkheid zijner
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
67 gemeenschap wild en snel omhooggeschoten. Het vakvereenigingswezen in theorie en practijk en zijn geschiedenis niet minder, waren nu allereerst en voor alles de twee nuttige en noodige geschriften, die de joden volksjongen van voorheen, de voorbeeldigknappe autodidact en pootige leider thans, voor zijn prachtig gild vertaalde en van moeizaam-omstandig, kostbaar noten-materiaal voorzien, in het licht gaf. En al liepen ze met de bar-omvangrijke, loodzware deelen rond als waren het hun wel wat heel kloeke dag-agenda's, waarzonder ze geen oogenblik konden, de warme, vol-ijverige venten worstelden ermee en bestudeerden ze. En zoetjesaan verhelderden en verkalmden ook hun altijd nog wild willende breinen, kwamen ze van de vakvereenigingslectuur tot de lezing van boeken over meer algemeene economie, ontstond interesse voor staatsinrichting, voor het uitvoerende en administratieve landsbewind, voor bestuur van gewest en gemeente. En doordat de honderden cursusvergaderingen, waarin de nu ook al bedaard, haast goedmoedig geworden rosblonde leider een der
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
68 beste popularisators was, dit alles nog becommentarieerden, vaak angstvallig nauwgezet veraanschouwelijkten, werden ze betrekkelijk snel, en het sprak vanzelf, natuurlijk ijdele bolleboosjes in die richting, drongen ze voort, bestapten, voor ze het precies wisten, het machtige, wijd-open veld der algeheele maatschappijleer en stonden voor haar nieuwste tendenz: het socialisme. De gewikste leider en de allervoorste kwanten van het gild hadden vooraf geweten waarheen de moeizame weg hunner enthousiast zoekende broeders aan het eind zou leiden; waren er ook diep van overtuigd, dat de vakorganisatie maar één helft van den bloedenden levenskamp der arbeiders vormde en dat de andere helft positief de politieke organisatie was. Maar gesproken erover hadden ze spaarzaam, noch bizondere aandacht ervoor gevraagd. Ze hadden hen vrij en rustig laten dolen, tot ervarener aanschouwing en dieper inzicht hen vanzelf naar dit eind zouden brengen. En toen dan eindelijk een groot deel der schare warm-saamgedrongen stond voor het hoog-welvende, haast kimloos
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
69 wijkende verschiet van dit nieuwe, schitterschoone morgenland, straalde zijn onversaagde licht als een ijl-ijlende jubel van waarheid en toekomst hun vlak in de gelaten, omvangend, overweldigend hun heele wezen. Want het socialisme dier dagen had zijn prille hulpeloosheid achter den rug. Zijn roode vendel joeg in galop als bezeten door het land, Dortendam werd hoofdkwartier. De bloed-zweetende strijd tegen anarchisme en anti-parlementarisme was geluwd, van hoofd-actie neven-actie geworden; het gevecht tegen kapitalisme en bourgeoisie over de heele linie verwoed en vermetel geopend, de trotsche, grimmig-strenge poort van het tot nu toe onnaderbare parlement door enkelen zijner vurigste kerels in triomf geforceerd. Nu was het wachten op de massa's. En in gesloten gelederen begon daar, eerst wat aarzelend nog, maar spoedig al vrijmoediger en vertrouwensvoller, de vreugdige opmarsch der negatief al lang geprepareerde, modern georganiseerde vakvereenigingsmannen. De rijen stroomden vol, de strijdkracht, ongebreideld, golfde aan. Het schoo-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
70 ne gild, als het machtigste en meest geschoolde lichaam van het land, was voorgegaan. De diamant-nijveren, ze waren de pioniers ook hier en hun contingent beliep ettelijke duizenden. En dadelijk waren enkele voormannen van dien grooten vakbond ook voormannen in de socialistische partij, meerderen hunner bekwame woordvoerders op haar vergaderingen en deugdelijke schrijvers in haar pers, allen propagandistische vurige belijders van haar schallend ideaal. Waren velen dier voorbeeldig gedisciplineerde werkers meer dan middelmatig bruikbare krachten in de nog bloedjonge arbeiderspartij, de socialistische gedachte op haar beurt had in wisselwerking hun prachtige, laaiende ontvankelijkheid heftig omgewoeld en verdiept. Van het stellig eenzijdig-eng zijnde, mogelijk stompe beperktheid en steenhard egoïsme kweekende, enkel vak-organisatie en vak-actie nu losgekomen, met vele geestestroomingen op dit oogenblik in negatief en positief contact, den vollen, completen klassekamp in heel zijn omvang nu aanvaard, kwamen die ruige, volbloedige diamantmannen telkens manscher
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
71 op hun massieve gilde-honk terug. Een luide vreugde was daar het bijeenzijn dan. De rosblonde leider, als de nog jeugdige vader van een enorm kerelengezin, liet dit schaterschallende leven bedaard, verheugd en glunder om zich henen razen; en terwijl hij geduldig een voor een en dikwijls in hun hartstochtelijken, elkaar verdringenden en overschreeuwenden vertel-drang, meerderen gelijk aanhoorde, meermalen opving zelfs met een sober snel aanvullend woord vol humor, terwijl hij luisterde naar hun slimheid, slagvaardigheid en positieve onderlegdheid, konden er door zijn lichtblauwe oogen warmvreugdige schitteringen gaan om het wonderbaarlijke van hun geestelijken groei. Het stoere home der diamant-nijveren verdreunde en vergalmde nu het bruisende, dubbele leven als van twee enorme families: de moderne vakorganisatie en de socialistische arbeiderspartij. Had zich de vakbeweging door de stuwing van het meer altruïstisch socialisme weldadig geestelijk verruimd, het vurigopkomende socialisme op zijn beurt gedijde, zwol en kwam in vaart door de vakbewe-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
72 ging, allereerst wijl deze het, stevig-stoffelijk, haar pracht-gelederen manschappen schonk, ook en vooral doordat ze tegelijkertijd zijn nog dun-gezaaide, aanvulling en uitbreiding behoevend kader versterkte. En de socialistische arbeidersbeweging, allengs, kreeg teekening nu, lijn, gestalte. De niet al te behoudzuchtige en al te verrotte bourgeois in het vóór alles zindelijk aankante landje, vonden dit dan nu ook. Ja, den niet heelemaal senielen en gematigd zelfzuchtigen bleek nu toch - al vonden ze het hoogst schadelijk voor de lieve rust in en den weligen voorspoed van het vaderland - dat dit socialisme niet enkel een leer van roofmoord en plundering was, maar zoowaar toch nog meer inhield. En op hun beurs, in hun marmeren banken en wand-betimmerde moderne kantoren, was tegenover een enkelen objectieveren beoordeelaar of nog zeldzamer voorkomenden openlijk-belijdenden durver van dit in ieder geval toch lastig-nieuwe, uiterlijk althans, meer duldbaarheid en minder absolute verkettering in de plaats gekomen voor den blinden haat, dollen afschuw en tergende willekeur in al
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
73 zulke gevallen van nog ettelijke jaren her. En al konden spot met en kleineering van het koningschap, openbaar of in gesloten kring geuit, nog leelijk inbijten, majesteitsschennis, zooals in de dagen van weleer, was het niet dadelijk meer, evenmin als de vinnige critiseerder of gierende hooner van een zich onsterfelijk belachelijk makenden, zich dik-brullenden klassemagistraat, die de gesoigneerde handen naar den griezeligen ‘schenner’ probeerde uit te steken, nog van de beurs gedrongen werd of door een kleine achterdeur van een groote bank aan de justitie overgeleverd. Het thans al luid sprekende, alles naar buiten stuwende en voor de publieke tribune brengende socialisme liet deze en vele andere gewelddaden niet meer toe; zijn machtsvorming was begonnen, positief en onafwendbaar. En geen wonder. Het nieuw-socialistisch Holland berstte bijna van enthousiasme, behalve om zijn thans met sprongen groeiend getal, ook om zijn eersten leider, die het, alsof het zoo maar niets was, van ‘boven’ had gekregen; en wijl alles immers wat dáár vandaan komt ‘goed’ is, sprak het vanzelf, dat
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
74 het een onvervalschte, geduchte mannetjesputter was. Een jong bourgeois was hij uit een der noordelijke provincies van het land, uit de platte, wijde contreien van een armtierig gewest, waar een wreed-uitgemergelde landarbeidersbevolking leefde, in wie de enkele, barre nooddruft, toen over heel het land nog het vuige, modern-feodale duister lag, al een vaag, primitief gevoelssocialisme had gewekt. De grove norsche verbetenheid in een voor een de koppen van heel het ongecultiveerde volk daar had zich in zijn marquante, verintellectueelde facie stug verfijnd tot een eeuwig om zijn mond liggend fel sarcasme, dat altijd als op uitbreken stond en in het rond zou bijten. Onmeedoogend was zijn geest en strak zijn lichaam, hoekig zijn gebaar en zijn gestalte sluik, warm-neigend zijn wezen nooit, maar koel-afstandelijk gereserveerd altijd en tegelijk van een koud-magnetische kracht die wijd-heen over de grauwe massa's straalde, ze weerloos maakte en volgzaam. Doch in de diepe stilte van zijn kil-afwerende, bar versloten ziel kon dikwijls het lied van zijn heroïsch verlangen luid aanslaan en werd hij de snak-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
75 kend-vervoerde, naïef-rethorische bezinger van het hevig in hem opbonzende hoogstmenschelijke ideaal. Uit het kale vlakke Noorderland dra naar het beweeglijk-warmere centrum afgezakt, was hij daar allereerst en onvervaard den kamp begonnen tegen het utopisch-kinderlijke socialisme dier dagen en daarbij vanzelf komen te staan pal tegenover de apostolischindrukwekkende, hooge figuur van den vereerden koenen eersten verkondiger van het socialisme in Holland en diens verwoed-fanatieke epigonen. Ze hadden hem afgewacht dadelijk en opgevangen als een zwaar verdachte en hem zonder veel omslag direct behandeld als een gedeclasseerden bourgeois, die geen enkele kans mocht krijgen van réussite onder het proletariaat. En gehavend, vaneengescheurd, half verpletterd vaak, maar met zijn fel-bijtenden kop in brandenden wil altijd toch zelfbewust rechtop, keerde hij telkens, onvermoeibaar, uit de heete vechtdebatten weer. Maar zijn laaiend agitatorisch vermogen en de dwingende in beweging brengende uitstraling van zijn magnetische
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
76 kracht waren niet te weerstaan. De vuige verguizing aan den eenen kant van de bovenliggende klasse, van de klasse, wier kind hij was en waarvan hij als nog pas opgeschoten jongen de corrupte en onmenschelijke maatschappij-beschouwing al voorvoelde en onder veel persoonlijk leed telkens had weten te ontgaan, ten laatste jong-mannelijk onstuimig, zonder zelfs zijn allernaasten te sparen, van zich had afgetrapt en wier wegzinkende moraal en brute macht hij nu bovendien iederen dag, elk uur van zijn leven ontmaskerde en ondermijnde; en aan den anderen kant de wreede wrok, de vernielende haat tegen hem bij een groot deel der hem onweerstaanbaar trekkende onderliggende klasse, wier levenwekkend ideaal ook het zijne was, voor wie hij alles had geofferd en in wier geweldigen schoonen kamp hij zich aansnellend-hartstochtelijk geworpen had, het scheen hem alles niet te deren, verdubbelde zijn kracht, staalde zijn uithoudingsen doorzettingsvermogen, maakte hem in korten tijd tot den zegevierenden overwinnaar van den ‘ouden man’ en diens aanhang
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
77 en tot den lichtend-wonderlijken werver van duizenden. En nu ook begon zijn hoog-krijtende propaganda van de statige tribune af, die het parlement was. Met de kleine, dikwijls van grooten persoonlijken moed getuigende middelen van verzet uit het voor-parlementaire tijdvak was het nu voor goed gedaan. De guitig-mislukkende openbare boedel-verkoopingen voor belastingschuld, de schutter op klompen in de aangetreden gelederen van dat machtige wapen, het glunder pesten van een hoogen functionnaris, de ingewikkelde hoog-humoristische verschalkingen vaak van politie en justitie en nog veel andere geestige en gevaarlijke durf meer, het zou alles bij mekaar nu worden warm-vergenoegende episodische herinnering uit den prachtigen vlegeltijd der socialistische beweging in het land, die, ook en vooral streng principieel, nu afgesloten was. En de sluike stroeve leider, vanaf dien hoogen, deftigen zetel, stelde zijn eischen daverend. Het algemeen kiesrecht vroeg hij en den achturigen arbeidsdag, een woningwet, een ongevallenwet en staatspensioen. Zijn fel
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
78 en dringend vorderen, zijn bijna dreigend eischen, brachten schrik en verbijstering eerst en hevige woede daarna in allen die pafgegeten bollig en rond-gemest mollig zich de humane verstrekkers van het brood der aarde waanden, waren levenvernieuwende vreugd voor al de al bewuste zwoegers, wijl die in dezen bijna mateloozen drang en onstuimige mokering daar, enkel breede klare demonstreering van den zuiveren klassestrijd zagen ter versterking en verdieping van hun algroeiende proletarische solidariteit en wisten dat het daar boven uit nog voor alles was: al verder grijpende bewustmaking van en omvangrijker werving onder nog duizenden duisterlingen en afzijdigen. En zijn moedige, woedende, onophoudelijke protesten tegen burgerlijk onrecht en burgerlijke willekeur - de andere zijde van zijn felle strijdersmom - waren behalve daarop, vooral gericht op wekking van mogelijken medestand bij, of verwekking van verdeeldheid, afbrokkeling en scheuring in de andere politieke partijen binnen en buiten het parlement, ter veroorzaking van zoodanige dadelijke effecten, dat
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
79 er vooral onder de den vooruitgang tegenstrevende, misleidende en misleide mooi-rôse zooi, onderlinge verwarring en venijnig elkaar ontmaskerend dispuut ontstonden, haar eenheid wankel kwam te staan, misschien wel geschonden werd en ze met haar logge, trage zitvlak sluiksch-rare en openlijk-linksche, amechtig-kleine opschuivingen naar links ondernam. Dan was die rooie duivel in zijn element, zat hij, met zijn voor deze feestelijke gelegenheid nog schuiner staande oogen en uitgestrekener facie, verholen te gniffelen en allergenoegelijkst op zijn gemakkie toe te kijken, heel stil. En toen er na een korte poos drie van die schavuiten op dat ontzagwekkend-stugge landsgestoelte gezeten kwamen, drie, o hemeltergende tarting, waarvan de tweede binnengedrongene de rijzige breedgeschouderdheid, de pootige robuustheid, de gulle geste had van een held, de derde de radde, brutale gebektheid van een man-geworden schooierigen rakker, toen golfde, stroomde de hel-lichtende socialistische propaganda, zoo uit het chaotisch oer-verzet gewonnen, heet-ziedend over het land, als
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
80 een lentelijke, versch-vroege ochtendzee, heftig het jonge zonlicht verkaatsend, kokend bruist over het strand. De uit het duister losbrekende werkers kwamen in rijen nu op en hoewel ze popelend stapten, als hadden ze al te lang gedraald en hijgend drongen opeen, als wilden ze nu ineens maar met één geweldigen houw van hun verzamelde kracht het kapitalisme vernielend te lijf, voegden ze zich man naast man, bevredigd-geduldig door hun eindelijke aankomst in het al groote, roode gelid. En als beschaamd door het snellere maatschappij-besef bij den geestelijk zoo bar achterlijken arbeider, de oogen en het hart nu moeizaam-langzaam geopend voor het waarlijk toch rechtvaardige en ideëele in den socialistischen strijd en door het eindelijk verkregen al groeiende inzicht in den onverbiddelijken economischen voortgang van het steeds ingewikkelder wordende productieproces door de zich al meer vervolmakende techniek, was bij een deel der jonge bourgeoisie, in al importanter schare, het vooroordeel tegen het socialisme en zijn strijd allengs afgenomen, hadden vele uit tradi-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
81 tioneel-radicale en burgerlijk-revolutionnaire milieu's voortgekomen intellectueelen de consequentie van hun nieuw gedachte- en gevoelsleven doorgetrokken en waren naar de socialistische beweging overgekomen. Vooral onder de jonge gestudeerden en oudere studeerenden der burgerij was deze, naar het nieuwe land emigreerende, bourgeois-mentaliteit met beredderig enthousiasme gaande. Hun afkomst en stand al dadelijk vanzelf verhinderde hen, gelijk de arbeider dit in zoo hoog-schoonen eenvoud, zonder gewicht en vooral zonder gerucht kan, doodgewoon en stil in de rijen te gaan staan. Maar aan de overzijde was de vreugd om hun heerlijke, eindelijke komst, bij de weinig verwende socialistische kopstukken zoo eerlijkgroot en overstelpend naar buiten slaand, dat deze harde kerels, nu week, hen met tromen bekkenslag inhaalden. Doch daar waren er nu al velen en er kwamen er al meer en dat was, over veel koude drukte aan den eenen en dwaze sentimentaliteit aan den anderen kant heen, de kostelijke verheuging. Maar de jeugdige intellectueel der groote en kleine
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
82 handelsbourgeoisie bleef niet alleen verre, maar ook star-afkeerig vijandelijk. Voor hem kon het socialisme niet zijn, gelijk het voor de vele niet direct bij handel betrokken en van winstmakerij afhankelijke jong-gestudeerden en studeerenden, naar aard en aanleg wisselend, was: een ideëele, nieuwe leer, een interessant stuk wetenschap of een prachtig brok levenvernieuwend sentiment. Hij voelde zich een door het socialisme direct bedreigde. Was het den gestudeerde en studeerende, afgezien van misschien nog vele andere intensies en verlangens, in alles toch min of meer objectief-zorgeloos te doen om vermeerdering van kennis en inzicht zonder dadelijk behoevend stoffelijk resultaat, de handelsbourgeois moest zich onverpoosd, subjectiefzorgvol concentreeren op het kweeken en exploiteeren van meerwaarde, op bijeenhouding van het al gegaarde en vermeerdering van het al verworvene, op allerlei zeer positief belang en volstrekt direct materieel effect alleen. Was het hier dus de onverzoenlijke, van beide zijden nog vele levens vorderende, geweldige, bloednaakte antithese: kapitaal
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
83 en arbeid, welke het besef zoo schrikkelijk verduisterde en den wil zoo genadeloos versteende, in een andere, door de eigen klasse vuil geminachte en bar verwaarloosde, voor parasitisch gescholden, wel heel kleine burgergroep weer, was het gemoed van velen in zoete erbarming naar de verdrukten overgeneigd, van enkelen zelfs onweerstaanbaar en vurig opengebroken. Het was de in die dagen dolzinnig-heterogene, vooral bohémien door elkaar heen zwervende en in weinigen samenhang met elkaar levende kunstenaarsbent, die psychisch ongeneeslijk door het socialisme was besmet. Geen dichters in kleur en lijn, van toon en klank waren er onder; de eersten, uitgezonderd dan die eene prachtig-hartstochtelijke bronzen oosterling, zaten nog sufjes-achterlijk en zweeterig in de al verweerde banken van de Haagsche School; de laatsten, behalve die verdwaalde, katholieke, smeege eenling, moesten naarstig nog gepoot. Uit de leutige, optimistische, melancholische, burschikoze ik-zingende en ik-vertellende woordkunstenaars van de toen al ettelijke jaren oude, al anderhalve revolutie
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
84 achter zich hebbende beweging der beeldstormende tachtigers, waren een paar prachtige figuren tot het socialisme gegaan, beladen met een idealisme zoo rijk en met een strijdlust zoo vol, dat ze onder hun geëxtasieerd-ontroerden, heftigen, heiligen wil tot torsing hunner dierbare vracht, soms als bezweken. Ze waren lang en slank alle twee, beiden beschaafd en fijn; hij, frisch met lenteblos, een lyrisch-schallend optimist, zij, sluik en dor met valig smartehoofd, een diep naar binnen snikkend zangster. Door en langs de werkersrijen gingen ze met vervoerden eerbied, zacht en koesterend de handen strekkend naar alles wat schraal was en toch gedijen wilde, in bewondering streelend opziend naar robuuste, schuchter-gedweeë verbrijzel-kracht en strijdersmoed. En zoo, dieper dringend door de gelederen heen, in al vreugdevoller contact en al dichterlijker stijgende verheffing, zonder een schijn van humanisterij, maar enkel uit pure liefdewelling, deden ze hier een innigheid en daar een vriendelijkheid, hadden ze met hun beiden op een goeden dag een grauw en nietig schoenlap-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
85 pertje tot hun proletarisch dichtertje geadopteerd. Maar het bezielend voorbeeld dier twee had gewerkt en telkens stapte er weer een uit dat kamp naar de andere zijde over, zoo, dat zelfs de stug-effen kop van den koelen voorman zich in ontroering rimpelde en de hoekige kerel, heel beweeglijk, ze een voor een tegemoet trad en inhaalde. Nu werd het in de socialistische partij van een werkzaamheid als nog nooit te voren. De felle vuren van de propaganda en de agitatie werden nooit, zelfs ter poozing niet, gedoofd, verlaaiden dag en nacht hunzengenden, hooguitslaanden gloed en als reuzige smeden, van een barnend-blakerend rood overschenen, stonden de leiders binnen hun ten hemel rijzende smidse in hijgende actie zwoegend te mokeren aan de machtige eerste stutten nog pas, ter reconstrueering van de oude, tot puin ineenstortende maatschappij. En op vele plaatsen van heel haar nog jong-vlakke, nog teeder-vruchtbare veld, in onmiddellijk contact - dat spreekt vanzelf - met dien vuurhaard gelijk een omlaaggestorte zon, waren
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
86 nu ook de stille, zacht-brandende lampen van studie en onderzoek ontstoken, om helpend te ondersteunen en rustgevend te begeleiden den ontzettenden, dagelijkschen, practischen strijd, maar ook ter daarmee parallel loopende, rechtstreeksche en diepere bekamping van de het socialisme aanvallende, zijn leer weerleggende burgerlijke theoretici. Over heel het land zwol de partij nu uit, qualitatief en quantitatief op ongekende wijze. Er was bloei ten allen kant en voorspoed in iederen hoek, een enkelen keer hoog uitschaterend Schweineglück ook. Parlementair en onparlementair, practisch en theoretisch, propagandistisch en agitatorisch vocht ze met man en macht, jongveerkrachtig, diep-ernstig en schelmsch, in prachtige onafhankelijkheid naar iedere zijde. Den eenigen grooten (langen) leider uit het miezige kamp der radicalen gaf zij kopstooten om er kosteloos een hersenschudding van te krijgen, bezorgde ze nederlagen waarvan heel zijn aanhang in kleur verschoot en diens al twijfelachtig rôse telkens bleeker werd. Haar huishoudelijke en openbare districtbijeenkomsten, haar gesloten en open fede-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
87 ratie-vergaderingen, haar gewestelijke dagen, haar landelijke meetings, het waren altemaal kleine en grootere wijdingen van maatschap en organisatie, van beraad en propaganda, van solidariteit en woeling, van trotschen groei en monstering van kracht. Maar haar congressen waren de hooge feesten. De vooravonden, allereerst, met hun intieme reünie van gezellig, gemoedelijk, bijna bloedverwantelijk samenzijn, als was daar niet een duivelsbende bijeengezeten, maar een burgerlijke dames- en heerenkrans, waaruit dan een mannetje, sluik, dan een wijfje, harkerig, opwipten ter gezwollen declamatie van een gezwollen ‘toekomstbeeld’, eens zelfs, tot aller vreugdevolle verbazing, de felle leider en de dichtende petroleuse hand aan hand naar voren traden en als eersten waagden zich ten dans; de eigenlijke werkdagen dan, waarop het intellect grimmig, norsch, dikmaals tot hardnekkig-onverzettelijk principe, tot onwijkelijk dogma steeg en er een dreiging, zwaar en zwart als van een onweerslucht kwam te staan en de heete gevoelsstroomen van ontroerd eenheids-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
88 begeeren, groot meewaren en allerdiepste menschelijkheid weer over alle gegistheid en bewogenheid kwamen henen vloeien, de felgebarende handen van zoo pas, voor het front, onder krijtend enthousiasme weer bedaard en stevig in elkander gingen tot breedverrustigde broederlijkheid opnieuw; de humor als in een knal soms losschateren kon; aan het eind aller harten wagenwijd openbonsden en het glorierijke ideaal eener nieuwe gemeenschap in schallend lied naar buiten daveren kwam. Dortendam droeg de heete beweeglijke kern van heel dit geestelijk en maatschappelijk leven in zijn heftig-begeerend, altijd wildbevruchten willend lichaam. De prachtige Dortendamsche diamant-mannen, van de Hollandsche werkers het eerst, begonnen het te verstaan, behalve voor zoover het collectief en automatisch door hun bond als vakorganisatie en dus ook als cultureel-maatschappelijk lichaam was geschied en nog steeds geschiedde, zich vooral ook individueel voor iedere geestesstrooming, mits van maatschap-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
89 pij-vernieuwenden aard, warm en vol te interesseeren. Waren ze door het grootsch-constructieve werk aan en met hun Bond volbracht, allereerst man voor man, zonder verdere antecedenten, vaardige en waardige vakvereenigingslieden geworden, de diepere bewustwording, het vollediger besef hiervan bij meerderen der allerbesten onder hen, had dezen in begrijpelijke voorkeur, maar betrekkelijk zeer snel tot kwieke mede-leiders en mede-organisators in de eigen en in de centrale vakorganisatie gemaakt. En de glanzende verwachting nu ook, dat een selectie weer uit deze uitgelezenen zich op min of meer aan de vakbeweging verwant gebied even spoedig zou onderscheiden, werd niet alleen geen beschaming, maar een luisterrijke vervulling. Want had de kracht van hun getal hen dadelijk al tot de ruggegraat van het Dortendamsche socialisme dier dagen gemaakt, allen die als de beste leerlingen van dien ros-blonden, onvergelijkelijken vakvereenigingsleider in de school van het schoone gild hadden leeren spreken in de vergadering en leeren schrij-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
90 ven voor de pers en in de schare nu mee kwamen aangesneld met hun bekwaamheden vol en gul als ter schenking in de hand, waren snel op min of meer belangrijke posten geplaatst en nog sneller tot vertrouwensmannen gepromoveerd. Was der diamantnijveren éérste groote geestelijke daad de stichting van hun trotsche gild en de op- en uitbouw van de moderne vakorganisatie in Holland, dit was hun tweede, nog grootere. En op slag, warm en wild als altijd, hadden ze zich daar aan het mensch-bevrijdend werk nu vastgegrepen, zich fanatiek er aan opgeheschen en waren er pardoes bovenop geklommen. En toen, na een poos, was daar door en uit hún mannen in hoofdzaak, als met een vaart zoo ineens, het schaterend-roode district verrezen; het beruchte Dortendamsche district, dat alle liberalen, de meeste radicalen en meerdere clericalen ongegeneerd-forsch op den smoel sloeg en vol schaamte en nijd joeg door de poort en over de streep; het zoo bij uitstek organisatorisch-geperfectionneerde, vurig ongebreideld-propagandistische, voor het van rôse
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
91 tot zwarte behoud in krimpend-brandende gramschap absoluut verloren gegane district; het district met zijn eeuwigen rooden lach en heet-levend geweld, dat heel Dortendam op stelten zette, de acht al guitige broedertjes door zijn zegevierenden arbeid inspireerde en opjoeg; het van revolutie-bouw gore en van gedeeltelijk nog in zwang zijnd tonnenstelsel stinkende, fier-proletarische district; het district waar oprees hun burcht. Van toen af was er een cultureel gedijen in het groote gild, dat contact kreeg met velerlei waarden. De levenslust, de assimilatie, de ijver zijner mannen waren zonder weerga. Gokkerige klaverjas, dutterig domineeren als weleer in de café's, leegzinnig ‘chancen’ in de straatjes van vertier, als een koppel reuen achter een teef achter een meid aan, het had alles bij de meesten geen schijn meer van kans. Van arbeid, leering en dispuut, een nog zeer primitieve, verwarde belustheid op schoonheid en weten en, natuurlijk, van debat, van eeuwigdurend, hun als een reflex in het bloed zittend debat, waren ze vervuld. Wellevende menschen in vergadering waren
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
92 ze, zonder uitzondering, allen en allen ook kenden ze als geen enkele andere arbeider, en veel beter dan duizenden bourgeois-intellectueelen in het land, haar precieze regels en vaste ceremonies. En bovendien verstonden ze het in hun associeerend-vooruitziende, vooruitvoelende aandachtsspanning, zoowel de pointe in haar uitgeloerde sprongen juistraak op te vangen en precies op tijd te bejuichen, als den inzet voor de nadering der climaxen in zacht-stijgende popelende vreugde vooraf vast te stellen. - Dit alles was de bezielende glans hunner vergaderingen. En voorzitters en sprekers waren er nu onder hen ontstaan, een beetje lacherig nog en stroef soms en een tikje verwaten vaak, maar geestig, ad rem en handig ook, bij halve dozijnen en waarlijk wat mansche organisators, voor het maatschappelijk werk en de opvoeding hunner jeugd, bij tientallen. En terwijl de collectieve geestelijke verheffing van het schoone gild in een zacht-dreunende rhythmiek gestadig voortschreed, zijn gewonnen eerste selectie aan de eigen organisatie bleef, zijn tweede, als een al militant kader,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
93 dadelijk zonder bedenken aan het socialisme werd afgestaan, was allengs over de heele linie, individueel, allerleiook door vakbond en partij en ander contact telkens, dan zachtjes, dan heftiger, in hen aangeraakt, maar steeds toch nog min of meer latent gebleven geestelijk en stoffelijk begeeren, naast - niet, nooit tegenover - hun aller twee groote eerste liefden: de vakbeweging en het socialisme, bewuster uit hen losgeworteld. Over allerlei, telkens voor één seizoen keurig op rooster gebrachte en binnen dit tijdvak ook af te werken onderwerpen, in verscheidenheid dikwijls zeker niet veel minder dan een gros, stroomden hun de vergaderingen, de cursussen, de lezingen, de voordrachten nu toe. Over ‘Hygiënische onderkleeding’ en ‘Goethe's Faust’, ‘De beweging van tachtig’ en ‘De verzorging onzer huisdieren’, over ‘Kinderarbeid’, ‘De wonderen der wereld’, ‘De hagiolatrie bij primitieve volken’, ‘De electrische motor in de plaats van het Ardenner paard voor onze tram’ en wat niet al meer werden ze be-doceerd; en doordat ze hierbij, toegevende aan den drang van zekere
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
94 reminiscenties uit hun oude innerlijk, al te dikwijls naar beroemde namen zochten, werden ze, jammerlijk genoeg, vaak ook beleeraard door ijdeltuitige gedrochtelijke gewichtigheden uit het burgerlijke kamp, die van de mentaliteit van den arbeider niet het flauwste benul hadden en daar dan stonden in hun gecamoufleerde harlequinade, niet of zij er waren bij de gratie van dat prachtige gild, maar of die kloeke bond er was bij de gunst van hen. En door dat extravagante, haast excessieve in hun beleid, geraakten ze vaak sterk beïnvloed door, soms zelfs wild geënthousiasmeerd voor veel van dit vele dat hun werd voorgezet en kwamen dikwijls de hachelijkste getuigenissen ervan, naïef-ostentatief, als veel nog bij hen, heftig naar buiten slaan, terwijl het goede, het vernieuwende, slechts als bijkomstigheid meekwam. Zoo rolden de vrouwen nu plots de hoog-boezemige, buikverslinkende corsetten, als onhygiënisch en de natuurlijke lijn van het lichaam verloochenend, in naarstigen afschuw op en een renaissance van de tien jaar geleden al door een enkele bourgeoise gelanceerde, maar door de
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
95 mode toen straal genegeerde reform kwam op. En ook was de algemeene opschik der mannen versoberd; hun costuums waren van geen groot-geruite lichte grijzen en wijn-rood zware bruinen meer, de kleuren hunner dassen verstild en zachter geworden, de grove en vele goudheden op vest en aan handen verfijnd, verminderd of verdwenen. En met het zachtjes, heel zoetjes tieren nog pas, van de intusschen sinds enkele jaren opgekomen sier- en nijverheidskunst, was onder de jongeren en vooral onder hen die aan een eigen home begonnen te denken, de woning-inrichting al meer een zaak van groote zorg en heerlijke verlustiging geworden. De groote moderne bouwmeester van hun gildehuis had hun met het interieur daar een schoon voorbeeld van binnenhuisversiering en meubelkunst gegeven; en geïnspireerd-opgetogen en al naar de beurs dracht had, werd een en ander nu op grootere of kleinere schaal in elk nieuw of vernieuwd hoompje toegepast. Weg, voor den duivel, met de landziekige, blom-frisschige en patroon-krullerige behangseltjes, opzij ook, met al dat buikig-gebogen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
96 gestoelte in rood en groen en geel gebloemd trijp en van geschilderd, hoog-glanzend gepolitoerd mahonie. Nu werden de wanden uit tonige naturel-stof betimmerd en met dofgesauste lambrizeeringen afgezet, of echter nog, in het natuurlijke pleister gelaten, behoorlijk vlak-verdeeld en frisch en fleurig beschilderd; bleken de meubelen voor het meerendeel uit gebeitst en ongebeitst eiken gemaakt, ijzig-strak, vierkantig, scherp-hoekig en dof, kregen de stoelen geen opbollende zittingen meer, maar bijna geheel vlakke, met een fijn-grijs moquettetje bekleed. Tot zoover was die gezonde, vreedzame revolutionneering van het binnenhuis door de diamantnijveren wederom een daad van gepassioneerde beschavingsdrang en vernieuwing; en zeker zou ze veel meer consequent-aesthetisch resultaat gehad hebben en van grooter opvoedende waarde voor hen zijn geweest, wanneer ter zelfder tijd niet de krioelende pullenteelt als een ziekte onder hen was losgebroken en welhaast iedere woning tot een door diemaniebesmet, wanstaltig oord had gemaakt, en indien niet ook - en dat
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
97 was erger nog - vele der dagelijksche gebruiksvoorwerpen, hun door machtelooze, na-apende kunstnijveraars opgedrongen, van zulk een verdwaasde vorm-geving en onnoozel-beproefde materie-ondeugdelijkheid waren geweest, dat de laatste illuzies aan hun mogelijke, allereenvoudigste, practische bruikbaarheid in een diepen snik van verdriet of in een hoogen gil van vermaak verdwenen. Maar op hun schitterenden, warmen ijver voor alles wat hun geest kon verruimen en hun persoonlijkheid vernieuwen, hadden zulke capriolen over hun eigen en andermans beenen ten slotte absoluut geen vat en voort gingen ze, onbedwingbaar. En terwijl het peil dier werkers al maar steeg, nu niet meer bij vlagen en schokken van bovenaf als weleer, maar steeg, van onderop onwaarneembaar-gestadig en stil, gelijk het water eener diepe, donkere, wijde wel door onuitputtelijkbestendigen toevoer ondergrondsch stijgt in onmerkbaar-vorderende geluidloosheid, - terwijl hun leer- en weetgierigheid al meer omhoog drongen, de prachtige gilde-boekerij van een aanloop en drukte was als nooit te
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
98 voren, de leergangen voor allerlei elementaire kennis in uitmuntend georganiseerde avondklassen onafgebroken voortgang hadden, de cursussen in een doorgaanden stroom hun onbeperkt brachten diepere en verdiepende inzichten in kunst en wetenschap, maatschappij-leer en economie, terwijl heel die massa en bloc zich in schoone gelijkmatigheid verhief, was langzaam-aan daarboven uit, eerst bij zeer enkelen, later bij nog maar weinigen meer, ook een van alle vaken gilde-aangelegenheden afwijkende, ontroerend-wonderlijke rijkere begaving losgekomen, welke, uit en met de massale verheffing opgebloeid en daarmee onafscheidelijk verbonden, de enorme beteekenis van het schoone gild feitelijk pas volledig demonstreerde en zijn contact naar buiten, waar het het burgerlijk leven in zijn velerlei schakeeringen betrof, veelzijdiger en intensiever maakte. Het was toen, dat in het oordeel over en den afkeer van het groote gild en zijn werkers bij de hard-leersche, kortzichtige, klein-Hollandsche polderstad kentering kwam. De
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
99 fiere vakbond, in de ettelijke jaren van zijn bestaan, had, door zijn voortreffelijke organisatie, den materieelen welstand zijner leden niet enkel verhoogd, maar dien ook en vooral gestabileerd. Deze groote groep van burgers, met alles wat er van afhing en om heen leefde, was dus ook een veel grooter en veel hechter steunpunt geworden voor den algemeenen welstand van de stad. En doordat bovendien nu hun voortvarende geestelijke uitgroei en bloc van zoo intensieven aard was geworden, er onder hen waren opgekomen, die het, behalve tot bekwame vakvereenigingsleiders en vooraanstaande strijdbare socialisten, ook tot een scherp intellectualisme en een diepe kunstgevoeligheid hadden gebracht, zoo kon er weinig of niets op velerlei gebied in de stad meer omgaan, zonder dat er op hen gerekend werd, of minstens een of meer hunner allerbesten er bij betrokken waren. Nu vorderde het algemeen aanzien van het groote gild met den dag. Het had zijn schranderste mannen in de besturende colleges der groote vak-centralen, zijn militant-hartstoch-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
100 telijksten op de eerste plaatsen in de socialistische partij, zijn economisch het best onderlegde enkelen in het bestuur van de stad, zijn bijdehandsten in diverse raden en commissies voor allerlei arbeid van socialen aard. Maar zijn gezegende, voorspoedige, geestelijke vruchtbaarheid bracht zoo nu en dan nog verrassender bloei van telkens zeldzamer exemplaren. Scherpzinnige statistici verschenen er, knappe deugdelijk-bevoegde staathuishoudkundigen, fijnzinnige voordrachtskunstenaars, tooneelspelers en literatoren. En het was toen, dat het schoone gild - de beestentroep van tien jaar ongeveer her - in zijn overvloedigst-stoffelijke en treffendst-onstoffelijke glorie stond.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
101
Zesde hoofdstuk De fanfaronnade begonnen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
103 Ko Santeljano, hoewel in den schoot der diamantwerkers gebaard, was geen geestelijk kind, noch een gewekt-herboren oudere van het schoone gild. Was de machtige Bond met zijn sterke cultureele beïnvloeding en heerlijke omwentelende bewustmaking er niet geweest, Ko, als het uit eigen innerlijk wetmatig opbloeiende wonder, zou toch zijn opgekomen. Want zijn enorm sensitief en phantastisch gevoelsleven en zijn vele ook hachelijk-wilde begavingen als kind, hadden al, onder den formidabelen, alles versomberenden en vernietenden druk van den hevigen, tragischen zwoeger Mordechai, zijn vader, als magnetisch op elkaar vastgezogen niet te splijten brokken louter glans opgeblonken. En toen later Ko, vol veerkracht en gerucht, tot een fijn-physieken jongen was opgegroeid en Mordechai, uitgeput en verstild, tot een door leed en vernedering ouden, grauwen, gebroken man was weggeslonken, toen ook bleken de in Ko's kinderjaren al zoo fel en vreemd flonkerende krachten in absolute zelfstandigheid verhevigd en in onbeïnvloede stelligheid gedetermineerd. Maar My-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
104 riams komst had kentering gebracht. Als geen ander nog vóór haar had zij dadelijk onweerstaanbaar-hartstochtelijk met een dolzinnige, hem finaal overrompelende vaart in zijn leven ingegrepen, al zijn nog schemerig kiemende latentheden in bravoure opengedekt en moedernaakt onder de zon gezet, al zijn al chaotisch stralende bloeisels in waanwijs hooghartig raffinement gekeurd, becritiseerd en onverbiddellijk naar haar inzicht gericht. Met een barokke artisticiteit en een zweverig mysticisme was toen zijn wezen aangevuld; en zijn uiterlijk allereerst getuigde er van. Zijn fijne gezicht, gesoigneerd nu als nooit, was één zacht-blanke vergeestelijking, zijn teeder voorhoofd één lichtende straling, zijn donkere haar één glanzende golving van weerbarstige boekels zwaar op zijn ooren en lang in zijn nek. En toen had zijn innerlijk ervan gesproken en was het gekomen eindelijk, in verfijnde, behaaglijk-stoffelijke barre verachting voor alles wat stoffelijk was, in verloochening van vele der getrouwen en met wegtrapping van hun aller knechtelijke aanhankelijkheid, in heet-waanzinnige samensmelting en een-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
105 wording met haar die hem had getroeteld en gekweekt, gesuggereerd en geïnspireerd, in hevige bewaking van de stilte en beleedigende afsluiting van het huis; was het gekomen, was gekomen, zwaar en moeilijk als bij elke eerste baring, de bundel, het boek met de vieren dertig verzen, opgedragen aan haar. Een mixtum compositum was het van uitgestamelde associatie, hallucineerende associatie van geur, geluid en beeld, diep gedrenkt in en zwaar omneveld door een trillende, hoog opgevoerde extase voor zijn lief. Het was de sidderende, bijna sprakeloos gestotterde verwoording van den geweldigen warrel en barren roes, die zijn van buiten nog amper beroerde knapenleven hadden aangegrepen en overweldigd, de zielig-onmachtige verklanking van demonisch-hevige machtigheden, het eerste ondergaan der zwijmelende wegzinkingen in het niet te stillen minnegenot met zijn subtiele stemmingswisselingen van braveerend geluk en inzinkende smart, de geëxalteerde, primitief-onverstaanbare weergave van hart-kloppende, adem-beklemmende emoties, beangstigend-fel op hem
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
106 neergedompt, bij het doorzwerven der nog nimmer te voren door hem aanschouwde prachtige monsterstad, Parijs, met zijn wulpsche bacchantische helheid en razing en zijn afgrijselijke wijken van moord, zelfmoord en plundering, luguber-afgelegen, duister en doodsch. Dit literatuur-wrochtsel uit den nabloei van '80 en den voorbloei van '90 was niet als een hevige explosie op Hollands schoone literaire nederzetting neergekomen en had haar ook niet uit elkaar spattend tot stof verwolkt. Het was integendeel voor die al verruigende pioniers daar niet meer dan een zeer terloops op een afstand waargenomen, heel even maar flikkerend, belachelijk dun-geluidend sissertje geweest, dat een snotneus van 'n jongen in pure baldadigheid, of een zeer bedenkelijk vermald hallucinantje in zucht tot contact, uit de verte naar hun wel-gevestigde, hechte en autoritaire oord had toegeslingerd. En ook het Hollandsche intellectueele en artistieke snobbisme, dat zich in wellustige ijdelheid met moderne literatuur inliet, zich met lijf en asem aan de bonzen opdrong en in
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
107 beweeglijke breede extase getrouw zich rond zijn revolutionnaire letter-mannen schaarde, hun boeken kocht, maar meer nog onder mekaar leende of in gore leesbibliotheekjes huurde voor een krats, had, een heel enkele uitzondering daargelaten, geen belangstelling getoond en den bundel straal genegeerd. Maar de kring reageerde enorm; daar was het hoogtij. Ze hadden allen een exemplaar gekregen, maar moesten elk - geld of geen geld, dat kwam later wel terecht - vanwege des bundels gangbaarheid, ook nog een exemplaar in den boekhandel koopen. En naarmate het adoreerende vermogen, de geëxtasieerde vleierij van den een grooter, guller was dan van den ander, was de in elk weggeschonken exemplaar ingeschreven opdracht ook roeriger of stiller, grooter of kleiner. Er waren er, zacht gestraft, met een inscriptie van twee woorden en anderen, onderwerpend geprezen, zoetjes den kop bekruifd en uit de hoogte teruggestreeld, met een van driekwart pagina. Aan Myriam was de rijkste winste; zij had de voor het gansche front gedrukt-openlijke opdracht van het ge-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
108 heele boek, waarbij alles natuurlijk in het niet verzonk; maar bovendien kreeg ze een exemplaar met drie volle pagina's inschrift en nog een, geheel onberoerd, in wit kalfsleer gebonden met 's dichters signatuur in gouden stempel op het plat. Haar singuliere wezen, vanzelf, spotte heftig met deze adoreerende kwistigheid en kwistige adoratie ... Als ze eens noodig voor een charmant valsch gebitje de duitjes moest vragen, of zonder uitstel een masseuse laten komen bij haar dubbele kin en vet-gekussende atlas, zou er dan van al die aanbidding en liefde-overdaad nog wel iets over zijn... Maar dat nam gansch niet weg, dat ze bij de drukke feestelijkheid en barren aanloop, welke er bij het verschijnen van het boek en nog daags daarna in het Pakkedragershuis waren, het keur-exemplaar heel rustig te pronk op de tafel liet. En buiten den kring van de intieme, de vaste en de vlottende vrienden ook, waren in een enorme straalwijdte naar allerlei grootmachtigen in de kunst - ondanks de officieele negatie - en naar vele heel uit de verte Myriam bekende rijkaards - met het oog op een
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
109 gepast contact later - de exemplaren, alle moeizaam van inschriften voorzien, nog bij tientallen rondgezonden. De getrouwen deden hierbij als knechten hun werk, draafden door de stad den boekhandel af, bestelden den bundel waar hij niet was en namen hem mee waar hij stond. En welhaast was de kleine oplaag geheel uitgeput. En zoo kon het gebeuren, dat aan een enkelen buitenstaander, wiens belangstelling of nieuwsgierigheid toevallig was gaande gemaakt en die den bundel wilde hebben, niet dan met veel moeite nog een exemplaar kon worden geleverd. De boekhandel stond geparalyseerd, de uitgever had er duizelingen van gekregen. In een dienstbare verheerlijking van en een diep-bukkend liefdebetoon voor dat unieke prachtpaar leefde de kring, na die overmatige eerste fanfare's voor Ko's uitgegeven wel zeer prille poëzie, onafgebroken als in een heilig contact nu voort. De dagen, de avonden, het waren en bleven feesten zonder eind. De vrienden, ze kwamen en zaten er al 's morgens als het paar nog niet eens was verschenen en gingen pas weg in den vroegnacht, als het zich
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
110 al een poos had teruggetrokken. Het was alsof ze de ochtendlijk-aanzwevende vreugd-geurigheid dier twee niet konden missen en de nachtelijk-wegzwevende tempering ervan, in een zoete smartelijkheid, wilden, moesten ondergaan. Een op kleine schaal min of meer massale suggestie leek het, die hen er jachtig naar toe dreef en een collectieve absolute bedwelming daarna dan was het die hen het heengaan willoos bemoeilijkte, hen vasthield als verlamd. Ze vertraden al vuriger en enthousiaster hun plichten tegenover arbeid en gezin, kenden geen afspraken en beloften meer, schonden bohémien om een haverklap hun woord, alsof het houden ervan wel de allerakeligste proleterigheid was. Het eenige wat hen in hun extatischen roes soms verwarde, was de in die dagen zoo geheimzinnig-saamgesnoerde, onnaspeurbaar-verstrengelde eenheid tusschen Myriam en Ko. Die was zoo volkomen, zoo doorgevoerd en van zulk een aprioristische onmiddellijkheid, dat het, voor wie dit objectief als buitenstaander waarnam, tot een verontrustende verbazing en voor wie het subjectief als betrokkene onderging, tot een be-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
111 angstigende chimère steeg. Er was geen nuance, veel minder een afwijking, in hun beider kunst-inzicht en levensbeschouwing, noch in hun algemeenere wijsgeerigheid en het entameeren daarvan. En zelfs hun betoogeigen was zoo precies eender, dat, wanneer het, de oogen sluitend, lukte het verschil in spreekgeluid te neutraliseeren, het zeer moeilijk viel te zeggen wie van beiden het was die op een bepaald oogenblik het woord voerde. Het zou stellig een onafgebroken genoten wonder zijn geweest, wanneer deze nog nimmer aanschouwde, haast abnormaal-schoone verwerkelijking van het ineengeweven tezamen-leven tusschen een man en een vrouw, voor de vrienden niet vaak de allergekste, meest précaire, ja aan vertwijfeling grenzende situaties bracht. Zoo wilde het meerderen hunner maar niet in den bol, dat Myriam zooveel minder dichteres zou wezen dan Ko dichter, nu de bundel zijn naam en niet ook den hare droeg. Zuiver een zaak van representatie meenden dezen; want behalve dat ze duidelijk ook haar geluid in dit verzenboek hoorden, waren ze zonder dat toch absoluut van haar
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
112 geweldige potentie overtuigd, niet in het minst ook door Ko'sdoorloopende, hartstochtelijke getuigenissen hieromtrent zelf. Ze wisten bijtijen met geen mogelijkheid uit te maken wat in de praestaties diertwee enormen nu van den een of van den ander was; en zelfs het lijfelijk zeggen, schrijven of doen van den een bleek voor velen van den kring nog geen volstrekte waarborg, dat het niet wezenlijk en dus feitelijk toch de ander was, die had gezegd, geschreven en gedaan. Het was daardoor, dat wat in een normalen kring - zij het dan in wat zij noemden onder proleten - gierende, gillende hilariteit zou verwekken, dáár tot bloedigen ernst steeg; dat Myriam bestreeld, bevleid, verafgood werd, krankzinnig-openlijk en afschuwelijk-regelrecht, voor al de kwaliteiten en perfectheden - als waren het absoluut de hare - van Ko en andersom Ko voor die van Myriam. Was het niet van zulk een geraffineerde ijdelheidswissel werking en corrupt-egoïstische belangzucht, niet van zulk een onderworpen suggestibel-smartelijken ernst, het zou een eenigszins koddigverbijsterend tooneel, een allervermakelijkste
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
113 bizarrerie zijn van een opeenklittende, tezaamgedrongene, hevig geestelijk scheel ziende menschengroep. Rakende Myriam vooral, waagde het letterlijk niemand van den kring, achteraf noch voor het front, zijdelings noch rechtstreeks, van den kleinsten twijfel in een alvermogend kunnen blijk te geven, noch op eenige andere wijze aan een absolute universaliteit ook maar het aller-, allergeringste te kort te willen doen. Want dan, behalve dat Ko in onmiddellijk reflex zichzelf den gegriefde, den aangetaste voelde en hierdoor alleen al een afstraffing volgde, welke den roekelooze den grond onder de voeten zou doen wegzinken, rees de fiere ridder in hem op, die het me daar eens eventjes in een oogenblikje van een oogenblik voor haar zou opnemen dat het den lichtzinnigen naïeveling, die het hart had gehad, groen en geel voor de oogen werd, de akelig-verdwaasde schenner in minder dan een handomdraaien tot atomen was vernietigd. En gelijk een machtig handelsman een blanco crediet heeft bij een bank, had de tot op de daken getilde Myriam een blanco auto-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
114 riteit bij den kring. Zij was safe voor iedere hoeveelheid verstands- en gemoedspraestatie - om het even wat de situatie of het moment eischte - was het kunst, wetenschap, philosophie, maatschappijleer, volkenpsyche of onfeilbare levenskennis. En wijl het tenslotte één kluis was, waarin hun beider geestelijke schatten in tezaamstapelende verrijking zich ophoopten en ze bovendien in hun mysterieus compagnieschap die waarden gezamenlijk beheerden, was Ko - zoo langzamerhand de representatieve bevestiger en bedwinger van heel dit psychologisch-ingewikkelde leven daar - met dit door hem op zoo schitterend hoog niveau gebrachte aanzien van Myriam eveneens gebaat. Maar het zou dra blijken, dat dit kunststuk slechts een klein onderdeel was van een waarlijk hoogst geheimzinnig, in alle stilte heel ongemerkt gegroeid, groot en vernuftig tactiek-geheel, dat zich plots en met het alles verdelgend geweld van een ziek-overmatige heerschzucht in den kring zou doen gelden. Want met en sedert Ko's gedrukte en uitgegeven dichterschap was er allengs en diep verstolen een
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
115 essentiëele, zeer marquante wijziging in de verhouding tusschen Myriam en Ko gekomen. Het leek of er van dat moment af in de donkere ondoorgrondelijkheid van hun beider innerlijk opeens een door geen van tweeën ooit met één enkel woord tusschen hen aangeroerd, diep voor elkaar verzwegen compromis was ontstaan; een openlijk, en ook voor hen beiden volkomen bewust-contactloos verbond, dat zonder eenige sprake vooraf, nog den minsten uitleg achteraf, enkel vanuit hun beider verborgenste en stilste psyche nauwlettend en eender van tempo werkte, gelijk in een soort van gedachtelezende eenheid, treffend-onfeilbaar van loslaat en aanpak en nooit falend zeker van opgooi en opvang, arbeiden aan één taak twee maats. In deze zeer wonderlijke, mysterieus-verwikkelde phase van Ko's en Myriam's gemeenschappelijk leven was het, dat over heel den kring met zijne vele dichtbije en meer verwijderde annexheden Ko's alleenlijke oppermacht zoetjes, als een stille nog wat pril-aarzelende lente-dageraad te gloren kwam. En
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
116 inderdaad, al zeer snel straalde en flitste het uit gansch zijn wezen, zooals een pronkende, jonge, vroeg-zomersche dag in overmoedige, dol-stoeische flonkering heel de ver-wijde wereld tart, dat hij in den kring voortaan nu en definitief de allereerste, de voor alles naar voren tredende was, de eenig-representatieve en absoluut zelfstandig-alleenheerschende, die alles wat volbracht moest, zou volbrengen en alles wat een daad eischte, zou doen en om wien heel het spul van menschmateriaal, waarmee hij in contact was, gebukt en neergehouden, in juichende, feilloos-enkele adoratie zou rondgaan. Het was Myriam geweest, die dat barre spel van sluwe geheimenis het eerst tusschen hen had aangevangen. Haar loodrechte, altijd zinnende voorhoofd had al een poos te voren in een hevig geconcentreerde, naar alles tastende peinzing gestaan en was nog nooit van zoo'n duurzame, zich al meer verstrakkende, verontrustend diep-peilende effenheid geweest. En op het psychologisch moment, al haar heftig uitheerschende begeerten bijeennemend en met geweld onderdrukkend, was
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
117 ze in een haar volstrekt oneigene, heel vreemde bedeesdheid teruggetreden en in een vriendelijk-gelaten toegeeflijkheid een eind achter Ko gaan staan en had ze voor zijn oogen, gelijk een temmer na geëindigde dressuur voor zijn barre beest plots een luik opschuift waardoor het ontsnappen kan, een juichend perspectivisch verschiet van volkomen onafhankelijkheid en macht geopend, dat hem in zijn bevrijdenden ruimte-duizel hevig ontroerd had overstelpt. Even, een moment, Myriams op het eerste gezicht raadselachtig-onverklaarbare tactiek niet dadelijk en snel genoeg doorgrondend, had hij geaarzeld, Ko; maar dan, op slag daarna, als met een schok begrijpend, was hij met een vaart rakelings langs haar heen boven op het zoo zonder woord of gebaar hem gebodene gesprongen. En alsof zijn heftig-heete, vreeselijk-plotse in-bezitname van die thans met voorbedachten rade tersluiks voor hem opengelaten machtssfeer, voor haar enkel maar de toets was geweest, waaraan ze het besef en de kracht van zijn heerschersintelligentie wilde onderkennen en afmeten, zoo was ze, na haar schuw-sluwe
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
118 manoeuvres van bekoorlijk-bescheidene terugtreding en als een volgzaam ijl-slank liefdevrouwtje achter hem aangaan, gansch niet ontdaan van zijn wild-hebzuchtigen sprong en zijn brutaal zich toeëigenenden greep, heel strak peinzend van hoofdje en in onbeduchte zekerheid omtrent zijn aard en aanleg, zonder een oogenblik te poozen, dadelijk weer voortgegaan aan de verdere volvoering van wat zij meende dat was haar taak: hem als kunstenaar den weg te banen, zijn promotor te zijn. Een taai-volhardende, waanzinnig-ijverige propaganda voor Ko's persoonlijkheid en zijn geniale begavingen had ze nu ingezet. Als een bezetene ijlde ze vóór heel den altijd al voor Ko in adoratie kwijnenden kring uit. Zij was het vurige, vitale, groote voorbeeld; als het op het knechtenwerk aankwam enkel met haar eeuwigen, irriteerend-welbespraakten kleinen grooten mond, als het om haar persoonlijke eer ging in kranke ostentatie pas met de daad. Maar voort joeg ze hen allen in sarcastischen geesel en vernederende kleineering van het allerbeste dat ze dikmaals gaven, fel schimpend op hun aller weinige fijn-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
119 heid van geest en plompe prengelachtige Hollandschheid en in brutaal-hoonende vernietiging van hun niet spaarzaam, meermalen heroïsch volbracht vriendschapsbetoon. Ze speelde ze tegen elkaar uit en joeg ze tegen elkaar op; ze maakte hen razend. Ter uitbazuining van Ko's glorie en ter vestiging van zijn faam spande ze hun vernuft tot het uiterste. En zij, ze vocht, ze speurde, ze groef, ze spionneerde maar, rusteloos en zonder eind. Ze kampte, onvermoeibaar, met het vele noodige mensch-materiaal, dat hopeloos slecht was en dus snel verbruikt telkens aanvulling behoefde, en concentreerde, onuitputtelijk, haar sluwste intelligentie op het vinden van de bronnen voor contact en relatie, op de waardevolle kanalen die dikwijls zwoeg enddiep lagen en verborgen en vaak allerverwarrendst communiceerden of plots doodliepen. Het huis, allereerst, was nu opengezet, wijder dan ooit te voren. De bleek-rosse Anna, de licht-grijze oogen groot en bol als verbijsterd, den zwaren mond in nerveus-stomme geslotenheid, liep de boel finaal over den kop. De bellen-hit, een geel-beenig kind, dat Myriam
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
120 walgelijk irriteerde, kreeg, met behoud van haar weekdaalder, een minderrangsche, meer schuilgaande functie en een oolijke knaap, half huisknecht, half groom, in witen roodgestreept jasje, kwam aan de deur en ontving. Het liep er gansch den dag aan en af als was het een openbaar dienstgebouw en de verscheidenheid in wat er in en uit ging was zoo verbluffend-schril, dat het een gezantschap van een of ander wereldcentrum leek. Al op de stoep, in het portiek, kwamen de meest frappante tegenstellingen samen; daar, in den tijd dien het groompje noodig had om de deur te openen, monsterden ze elkaar met nauw in bedwang gehouden snuiten van weerzin en de allervreemdsoortigste gevoelens van verwarring. Er zwaaiden ontzettend reuzige gojiem binnen naast trippelende in elkaar gekronkelde kind-kleine kiaajs, diktongig speekselende brabbelaars gelijk met in hoog falset sprekende geaffecteerden. Er kwamen diamantkloversen philologen, diamantverstellers en juristen, diamantsnijders en surnumerairs bij de belasting, diamantslijpers en biologen, diamantmakelaars en taalleeraren, musici en
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
121 accountants, risten kunstenaars met de taal, de kwast en de klei, een oriëntalist met borstelbrauwen zoo zwaar als de verkleinde rolboenders van een veegmachine, een zwart-ruige schijvenschuurder met een drie-centimeter hoog voorhoofd - miraculeus autodidact-, tooneelspelers en -speelsters, liberalen, socialen, radicalen, een terrorist-anarchist met bloote voeten in sandalen, een morsig, zwaarmyoop, Portugeesch bijna-rabijntje, een roezemoezige, groezele uitdrager van namaakantiek, zooals die toen begonnen op te komen en zich antiquaire noemden. En vrouwen, mooie jonge en geraffineerde oudere, getrouwde en ongetrouwde, vielen er bij halve dozijnen binnen; het melk-blank donzige en wasachtig beursch-gepoederde begeerde vleesch zwierf weelderig en vol, een stuk beneden de waarde der kuischheid, door het huis. Myriams bijeenbrengen en in beweging zetten van heel die chaotisch-heterogene, zich in het huis verdringende schare, het was een geweldige praestatie, een niet denkbeeldig buitengewoon talent voor massa-regie, waarbij de arbeid van den in die dagen ook in het
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
122 lieve Holland zoo nu en dan genoemden modernen spelleider Antoine van het Parijsche ‘Théâtre Libre’ niet meer dan knutselwerk was. Dit tableau de la troupe, het was een meesterstuk van inzichtelijke samenstelling en blijken zou dat het niet beneden één enkele verwachting bleef. Dat was de weg. Aanraking en verkeer, staan te midden van een wijd-uitcirkelenden menschenkring, rondgaan daarin, streelend-sympathiek als het kon, wegtrappend-hard als het moest, maar heerschen er boven uit, hoe het ook zij, altijd en ongeacht ook de middelen - Myriam herhaalde het zich honderden malen en overtuigde er zich telkens dieper van - dat was de eenig-zekere manier van absolute reüssite, mits zekere praedispositie, als grondslag om te reüsseeren, aanwezig was. En omdat Ko, als geen ander, dien ze voor hem had ontmoet, stellig gepraedisponeerd was om te komen tot aanzien en macht, misschien zelfs tot het spelen van een rol, had ze zich, dadelijk nadat ze zich van hem had meester gemaakt, met een uitsluitend op hartstochtelijk welslagen gerichte levenskunst en met de haar eigen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
123 ziek-ongebreidelde doorzettingskracht, op de meest consequent doorgevoerde en brutaalst opzienbarende propaganda voor zijn persoonlijkheid geworpen. Begonnen was ze allereerst met de machtsoefening over hem zelf. En zeven jaar jonger dan zij, feitelijk enkel heerlijk droomer nog en onbestemd verlangen kuisch en naïef zoo van zijn koele, harde, smalle jongensbed in de breed-echtelijke, weeke lits jumeaux gestapt, geknuffeld, getroeteld en gevoederd, was zij zijn snikkende, zijn trillende, zijn zalige openbaring geweest en was hij, in zijn vroom-gehoorzame overgave, haar een gemakkelijke overwinning. Onmiddellijk daarna was ze met haar vreeselijke destructieve innerlijk op den vriendenkring aangevallen. Ze beet en spuwde in het rond. Onderwerpen zou ze hen allen, een voor een tot den laatsten man toe hen maken tot althans redelijk bruikbare knechten in haar dienst. Vol snikkenden jammer had Ko daarbij enkelen van zijn meest geliefden zien uiteenscheuren, in zijn verblinde overgegevenheid aan haar machteloos buiten staat tusschen beiden te komen. En overwonnen had
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
124 ze over de heele linie, behalve het zoete Lotje, die uit eigen diepe zielsonschuld onvatbaar bleek voor Myriams bijna sadistisch satanisme en haar haar reine kussen bracht en stralende vriendelijkheid gaf, precies als aan haar fijnen Ko, maar van een argeloos-lichtende ongenaakbare onafhankelijkheid tegenover haar bleef en Daan, die in fel-bewuste doorgronding van haar afschuwelijke wezen frank en in onverbiddelijke negatie langs - en als het er zoo toe lag - over haar heenstapte, als was voor hem haar bestaan nu wel het alleroninteressantste dat hij wist. Tot een half Dortendam in opwinding brengende gebeurtenis had ze toen haar trouwdag gemaakt; het onvergetelijke feest met zijn een grandiozen hofstoet ver overtreffend dwaas-groot aantal, viermaal door de stad rennende volgkoetsen, zijn in geen jaren zoo vol in de synagoge vertoonde praal van vrachten bloemen, duizenden brandende kaarsen, driedubbel overgehaalde peperdure ceremonies en van de hooge toba af naar omlaag galmende, telkens een mompeling van opzien verwekkende, enorm losgevige geaf-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
125 forceerde mitswa's; zijn dol-roekeloozen strooi van niets dan klein zilver onder de rond de koetsen wild-opdringende schnorrers buiten de synagoge-poort; en aan het eind de in paroxysme tot bacchanaal stijgende viering denzelfden dag en dagen daarna nog binnenskamers. Het was alles het tot in de kleinste bizonderheden berekende effect geweest van Myriams onvergelijkelijke enscèneerkunst. En toen, ook onder den barren druk van haar niet aflatende, al maar opstuwende voortvarendheid en nadat de kring en grand comité herhaald had bijeengezeten in extatische half bezwijmde luistering naar de voorlezing uit het armtierig-langzaam aangroeiende, ziekelijk-zeldzaam verzorgde, sneeuw-blanke manuscript, was daar tòch nog als opeens de bundel met de vier en dertig verzen gekomen, het heusch gedrukte, heusch uitgegeven, het te midden van hen allen daar als een wonder neergedaalde boek. En dat, meer, veel meer nog dan de trouwdag, had Myriam in een actie gebracht zoo vol jagenden ijver, dat ze aan geen maaltijd verscheen, heele dagen, zonder dat er een spoor van haar te vin-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
126 den was, op zich liet wachten, zich in haar kamer opsloot en daar tientallen kort-raadselachtige brieven schreef en halve dozijnen nog raadselachtiger telegrammen verzond, plots uren achtereen per rijtuig rende door de stad, of kilometers ver reisde door het land. De bundel zou het naar alle windstreken schetterende alarm zijn voor Ko's miraculeuze persoonlijkheid; en een hierop kunstig geconstrueerde fanfaronnade zou brengen, onfeilbaar, het geloof. De stomme kudde moest immers gedomineerd. En met haar hysterisch-onstuimige doorzettingskracht had ze eindelijk de geheime en openlijke contacten vastgekregen en ze bijeengedreven naar haar excentriek-gastvrije, bedwelmende home, om ze daar dan, onder irriteerend overdrevenzacht gefluister, sluipende omzichtigheid en nog allerlei intimideerende stapelgekke voorzorgen meer, te brengen voor Ko, het phenomeen. En, het moest erkend, dit eerste op deze wijze aangepakte, taai-doorgevoerde, brutale experiment, het had schitterende, practisch-reüsseerende gevolgen gehad en was een meer dan behagelijke triomf voor
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
127 Myriam geweest. Het huis stroomde vol. En Ko - en dat was wel het wonderlijkste bovenal - had op slag zoo meesterlijk gereageerd, had dadelijk zoo vol psychologisch besef dit eerste ruwe resultaat van Myriams arbeid overgenomen en gehanteerd, was zoo minzaam geweest en zacht en zwijgend en bereidwillig en plots stern-gesluierd welbespraakt en weer schuw-gereserveerd, dat de adoratie voor hem, als in een nu volslagen koor van goed naar elkaar toe-gestemde tenors en bassen, sopranen en alten, dra diep en trillend door heel het huis zong en zijn naam ging van mond tot mond. Waren Jules Drijzel, de Pardo's, André Rosetta, Lou Struik, Arent Balront en meerdere anderen der getrouwen nog bij dit alles de geliefde lakeien, die, ieder naar aard en aanleg met meer of minder waarlijke vriendschapsliefde, met meer of minder gecamoufleerde baatzucht, werkten in Ko's dienst en daarvoor, nog al willekeurig gelijk naïefvergenoegde grinnekende negers van sluwgehaaide blanke kooplui een handvol blinkende futiliteitjes krijgen in ruil voor de kost-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
128 baarste dingen - werden beloond met een op een in den regel dan toch verloren uur vertrouwelijkheidswandelingetje, een in onlust-ongeduld geschreven heel kort streelzoet briefje met de altijd het meest verblijdende ochtendpost, een zeldzaam-rechtuit gegeven maar langs een anderen weg weer dadelijk dialectisch-zoetjes teruggenomen pluim, een welwillend-gezind ontdekken bij een of meerderen hunner van zekere, natuurlijk nog uiterst bescheiden en vooral nog zeer gebrekkig werkende talenten, Myriamsstarre, buitensporige actie ter glorie van Ko was iets geheel anders; dat was geen knechtenwerk, suggestief-brutaal opgelegd en schamel-minderwaardig beloond, niet behept ook met de aarzelende schakeeringen van meer of minder dit of meer of minder dat; dat was hevig-zelfstandige, zuiver-enkele intensieve praestatie van de sluw-berekende, steen-harde, zich volkomen gelijkberechtigd wetende stille deelhebster, aan wie de gelijke helft der nu in zicht zijnde geestelijke en materieele duchtig florissante baten mede zou toevallen. Maar aan den anderen kant, totaal buiten
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
129 staat tot eenige zelf-contrôle, besefte ze niet hoezeer zij zich bloot gaf, dat haar gewekte vreeselijke energie niet anders was dan het waanzinnig naar buiten ijlen van haar beklemde, jammerlijk-ontredderde innerlijk, de in barren benauwenden nood zich een uitweg zoekende razende vlucht van vele diep in haar weggemoffelde saamgehoopte, haar arme leege zelf mateloos teisterende angsten. Want ze voorvoelde, ze wist, dat in tegenstelling met Ko's voorbestemden, vitalen, krachtigen klim om te komen tot verblindend welslagen en te stijgen tot eer en aanzien, zij gepraedestineerd was om gedegenereerd-uitgewischt snel weg te zinken in de angstwekkende duistere holheid van haar zelf. Nog was haar leege volle mond op kracht, imponeerde haar extravagante bekoorlijkheid, werkten haar ongemeene grootspraak en doeltreffend-brutale intimidatie. Maar vóór de voorvoelde teruggang van haar tot onschendbaarheid geheven persoonlijkheid begon en de felheid van haar sluipend-waakschen, altijd agiteerenden geest verslapte en wegzonk in den walg van een haar verlam-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
130 mende onmacht, moest de figuur van Ko coûte que coûte met alle mogelijke, als het niet anders ging ook gewelddadige, middelen door haar, door haar alleen omhooggestuwd en gemaakt, omdat ze enkel hierdoor bereikte dat Ko in dankbaren wederdienst en met den hem best toevertrouwden ophef, haar voor zichzelf, en door zijn suggestief vermogen ook voor ieder ander, zou blijven verheffen tot de enorme vrouw en de buitengewone persoonlijkheid, die ze tot nu toe was en daarmee dan tegelijkertijd de nu al hevig in haar angstende aftakeling, wanneer die een voldongen feit was, volledig zou zijn gecamoufleerd. En de conceptie van Ko's opgang, zooals zij die van meet aan in haar geest had ontworpen en waartoe Ko tot op dit moment als een uiterst gevoelig, gewillig medium had meegewerkt, realiseerde ze zoetjes-aan ziekelijk-nauwgezet, om van alles partij te trekken, in heete afgunst en geestelijken roof op anderen, in een alles vertrappend op- en naarvoren dringen, in sluw plagiaat en onnaspeurbare coïncidenties, in onherkenbaar gemaak-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
131 te naspraak, in laster, bedrog en afschuwelijkkoppelende tezaambrenging der seksen, in een deinzen voor niets. En Ko groeide wonderlijk snel tot velerlei geduchte hoedanigheden, steeg als dichter en lyricus, als orator en geweldig improvisator, als vitaal-geestig mensch en vlijmscherpe spotter, als diepe peiler van 's levens raadselen en enorme doorgronder en ontleder van 's menschen karakter. In den kring, nu in drie-, viervoudigen omvang steeds bijeen, werden Myriams lofspraken op Ko's kunnen tot hemelsche en helsche vermogens. En ze deed dit zonder dat zich daarbij haar doorschijnend, fijn-ivorig hoofdje tot eenige expressie ontspande, noch haar sympathieke stem zich eenigszins verhief. Maar bleef haar gezicht steenig-koud, haar mond zich spaarzaam-openend klein, haar stem onbewogen-monotoon, alsof ze het over het meest simpele ding had en niet bezig was aan het creëeren van een wondermensch, haar als goudleer weerschijnende, groot-open oogen vorschten in glanzende, zacht-gloeiende emotie en verraadselden een wereld van
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
132 onpeilbare geheimenis. Heel in het begin - den snellen geweldigen uitgroei van den kring, de hard toenemende, naar hem toe stroomende en over hem heen stortende adoratie, het alvermogend kunnen hem door Myriam voor het gansche front op het lichaam gelegd - stond Ko soms stupéfait. Myriams bijna schaamtelooze orakeling van zijn al naar buiten gebroken en meer nog, van zijn nog grootere latente krachten, het verwarde en beangstte hem. Want zou er van dat duizelend-vele van wat zij aangaande zijn persoonlijkheid en gaven oreerend concludeerde en voorspelde, maar een heel klein deel in vervulling gaan, het dan bereikte zou al bovenmenschelijk wezen. Doch spoedig, in wederkeerige, maar waarlijke bewondering voor haar marquante schranderheid, haar ongemeen diep levensinzicht, beheerscht-virtuoze welsprekendheid, het dappere, bijna roekelooze élan, waarmee ze uitsprak wat ze dacht en doorzette wat haar vervulde en bovenal, in trillend-dankbare aangedaanheid getroffen door het onwankelbare geloof, dat ze in zijn per-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
133 soonlijkheid en in den uitgroei van zijn krachten had, vrij spoedig zelfs, voelde hij al haar verwachtingen in hem niet slechts als heerlijke mogelijkheden, maar als grandioze, geruchtmakende, hemzelf overstelpende zekerheden. En in zijn naïeve, doch buitensporige ijdelheid, precies zooals hij ettelijke jaren her altijd den lof van de jongensvrienden voor in hun oogen al door hem volbrachte, in waarheid meestentijds achteraf door hem nog te volbrengen praestaties, gemakkelijkheidshalve maar voorshands accepteerde, aanvaardde hij ook nu maar vast Myriams krankzinnig-ophemelende bewondering voor wat hij nu al verwerkelijkt had, als een zeker voor hem wel toelaatbaar, stellig wat kolossaal, maar volstrekt niet gewaagd voorschot op de vereering en de dankbaarheid welke men hem spoedig genoeg overvloedig zou schuldig zijn. Het was toen, dat Ko's ongeëvenaard-onaantastbare, hoog boven ieder uit reikende persoonlijkheid daar ten voeten uit, glorieus en volmaakt geboren stond. Binnen den kring was het al onrust, beklemdheid en fluistering
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
134 nu. Ze waren gejaagd, allen, en wilden weten. Hij verscheen 's avonds en ook op den dag soms laat, soms in het geheel niet in den kring en er lag een tweedubbele wacht van vier vrouwen waaksch voor zijn kamerdeur, een straf-geconsigneerde, kleine, mallotige escouade, waarvan Myriam het commandeerende hoofd, Lydia de uitkijk, Edith de luisterpost, de bleeke, geweldige Anna de sluipende, zich overal doorheen wringende, alles bezwoegende ‘mindere’ was. Niet te naderen bleek hij meer. En als hij trad te midden van allen, dan gebeurde dit stil, zonder gerucht, deed hij hoog en zwijgzaam in zachten afweer bij voorbaat, was hij zeer geabstraheerd, ging hij zitten, niet op het voor hem openstaande, altijd voor hem openblijvende troontje midden in, maar op een mager, onaanzienlijk stoeltje achteraf, liet hij diep-peinzend en gansch afwezig-weg een zijner blanke handen tastend gaan over een der donkerglanzende boekels ter weerszij van zijn blanke hoofd. Schuw, bezorgd en niet heelemaal op hun gemak ook, wendden zich dan hun aller oogen naar hem heen, lag in slecht-verheime-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
135 lijkte consternatie oogenblikkelijk het discours volkomen in pastei en gingen hun stemmen in verplechtiging meer dan een octaaf omlaag. Wie heel monter bleef en gansch niet onder den indruk kwam, wel allerlei geheimzinnigs deed - een mes met de punt omlaag naar den grond wierp en juichte als het daarin dan staan bleef; het hoefijzer boven Ko's kamerdeur in fanatieke regelmaat met verschen paardendrek besmeurde, betoogend dat dit het oud-beproefde middel was om de brio van den dichter gaande te maken en levendig te houden - was Myriam. Zij wist. En zóó stom waren ze niet, of dat zagen ze. Maar wat was er, wat gebeurde er! En hun gissen en vermoeden nam geen eind. Oom Jacques, de oude Pardo, die de dingen altijd zoo hevig-zeker bij het goede eind had, beweerde, de geverfde mondspleet in nerveus-verbeten vertrokkenheid wijl de mogelijke toekomstvreugd een ander en niet hemzelf of zijn aldernaasten gold, dat Ko een of ander hoogleeraarschap, een kunstprofesraat of zoo, ambiëerde en dat hij daarvoor nu in de stilte en in de afzondering aan het blok-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
136 ken was. Maar de beide zoons, de slankhooge Jef en de log-dikke José, heftig en vurig in hun boulevard-Fransch, hoonden den vader tot zwijgen, keven, dat hij met zijn stommen, ouwen kop daar natuurlijk weer niet bij kon, er al te seniel voor was, dat Ko chagrin d'amour had en anders geen donder, en er nu leelijk hommeles was tusschen Myriam en hem. En wanneer de allerintiemsten in koffiehuis of in het allergeliefde, innig-vereerde home, zoo zonder Ko en Myriam bijeen zaten, dan kwamen hun geheimste presumties al dieper tastend en verder grijpend los, konden de meeningen, over wat hen nu dag en nacht bezighield, in het rond vallen en op elkaar neerkomen als wreed-treffende stooten van boksers. En natuurlijk moest het Struik zijn, de in tegenstelling met zijn vol-mannelijke ruigheid zoo enfant-terrible-achtige Lou Struik, die, de licht-blauwe, zwemmende oogen ongewoon verwezen, op zoo'n moment in het ‘Grand’, als in zalige verlostheid van iets zeer drukkends het met een vaart en naar adem snakkend eruit had gegooid: Ko studeerde magie.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
137 Drijzel, als plotseling getroffen door een beroerte, zijn luguberen kerkhof-mond wijdopen, viel slap in elkaar van den lach. Struik, ineens vaal, woest, trillend, spuwde fel een fluimpje in Drijzels richting op den grond: - Jij, verrotte muzikant, dáár, daar lig je .... je bent me te min .... barst.... En in hevig-verachtende negatie van Drijzel zich wendend weer tot de anderen, ging hij voort en hield hij vol: - Ko is in alle stilte bezig met de Zwarte Kunst, met de echt-Oostersche magie .... Ik heb Anna uitgehoord, glunderden nu zijn oogen, .... en dat klopt. De wonderlijkste dingen doet-ie, vertelde ze .... Gister, door te kijken naar haar mond, onafgebroken en straf te kijken, had hij die zoo verstijfd gesloten, dat ze wel een half uur niet in staat was een woord uit te brengen .... En eergister had-ie de hit, die amper Hollandsch spreekt, door hand-oplegging volmaakt Fransch laten spreken .... - Anna ...., kwam dood-nuchter, heel rustig, maar zeer nadrukkelijk Drijzels stem
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
138 middenin, .... mot naar het mesjogaam en daar mot geen minuut mee gewacht worden .... en als die mesjoggene verver daar, negeerde hij lachend Struik, .... niet dadelijk ophoudt, laat ik hem op slag per brancard naar het Buitengasthuis brengen .... Ko wérkt, voilà tout, concludeerde hij kort, gedecideerd en ernstig opeens. Over den kleinen kring trok de nuchtere, voor de hand liggende, weinig sensationeele mogelijkheid in Drijzels woorden, als een allen diep-verstillende teleurstelling heen. ‘Ko wérkt’, was dàt inderdaad alles; ze konden, ze wilden het niet gelooven. Struik zat er nu bij, zoo totaal verbijsterd, of hij een hevigen slag op het hoofd had gehad. En de zonen Pardo schoven in heftig afwerend protest en wel-verzekerd ongeloof heen en weer op hun stoelen. De kop van den ouden Pardo stond verstijfd in een lach van het opperste anders- en beter-weten. Alleen in André Rosetta's waarlijk bezorgde gemoed voor Ko's vreemde ingekeerdheid zonk Drijzels overtuiging als een blije, heerlijke verrustiging. En in vreugdige behoefte zich te uiten en om
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
139 aan de hardnekkige ongeloovigheid van den kring zijn pas verkregen zekerheid nog te versterken, viel hij vol en warm, en als altijd wanneer hij zeer nadrukkelijk wilde wezen en indruk maken, in den semi-offcieelen meervoud-vorm, Drijzel bij: - Laten we asjeblieft met onze voeten op de grond blijven ... Juul heeft gelijk ... Ko wérkt, of leeft in geabstraheerde concentratie om tot werken te komen ... Laten we in godsnaam het prachtig afgerichte en meesterlijk getrainde dom-goeiïge werkbeest Anna niet tot ons geestelijk en moreel factotum maken ... Ze zal het ons, hoop ik, wel niet kwalijk nemen, als we, wat dat betreft, verklaren een heel klein weinigje hoogere aspiraties te hebben ... Zijn blanke, gevoelige voorhoofd glansde zacht van hooge innigheid nu en in fijnbescheiden, naïeve, lichte zelf-gehevenheid, keek zijn zwart-ruige hoofd in het rond, was in zijn de zwaarmoedigheid verheimelijkende oogen het nerveuze wachten op hun reageeren. Maar het bleek dat Drijzels sarrend, kort-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
140 apodictisch, iemand als heel gemoedelijk en genoegelijk vernielend praten, meer had geïmponeerd dan Rosetta's sonoor, mild-menschelijk, altijd zacht opbouwend en steeds alles sussend bijeenhoudend spreken; want niet alleen dat het voor driekwart door Drijzels woorden al omgewende oordeel van Struik over Ko en diens eventueele toekomstige ambities en evoluties weer plots met een vaart dreigde terug te draaien, Struik al weer zat te schuiven van spreekdrift, hadden Jef en José Pardo ineens de aandacht bemeesterd en hun brutaal-felle verdenking in den kring gesmeten. Dat was geen laster meer, maar gal. Heel de groep stond even in zwijgende perplexiteit Struiks verzenuwde, aangehitste beweeglijkheid was ineens tot koude wezenloosheid verstold en zelfs hadden de domineerend-starre, zwarte oogjes van Drijzel even als in pijn geknipperd. Toen, terwijl de Pardo's daar zaten in de vereend-aandachtelijke verafschuwing van hun barre, vreeselijk-opengegooide vermoeden, had Drijzel heel nauwgezet en uiterst zorgzaam zijn prachtig zwart-gerookt, teer-breek-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
141 baar twee-cents zakgouwenaartje uit het met troetelend groen fluweel gevoerde etui gehaald, het secuur en heel zoetjes, in welbewuste sober-coquette actie van zijn kleine fijne handen, gestopt en smakelijk en heel langzaam het lucifer-vlammetje in het kopje gezogen, was zachtjes-behaaglijk dampend, heel hautain in het rond kijkend opgestaan, in onmogelijk-bedaarde gerektheid van stap op de naast elkaar zittende Pardo's toegeloopen en pal voor hen blijven staan. En toen aller oogen toen naar hem heen keerden in gespannen verwachting van wat er nu gebeuren ging, kwam daar eindelijk koel en duidelijk zijn stem: - Wat de anderen doen, weet ik niet en interesseert me ook niet ... wat ik zelf doe, au contraire, weet ik opperbest en interesseert me het meest ... en avant alors ...! merde ...! Jullie vriendschap, jullie gezelschap zijn me 'n horreur ... ben ik bang voor en vies van ... Twee zulke dood-afgunstigen, twee zulke formidabele, horribele haaibeesten ga ik voor alle securiteit vooreerst en mogelijk ook voor goed als levensgevaarlijk uit den
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
142 weg; maar ze moesten ter beveiliging van de gemeenschap worden opgevangen en afgemaakt... Voilà ... En heel zoetjes, dood op zijn gemakkie en als buitengewoon vergenoegd, het ebbenzwart glanzende, slanke steenen pijpesteeltje fijn als een tractatie even in zijn mond en als een kostbaarheid heel luchtig vast in zijn hand, keerde hij om en kuierde weg. Zoo was de eene week na de andere nog vergleden zonder een enkel woord van ophelderend motief. Ze slierden om en in en uit het zoozeer geliefde huis zonder stuur of verband. Ze vonden er geen brandende betoogen meer, geen alles aantastenden spot, geen zat-vermoeid brooddronken gegrol en ook waren weg de lekker-barre (gestyleerde) achterklap, de pittig-opwekkende (gedramatiseerde) laster, de geil-geestig heen en weer rakettende woord-wulpsche (literaire) dubbelzinnigheden, het openlijk en verstolen bohémien-vrije geflirt en gevrij. Een kunstmatige, als opzettelijke verstarring stond demonstratief en heerschend in het anders altijd zoo
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
143 drukke en al terdege befaamde home, een vreemdsoortig-onverklaarbare, ijzige reserve, die de koude stilte lokte en vasthield, het warme levensgeweld uitdreef en verre hield. Behalve Drijzel, uit onverstoorbaar cynisme en Rosetta, uit aanhankelijk-zelfsussenden geloofsdrang, - Daan telde hierbij niet meer mee en Raf liet zich met dingen van artistiek en intellectueel belang niet in - was hun aller hijgende, vurige, aanvankelijke en duurzame begeerte, om te weten wat er gaande was en eigenlijk gebeurde, in zenuw-overspannen geprikkeldheid zoetjes begonnen in te zinken en van lieverlede bij hen daarvoor in de plaats ontstaan een trieste bitterheid, die, zachtjes nog en vooral verholen, dreigde om te slaan in een over Ko en Myriam meermalen zeer oneerbiedig, stabiel gekonkel en, wat erger was, in een elkaar listig hitsenden, elkaar bangelijk sterk makenden drang, weg te kruipen onder den dikwijls ondragelijken geweldigen druk uit van het hun door Myriam en Ko opgelegde volgzame en onderworpen marionettenleven. Maar ze wisten dadelijk weer vooraf, dat ze niet, nooit, zouden loskomen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
144 - althans hun onafhankelijkheid bevechten - omdat ze alleen soms heel even maar en dan nog zeer verdekt tegen Myriams en Ko's alles negeerende, beleedigende veronachtzaming, nooit of te nimmer en onder geen enkele omstandigheid tegen beider sluwe, dikwijls sterker vernederende, naar zich toehalende vleierij in verzet kwamen. Ze wrongen van pijn onder het eene en konden het andere niet missen. Maar in hun aller zwakke, laffe, serviele wezen drong het besef niet door, dat het lijdzaam-gereede ondergaan van dit mirakel-valsche levensspel voozer, schuldiger was dan het eigenlijke pootigactief bedrijven ervan; dat onder alle omstandigheden, ook in overdrachtelijken zin en waar het 't geestelijk goed raakt, de hebzuchtig-openlijke dief altijd sympathieker is dan de vuige, zich wel-verbergende heler. En telkens, als bij schokken, leefde in hun al meer uiteenzwervende baloorigheid toch hun vereend-gezamenlijke goede luim weer op, kwam hun vurige verlangen om alles heel positief en nauwkeurig te weten, hun begeeren naar eindelijke verandering en naar het heer-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
145 lijk-voorhene hevige contact doorbreken, drongen ze weer vol moed en verwachting op het huis aan en namen ze er bezit van met een zichzelf en de anderen verlakkende, mir nichts-, dir nichts-geste, als wilden ze hiermee bij voorbaat de nog mogelijke teleurstelling verijdelen en bezweren. Maar het hielp niet Telkens bevonden ze, dat de stilte er onbeweeglijker en de kilte er strakker stonden, weken ze verschrikt weer terug en drongen op een hoop te zaam, bedroefd, grommend en verwoed. Verscherpt bleken telkens nog allerlei maatregelen ter volkomener beveiliging van de stilte en de rust, terwijl de afsluiting rond Ko een ondoorbreekbaar cordon geleek. De wacht voor zijn kamer was nog eenigszins uitgebreid en versterkt. Een twee-mansetapedienst - de grauw-trieste hit en het frisch-oolijke huisknecht-jong die van Ko's kamerdeur over de corridors en de trappen heen heelemaal naar de straatdeur reikte, had Myriam strategisch-schrander gemobiliseerd. De vreeselijke Anna, de harde spieren trillend-opgezet, de hevig-deinende
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
146 boezem week en omlaag gezakt, ging in beangstigend-zwijgende dreiging, als een al maar zacht-grommende buldog rond, sloop aan en af, wrong zich door kieren waar geen mensch doorheen kon, wroette in huis-duisternissen, door niemand vermoed noch gekend. En de simpele blond-blanke Lydia, in snelle, zachtaardig-lieve verbijsterdheid altijd gauw met de glazige licht-blauwe oogen knipperend, was in een actie dat de gouden haar-krulletjes ervan trilden, vermompelde in een zacht woordenvloedje één voortdurend protest tegen het brutale straatgeweld, dat zoo maar naar binnen lawaaide en poogde zwoegend met Myriamsche vindingrijke overdrijving dat kabaal te dooven. Ze sjouwde met zware rollen gordijn-stof, met lange latten en dikke planken en maakte daar een allerzotst opgesteld bizar getimmerte van, waarmee zij zelf, als zeer doeltreffend, wonderwel ingenomen was en in haar ontroerende, teer-machtelooze, engel-lieve verwezenheid, zacht-blozend, hoogelijk-verblijd. En ook de zware, zwarte Edith, die altijd als in verdwaasd-genadige loomheid de goed-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
147 geëvenredigde, gladde gespannenheid van haar over-mollige lichaam niet meer dan hoog noodig wenschte te verschommelen, was, hoewel ze aanhoudend nog al bedenkelijke, zij het dan snel dempende dreuning veroorzaakte, volstrektniet onelegant en duchtig in de weer. Haar taak, heel den aanloop op te vangen en allereerst op een eerbiedig-behoorlijken afstand van Ko's kamer te houden en al die menschen voor haar uit drijvend dan te brengen waarheen zij ze wilde hebben; hun argelooze en driftig-opzettelijke luide stemmen en kabalige voetstappen, vervolgens, op slag te sussen; in het kort, heel het vrije en omstandige in hun entree en bezoek tot een geluidloos en onbeweeglijk iets te maken, volbracht ze, zonder voor wie of voor wat ook te wijken, met den fanatieken, dommen wil en de lachende, veerkrachtige gemakkelijkheid van een herculisch-hoogenneger-portier. En Myriam, eindelijk, zij voelde zich bij dit alles, althans wat haar eminente aanvoering en krijgslistigheid betrof, als een soort paganistische, met god lang niet op vriendschappelijken voet verkeerende Jeanne d'Arc, eigenlijk eer-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
148 der nog een niet oninteressant spruitsel uit het geslacht van Napoleon, een verre nicht of zooiets van hem, feitelijk meer nog een heel dichtbije zuster, ouder en wijzer en minstens zoo ondernemend en koen als de broeder. En inderdaad, nog nooit te voren had haar eensdeels op beleedigen, afstooten en terroriseeren van den kring en anderdeels op tot over het goddelijke heen verheffen van Ko ingestelde levenshouding, zich zoo roekeloos en satanisch uitgevierd. De enorme bent, in heel haar serieuze, komische en tragische veelsoortigheid, die ze met zoo buitengewone bekwaamheid en kolossale physieke en psychische inspanning bijeen had geharkt en in huis gehaald, kreeg nu op de stoep al moeilijkheden, ergerlijker dan aan menig officieel gebouw, wijl alle legitimatie, andersom juist, hier den toestand hachelijker maakte; kon nauwelijks over de gangen heen door de vele springlevende, intimideerende versperringen; mocht, eindelijk binnen, in geen geval spreken noch bewegen en werd daar dan finaal en zonder eenige bekommernis aan haar lot overgelaten. Dit was Myriams
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
149 dag-order. En ongenakelijk moest daaraan vastgehouden. Bij elke afwijking, nog zoo gering, kwam ze fel om uitleg en verhaal en hoonde ze furieus den lamlendigen zwakkeling. Haar activiteit ging alle grenzen te buiten; ze was overal tegelijk. Ze verscheen op momenten, dat geen sterveling aan haar verschijnen dacht en dook op op plaatsen waar ze nog nimmer te voren was gezien. In haar toezicht en waakzaamheid waren dezelfde geslepenheid en onverhoedschheid als bij haar betoog en debat en was de behendigkronkelende toepassing van beiden even virtuoos. Aal-glad was ze en onvangbaar ook hierbij. Wanneer ze dachten, dat ze sluipend op surveillance was, vonden ze haar doodkalm en hoogst argeloos in haar kamer met een boek op bed en als ze zich, ook op grond van de stellige gevorderdheid van het uur, absoluut veilig waanden en meenden dat ze sliep, stond ze welgekleed-lieftallig voor hen, ging ze juist uit of kwam ze net thuis. Aan het toeval liet ze hoegenaamd niets over. Het woord alleen al deed haar hoon-schateren
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
150 zoo fel en hooguit, dat er niets tegen bestand bleek. En het begrip toeval, het in zijn oorzaak en gevolg onnaspeurbaar gewoon-menschelijk gebeuren, vond ze larie en schold ze hersenloosheid, dierlijk-zwakzinnig onbegrip van stumperige kereltjes met enkel wat hitsig-zieke vurigheid in het bloed en van mollige, heup-wiegende wijfjes, die, als blanke koetjes ter keuze van den stier, zorgeloos mochten grazen in de van alle hoeken uit al vulgair bevreten weide der sexualiteit. Voor haar bestond alleen: waarnemen, zinnen, vooruitzien, berekenen. Meevallers of tegenvallers waren er in het leven niet. Alles was absoluut afhankelijk van jezelf en stond op grond daarvan onherroepelijk van te voren vasf. Wat je waarlijk diep in jezelf was, dat was je, in uiterste instantie, ook stellig naarbuiten; en onwijzigbaar was dat als de geheimzinnig-eeuwigewenteling derplaneten in het heelal. Maar ... wegwijs in je eigen innerlijk en niet het minst in dat van anderen moest je wezen; dat gaf voorsprong en was voorwaarde ter zekere zelfverrijking, stelde je instaat om al wat er aan moois en sterks in
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
151 anderen was en rudimentair of ongebruikt bleef, ja, zelfs dat wat in worstelend onmachtsbegin moeizaam gepoogd werd te benutten, uit deze allen weg te scheuren en ten eigen bate aan te wenden, hetzij om je zelf-tekort aan te vullen of je zelf-bezit te vermeerderen. Al het sporadisch-mooie en sporadisch-sterke bij overigens wankele of in het geheel niet meer groeiende middelmaten, het was niet anders dan spillend-verstoven bevruchtingsstof, in het wild uitgezonden, zich luk-raak hardnekkig vastgezet hebbende energie zonder eenige levenskiem, die goed- of kwaadschiks den doorsnee-proleet moest ontnomen en den zeldzaam-uitverkorene geschonken. De kudde, het lastdierendom moest, ontdaan, finaal ontbloot van alle geestelijke potentie, talrijk en vooral van onverzwakte, zoo mogelijk ook geschoolde lijfkracht blijven, om uitsluitend ten nutte van, of beter nog, volkomen onderworpen aan het geringe aantal goddelijk-begenadigden, voor dezen het werk van inscheurend krachtsverbruik, van slijk en van stank te doen. Het was Nietzsche's ‘Herrenmoral’, zijn
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
152 demonische Uebermensch-theorie - in die dagen als een felle waanzin-schroeiïng ook over Hollands wijsgeerig bodempje trekkend - welke Myriam min of meer bewust nasprak en beleed. En zij, met haar hyperbolische natuur, niet de ware bevrediging vindend in het enkel verkondigen en propagéeren van eenig stelsel, dat onbewust en toevallig samenviel met gedachten en gevoelens werkend in haar doorgaans nog al verwarde brein, dikte aan en dreef alles naar de ziekste uitersten. En natuurlijk corrigeerde ze heftig den genialen, barren wijsgeer, dien ze nasprak; maakte zijn exclusieve stellingen tot vreeselijke generaliseerende axioma's, trok uit zijn wreede moraal conclusies en consequenties, die verschrikkend-exhorbitant alle perken der normaliteit overschreden en den feilen massa-vernietiger-zelf tot een zachtzinnigen lamzaligen proleet verschrompelden. Eén geniaal aangelegde had recht op het bloed en het merg van vele tienduizenden gewone stervelingen; hem behoorde toe en hij mocht eischen hun aller voorspoed en genot, hun eten en drinken, hun vrouwen en kinde-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
153 ren. De vele tienduizenden, de millioenen waren de zich stom en stelselloos vermenigvuldigende parasieten, die aan het edele weefsel van den godsbegenadigden universeelen enkeling knaagden, zogen, zwolgen. Op een kloek vuur moesten ze allen in hun vervloekte zelfingenomene middelmaat, of loslaten en afstaan hun dun-gezaaide, slap-bloedige talenten, welke in hun enkelheid en contactlooze paringloosheid met andere kiem-schietende krachten niets dan steriele morsdoode kernen waren, onverwijld en zonder weerstand afgeven ook, hun verzuurd-armzalige, schrale begaafdheden, waarmee zij zichzelf het onopgemerkt stille sterven maar onnoodig bemoeilijkten en den grandiozen wasdom, den alles overschadu wenden, struischen bloei der zeldzaam-uitverkorene enkelen stom-sarrend in den weg stonden. Weg met de akelige zooi; links en rechts, voor- en achterover getrapt alles wat in benardheid schuifelde met den slijkerigen buik langs den beganen grond. Opzij! plaats voor het genie! Zoo streed ze, zoo kreet ze, Myriam, iederen goddelijken geweldigen dag, elk hei-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
154 lig en kolossaal uur voor Ko, het phenomeen. Daarvoor loog ze en bedroog ze, beleedigde en flikflooide ze en gros en en detail, als was het zuiver business, gooide ze - als het 't psychologisch moment was dat de kudde kon benut en moest toestroomen - de gewijde deuren van het huis met een smak wagenwijd open, sloot zij ze - indien dat de situatie dan weer plotseling eischte - even onverhoeds en dikwijls zóó in allerijl, dat hoofden en rompen, armen en beenen er tusschen bekneld raakten; liet ze de intiemen, de vrinden en de kennissen als kringetjesspuwende leegloopers rond het huis slenteren en als geeuwhongerende bedeelden in en voor het stoepportiek wachten tot ze groen zagen of zonder wrikken meedoogenloos afzakken en wegdunnen, soms voor een heel enkelen zeer geprivilegeerden slaaf kieren de deur, waarbij de lijfeigen Anna dan als een loodzwaaronverplaatsbaar levend tourniquet, ter zorgzame vernauwing van den toegang, stond opgesteld. Wat Myriam zich van meet af had voorgesteld dat Ko werd en wat zíj daarbij voor
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
155 hem zou wezen, dat was hij met sprongen nu bezig te worden en bleek zij al stevig geconsolideerd te zijn. Zij was de impressario, hij het sujet. Zij draafde, daasde en raasde rond de verheiligde kooi, waarin hij stillekens en onzichtbaar zat verdoken. Maar in hun beider werkzaamheid, hij in zijn intelligent-snel aangeleerde passieve activiteit - voor de momenteele situatie althans - zij in haar geraffineerd-volleerde actieve passiviteit - als haar vrijwel eenig vermogen onder alle omstandigheden altijd werkend - liepen hun doelen niet enkel opmerkelijk-stevig en sluwonfeilbaar parallel, doch vloeiden, na een bedriegelijk-lang in zelfstandige gescheidenheid op elkaar aan- en naar elkaar toelijnend, wezenlijk heel kort perspectief, hartstochtelijk ineen. En dit buitengewoon bekwaam afzonderlijk te zamen en te zamen afzonderlijk hanteeren en beheerschen van heel het om hen heen wijd uitcirkelende milieu tot in zijn verborgenste geledingen en van het op zijn vernuftigst ingedeeld, breed-compleet, dunincompleet en dikwijls ook bijna uiteenvallend of heelemaal verbroken contact, bracht
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
156 hen tot een invloedrijkheid, tot een machtspositie, even ontstellend als onwerkelijk. En zoo had Myriam met haar virtuoze brutaliteit Ko nu al weken achtereen buiten elke aanraking met den kring gehouden, tot op een goeden dag bij de leden van de dispuut- en ont wikkelingsclub ‘De Ploeg’ er een convocatie in huis viel, een oproep, die als een mare was. Onmiddellijk, alles in den steek latend, als gold het hun ieders lijfsbehoud, waren ze vanuit alle hoeken en plekken naar elkaar toegesneld, ontdaan, geagiteerd, verbijsterd, de papieren mededeeling als de heiligste kostbaarheid verteederd wuivend in de hand. En hangend over elkaars schouders heen, wringend onder elkaars armen door, de lijven dicht opeen, de hoofden tot een monsterlijke klit te zaam gedrongen, lazen ze het alles absorbeerende, alles uitwisschende stuk vol ontroering, uiterlijk althans, nog eens te zaam: Donderdag a.s. acht uur algemeene samenkomst, met, voor dit zeer bizondere bijeenzijn, onbeperkt recht van geheel vrije introductie voor ieder lid. Agenda: Ko San
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
157 teljano leest de eerste Twaalf Zangen, acht en veertig blanke vaerzen, uit zijn nieuwe werk, een lyrisch-dramatisch Wereld-epos. Ze schreiden, ze jubelden, vielen elkaar om den hals, beurden elkaar omhoog, waren door het dolle heen. Dit geluksbericht was ook de sleutel - eindelijk en goddank tot het irriteerend-opwindend, hen geheel buiten- en finaal afsluitend geheimzinnige, dat weken achtereen als een knagende hoon rond hen had heen gestaan. Miskenning, veronachtzaming, verloochening, versmading, het was alles henen nu. En bevrijd, heerlijk verruimd, trokken ze gezamenlijk op naar het vertrouwelijke, warm-sferige Grand, vulden er druk, uitbundig, lacherig-handtastelijk het altijd gonzende speelzaaltje, waar de wellevendste aller kellners, de Italiaansch-bruine Frits, koel, beheerscht-afkeerig, zonder krimp in zijn griezelig-mooie facie en zonder beweging van zijn strakke, zwart-gladde lichaam, hun gehate, gecompliceerd-lekkerbekkerige orders afwachtte; bedronken vurig en telkens herhaald het blijkbaar onuitputtelijk waarde-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
158 volle welzijn van Ko; ontwierpen een door een der grootste likkers onder hen voorgesteld te zenden telegrafisch dank-antwoord: ‘Aan den dichter bij de gratie gods ons respect’, zonden een tuil bloemen, waarachter de koffiehuis-piccolo, die hem brengen moest, finaal schuil ging en waaraan een groen zijden wimpellint, waarop in goud gedrukt: Ons aller meester heil! En twee maanden later, daar zag de tweede bundel Verzen van Ko Santeljano het licht. De literaire beweging dier dagen - het was ruim tien jaar na haar revolt-onstuimige afbraak van bijna alles dat vooral een vorige generatie had voortgebracht - critisch al min of meer ambulanterig op non-actief en in zekeren zin tot geestelijke leeglooperij vervallen; scheppend, enkele uitzonderingen daargelaten, al uitgemergeld, verzwakt en in onbekwame zelf-herhaling heil zoekend, vulde haar dagen van duivelschen lediggang eensdeels met het benutten van en teren op de armzalige resten van een door kliekgeest en zelfverheerlijking op de been gehouden faam, anderdeels met het jaloersch bestoken
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
159 of jezuitisch doodzwijgen van jonge epigonen. Mèt het uitgeput dorren van het bloeiende pionierswerk had zich een kleingeestigsecure bent van middelmaten in afschuwelijke zelfvoldaanheid van de leiding der beweging meester gemaakt. De ongebreidelde heftige krenker met den vreemden, schuwen, concentrisch biologeerenden blik, de hijgendhartstochtelijke, katholiek-fanatieke wreker van zijn taal, was tragisch-opeens verstomd. Zijn eene groote makker, de zwaarmoedigzachte, trotsche zanger met zijn cosmisch rhythme, de classicus met de troebel-droeve oogen en den verwezen-uitdagenden Montmartre-kop, was een goedmoedig-seniele, breed-sprakerige boeken-essayist geworden; zijn andere, met het eigenzinnig katten-profiel, die altijd het waaksche, wakkere geweten van de beweging was geweest, had zich in zijn steil, cerebraal-droog dichterschap in een eigen paleisje ten troon geïsoleerd. En een van de allereersten om deze drie heen, de Gouwlandsche Profeet, de Jezus, de Boeddha, de Tolstoi; de maatschappij-hervormer, de kolonist, de bruinbrood-bakker, de gras-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
160 eter en de biggetjesfokker, was een bekwaam en zeer sensitief man, maar een charlatan, te ijdel, te valsch, te wankel om de jammerlijk in het zand geloopen beweging opnieuw relief te geven, laat staan te redden. Het was in dat stadium van troosteloozen stilstand en beschamend verval in de eens zoo geruchtmakende, voor betrekkelijk kort nog zoo befaamde literaire beweging van Holland, dat Ko's nieuwe verzencyclus heel heusch en met de noodige statigheid van Oud-Hollandsch papier en fraai-gesneden letter, daar aan-gebundeld kwam. En wederom, evenals bij den eersten bundel, maar nu minder absoluut-verdiend - want er was in dezen tweeden bundel onder veel verdwaasdheid, onbeholpenheid, navolging en aanstellerij wel deugdelijk een enkel vers dat van stelliger dichterlijkheid getuigde dan veel van wat door het bendetje uit kliekgeest werd bewierookt - was de negatie van de critiek altijd grooter nog dan de af braak. Maar, en dat sprak haast vanzelf, naarmate de waardeering van buiten af geringer was, was de aanbidding van binnen uit extatischer. En dit
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
161 was behalve volgzaamheid, vleierij, kinderlijke goedgeloovigheid en verblindheid, ook: deels navrant instinctief verweer tegen de op slag bij Ko's verschijnen aan hem bedreven infaam-absolute miskenning van zijn onloochenbaar dagend kunstenaarschap, deels bewuste weerstand tegea de vuige, onmiddellijke verdrukking van een zoo zeldzaam prachtigen proletarischen autodidact, verachtelijk opkomeling uit het kamp der kapers, en niet het minst, driftig-roerig, ostentatief verzet tegen verguizing en doodslag van den jood. Met meerdere routine en met grootere vrijmoedigheid allicht, werden nu alle bij de verschijning van den eersten bundel toegepaste trucs en manipulaties heel nauwgezet herhaald en, waar noodig, aangevuld. Tegen de kliek van de ‘bevoegden’ en ‘officieelen’ moest en ging het nu in met alle mogelijke middelen, tactisch-omzichtig met zoet gefluit als het kon, fel en met sprongen, aantastenderwijs als het moest. Heel de kring was mobiel en elk had er zijn bepaalden tak van dienst, al naar de mate van zijn aanleg en de geestelijke sterkte van zijn individualiteit. En
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
162 dravend als lobbesachtige paarden, kruipend als likkende honden, volbrachten ze hun taak. Ook dezen keer vloog het boek de boekwinkels uit en wederom was de uitgever hoogelijk in zijn sas. Op nog grooter schaal dan den vorigen keer was het weggeschonken en rondgegeven. En terwijl binnen enkele maanden de oplaag van den bundel bijna was uitgeput, had het buitenafsche, voor kunst en inzonderheid voor literatuur zich interesseerende kleinsteedsch-Hollandsche burgerdom nog geen Ahnung van zijn bestaan. En het was dezen keer weer opnieuw de verbazing wekkend-wonderlijke tegenstelling: een in een minimum van tijd totaal uitverkochte, absoluut ongekochte verzenbundel, welke boekdeelen sprak. Maar Myriams onnaspeurlijk gewroet, haar geheimzinnig, zelfs Ko misleidend-verrassend bestier waren het, die het verbijsterend-onmogelijke, althans naar buiten, tot het allergewoonst-vlotte mogelijke maakten. En Ko, in een even verschrikt half vermoeden eerst en een verblijd half weten dadelijk daarna, om en de bij beseffend waar het om ging en wat ze uitvoerde,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
163 Myriam, liet haar zonder aansporing noch belemmering rustigjes ongemoeid, bleef innig vriendelijk en heel onschuldigjes passief. En hoewel het verschijnen van den bundel en de bundel zelf al voorbije dingen waren, was het geval dier verrassend-snelle uitverkochtheid toch te frappant om in de kringen der literair-bevoegden en literatuur-kenners niet alleen niet onopgemerkt te blijven, maar daarin zelfs een naargeestig-naijverige, nieuwsgierige onrust te wekken. Wel verduiveld, hoe zat dat? Was er dan toch nog een categorie van belangstellenden, die dien afzichtelijken kwajongens-poëet, niettegenstaande hún negatie en hún afbraak, had gekocht, gekocht nog wel zóó druk, dat een paar maanden na het verschijnen van het gewrocht met geen mogelijkheid meer een exemplaar daarvan te krijgen was? En inderdaad, even was er wankeling in de verstarde laagheid van hun houding geweest; een oogenblik hadden ze de mogelijkheid bekeken, de welwillendheid overwogen, het jeugdige wonder, in ieder geval ontdaan van de massale adoratie om hem heen en zij het dan niet uit waardeering voor
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
164 zijn scheppingen, maar op grond van zijn mysterieus succes, tot hen toe te laten en onder allerleiernstig voorbehoud te erkennen. Maar met drift en afkeer was op slag verworpen deze door overdonderdheid ontstane aarzeling. Ze verdomden het eeuwig. Dit diamantwerkertje, dit uiterlijk wel mooifijne, maar innerlijk stellig schrikkelijk-grove onbeschaafde joodje, dat zich met behulp van een om hem heen klevend vunzig clubje geloofsgenooten, aan hen, bloedige eigenaren van de goddelijk-verheven taal en het hoogheilige woord, als dichter trachtte op te dringen, ze zouden het doodzwijgen, net zoo lang tot het weggezwegen was. Het was toen, dat Ko Santeljano's levensopgang, literair en algemeen-cultureel, tegen alle schoftige belaging van de eene en ongelooflijk-absurde ophemelarij van de andere zijde in, onwrikbaar kwam vast te staan. Voortvarend, hartstochtelijk, wild plots door het cordon van verweekende vertroeteling en krankzinnig makende adoratie heengebroken, ze allen omverrennend en zelfs Myriam negeerend, had hij zelf nu het heilig willen van zijn
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
165 brandend, naar uiting smachtend kunstenaarschap ter hand genomen. Uit zijn omslotenheid omhooggerezen, was hij naar voren getreden nu, wel zeer klein, teer, in een oogwenk vernield, maar groot en prachtig van onbewuste heroïek, met een standvastigheid en een wil, zoo schoon en zoo sterk, dat aan den diepen ernst en rotsvaste onveranderlijkheid van zijn levensrichting niet meer te twijfelen viel. Hij wist een scheppingsvermogen in zich, wat vaag nog en wellicht zonder de noodzakelijk-geboden begrenzing, een hevigstuwende oerkracht, mogelijk nog missend de onverbiddelijk-noodige concentratie, wel voor tien, voor twintig te zamene anderen. Wat zouden ze, die lauwen, die kouden, die tragen, allemaal bangerds voor gods blakendverstralende, heet-flitsende zonnegloeden; wat wilden ze, die koel-onkreukbaren, die stellige netten, die kille kalmen, bevend verbouwereerd, tot stervens toe geschrokken van één levensheete, bar-heerlijke, als een lawine omlaag stortende, alles verpletterende geweldenarij. Hem, de jong-geborene, in hette verwekt en met de laaïng van het ras
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
166 en van het geslacht beërfd, in den vollen rijkdom nog van zijn gave, onaangetaste krachten, vernietigen voor hij had geleefd? Dat zou anders, faliekant anders. En, als dikwijls wanneer hij voor de oplossing van heel ernstige dingen stond en, gelijk in deze situatie, was bezeten van een heftige overwinningsbegeerte, was er ook nu tegelijk met den lust tot een opeens daar uitstormenden, alles neerplettenden aanval, een prachtigbeheerschte, alles wikkende, alles overwegende, klare, reëele bezinning in hem. En deze beide wonderlijk-tegengestelde vermogens: het altijd op de loer liggende, daar plots uitschietende verniel-verlangen en de geslepenst berekende, alles vooruitziende, alleromzichtigste bezonnenheid, - op zulke zeer bizondere levensmomenten altijd nauwkeurig in samenwerking of in afwisseling met elkaar schonken hemeenerzijds een élan van nooit falende waakschheid en anderzijds een in enorm zelfbedwang gecamoufleerde verstrikkingsmacht, - maakten hem onoverwinnelijk. Maar onder zijn juichend en schreiend, zijn blijmoedig en verbitterd kampen door, stil
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
167 in zichzelf, herzag hij zich telkens, zocht hij in wroegende, kwellende zelfkennis, uit de a priori door hem dadelijk met een vaart teruggeworpen critiek, de rake, hem meermalen als half worgende waarheden en maakte zich die, zonder één woord ooit van openlijkruiterlijke erkenning, in diepe zelf beschaming, tot dikwijls ongenadig-duchtige zelf-tuchtigende lessen. Met een trap en een smak had hij heel zijn poëzie-arbeid, ruw en driftig, hoewel niet absoluut verloochenend, zijn mooie werkkamer uitgesmeten, zichzelf en Hollands letteren voortaan, in de naaste toekomst althans, van deze literatuur-productie bevrijdend. En curieus, de jonge, geruchtmakende, nog heel recente poëet, wiens beide bundels letterlijk als het brood des hemels uit de boekwinkels waren weggekocht, was naar buiten, maar niet minder ook naar binnen, plotseling stil en spoorloos als met de noorderzon verdwenen. Er kraaide geen haan meer - behalve dan een heel enkelen keer het zieke gepiep van het artistieke kuiken Jules Drijzel, die ze
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
168 altijd nog de meest volmaakte kunstuiting vond - naar de bundels, noch naar den dichter, buiten noch binnen den kring. En het eenige wat van den prillen godsbegenadigde was overgebleven, dat waren zijn groote krullende haren en de fameuze breedgerande flambard. De eerste phase van zijn literaire verschijning, waarvan hij zich als hoogste en edelste uiting het dichterschap had gedacht, was snel voorbij en een hartgrondige mislukking. Uit zijn verdere literaire evolutie zou achteraf trouwens ten duidelijkste blijken, dat, al was hij nog zoo dichterlijk van aard, aan zijn diepste wezen niets zoo absoluut tegengesteld was als hetsynthetiseeren, het beknopt-meestzeggend op enkele regels samendringen van zijn gevoel, zijn gedachte en zijn visie, de gebonden vorm van het vers. Maar vóór nog het volle besef van zijn schaamvolle literaire capitulatie als een kwellende zwaarte in zijn jagende innerlijk was neergezonken, had hij kordaat zijn willig, gemakkelijk zwaaiend levensroer al behendig omgegooid, om, in een anderen literairen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
169 stroom een goed heenkomen zoekende, mogelijk een betere toekomst tegemoet te gaan. Met een ongeëvenaarden ijver en een hijgend uitputtenden bevattingswil had hij zich nu op de in- en uitheemsche literatuurstudie en de philosofie gegooid en was hij onverwoestelijk aan den slag gegaan. In den kring, onverminderd, was voor hem de rillende aanbidding gebleven. Alleen Myriams alles voor hem beredderende actie had haar eerste, in zekeren zin meer of min bedenkelijke beperking gekregen, wijl hij na de opberging en de afschaffing van zijn dichterschap onafhankelijk van haar, stil en abstract, dikwijls vele uren en dagen achtereen de zwaarste kost doorploeterde. Meer dan aan verzen - om van romannetjes heelemaal niet te spreken - had Ko beseft, was er behoefte aan scheppend-essayistisch, critisch-didactisch proza, levend zwaar-stroomend proza, dat niet alleen, en vooral, beeldend de letterkunde en de wijsbegeerte van het eigen land zou bevatten, maar dat ook en ten stelligste zou geven de gansche wereldliteratuur en de daarmee parallel gaande wereldphi-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
170 losofie. Niet dus enkel een in schitterende, daverende climaxen stijgende, bijna uitsluitend zinnelijke verheerlijking van hoe hij van het proza hield - gelijk het meer dan tien jaar geleden al door dien woesten wreker was gedaan - zou hij geven, en veel, veel minder nog volgen, de in kurk-drogen, houterigen pakpapierstijl opgezette, volgehouden en niet eindigende binnen- en buitenlandsche literatuur-reeksen van den stouten Waalschen predikant uit de jaren zestig, wiens ‘onzedelijke’ roman in de leesgezelschappen der blinkende provinciestadjes onder couvert gecirculeerd had. Een heelhetland verbluffende, zich boven beider werk uit verheffende, den arbeid dier twee tot een grandioos geheel verbindende, stoere reeks proza-deelen zou hij scheppen. En hij zwoegde zich half ziek, sjouwde met stapels boeken uit rijks- en gemeentebibliotheek, leende links en rechts nog al maar meer, vroeg onverzwelgbaar, altijd hongerig, naar nog weer andere in het rond, kocht er zonder stuiten en al gretiger telkens het allernieuwste weer bij. Maanden gingen zoo voorbij. En grand
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
171 comité kwam Ko nu weinig voor den dag. De groote saamhoorige eenheid van den kring hing voor de zooveelste maal weer aan een zijden draad. Al meer bleek, ondanks Myriams marquante aantrekkingskracht; de attractie der bohémiene tastvrijheid met de vrouwen en de meisjes; den onverstoorbaarsterielen humor van Drijzel; de innig-sympathieke sfeer die altijd omRosetta henen zweefde en in het sonoor-milde van diens stem het volmaaktst tot uiting kwam; het aantrekkelijk-komieke stom-verbaasde steeds en onveranderlijk in Struik; de altijd luide jool verwekkende, onmogelijke psychopatische lafhartigheden van Leon Pakkedrager; de meest onverwachte, uiterst verfijnde tractaties zonder eenige aanleiding en de lekkerste schotels aan het maal als regel en nog vele andere loksels en genietingen meer, dat Ko alleen het eigenlijke, het wezenlijke middelpunt was, de onfeilbare magneet, de levende kracht der samenvoeging en bijeenhouding van het meest heterogene. Hem wilden ze, hem zochten ze. Zijn gevoileerde, zacht-streelende stem als hij intiem, zoet en hartstochtelijk lok-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
172 te, zijn in vurige accentuaties zich verheffend spreekgeluid wanneer hij in rad-gaande welbespraaktheid betoogde, zijn vreemd-schelle als felle houwen rond hem heen vallende schreeuwen wanneer hij verwoed was, het een boven het ander mocht hun al meer of minder aangenaam zijn, in uiterste instantie bleef hun in deze sterke gevariëerdheid alles gelijk, als ze hem maar hadden en om hem heen mochten zijn. Maar de ijzeren feitelijkheid en ergerlijk-volledige absoluutheid dezer situatie, had bij geen enkele van den kring, althans niet in die mate, zulke beangstigendvreemde gevoelens en gedachten gewekt als bij Myriam. Hoewel zij zelf de onstuimigste gangmaakster voor Ko's geestelijken machtsuitgroei was geweest en als een waanzinnig in het rond zweepende furie het had volbracht, de adoratie rond Ko tot een afzichtelijk-uitzinnige harlequinade te maken, kon ze de tot op dit oogenblik nog verholen, maar toch al duidelijk zichtbaar beginnende negatie van haar ziekelijk-volwaardige persoonlijkheid, zelfs niet in de nietigste gevallen, dulden. Driekwart, de absoluut gelijke helft
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
173 minstens, van al die overvloeiende genegenheid, kruipende dankbaarheid, stotterende en loeiende aanbidding, eischte ze voor zich op. Maar ze mocht eischen zooveel ze wilde, verbeten, stampvoetend afdwingen haar vermeende recht, de groote gevoelsstroom van liefde, adoratie en geloof, de diep-echte, verdwaasde en gehuichelde, alles dooreen, ging allengs meer naar Ko. Het was dit vernederende gevoel van invloedsvermindering, schrijnend geschraagd en kwellend verhevigd door Ko's van haar totaal onafhankelijke werkmacht sinds hij zijn wrakke lier had weggesmakt, dat haar steile, effen voorhoofd nu in één voortdurende, dreigend-verstrakkende zinning bracht. Dat hardnekkig-loodrechte, ivoorgelige, ijl-fijne voorhoofd, het deed alles; het vorschte, het tastte, het groef, keerde en wendde het heiligste en het laagste, jongleerde met lichtend-verheugende en donkerend-catastrophale gevolgen, woog sluw en nauwgezet de kansen allerhand, was in heet-broeiende, loos-misleidende geëffendheid nog nimmer van zulk een hevige door-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
174 loopende werkzaamheid geweest. En de goudleer verspiralende groote amandeloogen er onder droegen in hun schrikkelijk alles wetenden, niets ontsluierenden opslag al zijn felle geheimen. Werd haar persoonlijkheid niet meer boven of minstens pal naast die van Ko erkend en gleed hij zelf bovendien nog weg onder haar hem tot nu toe volledig beheerschende subjectiviteit, zij zou van nu af zijn persoonlijkheid, heel zijn doen en laten, al wat hij sprak en schreef, wreed-expresselijk, maar voorzichtigjes als terloops, heel zoetjes en vriendelijk naderen en bekijken met een even geslepen objectiviteit. En een in een gevoel van gramstorig zelfbehoud wortelend soort lijdelijk verzet was ze aangevangen nu. In de plaats van het hem altijd maar tegemoet snellen, behendig opvangen, listig reageerend helpen bij alles en nog wat, zoogenaamd blind het voor hem opnemen als in reflex, het hem steeds maar extatisch hoog verheffen ook tegen alle zin en rede in, was gekomen een voorloopig nog heel zachtzinnig-welwillende weerstreving, een tegenstand, die uiterlijk in fluweelige lief-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
175 heid, onder schattige schatertjes en het aanroepen van de innigste naampjes verzachtte en terugweek, maar innerlijk in zure tergende onverbiddelijkheid telkens terugkeerend standhield en waarbij het boven alles moest schijnen, dat het uitsluitend ging om dat wat toch ieder het allerheiligste was: de waarheid. Dit sluwelijk omgooien van haar ten opzichte van Ko tot nu toe gevolgde tactiek, dat in een brein als dat van Myriam de hachelijkste proporties kon aannemen, was voor haar ten slotte niet meer dan een van de vele kleine goocheltoeren, die ze in een handomdraaien bedreef. In het algemeen was in het debat haar vaardigste en sterkste hocus pocus altijd de meest willekeurige interpretatie van objectiviteit en subjectiviteit. Gelijk een door vulgair licht-effect beschenen, naar een goedkoop en gemakkelijk succes hunkerende variété-artiste, en in denzelfden dol-hartstochtelijken roes van zoo'n wezen, kon ze beide begrippen met een onvergelijkelijke virtuositeit, als twee precies elkaar gelijkende glinsterende ballen, een eind boven haar
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
176 hoofd omhoog kaatsen, zonder één moment zichzelf, maar elk oogenblik ieder ander te verwarren. Het was dus op dit het meest haar toevertrouwde gebied, dat Myriam haar zoogenaamd onpersoonlijken, pril-omzichtigen allereersten tegenstand had ingezet. En nu, alsof het nooit te voren niet juist hevig andersom was geweest, ging heel zacht maar doordringend, heel argeloos maar demonischgestadig, haar splinternieuwe gerucht van een vooral op Ko gerichte, waarheidlievende objectiviteit door het huis. Ko, zóó opgaand in zijn nieuwen arbeid en zijn nieuwe studie, zóó vervuld van het heet begeeren door een daad van voortbrenging het bewijs te leveren, dat heel het artistieke en intellectueele leven van Holland en daar buiten door hem was omvademd en bemeesterd - reactie ook op de mislukking van zijn dichterschap - had in het eerst van Myriams zacht-gedruischende omzwenking niets gezien noch gehoord. Maar heel de kring, en vooral wat daarin angel had en gif, had terstond fel-oplettend de nog op alle mogelijke manieren gecamoufleerde groote metamorphose geconstateerd.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
177 En toen ze allemaal allang en al overduidelijk wisten, in de Pardo's en de Van Caspels een heel plaisante Schadenfreude kittelde, over Drijzel een teer-stille vernuchtering was heengegleden, Struik zonder het besef van een volwassene het geval uitermate verbijsterd te begapen stond en Rosetta in smartelijke verwrongenheid van zijn fijne aanschijn geen oogenblik zonder de zorgbarende gedachte aan die droeve situatie was - en op een keer Ko in intense bevredigdheid zijn dagtaak had beëindigd en heel monter, zooals hij in weken niet was geweest, binnen den kring stapte, niets vermoedend nog en als altijd wanneer Myriam sprak dadelijk en vol aandacht naar haar luisterend, toen had hij in haar betoog plots en in een schrik, die door gansch zijn lichaam sloeg, zulke koud-snijdende, finaal van hem afwijkende meeningen gehoord, dat hij als geparalyseerd stond, totaal verbijsterd was en vernietigd. En heel bevreemdend, zóó bevreemdend, dat zij zich allemaal naar hem henen wendden, was hij blijven staan en blijven zwijgen; zijn fijne gezicht vaal-bleek en smartelijk verstrakt, zijn oogen in een ver-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
178 schrikt grijs groot en donkerend door een trillende tranen-tinteling stil-plots overtogen. Het was alsof hij in een klachtloos-schreiende, zijn diepste zielekracht eischende enorme lankmoedigheid, in een sidderend-hevige, als in een uiterst-ijle fluïde over allen heengaande, rechtstreeks op Myriam aanstroomende bewogenheid, haar vroeg, haar smeekte, dat ze zich bezinnen, dat zij hun openlijke, maar meer nog hun geheime trouw gedenken zou, in godsnaam niet zou schenden, zelfs niet in één enkelen zucht, hun fel verbond, dát wat zij alleen maar met hun tweeën wisten en tot nu toe hun hemelsche en helsche tweeeenheid was geweest. En zoo was hij blijven staren op haar neer, bewegingloos, versteend, een inzinking nabij, uitgeput wachtend op haar daar wel stellig snel omzwenkend, hem weer blij-verwarmend besef. Maar heel vriendelijk-teeder, in spitsen scherts en alsof zij op slag bereid was haar weerstrevend-ijzige nieuwe gerucht te temperen en op te geven, was ze, innerlijk onvatbaar blijvend voor Ko's haast snikkend naar buiten gebroken bede, stevigjes, alleen lieftalliger nog als eenige
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
179 concessie, met haar geraffineerde waarheidlievende objectiviteit voortgegaan en had zij, tenslotte verstillend, de satanisch dreigende waarschijnlijkheid van doodbedaarde herhaling bij een eerstvolgende gelegenheid, lekkertjes opengelaten. En inderdaad, van toen af stond voor het open front een telkens heviger gemouvementeerde gesplitstheid tusschen hen, waarbij Myriam alles van hem fel-hatelijk beïroniseerde en heftig aanviel, soms zelfs, waanzinnig-overmoedig in een schandelijken schijn-humor, zijn geheimste dingen denunciëerde; Ko, vergrauwd zijn kop, onstuimig hijgend geëmotioneerd, geen woord van zelfrechtvaardiging noch van ironie of sussing terug zei, al maar zweeg, als onherroepelijk dichtgeschroefd, bovenmenschelijk groot, in zijn dan diep weggezonken, jammerlijk-vale hoofd alleen den met alle macht teruggehouden, enkel maar smeekenden kreet: zwijg! Het was deze eerste groote desillusie, waarop Ko nu duurzaam stilschreiend staarde, doch die hem bij tijen ook zóó op het onverwachtst bespringen en aangrijpen kon, dat hij niet enkel al zijn vurige,
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
180 vreugdig- voortvarende energie verloor, maar als een wezenlooze ineenschrompelde. Als hij zoo daags, zwoegend, voor zijn eerste groote proza-werk zat en met zijn als detectivisch bemeesterde belezenheid en ongeëvenaarde intuïtie, niet zelden vernuftig-origineel, dikwijls brutaal-grootspraaks en zonder uitzondering, als bizonderlijk domineerende maatregel steeds, heel hoog te paard, geweldige personen en alles omvademende stelsels karakteriseerde en analyseerde, dan kon plots zijn altijd wel schamper, meermalen ook gewild-overgeestig woordenspel, zijn veelal op hilariteit toegespitste, overmoedig-oneerbiedige pen komen stop te staan; week uit zijn oogen de jong-ongenadige, bezielde glanzing van zijn vooral hevig visueele scheppingsdrift en kwam er in aanfloersen het verstillend-gesluierde, al bejaardere wee der telkens in hem deinende en dan in wanhoop door hem bemijmerde desillusie: Myriams omkeer. Het was toen al, dat de waarlijk ongewone proporties van Ko's onbewust-groot kunstenaarsinnerlijk, ondanks den stillen snellen
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
181 dood van zijn door een vermald milieu belachelijk omhooggeschroefd dichterschap en afgezien ook van wat hij nu weer in zijn eersten grooten proza-arbeid zou bereiken, zich onweerhoudbaar aankondigden. Hij dacht dichter te zijn en hij wás het; zijn haren lang-golvend op slag, een warrige, enorme lavalière op zijn borst, een fluweelen jas aan en een breed-geranden flaphoed op, welwillend minzaam op het veel armzaliger, proletiger proza neergekeken, had hij twee verzenbundels gefokt. Maar niet bleek zijn dichtersarbeid een allervreemdsoortigst gestamel, een geniaal aanstellerijtje, waar geen sterveling aan wilde, of hij gooide zich, als had hij geen minuut tijd voor ontmoedigdheid, op proza. En daargelaten daarbij nu ook, dat het altijd in hem wroetende, zich in de onmogelijkste bochten kronkelende, heet-begeerige opportunisme hem nu weer in den mond lei, dat de echte, groote dichterlijkheid pas in kloek breed-regelig proza ten volle tot haar recht kon komen en niet in die traditioneele, miserabel-korte stotter-regeltjes van het altijd zoo bij uitstek voor dichterlijk gehouden vers; dat
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
182 proza de meest volwaardige, allervolmaaktste literaire kunstvorm was, mits - en daar kwam de allereerst voor hemzelf een buiging makende restrictie - het scheppend-essayistisch, critisch-didactisch proza zij; levend, zwaar stroomend proza, dat er nog niet was en zooals hij het nu zou brengen - en niet van dat romannetjes woordgeknutsel - stortte hij zich weer eiken nieuwen dag, als door een hem voortjagend innerlijk bevel gedreven, op zijn taak en kroop hij er ieder uur weer heen, ook als het diepe verdriet om Myriam hem er telkens van had afgesmakt. Maakte dit, zijn roeping onuitroeibaar boven alles uitheffend vermogen, Ko's figuur tot een persoonlijkheid van zeer bizondere opmerkelijkheid, zijn prachtig intuïtief begrip en de zeldzame beheerschtheid, waarmee hij tegenover Myriam in deze eerste phase van haar angstwekkend-verdwaasden ommekeer stond, wezen nu al op een mild besloten, stellig tot nog veel grootere diepte in hem meeevolueerende menschelijkheid, die de heerlijkste mogelijkheden voor de toekomst te verwachten gaf. Want terwijl Myriam ziek-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
183 hardnekkig, vleiend-wreed haar actie tegen hem voortzette en liefjes zoetjes-aan uitbreidde; van lieverlede in zuurzoet-zachtzinnige provocatie al meer tegen hem opdrong, op elk moment van den dag en niet zelden ook 's nachts; onuitputtelijk, onvermoeibaar, zijn hoofd volraasde met heroïeke theorieën over ware kunst, echte kunst, hooge kunst, reine kunst, extatisch verheerlijkend al wat Oostersch, furieus neerhalend al wat Westersch was; den beschavingsgroei, het voortgebrachte, de cultuur van het eigen land in een hoonlach afbrak en het onmiddellijk nabij haar ontstaande en ontstane met het nietigste verklein woordje smadelijk wegvaagde; terwijl ze satanisch-geestig in het rond schold, gewaagd verdacht maakte, al lasterend hem het geloof in die hem het liefst waren ontnam; zijn artistiek en algemeen geestelijk kunnen krankzinnig overschattend opjoeg en dadelijk daarna, in brutaal hoonende disqualificatie, als het meest machtelooze pogen dat ze ooit had gezien weer neerhaalde, was er geen moment van wijken in Ko's grootstandvastig, diep-heilig liefdegevoel voor
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
184 haar, bleef hij haar meestal enkel heel stil aanhooren en heel stil aanzien; deed zijn stem, àls die soms al even opklonk, heescher gesluierd nog dan anders, niets dan enkel zielschreiend smeekend aanroepen haar naam en sleepte hij zich tenslotte en altijd weer - soms als een berustigd kind door haar bewierookt, stil-smartelijk verblijd om de weer voor de zooveelste maal herstelde harmonie, maar veel vaker als een afzichtelijk philistertje door haar miskend, beleedigd en op den grooten hoop geveegd, in onstilbaar snikkend wee om het verder dan ooit weer uiteengeslagene hunner eenheid - naar zijn groote taak, zijn hooge plicht, naar het kunstwerk dat hij bezig was te wrochten en waartegen heel het literaire Holland zou opzien; trok hij zich in bovenmenschelijke inspanning daaraan weer omhoog en vond hij in de heftige, heet in hem brandende scheppingsworsteling en naar zijn inzicht in de volstrekt niet sporadische triomfantelijke bemeestering, eindelijk de onstoffelijke, de als persoonlijk niet meer levend reageerende, groote vergetelheid. Zoo gingen voor Ko nu de dagen in op-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
185 en neergang, in zelfherstelling en terugwerping weer voorbij. Zijn bijna eerbiedige, onuitputtelijke liefde voor Myriam en zijn hierop steunende haast bovenmenschelijke gedraging tegenover haar, bleven onaangetastfeilloos intact, terwijl de als in hem wroegende drang tot voortbrenging van geestelijke waarden hem zonder poozen onaflaatbaar naar zijn werk joeg. Den kring, in zijn voorgewende en oprechte aanhankelijkheid, zijn doorgaans extravagante woordenkraam en onduldbare excessiefheid, zijn verdonkeremanende impotentie en fin-de-siècle-verval, krassen, alles aanrandenden spot en weinige waarlijke devotie, liet hij nu vrijwel aan Myriam over. Niet enkel omdat hij zijn uren en dagen nu fel voor zijn groote werk begeerde en ze, voor zoover Myriam dit althans toeliet, als enorme kostbaarheden schuw-vrekkig bewaakte, maar ook en vooral om hiermee voor Myriam een van haar idée fixe omtrent hem afleidende gelegenheid te scheppen, waardoor zij zich van haar vage, wankele, niet tot de geringste scheppingsdaad in staat zijnde en enkel maar in groote woorden tot uiting ko-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
186 mende artisticiteit, vrijelijk en op haar buitensporige wijze kon ontlasten. En tegelijkertijd werd hierdoor de noodzaak, van steeds tegenover haar te zitten met de kans voor heel den kring telkens aan haar aanvallen bloot te staan en niet ongemakkelijk te worden uitgeveterd, goeddeels uitgeschakeld en kwam, wat van nog veel grooter beteekenis voor háár rust en dus ook voor de zijne was, haar felle, door en door gehavende psyche er in zoo verre ook weer door in fatsoen, dat zij zich, dus doende, tot de groote, vooral Oostersche wijzen kon rekenen, die, de klein-menschelijke ijdelheid versmadend, in plaats hun verheven gedachten en schoone gevoelens in schrift, of op welke andere wijze ook, vast te leggen, deze overvloedige geestelijke rijkdommen zoo maar als heel terloops en in allen eenvoud, enkel slechts sprekend aan hun discipelen wegschonken en had zij hiermee meteen haar beschamend-kwellende, zeer bewuste, radelooze onmacht tot voortbrenging, allereerst voor haar zelf niet ongenoegelijk berustigd en gezelligjes opgelost en vervolgens voor ieder ander in en buiten den
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
187 kring, als de meest volmaakte, allerhoogste scheppingsgave aangewezen. En ze voelde zich weer de oude ten troon verhevene, de alom geadoreerde bij de gratie gods. Haar vertoogen over allerhande kunst en mysterie namen geen eind. Of de deftig gekleede, zwaar geparfumeerde geslepen-makelaar met een belangrijk bod, in een zichzelf opvretende nervositeit, al meer dan een uur antichambreerde; de slagersknecht, gemoedelijk-versteend, al vele kwartieren in het stoepportiek wachtte; de wisselloopers, helsch, hun paperassen bijeengristen en hun biezen pakten; de bleeke Anna al uren achter haar aan ging, wachtend op orders en geld, - het deerde haar niet. Alles bijeen was het voor een kwart nog niet zoo belangrijk als wat zij te zeggen had; en uitspreken zou ze, al viel de wereld in puin. En terwijl haar alleen-heerschende invloedswerking op den kring al toenam, begonnen zich daarbinnen zeer bedenkelijke verschijnselen, niet slechts van individueele, maar van collectieve degeneratie te vertoonen; daalde er het gezamenlijke peil van maatschappe-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
188 lijkheid zienderoogen, werd er de lust tot arbeiden en de meermalen gebiedend noodzakelijke plicht daartoe, speelsch-lachend gesaboteerd eerst en sluw-grondig uitgeroeid dadelijk daarna; kwam er de een te leven op kosten van den ander, die op zijn beurt weer al veel eerder een verfijnd-verhulde parasiet was; tierde er de schaamteloos-willige onderlinge uitwisseling der mooie, amper-rijpe meisjes naast het niet zelden indecente, dikwijls brandend naar buiten slaande, bacchantischerotische spel der struische oudere en welige getrouwde vrouwen; en kelderde intusschen al stelliger en hopeloozer de eens zoo forschbloeiende zaak van Bram Pakkedrager, welker ontstellend-wrakke en wankele kas tot nu toe nog heel dien kolkenden chaos in stand hield. Het leek of beide zich vlak voor de oogen van Ko voltrekkende en naar het absoluut catastrophale voerende gebeurlijkheden - de nabije materieele ineenstorting en de zich al diepèr in den kring dringende en zich daarin al vaster nestelende amoraliteit - op Ko's innerlijk, in een phase als thans, heel geen vat hadden. Stil en peinzend keek hij tegen de
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
189 dingen aan zonder ze te zien, althans zonder zelfs maar een oogenblik te reageeren. Zijn gansche wezen, als in een vreeselijke verstarring, bleek enkel van zijn werk vervuld. In een zwaar-zorgelijke doorgroefdheid en schreiend-jammerlijke vervaling van zijn mooien jeugdig-blanken kop, kwam hij moegemarteld meermalen kwartieren te laat aan tafel en dikmaals, als door een schrik bevangen plots meenend dat het maal allang geëindigd was en hij voor niets had leeggezeten, ijlde hij middelerwijl weer weg. Zijn heete ongebreidelde vitaliteit was naar buiten tot kille beweginglooze abstractheid verstold, zijn stem ging bijna niet meer. De buitenlucht, de stad, de straat, zijn nooit verzadigde hunkering naar de blank-zilveren sferigheid van het zich in zijn gracieus-slingerende oevertjes zoet-vlijende Dortje en het hobbel-golvende forschere gedein van de diep-groene, wijd-woelige Vram, het trok niet meer en het was alles uit hem henen. Alleen zwoegen, pijnigend zwoegen, van den vroegen dag tot den laten nacht was het dat hij nu verstond. En als hij eindelijk uitgeput, stuk-gekweld, steeds met de
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
190 weerlooze, stil-schrijnende wroeging toch in hem zijn werk te hebben stop gezet, naar zijn bed wankelde, dan kwam de wraak van zijn overbelasten, altijd maar meer afgepersten geest en ging in heische angstdroomen en barre benauwingen, de zoo hoog grijpende arbeid op het kussen voort, schoot hij badend in het zweet, bevend verbijsterd telkens wakker en overeind, smeekte hij snikkend om bedaring en verrustiging. In zijn verzenuwd-jagende, rustelooze werk-drift en slaafschen, zich zelf kastijdenden, machtigen arbeidsdrang, was hij het herboren smartelijke evenbeeld van den moordenden werker Mordechai, zijn vader, die, toen hij zonder omslag als overbodig op zij was gesmeten, een zóó aan den zwoeg gegeeseld-overgegevene bleek, dat hij, het striemen ontberend, bezweek. En het leek of het bij dien kind-zachten, schoonen hercuul als in alle stilte naar binnen levende, droefeenzaam zelfvernietigende, dat als een ontstellende noodlot-geheimenis altijd om hem heen had gestaan, ook nu al in een diep-tragische toekomstigheid rond den nog bloed-
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
191 jongen Ko stond. Toen, juist op het moment dat ook Myriam Ko's ontzaglijke psychische spanning begon op te merken en ze, in nog verheimelijkte deernis zijn afgebeulde fijne facie bespiedend, haar door haar verdwaasde zelf-bezigheid ontstane, al min of meer verstilde actie tegen hem nu vrijwel heelemaal had opgegeven; zij hem zoetjes-aan weer met haar berustigende stem en teere gebaartjes op zij kwam en met haar dadelijk de leiding nemende, zachte doortastendheid en hem omwikkelende hulp, roerend overrompelde, toen juist was de groote spanning van Ko in een gelukzalige verlichting teruggeweken, was zíj het aan wie hij het eerst vertelde, dat hij zijn groote prozawerk net had afgeschreven en had hij hààr, vóór ieder ander, in zacht-snikkende bewogenheid, verheerlijkt, het enorme omvangrijke blank-zuivere manuscript in hannden gegeven. En op een goeden avond, terwijl de kring toevallig en grand comité op Myriam wachtend in de groote, diepe zitkamer bijeen, zich met lafhartige presumties en brutaal-lasterlijke stelligheden omtrent haar en Ko onledig
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
192 hield, kwamen daar Ko en Myriam binnengestapt in een zóó allen en alles negeerende, elkaar innig-omstrengelende, allerzoetste teederheid, dat er, opmerkelijk collectief-ineens en in minder dan een oogenblik, een zwijgen stond zóó geluidloos, waarin enkel Myriams soepel-fijne froufrou telkens even opruischte. Natuurlijk zaten ze allemaal minuten lang stom verbaasd; de stokers, de intriganten, verbeten, in verraden verontrustheid; de toegenegenen, de beproefd-getrouwen, glanzend, blij-benieuwd. Jules Drijzel, het eerst zijn positieve terug krijgend, was in glundering van zijn zwarte piek-oogjes en even glimlachende opening van zijn onappetijtelijk-gehavenden ouden mond, opgestaan van zijn stoel en met de beenige armpjes slap vooruit, de scherp uit zijn colbert puntende schoudertjes buigend naar voren en het teere borstkastje hol, op Ko en Myriam toegestapt. En ze ieder een hand op den schouder leggend, had hij rustigzeker enkel gezegd: zeg jullie me maar de titel En daarna was het dien avond losgekomen zóó overstelpend, dat heel de kring in
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
193 extatische verstomming, verdoofd en als platgeranseld ter neer lei, op een gegeven oogenblik zelfs de bleeke, starre meid-huishoudster Anna zóó bewogen raakte en het te pakken kreeg, dat ze zich met een smak voor Ko neerstortte en hem snikkend, wild de handen bezoende. Bijna twee volle uren achtereen, terwijl Ko als een schuw, een beetje te bewustelijk confuus wonderkind, zonder een kik te geven er bij had gezeten, had ze van zijn nieuwen arbeid verhaald en er over doorgesproken, Myriam. In haar anders altijd ivorig-matte hoofdje was al het bloed van haar lichaam saamgevloeid; van hartstochtelijkheid gloeide het nu rood boven de geelvale halshuid uit. Het moest doordringen wat ze zei, onverwrikbaar, beklijven tot in de eeuwigheid. ... De Bespiegelingen over letterkunde en levenskunst zon in Holland het eerste literaire boek van geniale afmeting zijn. Het gaf, scheppend, literatuur-aesthetiek en tegelijk wijsgeerig-essayistisch, didactisch-critisch proza; zou een aaneensluitende reeks van drie kolossale deelen worden, waarvan het
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
194 laatste niet minder dan een volledige synthesis voor een levensleer bevatte. Het formidabel hoogstapelen en ongeëvenaard uitpakken daarover was een taak naar Myriams hart; de dikke woorden rolden haar den mond uit met een welbespraaktheid, een vreemd-eentonige kalmte en een bijna monomane onverschrokkenheid, waarbij geen zweem van deinzen was en die voor niets meer stond... Met een Preludium, als een heilig-heerlijk choraal verklinkend, opende dat grootsche boek, waaraan heel het Hollandsche literaire prutsersdom zich leelijk de kaken zou vergapen, terwijl het er in opengescheurde, enorme onbewuste cosmologische vermogen al de letterkundig-wijsgeerige broekemannetjes met acute verbijstering zou slaan. Dat boek, het was visionaire droom en hijgende hallucinatie, hooge symboliek en ruige realistiek, woordkunst vóór alles en van een eristiek, een geestig-woedende, geestig-vermakelijke strijd- en twistkunstigheid, waartegen alles wegviel: het valsch-sentimenteele gezanik van den op smaragd belusten Insulinde-maniak, het ondeftig, toch nog
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
195 deftig gewaagd-choquante van den Haarlemmermugschen predikant-oolijkerd, ja, zelfs het bezeten-brieschende fulmineeren van den roomschen wandelstok- en slobkousen-dandy. In Ko's Bespiegelingen was het hoogste, schoonst-edele, want wijs-verzoenende element: zijn contemplatie, die hem tot een verzonkenheid als van Boeddha kon doen versterven; het heftigste schoonst-barbaarsche, want strijd-uittartende: zijn verbrijzelzucht, die hem tot de onbarmhartigste actie dreef en tot het verwoed-verwoestende gestalt van een cycloop deed groeien. In Ko's Bespiegelingen waren brokstukken van een onvergelijkelijke vlucht, die vele bijbel-kapittelen nabij kwamen en waaruit de goddelijke gave van den Ziener sprak. Er was een hoofdstuk: De Torsers van het Leed en de Torsers van het Geluk, dat hem tot een Homerischen epicus maakte en een ander weer: De Wil tot Arbeid en Waarnemen, waarin hij boven de meest moderne, befaamdste wijsgeeren uitging... Ze beulde zich af, Myriam, ze hield niet op, ze kon niet eindigen. Zooals ze dien avond
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
196 over de Bespiegelingen gesproken had, had ze nooit over zijn verzenmakerij, noch over eenig ander groot kunnen van hem georeerd. Ze scheen den kring ervan te willen vervullen zóó grondig en volledig, dat er bij geen hunner ook maar de kleinste plaats bleef voor bewondering der praestaties van anderen en ze er daardoor bovendien mee naar buiten zouden storten als met een telegraphisch wereldnieuws. En opnieuw, als bij de verzenbundels, werd Myriam ook voor dit eerste prozawerk de brutaal-aanvoerende propagandiste en waanzinnig-onstuimige proselietenmaakster; deed Ko niet anders dan haar heel zwijgzaam en stil met zijn oogen koesteren van innige en groote dankbaarheid; werd hij wederom haar onderworpene, maar toch niet zóó meer als in de eerste nu al voorbije periode van hun absolute lijfelijke en geestelijke eenheid, wijl hij nu al over haar onbewusten en hevig-opzettelijken opstand tegen hem heen en onder haar welhaast gewelddadige stoornissen door, met een wel bijna bovenmenschelijke beheersching vaak, niet enkel aan zijn arbeid had vastgehouden, maar
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
197 dien ook geheel onbeïnvloed door en finaal onafhankelijk van haar in een enorme isolatie had volbracht. En toen waren weer de groot-feestelijke avonden gekomen met het stille juichen van het kristal-flonkerende groote kroonlicht en de overdadigheid van de slurperij en schranzerij, waarop de jonge, machtige prozateur uit zijn Bespiegelingen las. En eindelijk, daar was het, daar lag het, een deftig grijs, groot-royaal deel. Heel de kring lei in aandoening verstikt terneer. En al was het zonder twijfel waar, dat uit dit nieuwe boek, vooral in vergelijking met de beide verzenbundels, bleek hoe waarlijk Ko's geestelijke groei in korten tijd als met sprongen was omhooggegaan, hoe zijn jonge hart en zijn jonge hoofd zich daarin aan sferen en vraagstukken hadden gewaagd, die prachtig van moed en griezelig van genialiteit waren, het publiek had geen interesse voor de Bespiegelingen en lustte het boek niet en de officieele literaire critiek, een enkele uitzondering daargelaten, negeerde het of schold het bluf en waterhoofdige universaliteit.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek
198 Maar de helsche fanfaronnade ook hiervoor door den kring aangeheven en aangehouden, zou blijken waardevol en van ontzaglijk groot nut te zijn geweest. Amsterdam 1921-1923.
Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek