Artikel
Het einde van de stad? Stadsontwikkeling en concurrentiedenken Maarten Loopmans
12
In het roemruchte jaar 1968 verschijnt van de hand van filosoof-socioloog Henri Lefebvre een onooglijk boekje met de titel Le Droit à la Ville. In dit pamflet breekt hij een lans voor een herleving van het stedelijke weefsel en de diversiteit, en trekt ten strijde tegen de homogeniserende en rationaliserende werking die uitgaat van de kapitalistische industrialisering en modernistische staatsplanning uit die tijd. Volgens Lefebvre hebben mensen recht op de stad, op het stedelijke leven, op de ontmoeting in diversiteit die zo typisch is (was) voor het centraalstedelijke wonen. De groei van de stad, gestimuleerd door het kapitalisme en gestuurd door de modernistische planningsideologie à la Le Corbusier, ging hier echter lijnrecht tegenin. In plaats van verweving, diversiteit, ontmoeting kregen we scheiding, monotoniesering en isolatie. Is het niet meer logisch, rationeler en meer aanvaardbaar, vraagt Lefebvre1 zich af, om in de rand te werken en in de stad te wonen, in plaats van in de stad te gaan werken en te moeten wonen in een onleefbare verkaveling? Lefebvres werkstuk was, mede dankzij het polemische karakter ervan, een grote inspiratiebron voor de Parijse studentenrevolte2 en haar uitwaaiering naar de rest van de wereld. Zijn kritiek op de heersende planningsideologie werd in vele vormen herhaald, en vond ook zijn weg naar de praktijk. Het nog jonge planningsdepartement van de stad Antwerpen, onder schepen van Ruimtelijke Ordening Cools (de eerste van het land!) had zijn verfrissende ideeën eveneens, via vele omwegen en onder druk van massaal gesteunde protestacties, geabsorbeerd, en trok ten strijde tegen de ‘cityvorming’ en de dominantie van koning auto die het dagelijkse leven in de binnenstad onmogelijk maakte. Maar, het is al zo vaak gezegd, de mooie ideeën moesten opboksen tegen een
Oikos 38.indd 12
antistedelijke ideologie die al sinds de 19de eeuw het denken beheerst van zoveel Vlamingen, en ingebed raakte in institutionele praktijken en wetten inzake ruimtelijke ordening3. Het was, kortom, vechten tegen de bierkaai. En wat voor een bierkaai! Nu, bijna veertig jaar later, lijkt de ommekeer toch te hebben plaatsgevonden. Niet alleen de steden, maar ook de hogere overheden lijken doordrongen van het idee dat het stedelijke leven moet worden versterkt, en, ofschoon de oude structuren nog sterk doorwerken lijken deze nieuwe initiatieven ook effect te sorteren. Wordt Lefebvres ideaalbeeld van wonen in de stad en werken in de rand uiteindelijk toch werkelijkheid? Voor zij die het glas half vol zien, lijkt er eindelijk een opening gecreëerd. In ie-
20/09/2006 23:04:27
der geval is er een nieuwe (niche)markt aangeboord van middenklasse binnenstedelijk wonen, die de nieuwe Antwerpse geuzennaam ‘Werf van de Eeuw’ alle eer aandoet. Voor zij die het glas (meer dan) half leeg zien, blijven het echter druppels op een hete plaat van nog steeds dominerende randstedelijkheid en verkavelingsdrift4. Maar om de inhoud van Lefebvres boodschap naar waarde te schatten, past het om verder te kijken dan de louter demografische evoluties. Want ofschoon het duidelijk is dat de stad (in het bijzonder de fiscale inkomsten) wel vaart bij de al dan niet bestaande demografische trendbreuk, schiet de stedelijke samenleving die hieruit ontstaat Lefebvres doel voorbij. In plaats van een veralgemeende stedelijkheid in centrum en periferie, zijn we getuige van een suburbanisering van het centrum: the suburbs strike back/with a vengeance.
hoe een dergelijke ‘hekwerkwijk’ eigenlijk een afwijzing van de stad betekent, met haar samenleven in diversiteit. Waar hij niet over uitweidt, is dat Antwerpen intussen al tientallen Rivierstraten telt, en dat vooral in de binnenstad en op het Zuid, het kloppende hart van de Antwerpse ‘gentrification’5, de verbunkering toeslaat (zie kaart).
13 1. Nieuwe stedelijke woonvormen en enclavisme Met zijn boek ‘Het beste moet nog komen’ zet Patrick Janssens een unieke en mooie Antwerpse traditie voort: die van het burgemeestersboek. Bij voorkeur net voor de gemeenteraadsverkiezingen zet de burgervader de verwezenlijkingen en toekomstdromen van het aftredende bestuurscollege in de verf, teneinde de ‘burgemeestersbonus’ nog wat aan te dikken. Deze boeken bieden de buitenstaander steeds een unieke, zij het natuurlijk wat verbloemde blik op de interne keuken van het stadsbestuur, op de visie en idealen die haar beleid mee vorm geven. In ‘Het beste moet nog komen’ reflecteert Janssens nog eens over de heisa rond de Rivierstraat, die hij ‘het failliet van de stad als samenleving’ noemt. In zuiver Lefebvriaanse termen hekelt hij
In zijn kersverse licentiaatsthesis laat Bart Claessens6 zien hoe het fenomeen van de gated community of het ‘afgesloten woondomein’ in twee gebieden in het Antwerpse sterk terrein wint: in de traditionele luxueuze villawijken in de verre rand (Brasschaat, Kapellen, Schoten, Boechout, Kontich, Nachtegalenpark…) én in de ‘gentrification hotspots’ in de binnenstad. Het afgesloten woondomein is volgens hem hét woonmodel voor de toekomst, niet alleen voor de suburbane hogere inkomensgroepen, maar ook voor de nichemarkt van de veelverdienende nieuwe stedeling 7. Gated communities, aldus Claessens, beantwoorden aan de behoeften van de nieuwe stedelijke burger. Claessens interviewde een honderdtal bewoners van
Oikos 35 – herfst 2005
Oikos 38.indd 13
20/09/2006 23:04:27
14
Oikos 38.indd 14
negen zulke afgesloten woondomeinen in het Antwerpse en daaruit blijkt dat veiligheid, de verzekering van de eigendomswaarde, en culturele homogeniteit in de onmiddellijke woonomgeving dé belangrijkste redenen waren voor hun woonkeuze, naast het architecturale ontwerp. Zeventig procent koos voor een afgesloten woonproject als bescherming tegen criminaliteit, 90 procent als afscherming tegen overlast. Negentig procent noemde ook de bescherming van de eigendomswaarde als belangrijke motivatie, terwijl 65 procent bewust koos omwille van een verwachte homogene samenstelling van de ‘buurt’. De tevredenheid over de gated community als woonformule is bij de respondenten zeer groot. Voor 60 procent van de respondenten was wonen in een niet-afgesloten domein geen optie meer, slechts 15 procent zou dit in de toekomst uitdrukkelijk wel nog zien zitten. Claessens ziet het afgesloten woondomein in de toekomst alleen maar uitbreiding nemen, niet in het minst omdat de stad gevangen zit in een fiscale concurrentiestrijd met de rand om de hogere inkomens aan te trekken. Die hogere inkomens kunnen dan ook ongegeneerd hun eisen stellen. Bovendien is de stad voor de herwaardering van de stedelijke ruimte in toenemende mate afhankelijk van de georganiseerde vastgoedsector die nog minder geneigd is om vanuit sociale overwegingen de vraagzijde tegen de haren in te strijken. Voor grootschalige publieke investeringen is er nog maar weinig geld, zeker op de woningmarkt, waar de publieke middelen nog steeds in de eerste plaats de randgemeenten ten goede komen8. Om grootschalige, zichtbare effecten te genereren moet de stad de schamele middelen die ze ter beschikking heeft investeren in de ondersteuning van de winstmogelijkheden voor de georganiseerde vastgoedsector.
2. Gentrification en veiligheidsdenken Het belang van veiligheid en homogeniteit voor de marktniche van middenklasse binnenstedelijk wonen kan niet worden onderschat. Daarom ook speelt veiligheidsbeleid een steeds grotere rol in het Antwerpse stadsontwikkelingsbeleid, vooral in die gebieden die nu het ‘front’ vormen van de stadsvernieuwing9. Janssens spreekt in dit verband van ‘de totaalaanpak’10. Met deze totaalaanpak werd voor het eerst geëxperimenteerd in het Schipperskwartier. ‘De combinatie van toezicht, handhaving en de jacht op groepen met verkeerde bedoelingen gaven de herleving van de buurt een por in de rug’, zo stelt Janssens. En inderdaad: aan het Klapdorp gaat het nog wat moeizaam, maar over het algemeen zijn de resultaten spectaculair te noemen. Niet alleen de ‘gezuiverde’ gebieden zijn in een sneltempo gegentrificeerd nadat marginalere gebruikersgroepen uit het stadsbeeld werden geweerd; ook het overgebleven rosse buurtje heeft een sociale selectie doorgemaakt, qua dames, zowel als qua klanten. Gedaan is de tijd dat je je voor 10 euro kon laten pijpen, maar wie het nu kan betalen krijgt er wel wat voor terug: een schone, veilige, hygiënische, volgens sommigen wat cleane omgeving met de sfeer van een themapark, en dames die gecontroleerd worden op hun verblijfsstatuut (ethische betaalsex!) en hun gezondheidstoestand. Geen vieze ziektes mee naar huis11. De minder gegoede klanten, en de minder fortuinlijke (wat heet fortuinlijk!) prostituees zijn geëxporteerd naar elders, en daar gaat Janssens zelfs prat op12. Het ‘succesverhaal’ van het Schipperskwartier wordt momenteel gekopieerd in de Atheneumbuurt in AntwerpenNoord. Niet toevallig ligt ook die buurt
20/09/2006 23:04:27
aan het front van de Antwerpse ‘gentrification’. Vooral de gepland aangelegde zone met grote, riante burgerwoningen en natiepakhuizen tussen Leien en Sint-Jansplein herbergt nog heel wat investeringspotentieel13. Daar vind je de grote percelen, het kwaliteitsvolle openbare domein met brede lanen, grote pleinen en de mooie, waardevolle maar tegelijk economisch ondergewaardeerde huizen en bedrijfsgebouwen die de nodige winstgaranties bieden bij herinvesteringen. Maar de Atheneumbuurt is geen kopie van het Schipperskwartier. De ‘totaalaanpak’ wordt hier, met vallen en opstaan verder geperfectioneerd. Naast stimulerende ‘speerpuntprojecten’ (Permeke, designcentrum, heraanleg openbaar domein, het ‘Grand Café’ zwaar ondersteund met publieke middelen … en intensieve politie-inzet om de vraagzijde af te schrikken (hoerenlopers in het Schipperskwartier en rond het Atheneum – daar ook met administratieve boetes –, zwarte cafégangers op het De Coninckplein) heeft de stad een aantal nieuwe instrumenten in stelling gebracht. Enerzijds worden ongewenste economische activiteiten op meer gesofisticeerde wijze gesaboteerd. Naast razzia’s op en sluiting van cafés, schrikken de herhaaldelijke jacht op illegalen op het openbaar vervoer en in de publieke ruimte Afrikaanse cafégangers af, zelfs die met papieren, terwijl het terras- en evenementenverbod op het De Coninckplein eveneens belangrijke winstmogelijkheden dwarsboomt. Anderzijds wordt het gebruik van het plein op meer dwingende wijze opnieuw ‘geprogrammeerd’. Een tentoonstelling over asielzoekers in de Permekebibliotheek wordt geweerd omdat ze niet strookt met het gewenste imago van plein en buurt. De Free Clinic moet verhuizen naar een – wat gentrification
betreft – minder kansrijke buurt, de Schijnpoort en X-stra-controles schrikken – al dan niet bedoeld – eveneens marginale buurtbewoners af. Het meest vernieuwende en meest invloedrijke instrument tenslotte is echter de inzet van planningsmaatregelen (BPA) om de Afrikaanse nachthoreca via bestemmingswijzigingen wettelijk uit te bannen. Het autonoom vastgoedbedrijf VESPA dient als instrument om deze bestemmingswijzigingen sneller te effectueren14. Of hoe het ene privé-initiatief door de overheid wordt genekt, alleen maar om het andere te steunen.
3. Voor en door bewoners, bij gebrek aan beter Wat in beide voorbeelden opvalt, is de nadrukkelijke steun van de georganiseerde bewonersgroepen voor deze totaalaanpak. Zowel het buurtcomité Schipperskwartier, als de bewonersgroepen De Bilzen en (in mindere mate) Richardstraat en omgeving zijn en waren vragende partij voor de drastische ‘opkuisacties’15. Ze juichen bovendien de gentrification die volgt in het zog van deze acties nadrukkelijk toe als een ‘structurele verbetering’ van hun wijk. Deze bottom-up steun betekent voor het stadsbestuur een belangrijke legitimatiebron, en er wordt dan ook kwistig gestrooid met woorden als ‘we deden het voor de bewoners’. Dit credo kan niet zomaar worden afgedaan als gebakken lucht. De roep om gentrification bij bewoners is in de eerste plaats een signaal (net zoals de Rivierstraat er een was) dat de stad faalt om iedereen een veilige, aangename woonomgeving te bieden. Bewoners beseffen heel goed dat ze wat dat betreft in de eerste plaats op zichzelf, dat wil zeggen, op hun medebewoners, zijn aangewezen. Zij weten ook dat op
15
Oikos 35 – herfst 2005
Oikos 38.indd 15
20/09/2006 23:04:27
de Vlaamse woningmarkt die door de privesector wordt gestuurd, de ruigere uitgaansbuurten annex de ermee gepaard gaande overlast, niet toevallig in de armste woonwijken liggen. Mensen aantrekken die kapitaalkrachtig genoeg zijn om zich een goed onderhouden woning en woonomgeving te kunnen permitteren is ook voor hen de enige garantie op betere leefomstandigheden, want de stad zelf heeft niet de middelen of de daadkracht om dit zelf te doen. ‘There is no alternative’: net als de stad zitten ook buurten gevangen in een onderlinge concurrentie.
4. Het einde van de stad
16
Oikos 38.indd 16
Die concurrentielogica stimuleert natuurlijk heel wat mooie initiatieven. Denk maar aan acties ‘Rot op huisjesmelkers’ die groeiden uit de strijd van de bewonersgroep Richardstraat en omgeving, het verbeten lobbywerk van De Bilzen, of de ontroerende inzet van zoveel Antwerpenaars, vooral in armere woonwijken, op straatfeesten, bij speelstraten, poetsacties… De stad heeft zelfs een speciale cel in het leven geroepen ter ondersteuning van die ‘duizenden bloemen’ die bloeien: Opsinjoren. Maar het is ook een discursief keurslijf dat mensen verplicht om niet verder te kijken dan de schaal van hun buurt of stad, en dat alternatieve oplossingen uitsluit. Bovendien verhult – of naturaliseert – dit discours een aantal ernstige pijnpunten die verbonden zijn aan de concurrentielogica. Net als gemeenten vertrekken buurten immers niet met gelijke kansen. De structuur van de woningmarkt en de ruimtelijke ordening is hierin een heel bepalende factor. In Antwerpen-Noord worden die ongelijke kansen schrijnend duidelijk. Antwerpen, met haar tekort aan open ruimte, overdaad aan
appartementen en kleine tuinen kan in de strijd om de grootverdienende gezinnen met kinderen nooit ernstig opboksen tegen groene gemeenten met grote vrijstaande woningen op grote percelen. Net zo is het voor een buurt als Stuivenberg, met haar chaotische mix van arbeidershuizen, krotten, middenstandswoningen, kleine winkels, smalle en kronkelige steegjes en straatjes moeilijker om hoge inkomensgroepen aan te trekken dan voor de Atheneumbuurt, met haar statige lanen en pleinen vol ruime herenhuizen. De massale inzet van goedmenende bewoners heeft in buurten als Stuivenberg dan ook iets aandoenlijks: nergens anders wordt er zo ijverig gepoetst en met goede wil aan samenleven gewerkt, en nergens anders is het resultaat zo gering. Maar ook bewoners beginnen niet met gelijke kansen. De afhankelijkheid van marktpartijen bij stadsontwikkeling impliceert automatisch een sociale verdringing. Zodra een buurt wat fleuriger en aangenamer wordt, ontstaat een sociaal schiftingsproces waarbij vooral de laagste inkomens – die op huren zijn aangewezen, of als koper in een onzekere afbetalingssituatie zitten – al snel vervangen worden door hogere inkomensgroepen. Op zich hoeven zulke verhuisbewegingen niet erg te zijn: sowieso is een groot percentage van de stedelijke bevolking nog erg mobiel en zijn er veel mensen die weinig hechten aan een welbepaalde buurt, ware het niet dat dit ook vaak een neerwaartse mobiliteit op de woningmarkt inhoudt. Verdrongen worden betekent immers ook vaak een gedwongen verhuis naar buurten met een lagere omgevingskwaliteit, en met slechtere woningen. Lagere inkomens boeten door gentrification dus vaak in aan woon- en leefkwaliteit. De sociale verdringing vanuit het Zuid, Zurenborg en het Centrum naar Antwerpen-Noord is al op overtuigende
20/09/2006 23:04:28
wijze aangetoond16. Het had in laatstgenoemde buurt een steeds grotere concentratie van lage inkomens tot gevolg én een (nog) verdere verslechtering van de woonomstandigheden. Door gentrification ondergaat een belangrijk deel van de bestaande woningvoorraad een upgrading, en zijn lage inkomensgroepen aangewezen op een steeds kleiner wordend segment van de woningmarkt: zo kreeg de huisjesmelkerij met haar krotwoningen en overbewoning een nieuwe impuls. Maar er is nog een wereld van verschil tussen de verdringing van bepaalde groepen als (misschien onbewust en onbedoeld) neveneffect van gentrification, en de actieve verjaging ervan als randvoorwaarde. Omdat men voor stadsontwikkeling nog slechts heil ziet in hoge inkomensgroepen – de zo bejubelde ‘tweeverdieners’ –, krijg je bovendien een opdeling in eerste- en tweederangsburgers. Waar er ‘betere’ bewoners zijn, zullen er noodzakelijkerwijs ook ‘slechtere’ zijn. De uitspraak is een, niet eens zo kwaad bedoelde, ‘slip-of-the-tongue’ van schepen voor Integrale Veiligheid Grootjans tijdens een hoorzitting in en over het nieuwe Permekecomplex17. Hij bedoelde ‘beter betaalde’. Als het goede of slechte van een mens wordt gemeten aan het nut of de winstmogelijkheden die hij als bewoner biedt voor de stadsontwikkeling, zit er toch iets fout. Er is immers een wereld van verschil tussen een uitspraak als ‘die mensen, moeten eens door de politie worden aangemaand zich opnieuw wat beter te gedragen’ of een uitspraak als ‘die mensen, die moeten weg, want die zullen altijd een storende factor zijn voor het geheel’. In de concurrentiestrijd om de ‘betere bewoner’ draait het zwartepietencircus dan ook op volle toeren. Hoeren, junks, illegalen, asielzoekers, jongeren, en sinds enkele jaren ook sociale huurders zijn de nieuwe zondebokken van de stadsont-
wikkeling, ongewenste figuren die men liefst wil doorschuiven naar een andere buurt of gemeente. Maar niet alleen deze groepen lijden schade en worden bovenop de al bestaande stigma’s nog maar eens met de vinger gewezen. Een afwijzing die ze onvermijdelijk in hun identiteitsvorming zullen opnemen18. Je vernietigt eigenlijk ook de stad zelf als samenleving, als, zoals Lefebvre zou zeggen, ‘gezamenlijk oeuvre’ dat wordt gerealiseerd in de wisselwerking van conflict en samenwerking tussen verschillende groepen. Als elk storend verschil wordt uitgewist in naam van de investeringsrisico’s van marktspelers die voor de meestbiedende werken, creëer je, zoals Claessens stelt in de conclusie van zijn thesis, een ‘post-publieke stad’ waar de openbare ruimte, met haar onverwachte, soms ongewenste en onaangename ontmoetingen, wordt vervangen door een voorgeprogrammeerde, gezuiverde, frictieloze open ruimte. Waar bijgevolg elke mogelijkheid tot conflict – en dus tot een solidaire oplossing van dit conflict – bij voorbaat wordt uitgewist. Zo hercreëer je in het centrum van de stad de steriele, veilige ruimte van de suburbane rand, met zijn homogene, conflictvrije woonmilieu: de stad verdwijnt onder een veralgemeende suburbanisering.
17
5. Conclusie: lagen van suburbanisering Deze suburbanisering van het centrum speelt op verschillende niveaus. Om te beginnen zitten stad en rand gevangen in eenzelfde competitieve logica: de fiscale noodzaak om investeerders en hogere inkomensgroepen aan te trekken. Die dwingende logica is een gevolg van het relatief grote aandeel aan lokale inkomsten die lokale besturen zelf moeten inbrengen, vooral via de
Oikos 35 – herfst 2005
Oikos 38.indd 17
20/09/2006 23:04:28
18
onroerende voorheffing en de aanvullende personenbelasting. Men is voor zijn inkomsten sterk aangewezen op de eigendommen en de inkomens van de eigen bevolking. Ten tweede heeft het antistedelijke discours, dat zo’n sterke impuls heeft gegeven aan de suburbanisatie, ook de centrumstad zelf veroverd: het beruchte Antwerpse chauvinisme heeft baan moeten ruimen voor een minstens even sterke zelfhaat. Er is nog nauwelijks een Antwerpenaar te vinden die niet vindt dat het met zijn stad vreselijk is gesteld. Dit discours heeft zich ook institutioneel en bestuurlijk al verankerd. Opvallend is dat de meest rand-stedelijke partij, de VLD19 niet alleen al geruime tijd het Vlaamse stedelijke beleid beheer(s)t, maar dat ook in Antwerpen de cruciale portefeuilles van Stadsontwikkeling, Ruimtelijke Ordening en Integrale Veiligheidszorg aan VLD-schepenen zijn toevertrouwd. Tenslotte, zo toont bovenstaande analyse aan, rukken suburbane woonmodellen (gated communities) en woonomgevingen (veiligheid, zuiverheid, exclusiviteit) met hun massaconsumentistische, homogeniserende esthetiek ook op in de binnenstad: ook fysiek-ruimtelijk verandert het centrum sluipend in een verlengstuk van de periferie, in plaats van andersom.
6. Epiloog: is een andere stad mogelijk? De obsessieve aandacht voor de ‘tweeverdiener met kinderen’ in het stadsontwikkelingsbeleid is gegroeid vanuit de illusie dat er geen alternatief is. Niet alleen het stadsbestuur, ook de bevolking lijkt zich bij deze stelling neer te leggen. Maar zoals hierboven geschetst houdt deze lankmoedigheid ook gevaren in, én sociale onrechtvaardigheid.
Oikos 38.indd 18
Te vaak miskent links het streven naar een aangename woonomgeving. Bewoners die ‘betere buren’ willen of die klagen over onveiligheid, vuil en overlast, worden al gauw als ‘verzuurd’ gebrandmerkt. Alsof het nachtlawaai van een luchthaven wel, en van een rosse buurt of een uitgaansplein niet schadelijk is voor de gezondheid. Alsof spuiten in de goot niet evenzeer een reden tot bezorgdheid zouden zijn als zware metalen in je groenten. Te vaak wordt bewoners uit ‘wildere buurten’ een vreemd soort sociaal martelaarsschap opgedrongen, alsof wie ‘wil’ wonen in een armere buurt er de samenlevingsproblemen maar bij moet nemen. Wat moet bestreden worden is echter niet het streven naar leefbaarheid, veiligheid, netheid, maar de exclusief individualistische wijze waarop dit momenteel vorm krijgt. In plaats van toe te geven aan een individualistisch recht op veiligheid en leefbaarheid voor wie het kan betalen, zoals in gated communities of marktgestuurde gentrification, moet een stadsbestuur onvoorwaardelijk instaan voor een collectieve leefbaarheid of veiligheid voor iedereen. Weinig (zeker linkse) bestuurders zullen dit algemene recht op veiligheid en leefbaarheid miskennen, maar ze zullen wel afwegingen maken ten aanzien van de haalbaarheid en betaalbaarheid ervan. In de huidige context van intergemeentelijke concurrentie en problematische stedelijke fiscaliteit blijft een oproep naar een sociaal eerlijke verdeling van lusten en lasten binnen de stad erg utopisch. Maar de verwachting dat het overleveren van delen van de stad aan de georganiseerde vastgoedsector de stedelijke problemen zou oplossen, is dat eveneens. Het kan de stedelijke financiën op korte termijn wel verlichten, maar het zal het aantal gezinnen in armoede, of de huisvestings- en omgevingsproblemen die zij ervaren, niet
20/09/2006 23:04:28
doen dalen. Het kan in een bepaalde buurt de overlast doen minderen, enkel en alleen om deze op een andere plaats met grotere intensiteit terug te zien opduiken. Zelfs vanuit een puur economisch standpunt is deze intergemeentelijke concurrentie niet doelmatig. In een globaliserende economie vindt de strijd om economische investeringen en werkgelegenheid meer en meer plaats tussen stadsregio’s. Wanneer die intern verdeeld zijn, staan zij in een zwakke positie om nog enige maatschappelijke return te onderhandelen. Daarom mag de strijd om de gegoede bewoner nooit de aandacht afleiden van het structurele probleem: de administratieve, maar vooral fiscale verdeeldheid binnen het stadsgewest. Nieuwe fiscale formules, zoals de door VLD-schepen van Campenhout voorgestelde ‘lokale belasting op consumptie’) zouden de scheve verhouding tussen stad en rand enigszins kunnen rechttrekken. Zo wordt bv. 95 procent van de bioscooptickets in het stadsgewest in Antwerpen verkocht. Maar ook dan blijft de concurrentielogica spelen, en de maatschappelijke trend is nu eenmaal dat ook productie en consumptie zich
verder over het stadsgewest verspreiden (denk maar aan het Wijnegem shopping center). Op de lange termijn is het dan ook niet zeker dat er op de Grote Markt meer ‘bollekes’ gaan gedronken worden dan, pakweg, aan de ingang van de Kalmthoutse Heide. De enige duurzame en rechtvaardige oplossing is een versterking van de bovenlokale fiscaliteit. Dat kan door een versterking van het gemeentefonds, of door de creatie van een intercommunale belastingheffing op schaal van het stadsgewest, met herverdeling op basis van noden. Politiek niet meteen een haalbare kaart. Stadsgewestvorming is in binnen- en buitenland een heikele zaak (met regelmatig terugkerende pogingen om de klok terug te draaien, zie de recente separatistische oprispingen in de relatief rijkere Antwerpse districten Ekeren, Polder en Berchem). Maar dat mag linkse politici (en bij uitbreiding, al deze met een ‘hart voor Antwerpen’) er niet van weerhouden om deze optie op creatieve wijze te blijven verdedigen, tegen de versnipperende concurrentielogica in.
19
[ Bio ] Maarten Loopmans is sociaal geograaf en aspirant FWO-Vlaanderen aan het Geo-Instituut, KULeuven, waar hij werkt aan een doctoraat over ‘place-based mobilisation and urban policy in Antwerp, Belgium’.
[ Noten ] 1
2
3
Lefebvre, H. (1996) The Right to the City, in Lefebvre, H.,Writings on Cities, Cambridge: Blackwell, p. 128). Lefebvre onderhield, als docent aan de universiteit Paris X in Nanterre, intense contacten met en inspireerde studentenleiders als Daniel Cohn-Bendit. Zie bijvoorbeeld de analyses van Kesteloot, C. & De Maesschalck, F. (2001). Anti-urbanism in Flanders: the political and social consequences of a spatial class struggle strategy, Belgeo, 2, 41-62 en De Decker (2004) De ondraaglijke lichtheid van het beleid voor
Oikos 35 – herfst 2005
Oikos 38.indd 19
20/09/2006 23:04:28
4 5
6
7
8 9
10
11
12
20
13
14
15
Oikos 38.indd 20
de stad in Vlaanderen, ongepubliceerde doctoraatsscriptie, Antwerpen: Universiteit Antwerpen. Zie de discussie tussen Pascal de Decker en Linda Boudry in Oikos 35, 2005. gentrification is een uit het Engels ontleende term die duidt op de terugkeer van hogere inkomensgroepen (gentry) naar de stad. Claessens, B. (2006) Een stadsgeografische analyse van ‘gated communities’, effectuering van een analytisch model in de Vlaamse context, regio Antwerpen, ongepubliceerde licentiaatsscriptie, Universiteit Gent, Faculteit Wetenschappen. Zie AGORA (2005), jg. 21, nr. 5 met themabijdragen over ‘de globalisering van de gated community’. Zie nogmaals Pascal De Decker in Oikos, 35 (2005), p. 23 over de huisvestingsfiscaliteit. Zie ook AGORA (2005), jg. 21, nr. 4 voor een Europees perspectief op deze problematiek (en met ondermeer 2 bijdragen over Brussel). Janssens, P. (2006) Het beste moet nog komen, Antwerpen: Book & Media Publishing. zie Loopmans (2005), de wensen van de wandelaar, Rooijlijn, jg. 39, nr. 2, p. 70-75. Op de hoerenloperssite www.hookers.nl is het Schipperskwartier met grote meerderheid van stemmen uitgeroepen tot ‘Benelux Rosse Buurt van het jaar 2006’. Janssens, P. (2006) (ibidem), p. 110. Trots merkt Janssens op dat veel mensenhandel en illegale prostitutie naar Brussel, Luik, Charleroi of het buitenland trok. Waarnemers melden bovendien dat meisjes in toenemende mate verspreid over het Antwerpse in flats en kamers werken en klanten via het internet worden geronseld; men waarschuwt dat de misbruiken in deze gevallen vaak nog schrijnender zijn omwille van de grotere sociale isolatie. In het Antwerpse stadsontwikkelingsdiscours wordt het ‘dumpen’ van asielzoekers en meer recent van sociale huurders in de stad als moreel verwerpelijk afgeschilderd, maar het dumpen van slachtoffers van mensenhandel en pooierschap buiten de stad is dan weer iets om trots op te zijn. Of hoe de concurrentiestrijd tussen gemeenten tot realpolitiek dogma wordt verheven. In deze zone, het vroegere schootsveld van de Spaanse vesten, gold sinds de zestiende eeuw om militair-strategische redenen een bebouwingsverbod. Daardoor bleef ze gespaard van de vroeg-negentiende eeuwse chaotische explosie van de ‘werkmansfaubourg’ (Faboert) Stuivenberg. Pas met het slopen van de vesten en aanhangende binnenstedelijke krottenwijken in 1862 werd het schootsveld bebouwd. De zone werd gepland door ingenieur van Bever, die, geïnspireerd door de Parijse avenues van baron Hausmann, een burgerlijke as ontwierp langsheen de leien, met ruime burgerwoningen, brede rechte lanen en gelijkmatige percelen. Op regelmatige afstanden sier(d)e nieuwe monumentale stedelijke infrastructuur de Leien op: Entrepot en Goederenstation, Jeugdtheater, Rooseveltplaats met Atheneum, Opera, De Keyserlei met Centraal Station, Stadspark, Nationale Bank, Gerechtshof, Zuidstation. De zone steekt scherp af tegen de chaotische, smalle straatjes en gangetjes met woningen van zeer wisselvallige kwaliteit ten oosten van de Dambruggestraat. (zie voor een architecturaal-stedenbouwkundige analyse: de Meulder B. & H. Heynen (2003) De rol van de ruimte bij processen van uitsluiting en normalisering; Een toelichting aan de hand van een uitgewerkte casestudy (De Coninckplein, Antwerpen), in: Devos, R. & Vanmarcke (red.) Uitsluiting-insluiting. Kanttekening bij een beleid van sociale integratie, Leuven: Acco, pp. 59-88). Via een nieuw opgemaakt BPA wordt de toekomstige vergunning van ‘nachthorecazaken’ rond het De Coninckplein – tegen de historische gang van zaken in – onmogelijk gemaakt. Omdat een dergelijke bestemmingswijziging pas effectief wordt bij nieuwe bouw- of vergunningsaanvragen, is dit een lange termijninstrument. Om de effectieve bestemmingswijziging te bespoedigen worden deze planmatige ingrepen voor het eerst aangevuld met grond- en pandenbeleid. Het stedelijk autonome vastgoedbedrijf VESPA heeft een achttal panden waarin Afrikaanse uitbaters een zaak huurden uitgekocht en van bestemming gewijzigd. Vooral deze maatregel lijkt het lot van de Afrikaanse horeca op het De Coninckplein uiteindelijk te zullen bezegelen, omdat de Afrikaanse cafébazen er over het algemeen zelf geen eigenaar zijn van hun pand. Zie Loopmans, M. (2006) Ondernemende burgers in een ondernemende stad, AGORA, jg. 22, nr. 4 (te verschijnen).
20/09/2006 23:04:28
16
17
18
19
De Maesschalck, F. en Loopmans, M. (2002) Herverdeling van middelen en mensen, Rooilijn, jaargang 35, nr. 3, pp. 120-125 en Loopmans, M. (2005) Revitalisering en sociale verdringing in Antwerpen, Vitale Stad, jg. 8, nr. 1, p. 18-21. Dankzij een periode van intensieve sociale woningbouw in het centrum tijdens de jaren 1980 (vooral in Sint-Andries en de Vleeshuisbuurt-Schipperskwartier) is het verdringingseffect in de binnenstad nog enigszins binnen de perken gebleven in vergelijking met het Zuid of Zurenborg, en hebben een deel van de lagere inkomensgroepen toch kunnen meegenieten van de grondige verbeteringen aan de woonomgeving. Niet kwaad bedoeld, maar niet onschuldig en ook niet zonder voorgaande. Toenmalig minister van Stedelijk Beleid Bert Anciaux bestempelde in zijn beleidsbrief de hogere inkomensgroepen die hij naar de stad wilde lokken ook al als ‘vitaler’: Daarmee bedoelde hij dat zij de stad, zowel sociaal als fiscaal, zouden revitaliseren. Zie Anciaux B. (2000) Beleidsnota stedenbeleid 2000-2004. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Een Afrikaan die erg actief is in het verenigingsleven op en rond het De Coninckplein bezwoer me dat het op deze manier niet lang meer zou duren voor een Afrikaanse Abou Jahjah zou opstaan. De Maesschalck, F. (2006): De gebruikersstad als electoraal strijdpunt, AGORA, jg 22, nr. 4 (te verschijnen). en De Maesschalck, F. en M. Loopmans (2003), “Electoral geography and manifestoes of new ‘urban’ parties from 1977-1999: how urban are they really?”, Belgeo, 2003, 3, pp. 329-342.
21
Oikos 35 – herfst 2005
Oikos 38.indd 21
20/09/2006 23:04:28