Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015
HET EHRM EN DETENTIERECHTEN De evolutie in de rechtspraak betreffende Artikel 3 en 8 van het E.V.R.M.
Masterproef van de opleiding 'Master in de rechten'
Ingediend door
Michiel Commère Studentennummer: 01002875
Promotor: Prof. Dr. T. Vander Beken Co-promotor: Dr. K. Verpoest Commissaris: Prof. B. De Ruyver
1
2
VOORWOORD Ongeveer rond de tijd dat ik het onderwerp van mijn masterproef moest kiezen, las ik volgende quote in een uitgave van het tijdschrift Panopticon1: "If punishment were to have any meaning in the creation of peace, there should be an orchestra outside all exits from prisons. Out they should come, all those who had purged their sins, and great ceremonies should have been arranged in their honor to celebrate their homecoming."2 Gevoed door deze inspirerende bedenkingen en mijn interesse voor strafrecht in het algemeen, wist ik dat ik iets wou schrijven over het opsluiten van mensen in gevangenissen. Mijn keuze was dan ook snel gemaakt toen de mogelijkheid zich aanbood om te schrijven over het Europees mensenrechtenhof en detentierechten.
Eerst en vooral wil ik Dr. Verpoest bedanken om me het eerste jaar op het juiste pad te zetten en me te begeleiden bij mijn masterproef. Als ik een vraag had of een opmerking, dan kon ik altijd bij haar terecht.
Bovendien wil ik ook Prof. Dr. Vander Beken bedanken voor de constructieve bedenkingen bij mijn proefstuk, maar vooral ook voor de bijzonder interessante lessen over strafrecht.
Tot slot wil ik nog graag mijn dank betuigen aan Prof. Dr. Eva Brems en alle assistenten bij de grondige studie mensenrechten. Toen ik vorig semester de lessen volgde, was het concept veranderd ten opzichte van eerdere jaren. Ik kan natuurlijk niet vergelijken met voorgaande jaren, maar die vorm van interactief lesgeven was zeer boeiend en leerrijk. Op directe en indirecte wijze bleken die lessen van onschatbare waarde voor mijn onderwerp.
1
T. DAEMS, "Straffen in tijden van recht en kloosterorde", Panopticon 2013, afl. 6, 446. N. CHRISTIE, " Restorative justice – answers to deficits in modernity?" in D. DOWNES, P. ROCK, C. CHINKIN & C. GEARTY (eds.), Crime, Social Control and Human Rights. From Moral Panics to States of Denial. Essays in Honour of Stanley Cohen., Cullompton, Willan Publishing, 2007, 374. 2
3
4
VOORWOORD .............................................................................................................................. 3 ALGEMENE INLEIDING .................................................................................................................. 9 ONDERZOEKSVRAGEN INHOUD EN STRUCTUUR .......................................................................... 10 1. ONDERZOEKSVRAGEN ............................................................................................................... 10 2. INHOUD EN TOELICHTING BIJ DE ONDERZOEKSVRAGEN ....................................................................... 10 3. STRUCTUUR ............................................................................................................................ 13 DEEL I: DE EUROPEESRECHTELIJKE REGELGEVING EN TOEZICHTSORGANEN .................................. 14 1. EUROPEES VERDRAG VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS (EVRM)......................................................... 14 1.1. HISTORIEK ...................................................................................................................................... 14 1.2. INHOUD ......................................................................................................................................... 14 2. EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS (EHRM) ............................................................... 15 2.1. BEVOEGDHEDEN VAN HET HOF........................................................................................................... 15 2.1.1. Bevoegdheid Ratione Personae ............................................................................................... 15 2.1.2. Bevoegdheid Ratione Loci ........................................................................................................ 16 2.1.3. Bevoegdheid ratione materiae................................................................................................. 16 2.1.4. Bevoegdheid ratione temporis................................................................................................. 16 2.2. DE PROCEDURE VOOR HET HOF .......................................................................................................... 16 2.3. GEVOLGEN VAN EEN VEROORDELING ................................................................................................... 18 3. EUROPEES COMITÉ TER PREVENTIE VAN FOLTERING EN ONMENSELIJKE OF VERNEDERENDE BEHANDELING OF BESTRAFFING (CPT) ........................................................................................................................
19
3.1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 19 3.2. VERHOUDING TUSSEN CPT EN EHRM ................................................................................................. 20 4. EUROPESE GEVANGENISREGELS (EPR) .......................................................................................... 22 4.1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 22 4.2. VERHOUDING TUSSEN EPR EN EHRM ................................................................................................. 22 DEEL II: DE EVOLUTIE IN DE RECHTSPRAAK ROND ARTIKEL 3 EVRM .............................................. 24 1. DE BETEKENIS VAN ARTIKEL 3 EVRM ............................................................................................ 24 1.1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 24
5
1.2. TOEPASSINGSVOORWAARDEN VOOR ARTIKEL 3 ..................................................................................... 26 2. DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN TOT EN MET 2004 I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM EN DETENTIEOMSTANDIGHEDEN .............................................................................................................
27
2.1. OORSPRONKELIJK ............................................................................................................................. 27 2.2. EVOLUTIE SINDS DE JAREN 90 TOT EN MET 2004 .................................................................................. 28 2.3. CONCLUSIE ..................................................................................................................................... 30 3. DE RECHTSPRAAK VAN HET EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS TUSSEN 2005 EN 2014 I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM EN GEDETINEERDEN ..................................................................................................
31
3.1. NEGATIEVE VERPLICHTINGEN VAN DE STAAT I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM BETREFFENDE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN 31 3.1.1. Speciaal regime/beveiligingsmaatregelen en artikel 3 EVRM.................................................. 31 3.1.2. Het gebruik van handboeien/wapens en artikel 3 EVRM ........................................................ 35 3.1.3. Strafmaat en artikel 3 EVRM .................................................................................................... 38 3.1.4. Detentie van minderjarigen en artikel 3 EVRM........................................................................ 40 3.1.5. Detentie van migranten en Artikel 3 EVRM ............................................................................. 41 3.1.6. Andere ...................................................................................................................................... 44 3.2. MATERIËLE EN PROCEDURELE VERPLICHTINGEN VAN DE STAAT I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM BETREFFENDE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN. ....................................................................................................................... 44
3.2.1. Algemene materiële detentieomstandigheden en artikel 3 EVRM ......................................... 44 3.2.2. Medische zorg betreffende de fysieke gezondheid van een gedetineerde en artikel 3 EVRM 47 3.2.3. Medische zorg betreffende de mentale gezondheid van een gedetineerde en artikel 3 EVRM 50 3.2.4. Positieve verplichtingen & bescherming tegen medegedetineerden en artikel 3 EVRM ........ 52 3.2.5. Effectief onderzoek naar schending van artikel 3 EVRM ......................................................... 53 3.2.6. Andere ...................................................................................................................................... 54 4. BESLUIT ................................................................................................................................. 55 DEEL III: DE EVOLUTIE IN DE RECHTSPRAAK ROND ARTIKEL 8 EVRM. ............................................ 57 1. DE BETEKENIS VAN ARTIKEL 8 EVRM ............................................................................................ 57 2. DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN TOT EN MET 2004 I.V.M. ARTIKEL 8 EVRM EN DETENTIEOMSTANDIGHEDEN .............................................................................................................
59
2.1. EVOLUTIE TOT EN MET 2004 ............................................................................................................. 59 2.2. CONCLUSIE ..................................................................................................................................... 61
6
3. DE RECHTSPRAAK VAN HET EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS TUSSEN 2005 EN 2014 I.V.M. ARTIKEL 8 EVRM EN GEDETINEERDEN ..................................................................................................
61
3.1. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET PRIVÉ LEVEN ................................................... 61 3.2. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET GEZIN ............................................................ 63 3.3. GEDETINEERDEN EN DE BESCHERMING VAN HET RECHT OP WONING ......................................................... 66 3.4. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN DE BRIEFWISSELING ............................................... 67 4. BESLUIT ................................................................................................................................. 70 DEEL IV: WAARBORGEN IN BELGIË .............................................................................................. 72 1. INLEIDING .............................................................................................................................. 72 2. OVERBEVOLKING VAN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN....................................................................... 74 2.1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 74 2.2. EHRM EN CPT................................................................................................................................ 74 2.2.1. EHRM ........................................................................................................................................ 74 2.2.2. CPT ............................................................................................................................................ 75 2.3. EPR EN DE BASISWET GEVANGENISWEZEN............................................................................................ 76 2.3.1. EPR............................................................................................................................................ 77 2.3.2. Basiswet gevangeniswezen ...................................................................................................... 77 2.4. MOGELIJKE OPLOSSINGEN ................................................................................................................. 80 2.4.1. Masterplan 2008-2012-2016 voor een gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden 81 2.4.2. Andere oplossingen .................................................................................................................. 82 2.5. BESLUIT .......................................................................................................................................... 83 3. INTERNERING VAN VEROORDEELDE GEDETINEERDEN ......................................................................... 84 3.1. ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 84 3.2. EHRM EN CPT................................................................................................................................ 85 3.2.1. EHRM ........................................................................................................................................ 85 3.2.2. CPT ............................................................................................................................................ 86 3.3. EPR, BASISWET GEVANGENISWEZEN & INTERNERINGSWET ..................................................................... 87 3.3.1. EPR............................................................................................................................................ 87 3.3.2. Basiswet gevangeniswezen ...................................................................................................... 88 3.3.3. Interneringswet ........................................................................................................................ 89 3.4. MOGELIJKE OPLOSSINGEN ................................................................................................................. 90 3.4.1. De bouw van nieuwe Forensisch Psychiatrische Centra (FPC) ................................................. 90
7
3.4.2. De voorstellen van Paul Cosyns................................................................................................ 91 3.5. BESLUIT .......................................................................................................................................... 91 BESLUIT...................................................................................................................................... 93 BRONNEN .................................................................................................................................. 95 WETGEVING EN ANDERE DOCUMENTEN ......................................................................................................... 95 RECHTSPRAAK ........................................................................................................................................... 97 RECHTSLEER ............................................................................................................................................ 102
8
ALGEMENE INLEIDING There is an urgent need to ensure more respect for detainees and improve conditions of detention: the respect shown for the detainees is a mirror of a country's general human rights culture.3
Het wegnemen van iemands vrijheid is tegenwoordig niet weg te denken uit het strafrecht, maar al sinds mensenheugenis worden mensen opgesloten. De manier waarop dat gebeurt en de redenen daarvoor zijn echter sterk geëvolueerd. Strenge lijfstraffen en erbarmelijke detentieomstandigheden zouden tot het verleden moeten behoren, evenals het idee dat een gedetineerde een rechteloos object is. Gedetineerden zouden immers moeten kunnen genieten van alle andere rechten en vrijheden, tenzij verdere beperkingen absoluut noodzakelijk zijn voor een gerechtvaardigde reden. Toch zijn er nog steeds mensen de mening toegedaan dat met de vrijheidsbeneming de gedetineerde zijn statuut van rechtsburger verliest en daarmee ook zijn rechten als rechtssubject, inclusief zijn grondrechten.4 Eigenlijk spreekt het voor zich dat de rechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ook gelden in een situatie van vrijheidsbeneming, maar dat is niet steeds zo geweest.
Het aantal klachten te Straatsburg van gedetineerden of andere personen die zich in een gelijkaardige detentiesituatie bevinden, is tijdens de laatste decennia fel toegenomen. In tegenstelling tot vroeger, vinden de verzoekers nu wel een luisterend oor.5
3
Report of the Special Rapporteur on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment, Manfred Nowak (9 February 2010), UN Doc. A/HRC/13/39, 17.; Geconsulteerd op www.un.org/en/documents/ 4 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 3. 5 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al.(Eds), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 21.
9
ONDERZOEKSVRAGEN INHOUD EN STRUCTUUR 1. ONDERZOEKSVRAGEN Artikel 3 EVRM stelt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Het Hof beschrijft het artikel als een van de meest fundamentele waarden van een democratische samenleving. 6 Een eerste onderzoeksvraag is daarom de volgende:
1. Hoe is de rechtspraak betreffende Artikel 3 EVRM geëvolueerd in verband met gedetineerden?
Artikel 8 EVRM erkent in hoofde van eenieder een recht op de eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. Een tweede onderzoeksvraag is daarom de volgende:
2. Hoe is de rechtspraak betreffende Artikel 8 EVRM geëvolueerd in verband met gedetineerden?
Ten slotte stelt zich de vraag of deze rechten voldoende bescherming bieden in ons land. Een laatste onderzoeksvraag betreft dan ook de situatie in België:
3. Waarborgt België de rechten vervat in Artikel 3 EVRM en Artikel 8 EVRM? Stellen zich mogelijke schendingen?
2. INHOUD EN TOELICHTING BIJ DE ONDERZOEKSVRAGEN De mensenrechten voor gedetineerden hebben al een lange weg afgelegd. Het EVRM geeft namelijk zelf geen inhoud aan een menswaardig leven in een context van detentie.7 Dit zorgde ervoor dat de rechten van gedetineerden oorspronkelijk een zeer beperkte interpretatie kregen. Zo hanteerde de Europese Commissie jarenlang de 'leer van de inherente beperkingen',
6
EHRM, Kudła v. Poland, 2000, §90; EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002, §95; EHRM, Khokhlich v. Ukraine, 2003, §162. 7 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, De Boekck & Larcier, 2006, 33.
10
waardoor klachten van gedetineerden zelden erkend werden. Deze leer hield in dat een rechtmatige vrijheidsbeneming gekenmerkt wordt door de beperking van grondrechten, waarvoor geen bijzondere rechtvaardiging nodig is. Bijgevolg waren voor gedetineerden ruimere beperkingen toegelaten dan voor vrije burgers. Het Hof nam deze leer echter niet over toen de eerste klacht van een gedetineerde voor het Hof kwam. In Golder v. United Kingdom8 uit 1975 maakte het Hof duidelijk dat detentie in principe enkel de ontneming van de fysieke vrijheid impliceert. Voor alle andere beperkingen moet een overtuigende verantwoording bestaan. Toch duurde het een hele tijd vooraleer er werkelijk een kentering kwam in de rechtspraak. Absolute rechten werden ten aanzien van gedetineerden vaak zeer beperkend geïnterpreteerd of de drempel werd zeer hoog gelegd. Bij relatieve rechten werden de beperkingen vaak ruim geïnterpreteerd ten aanzien van gedetineerden. Pas sinds eind de jaren 90 werden systematische schendingen vastgesteld in detentiesituaties.9
De bedoeling van deze paper is dan ook om te zien hoe de rechtspraak in verband met gedetineerden zich verder ontwikkeld heeft. Een selectie dringt zich echter op. Het EVRM bevat verschillende grondrechten, maar twee van de rechten die opgesomd staan blijken bijzonder belangrijk in detentiesituaties: Artikel 3 EVRM en Artikel 8 EVRM. Deze zullen dan ook het onderwerp vormen van deze paper. Met deze twee rechten stelden zich vroeger namelijk de meeste problemen.10 Maar ook vandaag worden deze twee artikelen nog vaak opgeworpen door gedetineerden. In de detentiegerelateerde arresten van het Hof van de laatste tien jaar kwam Art. 3 EVRM het meest voor. In dat opzicht kan dus een bepaalde evolutie onderzocht worden ten opzichte van vroegere arresten. Art. 8 EVRM kwam ook veel voor, doch in verhouding iets minder dan Art. 3 EVRM, en blijkt van enorm belang te zijn voor gedetineerden zelf. Uit interviews blijkt namelijk dat onder andere de mogelijkheden tot contact en bezoek voor hen van cruciaal belang zijn, meer zelfs dan de materiële detentieomstandigheden.11
8
EHRM, Golder v. the United Kingdom, 1975. G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 4.; D. VAN ZYL SMIT & S. SNACKEN, Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 10-13. 10 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 174. 11 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 18. 9
11
Hoewel deze bijdrage dus beperkt is tot de artikelen 3 EVRM en 8 EVRM, moet er toch op gewezen worden dat gedetineerden zich ook succesvol baseerden op andere bepalingen voor het Hof. Zo is het volgens Art. 3 van Protocol 1 EVRM ( recht op vrije verkiezingen) niet verboden om beperkingen op te leggen aan gedetineerden om te stemmen, maar moet er volgens het principe van proportionaliteit toch een waarneembaar en voldoende verband zijn tussen de sanctie enerzijds, en het gedrag van het individu en de omstandigheden anderzijds. Men mag dus niet op arbitraire wijze het recht om te stemmen ontnemen van gedetineerden.12 Maar ook andere artikelen werden opgeworpen, zoals Art. 2 EVRM (recht op leven) 13, Art. 5 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid)14, Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces)15, Art. 9 EVRM (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst)16, Art. 13 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel)17 en Art. 14 EVRM (verbod van discriminatie)18.
De bijdrage is tenslotte niet-exhaustief en behandelt slechts de periode 2005-2014. Daar zijn twee redenen voor. Een eerste reden is dat een bespreking van alle belangrijke rechtspraak sinds het ontstaan van het EHRM veel te ruim zou zijn. Het formaat van deze paper verlangt immers een bepaalde selectie. Een tweede reden is dat er al uitstekende werken bestaan die eerdere periodes behandelen, maar zelden zijn er werken die rechtspraak na 2004 behandelen.19 Wat natuurlijk wel nodig is, is een bepaalde context om de recente rechtspraak in te situeren. Daarom is er altijd eerst een beknopte samenvatting van de evolutie in de rechtspraak tot en met 2004.
12
EHRM, Hirst v. The United Kingdom (No. 2), 2005, §§69-71. EHRM, Jasinska v. Poland, 2010.; EHRM, Renolde v. France, 2008.; EHRM, Tarariyeva v. Russia, 2006. 14 Bijvoorbeeld in de zaak Hassan, waar het Hof de voorwaarden uitlegde wanneer een persoon gedetineerd werd in een internationaal conflict, hoewel er in casu geen schending was. (EHRM, Hassan v. The United Kingdom, 2014.); zie ook: EHRM, L.B v. Belgium, 2012.; EHRM, Z.H. v. Hungary, 2011. 15 EHRM, Ciorap v. Republic of Moldova, 2007. 16 EHRM, Jakóbski v. Poland, 2010. 17 EHRM, El-Masri v. The former Yogoslav Republic of Macedonia, 2012.; EHRM, Al Nashiri v. Poland, 2014. 18 EHRM, X v. Turkey, 2012. 19 Voor literatuur betreffende eerdere rechtspraak zie: E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 353p.; G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 348p.; M.D. EVANS & R. MORGAN, Preventing torture : a study of the European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Oxford, Clarendon Press, 1998, 475p.; J. COOPER, Cruelty: an analysis of article 3, London, Sweet & Maxwell, 2003, 401p.; N.S. RODLEY & M. POLLARD, The treatment of prisoners under international law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 697p. 13
12
3. STRUCTUUR De structuur van deze paper ziet er als volgt uit: Eerst wordt de context uiteengezet in 'DEEL I', met name de Europese regelgeving en de toezichtsorganen die essentieel zijn om de behandelde rechtspraak te begrijpen. Vervolgens wordt Art. 3 EVRM behandeld in 'DEEL II' met (1) een verduidelijking van Art. 3 EVRM, (2) een samengevatte evolutie van rechtspraak i.v.m. Art. 3 EVRM tot en met 2004, (3) een diepgravende uiteenzetting van rechtspraak tussen 2005-2014 en (4) een conclusie. In 'DEEL III' wordt Art. 8 EVRM op een gelijkaardige manier besproken. Tenslotte wordt in 'DEEL IV' de Belgische situatie onder de loep genomen, om te zien in hoeverre die in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof.
13
DEEL
I:
DE
EUROPEESRECHTELIJKE
REGELGEVING
EN
TOEZICHTSORGANEN 1. EUROPEES VERDRAG VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS (EVRM) 1.1. HISTORIEK Na Wereldoorlog II wou men zich behoeden voor een herhaling van dergelijke gruwel. In dat naoorlogse klimaat ontstond de Raad van Europa, een organisatie met als doel de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie te verdedigen. Haar voornaamste doel was de oprichting van een verdrag rond mensenrechten, verwezenlijkt in 1950 te Rome: Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens20 (hierna: EVRM).21
1.2. INHOUD Het EVRM beschermt het recht op een menswaardig leven voor iedere burger, bijgevolg ook de gedetineerde. Helaas geeft het aan dit begrip geen inhoud in een context van detentie.22 Behalve Art. 5 bevat het EVRM geen specifieke rechten die gelden tijdens de vrijheidsbeneming (vb. recht op adequate medische verzorging, of het recht om te klagen over de wijze van behandeling).23 Art. 5 EVRM stelt dat eenieder het recht heeft op persoonlijke vrijheid en veiligheid en "niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg…".24 Verder beperkt het artikel zich tot de voorwaarden waaraan het feit zelf van de vrijheidsbeneming moet voldoen om rechtmatig te zijn en hoe de rechterlijke controle daarop moet georganiseerd worden. Dit in tegenstelling tot het BUPO-verdrag25, dat in Art. 10 wel een inhoudelijke omschrijving geeft van het gevangenisstelsel, door te stellen dat het dient te voorzien in "een behandeling van gevangenen die in de eerste plaats is gericht op de heropvoeding en reclassering".26
20
Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 215-219, 224-225. 22 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, De Boekck & Larcier, 2006, 33. 23 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 3. 24 Art. 5 EVRM 25 Verdrag 19 december 1966 inzake Burgerrechten en Politieke rechten. 26 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, De Boekck & Larcier, 2006, 33. 21
14
Bepaalde rechten bevatten zelfs expliciete uitzonderingen t.a.v. gedetineerden. Penitentiaire arbeid, bijvoorbeeld, wordt in Art. 5.3 EVRM niet als dwangarbeid of verplichte arbeid beschouwd. Of zo is levensberoving niet in strijd met Art. 2.2.b EVRM 'teneinde een rechtmatige arrestatie te verrichten of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze gevangen wordt gehouden, te voorkomen'.27
2. EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS (EHRM) Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is het toezichtorgaan dat waakt over de naleving van het EVRM en de bijhorende Protocollen. Het is samengesteld uit 47 rechters, waarbij elke lidstaat recht heeft op één rechter. Het Hof spreekt zich uit in arresten of adviezen.28 In de volgende paragrafen volgt een beknopte uiteenzetting van de bevoegdheden en werking van het Hof.
2.1. BEVOEGDHEDEN VAN HET HOF 2.1.1.
BEVOEGDHEID RATIONE PERSONAE
Wat de bevoegdheid ratione personae betreft, kan het Hof zowel interstatelijke als individuele klachten ontvangen. Art. 33 EVRM biedt de verdragsstaten de mogelijkheid een andere verdragsstaat voor het Hof te dagen wanneer deze de bepalingen van het verdrag of de protocollen niet zou respecteren (Interstatelijke klachten). De meeste zaken voor het Hof worden echter ingediend door individuen via Art. 34 EVRM. Het Hof kan verzoekschriften ontvangen van iedere natuurlijke persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat. Het betreft niet alleen directe slachtoffers, maar ook morele, indirecte en zelfs potentiële slachtoffers. Een actio popularis is echter niet mogelijk.29
27
Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 33.; G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 3. 28 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 278-295. 29 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 280-281.
15
2.1.2.
BEVOEGDHEID RATIONE LOCI
Het territoriale toepassingsgebied van het Verdrag wordt weergegeven in Art. 1 EVRM: "de Hoge verdragsluitende Partijen verzekeren eenieder die ressorteert onder hun rechtsmacht de rechten en vrijheden die zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Vedrag". Het Hof heeft dit al meerdere keren geïnterpreteerd en kijkt naar de uitoefening van de eigenlijke rechtsmacht 30 door de Staat.31
2.1.3.
BEVOEGDHEID RATIONE MATERIAE
Art. 32 lid 1 EVRM bepaalt dat "de rechtsmacht van het Hof zich uitstrekt tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag en de Protocollen daarbij die aan het Hof worden voorgelegd zoals bepaald in de artikelen 33, 34, 46 en 47".32
2.1.4.
BEVOEGDHEID RATIONE TEMPORIS
De beginselen uit het internationaal recht zijn van toepassing voor de toepassing in de tijd. Het EVRM kent geen retroactieve werking.33 Wanneer de gevolgen van een schending die plaatsvond voor de inwerkingtreding van het Verdrag, blijven aanhouden na de inwerkingtreding van het Verdrag, kan het slachtoffer de Staat toch voor het Hof dagen.34
2.2. DE PROCEDURE VOOR HET HOF De Rules of Court – Title II Procedure35 van het EHRM bepalen hoe de procedure voor het Hof concreet verloopt. De procedure bestaat uit drie grote fases: 'De beslissing over de
30
De uitoefening van deze rechtsmacht is niet noodzakelijk gelimiteerd tot het statelijk territorium. Het kan ook plaatsen omvatten buiten het grondgebied waar de staat de facto rechtsmacht uitoefent. 31 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 282-283. 32 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 283. 33 Aangezien het Verdrag in 1953 in werking is getreden, geeft de bevoegdheid ratione temporis zelden problemen. 34 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 283. 35 Rules of Court, Straatsburg, 1 Juli 2014, www.echr.coe.int/Documents/Rules_Court_ENG.pdf (Hierna: Rules of Court)
16
ontvankelijkheid', 'de poging tot minnelijke schikking' en 'de beslissing over de grond van ze zaak'.36
Art. 35 EVRM behandelt de ontvankelijkheidvoorwaarden. Een eerste en belangrijke voorwaarde, is de uitputting van de interne rechtsmiddelen37. Dit geldt zowel voor interstatelijke als individuele klachten. Het Hof is dus slechts subsidiair bevoegd en eerst moeten de nationale rechtbanken en hoven de schending niet rechtgezet hebben. De beschikbare rechtsmiddelen kunnen zowel administratief, gerechtelijk als grondwettelijk van aard zijn en kunnen op alle niveaus ingericht zijn( federaal, deelstatelijk, gemeentelijk, etc.). Het Hof kijkt echter concreet na of de beschikbare rechtsmiddelen niet louter theoretisch bestaan, maar effectief toegankelijk zijn. Het rechtsmiddel moet tot een herstel van de schending kunnen leiden.38 De andere ontvankelijkheidvoorwaarden zijn enkel van toepassing op individuele klachten.39 Zo mag een klacht niet anoniem ingediend worden, mag de klacht zonder nieuwe feiten niet dezelfde zijn als die door het Hof reeds onontvankelijk werd verklaard, afgesloten is of in minnelijke schikking eindigde en mag de klacht niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van het Verdrag. Bovendien mag de verzoeker geen misbruik maken van zijn rechten, moet hij een wezenlijk nadeel hebben en mag het verzoek niet manifest ongegrond zijn.40
Art. 39 EVRM voorziet een mogelijkheid tot minnelijke schikking, vooraleer over de grond van de zaak te beslissen. Bij aanvaarding krijgt het slachtoffer een compensatie van de verdragsstaat (financieel, strafvermindering, wetswijziging, etc…). De zaak wordt dan van de rol geschrapt.41
Wordt het verzoekschrift ontvankelijk verklaard en is er geen minnelijke schikking, dan moet het Hof de grief op zijn gegrondheid onderzoeken. Art. 38 EVRM geeft het Hof brede onderzoeksbevoegdheden. Het kan bijvoorbeeld de overlegging van schriftelijke bewijzen
36
S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 283-285. 37 Art. 35 lid 1 EVRM. 38 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 285-289. 39 Art. 35 lid 2(a) EVRM. 40 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 285-289. 41 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 289.
internationale bescherming van de rechten van de mens,
internationale bescherming van de rechten van de mens,
internationale bescherming van de rechten van de mens, internationale bescherming van de rechten van de mens,
17
vragen, deskundigen ondervragen, vertegenwoordigers van ngo's uitnodigen en eventueel een bezoek ter plaatse verrichten (fact-finding missions).42 Bovendien kunnen derde Staten of anderen die geen partij zijn als tussenkomende partij een rol in de procedure verwerven.43
Belangrijk in de context van gedetineerden is de mogelijkheid van voorlopige maatregelen, opgelegd door het Hof in afwachting van een definitieve uitspraak. 44 Deze zijn nodig omdat het neerleggen van een verzoekschrift op zich geen opschortende werking heeft. De maatregelen hebben tot doel onherstelbare schade te voorkomen en kunnen enkel opgelegd worden in dringende gevallen. Bovendien moet de verzoeker aantonen dat er prima facie een schending is. De praktijk toont aan dat het Hof ze voornamelijk toepast in gevallen van nakende uitwijzing, klachten over foltering of bij een instabiele gezondheid van een gedetineerde.45 Als het onderzoek afgerond is, velt het Hof zijn uitspraak in een arrest. Dat is bindend46 en openbaar. Als het arrest niet verwezen wordt naar de Grote Kamer, dan is het definitief conform Art. 44 EVRM.47
2.3. GEVOLGEN VAN EEN VEROORDELING Als er sprake is van een schending van het EVRM, vraagt het Hof de Staat om die schending recht te zetten. De lidstaten verbinden zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn (bindende kracht). 48 Men kan alle gevolgen van de veroordeelde handeling ongedaan maken of een herziening van de beslissing organiseren. 49 De Staat geeft ook vaak een schadevergoeding. Bovendien kan het Hof een billijke genoegdoening opleggen.50
42
S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 289-291. 43 Art. 36 EVRM. 44 Regel 39 Rules of Court. 45 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 289-291. 46 Art. 46 EVRM. 47 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 289-291. 48 Art. 46, 1 EVRM. 49 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 292-293. 50 Art. 41 EVRM.
internationale bescherming van de rechten van de mens,
internationale bescherming van de rechten van de mens,
internationale bescherming van de rechten van de mens,
internationale bescherming van de rechten van de mens,
18
Een veroordeling heeft zowel directe als indirecte gevolgen. In eerste instantie is er het toezicht op de tenuitvoerlegging van de einduitspraak, dat gebeurt door het Comité van ministers.51 Over het algemeen schikken Staten zich naar de arresten van het Hof, maar als zij dat niet doen, dan beschikt het Comité niet over de mogelijkheid om een echte sanctie op te leggen. Dat wil echter niet zeggen dat het Comité geen andere mogelijkheden heeft. Zo kan het diplomatieke druk uitoefenen op een lidstaat of het onderwerp naar voor brengen tijdens de bijeenkomsten van de Raad van Europa, met als gevolg imagoschade van de Staat. Bovendien voorziet Art. 46, 4 EVRM in de zogenaamde infringement-procedure, waarmee Het Comité aan het EHRM kan vragen of een Staat is tekort gekomen aan zijn verplichtingen om het arrest uit te voeren. Als het EHRM dan inderdaad een schending constateert, wordt de zaak volgens Art. 46, 5 EVRM doorverwezen naar het Comité van Ministers. De meest ingrijpende mogelijkheid van het Comité zou dan bestaan in de opschorting van het stemrecht in het Comité of de uitsluiting uit de Raad van Europa. Daar zou dus wel een behoorlijk afschrikwekkend effect kunnen uit voort gaan. Maar aangezien de procedure daartoe een tweederde meerderheid vereist en het Comité geen geldelijke sanctie kan opleggen, vreest men dat dit weinig effect heeft.52 In tweede instantie is er de indirecte doorwerking van een veroordeling in het nationale recht. De rechters op nationaal niveau houden immers rekening met de rechtspraak van het Hof en komen vaak proactief tegemoet aan de eisen van het Hof. Bovendien halen ook advocaten de rechtspraak van het Hof aan voor de nationale rechtbanken.53
3. EUROPEES COMITÉ TER PREVENTIE VAN FOLTERING EN ONMENSELIJKE
OF
VERNEDERENDE
BEHANDELING
OF
BESTRAFFING (CPT) 3.1. ALGEMEEN Via de Raad van Europa werd in 1987 het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing aangenomen, dat voorzag in de oprichting van het Europees Comité ter preventie van foltering en onmenselijke of
51
Art. 46, 2 EVRM. A. VERDUYCKT, "Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de slechte uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM op nationaal niveau?", Jura Falc. 2010, afl. 1, 145-146. 53 S. SMIS et al., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 293. 52
19
vernederende behandeling of bestraffing (CPT).54 Het doel was om via bezoeken toezicht uit te oefenen op de behandeling van personen die van hun vrijheid beroofd zijn, ter bescherming tegen foltering en onmenselijke behandeling. De taken van het CPT omvatten veel meer dan enkel onderzoek naar fysieke mishandeling en foltering. De aandacht gaat ook naar materiële detentievoorwaarden en rechtsbescherming van gedetineerden.55 Het CPT is, in tegenstelling tot het EHRM, voornamelijk gericht op preventie. Het velt geen arresten, maar bezoekt op periodieke of ad hoc basis plaatsen waar mensen van hun vrijheid worden beroofd.56
Na elk bezoek maakt het CPT een rapport op met zijn bevindingen en eventueel aanbevelingen naar de betreffende lidstaat toe. Daarenboven publiceert het CPT ook telkens een jaarrapport waarin het terugblikt op de activiteiten van het voorbije jaar. 57 In dat jaarrapport wordt een speciaal hoofdstuk gewijd aan de maatstaven die het CPT hanteert in verschillende detentiesituaties. Al deze hoofdstukken werden gebundeld in een document, de 'CPT Standards'58, dat een soort handboek vormt van hedendaagse penitentiaire normen inzake de behandeling van gedetineerden.59
3.2. VERHOUDING TUSSEN CPT EN EHRM Het CPT vervult een belangrijke rol op vlak van de bescherming van mensenrechten in Europa. Op directe wijze oefent het uiteraard een invloed uit op de betrokken lidstaten. Maar ook op indirecte wijze is er sprake van een kruisbestuiving met onder andere het EHRM en de Europese Gevangenisregels. Zo verwees het Hof in zijn rechtspraak reeds verschillende keren naar het werk van het CPT.60
Het is duidelijk dat het CPT de houding van het Hof beïnvloed heeft. Enerzijds is er de cumulatieve benadering van het CPT. Het beoordeelt niet elke situatie op zich, maar bekijkt of de combinatie van omstandigheden in zijn geheel aanvaardbaar is. Deze cumulatieve
54
N.S. RODLEY & M. POLLARD, The treatment of prisoners under international law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 231-233. 55 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 11-15. 56 T. DAEMS, "Twintig jaar CPT: een terugblik", Panopticon 2010, afl. 2, 79-80. 57 T. DAEMS, "Twintig jaar CPT: een terugblik", Panopticon 2010, afl. 2, 79-80. 58 Comité voor de Preventie van Foltering, The CPT standards, CPT/Inf/E (2002) 1 – Rev. 2013, te vinden op www.cpt.coe.int/en/docspublic.htm 59 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Ed.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 11-15. 60 T. DAEMS, "Twintig jaar CPT: een terugblik", Panopticon 2010, afl. 2, 79-80.
20
benadering werd expliciet overgenomen door het Hof in zaken die betrekking hadden op detentieomstandigheden.61 Anderzijds is er de positieve benadering van het CPT. Het betreft de positieve formulering van eisen waaraan opsluiting in de gevangenis moet voldoen, zoals minstens een uur wandelen per dag in open lucht, natuurlijk licht en frisse lucht, gelijkwaardige medische zorg, voldoende privacy, etc. In de rechtspraak van het Hof wordt erkend dat Art. 3 EVRM, naast de negatieve, ook positieve verplichtingen inhoudt. 62 Zo erkent het Hof het recht van elke gedetineerde op detentieomstandigheden die in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en is de Staat verplicht om de fysieke integriteit van gedetineerden te beschermen door het verstrekken van adequate medische zorgen.63 Bovendien heeft de Staat niet alleen de plicht zich te onthouden van onmenselijke behandeling, het moet ook preventief de nodige maatregelen nemen om de fysieke integriteit en gezondheid van gedetineerden te beschermen. De Staat kan immers aansprakelijk gesteld worden wegens het niet verhinderen van geweld onder gedetineerden.64
Omgekeerd is het CPT niet formeel gebonden aan de rechtspraak van het Hof. Bijgevolg kan het Art. 3 EVRM anders benaderen in de context van zijn preventieve functies. 65 Dat artikel geeft zelf immers geen invulling aan de begrippen 'foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen'. Voor het Hof is het een gevestigd gegeven dat het Verdrag een levende tekst is, die moet worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de huidige invulling door de maatschappij op het moment van de inbreuk.66 Uit de rechtspraak van het Hof blijkt wel dat Art. 3 EVRM meestal is opgedeeld in drie hiërarchische categorieën op basis van de hevigheid van lijden. Folteren is dan het 'ergst', gevolgd door onmenselijke behandeling of straf, en dan vernederende behandeling of straf. 67 Het CPT houdt er echter een andere interpretatie op na. Het ziet de begrippen niet hiërarchisch, maar eerder als
61
EHRM, Ilaşcu a.o. v. Moldova and Russia, 2004, §433.; EHRM, Poltoratskiy v. Ukraine, 2003, §133.; EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002, §95.; EHRM, Dougoz v. Greece, 2001, §46.; 62 C. GRABENWARTER, European Convention on Human Rights – Commentary, München, C.H. Beck, 2014, 4041 63 EHRM, Slimani v. France, 2004, §27.; EHRM, McGlinchey a.o. v. The United Kingdom, 2003, §46.; EHRM, Mouisel v. France, 2002, §40.; EHRM, Keenan v. The United Kingdom, 2001, §111.; EHRM, Kudła v. Poland, 2000, §94. 64 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 11-15.; EHRM, Pantea v. Romania, 2003, §189. 65 M.D. EVANS & R. MORGAN, Preventing torture: a study of the European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Oxford, Clarendon Press, 1998, 73-79. 66 M.D. EVANS & R. MORGAN, Preventing torture: a study of the European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Oxford, Clarendon Press, 1998, 73-79. 67 J. COOPER, Cruelty: an Analysis of Article 3, Londen, Sweet and Maxwell, 2003, 7.
21
verschillende vormen van mishandeling die nauw verwant zijn.68 Om deze reden komt het vaak voor dat het CPT bepaalde situaties als onmenselijk of vernederend kwalificeert, terwijl het EHRM de situatie niet ernstig genoeg vindt om binnen het bereik van Art. 3 EVRM te komen.69 Dit heeft bovendien als gevolg dat louter een negatief CPT-rapport niet zal volstaan als doorslaggevend bewijs voor een schending van het EVRM of als rechtsgrond om een procedure voor het EHRM te starten.70
4. EUROPESE GEVANGENISREGELS (EPR) 4.1. ALGEMEEN Een andere belangrijke bron van Europese normen inzake detentie zijn de resoluties en aanbevelingen van het Ministercomité van de Raad van Europa. Deze regels zijn soft law, bijgevolg zijn ze niet bindend. Toch zijn ze van belang omdat ze de op dat moment geldende penologische inzichten weerspiegelen. Bovendien hebben ze hun invloed gehad op nationale wetgeving. De aanbevelingen behandelen verschillende thema's, zoals gevangenisarbeid, medische zorg in de gevangenis, overbevolking, etc. De belangrijkste en meest omvattende aanbevelingen zijn nog steeds de Europese Gevangenisregels71 (EPR).72
In 2006 werden de Europese Gevangenisregels herzien, met name door de veranderde inzichten met betrekking tot de omgang van gedetineerden en de ontwikkelingen van het penitentiaire recht.73
4.2. VERHOUDING TUSSEN EPR EN EHRM Één van de belangrijkste redenen om de EPR van 1987 te herzien, was de noodzaak de regels in overeenstemming te brengen met onder andere de standaarden die het CPT intussen ontwikkeld had en de uitspraken van het EHRM met betrekking tot gedetineerden. De EPR 68
J. COOPER, Cruelty: an Analysis of Article 3, Londen, Sweet and Maxwell, 2003, 8. G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 12. 70 G. VERMEULEN, "Toezicht en detentie in de Europese Unie" in T. DAEMS, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN, Toezicht op detentie: tekst en context, Antwerpen-Appeldoorn, Maklu, 53-54. 71 Aangenomen in 1973 en gewijzigd in 1987 en 2006. In deze tekst wordt verwezen naar de laatste versie.; Aanbeveling Rec(2006)2 van het Ministercomité van de Raad van Europa (11 januari 2006), te vinden op https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=955747#P6_138 72 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 14. 73 G. DE JONGE, "De Europese Gevangenisregels herzien. Nu nog een verdrag om ze rechtskracht te geven.", Fatik 2006, afl. 110, 15-22. 69
22
moesten dan ook een bron zijn van respect voor de mensenrechten en de menselijke waardigheid van gedetineerden, met ijkpunten voor een humaan en doelmatig beheer van penitentiaire inrichtingen. De invloed van het Hof blijkt uit het feit dat in de memorie van toelichting van de EPR voortdurend verwezen wordt naar relevante rechtspraak van het Hof, alsook de bevindingen van het CPT.74
Het Hof toont van haar kant tegenwoordig meer belang en aandacht voor deze regels, zo blijkt uit haar eigen bewoordingen dat "in recent judgments the Court has drawn the authorities’ attention to the importance of this recommendation, notwithstanding its non binding nature for the member States."75 Die visie van het Hof vinden we terug in een heleboel recente rechtspraak.76
74
G. DE JONGE, "De Europese Gevangenisregels herzien. Nu nog een verdrag om ze rechtskracht te geven.", Fatik 2006, afl. 110, 15-22. 75 EHRM, Dybeku v. Albania, 2007, §48. 76 EHRM, Sławomir Musiał v. Poland, 2009, §96.; EHRM, Gülmez v. Turkey, 2008, §63.; EHRM, Dickson v. The United Kingdom, 2007, §31.; EHRM, Rivière v. France, 2006, §72.; EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006, §§85-130.; EHRM, Nevmerzhitsky v. Ukraine, 2005, §97.;
23
DEEL II: DE EVOLUTIE IN DE RECHTSPRAAK ROND ARTIKEL 3 EVRM 1. DE BETEKENIS VAN ARTIKEL 3 EVRM 1.1. ALGEMEEN Art. 3 EVRM zegt het volgende: "Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen"77
Volgens het Hof is Art. 3 EVRM een van de meest fundamentele waarden van een democratische samenleving.78 Het verbod in het artikel is absoluut. Er mag niet van worden afgeweken79, zelfs niet in uitzonderlijke situaties zoals de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad.80 Bovendien wordt het artikel in het internationaal recht beschouwd als jus cogens.81 Dit betekent ook dat men bij de beoordeling van de gewraakte gedraging of handeling geen rekening mag houden met het gedrag van het slachtoffer van de mishandeling.82 Er bestaat echter één uitzondering, namelijk bij geweld naar aanleiding van een arrestatie. Daar mag men wel rekening houden met het gedrag van het slachtoffer.83
Hoewel Art. 3 EVRM foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen verbiedt, is er geen duidelijke begrip over wat er bedoeld wordt met die termen. Het Verdrag wordt echter geïnterpreteerd in overeenstemming met de huidige invulling door de maatschappij op het moment van de inbreuk. Het is niet gelimiteerd tot wat de opstellers van 77
Art. 3 EVRM. Deze visie van het Hof is terug te vinden in o.a. volgende rechtspraak: EHRM, Labita v. Italy, 2000, §119.; EHRM, Kudła v. Poland, 2000, §90.; EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002, §95. 79 EHRM, Chahal v. the United Kingdom, 1996, §§19, 81.; EHRM, Assenov a.o. v. Bulgaria, 1998, §93.: EHRM, Selmouni v. France, 1999, §95. 80 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 21.; S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, AntwerpenCambridge, Intersentia, 2011, 242-246. 81 EHRM, Al-Adsani v. the United Kingdom, 2001, §§60-61.; jus cogens omvat normen van algemeen volkenrecht die aanvaard en erkend worden door de internationale gemeenschap van Staten in hun geheel als normen, en waarvan geen afwijking is toegestaan en die slechts kunnen worden gewijzigd door latere normen van algemeen volkenrecht. (Definitie van Y. Haeck in vrijheden en vrijheidsbeneming) 82 EHRM, Lindström and Mässeli v. Finland, 2014, §37.; EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006, §116.; EHRM, Chahal v. The United Kingdom, 1996, §79. 83 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 25-26. 78
24
het Verdrag voor ogen hadden.84 Het Hof beschouwt het Verdrag namelijk als een 'levend instrument', dat moet worden beoordeeld in hedendaagse omstandigheden.85 Deze evolutieve interpretatie zorgt ervoor dat wat vroeger als 'normaal' werd beschouwd, vandaag onder Art. 3 EVRM kan vallen.
Art. 3 EVRM voorziet in drie verschillende gradaties van gedragingen: (1) Foltering, (2) onmenselijke behandelingen of straffen, (3) vernederende behandelingen of straffen. Het bevat echter geen definitie van die termen en bepaalt dus niet welke handelingen er onder Art. 3 EVRM vallen.86 De invulling van die begrippen kunnen we vinden in rechtspraak van het Hof.
Foltering is een schending in de hoogste graad. Het Hof inspireert zich voor de invulling van het begrip op het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffing (CAT).87 Het Hof definieert foltering bijgevolg als een 'opzettelijke onmenselijke behandeling die ernstige en wrede pijnen teweegbrengt'. 88
Onmenselijke behandelingen of straffen zijn daden die opzettelijk intense fysieke of psychische schade kunnen veroorzaken.89 Er wordt weliswaar aangenomen dat de afwezigheid van opzet geen doorslaggevend element is.90 De rechtspraak is echter niet altijd consistent. In sommige gevallen impliceerde onmenselijke behandeling opzet91, in andere gevallen niet92.
Vernederende behandelingen of straffen zijn 'activiteiten die aan de persoon in de ogen van anderen of zijn eigen ogen een vernedering van een minimum niveau aan ernst 84
M.D. EVANS & R. MORGAN, Preventing torture: a study of the European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Oxford, Clarendon Press, 1998, 73-79. 85 EHRM, Selmouni v. France, 1999, §101. 86 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 21. 87 S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 242-246. 88 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §167.; EHRM, Selmouni v. France, 1999, §§96-97. 89 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §167.; EHRM, Tomasi v. France, 1992, §112.; EHRM, Kudła v. Poland, 2000, §92.; 90 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 22.; J. COOPER, Cruelty: an Analysis of Article 3, Londen, Sweet and Maxwell, 2003, 54-56. 91 EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002, §95. 92 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §167.
25
teweegbrengen'.93 Publiciteit is geen essentieel element, aangezien een slachtoffer zich vernederd kan voelen, zonder dat een buitenstaander een bepaalde situatie als vernederend beschouwt.94
1.2. TOEPASSINGSVOORWAARDEN VOOR ARTIKEL 3 Er zijn drie vereisten om binnen het toepassingsgebied van Art. 3 EVRM te vallen. Ten eerste moet er in principe een intentie tot schaden aanwezig zijn. Ten tweede moet het gaan om ernstige fysieke of mentale schade. Ten derde mag er geen rechtvaardiging zijn voor de gewraakte gedraging of situatie. Er dient wel opgemerkt te worden dat de intentie tot schaden niet altijd aanwezig moet zijn, omdat bijvoorbeeld de mogelijkheid bestaat dat de situatie op zichzelf al als onmenselijk of vernederend kan worden aangemerkt.95
Om onder Art. 3 EVRM te vallen is een "minimum level of severity", oftewel een minimumdrempel vereist.96 De evaluatie van deze minimumdrempel is relatief. Het hangt af van alle omstandigheden van de zaak, zoals de duur van de behandeling, de fysieke en mentale effecten en, in sommige zaken, het geslacht, de leeftijd en de gezondheid van het slachtoffer.97
Men mag bovendien niet vergeten dat het loutere feit van de vrijheidsberoving een vorm van lijden met zich meebrengt, wat niet op zichzelf een schending is van Art. 3. Maar de manier waarop de vrijheidsberoving gebeurt mag de gedetineerde echter niet onderwerpen aan "distress or hardship of an intensity exceeding the unavoidable level of suffering inherent in detention."98
93
S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 242-246.; EHRM, Ireland v. the United Kingdom, 1978, §167.; 94 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 22.; EHRM, Tyrer v. the United Kingdom, 1978, §32.; EHRM, Iwanczuk v. Poland, 2001, §51. 95 Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 25-26.; 96 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §162. 97 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §162.; Dit principe wordt keer op keer herhaald door het Hof. Meer recente voorbeelden zijn: EHRM, Lindström and Mässeli v. Finland, 2014, §38.; EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006, §117.; Hier dient ook opgemerkt te worden dat Artikel 8 eventueel als opvangnet kan dienen m.b.t. detentieomstandigheden die niet de minimumdrempel halen van artikel 3 (EHRM, Raninen v. Finland, 1997, §63.) 98 EHRM, Ramishvili and Kokhreidze v. Georgia, 2009, §79.; EHRM, Kudła v. Poland, 2000, §§92-94.
26
2. DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN TOT EN MET 2004 I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM EN DETENTIEOMSTANDIGHEDEN 2.1. OORSPRONKELIJK Wat de behandeling van gedetineerden betreft, werd het toepassingsgebied van Art. 3 EVRM oorspronkelijk zeer restrictief omschreven. De toepassing in detentiesituaties was zeer terughoudend. Behalve enkele tussenstaatse klachten over opvallende folterpraktijken99, werd slechts één enkele individuele klacht van een gedetineerde door het hof gegrond bevonden, namelijk in de zaak Tomasi v. Frankrijk100. De Commissie verklaarde zeer zelden een zaak ontvankelijk, slechts uitzonderlijk werd een schending van Art. 3 EVRM vastgesteld en uitzonderlijk bereikten dergelijke klachten het stadium van het Hof.101 Bovendien gaf de Commissie uitdrukkelijk te kennen dat zij de door de Raad van Europa aanvaarde Minimumregels van de behandeling van gedetineerden niet als absolute maatstaf hanteerde.102
De verklaring voor die terughoudende toepassing lag in het feit dat de Commissie enerzijds een zeer enge definitie hanteerde van het begrip 'onmenselijke en vernederende behandeling'. Alles wat onder de zogezegd normale behandeling van gedetineerden viel, werd a priori uitgesloten. Een illustratie: een gedetineerde kon zich niet beroepen op Art. 3 EVRM als hij hardhandig werd aangepakt door het bewaarderspersoneel of door politiehonden, zonder dat dit resulteerde in enig letsel.103 Anderzijds bestonden er onoverkomelijke bewijsproblemen voor de gedetineerde die voortvloeiden uit zijn totale afhankelijkheidspositie. De verzoeker
99
ECHR, Denmark, Norway, Sweden & Netherlands v. Greece, 1969.; EHRM, Ireland v. the United Kingdom, 1978.; ECRM, Cyprus v. Turkey, 1976.; ECRM, France, Norway, Sweden & Netherlands v. Turkey, 1985. 100 EHRM, Tomasi v. France, 1992.; Opmerking: Deze klacht had zelfs nog geen betrekking op een werkelijke gevangenissituatie, maar op de behandeling na arrestatie door de politie. 101 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 45-46.; G. SMAERS, "Grondrechten in detentiesituaties: biedt artikel 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?", in S. PARMENTIER (Ed.), Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 107-120. 102 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 46-48. 103 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 46-48.; G. SMAERS, "Grondrechten in detentiesituaties: biedt artikel 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?", in S. PARMENTIER (Ed.), Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 107-120.
27
moest zijn zaak 'beyond reasonable doubt' kunnen bewijzen tegen de overheid, waarvan hij als gedetineerde eigenlijk volledig afhankelijk is.104
2.2. EVOLUTIE SINDS DE JAREN 90 TOT EN MET 2004 Een evolutie op het vlak van bewijs kan vastgesteld worden in de rechtspraak van het EHRM in de jaren 90.
In 1992 kwam er de eerste doorbraak in de zaak Tomasi v. France, met de invoering van de regel van de 'omkering van de bewijslast' m.b.t. het causale verband. 105 Als de verzoeker het bewijs heeft geleverd van ernstige verwondingen, moet de overheid aannemelijk maken dat deze niet aan de politie te wijten zijn. In latere zaken werd deze regel herhaaldelijk door het Hof bevestigd.106 Tegelijk werd, wat betreft geweldgebruik t.a.v. gedetineerden, de drempel verlaagd.107
In 1998 kwam er een tweede doorbraak wat betreft het bewijs. In de zaak Assenov v. Bulgaria stelde het Hof dat "where an individual raises an arguable claim that he has been seriously ill-treated by the police or other such agents of the State unlawfully and in breach of Article 3, that provision, read in conjunction with the State’s general duty under Article 1 of the Convention […] requires by implication that there should be an effective official investigation."108 Dit betekent dat de Staat kan veroordeeld worden omwille van een procedurele schending van Art. 3 EVRM, ook al is onvoldoende bewijs voorhanden voor een mishandeling. De betekenis van Art. 3 EVRM werd dus uitgebreid: naast de absolute negatieve plicht, bestond nu ook een positieve plicht van de Staat. De overheid heeft namelijk een onderzoeksplicht als er redelijke gronden bestaan dat een mishandeling heeft plaatsgevonden.109
104
G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 52-55.; G. SMAERS, "Grondrechten in detentiesituaties: biedt artikel 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?", in S. PARMENTIER (Ed.), Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 107-120. 105 EHRM, Tomasi v. France, 1992, §§108-111. 106 EHRM, Ribitsch v. Austria, 1995, §38.; EHRM, Selmouni v. France, 1999, §87. 107 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 5-6. 108 EHRM, Assenov a.o. v. Bulgaria, 1998, §102. 109 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 6.; A. MOWBRAY, "Duties of
28
In 2001 kwam tenslotte een derde omwenteling. In de zaak Dougoz v. Greece werden CPTrapporten voor het eerst als bewijsmateriaal gebruikt door het Hof.110 Daarvoor weigerde het Hof immers rekening te houden met dergelijke rapporten, zelfs indien het CPT de situatie letterlijk als onmenselijk en vernederend kwalificeerde. Een verklaring daarvoor kan men vinden in het feit dat de Europese Commissie verdwenen was. Bijgevolg bestond er geen apart onderzoeksorgaan meer, en heeft het CPT nu die functie van fact-finder gekregen.111
Het toepassingsgebied van Art. 3 EVRM in detentiesituaties werd ook beduidend uitgebreid door de uitdrukkelijke bevestiging van het principe van de 'evolutieve interpretatie'.112 In de zaak Selmouni v. France van 1999 erkende het Hof immers dat het EVRM een levend instrument is, dat moet geïnterpreteerd worden in het licht van hedendaagse omstandigheden. Het Hof beschouwt dan dat "certain acts which were classified in the past as “inhuman and degrading treatment” as opposed to “torture” could be classified differently in future. It takes the view that the increasingly high standard being required in the area of the protection of human rights and fundamental liberties correspondingly and inevitably requires greater firmness in assessing breaches of the fundamental values of democratic societies."113
Een voorbeeld van het verruimde toepassingsgebied van Art. 3 EVRM vinden we terug in de zaak Henaf v. France, waar men expliciet verwees naar de Selmouni-rechtspraak. Het Hof bevestigde dat het vastketenen van een gedetineerde aan een ziekenhuisbed als onmenselijke behandeling kan gekwalificeerd worden, ook al werd vroeger altijd geoordeeld dat dergelijke dwangmaatregelen buiten het toepassingsgebied van Art. 3 EVRM bleven.114
investigation under the European Convention on Human Rights", The International and Comparative Law Quarterly 2002, 443-446. 110 EHRM, Dougoz v. Greece, 2001, §§ 40, 46-47. 111 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 7.; S. SNACKEN, "Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering. Beter een lappendeken dan naakt in de koude nacht?", Orde dag 2011, afl. 55, 92. 112 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 7-8.; N. UILDRIKS, "Police torture in France", NQHR 1999, 411-423. 113 EHRM, Selmouni v. France, 1999, §101. 114 EHRM, Henaf v. France, 2003, §§55-56.
29
Verder aanvaardt het Hof sinds de zaak Dougoz v. Greece115 uit 2001, en onder invloed van de bevindingen van het CPT, dat ook materiële detentievoorwaarden een schending van Art. 3 EVRM kunnen uitmaken.116 Bovendien kan ook het regime waaraan gedetineerden onderworpen zijn, een schending opleveren van Art. 3 EVRM.117 In 2004 tenslotte werden zelfs de omstandigheden en de behandeling in 'death row' voor het eerst als foltering bestempeld.118
2.3. CONCLUSIE De bescherming van gedetineerden door Art. 3 EVRM heeft sinds de jaren 90 een enorme evolutie ondergaan: omkering van de bewijslast bij beschuldigingen van mishandeling in detentiesituaties, verlaging van de drempel inzake de toepasselijkheid van Art. 3 EVRM bij geweldgebruik tegen gedetineerden, de impact van proceduralisering m.b.t. de verplichting van een grondig en effectief onderzoek, de invloed van het CPT en haar rapporten en tenslotte de evolutieve interpretatie van Art. 3 EVRM door het Hof.
Natuurlijk bleek in 2004 niet alles rozengeur en maneschijn. De kruisbestuiving tussen het Europees Hof en het Europees Comité kon er op termijn toe leiden dat EVRM-verdragsstaten zich terughoudender zouden gaan opstellen in hun samenwerking met het CPT, uit vrees dat de bevindingen van het CPT tegen hen kunnen gebruikt worden. Bovendien vormde de bewijslast inzake materiële schendingen van Art. 3 EVRM nog steeds een pijnpunt, aangezien die nog altijd erg hoog lag voor gedetineerden die zich per definitie in de handen van de Staat bevinden. De volgende paradox in deze context illustreert het probleem: Een Staat wil de bewijzen van materiële schendingen zo snel mogelijk laten verdwijnen. Een eventuele veroordeling van de Staat wegens afwezigheid van een deftig officieel onderzoek in dergelijke situatie (en dus een procedurele schending), leidt er automatisch toe dat een materiële vaststelling van een schending van Art. 3 EVRM in hoofde van de Staat zal uitblijven. Dit terwijl een materiële veroordeling voor een slachtoffer veel belangrijker is dan
115
EHRM, Dougoz v. Greece, 2001. EHRM, Peers v. Greece, 2001, §75.; EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002, §§95-102 117 EHRM, Valašinas v. Lithuania, 2001.; EHRM, Iwanczuk v. Poland, 2001, §§58-59. 118 EHRM, Ilaşcu a.o. v. Moldova and Russia, 2004, §440.; G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8.; N.S. RODLEY & M. POLLARD, The treatment of prisoners under international law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 393-397. 116
30
een procedurele veroordeling van de Staat. Het slachtoffer blijft dan finaal toch in de kou staan.119
Gezien de positieve evolutie sinds de jaren 90, doch rekening houdend met de voorgaande pijnpunten, is de grote vraag hoe deze tendensen zich verder hebben ontwikkeld de laatste tien jaar. Dat vormt het studieobject van deze paper en wordt uitgediept in het hierop volgend hoofdstuk.
3. DE RECHTSPRAAK VAN HET EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS TUSSEN 2005 EN 2014 I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM EN GEDETINEERDEN De onderverdeling van de rechtspraak gebeurt hier per onderwerp, niet chronologisch. Omdat Art. 3 EVRM niet enkel een onthoudingsplicht bevat, maar ook positieve verplichtingen ten aanzien van de overheid, wordt elk onderwerp bovendien ingedeeld per soort verplichting. In eerste instantie wordt dan ingegaan op de negatieve verplichtingen, vervolgens op de positieve verplichtingen.
3.1. NEGATIEVE VERPLICHTINGEN VAN DE STAAT I.V.M. ARTIKEL 3 EVRM BETREFFENDE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN
Volgens Art. 3 EVRM rust er op elke verdragsstaat een negatieve verplichting om niemand te onderwerpen aan foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling of straf.120
3.1.1. 3.1.1.1.
SPECIAAL REGIME/BEVEILIGINGSMAATREGELEN EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Het verbod van contact met andere gevangenen omwille van veiligheids-, tucht- of beschermingsmotieven houdt niet op zichzelf een onmenselijke behandeling of straf in. Zoals het CPT echter stelt, zijn alle vormen van eenzame opsluiting zonder gepaste mentale en
119
Y. HAECK, "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 51-53. 120 EHRM, Csüllög v. Hungary, 2011, §27.
31
fysieke stimulatie waarschijnlijk schadelijk op lange termijn. Het Hof heeft dan ook de omstandigheden vastgelegd waarin isolatie (zelfs van een gevaarlijke gevangene) een onmenselijke of vernederende behandeling uitmaakt. Zo kan volledige sensorische isolatie, gekoppeld met totale sociale isolatie, de persoonlijkheid van de gedetineerde vernietigen en maakt dat dus een vorm uit van onmenselijke behandeling die niet kan gerechtvaardigd worden door veiligheids- of andere motieven. Zo moeten ook, om willekeur te voorkomen, substantieve redenen gegeven worden wanneer een lange periode van isolatie wordt uitgebreid.121
3.1.1.2.
Rechtspraak
In de zaak Ramirez Sanchez v. France122 behandelde het Hof de klacht van Ilich Ramirez Sanchez, beter bekend als de terrorist Carlos de Jakhals, die meer dan 8 jaar in eenzame opsluiting had moeten doorbrengen. Het Hof bevestigde eerdere rechtspraak door te stellen dat afscheiding van een gevangene ten opzichte van de gevangenisgemeenschap, niet op zichzelf een onmenselijke behandeling uitmaakt. Niettemin moeten substantieve redenen gegeven worden wanneer een langdurige periode van eenzame opsluiting wordt uitgebreid. Bovendien mogen dergelijke maatregelen slechts uitzonderlijk een toevlucht zijn, nadat elke voorzorg genomen is. Het Hof nam kennis van het feit dat Carlos niet in totale isolatie werd gehouden: hij had boeken, kranten, televisie, genoot van twee uur beweging in open lucht per dag en een uur cardio in een trainingsruimte. Hoewel hij bovendien geen contact had met andere gevangenen en bewakers, kreeg hij toch tweewekelijks bezoek van een dokter, maandelijks bezoek van een priester en zeer frequent bezoek van zijn 58 advocaten, waaronder zijn verloofde die hem meer dan 600 keer had bezocht over een periode van 4 jaar en 10 maanden. En hoewel het Hof de zorgen deelde van het CPT over mogelijke lange termijn effecten van die sociale isolatie, oordeelde het echter dat het regime van eenzame opsluiting van de verzoeker, rekening houdende met zijn karakter en het uitzonderlijk gevaar dat hij vormde (in het kader van terrorisme), niet de minimum drempel van ernst haalde die nodig is om een onmenselijke of vernederende behandeling uit te maken binnen Art. 3
121
EHRM, Piechowicz v. Poland, 2012, §§164-165.; EHRM, Csüllög v. Hungary, 2011, §§30-31.; EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006, §§120-124.; EHRM, Ilaşcu and Others v. Moldova and Russia, 2004, §432.; EHRM, Yurttas v. Turkey, 2004, §47.; EHRM, Van der Ven v. Netherlands, 2003, §51.; EHRM, Messina v. Italy, 1999 (Decision).; ECHR, Kröcher and Möller v. Switzerland, 1982, p. 109. 122 EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006.
32
EVRM.123 Niet iedereen was het eens met deze beslissing. Zo was er de dissenting opinion van rechter Casadevall en vier andere rechters, die stelt dat de motivering om Carlos eenzaam opgesloten te houden veelal uit korte algemene bewoordingen bestond en stelselmatig gekopieerd bleek te zijn uit eerdere beslissingen. Bovendien plaatsen meerdere artsen wel degelijk vraagtekens bij de impact van het regime op de gezondheid van Carlos (rekening houdende met het feit dat hij leed aan diabetes en dat hij bijna 20 kilo vermagerd was).124 In de zaak Csüllög v. Hungary125, een gelijkaardige zaak, stelde het Hof wel een schending vast en maakte de vergelijking met de Ramirez-zaak:"Contrary to the above-cited case of Ramirez Sanchez, in the instant application nothing indicated that the applicant would incite disorder in the prison. Nor does the Court find any element in the case file suggesting that the dangerousness of the applicant – although he was convicted of conspiracy to murder – can be compared to that of mafia prisoners. Moreover, there is no evidence that the measure was applied on the basis of the applicant’s personal characteristics representing a security risk to other prisoners, the prison staff or himself."126 In de zaak Lindström and Mässeli v. Finland127 werden twee gevangen, die in isolatie werden gehouden, gedwongen om een overall te dragen die hen bedekte van nek tot voet en was afgedicht met plastic strips. De reden lag in het vermoeden van hun poging om drugs binnen te smokkelen in de gevangenis. De verzoekers haalden aan dat zij soms gedwongen waren om te ontlasten in hun overall, omdat ze niet snel genoeg naar het toilet konden worden geëscorteerd. Bovendien zouden zij zich nadien niet mogen omkleed of gewassen hebben. Het interessante aan deze zaak is dat het Hof duidelijk maakte dat het gebruik van gesloten overalls in de gevangenis, met als doel druktrafiek te bestrijden, in sommige gevallen een probleem kan vormen onder Art. 3 EVRM. Het Hof vond echter geen schending van Art. 3 EVRM in deze zaak. De verzoekers konden niet bewijzen dat hun behandeling mogelijke vernederende elementen vertoonde. Als er bovendien een overtuigende veiligheidsnood is,
123
Annual Report 2006 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 5; Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 57-58. 124 S. DE WULF, "Terrorist Carlos niet onmenselijk behandeld", Juristenkrant, afl. 133, 13 september 2006, 17.; P. PONCELA, "Le placement à l'isolement des détenus", Rev.trim.D.H. 2007, afl. 69, 247-260. 125 EHRM, Csüllög v. Hungary, 2011. 126 EHRM, Csüllög v. Hungary, 2011, §36. 127 EHRM, Lindström and Mässeli v. Finland, 2014.
33
bereikt het gebruik van gesloten overalls over een korte periode in isolatie niet op zichzelf de drempel van ernst vereist onder Art. 3 EVRM.128 De uitspraak in Gülay Çetin v. Turkey129 ontwikkelt de rechtspraak rond de waardigheid van gevangenen die een fatale korte termijn prognose kennen. Er was namelijk een verschil in de regimes tussen veroordeelden en beklaagden met een ongeneeslijke ziekte betreffende vrijlating op grond van gezondheidsredenen. Volgens het Hof was dat verschil niet gerechtvaardigd. Deze uitspraak bevestigt niet alleen de bevindingen uit Laduna v. Slovakia130 (betreffende een verschil in behandeling tussen gevangenen in voorarrest en veroordeelde gedetineerden met betrekking tot het recht op bezoek in de gevangenis), het verruimt die rechtspraak ook naar de bescherming van de waardigheid van gevangenen die aan een ongeneeslijke ziekte lijden. Het Hof gaf ook aanzienlijk gewicht aan Aanbeveling Rec(2006)2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de Europese Gevangenisregels, dat zegt dat "all persons deprived of their liberty shall be treated with respect for their human rights" en dat bijgevolg geen discriminatie toelaatbaar is tussen personen in voorarrest en definitief veroordeelden. Het Hof vond dan ook een schending van Art. 14 EVRM in connectie met Art. 3 EVRM.131 De zaak Harakchiev and Tolumov v. Bulgaria132 omvat meer dan een beslissing betreffende het regime van bepaalde gedetineerden. Twee personen ondergingen respectievelijk een levenslange veroordeling zonder herziening en een levenslange veroordeling met herziening. Beiden zaten ze in een strikt detentieregime voor levenslang veroordeelden: opsluiting in hun cel voor het grootste deel van de dag en isolatie ten opzichte van de andere gevangenen. De verzoekers beweerden dat de onmogelijkheid tot herziening van de strafmaat een onmenselijke en vernederende straf uitmaakte, en dat zowel het regime op zichzelf als de materiële detentieomstandigheden foltering of onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakten. Het Hof vond een schending van Art. 3 EVRM op alle punten. (Over de levenslange veroordeling zonder herziening: zie infra 'strafmaat').133
128
Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 102-103. EHRM, Gülay çetin v. Turkey, 2013. 130 EHRM, Laduna v. Slovakia, 2011. 131 Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 133-134. 132 EHRM, Harakchiev and Tolumov v. Bulgaria, 2014. 133 Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 105-106. 129
34
In Khider v. France134 oordeelde het Hof voor de eerste keer over meerdere transfers (14 keer over een periode van 7 jaar) van een gevangene in voorarrest. Het Hof stelde dat de detentieomstandigheden van de gevangene, die werd aangemerkt als een hoge-risicogevangene en onderworpen was aan meerdere transfers, eenzame opsluiting voor een lange termijn en regelmatige "full body" onderzoeken, een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakten binnen Art. 3 EVRM naar aanleiding van hun gecombineerde en repetitieve effect.135 Hier moet opgemerkt worden dat frequente transfers tussen cellen en gevangenissen niet noodzakelijk op zichzelf een schending uitmaken van Art. 3 EVRM. Zo vond men in een latere zaak wel een schending voor de erbarmelijke detentieomstandigheden, maar niet voor de rotaties uit veiligheidsoverwegingen.136 Tot slot waren er ook enkele zaken betreffende fouilles op het lichaam van gedetineerden 137, al zijn die qua redenering niet noemenswaardig geëvolueerd ten opzichte van eerdere rechtspraak. Onderzoeken aan het lichaam, zelfs integraal, kunnen noodzakelijk zijn om de veiligheid en orde in een gevangenis te garanderen of ter bescherming tegen strafbare feiten. Het onderzoek moet echter wel op een behoorlijke manier worden uitgevoerd, waardoor het niveau van lijden of vernedering niet verder gaat dan wat onvermijdelijk is bij dergelijke handeling.138
3.1.2. 3.1.2.1.
HET GEBRUIK VAN HANDBOEIEN/WAPENS EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Het gebruik van handboeien of andere dergelijke instrumenten geeft normaal geen probleem onder Art. 3 EVRM, waar de maatregel is opgelegd naar aanleiding van een wettige detentie en niet gepaard gaat met geweld of publieke blootstelling die overschrijdt wat redelijkerwijze noodzakelijk wordt geacht. Het is in dit opzicht onder andere belangrijk rekening te houden met het gevaar dat de persoon zou kunnen vluchten of schade zou kunnen toebrengen. Het
134
EHRM, Khider v. France, 2009. Annual Report 2009 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 77. 136 EHRM, Payet v. France, 2011. 137 EHRM, S.J. v. Luxembourg (N° 2), 2013.; EHRM, El Shennawy v. France, 2011.; EHRM, Frérot v. France, 2007. 138 EHRM, Frérot v. France, 2007, §38.; Zie ook EHRM, Valašinas v. Lithuania, 2001, §117. 135
35
Hof moet altijd kijken naar de specifieke feiten van de zaak.139 Het gebruik van wapens en fysiek geweld op personen beroofd van hun vrijheid, dat niet strikt noodzakelijk is ingevolge gedrag van diezelfde personen, ontneemt hen menselijke waardigheid en is principieel een schending van Art. 3 EVRM.140
3.1.2.2.
Rechtspraak
De zaak Tarariyeva v. Russia141 illustreert het belang van de specifieke feiten en het gevaar dat een persoon vormt om te vluchten of schade toe te brengen. De heer Tarariyev moest geopereerd worden in een ziekenhuis. De dag na zijn complexe operatie lag hij geboeid aan het bed, hoewel hij aan een infuus lag en zonder hulp zelfs niet rechtop kon staan. Bovendien werd hij in zijn kamer bewaakt door een agent met een machinegeweer en stonden buiten de kamer nog eens twee agenten op wacht. Het Hof stelde dan ook dat het gebruik van handboeien disproportioneel was tegenover de noodzaak van veiligheid. Het stelde een onmenselijke behandeling vast, rekening houdende met "Mr Tarariyev's state of health, to the absence of any cause to fear that he represented a security risk and to the constant supervision by armed police officers."142 In het arrest Kashavelov v. Bulgaria143 ging het Hof akkoord met het CPT dat er geen rechtvaardiging bestond voor het routineus handboeien omdoen van een gevangene in een veilige omgeving. De zaak betrof een gedetineerde met een levenslange straf die, over een periode van dertien jaar, telkens werd geboeid als hij zijn cel uitging, zelfs voor zijn dagelijkse lichaamsbeweging. Het Hof wees erop dat de autoriteiten niet hadden verwezen naar enig incident waar de persoon had proberen vluchten of schade aanbrengen (aan zichzelf of anderen). Er was bijgevolg sprake van een vernederende behandeling.144
139
EHRM, Kashavelov v. Bulgaria, 2011, §38.; EHRM, Avci a.o. v. Turkey, 2006, §§37-38.; EHRM, Raninen v. Finland, 1997, §56. 140 EHRM, Kucheruk v. Ukraine, 2007, §131.; EHRM, Berliński v. Poland, 2002, §59.; EHRM, Ribitsch v. Austria, 1995, §38. 141 EHRM, Tarariyeva v. Russia, 2006. 142 EHRM, Tarariyeva v. Russia, 2006, §§110-111. 143 EHRM, Kashavelov v. Bulgaria, 2011. 144 Annual Report 2011 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 91; Een ietwat gelijkaardige zaak is 'EHRM, Filiz Uyan v. Turkey, 2009', waarbij er ook een schending was van art. 3 naar aanleiding van het geboeid zijn tijdens een gynaecologisch onderzoek in aanwezigheid van mannelijke agenten.
36
De zaak Kucheruk v. Ukraine145 behandelt het ongerechtvaardigd gebruik van wapenstokken door gevangenisbewakers, resulterend in
verwondingen op een gevangene die leed aan
schizofrenie. De feiten waren als volgt. De gedetineerde werd voor zeven dagen geboeid opgesloten in een strafcel, ondanks het feit dat hij leed aan schizofrenie en zonder psychiatrische rechtvaardiging of medische zorg voor zijn verwondingen. Die verwondingen had hij opgelopen toen hij met geweld werd meegenomen naar de cel door de opzichters en/of toen hij zichzelf verwonde tijdens zijn isolatie. Het Hof besloot tot een onmenselijke en vernederende behandeling.146
Systematisch en willekeurig gebruik van rubberen wapenstokken was het onderwerp van de zaak Dedovskiy a.o. v. Russia147. Als straf of uit wraak gebruikten leden van een speciale veiligheidseenheid de wapenstokken op gedetineerden die hun straf uitzaten. Niet alleen vond het Hof dat dergelijk gebruik van wapenstokken geen basis had in het recht. Het vond ook dat de behandeling die de gedetineerden ondergingen, foltering uitmaakte. Het Hof zag er zinloos geweld in, bedoeld om, naast het intense fysieke lijden, ook
angst en vernedering te
veroorzaken, ongeacht het feit dat de gezondheid van de gevangenen niet permanent was aangetast.148 De laatste en meest recente zaak, Tali v. Estonia149, vormt zowat een aggregaat van het gebruik van verschillende wapens en handboeien. Pepperspray, fysiek geweld en een telescopische wapenstok werden gebruikt tegen een gevangene die weigerde toe te geven aan de orders van de gevangenisbewakers. Daarna werd hij geboeid en vastgebonden aan een bed voor drie uur en veertig minuten. Betreffende het gebruik van geweld, vond het Hof dat er sprake was van een onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met Art. 3 EVRM, rekening houdende met het cumulatieve effect van de gebruikte maatregelen. Deze uitspraak richte zich ook op het gebruik van pepperspray tegen een gedetineerde. Het Hof nam nota van de visie van het CPT. Volgens het CPT is pepperspray een potentieel gevaarlijke substantie die niet kan worden gebruikt in een gesloten ruimte en nooit kan worden gebruikt tegenover een gedetineerde die reeds onder controle werd gebracht. Pepperspray kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid zoals irritatie van de luchtwegen en de ogen, spasmen, allergieën 145
EHRM, Kucheruk v. Ukraine, 2007. Annual Report 2007 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 66. 147 EHRM, Dedovskiy a.o. v. Russia, 2008. 148 Annual Report 2008 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 70. 149 EHRM, Tali v. Estonia, 2014. 146
37
en in grote dosissen kan het zelfs leiden tot pulmonair oedeem of interne bloedingen. Rekening houdende met die ernstige gevolgen op de gezondheid in besloten ruimtes, vond het Hof dat er geen rechtvaardiging was in de omstandigheden van de huidige zaak. Het vond dat de gevangenisbewakers alternatieve mogelijkheden hadden om de gevangene te immobiliseren (zoals helmen en schilden).150
3.1.3. 3.1.3.1.
STRAFMAAT EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Zoals eerder al gezegd moet een onmenselijke of vernederende behandeling een minimumdrempel van ernst behalen om onder Art. 3 EVRM te vallen. Die graad van ernst is afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de fysieke en mentale effecten, het geslacht, de leeftijd, de gezondheid, maar ook van de duur van de straf. 151 Het opleggen bij een volwassene van een levenslange gevangenisstraf is op zichzelf niet verboden bij Art. 3 EVRM. Echter, wanneer dergelijke straf niet reduceerbaar is en er dus geen enkele hoop is op vrijlating, kan er een probleem ontstaan onder Art. 3 EVRM.152
3.1.3.2.
Rechtspraak
In de zaak Kafkaris v. Cyprus153 bijvoorbeeld, legde het Hof uit wanneer een levenslange straf kan beschouwd worden als niet reduceerbaar. Een niet te reduceren levenslange gevangenisstraf voor een volwassene kan immers een probleem vormen onder Art. 3 EVRM. Het Hof probeert namelijk vast te stellen of er enig vooruitzicht is op vrijlating. Met name blijkt uit de case-law van het hof dat "where national law affords the possibility of review of a life sentence with a view to its commutation, remission, termination or the conditional release of the prisoner, this will be sufficient to satisfy Article 3" en "It follows that a life sentence does not become “irreducible” by the mere fact that in practice it may be served in full. It is
150
I. GALLALA, I. CASIER, B. RIGO & A. WILLEMS, "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Februari-april 2014", T.Strafr. 2014, afl. 3, 194-195.; Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 103. 151 EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978, §162. 152 EHRM, Iorgov v. Bulgaria, 2010, §49.; EHRM, A. a.o. v. The United Kingdom, 2009, §128.; EHRM, Léger v. France, 2006, §§89-90. 153 EHRM, Kafkaris v. Cyprus, 2008.
38
enough for the purposes of Article 3 that a life sentence is de jure and de facto reducible."154 In de gegeven zaak vond het Hof geen schending van Art. 3 EVRM.155 In Vinter a.o. v. United Kingdom156 heeft de Grote Kamer de algemene principes vastgelegd waaraan een levenslange gevangenisstraf moet voldoen. De zaak kwam voor het Hof door drie personen die veroordeeld waren tot een levenslange gevangenisstraf na het plegen van meerdere moorden. Vrijlating was enkel mogelijk on compassionate grounds, die strikt gedefinieerd en gelimiteerd waren. De Grote Kamer stelde dat een levensstraf voor volwassenen die serieuze misdrijven begingen, op zich niet incompatibel is met Art. 3 EVRM, maar dat er wel vereist is dat de straf reduceerbaar is. Zowel de praktijk uit de lidstaten van de Raad van Europa, als Europees en internationaal recht, benadrukken de rehabilitatie van levenslang gedetineerden en de nood om hen het vooruitzicht te bieden van een eventuele vrijlating. Om bijgevolg compatibel te zijn met Art. 3 EVRM, moet een levenslange gevangenisstraf vooruitzicht bieden op vrijlating (volgens het Hof te onderscheiden van vrijlating on compassionate grounds) èn moet herziening mogelijk zijn. Die laatste voorwaarde leverde in deze zaak al direct een schending op, al gaf het Hof wel te kennen dat een schending geen vooruitzicht op onmiddellijke vrijlating met zich meebrengt. Het Hof laat het aan de nationale autoriteiten om te bepalen of en wanneer een recht op vrijlating ontstaat. Het grote belang van de zaak ligt hem in de vraag vanaf welk moment een verzoeker recht heeft om te weten wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en
wat
de voorwaarden
zijn. Het
antwoord is
dat
dergelijk
herzieningsmechanisme al moet bestaan van bij de oplegging van de straf. Een levenslanggestrafte moet dus niet wachten en eerst enkele jaren van zijn straf ondergaan, voordat hij kan klagen over een mogelijke schending van Art. 3 EVRM.157
154
EHRM, Kafkaris v. Cyprus, 2008, §§97-98. M. DE RUE, "les peine de perpétuité réelle sont contraire à la dignité humaine: la Cour européenne des droits de l'homme consacre un droit à l'espoir pour tous les condamnés", Rev.trim.D.H. 2014, 667-687.; Annual Report 2008 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 69. 156 EHRM, Vinter a.o. v. The United Kingdom, 2013. 157 I. GALLALA, I. CASIER, K. WEISS & A. WILLEMS, "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, juni-juli 2013", T.Strafr. 2013, afl. 5, 341-343.; W. V. HATTUM, "Levenslang 'post Vinter'", NJB 2013, afl. 29, 1956-1965.; M. DE RUE, "les peine de perpétuité réelle sont contraire à la dignité humaine: la Cour européenne des droits de l'homme consacre un droit à l'espoir pour tous les condamnés", Rev.trim.D.H. 2014, 667-687.; Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 87. 155
39
De eerder besproken zaak Harakchiev and Tolumov v. Bulgaria158 (supra 'speciaal regime') betreft de levenslange veroordeling van de heer Harakchiev zonder mogelijkheid tot herziening. Het Hof was niet overtuigd dat de strafmaat de jure en de facto reduceerbaar was vanaf zijn veroordeling in 2004 tot en met de hervormingen in 2012. Pas in 2012 was er meer duidelijkheid rond de (vice-) presidentiële macht om clementie te verlenen. Een uitspraak van het Grondwettelijk Hof had de procedure en praktijk verder toegelicht. Zo werd sindsdien ook duidelijk dat een criterium dat toegepast werd in de beslissing om een levenslange veroordeling te herzien, bewijs was van de rehabilitatie van de gevangene. Het Hof paste de principes toe uit Vinter a.o. v. UK159 en concludeerde dat er een schending was van Art. 3 EVRM, gezien het feit dat toen de veroordeling definitief werd, de heer Harakchiev geen realistische kans had op vrijlating. Opmerkelijker is wat het Hof te zeggen had over de situatie na 2012: ondanks het nieuwe clementiebeleid zorgden de schadelijke effecten van het "verpauperde
regime"
ervoor,
gekoppeld
met
de
onbevredigende
materiële
detentieomstandigheden, dat de mogelijkheid tot rehabilitatie sterk verminderd was en er bijgevolg weinig kans was op een eventuele vermindering van zijn straf. Zijn straf kon dus de facto niet beschouwd worden als reduceerbaar. Deze zaak is opmerkelijk door de observaties van het Hof over de verbinding tussen de mogelijkheden van een gevangene om vooruitgang te tonen naar rehabilitatie en de vooruitzichten op vervroegde vrijlating. Het Hof stelde dat het Verdrag op zich geen recht van rehabilitatie voor gevangenen garandeert en dat Art. 3 EVRM geen
absolute
verplichting
inhoudt
voor
overheden
om
rehabilitatie-
of
re-
integratieprogramma's te voorzien. Het Hof beklemtoonde wel dat Art. 3 EVRM vereist dat overheden een kans bieden, hoe klein die ook mag wezen, aan levenslang veroordeelden om op een dag hun vrijheid terug te krijgen. Volgens het Hof had de verzoeker in deze zaak die kans niet gekregen.160
3.1.4. 3.1.4.1.
DETENTIE VAN MINDERJARIGEN EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
De beoordeling van de minimumdrempel betreffende Art. 3 EVRM hangt ook af van de leeftijd van het slachtoffer.161 Het is echter zo dat de detentie van een jongere op zichzelf niet 158
EHRM, Harakchiev and Tolumov v. Bulgaria, 2014. EHRM, Vinter a.o. v. The United Kingdom, 2013. 160 Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 105-106. 161 EHRM, Güvec v. Turkey, 2009, §90. 159
40
noodzakelijk een onmenselijke of vernederende behandeling uitmaakt. De omstandigheden waarin die detentie plaatsvindt zullen daarbij een belangrijke rol spelen.162 3.1.4.2.
Rechtspraak
In Güvec v. Turkey163 vond het Hof voor het eerst dat de gevangenschap van een minderjarige in een gevangenis voor volwassenen een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakt. De detentie van een 15 jarige was een overtreding van de nationale wet en had meer dan 5 jaar geduurd. De jongeman had bijgevolg ernstige fysieke en psychologische problemen die resulteerden in 3 zelfmoordpogingen, zonder dat de autoriteiten toepasselijke medische zorg voorzagen.164 In Yazgül Yilmaz v. Turkey165 vond het Hof een schending van Art. 3 EVRM, waar een gynaecologisch onderzoek op een minderjarige in hechtenis, zonder toestemming, plaatsvond. Gezien de jonge leeftijd van het meisje (16 jaar) vond het Hof dat "elle se trouvait dans une situation de vulnérabilité", en het behoorde dan ook aan de Turkse Staat "de la protéger et de la prendre en charge par l'adoption de mesures adéquates au titre des obligations positives découlant de l'article 3."166
3.1.5. 3.1.5.1.
DETENTIE VAN MIGRANTEN EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Het opsluiten van migranten, met aangepaste veiligheidsmaatregelen voor die personen, is slechts aanvaardbaar voor Staten teneinde illegale immigratie te voorkomen en rekeninghoudende met hun internationale verplichtingen, in het bijzonder de Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen167 en het EVRM. Waar het Hof de manier en de methode van de uitvoering van de maatregelen moet onderzoeken op hun conformiteit met
162
EHRM, D.G. v. Ireland, 2002, §97. EHRM, Güvec v. Turkey, 2009. 164 Annual Report 2009 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 77. 165 EHRM, Yazgül Yilmaz v. Turkey, 2011. 166 EHRM, Yazgül Yilmaz v. Turkey, 2011, §42. 167 Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen van 28 juli 1951, United Nations Treaty Series, vol. 189, 137. 163
41
het EVRM, kijkt het naar de specifieke situatie van de betrokken personen. De Staten moeten daarbij vooral letten op hun verplichtingen onder Art. 3 EVRM.168
3.1.5.2.
Rechtspraak
In Riad and Idiab v. Belgium169 beschreef het Hof de plaatsing van illegale immigranten in de transitzone van een internationale luchthaven voor meer dan tien dagen als een onmenselijke en vernederende behandeling. Die transitzone was van nature slechts geschikt om mensen te ontvangen voor een zeer korte periode. Volgens het Hof was het onaanvaardbaar om iemand vast te houden zonder voorzieningen voor basisnoden, en het feit dat drie maaltijden per dag mogelijk waren verandert daar niets aan. Het Hof benadrukte ten slotte het gevoel van vernedering dat moet voortgevloeid zijn uit de verplichting om in een openbare plaats te leven zonder gepaste ondersteuning.170 In A.A. v. Greece171 werd de verzoeker, een Palestijn, vastgehouden in een detentiecentrum waar de levenskwaliteit ondermaats was: vuile vloeren waarop men moest eten en slapen, hoopjes rondslingerend afval in de gangen, onvoldoende voedsel dat gemaakt werd in onhygiënische omstandigheden, luizen en huidziekten, etc. De klachten van de verzoeker werden ondersteund door verschillende rapporten van internationale organisaties en Griekse ngo's. Het Hof vond dan ook dat de detentieomstandigheden een vernederende behandeling uitmaakten. Bovendien was er nog een schending van Art. 3 EVRM voor het gebrek aan zorgvuldigheid van de autoriteiten om gepaste medische zorg te voorzien.
Het principe van non-refoulement
werd onderzocht in de zaak M.S.S. v. Belgium and
Greece172. Het Hof stelde dat Staten moeten verzekeren dat de asielprocedure voldoende waarborgen verleent om te vermijden dat asielzoekers direct of indirect verwijderd worden naar hun land van origine, zonder enige evaluatie in het licht van Art. 3 EVRM betreffende de risico's die hen te wachten staan. In de eerste plaats vond het Hof een schending van Art. 3 EVRM door Griekenland, omwille van de detentie- en levensomstandigheden en het feit dat een asielzoeker zich in een kwetsbare positie bevindt. Bovendien vond het Hof een schending 168
EHRM, M.S.S. v. Belgium and Greece, 2011, §§216-218. EHRM, Riad and Idiab v. Belgium, 2008. 170 Annual Report 2008 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 69. 171 EHRM, A.A. v. Greece, 2010. 172 EHRM, M.S.S. v. Belgium and Greece, 2011. 169
42
van Art. 3 EVRM door België, omwille van de blootstelling van de verzoeker aan de risico's verbonden aan de tekortkomingen van de Griekse asielprocedure en omwille van de blootstelling aan de detentie- en levensomstandigheden in Griekenland die in strijd waren met Art. 3 EVRM. Tenslotte was er nog een schending van Art. 13 EVRM in samenhang met Art. 3 EVRM door België voor het gebrek aan een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen het uitzettingsbevel van de verzoeker.173
De detentie van kinderen in de context van migratie vormde het onderwerp in twee zaken tegen België: Mubilanzila Mayeka and Kaniki Mitunga v. Belgium174 en Muskhadzhiyeva a.o. v. Belgium175. De Mubilanzila-zaak betrof de detentie voor ongeveer twee maanden en de daaropvolgende verwijdering naar haar land van origine van Tabitha, een vijfjarig meisje. Het Hof bemerkte dat Tabitha werd vastgehouden in dezelfde omstandigheden als de volwassenen in een detentiecenter dat ook bedoeld was voor de opvang van volwassenen. Ze werd niet bijgestaan door haar ouders, noch was er iemand aangeduid die zich over haar moest ontfermen. Bovendien werden geen maatregelen genomen om te verzekeren dat ze gepaste therapie en onderwijs kreeg van gekwalificeerd personeel. Tabitha bevond zich dan ook in een extreem kwetsbare positie als niet-begeleide en extreem jonge minderjarige, met zware psychologische gevolgen. Bijgevolg vond het Hof een schending van Art. 3 EVRM voor de detentieomstandigheden en de omstandigheden van Tabitha's deportatie, alsook voor de onmenselijke behandeling van de moeder die enkel een telefoonnummer gekregen had waarop haar dochter te bereiken was.176 De Muskhadzhiyeva-zaak betrof een asielzoekende moeder en haar vier kinderen. De zaak illustreert vooreerst dat de extreme kwetsbaarheid van kinderen een uiterst belangrijke overweging is en voorrang krijgt op de status van illegale vreemdeling, ten tweede dat zelfs al zijn kinderen wel begeleid door hun ouders, er nog steeds een verplichting rust op de overheid om de kinderen te beschermen. De vier kinderen werden, samen met hun moeder, vastgehouden in een detentiecentrum dat niet geschikt was voor de opvang van kinderen, waardoor het Hof besloot tot een onmenselijke en vernederende behandeling.177
173
Annual Report 2011 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 91, 95. EHRM, Mubilanzila Mayeka and Kaniki Mitunga v. Belgium, 2006. 175 EHRM, Muskhadzhiyeva a.o. v. Belgium, 2010. 176 Er was bovendien ook een schending van Art. 8 EVRM; W. VANDENHOLE, "België veroordeeld voor onmenselijke uitwijzing minderjarige", Juristenkrant, afl. 137, 8 november 2006, 14.; Annual Report 2006 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 6. 177 S. SMET, "Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor detentie van kinderen", Juristenkrant, afl. 206, 24 maart 2010, 3. 174
43
3.1.6.
ANDERE
Het wegnemen van een bril vormde voor het eerst een schending van Art. 3 EVRM in Slyusarev v. Russia178. De gevangene in kwestie was bijziend en kon noch lezen, noch schrijven zonder een bril. De lange periode zonder dewelke de persoon een bril had, zorgden voor gevoelens van onzekerheid en hulpeloosheid, grotendeels te wijten aan de autoriteiten. Het Hof observeerde bovendien dat het wegnemen van een bril niet kon verklaard worden onder de "praktische eisen van gevangenneming" en dat het onwettig was volgens de nationale regelgeving. De Russische overheid had geen enkele verklaring gegeven voor al deze tekortkomingen. Er was bijgevolg sprake van een vernederende behandeling.179
3.2. MATERIËLE
EN PROCEDURELE VERPLICHTINGEN VAN DE STAAT I.V.M. ARTIKEL
3
EVRM BETREFFENDE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN. Volgens Art. 3 EVRM rusten er ook positieve verplichtingen op verdragsstaten. Ten eerste zijn er de materiële verplichtingen. De verdragsstaat moet immers garanderen dat een persoon wordt opgesloten in omstandigheden die in overeenstemming zijn met respect voor de menselijke waardigheid.180 Ten tweede zijn er ook procedurele verplichtingen. Als er een geloofwaardige aantijging wordt opgeworpen van mishandeling in strijd met Art. 3 EVRM, dan rust er op de Staat een verplichting om een effectief onderzoek uit te voeren. Dat onderzoek moet niet verplicht resultaat opleveren, maar het moet in principe wel leiden tot de vaststelling van de feiten en de identificatie en bestraffing van de verantwoordelijken.181
3.2.1. 3.2.1.1.
ALGEMENE MATERIËLE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN EN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Als we beginnen kijken in 2005, dan waren er vele uitspraken rond Art. 3 EVRM gerelateerd aan de detentieomstandigheden, zowel in voorhechtenis als na een veroordeling, en zelfs in één geval in een psychiatrische instelling (Romanov v. Russia182). Problemen rezen toen vooral in Bulgarije en Rusland, maar er waren ook uitspraken over Moldavië, Estland, Litouwen en Oekraïne. Schendingen werden gevonden in vrijwel alle zaken, waarbij het Hof 178
EHRM, Slyusarev v. Russia, 2010. Annual Report 2010 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 82. 180 EHRM, Ramishvili and Kokhreidze v. Georgia, 2009, §79. 181 EHRM, Karabet a.o. v. Ukraine, 2013, §259. 182 EHRM, Romanov v. Russia, 2005. 179
44
regelmatig refereerde naar de General Reports van het CPT en in sommige zaken naar de specifieke rapporten betreffende het land in kwestie.183 Ook in daaropvolgende jaren vinden we relatief veel rechtspraak rond detentieomstandigheden.184
Om onder Art. 3 EVRM te vallen, in de context van het ontnemen van iemands vrijheid, moet het lijden of de vernedering verder gaan dan wat onvermijdelijk is ten gevolge van detentie. De Staat moet ervoor zorgen dat de detentieomstandigheden in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid, en dat de manier en de methode van de maatregelen niet meer stress of ontbering veroorzaken dan noodzakelijk is in detentie. Bovendien moet, rekening houdende met de praktische eisen van gevangenschap, de gezondheid en het welzijn van de gevangene goed beveiligd zijn.185 Als men de detentieomstandigheden beoordeelt, moet men rekening houden met de cumulatieve effecten van die omstandigheden en de specifieke beschuldigingen van de verzoeker.186
3.2.1.2.
Rechtspraak
In Ivanţoc a.o. v. Moldova and Russia187 was er een schending van Art. 3 EVRM betreffende de detentieomstandigheden. De situatie was bovendien verergerd door het feit dat er al eerder een schending was gevonden, waarbij het Hof de Staat in kwestie had opgeroepen de personen vrij te laten.188 In Ramishvili and Kokhreidze v. Georgia189 werden ernstige en vernederende maatregelen op gedaagden in een rechtbank voor het eerst als schending van Art. 3 EVRM aangemerkt. Tijdens de hoorzittingen, die bovendien live op televisie werden uitgezonden, werden de personen opgesloten in een soort metalen kooi en werden ze omgeven door vele gemaskerde en gewapende bewakers. Er was echter geen enkele indicatie van een risico op ontsnapping of het gebruik van geweld.190
183
Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 56-57. Zie bijvoorbeeld: EHRM, Canali v. France, 2013.; EHRM, Ananyev a.o. v. Russia, 2012.; EHRM, Florea v. Romania, 2010.; EHRM, Modarca v. Moldova, 2007. 185 EHRM, Idalov v. Russia, 2012, §§92-93.; EHRM, Popov v. Russia, 2006, §208.; 186 EHRM, Idalov v. Russia, 2012, §94.; EHRM, Popov v. Russia, 2006, §209.; EHRM, Dougoz v. Greece, 2001, §46. 187 EHRM, Ivanţoc a.o. v. Moldova and Russia, 2011. 188 Annual Report 2011 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 93. 189 EHRM, Ramishvili and Kokhreidze v. Georgia, 2009. 190 Annual Report 2009 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 77. 184
45
Een interessante zaak is Mathew v. the Netherlands191, waarin een combinatie van factoren gerelateerd aan de detentieomstandigheden ertoe leidden dat er een schending was van Art. 3 EVRM: eenzame opsluiting voor een onnodige langdurige periode, detentie in een cel voor 7 maanden die geen bescherming bood tegen de elementen van de natuur, en detentie in een locatie waar de persoon geen toegang had tot beweging in de buitenlucht of frisse lucht zonder onnodig en vermijdbaar fysiek lijden ten gevolge van een rugprobleem. De zaak is ook belangrijk voor de indicatie door het Hof dat, in afwezigheid van een geschikte accommodatie voor gewelddadige en gevaarlijke gevangenen (in Aruba), het aangewezen was om de persoon over te brengen naar een geschikte plaats van detentie in andere delen van de Staat (Nederland of de Nederlandse Antillen). De Staat had geen poging gedaan om dergelijk alternatief te vinden, ondanks een verzoek daartoe door de persoon in kwestie. Het Hof vond tenslotte geen schending in deze zaak over andere klachten betreffende de medische zorg, het gebruik van fysiek geweld of de onhygiënische omstandigheden waarin de persoon werd gehouden.192 Het probleem van overbevolking werd meermaals behandeld door het Hof.193 Een eerste voorbeeld is de zaak is Idalov v. Russia194. De detentie van de verzoeker was niet conform de minimum standaard ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof, namelijk 3 vierkante meter per persoon. Bovendien vond het Hof een onmenselijke en vernederende behandeling in de overbevolking van de bussen die de persoon overbrachten naar de rechtbank en de condities waarin hij werd gehouden in de rechtbank zelf op dagen van hoorzittingen. Deze zaak toont tenslotte ook de omkering van de bewijslast aan die al enige tijd door het Hof wordt toegepast. Waar er aantijgingen zijn van overbevolking in een gevangenis, zijn het enkel de Statelijke autoriteiten die informatie hebben daaromtrent. Die documenten moeten dan ook voldoende betrouwbaar zijn. Als dat niet zo is, dan worden de aantijgingen beschouwd als voldoende geloofwaardig.195 Een tweede voorbeeld betreft de pilot judgment196 tegen Italië,
191
EHRM, Mathew v. the Netherlands, 2005. Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 57-58. 193 EHRM, Torreggiani a.o. v. Italy, 2013.; EHRM, Idalov v. Russia, 2012.; EHRM, Mandić and Jović v. Slovenia, 2011.; EHRM, Štrucl and others v. Slovenia, 2011. 194 EHRM, Idalov v. Russia, 2012. 195 Annual Report 2012of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 78. 196 De pilot judgment procedure werd ontwikkeld als een techniek om structurele problemen te identificeren die gemeenschappelijk zijn aan verschillende zaken tegen Staten en om een verplichting op te leggen aan die Staten om de problemen aan te pakken. Als het Hof verschillende klachten ontvangt met een gelijkaardige oorzaak, kan het één of meerdere zaken prioritair behandelen onder deze procedure. De taak van het Hof is dan niet alleen gericht op het nagaan van schendingen van het EVRM in de individuele zaak, maar ook om de structurele 192
46
Torregiani a.o. v. Italy.197 Er was sprake van overbevolking in Italiaanse gevangenissen, waardoor het Hof een schending vond van Art. 3 EVRM. Het Hof verwees naar de standaarden opgesteld door het CPT van ten minste 4 m² leefruimte in een cel per persoon. In casu was er een tekort aan ruimte, wat verergerd was door andere omstandigheden, zoals een gebrek aan warm water voor lange periodes en ongeschikte verlichting en verluchting. Al deze tekorten, hoewel niet op zichzelf onmenselijk of vernederend, zorgden voor bijkomend lijden. En hoewel er geen indicatie was van een intentie tot vernederen, vond het Hof dat de detentieomstandigheden verder gingen dan het onvermijdelijke niveau van lijden inherent aan detentie.198
3.2.2.
MEDISCHE
ZORG BETREFFENDE DE FYSIEKE GEZONDHEID VAN EEN GEDETINEERDE
EN ARTIKEL 3 EVRM
3.2.2.1.
Algemeen
De verplichting om het welzijn en de gezondheid van gedetineerden te verzekeren bestaat erin dat de Staat de gedetineerden moet voorzien van de nodige medische zorg.199 Of de medische zorg toereikend is in de context van Art. 3 EVRM is moeilijk te bepalen, maar het Hof stelt dat de autoriteiten moeten garanderen dat diagnose en zorg prompt en accuraat gebeuren. En waar nodig door de medische conditie, moet toezicht regelmatig en systematisch gebeuren, met
een
uitgebreide
behandelingsstrategie
gericht
op
gezondheidsproblemen of het voorkomen van hun verergering. handicap
heeft,
dan
moet
de
overheid
speciale
200
behandeling
van
de
Als een gedetineerde een
zorg
besteden
opdat
de
detentieomstandigheden in overeenstemming zijn met de speciale noden die een handicap met zich meebrengt.201
Over het algemeen laat het Hof een graad van flexibiliteit in het definiëren van de vereiste standaard rond gezondheidszorg, waardoor het beslist op een case-by-case basis. Die problemen te identificeren en om de Staat duidelijke indicaties te geven over welke herstelmaatregelen nodig zijn. 197 EHRM, Torreggiani a.o. v. Italy, 2013. 198 EHRM, Torreggiani a.o. v. Italy, 2013, §§65-79. 199 EHRM, Budanov v. Russia, 2014, §65.; EHRM, Khudobin v. Russia, 2006, §93.; 200 EHRM, Budanov v. Russia, 2014, §66.; EHRM, Yevgeniy Alekseyenko v. Russia, 2011, §100.; EHRM, Khatayev v. Russia, 2011, §85.; EHRM, Popov v. Russia, 2006, §211.; EHRM, Melnik v. Ukraine, 2006, §§104106.; EHRM, Sarban v. Moldova, 2006, §77. 201 EHRM, Khudobin v. Russia, 2006, §93.; EHRM, Farbtuhs v. Latvia, 2004, §56.
47
standaard moet overeenstemmen met de menselijke waardigheid van de gedetineerde, maar men moet ook rekening houden met de praktische vereisten van gevangenhouding.202
3.2.2.2.
Rechtspraak
De zaak Budanov v. Russia203 betrof een gevangene met ernstige neurologische problemen, die zich uitten in epileptische aanvallen, frequente hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, etc. Over meerdere jaren ontving hij medische zorg in de gevangenis die ongepast was voor zijn aandoening, en hem afhankelijk maakte van psychotrope drugs. Het Hof vond dan ook een schending van Art. 3 EVRM, rekening houdende met de tekortkomingen van de medische zorg en de secondaire effecten daarvan op de gevangene.204
De structurele tekortkomingen van medische zorg in gevangenissen, in het bijzonder de behandeling van Hepatitis C, vormden het onderwerp in Poghossian v. Georgia205. De verzoeker had geen behandeling ontvangen voor zijn hepatitis C terwijl hij in hechtenis zat. Het Hof stelde dat het niet genoeg is om een patiënt te onderzoeken en een diagnose te stellen. Om de gezondheid van een gedetineerde te beschermen is het essentieel dat er een behandeling wordt voorzien die overeenstemt met de diagnose en dat er medische controle is. Er was bijgevolg een schending van Art. 3 EVRM. In Salakhov and Islyamova v. Ukraine206 ontwikkelde het Hof zijn rechtspraak onder Art. 3 EVRM wat betreft de psychologische impact van ernstige mensenrechtenschendingen op de familieleden van een slachtoffer. In deze zaak was een gevangene gestorven aan AIDS twee weken na zijn vrijlating, door een gebrek aan gepaste medische zorg in de gevangenis. De moeder van het slachtoffer moest hulpeloos toezien hoe haar zoon op sterven lag in voorarrest. Het Hof verwees uitvoerig naar eerdere rechtspraak omtrent familieleden van slachtoffers van enforced disappearances (gedwongen verdwijningen), en vond een
202
EHRM, Budanov v. Russia, 2014, §67.; EHRM, Aleksanyan v. Russia, 2008, §140. EHRM, Budanov v. Russia, 2014. 204 Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 102. 205 EHRM, Poghossian v. Georgia, 2009.; Zie ook "EHRM, Ghavtadze v. Georgia, 2009" waarin het Hof stelt dat Georgië verplicht is menswaardige gevangeniscondities te voorzien, ondanks logistieke en financiële problemen. 206 EHRM, Salakhov and Islyamova v. Ukraine, 2013. 203
48
schending van Art. 3 EVRM ingevolge het mentale lijden van de moeder. Het Hof vond ook nog een schending voor de attitude van de autoriteiten.207 Het onderwerp van Nevmerzhitsky v. Ukraine208 was het specifieke probleem hoe een autoriteit moet reageren op een hongerstaking, in het bijzonder het gebruik van dwangvoeding. Het Hof concludeerde dat de methodes die werden gebruikt in deze zaak (handboeien, apparaat om de mond wijder open te rekken en een speciale rubberen tube) foltering uitmaakten, gezien de weerstand van de gedetineerde en de afwezigheid van enige medische noodzaak. Het Hof vond ook dat het falen om een adequate medische zorg te voorzien voor de gedetineerde een vernederende behandeling uitmaakte.209 Het probleem van passief roken stelde zich in Florea v. Romania210 en Elefteriadis v. Romania211. In de Florea-zaak deelde een chronisch zieke gedetineerde een cel met iets meer dan honderd anderen, voor een periode van negen maanden. Volgens de verzoeker waren 90% van zijn celgenoten rokers. Het Hof merkte op dat er geen consensus bestaat in de lidstaten van de Raad van Europa met betrekking tot de bescherming tegen passief roken in gevangenissen. In tegenstelling tot feiten uit oudere zaken 212, had de verzoeker nooit een individuele cel gehad en moest hij zelfs de rook verdragen in de ziekenzaal en het gevangenisziekenhuis, tegen het advies van zijn dokter in. Sinds 2002 was er echter een wet in werking getreden die een verbod oplegde om te roken in ziekenhuizen, en rechtbanken hadden frequent gesteld dat rokers en niet-rokers apart moesten worden gedetineerd. Bijgevolg had de situatie van de verzoeker de minimumdrempel uit Art. 3 EVRM overschreden en was er sprake van een onmenselijke of vernederende behandeling. Toch valt het enigszins te betreuren dat het Hof niet wat meer duidelijkheid gaf over de vraag of het gedwongen karakter van het passief roken op zichzelf al een schending van Art. 3 EVRM uitmaakt. Eva Brems stelt dat het misschien beter was geweest om Art. 8 EVRM toe te passen, op een gelijkaardige wijze als de bestaande rechtspraak over milieu vervuiling. Het recht op een gezonde omgeving kan immers afgeleid worden uit die rechtspraak en zou in
207
Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 88. EHRM, Nevmerzhitsky v. Ukraine, 2005. 209 Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 57. 210 EHRM, Florea v. Romania, 2010. 211 EHRM, Elefteriadis v. Romania, 2011. 212 Zie "EHRM, Aparicio Benioto v. Spain, 2009" waarin het Hof geen schendig vond voor het passief roken, omdat de verzoeker over een individuele cel beschikte. 208
49
deze zaak kunnen toegepast worden.213 In de zaak Elefteriadis werd de verzoeker in een cel geplaatst met twee rokers. Ook hier vond het Hof een schending van Art. 3 EVRM. Het observeerde dat een Staat verplicht is maatregelen te nemen om een gevangene te beschermen tegen de schadelijke effecten van passief roken, waar uit medische onderzoeken en adviezen van dokters blijkt dat dit nodig is voor gezondheidsredenen. Het feit dat de verzoeker uiteindelijk in een cel werd geplaatst met een niet-roker was niet voldoende, omdat dit geen gevolg was van objectieve criteria uit de wetgeving, maar eerder was gebeurd omdat er toevallig meer capaciteit in de gevangenis was. Er was dus geen enkele indicatie dat de verzoeker in dergelijke omstandigheden zou kunnen blijven leven, indien de gevangenis overbevolkt zou worden in de toekomst.
3.2.3.
MEDISCHE ZORG BETREFFENDE DE MENTALE GEZONDHEID VAN EEN GEDETINEERDE EN ARTIKEL 3 EVRM
3.2.3.1.
Algemeen
Zoals blijkt uit de vorige paragraaf, kan de detentie van iemand die ziek is een probleem vormen onder Art. 3 EVRM en kan het gebrek aan gepaste medische zorg mishandeling uitmaken onder die provisie. Bij geesteszieken in het bijzonder moet men rekening houden met hun kwetsbaarheid en hun onmogelijkheid, in sommige gevallen, om op coherente wijze een klacht te formuleren over de manier waarop zij worden getroffen door een bepaalde behandeling.214 3.2.3.2.
Rechtspraak
Zowel in Sławomir Musiał v. Poland215 als in Ticu v. Romania216 werd een schending van Art. 3 EVRM gevonden en verwees het Hof naar de aanbevelingen 217 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. De verzoeker uit de eerste zaak leed aan epilepsie, schizofrenie en andere mentale aandoeningen. De verzoeker uit de tweede zaak leed als sinds zijn jeugd aan een aandoening waardoor zijn mentale en fysieke ontwikkeling ondermaats 213
E. Brems, “Forced exposure to passive smoking violates human rights”, Strasbourg Observer 24 september 2010,http://strasbourgobservers.com/2010/09/24/forced-exposure-to-passive-smoking-violates-humanrights/#more-572 214 EHRM, Sławomir Musiał v. Poland, 2009, §87. 215 EHRM, Sławomir Musiał v. Poland, 2009. 216 EHRM, Ţicu v. Romania, 2013. 217 De Europese Gevangenisregels (EPR) en Recommendation R(98)7, betreffende de ethische en organisatorische aspecten van de gezondheidszorg in de gevangenis.
50
was. Het Hof stelde in beide zaken dat de omstandigheden, die al ongeschikt zouden zijn voor gewone gedetineerden, des te meer ongeschikt waren in het geval van personen met een mentale aandoening, die nood hebben aan een speciale behandeling.
Dat een ernstigere gezondheidstoestand ook grotere verplichtingen legt op een Staat, bewijst de zaak Z.H. v. Hungary218. De verzoeker was doofstom, kon geen gebarentaal gebruiken, noch kon hij lezen of schrijven en had bovendien een leerstoornis. Hier vond het Hof een schending van Art. 3 EVRM, ondanks de lovenswaardige maar laattijdige inspanningen van de autoriteiten om de situatie aan te pakken. Het Hof observeerde dat de verzoeker angst en minderwaardigheid moet ervaren hebben, rekening houdende met de gevoelens van isolatie en hulpeloosheid die voortvloeien uit zijn beperkingen en zijn gebrek aan bevattingsvermogen omtrent zijn situatie. Die angst moet in het bijzonder ook voortvloeien uit het feit dat hij werd afgeschermd van de enige persoon met wie hij kon communiceren (zijn moeder). Bovendien merkte het Hof op dat, hoewel de verzoeker geen bewijs kon voorleggen van zijn mishandeling door andere gevangenen, een persoon in zijn positie ernstige moeilijkheden moet ervaren indien hij dergelijke incidenten aan een bewaker wil duidelijk maken, wat opnieuw kan resulteren in angst en het gevoel dat men is blootgesteld aan misbruik. De zaak Claes v. Belgium219 gaat over de behandeling van geïnterneerden in België. Het Hof benadrukte het probleem van de structurele tekortkomingen in de gevangenis, waardoor een gevangene met een mentale aandoening werd vastgehouden voor meer dan 15 jaar in de psychiatrische vleugel van een gevangenis, zonder hoop op verandering of aangepaste medische zorg. Het Hof oordeelde dat de opsluiting van de heer Claes in een psychiatrische instelling zonder realistisch vooruitzicht op verandering, zonder aangepaste medische omkadering en gedurende een lange periode, een vernederende behandeling in de zin van Art. 3 EVRM vormde.220 Een jaar later vond het Hof opnieuw een schending van Art. 3 EVRM tegen België in een gelijkaardige zaak.221
218
EHRM, Z.H. v. Hungary, 2012. EHRM, Claes v. Belgium, 2013. 220 S. SMET, "Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor behandeling geïnterneerden", Juristenkrant, afl. 263, 13 februari 2013, 1.; P. DE HERT, K. WEIS, I. BAMBUST, I. CASIER, & A. WILLEMS, "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, januari-februari 2013", T.Strafr. 2013, afl. 2, 126-128.; 221 EHRM, Lankester v. Belgium, 2014. 219
51
3.2.4.
POSITIEVE
VERPLICHTINGEN
&
BESCHERMING TEGEN MEDEGEDETINEERDEN EN
ARTIKEL 3 EVRM
3.2.4.1.
Algemeen
Voor de bescherming van kwetsbare gevangenen rust er een positieve verplichting op de nationale autoriteiten om alle redelijke stappen te nemen ter preventie van reële en onmiddellijke risico's voor de fysieke integriteit van gevangenen, waarvan de autoriteiten kennis hebben of zouden moeten kennis hebben. De test vereist niet dat er moet aangetoond worden dat zonder het falen van de autoriteiten, de mishandeling niet zou hebben plaatsgevonden. Of de autoriteiten hun positieve verplichting hebben nagekomen onder Art. 3 EVRM zal afhangen van de feiten van de zaak.222
3.2.4.2.
Rechtspraak
Wat de minimumdrempel van de verplichting betreft, is de aanpak van het Hof geëvolueerd sinds 2005.223 Oorspronkelijk vond het Hof dat louter een gevoel van stress op de gedetineerden of louter de angst voor represailles van medegedetineerden, niet op zichzelf voldoende waren om onder Art. 3 EVRM te vallen.224 Als dat gecombineerd was met andere elementen (zoals overbevolking), dan kon het cumulatieve effect wel een probleem vormen onder Art. 3 EVRM.225 In twee recentere zaken vond het Hof dat de moeilijkheden van de gedetineerden in kwestie, in het bijzonder de constante mentale angst vanwege de dreiging van fysiek geweld en de anticipatie daarop, de minimumdrempel van Art. 3 EVRM wel overschreden hadden.226 De uitspraak in D.F. v. Latvia227 ontwikkelde de rechtspraak van het Hof in verband met positieve verplichtingen van nationale autoriteiten betreffende gevangenen die onder een dreiging van geweld leven door medegedetineerden. Deze zaak ging over een ex-politieinformant die meende dat er een voortdurend gevaar was van geweld door zijn medegedetineerden en dat het meer dan een jaar duurde vooraleer de autoriteiten hem 222
EHRM, D.F. v. Latvia, 2013, §84.; EHRM, Premininy v. Russia, 2011, §84. EHRM, D.F. v. Latvia, 2013, §85. 224 EHRM, Golubev v. Russia, 2006, §1.; EHRM, I.T. v. Romania, 2005. 225 EHRM, Gorea v. Moldova, 2007, §47. 226 EHRM, Rodić a.o. v. Bosnia and Herzegovina, 2008, §67.;EHRM, Alexandru Marius Radu v. Romania, 2009, §48. 227 EHRM, D.F. v. Latvia, 2013. 223
52
erkenden als een informant en hem overbrachten naar een veiligere plaats van detentie. Het Hof bevestigde dat de nationale autoriteiten een verplichting hebben om alle stappen te nemen die redelijk verwacht worden van hen, ter preventie van een echt en onmiddellijk risico tegen de fysieke integriteit van de gevangene, waarvan zij kennis hebben of zouden moeten kennis hebben. Het Hof merkte ook op dat het CPT had aangegeven dat gevangenisautoriteiten specifieke veiligheidsmaatregelen zouden moeten nemen om geweld tussen gevangenen aan te pakken. Dergelijke verplichting is des te belangrijk bij zedendelinquenten en politieinformanten, die een verhoogd risico hebben op mishandeling door medegedetineerden. Het Hof vond dan ook een schending in deze zaak van Art. 3 EVRM, rekening houdende met de afwezigheid van een effectief mechanisme om de reële angsten van de gevangene op te volgen en er urgent op te reageren.228
3.2.5. 3.2.5.1.
EFFECTIEF ONDERZOEK NAAR SCHENDING VAN ARTIKEL 3 EVRM Algemeen
Als een individu een betwistbare bewering voorlegt dat hij mishandeld is in strijd met Art. 3 EVRM, dan moet er een effectief officieel onderzoek gebeuren (Art. 3 EVRM in samenhang met Art. 1 EVRM). Het betreft een verplichting van middelen, niet van resultaat. Niet elk onderzoek moet immers succesvol zijn voor de verzoeker. Het moet in principe wel mogelijk zijn om de feiten van de zaak te kunnen bepalen en eventueel leiden tot de identificatie en bestraffing van de schuldigen. Het komt er bijgevolg op neer dat de autoriteiten alle mogelijke stappen moeten ondernemen om bewijs te verzamelen, waaronder ooggetuigen, forensisch bewijs, etc. Het onderzoek moet dus grondig zijn, maar ook prompt en doelmatig. Om effectief te zijn moet een onderzoek ook onafhankelijk zijn, zowel hiërarchisch/institutionele onafhankelijkheid als praktische onafhankelijkheid (vb. geen eenzijdige informatievergaring). Tenslotte moet er ook een bepaalde vorm van publieke controle zijn, wat varieert van zaak tot zaak, maar de verzoeker moet op zijn minst effectieve toegang hebben tot de onderzoeksprocedure.229
228
Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 88-89. EHRM, Karabet a.o. v. Ukraine, 2013, §§259-262.; EHRM, J.L. v. Latvia, 2012, §66.; EHRM, Mikheyev v. Russia, 2006, §§107-110.; EHRM, Assenov a.o. v. Bulgaria, 1998, §102. 229
53
3.2.5.2.
Rechtspraak
Een typevoorbeeld van een ineffectief onderzoek vinden we in Virabyan v. Armenia230. De verzoeker was lid van een oppositiepartij in Armenië. Tijdens een demonstratie werd hij opgepakt door de politie, na een anonieme tip die stelde dat de verzoeker een vuurwapen in zijn bezit had. De verzoeker beweerde dat hij vervolgens goed had meegewerkt met de politie, maar dat hij geboeid werd geslagen, getrapt en met metalen objecten werd geraakt in zijn scrotum. Het politierapport stelde dat hij agressief was en grof taalgebruik hanteerde, waarop de verzoeker werd beschuldigd van het aanvallen van een politieman. Waar geen discussie over was, was het feit dat de verzoeker nadien ernstig gewond was en in een operatie zijn linker testikel moest laten verwijderen. Op de dag zelf van de vermeende mishandeling werd een crimineel onderzoek ingesteld naar de aantijgingen van de verzoeker, maar het Hof stelde meerdere tekortkomingen vast. Zo was het enkel gebaseerd op de versie van de politie, was het doel uitsluitend gericht op de vervolging van de verzoeker en niet op het onderzoek naar de aantijgingen of de identificatie van de verantwoordelijken, waren er serieuze gaten en tegenstrijdigheden, etc.231 Het Hof stelde dan ook dat het onderzoek niet effectief, ontoereikend en fundamenteel gebrekkig was.
3.2.6.
ANDERE
In Willcox and Hurford v. United Kingdom232 onderzocht het Hof voor het eerst de lengte van een straf, opgelegd door een buitenlandse rechtbank en vervolgens uitgevoerd in het land van origine van de veroordeelde, naar aanleiding van een transferovereenkomst. De zaak ging over de transfer van twee Britten naar Groot-Brittannië om daar hun straf uit te zitten, volgend op hun veroordelingen in Thailand voor het bezit en de import van drugs. De aanvragers vonden dat hun straffen te lang waren en dat de uitvoering ervan in Groot-Brittannië een schending was van hun rechten onder Art. 3 EVRM. Het Hof merkte echter op dat indien de personen niet zouden overgebracht zijn, de detentiecondities in Thailand hard en vernederend konden zijn. Volgens het Hof zou het dan ook paradoxaal zijn om de bescherming van Art. 3 EVRM te gebruiken ter preventie van een transfer naar meer humane condities.233
230
EHRM, Virabyan v. Armenia, 2012. EHRM, Virabyan v. Armenia, 2012, §§165-179. 232 EHRM, Willcox and Hurford v. The United Kingdom, 2013. 233 Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 87-88. 231
54
Een recente en belangrijk zaak is Trabelsi v. Belgium234. Het ging over de uitlevering van een persoon aan een niet-lidstaat (Verenigde Staten), waar hij zou berecht worden voor terrorisme met het risico op een niet reduceerbare levenslange veroordeling. Hoewel het Hof België er al op had gewezen, onder Regel 39 van de Rules of Court, dat de persoon niet mocht worden overgebracht naar de VS in afwachting van de uitspraak, had België hem toch al uitgeleverd. Het Hof vond dat er een schending was van Art. 3 EVRM. Het herhaalde de criteria neergezet in Vinter and Others (supra), waarbij er al een schending is van Art. 3 EVRM bij de oplegging van een levensstraf als de nationale wet niet voorziet in een mechanisme of mogelijkheid tot herziening van de levensstraf, niet in een latere fase van opsluiting. In die context observeerde het Hof dat de wetgeving van de VS niet voorzag in dergelijke herziening, die het de autoriteiten zou mogelijk maken "to consider whether any changes in the life prisoner are so significant, and such progress towards rehabilitation has been made in the course of the sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds."235 De zaak is in drie opzichten van belang: (i) het onderlijnt het absoluut karakter van Art. 3 EVRM, (ii) het verruimt de preventieve functie van Art. 3 EVRM naar zaken waar het risico op een niet reduceerbare levensstraf zich nog niet gematerialiseerd heeft en vormt bijgevolg een evolutie in de rechtspraak van het Hof ten opzichte van eerdere zaken236 en (iii) het impliceert dat de minimumdrempel van Art. 3 EVRM niet mag verschillen in zaken betreffende de uitlevering aan staten die geen lid zijn van het EVRM.237
4. BESLUIT Het lijkt erop dat de grote veranderingen in verband met de detentierechtspraak plaatsvonden voor de bestudeerde periode: De omkering van de bewijslast bij beschuldigingen van mishandeling in detentiesituaties, de verlaging van de drempel inzake de toepasselijkheid van Art. 3 EVRM bij geweldgebruik tegen gedetineerden, de impact van proceduralisering met betrekking tot de verplichting van een grondig en effectief onderzoek, de invloed van het CPT en haar rapporten en tenslotte de evolutieve interpretatie van Art. 3 EVRM door het Hof. De
234
EHRM, Trabelsi v. Belgium, 2014. EHRM, Trabelsi v. Belgium, 2014, §115. 236 EHRM, Harkins and Edwards v. The United Kingdom, 2012.; EHRM, Babar Ahmad a.o. v. The United Kingdom, 2012. 237 Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 103-104. 235
55
ontwikkeling van radicaal nieuwe principes vinden we dan ook niet terug in de recente rechtspraak, wat niet betekent dat het Hof heeft stilgezeten de laatste tien jaar.
Ter nuance, een zaak die er wel enigszins lijkt uit te schieten, is de zaak Vinter a.o. v. United Kingdom238. Daarin heeft de Grote Kamer de algemene principes vastgelegd waaraan een levenslange gevangenisstraf moet voldoen. De zaak had tevens zijn invloed op een andere belangrijke uitspraak van het Hof betreffende de uitlevering van een persoon aan een nietlidstaat met het risico op een niet reduceerbare levenslange veroordeling (Trabelsi v. Belgium239).
Maar kijkend naar de overige rechtspraak uit de bestudeerde periode, zou men eerder kunnen zeggen dat het Hof is gaan verder bouwen op de fundamenten die het voorheen gelegd had. Bepaalde rechtspraak werd dan ook verder ontwikkeld en verruimd240, zoals de evolutie naar een lagere minimumdrempel bij positieve verplichtingen van de Staat om een gedetineerde te beschermen.241 Soms werd voor het eerst geoordeeld over een bepaald onderwerp dat nog niet behandeld werd door het Hof of vond het Hof een schending waar het dat voorheen niet vond242, zoals bijvoorbeeld voor het passief roken van een gedetineerde. 243 De verwijzingen door het Hof naar CPT-rapporten lijken frequenter voor te komen, waarbij de visie van het CPT soms volledig wordt overgenomen ter ondersteuning van de beoordeling.244 Tenslotte valt op dat gebruik is gemaakt van de pilot judgment-procedure sinds het ontstaan ervan in 2004, bijvoorbeeld bij structurele overbevolking van gevangenissen in een bepaalde lidstaat.245
238
EHRM, Vinter a.o. v. The United Kingdom, 2013. EHRM, Trabelsi v. Belgium, 2014. 240 EHRM, Gülay Çetin v. Turkey, 2013. 241 EHRM, Rodić a.o. v. Bosnia and Herzegovina, 2008, §67.;EHRM, Alexandru Marius Radu v. Romania, 2009, §48. 242 EHRM, Khider v. France, 2009.; EHRM, Güvec v. Turkey, 2009. 243 EHRM, Elefteriadis v. Romania, 2011. 244 EHRM,. Tali v. Estonia, 2014. 245 EHRM, Torregiani a.o. v. Italy, 239
56
DEEL III: DE EVOLUTIE IN DE RECHTSPRAAK ROND ARTIKEL 8 EVRM. 1. DE BETEKENIS VAN ARTIKEL 8 EVRM "Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."246
In Art. 8 EVRM liggen vier grondrechten vervat, namelijk bescherming van privé leven, gezinsleven, huis en briefwisseling.247 Het artikel is eigenlijk een klassiek gestructureerd mensenrecht. In het eerste lid vinden wet het algemeen principe, in het tweede lid de uitzonderingsgronden.248 De opsomming van uitzonderingen heeft een limitatief karakter. Er zijn geen andere uitzonderingen mogelijk dan degene vermeld in Art. 8 EVRM en de nationale bevoegdheid om inbreuken te plegen moet natuurlijk eng geïnterpreteerd worden. Bovendien moeten maatregelen tegen gedetineerden altijd voldoen aan drie voorwaarden: ze moeten bij wet voorzien zijn (legaliteit), een in de clausule vernoemd wettig oogmerk nastreven
(legitimiteit),
en
noodzakelijk
zijn
in
een
democratische
samenleving
(proportionaliteit).249
De drie voornoemde voorwaarden zullen hier kort geschetst worden. De eerste voorwaarde betreft legaliteit. Een ruime, ongeclausuleerde discretionaire bevoegdheid is daar bijgevolg
246
Art. 8 EVRM. P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE, W. VANDENHOLLE (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 153. 248 S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 215-219, 260-265 249 P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 155.; G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 64. 247
57
niet mee te verzoenen.250 De wet kan dus wel ruimte laten voor discretionaire bevoegdheid, maar dan moeten wel grenzen en modaliteiten worden aangegeven. Om dezelfde reden kan men grondrechtbeperkende maatregelen niet gronden op de algemene beheersbevoegdheid van de gevangenisdirectie.251 De tweede voorwaarde betreft legitimiteit. Dit betekent dat elke beperking objectief wordt getoetst op zijn werkelijke motieven. Het zijn enkel de limitatief opgesomde doelcriteria in Art. 8 lid 2 EVRM die kunnen ingeroepen worden. Zo werd beslist dat het begrip 'bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten', waarop vaak beroep wordt gedaan in de context van detentie, ook de handhaving van de orde binnen de gevangenis omvat. Het doel van de behandeling of praktische en organisatorische argumenten zijn echter geen legitieme doelen om beperkingen op te baseren. 252 De laatste voorwaarde betreft noodzakelijkheid. De beperking moet beantwoorden aan een 'dwingende maatschappelijke behoefte' en in evenredigheid staan tot het nagestreefde doel. Men moet hier het principe van de 'least restrictive means' respecteren, al mag er wel rekening gehouden worden met de 'normale en redelijke eisen van de detentie'.253
Een Staat die Art. 8 EVRM wil respecteren, moet zowel aan negatieve als positieve verplichtingen voldoen. Ten eerste moet een verdragsstaat zich er van weerhouden om zich te mengen in bepaalde aspecten van het leven van individuen. Ten tweede moet de verdragsstaat er op actieve wijze voor zorgen dat het recht op het privéleven van zijn burgers gewaarborgd blijft.254
250
EHRM, Herczegfalvy v. Austria, 1992, §§85-92.; EHRM, Silver a.o. v. The United Kingdom, 1983, §§85-95. G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 251-252. 252 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 251-252. 253 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 251-252. 254 S. SMIS, C. JANSSENS, S. MIRGAUX EN K. VAN LAETHEM, Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 215-219, 260-265. 251
58
2. DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN TOT EN MET 2004 I.V.M. ARTIKEL 8 EVRM EN DETENTIEOMSTANDIGHEDEN 2.1. EVOLUTIE TOT EN MET 2004 Zoals ook voor Art. 3 EVRM het geval was, werd lange tijd voor Art. 8 EVRM de theorie van de inherente beperkingen aangevoerd. Gedetineerden konden krachtens deze theorie strikter worden beperkt in hun vrijheid die zij putten uit Art. 8 EVRM. In Golder v. United Kingdom255 (1975) nam het Hof afstand van de theorie van inherente beperkingen. Rechten van gedetineerden zijn sindsdien evenwaardig aan die van andere individuen en de uitzonderingen in Art. 8 EVRM zijn bijgevolg limitatief.256 In 1979 vond een andere belangrijke ontwikkeling plaats. In de zaak Marckx257 werd voor het eerst de leer van de positieve plichten ontwikkeld met betrekking tot het recht op bescherming van het gezinsleven. Dat hield in dat staten bij het uitwerken van familierechtelijke regels, de normale ontwikkeling van gezinsbanden niet mochten verhinderen.258 Uit de rechtspraak kunnen we afleiden dat er twee soorten positieve plichten bestaan.259 Enerzijds moet de Staat maatregelen nemen om het mogelijk te maken het recht op bescherming van het gezinsleven uit te oefenen.260 Anderzijds moet de Staat maatregelen invoeren om het respect voor het gezinsleven te beschermen ten opzichte van particulieren in onderlinge relaties.261 Intussen heeft de leer van de positieve plichten ook al toepassing gevonden in een heleboel andere rechten uit het EVRM, zoals bijvoorbeeld het recht op communicatiebescherming.262
Ook voor Art. 8 EVRM geldt het principe van de evolutieve interpretatie. Ruwweg kan men stellen dat tot aan het einde van de jaren 90 uitsluitend schendingen werden vastgesteld met 255
EHRM, Golder v. the United Kingdom, 1975. P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 155.; G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 251.; EHRM, Silver a.o. v. The United Kingdom, 1983, §84.; EHRM, Schönenberger and Durmaz v. Switzerland, 1988, §§23-30. 257 EHRM, Marckx v. Belgium, 1979. 258 P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 156-158. 259 Vergelijk de zaak Marckx met de zaak X and Y v. The Netherlands (EHRM, X and Y v. The Netherlands, 1985.) 260 EHRM, Marckx v. Belgium, 1979, §31. 261 EHRM, X and Y v. The Netherlands, 1985, §23. 262 P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 156-158. 256
59
betrekking tot het recht op eerbiediging van de briefwisseling. Waar dat oorspronkelijk ging over beperkingen op de inhoud van de briefwisseling, het openen, lezen en onderscheppen van brieven, de ontzegging van briefwisseling als tuchtstraf etc., is dat ook geëvolueerd naar verdergaande positieve verplichtingen. Zo werd in 2003 voor het eerst een schending vastgesteld omdat de overheid onvoldoende materiaal, zoals postzegels en schrijfpapier, ter beschikking had gesteld aan een gedetineerde om brieven te schrijven. 263 Ook het recht op telefonische contacten ligt besloten in Art. 8 EVRM. En in 2004 werd voor het eerst een klacht van een gedetineerde gegrond bevonden in verband met het afluisteren, opnemen en bewaren van telefoongesprekken in de gevangenis.264
Begin jaren 2000 werd ook expliciet het recht op privacy in de cel erkend. Zo moest het plaatsen van afluisterapparatuur en een camera voldoen aan de voorwaarden uit Art. 8 lid 2 EVRM.265 Dat was echter niet zo vanzelfsprekend gezien het Hof in meerdere zaken de doctrine van de 'reasonable expectation of privacy' hanteerde. Volgens die doctrine hebben misdadigers geen of minder recht op privacy.266 In dezelfde periode bevestigde het Hof ook, in navolging van wat de Europese Commissie al reeds lange tijd zo beschouwde, dat de fysieke en psychische integriteit deel uitmaakt van het privé leven. Zo werden verplichte medische ingrepen op gedetineerden volgens de Europese Commissie als een inmenging van het privé leven beschouwd die rechtvaardiging behoeft. Het Hof besloot bijvoorbeeld dat een gedwongen gynaecologisch onderzoek van een gedetineerde niet toegelaten is, zo niet voldaan is aan de voorwaarden uit lid 2.267
Tenslotte was er ook een evolutie merkbaar inzake het recht op eerbiediging van het gezinsleven. In 2002 werd in de zaak Ploski v. Poland268 voor het eerst aan een preventief gedetineerde het recht toegekend om de begrafenis van zijn ouders bij te wonen. Voorheen 263
G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8-10.; EHRM, Cotlet v. Romania, 2003. 264 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8-10.; EHRM, Doerga v. The Netherlands, 2004. 265 EHRM, P.G. and J.H. v. The United Kingdom, 2001, §§56-63.; EHRM, Allan v. The United Kingdom, 2002, §§34-36.; EHRM, Van der Graaf v. The Netherlands (dec.), 2004. 266 G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8-10. 267 EHRM, Y.F. v. Turkey, 2003, §§31-36.; G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8-10. 268 EHRM, Ploski v. Poland, 2002.
60
werden dergelijke klachten steeds afgewezen. Uiteraard biedt Art. 8 EVRM geen onvoorwaardelijk recht op het bijwonen van een begrafenis van een naaste verwant, maar "It is up to domestic authorities to assess each request on its merits. It’s scrutiny is limited to consideration of the impugned measures in the context of the applicant’s Convention rights, taking into account the margin of appreciation left to the Contracting States."269 Bovendien werden, anders dan voorheen, ook klachten over beperkingen op bezoek van familie in de gevangenis gegrond bevonden om redenen van legaliteit, legitimiteit of proportionaliteit.270
2.2. CONCLUSIE Ook gedetineerden kunnen genieten van de rechten voorzien in Art. 8 EVRM. Waar oorspronkelijk enkel schendingen van het recht op de eerbiediging van de briefwisseling werden gevonden in detentiesituaties, is dat geëvolueerd sinds de eeuwwisseling. Sindsdien merken we verdergaande positieve verplichtingen op, werd ook expliciet het recht op privacy in de cel erkend, bevestigde het Hof dat de fysieke en psychische integriteit deel uitmaakt van het privé leven en was er een evolutie merkbaar inzake het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
Ook hier stelt zich de vraag hoe deze tendensen zich verder hebben ontwikkeld de laatste tien jaar. Dat wordt uitgediept in het hierop volgend hoofdstuk.
3. DE RECHTSPRAAK VAN HET EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS TUSSEN 2005 EN 2014 I.V.M. ARTIKEL 8 EVRM EN GEDETINEERDEN 3.1. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET PRIVÉ LEVEN 3.1.1. Algemeen Het eerste recht dat door Art. 8 EVRM beschermd wordt betreft het recht op de bescherming van het privé-leven. De bepaling beschermt tegen aantastingen van de fysieke, morele en psychische integriteit, maar vrijwaart ook de vrijheid uiting de geven aan de persoonlijkheid. Zo is men bijvoorbeeld vrij bij het bepalen van het eigen uiterlijk. Verder kan het privéleven 269
EHRM, Ploski v. Poland, 2002, §38. G. SMAERS, "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 8-10. 270
61
ook in het gedrang komen bij de verwerking van persoonsgegevens, zoals bijvoorbeeld het geval is bij verplichte medische onderzoeken in detentiecontext.271 3.1.2. Rechtspraak In de zaak Brânduşe v. Romania272 behandelde het hof de vraag of vieze geuren, die voortkomen uit een stortplaats in de nabijheid van de cel (buiten de gevangenis dus), het respect op het privé leven schenden. Uit eerdere rechtspraak bleek al dat Art. 8 EVRM toepasselijk kan zijn op overlast door lawaai of geuren, zelfs als er geen ernstig gevaar is voor de gezondheid.273 Het Hof merkte op dat zelfs verderop levende inwoners getroffen werden door de geur en dat de levenskwaliteit van de verzoeker nadelig was aangetast voor een periode van zeven jaar, ook al had hij geen effecten op zijn gezondheid aangetoond. Het Hof vond dan ook een schending van Art. 8 EVRM, omdat de Staat gefaald had haar eigen procedures op te volgen (in verband met regulering van afvalbeheer) en de verzoeker informatie te voorzien in verband met zijn zorgen over zijn omgeving. Uit deze zaak kan men afleiden dat zelfs gedetineerden bepaalde rechten hebben omtrent een redelijk milieu. In de zaak Juhnke v. Turkey274 moest een vrouwelijke gedetineerde een gynaecologisch onderzoek ondergaan zonder haar vrije en geïnformeerde toestemming. Het Hof ging na of er een schending was van Art. 3 EVRM en Art. 8 EVRM. Waar een maatregel de minimumdrempel van Art. 3 EVRM niet haalt, kan het nog steeds onder Art. 8 EVRM vallen, dat de fysieke en morele integriteit beschermt onder het recht op respect voor het privé leven. In casu was er geen medische noodzaak voor het onderzoek, noch was het onderzoek door de verzoekster zelf aangevraagd. Integendeel, de vrouw had dergelijk onderzoek geweigerd tot ze uiteindelijk werd overgehaald door een dokter, maar het was niet duidelijk of zij daarover wel goed geïnformeerd was. Het Hof vond bijgevolg een schending van Art. 8 EVRM.
271
P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 180-184. 272 EHRM, Brânduşe v. Romania, 2009. 273 EHRM, Hatton a.o. v. The United Kingdom, 2003, §96. 274 EHRM, Juhnke v. Turkey, 2008.
62
3.2. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET GEZIN 3.2.1. Algemeen De bescherming van het gezin ligt eigenlijk in het verlengde van het recht op de bescherming van het privé-leven, waar de vrijheid op menselijke contacten en sociale banden centraal staat. Detentie houdt inherent beperkingen in op het privé leven en het familie leven. Het is echter een essentieel onderdeel van het recht op bescherming van het gezin, dat de autoriteiten de gedetineerde zo nodig bijstaan in het onderhouden van contact met dichte familie. Beperkingen en controle op het aantal familiebezoeken en speciale regimes (met eventueel speciale bezoekersregelingen) kunnen problemen vormen onder Art. 8 EVRM, maar zijn niet op zichzelf schendingen van dat artikel. Niettemin moeten beperkingen in overeenstemming zijn met de wet, legitiem zijn en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De uitdrukking "in overeenstemming met de wet" betekent niet alleen dat er overeenstemming moet zijn met de nationale wetgeving, maar het vereist ook een bepaalde kwaliteit van de wet. De uitdrukking "noodzakelijk in een democratische samenleving" houdt in dat een inbreuk in overeenstemming is met een dwingende maatschappelijke behoefte en proportioneel is aan het legitieme doel.275
De uiteenzetting van enkele zaken in de volgende paragraaf moet alvast een beeld geven van wat er zoal onder het toepassingsgebied valt. Er dient opgemerkt te worden dat vele zaken die hier worden besproken ook onder de bescherming van het privé leven vallen.
3.2.2. Rechtspraak De plaats waarin een gevangenisstraf moet uitgevoerd worden vormde een van de problemen die het Hof onderzocht in Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia276. In zijn beslissing baseerde het Hof zich op de uitgebreide case-law van de voormalige Commissie. De verzoekers in deze zaak klaagden over het feit dat zij verplicht waren hun gevangenisstraffen uit te zitten in afgelegen strafkolonies, tot wel duizenden kilometers verwijderd van hun gezinnen, en de gevolgen daarvan op de relaties met hun familie. Het Hof bemerkte dat een reis van Moskou naar een van de kolonies, gezien de geografische ligging van de kolonies en het Russische transportsysteem, een zeer lange en vermoeiende onderneming was, in het bijzonder voor de 275 276
EHRM, Piechowicz v. Poland, 2012, §212.; EHRM, Horych v. Poland, 2012, §§122-124. EHRM, Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia, 2013.
63
jonge kinderen van de verzoekers. Zowel de families van de verzoekers leden hieronder, alsook de verzoekers zelf, omdat zij waarschijnlijk minder bezoek ontvingen dan het geval zou zijn indien zij in een gevangenis dichter bij Moskou hun straf konden uitzitten. Hoewel het Hof begreep dat de maatregel een basis had in het nationale recht, en dat de uitvoering van de gevangenisstraf in afgelegen locaties kon beschouwd worden in het licht van bepaalde doelstellingen van de overheid (waaronder de veiligheid van de gevangenen voorzien of het vermijden van overbevolking in gevangenissen rond Moskou), vond het toch dat de maatregel in deze zaak disproportioneel was en bijgevolg ongerechtvaardigd. Er was dus een schending van Art. 8 EVRM.277 In Kurkowski v. Poland278 vond het Hof een schending voor de ongerechtvaardigde fysieke scheiding van een gevangene en zijn bezoekende familieleden. Op drie gelegenheden werd de gedetineerde via een plaat van plexiglas gescheiden van zijn familie. Het Hof aanvaarde dat dergelijke maatregel in sommige omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn onder Art. 8 EVRM, maar in casu had de overheid geen verklaring gegeven over de noodzakelijkheid van de maatregel op die drie specifieke momenten, terwijl het niet werd toegepast tijdens negenentwintig andere bezoeken. Bovendien werden geen argumenten gegeven over de noodzakelijkheid en de legitimiteit van het doel van de maatregel, waardoor het Hof besloot dat het arbitrair en willekeurig werd toegepast.
De zeer vergaande beperkingen op familiebezoek bij levenslanggestraften vormden het onderwerp in Trosin v. Ukraine279. Het Hof vond een schending van Art. 8 EVRM. Er was geen rechtvaardiging voor de automatische beperking op het aantal bezoeken per jaar, zonder enige mogelijkheid op beoordeling van de noodzakelijkheid betreffende de persoonlijke situatie van de gevangene. Hetzelfde gold voor de beperkingen op het aantal volwassenen dat toegelaten was per bezoek, het gebrek aan privacy en de uitsluiting van elk fysiek contact tussen gedetineerden en hun familie.280 De zaken Bagiński v. Poland281 en Schemkamper v. France282 behandelden het recht van gevangenen om contact te onderhouden met familieleden. In Bagiński v. Poland werden de 277
Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 119. EHRM, Kurkowski v. Poland, 2013. 279 EHRM, Trosin v. Ukraine, 2012. 280 Annual Report 2012 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 91-92. 281 EHRM, Bagiński v. Poland, 2005. 278
64
aanvragen van een moeder om haar zoon te bezoeken (verzoeker) geweigerd na de start van het proces en was zij niet toegelaten haar zoon te bezoeken gedurende 17 maanden, hoewel dergelijke bezoeken wel toegelaten waren tijdens het onderzoek. De broer van de verzoeker was slechts tweemaal toegelaten hem te bezoeken gedurende die periode van 17 maanden. Het Hof vond dan ook een schending van Art. 8 EVRM. In Schemkamper v. France rees de vraag of de verzoeker voor 8 dagen de gevangenis mocht verlaten om zijn vader te bezoeken, die verschillende hartaanvallen had geleden.
De nationale rechter had zijn verzoek
geweigerd, met als motivering dat hij nog maar een korte periode van de twintigjarige straf had uitgezeten. Hier oordeelde het Hof dat er geen schending was van Art. 8 EVRM, rekening houdende met het feit dat zijn ouders hem de laatste maanden meer dan twintig keer hadden bezocht.283
De kwestie van kunstmatige inseminatie, aangevraagd door een gedetineerde, vormde het onderwerp van Dickson v. the United Kingdom284. De verzoekers waren een man en een vrouw die beide gedetineerd waren. Het koppel verzocht de autoriteiten om kunstmatige inseminatie toe te laten, met het argument dat zij anders geen kinderen meer zouden kunnen krijgen, rekening houdende met de vroegst mogelijke vrijlating van de heer Dickson en de leeftijd van mvr. Dickson. Hun verzoek werd geweigerd. In 2006 kwam de zaak voor het eerst bij het Hof. Dat observeerde dat de autoriteiten een zorgvuldige afweging hadden gedaan van de argumenten van de verzoekers, tegenover andere factoren zoals de aard en ernst van de misdaden gepleegd door de heer Dickson en het welzijn van het kind. Bijgevolg vond het Hof dat er geen sprake was van een arbitraire of onredelijke maatregel en dat er dus ook geen schending was van Art. 8 EVRM. In 2007 werd de zaak echter verwezen naar de Grote Kamer, waar er wel een schending werd gevonden van Art. 8 EVRM. De Grote Kamer kwam tot de conclusie dat het Verenigd Koninkrijk geen fair balance had weten te vinden tussen de publieke en de private belangen, in het bijzonder omdat mevrouw Dickson intussen vrij was. Van de verzoekers werd vereist dat zij konden aantonen dat de omstandigheden van hun zaak
282
EHRM, Schemkamper v. France, 2005. Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 79.; Zie ook "EHRM, Lind v. Russia, 2007" waarin een gedetineerde evenmin toelating kreeg om zijn terminale vader te bezoeken. Dat op zich vormde geen probleem, rekening houdende met de margin of appreciation die een Staat heeft. Echter, de bescherming van het gezin houdt wel in dat hij op een andere manier afscheid moest kunnen nemen van zijn stervende vader. In casu was een één minuut durend telefoontje in het Russisch, wat zijn vader moeilijk kon begrijpen, onvoldoende om zijn recht in een betekenisvolle manier te laten gelden. De Staat had geen reden gegeven voor de korte duur van het telefoongesprek en had geen alternatief voorzien. Bijgevolg was er hier wel een schending van art. 8 EVRM. 284 EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007. 283
65
uitzonderlijk waren, wat volgens de Grote Kamer een buitensporig grote last is. De zaak is van belang, niet alleen omdat gedetineerden nu eventueel kinderen kunnen krijgen via kunstmatige inseminatie, maar ook omdat meermaals de klemtoon werd gelegd op de rehabiliterende functie van gevangenneming: "while accepting that punishment remains one of the aims of imprisonment, the Court would also underline the evolution in European penal policy towards the increasing relative importance of the rehabilitative aim of imprisonment, particularly towards the end of a long prison sentence."285 Ten slotte laat het Hof nog weten in de Dickson-zaak hoe het tegenover conjugal visits (echtelijke bezoeken) staat. Tot op heden heeft men het Hof nog niet kunnen overtuigen over dergelijke bezoeken, hoewel er indicaties zijn dat dit aan het veranderen is. Staten kunnen hier genieten van een grote marge van appreciatie omdat er over dit onderwerp geen consensus of dominante visie bestaat tussen de lidstaten. In Europa is het tij echter aan het keren wat betreft de aanvaardbaarheid van dergelijke bezoeken. Misschien dat het Hof zijn visie dan ook verandert in de toekomst.286 Maar voorlopig heeft het Hof het EVRM nog niet zo geïnterpreteerd dat er een verplichting rust op de lidstaten om dergelijke bezoeken te voorzien.287
3.3. GEDETINEERDEN EN DE BESCHERMING VAN HET RECHT OP WONING In de bestudeerde periode werd geen rechtspraak gevonden over gedetineerden en het recht op woning. Dat is eigenlijk ook logisch, aangezien een cel niet te kwalificeren lijkt als een woning. Op dit aspect wordt dan ook niet dieper ingegaan. Al moet wel nog gezegd worden dat het niet helemaal ondenkbaar is voor een gedetineerde om bescherming te genieten van dit recht. Zo kan elektronisch toezicht daar zeker onder vallen, omdat men zijn straf dan immers thuis uitzit en de controle ter plaatse gebeurt. Bovendien is het mogelijk dat de ruimte waarin een gedetineerde lange tijd verblijft als woning wordt gekwalificeerd.288 Dat laatste is niet al te gek als we kijken naar enkele progressieve gevangenissen in sommige landen, waar de afstand tussen de vrije maatschappij en het leven in de gevangenis kleiner wordt. Denk bijvoorbeeld aan Justizzentrum Leoben in Oostenrijk, waar de gevangenen niet meer in een cel opgesloten worden opgesloten, maar in een paviljoen. Het concept is te vergelijken met 285
EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007, §75. D. VAN ZYL SMIT & S. SNACKEN, Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 241-245, 365-369. 287 EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007, §81. 288 P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 172-173. 286
66
een kleine stad. De cellen zijn er woningen, de gangen lijken op rustige woonstraten, pleinen zijn gemeenschappelijke verblijfruimtes en er is een grote gemeenschappelijke keuken.289
3.4. GEDETINEERDEN EN HET RECHT OP BESCHERMING VAN DE BRIEFWISSELING 3.4.1. Algemeen Tenslotte ligt ook het recht op bescherming van de briefwisseling besloten in Art. 8, lid 1 EVRM. De term 'briefwisseling' betreft uiteraard meer dan enkel geschreven communicatie. Het beschermt communicatie in al zijn vormen, zoals brieven, e-mail, gewonen gesprekken, telefoongesprekken, telefoongegevens, etc. De term krijgt bovendien ook een ruime invulling. Het gaat zowel over standaard brieven, als over bijvoorbeeld postkaarten, ongeacht de wijze van transport of de verzending van de brief. Tenslotte houdt de bepaling niet alleen een negatieve plicht in, maar ook een positieve plicht. Zo moet een overheid bijvoorbeeld postzegels kunnen voorzien aan een gevangene, zo niet is er een schending van Art. 8 EVRM.290 Men moet zich dus onthouden van inbreuken, maar de overheid moet ook maatregelen nemen om het recht te beschermen. De overheid beschikt echter wel over een grote appreciatiemarge wat betreft de keuze van die maatregelen.291
3.4.2. Rechtspraak De zeer recente zaak Nusret Kaya a.o. v. Turkey292 ging over restricties opgelegd aan een gevangene in verband met het gebruik van een niet-officiële taal wanneer die belde naar zijn familieleden. De verzoekers in deze zaak waren enkele gevangenen van Koerdische etniciteit, die klaagden over de formaliteiten die nodig waren om de telefoon in de gevangenis te kunnen gebruiken om familieleden te bellen. Iedere gevangene die wenste te communiceren met de buitenwereld in een andere taal dan het Turks, moest immers machtiging daartoe verkrijgen van de gevangenisautoriteiten. Die gevangenisautoriteiten namen alle gesprekken op. Om een machtiging te kunnen verkrijgen mochten de gevangenen zelf geen Turks kunnen spreken, of moesten ze kunnen aantonen dat hun correspondenten geen Turks zouden begrijpen. Als dat 289
K. MÜLLER, "Justizzentrum Leoben, een Europees voorbeeldproject voor een modern gevangenisgebouw", Orde dag 2009, afl. 48, 25. 290 EHRM, Gagiu v. Romania, 2009. 291 P. DE HERT, "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in E. BREMS et al. (Eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 158-159. 292 EHRM, Nusret Kaya a.o. v. Turkey, 2014.
67
het geval was, dan onderzochten de gevangenisautoriteiten of de beweringen van de gevangene correct waren, op kosten van de gevangene in kwestie. De verzoekers vonden dat deze formaliteiten in strijd waren met hun recht op respect voor het gezinsleven. De overheid verdedigde zich voor de formaliteiten door zich te baseren op overwegingen van veiligheid in de gevangenis en het gevaar van ontsnapping. Het Hof vond echter een schending van Art. 8 EVRM in deze zaak. Het Hof bemerkte de mogelijkheid tot communicatie met familieleden in de eigen moedertaal niet alleen het recht op briefwisseling betreft, maar ook het gezinsleven. Bovendien vond het dat de betwiste formaliteiten toepasbaar waren op alle gevangenen, zonder enige overweging van het gevaar dat een gevangene vormt voor de veiligheid of de aard van de gepleegde misdrijven. Tenslotte merkte het hof op dat de nationale autoriteiten bewust waren van het feit dat Koerdisch veel gesproken werd in Turkije, inclusief door gevangenen als ze communiceren met hun familie. Het feit dat de verzoekers moesten aantonen dat hun familieleden enkel Koerdisch verstonden was volgens het Hof niet ondersteund door een relevante of voldoende rechtvaardiging, omdat nergens in de feiten een probleem naar voor kwam met de beweringen van de verzoekers.293 De uitspraak in Mehmet Nuri Özen a.o. v. Turkey294 past in de rechtspraak van het Hof omtrent de controle van de briefwisseling van gedetineerden. In deze zaak behandelde het hof een nieuw aspect dat van belang kan zijn voor gedetineerden die deel uitmaken van een nationale minderheid. Er was immers een schending van Art. 8 EVRM betreffende de vereiste voor gedetineerden om vertalingen, op eigen kosten, te voorzien van brieven die geschreven zijn in hun moedertaal, dewelke niet konden gelezen worden door het gevangenispersoneel dat instond voor het nazien van de inhoud van die brieven. Het Hof stelde dat deze praktijk onverenigbaar is met Art. 8 EVRM "because it automatically excludes from the protection afforded by that provision an entire category of private correspondence which prisoners might wish to use."295
De communicatie tussen een gedetineerde en zijn advocaat wordt eveneens beschermd onder Art. 8 EVRM.296 In Ekinci and Akalın v. Turkey297 bijvoorbeeld vond het Hof een schending
293
Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 134. EHRM, Mehmet Nuri Özen a.o. v. Turkey, 2011. 295 EHRM, Mehmet Nuri Özen a.o. v. Turkey, 2011, §59.; Annual Report 2011 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 97. 296 E. LAMBERT ABDELGAWAD, "Hindrances relating to the correspondence of detainees with the European Court of Human Rights and their lawyers" in E. LAMBERT ABDELGAWAD (ed.), Preventing and sanctioning hindrances 294
68
voor de onderschepping van brieven van gevangenen aan hun advocaten. In Turkije werden alle brieven van gevangenen onderschept door de gevangenisautoriteiten, en indien ze als ongepast werden beschouwd, doorgestuurd naar een tuchtraad. Die tuchtraad kon beslissen of de brieven al dan niet volledig moesten worden doorgestuurd of zelfs vernietigd moesten worden. In casu werden twee brieven niet naar een advocaat gestuurd, waarin verzoekers hadden geklaagd over activiteiten van veiligheidskrachten en hadden beweerd dat zij mishandeld waren. Het Hof merkte op dat communicatie met een advocaat, ongeacht het doel, geprivilegieerd is onder Art. 8 EVRM, in het bijzonder waar die communicatie onderdeel uitmaakt van een remedie om over de behandeling te klagen tijdens detentie. Al is wel duidelijk dat beperkingen in bepaalde gevallen mogelijk zijn. Zo vond het Hof een klacht niet ontvankelijk in de zaak Helander v. Finland298, waar de gevangenisautoriteiten weigerden een e-mail van een advocaat door te sturen naar een gedetineerde. Het Hof merkte onder andere op dat de advocaat onmiddellijk was geïnformeerd over die beslissing, dat communicatie tussen advocaat en cliënt steeds mogelijk was via andere kanalen (telefoon, brief, persoonlijk), en dat de vertrouwelijkheid van een advocaat niet kon gegarandeerd worden via e-mail volgens de Finse wetgeving. In Szuluk v. the United Kingdom299 behandelde het Hof voor het eerst het medisch beroepsgeheim in de gevangenis. De zaak betrof de controle door een medisch officier van de gevangenis van de medische correspondentie tussen een veroordeelde gevangene en een specialist in neuroradiologie. De gevangene had twee hersenoperaties ondergaan en de specialist zag toe op zijn ziekenhuisbehandeling. Het Hof vond een schending van Art. 8 EVRM. Het stelde dat er een inmenging was door de autoriteiten van het recht op bescherming van de briefwisseling omdat, hoewel voorgeschreven bij wet en ter preventie van misdrijven en bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, er geen billijke afweging was gebeurd tussen de bescherming van de briefwisseling en de monitoring. De uitspraak is van belang omdat het Hof weigerde een onderscheid te maken tussen patiënten die gedetineerd zijn en patiënten in vrijheid. Het aanvaarde ook dat een gevangene met een
tot the right of individual petition before the European Court of Human Rights, Cambridge-Antwerpen-Portland, Intersentia, 2011, 58. 297 EHRM, Ekinci and Akalın v. Turkey, 2007. 298 EHRM, Helander v. Finland, 2013. 299 EHRM, Szuluk v. The United Kingdom, 2009.
69
levensbedreigende aandoening kan wensen om buiten de gevangenis bevestiging te zoeken in verband met de geschiktheid van zijn medische behandeling.300
4. BESLUIT Hoewel Art. 8 EVRM geen absoluut recht is, en uitzonderingen dus steeds kunnen gerechtvaardigd zijn, valt het toch op dat het Hof een robuustere bescherming heeft uitgewerkt voor gedetineerden. Wederom geen radicale ommezwaai in de rechtspraak de laatste tien jaar, maar een uitdieping van de bestaande principes, zoals dat ook het geval was bij de rechtspraak rond Art. 3 EVRM.
Dat Staten toch meer bescherming moeten voorzien voor gedetineerden in vergelijking met vroeger, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat vieze geuren het respect op het privé leven kunnen schenden, ook al komen die niet voort uit de gevangenis zelf, maar uit een nabijgelegen stortplaats.301 Of zo kan ook het recht op bescherming van het gezin geschonden worden, wanneer de familie van een gedetineerde een veel te grote afstand moet afleggen om de gedetineerde te bezoeken302 of wanneer men om andere redenen geen contact kan onderhouden met familieleden.303 Ook het recht op de bescherming van de briefwisseling is verder uitgediept, onder andere in verband met restricties op het gebruik van een niet-officiële taal304 en de principes rond het medisch beroepsgeheim in de gevangenis.305 De meest opmerkelijke evolutie blijkt misschien wel die uit de zaak Dickson306, nu gedetineerden eventueel zelfs kinderen kunnen krijgen via kunstmatige inseminatie en de rehabiliterende functie van de gevangenneming aan belang wint.
Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat er nog steeds geen rechtspraak bestaat over het recht op woning van gedetineerden. Het wordt dus nog even afwachten op een uitspraak van het Hof. Hoe lang dat nog zal duren, valt moeilijk te zeggen. Maar de strafuitvoering via elektronisch toezicht en de recente ontwikkelingen met betrekking tot progressieve gevangenissen, waarbij het leven in de gevangenis meer en meer op dat van het leven in
300
Annual Report 2009 of the European Court of Human Rights, Council of Europe, 82. EHRM, Brânduşe v. Romania, 2009. 302 EHRM, Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia, 2013. 303 EHRM, Bagiński v. Poland, 2005. 304 EHRM, Nusret Kaya a.o. v. Turkey, 2014. 305 EHRM, Szuluk v. The United Kingdom, 2009. 306 EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007. 301
70
vrijheid gaat lijken, maken het helemaal niet ondenkbaar dat een gedetineerde van dit recht zou kunnen genieten in de toekomst.
71
DEEL IV: WAARBORGEN IN BELGIË 1. INLEIDING In 1994 toetste Greet Smaers de Belgisch penitentiaire regelgeving op de conformiteit met de internationaal erkende fundamentele rechten van de mens. Het juridisch statuut van gedetineerden werd toen nog bepaald
door het
Algemeen Reglement van de
Strafinrichtingen307 en de Algemene Instructie308, aangevuld in de loop der jaren met een ondoorzichtige verzameling aan circulaires. De toetsing van de toenmalige Belgische reglementering aan het EVRM en de EPR bracht verscheidene tekortkomingen aan het licht. Wat Art. 3 EVRM betreft, stelden zich problemen in verband met de overbevolking, de behandeling van drugsverslaafden, geïnterneerden en aidsvirusdragers, de strikte isolatie van 'gevaarlijke' gedetineerden, het gebruik van handboeien bij de overbrenging van gedetineerden en fouillering. Bij Art. 8 EVRM schoot het Belgisch detentierecht voornamelijk tekort bij de legaliteitseis. Ook ten opzichte van andere grondrechten stelden zich problemen, maar gezien de focus van deze paper op voornoemde artikelen ligt, wordt daar niet verder op ingegaan.309
In 2005 kwam er enigszins verandering met de komst van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden310, die is geconcipieerd vanuit het beginsel van normalisering. Daarmee wordt bedoeld dat de levensvoorwaarden in de gevangenis zoveel als mogelijk die in de 'vrije' buitenwereld dienen te benaderen. Het staat in schril contrast met het voorheen heersende idee van less eligibility, waarbij de detentiekwaliteit op zijn minst lager moest zijn dan de levensstandaard van de laagste arbeidersklassen, teneinde een voldoende afschrikwekkend effect de kunnen bereiken. 311 De Basiswet zou meer duidelijkheid en rechtszekerheid moeten brengen, maar vormt helaas nog steeds een bron van verwarring door de gefaseerde inwerkingtreding van de wet. Artikel 180 Basiswet stelt immers dat het de Koning is die beslist wanneer de wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking zullen treden. De inwerkingtreding gebeurde langzaam en 307
KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965. MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor strafinrichtingen; Dit besluit werd niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. 309 G. SMAERS , Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 319-323. 310 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005. 311 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 641-644. 308
72
weinig systematisch. Bovendien werd de Basiswet al enkele keren gewijzigd en zijn sommige onderdelen nog steeds niet in werking getreden.312
Het onderzoek van Smaers en de inwerkingtreding van de Basiswet zijn respectievelijk twintig jaar en tien jaar oud, de tijd is dus rijp om te zien of België vooruitgang heeft geboekt ten opzichte van vroeger. Wat wordt dan onderzocht in dit hoofdstuk? Als we de CPTrapporten erop nalezen en de arresten van het Hof, dan blijkt dat er zich in België al jarenlang twee grote pijnpunten stellen die een probleem kunnen vormen onder de grondrechten voorzien in het EVRM. Het betreft hier het probleem van de overbevolking van de Belgische gevangenissen en het gebrek aan plaatsen en behandeling voor geïnterneerden. 313 Deze twee pijnpunten zullen hier dan ook onderzocht worden. Wat hier bijvoorbeeld niet zal behandeld worden, zijn de uitspraken van het Hof betreffende migranten. Dat is zeker niet minder belangrijk, maar de schendingen van Art. 3 EVRM en Art. 8 EVRM in de zaken tegen België zijn eerder het gevolg van individuele omstandigheden, dan van ernstige structurele gebreken.314 Dat maakt het ook makkelijker om schendingen te vermijden in de toekomst, wat bijvoorbeeld blijkt uit de snelle tegemoetkoming aan de kritiek uit M.S.S. v. Belgium315 door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.316
Het opzet van de volgende hoofdstukken is om vooreerst de situatie te schetsen zoals die zich voordoet in de praktijk en vervolgens te kijken naar wat zowel het Hof als het CPT daarover oordelen. De vraag stelt zich dan of er met het komen van de Basiswet gevangeniswezen bepaalde waarborgen worden verleend, zoals die worden aanbevolen in de Europese Gevangenisregels. Tot slot richt ik mij op de toekomst en ga ik na wat de mogelijke oplossingen zijn.
312
T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES & T. VANDER BEKEN, "De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 2. 313 Voor een ruimere analyse van de materiële detentieomstandigheden in België en andere EU-lidstaten, waaruit ook blijkt in welke mate een lidstaat verplichtingen nakomt die volgen uit Europese en internationale normen en de rechtspraak van het EHRM, zie: G. VERMEULEN, A. VAN KALMTHOUT, N. PATERSON, M. KNAPEN, P. VERBEKE EN W. DE BONDT, Material detention conditions, execution of custodial sentences and prisoner transfer in the EU Member States, Antwerpen/Apeldoorn/Portland, Maklu, 2011, 1008p. 314 Volledigheidshalve: Het Hof spreekt in de onderzochte zaken nooit over structurele problemen, doch in Riad and Idiab v. Belgium stelt het Hof vast dat de opsluiting van vreemdelingen in de transitzone geen geïsoleerd feit blijkt te zijn (EHRM, Riad and Idiab v. Belgium , 2008, §102.). 315 EHRM, M.S.S. v. Belgium and Greece, 2011. 316 L. LAVRYSEN, "Raad voor Vreemdelingenbetwistingen komt tegemoet aan kritiek Mensenrechtenhof", Juristenkrant, afl. 226, 23 maart 2011, 7.
73
2. OVERBEVOLKING VAN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN 2.1. ALGEMEEN Het aantal mensen dat opgesloten wordt in Belgische gevangenissen stijgt al enkele decennia. Het aantal plaatsen in de cellen kan die constante groei niet bijbenen. De teller stond in april van vorig jaar op 11 769 gedetineerden, een nieuw record. Dat aantal stond toen tegenover een capaciteit van 9 592 plaatsen, een tekort van meer dan 20%. De groei van de gevangenisbevolking kent twee belangrijke oorzaken. Ten eerste is er een enorme instroom van mensen die in voorhechtenis zitten. Ten tweede neemt de uitstroom niet af, maar worden langgestraften zelfs minder snel vrijgelaten in vergelijking met vroeger.317
Het feit dat België al jarenlang kampt met dit probleem en dat de situatie allesbehalve verbeterd is, stelt mogelijks problemen in het licht van de mensenrechten. Als we immers kijken naar de aanbevelingen van de Raad van Europa, de CPT-rapporten en de recente uitspraken
van
het
EHRM,
dan
kunnen
we
besluiten
dat
de
Europese
mensenrechtenstandaarden in toenemende mate intolerant worden ten opzichte van de overbevolking in gevangenissen.318
2.2. EHRM EN CPT 2.2.1. EHRM Zoals eerder al besproken kan overbevolking van gevangenissen een probleem vormen onder art. 3 EVRM. Alle tekortkomingen die daarvan het gevolg zijn, hoewel niet op zichzelf onmenselijk of vernederend, kunnen samen een schending uitmaken. Het Hof refereert daarbij onder andere naar de standaarden van het CPT.319 Wat bovendien ook een schending kan vormen onder art. 3 EVRM is het samenvoegen van gedetineerden in een cel, bijvoorbeeld omwille van overbevolking, zonder voorzichtige selectie van die gedetineerden.320
317
X, "11.769", Juristenkrant, afl. 288, 23 april 2014, 14. D. VAN ZYL SMIT & S. SNACKEN, Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 88-89. 319 EHRM, Torreggiani a.o. v. Italy, 2013.; EHRM, Idalov v. Russia, 2012. 320 EHRM, Pantea v. Romania, 2003. 318
74
Eind 2014 werd België voor het eerst veroordeeld door het Hof in verband met de overbevolkingsproblematiek, in de zaak Vasilescu v. Belgium321. De Roemeen Marin Vasilescu zat een jaar in voorhechtenis in Antwerpen en Merksplas. Tijdens zijn voorhechtenis startte hij een procedure voor het Hof over zijn detentieomstandigheden. Zo deelde hij in Antwerpen een cel met personen die rookten en drugs gebruikten en sliep hij op een matras op de grond, met een lumbago tot gevolg. Bovendien zat hij vijftien dagen lang in een individuele ruimte van slechts 2,8 m². In Merksplas zat hij in een cel zonder toilet of stromend water, waardoor de gevangenen 's nachts een emmer moesten gebruiken. Na negen weken werd hij overgeplaatst naar een cel die hij opnieuw moest delen met rokers. 322 In het arrest verwijst het Hof naar de diverse CPT-rapporten, opgesteld na de bezoeken in de Belgische gevangenissen. Omdat ook daar het probleem van overbevolking meerdere keren terugkomt (infra), stelde het Hof dat de beweringen van de verzoeker, in verband met zijn ondermaatse detentieomstandigheden, meer dan plausibel zijn en stelde bijgevolg een schending van art. 3 EVRM vast (onmenselijke en vernederende behandeling).323 Het Hof stelde bovendien vast dat de problemen van overbevolking, van hygiëne en de bouwvalligheid van de instellingen structureel zijn van aard, en niet alleen betrekking hebben op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.324 België zal dus het structureel karakter van de wantoestanden moeten aanpakken, wil het soortgelijke vorderingen voor het EHRM in de toekomst vermijden.325
2.2.2. CPT Het probleem van overbevolking in de Belgische gevangenissen werd al meerdere keren aangekaart door het CPT.326 Ondanks de inspanningen van de autoriteiten de afgelopen jaren, waaronder het huren van 650 plaatsen in de gevangenis van Tilburg, is de situatie alleen maar slechter geworden. Ter vergelijking: in 2010 waren de gevangenissen gemiddeld 17%
321
EHRM, Vasilescu v. Belgium, 2014. E. MERCKX, "EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen", Juristenkrant, afl. 300, 17 december 2014, 1-2. 323 EHRM, Vasilescu v. Belgium, 2014, §99. 324 EHRM, Vasilescu v. Belgium, 2014, §73. 325 E. MERCKX, "EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen", Juristenkrant, afl. 300, 17 december 2014, 1-2. 326 Zie de CPT-rapporten van 1993, 2001, 2009 en 2012, beschikbaar op www.cpt.coe.int/en/states/bel.htm 322
75
overbevolkt, in 2011 al 20,2%, en in 2012 is dat zelfs gestegen tot 24%. 327 Dat zijn slechts gemiddelden natuurlijk, de situaties verschillen per gevangenis. Het CPT-bezoek van twee Belgische gevangenissen in 2012 illustreert die onderlinge verschillen. Zo had het CPT geen opmerkingen over de bevolkingsgraad in de gevangenis van Andenne (425 gedetineerden op 395 plaatsen), maar ging het wel uitgebreid in op de situatie in de gevangenis van Vorst. In Vorst waren er namelijk 405 plaatsen. Op de eerste dag van het bezoek waren er niet minder dan 706 gedetineerden. In de daaropvolgende maanden is de situatie nog verergerd, met een piek van bijna 750 gedetineerden.328
Het CPT stelt dat overbevolking nadelige gevolgen heeft voor alle diensten en activiteiten in de gevangenis en dat de levenskwaliteit lager zal worden. De nadelige gevolgen zijn talrijk: benauwde en onhygiënische accommodatie, een voortdurend gebrek aan privacy, beperkte out-of-cell activiteiten, overbelaste diensten van medische zorg, verhoogde spanningen en bijgevolg meer geweld tussen gevangenen en het personeel en gevangenen onderling, etc. Bovendien stelt het dat in sommige gevallen, de overbevolking op zich al fysiek inhumaan of vernederend kan zijn. Als overbevolking gepaard gaat met een slecht regime en ondermaatse toegang tot toiletten of wasfaciliteiten, dan kan het cumulatieve effect zeer schadelijk zijn voor de gedetineerden.329
2.3. EPR EN DE BASISWET GEVANGENISWEZEN Om te zien of de Basiswet garanties biedt voor dit probleem is het handig om een vergelijking te maken met de Europese Gevangenisregels. Hoewel de EPR soft law zijn, blijft het interessant de vergelijking te maken, niet alleen omdat de EPR een indicatie geven van wat verwacht mag worden van landen in deze context, maar ook omdat het Hof deze regels tegenwoordig aanhaalt in haar redenering (supra). Bovendien werd in de memorie van toelichting van het voorontwerp van de Basiswet het volgende vermeld: "de basisbeginselen voor de behandeling van veroordeelde gedetineerden werden opgesteld naar de geest van de
327
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 23 au 27 avril 2012, CPT/Inf (2012) 36, Straatsburg, 13 december 2012, 28-30. 328 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 23 au 27 avril 2012, CPT/Inf (2012) 36, Straatsburg, 13 december 2012, 9-10, 22. 329 2nd General Report on the CPT's activities covering the period 1 January to 31 December 1991, CPT/Inf (92) 3, 13 april 1992.; 7th General Report on the CPT's activities covering the period 1 January to 31 December 1996, CPT/Inf (97) 10, 22 augustus 1997.
76
Europese gevangenisregels […]."330 Helaas hinkt de Basiswet hier al een beetje achterop, gezien deze tot stand kwam in 2005 en de EPR vernieuwd werden in 2006. Bijgevolg verwijst men in de memorie van toelichting dus naar de oudere Gevangenisregels, daterend uit 1987.
2.3.1. EPR De Europese Gevangenisregels stellen in art. 18.1 EPR het volgende: "The accommodation provided for prisoners, and in particular all sleeping accommodation, shall respect human dignity and, as far as possible, privacy, and meet the requirements of health and hygiene, due regard being paid to climatic conditions and especially to floor space, cubic content of air, lighting, heating and ventilation."331 Dientengevolge bepaalt art. 18.3 EPR dat bepaalde minimum vereisten moeten worden voorzien in de nationale wetgeving, en art. 18.4 EPR dat de nationale wet mechanismen moet voorzien om er voor te zorgen dat deze minimum vereisten niet geschonden worden door de overbevolking van gevangenissen. In art. 18.5 EPR vinden we het principe dat een gedetineerde 's nachts een individuele cel moet hebben. De cel kan enkel gedeeld worden als dat gepast is en als de gevangenen geschikt zijn om bij elkaar te zitten (art. 18.6 EPR). Daarenboven bepaalt art. 18.7 EPR dat, voor zover dat mogelijk is, gevangenen een keuzemogelijkheid moeten krijgen vooraleer zij met anderen moeten samen slapen.
2.3.2. BASISWET GEVANGENISWEZEN Op het gebied van bescherming tegen overbevolking of daarmee gepaard gaande omstandigheden, is de Basiswet maar een mager beestje. Zo voorziet Art. 41 Basiswet in het recht op de persoonlijke inrichting van de toegewezen verblijfsruimte die aan een aantal kwaliteiten moet voldoen (verlichting, verluchting, brandveiligheid, hygiëne), maar is de bepaling nog niet in werking getreden.332 Voorschriften in verband met de standaarduitrusting van de verblijfsruimte en de mogelijkheden tot persoonlijk inrichting ervan vindt men wel
330
Eindverslag van de commissie 'Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 4. 331 Dit blijkt ook uit de Europese Gevangenisregels van 1987 in art. 14.1. Maar de versie van 2006 biedt daaropvolgend ruimere garanties en omschrijvingen. 332 T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES & T. VANDER BEKEN, "De Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 8-9.
77
terug in de gemeenschappelijke bepalingen van de huishoudelijke reglementen.333 Meer of ruimere bescherming dan dat (nog niet in werking getreden) art. 41 Basiswet vinden we niet terug in het Belgisch penitentiair recht: geen recht op een individuele ruimte voor gedetineerden, geen maatregelen bij uitzonderingen op het recht op een individuele ruimte en ook geen regels betreffende een maximale celcapaciteit. En dat is opmerkelijk, want in de periode van de voorbereiding op de Basiswet waren er enkele noemenswaardige voorstellen in deze context.
Art. 41 Basiswet bevatte oorspronkelijk wel een recht op een individuele ruimte voor gedetineerden, zo blijkt uit het voorontwerp van de Basiswet. Andere gedetineerden konden deze ruimte dan wel delen als de gedetineerde hulpbehoevend was, zijn leven of gezondheid in gevaar was of wanneer de gedetineerde afstand deed van zijn recht op een individuele verblijfsruimte. Zo'n afstand van het recht op een individuele verblijfsruimte was enkel toegelaten indien dit geen gevaar opleverde voor de orde en veiligheid in de gevangenis.334 Het artikel sneuvelde echter tijdens de besprekingen in de Kamer. Toenmalig minister van Justitie Onkelinx stelde dat het onrealistisch was dat iedere gedetineerde zijn eigen cel zou krijgen, rekening houdend met de budgettaire beperkingen. Andere tegenstanders van art. 41 Voorontwerp Basiswet wezen er ook op dat het individueel comfort van de gedetineerden ondergeschikt moest blijven aan de beveiliging van de samenleving, en dat dergelijk recht in de praktijk niet mogelijk zou zijn ten gevolge van het capaciteitstekort. 335 De regering diende bijgevolg een amendement in om de eerste drie paragrafen van art. 41 Voorontwerp Basiswet te schrappen.336 De schrapping van het recht op een individuele ruimte voor gedetineerden valt te betreuren, des te meer omdat men daarna niet verder is ingegaan op een belangrijk gevolg daarvan: de mogelijkheid tot selectie bij het delen van een cel met andere gedetineerden.337
333
Het gaat over bijvoorbeeld een stoel, een bed, een wastafel en een toilet.; T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES & T. VANDER BEKEN, "De Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 8-9. 334 Eindverslag van de commissie 'Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 223. 335 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer André Perpète, Parl.St. Kamer 2004, 0231/015, 75-79. 336 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, amendementen, Parl.St. Kamer, 2004, 0231/004, 6. 337 Zoals we dat terug vinden in art. 18.6 en 18.7 van de Europese gevangenisregels.
78
In verband met een maximale bezettingscapaciteit sneuvelden eveneens twee wetgevende voorstellen, namelijk een wetsontwerp338 uit 2001 door toenmalig minister van Justitie Verwilghen en art. 15 van het Voorontwerp van de Basiswet339. Het trieste gevolg is dat het debat over de hervorming van de strafuitvoering de laatste jaren grotendeels verworden is tot een vraagstuk van capaciteitsverhoging.340
Het wetsontwerp van minister Verwilghen had als doel in te grijpen op de aanslepende overbevolking en de stijgende detentieratio. Er moest opnieuw een evenwicht komen tussen de capaciteit en de bevolking, teneinde de onvermijdelijke schade ten gevolge van de opsluiting tot een minimum te beperken en aan de detentie een zinvolle invulling te geven. Het vastleggen van de capaciteit werd gezien in een ruimer geheel van initiatieven om zowel de input als de output van de gevangenis aan te pakken, waaronder bijvoorbeeld de invoering van de werkstraf als autonome straf.341 In art. 14 van het wetsvoorstel stond te lezen dat, behoudens de vermelde uitzondering, de bezettingscapaciteit niet mocht overschreden worden. Om daadwerkelijk dat principe te laten respecteren, voorzag de wet in strafbepalingen voor de plaatsingsambtenaren.342 Uit het parlementair dossier blijkt echter dat het wetsvoorstel een stille dood is gestorven.343
Een maximale bezettingscapaciteit was eveneens voorzien in het voorontwerp van de Basiswet. Volgens art. 15, §1 Voorontwerp Basiswet kon de Koning de maximale bezettingcapaciteit van elke gevangenis of een afdeling ervan bepalen, rekening houdende met de behoeften aan verblijfruimtes, zoals bedoeld in art. 41 van het voorontwerp. Die capaciteit mocht niet overschreven worden. Indien dat wel gebeurde, dan kon men beslissen dat straffen onder één jaar, die nog geen aanvang hadden genomen, niet werden uitgevoerd of werden uitgevoerd onder een andere bijzondere modaliteit van strafuitvoering dan insluiting 338
Wetsontwerp inzake de verscherping van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, Parl.St. Kamer 2001, 1521/001. 339 Eindverslag van de commissie 'basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 292. 340 T. DAEMS, "Gekooid recht voor de gekooide mens. Stand van zaken basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden", T.Strafr. 2011, afl. 5, 337. 341 Wetsontwerp inzake de verscherping van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, Parl.St. Kamer 2001, 1521/001, 13-17. 342 Wetsontwerp inzake de verscherping van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, Parl.St. Kamer 2001, 1521/001, 27-28. 343 De stand van zaken is terug te vinden op www.dekamer.be
79
(§2).344 Deze bepaling moest overbevolking verhinderen en moest ertoe bijdragen dat de discussie over de overbevolking getransformeerd werd tot een discussie over celcapaciteit, die niet kon worden losgemaakt van een discussie over de toepassing van de voorlopige hechtenis, de straftoemeting en de plaats van de vrijheidsstraf in het sanctiepakket. 345 De verantwoordelijkheid lag op verschillende niveaus. Zowel de wetgevende als de uitvoerende en de rechterlijke macht werden bij het vastleggen van de maximumcapaciteit betrokken. De rechter sprak de straf uit, maar de uitvoerende macht oordeelde al jaren over de opportuniteit van de uitvoering ervan.346 Door de aanpak van de input, wou men verhinderen dat dit probleem de gehele penitentiaire praktijk bleef perverteren.347 Helaas heeft ook art. 15 de wet niet gehaald, maar verdween het na een amendement van de regering. 348 De regering meende dat de invoering van een maximumcapaciteit niet toeliet een invloed uit toe oefenen op de input en stelde dat er vooral moest worden ingegrepen op het niveau van de strafvervolging en de straftoemeting (zoals bijvoorbeeld met de invoering van de werkstraf).349
2.4. MOGELIJKE OPLOSSINGEN Op 18 april 2008 keurde de regering het 'Masterplan 2008-2012-2016 voor een gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden' goed. Zo werd de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit en de vernieuwing van een aantal afgeleefde gevangenissen op de politieke agenda gezet.350 In de komende paragrafen wordt dit Masterplan besproken, alsook worden alternatieve oplossingen behandeld, aangezien het Masterplan met een vrij grote scepsis wordt onthaald.
344
Eindverslag van de commissie 'basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 292. 345 Eindverslag van de commissie 'basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 125-127. 346 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2004, 0231/015, 54. 347 Eindverslag van de commissie 'basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 125-127. 348 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, amendementen, Parl.St. Kamer 2004, 0231/003. 349 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, amendementen, Parl.St. Kamer 2004, 0231/003, 3. 350 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 7.
80
2.4.1. MASTERPLAN 2008-2012-2016 VOOR EEN GEVANGENISINFRASTRUCTUUR IN HUMANE OMSTANDIGHEDEN
Het Masterplan omvat renovaties en uitbreidingen op bestaande entiteiten, vervangbouw van verouderde instellingen en de bouw van zeven nieuwe gevangenissen.351 Het Masterplan moet het probleem van de gevangenisoverbevolking aanpakken en moet een geloofwaardige, doeltreffende en efficiënte strafuitvoering in veilige en menswaardige omstandigheden realiseren.352 In het oorspronkelijke Masterplan, dat moest voltooid zijn in 2012, was het streefdoel 10 000 cellen. Men ging ervan uit dat er geen wezenlijke veranderingen zouden gebeuren op dat vlak.353 In 2012 zat het detentiecijfer echter al dicht tegen de 12.000 aan. Intussen werd het Masterplan aangepast richting 2016, maar ook dat loopt niet op wieltjes en zal waarschijnlijk geen afdoende oplossing bieden voor de overbevolkingsproblematiek.354
Ook het CPT stelt zich vragen bij het Masterplan, en verwijst daarbij naar een recente studie van het Rekenhof355 betreffende maatregelen tegen de overbevolking in gevangenissen. 356 Het Rekenhof stelt vast dat zelfs indien maatregelen kunnen zorgen voor een stagnatie van de gevangenispopulatie vanaf 2012, er na de voltooiing van alle projecten uit het Masterplan een tekort blijft van meer dan 900 plaatsen. Het geeft verder kritiek op de totstandkoming van het Masterplan, wijzend op het gebrek aan een grondige studie aan de basis van dit plan.357 Het CPT besluit daarom dat een ruimer debat moet gevoerd worden, niet louter met een reactieve houding, maar gericht op een globale, geïntegreerde en proactieve aanpak, gevoed door richtlijnen op korte, middellange en lange termijn. Het CPT stelt daartoe een nationale conferentie voor, waarbij alle relevante partijen aanwezig zijn (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, professionals, academici, de gemeenschap, etc.).358 In dat opzicht kunnen 351
Zo valt te lezen op http://justitie.belgium.be/nl/ K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 7. 353 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 9-10. 354 T. DAEMS, "België stuurt Europees antifoltercomité met kluitje in het riet", juristenkrant, afl. 261, 16 januari 2013, 11. 355 Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen, Verslag goedgekeurd in de algemene vergadering van het Rekenhof van 21 december 2011, te raadplegen op www.rekenhof.be/ 356 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 23 au 27 avril 2012, CPT/Inf (2012) 36, Straatsburg, 13 december 2012, 28-30. 357 Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen, Verslag goedgekeurd in de algemene vergadering van het Rekenhof van 21 december 2011, 112-114. 358 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 23 au 27 avril 2012, CPT/Inf (2012) 36, Straatsburg, 13 december 2012, 30. 352
81
we misschien een voorbeeld nemen aan twee recente initiatieven uit Schotland en Oostenrijk. Schotland ontwikkelde in 2008 een beleidsplan over het strafbeleid, waarbij bijzonder veel overlegd en gecommuniceerd werd met alle strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke actoren door middel van hearings.359 En in Oostenrijk was de bouw van het ambitieuze en vooruitstrevende Justizzentrum Leoben het resultaat van een zeer intensieve en multidisciplinaire discussie. Zo werden niet alleen psychologen en mensen die verschillende soorten sociaal werk verrichten in gevangenissen betrokken, maar ook cipiers en zelfs gedetineerden.360
2.4.2. ANDERE OPLOSSINGEN Een eerste oplossing die zich aanbiedt, is een eenmalige maatregel van strafduurvermindering. Dat gebeurt soms ook in andere landen wanneer de druk op de gevangeniscapaciteit te groot wordt. Al is het natuurlijk niet de meest elegante of populaire oplossing, toch kan het ademruimte creëren. Het spreekt voor zich dat dit geen oplossing op zichzelf mag zijn, maar wel het onderdeel moet uitmaken van een ruimere aanpak.361 Een gelijkaardige oplossing en één van de doelstellingen van huidig Minister van justitie Geens, is meer bilaterale verdragen te sluiten zodat gedetineerden hun straf in hun land van oorsprong kunnen uitzitten.362
Een tweede oplossing zou natuurlijk kunnen zijn om de capaciteit enorm uit te breiden naargelang de evolutie van de gevangenisbevolking, een soort extreme voortzetting van het huidige Masterplan. Afgezien van de budgettaire kosten, zou dit voorbijgaan aan een hele reeks van vragen die moeten gesteld worden bij het huidige penitentiair beleid.363 Bijbouwen mag mijn inziens niet verworden tot een doel op zich. We mogen immers niet vergeten dat het opsluiten van mensen het gevolg is van een selectieproces dat op alle verschillende niveaus van de strafrechtsbedeling gebeurt.364
359
K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 18-19. 360 K. MÜLLER, "Justizzentrum Leoben, een Europees voorbeeldproject voor een modern gevangenisgebouw", Orde dag 2009, afl. 48, 25. 361 T. DAEMS, "België stuurt Europees antifoltercomité met kluitje in het riet", juristenkrant, afl. 261, 16 januari 2013, 11. 362 E. MERCKX, "EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen", Juristenkrant, afl. 300, 17 december 2014, 1-2. 363 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 10. 364 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 19.
82
Misschien wordt het tijd voor een nieuw gevangenisconcept vanuit een humane en doelgerichte penitentiaire visie, en is de tijd van de 'stapelhuizen van mensen' voorbij. 365 De zogenaamde Ducpétiaux-gevangenissen, gericht op individuele afzondering om tot inkeer te komen door middel van religieuze contemplatie, zijn immers voorbijgestreefd als product van de negentiende eeuw. Vandaag wordt namelijk gestreefd naar een meer positieve, constructieve invulling van de gevangenisstraf, gericht op re-integratie van de gedetineerde. Bovendien vertrekt de Basiswet vanuit het idee van 'normalisering' van het gevangenisregime, waarbij het leven in de gevangenis zoveel als mogelijk moet lijken op het leven in de buitenwereld. Misschien moeten we dan ook kijken naar de gevangenissen in Noorwegen en Denemarken, waar dergelijke principes effectief worden uitgewerkt in de praktijk. Gedetineerden leven er in leefgroepen van twaalf tot zestien gedetineerden en de kloof met de samenleving wordt er zo klein mogelijk gehouden.366 Hoewel natuurlijk meerdere factoren een rol spelen, kunnen we toch niet om de cijfers heen: in Denemarken en Noorwegen is de verhouding van gevangenen tot capaciteit respectievelijk 98,6% en 96,3%, tegenover België waar dat op 134,% procent ligt.367
Wil dat dan zeggen dat die landen over meer
gevangenissen beschikken dan België? Neen, de ratio van gevangenen tegenover de vrije bevolking ligt er gewoon veel lager: In Denemarken en Noorwegen zijn er respectievelijk 73 en 72,2 gedetineerden per 100 000 inwoners, terwijl dat cijfer in België op 113,8 ligt.368
2.5. BESLUIT De pleisters zijn op, de wonde is te groot. Het is duidelijk dat de overbevolking van de Belgische gevangenissen een probleem vormt onder de Europese mensenrechtenstandaarden. Nu België vorig jaar effectief veroordeeld werd door Hof, lijkt het er dan ook op dat België de jarenlang wederkerende commentaar van het CPT niet meer naast zich kan neerleggen. Wil men dergelijke vorderingen in de toekomst vermijden, dan dringt een grondige herziening zich op. De Basiswet biedt op dat vlak geen soelaas en schiet tekort in vergelijking met de
365
Het idee dat de structuur van de gebouwen een oorzaak is van de capaciteitsproblemen, leeft ook bij mensen uit de praktijk. Zie bijvoorbeeld H. CLAUS, "De huizen, een concept voor de Belgische gevangenis van de eenentwintigste eeuw", Orde dag 2009, afl. 48, 39. 366 K. BEYENS & F. JANSSENS, "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 11-14. 367 M.F. AEBI, & N. DELGRANDE, (2015). SPACE I – Council of Europe Annual Penal Statistics: Prison populations. Survey 2013. Strasbourg: Council of Europe, 42. 368 M.F. AEBI, & N. DELGRANDE, (2015). SPACE I – Council of Europe Annual Penal Statistics: Prison populations. Survey 2013. Strasbourg: Council of Europe, 42.
83
Europese Gevangenisregels. Het is dan ook te betreuren dat initiatieven die meer garanties boden en wel in het voorontwerp van de Basiswet stonden, gesneuveld zijn door amendementen. Het huidige Masterplan biedt evenmin troost en lijkt vooral gericht op capaciteitsuitbreiding, door het bouwen van nieuwe gevangenissen met een architectuur die zijn tijd al eeuwen voorbij is. Maar misschien is er nog hoop. Laat de veroordeling een opportuniteit zijn om het tij om te keren en de principes van normalisering uit de Basiswet effectief om te zetten in de praktijk. Dat zal niet alleen een beter gevangenisklimaat creëren, maar zal ongetwijfeld inwerken op de overbevolkingsproblematiek. Als zoiets mogelijk is in Noorwegen en Denemarken, waarom dan ook niet bij ons?
3. INTERNERING VAN VEROORDEELDE GEDETINEERDEN 3.1. ALGEMEEN Internering is een maatregel die door de minister van Justitie wordt opgelegd voor onbepaalde duur. Wie kan geïnterneerd worden? Het betreft de wegens misdaad of wanbedrijf veroordeelde personen die, tijdens hun hechtenis, in staat van krankzinnigheid of in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid worden bevonden, die hen ongeschikt maakt tot het controleren van hun daden.369 De uitvoering bestaat erin dat de veroordeelde wordt overgebracht naar een psychiatrische afdeling van een gevangenis waar hij een aangepaste therapie krijgt.370
België telt in totaal 3876 geïnterneerden, waarvan ruim een kwart (1143) verblijft in de gevangenis. Het zijn deze geïnterneerden die ons land meermaals veroordelingen deden oplopen. Tijdens een colloquium in de Kamer vorig jaar, stelde Paul Cosyns dat 80% van die geïnterneerden geen of een ondermaatse behandeling kregen. Het gaat dus over ongeveer 900 geïnterneerden die in de Belgische gevangenissen niet de zorg krijgen die hen toekomt. Dat zorgt uiteraard voor problemen en maakt dat het Belgische beleid al heel wat terechte kritiek te verduren kreeg.371
369
Art. 21 wet 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964. 370 Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Gent, Larcier, 2006, 170-171. 371 E. STAUDT, "Haal geïnterneerden weg uit de gevangenis", HRJ 7 mei 2014, www.hrj.be/nl/content/persbericht-haal-geinterneerden-weg-uit-de-gevangenis-eric-staudt-hrj.; X., "Geïnterneerden in België krijgen ondermaatse behandeling", Deredactie 7 mei 2014, http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1960446.
84
De psychiatrische vleugels van de gevangenis waren eigenlijk opgericht om acute psychiatrische crisissen op te vangen. Ze zijn dus helemaal niet geschikt voor intensieve, langdurige behandelingen. Wil de geïnterneerde een psychiatrische behandeling krijgen, dan is hij afhankelijk van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM). Die kan beslissen hem over te plaatsen naar een psychiatrische inrichting, maar daar wringt het schoentje. Net als bij de overbevolkingsproblematiek is de vraag groter dan het aanbod. Er zijn te weinig plaatsen en middelen beschikbaar om iedereen te helpen.372
3.2. EHRM EN CPT 3.2.1. EHRM België is al veertien keren veroordeeld voor het opsluiten van geïnterneerden in de gevangenis. De eerste keer was dat in 1998, in de zaak Aerts v. Belgium.373 In afwachting van zijn overplaatsing naar de Inrichting tot de Bescherming van de Maatschappij (IBM), verbleef de verzoeker in een psychiatrische vleugel van de gevangenis van Lantin. Verzoeker baseerde zich op het CPT-rapport uit 1994374 om zijn erbarmelijke levensomstandigheden te bewijzen. Dat rapport was vernietigend voor de levensomstandigheden van de bewoners van de psychiatrische vleugel van Lantin, maar volgens de Belgische regering was deze vleugel wel geschikt voor de opvang van geïnterneerden en was er dus geen enkel probleem. Het Hof volgde echter het standpunt van de verzoeker, en vond een schending van Art. 5, 1 EVRM (onrechtmatige vrijheidsberoving). Ondanks het feit dat een verblijf in de psychiatrische vleugel de mentale toestand van de bewoners extra bleek te schaden, stelde het Hof hier nog geen schending van Art. 3 EVRM vast.375
Nadien bleef België even uit het zicht van het Hof, tot in 2009 een nieuwe zaak volgde waarin de overheid in casu gelijk kreeg.376 Wie dacht dat zo ook de problemen van de geïnterneerden voorbij waren, had het mis. De daarop volgende jaren regende het als het ware veroordelingen door het mensenrechtenhof. Het merendeel van die veroordelingen betrof schendingen van 372
K. HANOULLE, "Straatsburg gunt België geen respijt meer: interneren moet gelijk staan aan behandelen" (noot onder EHRM, L.B. v. Belgium, 2012), RABG 2013, 8. 373 EHRM, Aerts v. Belgium, 1998. 374 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou degradants (CPT) en Belgique du 14 au 23 novembre 1993, CPT/Inf (94) 15, Straatsburg, 14 oktober 1994, 64-65. 375 K. HANOULLE, "Straatsburg gunt België geen respijt meer: interneren moet gelijk staan aan behandelen" (noot onder EHRM, L.B. v. Belgium, 2012), RABG 2013, 9. 376 EHRM, De Schepper v. Belgium, 2009.
85
Art. 5 EVRM377 en in één geval was er zelfs een schending van Art. 2 EVRM378. Maar daar eindigde het echter niet bij.
Sinds kort is duidelijk geworden dat de structurele problemen in sommige gevallen effectief ook een schending uitmaken van Art. 3 EVRM. Een evolutie sinds die eerste zaak uit 1998. In de zaak Claes v. Belgium379 (2013) stelde het hof een vernederende behandeling vast voor de opsluiting van de heer Claes in een psychiatrische instelling, zonder realistisch vooruitzicht op verandering, zonder aangepaste medische omkadering en dat gedurende een lange periode. In de zaak Lankester v. Belgium380 (2014) klaagde de heer Lankester over zijn detentie in de psychiatrische vleugel van de gevangenis, waar hij behandeling noch ondersteuning had gekregen voor zijn mentale en fysieke toestand, zonder enig vooruitzicht op rehabilitatie. Ook hier stelde het Hof een vernederende behandeling vast.
3.2.2. CPT Al sinds het eerste bezoek aan België in 1993 viel de aandacht van het CPT op de geïnterneerden die in de psychiatrische vleugels van de gevangenis werden geplaatst. Het bezocht toen onder andere de gevangenis van Lantin en merkte toen al een onderbemanning op en een gebrek aan middelen, maar ook de ondermaatse materiële omstandigheden werden beklemtoond door het CPT. Conclusie: "le niveau de prise en charge des patients placés à l'annexe psychiatrique était en-dessous du minimum acceptable du point de vue éthique et humain".381 In een follow-up bezoek in 1997 bleek dat er maar weinig verbeterd was. Zo merkte het CPT op dat de leefomstandigheden vergelijkbaar waren met de beschrijvingen uit het eerste verslag en dat het niveau van zorg voor de patiënten onder het aanvaardbaar minimum lag.382 Een dikke tien jaar later kwam het CPT nog eens langs in Lantin. Het merkte toen een verbetering op van de materiële omstandigheden in Lantin, onder andere door een 377
EHRM, Meroye v. Belgium, 2014.; EHRM, Gelaude v. Belgium, 2014.; EHRM, Caryn v. Belgium, 2014.; EHRM, Oukili v. Belgium, 2014.; EHRM, Plaisier v. Belgium, 2014.; EHRM, Moreels v. Belgium, 2014.; EHRM, Saadouni v. Belgium, 2014.; EHRM, Swennen v. Belgium, 2013.; EHRM, Dufoort v. Belgium, 2013.; EHRM, L.B. v. Belgium, 2012. 378 EHRM, De Donder and De Clippel v. Belgium, 2011. 379 EHRM, Claes v. Belgium, 2013. 380 EHRM, Lankester v. Belgium, 2014. 381 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou degradants (CPT) en Belgique du 14 au 23 novembre 1993, CPT/Inf (94) 15, Straatsburg, 14 oktober 1994, 65. 382 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) en Belgique du 31 août au 12 septembre 1997, CPT/Inf (98) 11, Straatsburg, 18 juni 1998, 58-59.
86
renovatie van het gebouw. Maar het gebrek aan mankracht en bijgevolg een volwaardige behandeling bleek nog steeds een probleem te vormen.383 Dat het probleem niet uniek is aan de Lantin-gevangenis, blijkt uit gelijkaardige opmerkingen over de situatie in onder andere de psychiatrische vleugel van de gevangenis in Jamioulx.384 Maar bijvoorbeeld ook in de gevangenis van Namen bleek de toestand onaanvaardbaar. Door de overbevolking in de psychiatrische vleugel werden geïnterneerden, die lijden aan verschillende ziekten, opgesloten bij beschuldigden of veroordeelden. Er was bovendien een enorm verschil in materiële detentieomstandigheden tussen de verschillende vleugels van de gevangenis, gaande van algemeen bevredigend, minder bevredigend tot zelfs volstrekt onaanvaardbaar.385
3.3. EPR, BASISWET GEVANGENISWEZEN & INTERNERINGSWET 3.3.1. EPR In verband met de geestelijke gezondheidszorg van gedetineerden bestaan er enkele relevante bepalingen in het EPR. Art. 12 EPR behandelt de overbrenging naar een gespecialiseerde instelling en leest als volgt: "Persons who are suffering from mental illness and whose state of mental health is incompatible with detention in a prison should be detained in an establishment specially designed for the purpose (1). If such persons are nevertheless exceptionally held in prison there shall be special regulations that take account of their status and needs (2)." Art. 47 EPR bepaalt dientengevolge dat speciale gevangenissen of afdelingen onder medische controle beschikbaar moeten zijn voor de observatie en behandeling van geesteszieke of abnormale gevangenen die niet onder Art. 12 EPR vallen.
Meer algemene bepalingen of de gezondheidszorg in de gevangenis vinden we in Art. 40 EPR. Daar vinden we onder andere het principe dat de zorg in de gevangenissen moet overeenstemmen met de nationale zorgverlening (Art. 40.1 en 40.2 EPR). Gedetineerden moeten toegang krijgen tot de medische zorg die beschikbaar is in een land, zonder discriminatie op grond van hun situatie (Art. 40.3 EPR). Daarenboven moet de medische 383
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 28 septembre au 7 octobre 2009, CPT/Inf (2010) 24, Straatsburg, 23 juli 2010, 56-60. 384 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 28 septembre au 7 octobre 2009, CPT/Inf (2010) 24, Straatsburg, 23 juli 2010, 60-62.. 385 Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 18 au 27 avril 2005, CPT/Inf (2006) 15, Straatsburg, 20 april 2006, 41-43.
87
dienstverlening in de gevangenis psychische en mentale ziektes opsporen en behandelen (Art. 40.4 EPR). Tenslotte moeten alle noodzakelijke medische, chirurgische en psychiatrische diensten, inclusief deze beschikbaar in de vrije samenleving, aangeboden worden aan de gedetineerde (Art. 40.5 EPR).
3.3.2. BASISWET GEVANGENISWEZEN De Basiswet bevat slechts een handvol artikelen die relevant zijn voor geïnterneerden. Vooreerst is er Art. 15, 5° Basiswet, waarin de Koning de gevangenissen of afdelingen van gevangenissen aanwijst die bestemd zijn voor de onderbrenging van gedetineerden die, gelet op hun geestelijke gezondheidstoestand, een bijzondere opvang behoeven. Deze bepaling is echter nog niet in werking getreden.386
Vervolgens bevat hoofdstuk VII 'Gezondheidszorg en gezondheidsbescherming' nog enkele bepalingen. Zo stelt Art. 87 Basiswet dat de gezondheidszorg in de gevangenissen de diensten omvat die verstrekt worden door de zorgverleners met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. Volgens Art. 93 Basiswet kan een gedetineerden overgebracht worden naar een gespecialiseerde gevangenis, naar een ziekenhuis of naar een instelling voor gezondheidszorg, indien de gedetineerde een medisch geïndiceerd diagnostisch onderzoek of gespecialiseerde behandeling nodig heeft (§1). Zo'n ziekenhuis of instelling wordt beschouwd als een bijhuis van de gevangenis, zonder dat dit afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de zorgverstrekking. De Koning stelt de nadere regels vast inzake de overbrenging en de bewaking (§4). Art. 94 Basiswet stelt tenslotte dat een behandelend arts de directeur en het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg
moet verwittigen, wanneer hij van oordeel is dat de geestelijke
gezondheid van de gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of daarmee verband houdende omstandigheden. Dit gebeurt met instemming van de gedetineerde. Echter valt op te merken dat ook deze bepalingen uit hoofdstuk VII nog niet in werking zijn getreden. De gemeenschappelijk bepalingen van de huishoudelijke reglementen bevatten wel enkele voorschriften, maar het gaat bijvoorbeeld over het recht op consultatie bij
386
T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES & T. VANDER BEKEN, "De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 7.
88
de gevangenisarts en de mogelijkheid om een beroep te doen op een arts naar keuze, geen sterke bescherming voor geïnterneerden.387
3.3.3. INTERNERINGSWET Op 9 juli 2014 werd de nieuwe wet betreffende de internering van personen gepubliceerd (hierna: Interneringswet).388 De wet treedt uiterlijk in werking op 1 januari 2016.389 Zowel de Wet Bescherming Maatschappij van 1930 (hierna: WBM)390, als de Interneringswet van 2007391 worden opgeheven door deze nieuwe wet. De reden van de dubbele opheffing? De Interneringswet van 2007 was een miskleun. De wet was er nogal haastig gekomen en leed bijgevolg
aan
verschillende
technisch-juridische
mankementen,
waardoor
veel
toepassingsproblemen werden verwacht bij de inwerkingtreding ervan. De inwerkingtreding werd meermaals uitgesteld en de wet was dus eigenlijk nooit in werking getreden. Bijgevolg was de oude regeling uit de WBM nooit afgeschaft en drong een dubbele opheffing zich op.392
De nieuwe Interneringswet wordt in grote lijnen toegejuicht, al zijn er nog steeds punten van kritiek. Enerzijds valt in Art. 2 Interneringswet te lezen dat aan de geïnterneerde de nodige zorg wordt aangeboden om een menswaardig leven te leiden. Een vernieuwend idee dat op deze manier een subjectief recht op zorg voor geïnterneerde personen wettelijk verankerd. Dit recht op zorg en behandeling kan dan ook op grote bijval rekenen in de rechtsleer.393 Anderzijds bevat deze nieuwe wet nog steeds enkele technische onvolmaaktheden, een gevolg van de al te snelle afhandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers, zonder fundamenteel debat. Bovendien voorziet de nieuwe wet nog altijd in de mogelijkheid om geïnterneerden op te vangen in de psychiatrische vleugels van een gevangenis en IBM's. Een triest gegeven, wetende dat het gebrek aan adequate zorg op die plaatsen de bron was van de vele
387
T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES & T. VANDER BEKEN, "De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 32. 388 Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014. 389 Art. 136 Interneringswet 390 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930. 391 Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007. 392 H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN, A.E. SCHIPAANBOORD, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase", RW 2014-15, 1046. 393 H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN, A.E. SCHIPAANBOORD, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase", RW 2014-15, 1051.; D. LEESTMANS & R. BOONE, "Internering: 'wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit'", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7.
89
veroordelingen door het EHRM en de vernietigende bevindingen van het CPT.394 Volgens senator Anciaux, tevens indiener van het wetsvoorstel, zou de afschaffing van de psychiatrische annexen inderdaad een goed idee zijn, maar is dat echter een ideaalbeeld dat slechts stapsgewijs zal kunnen worden gerealiseerd.395
3.4. MOGELIJKE OPLOSSINGEN 3.4.1. DE BOUW VAN NIEUWE FORENSISCH PSYCHIATRISCHE CENTRA (FPC) Vorig jaar werd in Gent het eerste Forensisch Psychiatrisch Centrum geopend 396, en op Antwerpen Linkeroever is de bouw gestart voor een nieuw FPC dat zijn deuren moet openen in 2016.397 Het betreft beveiligde complexen waar geïnterneerden kunnen worden verzorgd. Men krijgt er een geschikte psychiatrische behandeling, maar ook de psychosociale reintegratie komt aan bod en er wordt werk gemaakt van de doorstroming van de geïnterneerden naar het reguliere circuit.398
Goed nieuws dus voor geïnterneerden, maar al snel wordt duidelijk dat dit niet voldoende zal zijn. Zoals in de inleiding werd vermeld, verblijven er 1143 geïnterneerden in de gevangenis. 264 onder hen kunnen terecht in Gent en vanaf 2016 zouden er nog eens 180 plaatsen bijkomen in Antwerpen. Een totaal van 444 geïnterneerden zouden dus terecht kunnen. Dan blijven er dus nog steeds ongeveer 700 geïnterneerden in de kou staan. 399 Daarenboven wordt de vreugde getemperd door de manier waarop de organisatie plaatsvindt in de FPC in Gent. De exploitatie werd door de ministerraad toevertrouwd aan het Consortium Sodexo-Parnassia Groep, op voorstel van toenmalig minister van Justitie Turtelboom en haar collega van Sociale Zaken en Volksgezondheid Laurette Onkelinx. De Parnassia Groep is werkzaam in de forensische psychiatrie en biedt behandeling en begeleiding aan forensisch psychiatrische patiënten met strafrechtelijke titels. In Gent staat het in voor de zorg en de veiligheid. Deze privatisering valt niet in goede aard bij onder andere de Liga voor Mensenrechten, die vreest 394
H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN, A.E. SCHIPAANBOORD, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase", RW 2014-15, 1052, 162.; D. LEESTMANS & R. BOONE, "Internering: 'wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit'", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7. 395 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat, 2013-2014, 5-2001/6, 13. 396 D. LEESTMANS & R. BOONE, "Internering: wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7. 397 X., "Ook 2016", Juristenkrant, afl. 281, 15 januari 2014, 14. 398 X., "Ook 2016", Juristenkrant, afl. 281, 15 januari 2014, 14. 399 D. LEESTMANS & R. BOONE, "Internering: 'wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit'", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7.
90
voor gebrekkige voorzieningen. Sinds 1994 is Sodexo immers een grote aandeelhouder in de 'Corrections Corporation of America', een multinational die nogal notoir is voor zijn kostendrukkend beheer van verschillende gevangenissen. De Liga voor Mensenrechten meent dan ook dat deze privatisering niet noodzakelijk tot betere kwaliteit zal leiden.400
3.4.2. DE VOORSTELLEN VAN PAUL COSYNS Naar aanleiding van een studiedag van de Hoge Raad voor de Justitie, formuleerde professor Paul Cosyns een zestal voorstellen om het lot en de rechtspositie van de geïnterneerden te verbeteren: (1) De hele gevangenispopulatie, inclusief de geïnterneerden, in de reguliere gezondheidszorg onderbrengen. Nu verliezen gedetineerden hun rechten in de sociale zekerheid en moet de zorg door justitie worden waargenomen, wat volgens Cosyns niet haar opdracht zou moeten zijn. (2) Evaluatie van de zorgkwaliteit en inspectie door de bevoegde instanties. Het FPC is een instelling sui generis, en wordt niet geïnspecteerd door de gemeenschappen. (3) Onafhankelijkheid van de zorgverleners garanderen. (4) Een kenniscentrum voor onderzoek over strafnoden in de forensische psychiatrie. (5) Oprichting van een 'instituut gezondheidszorg voor de gevangenissen', waarbij wordt samengewerkt tussen justitie en volksgezondheid. (6) Een degelijke opleiding in de forensische psychiatrie, erkenning van forensische psychiatrie als een subdiscipline in de psychiatrie, en wetenschappelijk onderzoek.401
3.5. BESLUIT De internering van veroordeelde gedetineerden in ons land wordt al twintig jaar lang gekenmerkt door ernstige problemen. Vandaag stellen we vast dat ongeveer 900 geïnterneerden geen of een ondermaatse behandeling krijgen, dat de psychiatrische vleugels van de gevangenissen niet geschikt zijn voor langdurige behandelingen, dat de materiële detentieomstandigheden ondermaats zijn voor de geïnterneerden en dat zij zelfs samen worden opgesloten met gewone gedetineerden vanwege de overbevolking in de psychiatrische vleugels. Het zijn problemen die ons land berucht maken bij het CPT en het EHRM, wat zich uit in vernietigende rapporten en een lawine van veroordelingen. Die veroordeling blijken
400
X., "PPS", Juristenkrant, afl. 287, 9 april 2014, 14. D. LEESTMANS & R. BOONE, "Internering: wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7. 401
91
sinds kort zelfs schendingen van Art. 3 EVRM te bevatten, een reden te meer om het probleem eindelijk eens grondig aan te pakken.
Aan de wetgevende kant zagen we dan ook verschillende initiatieven ontspruiten, maar de praktijk en de verdere uitwerking temperden steeds de vreugde. Wie bijvoorbeeld dacht dat de Basiswet Gevangeniswezen bescherming ging bieden, kwam bedrogen uit. Die bevat slechts enkele relevante artikelen voor geïnterneerden, die bovendien nog steeds niet in werking zijn getreden. Wie vervolgens dacht dat de Interneringswet van 2007 verandering zou brengen, kwam er evenzeer berooid van af, wetende dat die nooit in werking is getreden vanwege de haastige totstandkoming en de technisch-juridische mankementen.
Toch is er hoop voor de toekomst. Ten eerste treedt in 2016 de nieuwe Interneringswet in werking, die voor de geïnterneerde een subjectief recht op zorg bevat. Al valt het te betreuren dat de wet nog steeds voorziet in de mogelijkheid om geïnterneerden op te vangen in de psychiatrische vleugels van een gevangenis. Ten tweede is er de bouw van twee FPC's in Vlaanderen. Één ervan is al geopend in Gent, de volgende opent zijn deuren in 2016 in Antwerpen. Wederom moet het goede nieuws genuanceerd worden. De FPC's voorzien samen 444 plaatsen, waardoor lang niet alle geïnterneerden in de gevangenissen (1143) kunnen worden opgevangen. Bovendien vrezen sommigen dat de privatisering van de FPC's niet noodzakelijk zal leiden tot een betere kwaliteit. Of het tijdperk van de veroordelingen door het EHRM eindelijk gedaan is, valt dus nog af te wachten.
92
BESLUIT De rechtspraak van het Hof heeft zich ontwikkeld tot een belangrijke bron van Europese detentierechten. Al moet er wel op worden gewezen dat de supranationale positie van het Hof nog steeds zowel voordelen als nadelen heeft. Het voordeel is natuurlijk dat de lidstaten gebonden zijn door haar uitspraken. In de praktijk hebben deze beslissing een significante impact op alle landen en dus niet enkel op de landen die onderdeel waren van de individuele uitspraak. Ondanks deze voordelen, kent het Hof ook enkele zwakker kenmerken. Zo vormt de margin of appreciation van lidstaten soms een punt van kritiek. Dit concept is belangrijk in de interpretatie van artikelen uit het EVRM die niet absoluut geformuleerd zijn (vb. art. 8 EVRM). Een eerste toepassing van het concept vormt nog weinig problemen: lidstaten hebben een marge van appreciatie waar het Hof gelooft dat nationale organen beter geplaatst zijn om te oordelen dan het Hof zelf. Een tweede toepassing wekt echter meer controverse op: lidstaten krijgen een marge van appreciatie omdat er over een bepaald onderwerp geen consensus of dominante visie bestaat tussen de lidstaten (cf. Dickson v. the United Kingdom402). Het resultaat daarvan is dat het Hof een zaak niet grondig onderzoekt op een schending van een fundamenteel recht in een individuele zaak. Al moet wel opgemerkt worden dat het Hof niet altijd weigert om tussen te komen waar er geen consensus bestaat.403
Hoewel de beslissingen van het Hof over gedetineerden niet altijd populair waren, zijn ze tot nu toe algemeen aanvaard gebleven door de lidstaten. Er zijn echter enkele verontrustende aanwijzingen die daar misschien verandering in gaan brengen. Het Verenigd Koninkrijk blijft bijvoorbeeld voorlopig nog de uitspraken van het Hof volgen, maar doet dat met enige tegenzin en dreigt de wet zo te wijzigen om de impact van het Hof te verminderen, of dreigt zich zelfs volledig terug te trekken uit het EVRM. De gevolgen daarvan zijn potentieel zeer negatief voor een land waar de uitspraken van het Hof een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van detentierechten.404 De conservatieve partij zou het Hof graag gereduceerd zien tot een adviserend orgaan, zo niet dan zou het Verenigd Koninkrijk zich moeten terugtrekken uit het EVRM. Britse conservatieven hekelen immers de mission creep van het Hof en de evolutieve benadering van het EVRM als een levend instrument. Wat hen
402
EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007. D. VAN ZYL SMIT & S. SNACKEN, Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 365-369. 404 D. VAN ZYL SMIT & S. SNACKEN, Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 381-384. 403
93
bovendien de ogen uitsteekt zijn onder andere het stemrecht voor gedetineerden en de opvattingen van het Hof over levenslange vrijheidsstraffen.405
Een subtieler scenario doet zich voor in ons land. België toont zich bereid de Basiswet te implementeren om in overeenstemming te zijn met de internationale verplichtingen, maar doet dat aan de hand van een voorwaardelijke inwerkingstelling. Hierbij worden de bepalingen eerst zo bijgeschaafd dat inwerkingstelling van de wet mogelijk wordt, waardoor de wet dus dichter bij de realiteit wordt gebracht. Als de wet teveel wordt aangepast aan die realiteit, en niet andersom, dan vervult zij slechts een bevestigende functie. Dan blijven gedetineerden achter met een holle doos.406
405
T. DAEMS, "'All that glitters is not Golder': enkele bedenkingen bij rechtsontwikkelingen voor gedetineerden, naar aanleiding van een decennium basiswet gevangeniswezen", Panopticon 2015, afl. 1, 6-7. 406 T. DAEMS, "'All that glitters is not Golder': enkele bedenkingen bij rechtsontwikkelingen voor gedetineerden, naar aanleiding van een decennium basiswet gevangeniswezen", Panopticon 2015, afl. 1, 7.
94
BRONNEN WETGEVING EN ANDERE DOCUMENTEN -
2nd General Report on the CPT's activities covering the period 1 January to 31 December 1991, CPT/Inf (92) 3, 13 april 1992.
-
7th General Report on the CPT's activities covering the period 1 January to 31 December 1996, CPT/Inf (97) 10, 22 augustus 1997.
-
Aanbeveling Rec(2006)2 van het Ministercomité van de Raad van Europa (11 januari 2006), te vinden op https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=955747#P6_138
-
Annual Report 2005 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2006 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2007 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2008 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2009 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2010 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2011 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2012 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2013 of the European Court of Human Rights, Council of Europe
-
Annual Report 2014 of the European Court of Human Rights, Council of Europe.
-
Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005.
-
Comité voor de Preventie van Foltering, The CPT standards, CPT/Inf/E (2002) 1 – Rev. 2013, te vinden op www.cpt.coe.int/en/docspublic.htm
-
Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen van 28 juli 1951, United Nations Treaty Series, vol. 189, 137.
-
Eindverslag van de commissie 'basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden', Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Vincent DECROLY en Tony VAN PARYS, Parl.St. Kamer 2001, 1076/001, 4.
-
Internationaal verdrag 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten
-
KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965.
-
Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen, Verslag goedgekeurd in de algemene vergadering van het Rekenhof van 21 december 2011, te raadplegen op www.rekenhof.be/
-
MB 12 juli 1971 houdende algemene instructie voor strafinrichtingen, onuitg.
95
-
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 23 au 27 avril 2012, CPT/Inf (2012) 36, Straatsburg, 13 december 2012, 46p.
-
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou degradants (CPT) en Belgique du 14 au 23 novembre 1993, CPT/Inf (94) 15, Straatsburg, 14 oktober 1994, 106p.
-
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) en Belgique du 31 août au 12 septembre 1997, CPT/Inf (98) 11, Straatsburg, 18 juni 1998, 115p.
-
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 28 septembre au 7 octobre 2009, CPT/Inf (2010) 24, Straatsburg, 23 juli 2010, 110p.
-
Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 18 au 27 avril 2005, CPT/Inf (2006) 15, Straatsburg, 20 april 2006, 83p.
-
Report of the Special Rapporteur on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment, Manfred Nowak (9 February 2010), UN Doc. A/HRC/13/39, 17.; Geconsulteerd op www.un.org/en/documents/
-
Rules of Court, Straatsburg, www.echr.coe.int/Documents/Rules_Court_ENG.pdf
-
Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
-
Voorstel van basiswet gevangeniswezen en amendementen, Parl.St. Kamer, 2004, 0231/004, 6.
-
Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer André PERPÈTE, Parl.St. Kamer 2004, 0231/015, 54.
-
Voorstel van basiswet gevangeniswezen en amendementen, Parl.St. Kamer 2004, 0231/003.
-
Wetsontwerp inzake de verscherping van de controle van veroordeelde gedetineerden die de gevangenis verlaten, inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer wanneer de dader de gevangenis verlaat en inzake de optimalisering van de penitentiaire capaciteit, Parl.St. Kamer 2001, 1521/001.
96
1
rechtspositie
rechtspositie
Juli
van
van
2014,
gedetineerden,
gedetineerden,
-
Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat, 2013-2014, 52001/6.
-
Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930.
-
Wet 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.
-
Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007.
-
Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014.
RECHTSPRAAK -
ECRM, Cyprus v. Turkey, 1976.
-
ECRM, Denmark, Norway, Sweden & Netherlands v. Greece, 1969.
-
ECRM, France, Norway, Sweden & Netherlands v. Turkey, 1985.
-
ECRM, Kröcher and Möller v. Switzerland, 1982.
-
EHRM, A. a.o. v. The United Kingdom, 2009.
-
EHRM, A.A. v. Greece, 2010.
-
EHRM, Aerts v. Belgium, 1998.
-
EHRM, Al Nashiri v. Poland, 2014.
-
EHRM, Al-Adsani v. the United Kingdom, 2001.
-
EHRM, Aleksanyan v. Russia, 2008.
-
EHRM, Alexandru Marius Radu v. Romania, 2009.
-
EHRM, Allan v. The United Kingdom, 2002.
-
EHRM, Ananyev a.o. v. Russia, 2012.
-
EHRM, Aparicio Benioto v. Spain, 2009.
-
EHRM, Assenov a.o. v. Bulgaria, 1998.
-
EHRM, Avci a.o. v. Turkey, 2006.
-
EHRM, Babar Ahmad a.o. v. The United Kingdom, 2012.
-
EHRM, Bagiński v. Poland, 2005.
-
EHRM, Berliński v. Poland, 2002.
-
EHRM, Brânduşe v. Romania, 2009.
-
EHRM, Budanov v. Russia, 2014. 97
-
EHRM, Canali v. France, 2013.
-
EHRM, Caryn v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Chahal v. The United Kingdom, 1996.
-
EHRM, Ciorap v. Republic of Moldova, 2007.
-
EHRM, Claes v. Belgium, 2013.
-
EHRM, Cotlet v. Romania, 2003.
-
EHRM, Csüllög v. Hungary, 2011.
-
EHRM, D.F. v. Latvia, 2013.
-
EHRM, D.G. v. Ireland, 2002.
-
EHRM, De Donder and De Clippel v. Belgium, 2011.
-
EHRM, Dedovskiy a.o. v. Russia, 2008.
-
EHRM, De Schepper v. Belgium, 2009.
-
EHRM, Dickson v. the United Kingdom, 2007.
-
EHRM, Doerga v. The Netherlands, 2004.
-
EHRM, Dougoz v. Greece, 2001.
-
EHRM, Dufoort v. Belgium, 2013.
-
EHRM, Dybeku v. Albania, 2007.
-
EHRM, Ekinci and Akalın v. Turkey, 2007.
-
EHRM, El Shennawy v. France, 2011.
-
EHRM, Elefteriadis v. Romania, 2011.
-
EHRM, El-Masri v. The former Yogoslav Republic of Macedonia, 2012.
-
EHRM, Farbtuhs v. Latvia, 2004.
-
EHRM, Filiz Uyan v. Turkey, 2009.
-
EHRM, Florea v. Romania, 2010.
-
EHRM, Frérot v. France, 2007.
-
EHRM, Gagiu v. Romania, 2009.
-
EHRM, Gelaude v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Ghavtadze v. Georgia, 2009.
-
EHRM, Golder v. the United Kingdom, 1975.
-
EHRM, Golubev v. Russia, 2006.
-
EHRM, Gorea v. Moldova, 2007. 98
-
EHRM, Gülay çetin v. Turkey, 2013.
-
EHRM, Gülmez v. Turkey, 2008.
-
EHRM, Güvec v. Turkey, 2009.
-
EHRM, Harakchiev and Tolumov v. Bulgaria, 2014.
-
EHRM, Harkins and Edwards v. The United Kingdom, 2012.
-
EHRM, Hassan v. The United Kingdom, 2014.
-
EHRM, Hatton a.o. v. The United Kingdom, 2003.
-
EHRM, Helander v. Finland, 2013.
-
EHRM, Henaf v. France, 2003.
-
EHRM, Herczegfalvy v. Austria, 1992.
-
EHRM, Hirst v. The United Kingdom (No. 2), 2005.
-
EHRM, Horych v. Poland, 2012.
-
EHRM, I.T. v. Romania, 2005.
-
EHRM, Idalov v. Russia, 2012.
-
EHRM, Idalov v. Russia, 2012.
-
EHRM, Ilaşcu a.o. v. Moldova and Russia, 2004.
-
EHRM, Iorgov v. Bulgaria, 2010.
-
EHRM, Ireland v. The United Kingdom, 1978.
-
EHRM, Ivanţoc a.o. v. Moldova and Russia, 2011.
-
EHRM, Iwanczuk v. Poland, 2001.
-
EHRM, J.L. v. Latvia, 2012.
-
EHRM, Jakóbski v. Poland, 2010.
-
EHRM, Jasinska v. Poland, 2010.
-
EHRM, Juhnke v. Turkey, 2008.
-
EHRM, Kafkaris v. Cyprus, 2008.
-
EHRM, Kalashnikov v. Russia, 2002.
-
EHRM, Karabet a.o. v. Ukraine, 2013.
-
EHRM, Kashavelov v. Bulgaria, 2011.
-
EHRM, Keenan v. The United Kingdom, 2001.
-
EHRM, Khatayev v. Russia, 2011.
-
EHRM, Khider v. France, 2009.
-
EHRM, Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia, 2013. 99
-
EHRM, Khokhlich v. Ukraine, 2003.
-
EHRM, Khudobin v. Russia, 2006.
-
EHRM, Kucheruk v. Ukraine, 2007.
-
EHRM, Kudła v. Poland, 2000.
-
EHRM, Kurkowski v. Poland, 2013.
-
EHRM, L.B v. Belgium, 2012.
-
EHRM, Labita v. Italy, 2000.
-
EHRM, Laduna v. Slovakia, 2011.
-
EHRM, Lankester v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Léger v. France, 2006.
-
EHRM, Lind v. Russia, 2007.
-
EHRM, Lindström and Mässeli v. Finland, 2014.
-
EHRM, Mandić and Jović v. Slovenia, 2011.
-
EHRM, Marckx v. Belgium, 1979.
-
EHRM, Mathew v. the Netherlands, 2005.
-
EHRM, McGlinchey a.o. v. The United Kingdom, 2003.
-
EHRM, Mehmet Nuri Özen a.o. v. Turkey, 2011.
-
EHRM, Melnik v. Ukraine, 2006.
-
EHRM, Meroye v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Messina v. Italy, 1999 (Decision).
-
EHRM, Mikheyev v. Russia, 2006.
-
EHRM, Modarca v. Moldova, 2007.
-
EHRM, Moreels v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Mouisel v. France, 2002.
-
EHRM, M.S.S. v. Belgium and Greece, 2011.
-
EHRM, Mubilanzila Mayeka and Kaniki Mitunga v. Belgium, 2006.
-
EHRM, Muskhadzhiyeva a.o. v. Belgium, 2010.
-
EHRM, Nevmerzhitsky v. Ukraine, 2005.
-
EHRM, Nusret Kaya a.o. v. Turkey, 2014.
-
EHRM, Oukili v. Belgium, 2014.
-
EHRM, P.G. and J.H. v. The United Kingdom, 2001.
-
EHRM, Pantea v. Romania, 2003. 100
-
EHRM, Payet v. France, 2011.
-
EHRM, Peers v. Greece, 2001.
-
EHRM, Piechowicz v. Poland, 2012.
-
EHRM, Plaisier v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Ploski v. Poland, 2002.
-
EHRM, Poghossian v. Georgia, 2009.
-
EHRM, Poltoratskiy v. Ukraine, 2003.
-
EHRM, Popov v. Russia, 2006.
-
EHRM, Premininy v. Russia, 2011.
-
EHRM, Ramirez Sanchez v. France, 2006.
-
EHRM, Ramishvili and Kokhreidze v. Georgia, 2009.
-
EHRM, Raninen v. Finland, 1997.
-
EHRM, Renolde v. France, 2008.
-
EHRM, Riad and Idiab v. Belgium, 2008.
-
EHRM, Ribitsch v. Austria, 1995.
-
EHRM, Rivière v. France, 2006.
-
EHRM, Rodić a.o. v. Bosnia and Herzegovina, 2008.
-
EHRM, Romanov v. Russia, 2005.
-
EHRM, S.J. v. Luxembourg (N° 2), 2013.
-
EHRM, Saadouni v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Salakhov and Islyamova v. Ukraine, 2013.
-
EHRM, Sarban v. Moldova, 2006.
-
EHRM, Schemkamper v. France, 2005.
-
EHRM, Schönenberger and Durmaz v. Switzerland, 1988.
-
EHRM, Selmouni v. France, 1999.
-
EHRM, Silver a.o. v. The United Kingdom, 1983
-
EHRM, Sławomir Musiał v. Poland, 2009.
-
EHRM, Slimani v. France, 2004.
-
EHRM, Slyusarev v. Russia, 2010.
-
EHRM, Štrucl and others v. Slovenia, 2011.
-
EHRM, Swennen v. Belgium, 2013.
-
EHRM, Szuluk v. The United Kingdom, 2009. 101
-
EHRM, Tali v. Estonia, 2014.
-
EHRM, Tarariyeva v. Russia, 2006.
-
EHRM, Ţicu v. Romania, 2013.
-
EHRM, Tomasi v. France, 1992.
-
EHRM, Torreggiani a.o. v. Italy, 2013.
-
EHRM, Trabelsi v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Trosin v. Ukraine, 2012.
-
EHRM, Tyrer v. the United Kingdom, 1978.
-
EHRM, Valašinas v. Lithuania, 2001.
-
EHRM, Van der Graaf v. The Netherlands (dec.), 2004.
-
EHRM, Van der Ven v. Netherlands, 2003.
-
EHRM, Vasilescu v. Belgium, 2014.
-
EHRM, Vinter a.o. v. The United Kingdom, 2013.
-
EHRM, Virabyan v. Armenia, 2012.
-
EHRM, Willcox and Hurford v. The United Kingdom, 2013.
-
EHRM, X and Y v. The Netherlands, 1985.
-
EHRM, X v. Turkey, 2012.
-
EHRM, Y.F. v. Turkey, 2003.
-
EHRM, Yazgül Yilmaz v. Turkey, 2011.
-
EHRM, Yevgeniy Alekseyenko v. Russia, 2011.
-
EHRM, Yurttas v. Turkey, 2004.
-
EHRM, Z.H. v. Hungary, 2012.
-
EHRM,. Tali v. Estonia, 2014.
RECHTSLEER -
AEBI M.F., & DELGRANDE N., (2015). SPACE I – Council of Europe Annual Penal Statistics: Prison populations. Survey 2013. Strasbourg: Council of Europe, 194p.
-
BEYENS K. & JANSSENS F., "Gevangenisbouw voor de eenentwintigste eeuw. De missie is helder: méér capaciteit! Maar waar is de visie?", Orde dag 2009, afl. 48, 7-20.
-
BREMS E., “Forced exposure to passive smoking violates human rights”, Strasbourg Observer 24 september 2010,http://strasbourgobservers.com/2010/09/24/forced-exposureto-passive-smoking-violates-human-rights/#more-572
102
-
CHRISTIE N., "Restorative justice – answers to deficits in modernity?" in DOWNES D., ROCK P., CHINKIN C. & GEARTY C. (eds.), Crime, Social Control and Human Rights. From Moral Panics to States of Denial. Essays in Honour of Stanley Cohen., Cullompton, Willan Publishing, 2007, 368-378.
-
CLAUS H., "De huizen, een concept voor de Belgische gevangenis van de eenentwintigste eeuw", Orde dag 2009, afl. 48, 39-44.
-
COOPER J., Cruelty: an analysis of article 3, London, Sweet & Maxwell, 2003, 401p.
-
DAEMS T., "'All that glitters is not Golder': enkele bedenkingen bij rechtsontwikkelingen voor gedetineerden, naar aanleiding van een decennium basiswet gevangeniswezen", Panopticon 2015, afl. 1, 1-9.
-
DAEMS T., "België stuurt Europees antifoltercomité met kluitje in het riet", juristenkrant, afl. 261, 16 januari 2013, 11.
-
DAEMS T., "Gekooid recht voor de gekooide mens. Stand van zaken basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden", T.Strafr. 2011, afl. 5, 337-345.
-
DAEMS T., "Straffen in tijden van recht en kloosterorde", Panopticon 2013, afl. 6, 439447.
-
DAEMS T., "Twintig jaar CPT: een terugblik", Panopticon 2010, afl. 2, 79-83.
-
DAEMS T., EECHAUDT V., MAES E. & VANDER BEKEN T., "De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden: een status quaestionis", T.Strafr. 2014, afl. 1, 2-46.
-
DE HERT P., "Gedetineerden en de grondrechten vervat in artikel 8 EVRM" in BREMS E., SOTTIAUX S., VANDEN HEEDE P., VANDENHOLLE W. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 151-188.
-
DE HERT P., WEIS K., BAMBUST I., CASIER I., & WILLEMS A., "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, januari-februari 2013", T.Strafr. 2013, afl. 2, 126-128.
-
DE JONGE G., "De Europese Gevangenisregels herzien. Nu nog een verdrag om ze rechtskracht te geven.", Fatik 2006, afl. 110, 15-22.
-
DE RUE M., "les peine de perpétuité réelle sont contraire à la dignité humaine: la Cour européenne des droits de l'homme consacre un droit à l'espoir pour tous les condamnés", Rev.trim.D.H. 2014, 667-687.
-
DE WULF S., "Terrorist Carlos niet onmenselijk behandeld", Juristenkrant, afl. 133, 13 september 2006, 17.
-
EVANS M.D. & MORGAN R., Preventing torture : a study of the European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Oxford, Clarendon Press, 1998, 475p.
103
-
GALLALA I., CASIER I., RIGO B. & WILLEMS A., "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Februari-april 2014", T.Strafr. 2014, afl. 3, 194-195.
-
GALLALA, I. CASIER, K. WEISS & A. WILLEMS, "Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, juni-juli 2013", T.Strafr. 2013, afl. 5, 341343.
-
GRABENWARTER C., European Convention on Human Rights – Commentary, München, C.H. Beck, 2014, 554p.
-
HAECK Y., "De bescherming van gedetineerden in het kader van artikel 3 van het europees verdrag voor de rechten van de mens" in BREMS E., SOTTIAUX S., VANDEN HEEDE P., VANDENHOLLE W. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 19-54.
-
HANOULLE K., "Straatsburg gunt België geen respijt meer: interneren moet gelijk staan aan behandelen" (noot onder EHRM, L.B. v. Belgium, 2012), RABG 2013, 7-13.
-
HATTUM V., "Levenslang 'post Vinter'", NJB 2013, afl. 29, 1956-1965.
-
HEIMANS H., VANDER BEKEN T., SCHIPAANBOORD A.E., "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase", RW 2014-15, 1043-1064.
-
LAMBERT ABDELGAWAD E., "Hindrances relating to the correspondence of detainees with the European Court of Human Rights and their lawyers" in LAMBERT ABDELGAWAD E. (ed.), Preventing and sanctioning hindrances tot the right of individual petition before the European Court of Human Rights, Cambridge-Antwerpen-Portland, Intersentia, 2011, 4766.
-
LAVRYSEN L., "Raad voor Vreemdelingenbetwistingen komt tegemoet aan kritiek Mensenrechtenhof", Juristenkrant, afl. 226, 23 maart 2011, 7.
-
LEESTMANS D. & BOONE R., "Internering: 'wetten genoeg, maar voer ze nu ook uit'", Juristenkrant, afl. 289, 14 mei 2014, 6-7.
-
MAES E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 1201p.
-
MERCKX E., "EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen", Juristenkrant, afl. 300, 17 december 2014, 1-2.
-
MOWBRAY A., "Duties of investigation under the European Convention on Human Rights", The International and Comparative Law Quarterly 2002, 437-448.
-
MÜLLER K., "Justizzentrum Leoben, een Europees voorbeeldproject voor een modern gevangenisgebouw", Orde dag 2009, afl. 48, 25-26.
-
PONCELA P., "Le placement à l'isolement des détenus", Rev.trim.D.H. 2007, afl. 69, 247260.
-
RODLEY N.S. & POLLARD M., The treatment of prisoners under international law, Oxford, Oxford University Press, 2009, 697p. 104
-
SMAERS G., "De ontwikkeling van een Europees bewustzijn rond rechten van gedetineerden" in BREMS E., SOTTIAUX S., VANDEN HEEDE P., VANDENHOLLE W. (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 1-18.
-
SMAERS G., "Grondrechten in detentiesituaties: biedt artikel 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?", in PARMENTIER S. (Ed.), Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 107-120.
-
SMAERS G., Gedetineerden en mensenrechten: de toepassing van het EVRM in penitentiaire detentiesituaties door de Europese jurisdicties en haar gevolgen voor de rechtspositie van veroordeelde gedetineerden in België., Antwerpen, Maklu, 1994, 348p.
-
SMET S., "Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw geïnterneerden", Juristenkrant, afl. 263, 13 februari 2013, 1.
-
SMET S., "Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor detentie van kinderen", Juristenkrant, afl. 206, 24 maart 2010, 3.
-
SMIS S., JANSSENS C., MIRGAUX S.EN VAN LAETHEM K., Handboek Mensenrechten: De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 215-219, 660p.
-
SNACKEN S., "Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering. Beter een lappendeken dan naakt in de koude nacht?", Orde dag 2011, afl. 55, 87-94.
-
STAUDT E., "Haal geïnterneerden weg uit de gevangenis", HRJ 7 mei 2014, www.hrj.be/nl/content/persbericht-haal-geinterneerden-weg-uit-de-gevangenis-ericstaudt-hrj.
-
UILDRIKS N., "Police torture in France", NQHR 1999, 411-423.
-
VAN DEN BERGE Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, De Boekck & Larcier, 2006, 314p.
-
VANDENHOLE W., "België veroordeeld voor onmenselijke uitwijzing minderjarige", Juristenkrant, afl. 137, 8 november 2006, 14.
-
VAN ZYL SMIT D. & SNACKEN S., Principles of European Prison Law and Policy, Oxford, Oxford University Press, 2009, 464p.
-
VERDUYCKT A., "Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de slechte uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM op nationaal niveau?", Jura Falc. 2010, afl. 1, 93152.
-
VERMEULEN G., "Toezicht en detentie in de Europese Unie" in DAEMS T., VANDER BEKEN T. EN VERMEULEN G., Toezicht op detentie: tekst en context, Antwerpen-Appeldoorn, Maklu, 41-78.
-
VERMEULEN G.,
VAN
voor
behandeling
KALMTHOUT A., PATERSON N., KNAPEN M., VERBEKE P.
EN
DE
BONDT W., Material detention conditions, execution of custodial sentences and prisoner transfer in the EU Member States, Antwerpen/Apeldoorn/Portland, Maklu, 2011, 1008p -
X, "11.769", Juristenkrant, afl. 288, 23 april 2014, 14. 105
-
X., "Geïnterneerden in België krijgen ondermaatse behandeling", Deredactie 7 mei 2014, http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.1960446.
-
X., "Ook 2016", Juristenkrant, afl. 281, 15 januari 2014, 14.
-
X., "PPS", Juristenkrant, afl. 287, 9 april 2014, 14.
106