Masterscriptie Marijke de Vos /7716648
Het didactiseren van Vondels Jozef in Dothan Begeleiding Prof.dr.E.M.P. van Gemert Nederlandse Taal- en Cultuur 20 augustus 2010
Inhoudsopgave Deel 1 Tekst Joseph in Dothan, (v.1 – 530) WB –editie. Tekst Jozef in Dothan, (v.1 -530) Hertaling voor Tekst in Context (TiC) deel voorzien van korte annotaties in de kantlijn. Deel 2 Inleiding Masterscriptie
4
Inleidingen en Kaders bij de hertaling (v.1-530) van TiC Jozef in Dothan. Hoofdstuk 1: - De Nieuwe Schouwburg. - Vondel schrijft openingsstuk voor de Nieuwe Schouwburg. - Hoe zag de nieuwe Schouwburg eruit? - Joost van den Vondel. - Religie en Politiek in Vondels Tijd: Katholiek en Protestant; Remonstrant en Contraremonstranten. - De Gouden Eeuw: Humanisme, Renaissance en de Bijbel. - Vondels belangrijkste inspiratiebron: de Bijbel. - Genesis. - Het ontstaan van Jozef in Dothan. - Christelijke broedertwist en angst voor oprukkende Turken. - Jozef-trilogie. Hoofdstuk 2: - Het stuk begint: Kaders bij Jozef in Dothan. - Vragen bij Jozef in Dothan.
6 6 7 9 10 12 12 14 14 16 16 17 26
Deel 3 Het didactiseren van Jozef in Dothan: een verslag. Hoofdstuk 1: Moderniseren: is het nog wel Vondel? 1. Rijmparen, metrum, stijlfiguren en grammatica. 2. Spelling en vertaalregels. 3. Inkorten: een kwestie van knippen en plakken. 4. Belang van goede vragen.
28 29 31 32
Hoofdstuk 2: Ervaringen met literatuurlessen in 4-gymnasium Ervaringen, die ik gebruik bij het didactiseren van Jozef in Dothan?
33 34
Hoofdstuk 3: Evaluatie: didactisering Joseph in Dothan. 1. Waar was ik naar op zoek: hoe stapte ik in het project? 2. Wat vond ik van het werken in een team, binnen een concept (TiC) Wat heb ik geleerd? - Over de Bijbel en Flavius Josephus als bronnen in de 17e-eeuw. - Over Vondel. - Over het didactiseren
35 36
36 37 40
Conclusie
40
Literatuurlijst. Lijst met afbeeldingen
41 42
Bijlagen: Afbeeldingen te gebruiken in TiC Jozef in Dothan. Samenvatting inleiding Flavius Josephus’ De Oude Geschiedenis van de Joden Eerdere versie van de hertaalde tekst Jozef in Dothan
Het didactiseren van Vondels Jozef in Dothan Inleiding Na de werkroep ‘teksteditie’ (najaar 2009) gevolgd te hebben, waarin ik onder begeleiding van Jan Bloemendal en Lia van Gemert een gedeelte van het derde boek van De Ystroom (1671) van Antonides van der Goes hertaalde en annoteerde, had ik de smaak te pakken wat betreft het hertalen van teksten uit de 17e-eeuw. Ik vond het verslavend om na veel gepuzzel een steeds helderder beeld tevoorschijn te zien komen uit een tekst. Zoals je in de donkere kamer uit een fotonegatief een positief ontwikkelt en daar steeds meer betekenis in gaat zien. Ik vond het spelen met taal, het bedenken van goede moderne synoniemen en het plaatsen van een tekst in een rijke, grotendeels onbekende, wereld met behulp van allerlei secundaire literatuur en archiefmateriaal, een spannende bezigheid. Met beide handen nam ik dan ook de mogelijkheid aan om, onder begeleiding van Jan Bloemendal, via een stage op het Huygens Instituut, een dagboek in manuscript uit het familiearchief van Johan van Heemskerck (geschreven tussen 1640 en 1655), te transcriberen, hertalen en annoteren. Ik besefte de eerste te zijn die dit persoonlijke levensverhaal onder ogen kreeg en dit mocht ontcijferen. Ondanks de formele toon bezat het dagboek een aantal ontroerende passages. Het gaf op eenvoudige manier inzicht in hoe een veelzijdig en begaafd man uit de hogere kringen omging met ziekte, dood, een koppige dominee, werk en vriendschap. En met de ontsnapte aap van zijn buurman, de ambassadeur van Portugal. Het tweede hertaalproject dat zich voordeed kwam van Lia van Gemert: hierbij ging het om het didactiseren van een toneelstuk van Vondel voor de serie Tekst in Context. Inmiddels kreeg ik met deze serie te maken tijdens mijn nieuwe baan als lerares Nederlands op het Gemeentelijk Gymnasium in Hilversum. Daar werd de serie gebruikt bij het behandelen van de Middeleeuwen en Renaissance aan de vierde klas. Ik kon de ervaringen die ik op school opdeed tijdens de literatuurlessen en de leerstof, behandeld tijdens de studie, kunnen combineren. Mijn Master scriptie bestaat uit twee delen: het didactiseren van Jozef in Dothan van Vondel, en een verslag van die didactisering. In de bijlage is een eerdere versie van de hertaling opgenomen, naast een samenvatting van Flavius Josephus en een dossier met afbeeldingen die we in het TiC-boek zouden kunnen gebruiken. Achter de literatuurlijst zit een lijst met een inventarisatie van alle afbeeldingen.
Jozef in Dothan als nieuw deel van Tekst in Context Onder leiding van Lia van Gemert, werken Sabine Muller, Roland de Bonth en ik sinds februari 2010 aan een nieuw deel voor de serie Tekst in Context: het treurspel Jozef in Dothan, van Joost van den Vondel. Voor het TiC- deel hertaal en annoteer ik een derde deel van Jozef in Dothan (verzen 1-530) en voorzie dit deel van inleidingen en vragen. Hierbij hoort ook het lezen en samenvatten van Flavius Josephus’ De Oude Geschiedenis van de Joden en behandelen van de relevante verhalen uit Genesis. De bedoeling is dat het deel midden 2011 klaar is en vanaf september gebruikt kan worden op school. Er bestaat geen TiC-deel over Vondel, die onze grootste
treurspeldichter is. We denken dat de thematiek van Jozef in Dothan, de jaloezie tussen broers en het voortrekken van één kind boven de anderen door ouders, herkenbaar is voor middelbare scholieren. De onlangs met veel succes opgevoerde musical Joseph and the amazing technicolor dreamcoat, met hetzelfde thema, is al weer uit de theaters verdwenen, maar we hopen natuurlijk dat de naamsbekendheid van Jozef, die dankzij de publiciteitsmachine van deze musical een stevige impuls kreeg, zal bijdragen aan het succes van ons boek.
Master scriptie: Het didactiseren van ‘Jozef in Dothan’ van Vondel Het tweede deel van mijn scriptie bestaat uit het beschrijven en evalueren van die didactisering. Bij een nieuwe didactische uitgave horen discussies over hoe die er dan uit moet zien. Die hebben we een aantal malen gevoerd. Wie wordt ons publiek en wat willen we dat publiek laten ervaren en leren. Hoe verdelen we de aandacht over het leven, het werk en de tijd van Vondel en hoe verwerken we thema’s en achtergronden uit het Bijbelverhaal, waarop Vondel zijn stuk baseerde, over de inleidingen en speciale kaders? Hoe dicht blijven we bij Vondels originele tekst. Wat passen we wel en wat passen we niet aan. Hoe passen we iets aan: wat doen we met de spelling, met woorden en begrippen uit de zeventiende eeuw en met de lengte van het stuk. En tenslotte hoe formuleren we de vragen, zodat de leerlingen zelf aan het werk kunnen en zelf gaan ontdekken wat wij willen dat ze gaan ontdekken. Over het proces van de didactisering, en wat ik geleerd heb van het hele project gaat deel 2 van de scriptie.
Joseph In Dothan. Het eerste bedryf. REY VAN ENGELEN. IOSEPH. R e y v a n E n g e l e n:
5
10
15
20
Ziet Joseph, Rachels zoon, en Jakobs staf en stut,Hier slaepen in de hey, by dien bemoschten put; Waer langs de heirbaen loopt naer Dothan, en die weien, Daer hy zijn broeders zoeckt: terwijl wy hemelreien Door last des hemelvooghts hem naerstigh gade slaen, Die zich, te nacht heel spa, toen d'ondergaende maen In 't gras viel, hier, vermoeit van reizen, neêr ging leggen, In 't woest en eenzaem veldt, begroeit met ruighte en heggen; Als of hy d'Engelen en Godt, die overal Met zoo veel starren waeckt, alleen de wacht beval, En onbekommert was voor onraet, en voor dieren, Die, in dees wildernis, van dorst of honger tieren. O hemelkint, ô zorgh der Englen, slaep vry heen, En wandel dan gerust: wy tellen alle uw treên. Wy baenen u den wegh, door steenrots ruighte en doren, Naer 's werelts heerschappy, en hoogheit, u beschoren Tot wasdom van 't geslacht, het welck zijn' oirsprong nam Uit uw' stantvastigen outgrootvaêr Abraham; Wiens hoop een keten smeedt van endelooze schakelen, Der neven, hem belooft door onverzierde orakelen; Waer van ghy, eedle spruit, het wercktuigh strecken moet, En leggen d'eersten steen en grontsteen, aen den voet Van 't stamhuis, 't welck, eerst laegh van top en naeuw besloten, Ten leste met zijn hooft, de starren komt te stooten,
1
25
30
En reickende voorby den op- en ondergangk, Het aerdrijck en den doot en afgront houdt in dwangk: Dies of u in den slaep yet naers zy voorgekomen Van 't naeckende ongeval, dat doe uw' geest niet schroomen. Maer ziet, hy reckt zijn leên, en geeuwt, om met het licht Te heffen in de lucht dat jeughdigh aengezicht. Hy rijst, de zon met hem. Daer staet hy op zijn voeten. Laet hooren, hoe hy Godt en 't morgenlicht zal groeten.
Ioseph:
35
40
45
De zon verlaet de kim, veel schooner danze plagh. Zy weckt my uit den droom met een' gewenschten dagh, En schittert in den dauw en bloemen, nat van droppen. Daer doet zich 't lantschap op, en Dothans steile toppen, Met bey zijn heuvelen, van klaver dicht begroeit, Beplant met vijgh olijf en wijngaert, en besproeit Van bronnen om end om, waer uit de beecken spruiten. De harders, op voor zon, gaen koy en stal ontsluiten, En trecken beemdewaert. my dunckt, ick hoor alree Het loeien en 't geblaet van 't broederlijcke vee. Hoe strijckt my dat geloey van 't hart dees zwaerigheden, Waer van mijn geest te nacht benart scheen, en bestreden. Wat droomt men zomtijts niet, dat luttel nadruck heeft; En 't moet een bloohart zijn, die veel om droomen geeft. My docht ick wert omringt van negen wreede slangen, Zich stellende in 't gelit en schrap, om my te vangen.
2
50
55
60
65
70
75
80
Zy geesselden in 't eerst malkandren met den start, En sarden haeren wrock door stramen, en door smert. De gramschap steegh allengs in 't hooft, en quam gevlogen En sloegh, gelijck een brant en lichte vlam, ten oogen Als door twee vensters, uit in 't ende, en dreef en drong De groene gal en 't blaeuw vergift tot op de tong; Geslepen als een pijl, toeleggende om te micken, En drillende in de keel, verhit om bloet te slicken. Dat gaf een naer gezicht. de duisternis verdween, En wert geklooft, waer 't vier door d'ope blicken scheen. 'k Zagh blaeu en scheemrend gout den rugh vol schubben spickelen, En 't lange lijf zich uit en in met krullen wickelen. Ick hoorde 't sissen van haer becken, geel van zucht; Als moeders geest (zoo 't scheen) het hooft in onze lucht Opsteeckende uit den put, met nagelen en handen Heur slordigh hair de borst en 't aenzicht aen quam randen, En stooren mynen slaep met heesch en droef misbaer: Op zoon, op op, vlie wegh. uw leven loopt gevaer. 'k Vloogh op verbaest. ick zagh verbaest rontom my heenen, Maer zagh noch hoorde niets, als driemael deerlijck steenen Uit dezen put, toen ick my weer te ruste ley. Daer na scheen 't of 'er een al fluisterende zey: Schep moedt, ô jongeling, Got zal uw reize zegenen. 'k Wil dan, getroost in Got, mijn' broedren gaen bejegenen, En groeten hen van verre, ootmoedigh en beleeft, Uit vaders naem, die my tot hen gezonden heeft. Een heusche groetenis kan onlust en krackeelen En huistwist, tusschen bloet en broeders zomtijts heelen, En harten strengelen door onderlingen vreê En vrientschap; en misschien waer in ick hun misdeê Door onbedachtzaemheit, waer uit yet quaets moght wassen. Zulck een bejegening wil my den jongste passen. Mijn Vader maeckte my wel eer dat vredespoor, Won zoo zijn broeders hart, en ging zijn zoonen voor.
3
85
90
Doch 'k wil mijn trouwe broêrs niet by mijn' oom gelijcken, Die, wildt van aert, zijn' broer veel jaren dwong te wijcken Naer Laban onzen oom; wiens vee hy dreef te wedt En wey, tot dat de tijdt dien wrock had neergezet. Indien 't mijn lippen aen bevalligheit moght faelen; Zoo wil die milde Got, wien zoo veel nachtegaelen Vast groeten mynen mont, zyne eere toegewijt, Met paradijsdaeuw toch besprengen, om te spreecken, 't Geen d'ooren lecker smaecke, en eendraght op kan queecken: Godts Engel, die weleer mijn' Vader heeft geleit, Geley my eerst naer stat, om 't zekerste bescheit.
REY VAN ENGELEN. Z a n g: 95
100
105
110
O Bronaer der alziende zorgen, Wat leit uw oirsprong diep verborgen En duister, niet alleen voor 't oogh Der menschen, maer oock zelf voor Engelen, Eer zy zich onder menschen mengelen; En nederdaelen, van om hoogh; Daer d'allerhooghste zit gestegen, Om naer zijn wijsheit t' overwegen, Wat na ter werelt zal geschiên; Het welck hy zomtijts spelt door droomen, Op dat zijn wit, in 't licht gekomen, Hem tot een grooter glori dien. Laet haeters slincke hant vry zaeien, Godts rechte weet de vrucht te maeien. 't Gaet boven menschelijck vermoên, Dat wy met Joseph herwaert reizen
4
Naer Dothan, en van Memphis deizen, Om derwaert grooter sprong te doen. T e g e n z a n g:
115
120
125
130
Ja Vader, laet de menschen ruicken, Hoe ghy de quaden kunt gebruicken, Ten goede van het aertsch geslacht; Als ghy violen onder doornen Gaet plucken, en uwe uitverkoornen Door uw beleit zet in hun kracht. De deughden en de huisgebreken Dus by malkanderen geleken Vertoonen klaerder elck heur aert. Niet ruwe, maer geslepe steenen Een' kostelijcker glans verleenen. Een puicksteen is wel slypens waert. De puicksteen heldert op door 't schuuren, En kan de proef en 't oogh verduuren. Zoo zal oock Josephs braeve jeught Dan d'allerdomsten op doen mercken, Als zy verstreckt, om op te wercken, De puick- en proefstof van de deught. T o e z a n g: Zoo verre en uitheemsch van zyne ouders, Verwacht het dienstbre juck dees schouders, Die, onvolwassen en noch zwack, Geschapen zijn een Rijck te schragen;
5
135
Een' koning zelf te helpen draegen Dat onverdraegelijcke pack, En weelige oeghsten op te laden, Om magre jaeren te verzaden.
Het tweede bedryf. SIMEON. LEVI. IUDAS.
140
145
S i m e o n: Ter goeder uure wy, om 't vee volop te geven Van gras en klaver, dat van Sichem herwaert dreven. Hier lacht de groene beemt de graege kudden aen, Die, om den heuvel, tot den buick in klaver gaen. Maer broeders, 'k bid u, ziet. wie ylt daer stewaert heenen? 'k Zie 't hooft, nu 't halve lijf, nu knien, nu bey de beenen. Daer stijght een op den top des heuvels, langs dien kant. L e v i: Zoo doet hy, Simeon, en heeft in d'eene hant Den staf. wie magh dat zijn? I u d a s: hy spoet met luchte sprongen. Ay Levi, zie eens toe. wien lijckt dat, man of jongen?
150
L e v i: Het hupplen, Iudas, past een' wuften jongen eer, Als een' volwassen man. hy draeit zich heen en weêr, Recht of hy yemant zocht van harders en van hoeders. I u d a s: Bedrieght het oogh my niet, 't is een van onze broeders. L e v i: Zou 't wel de droomer zijn, die naer ons ommeziet?
6
S i m e o n: 't Gelijckt den droomer wel.
155
L e v i: ô pest, ô huisverdriet! Gewis de droomer komt. wat jaeght hem naer dees hoecken? S i m e o n: Ick gis, hy wort gestuurt, om ons en 't vee te zoecken, Om te doorsnuffelen, hoe 't hier ontrent al sta. L e v i: Op dat hy ons verklick? dat hem de hagel sla. De donder sla dat hooft, 't welck altijt maelt van droomen.
160
165
Simeon: Versteur u niet te vroegh. hy is van pas gekomen, Om loon naer zijn verdienst t' ontfangen. zet u wat, Of slaet een' ronden ring. hy neemt den wegh naer stat. Wy hebben tijdts genoegh, om van zijn straf te spreecken. Hier valt gelegenheit om al ons leet te wreecken. Iudas: En als 't gewroken zy, verantwoort dan die wraeck. Simeon: Wie kennis draeght van 't stuck, geef reden van zijn zaeck. Ontkennen is ons 't reetste, en wisser dan 't verweeren.
170
175
Iudas: 't Is beter zonder scha dan met zijn scha te leeren, Wie gelden moet in 't stuck, moet oock ter zaecke raên. Men stel de misdaet voor. wat heeft dat kint misdaen? Simeon: Wat heeft dat kint misdaen? ay schaem u zoo te vraegen. Hoe dickwils heeft hy ons gehekelt, en bedraegen, En listigh aengebraght, om plasdanck te begaen, En als een troetelkint in vaders hart te staen. Dan zagh men d'oude man zich over ons versteuren, En Joseph kreegh een' rock van veelerhande kleuren,
7
180
Als een verdienden loon, voor zulck een' kinderplicht Wy hadden al 't geknor, het graeuwen, 't zuur gezicht. O onrust van 't geslacht, zoo lang ghy, als een doren, Ons in de teenen steeckt, zie ick geen rust geboren. Iudas: De jongen is noch dom en wulpsch, en vader suft. Levi: Neen domheit is het niet, dat blijckt aen zijn vernuft.
Iudas: De jaeren zullen hem noch leeren en betoomen.
185
Simeon: Als hy zich meester maecke, en waer maecke al dees droomen, Waermeê zijn tong al 't huis ja zelfs zyne ouders sart? Iudas: Hy raeskalt. Levi: of ontdeckt al 't geen hy broet in 't hart, Arghlistigh poogende zijn broeders te verpletten. Iudas: Waer 't zoo, men zou 'er zich eendraghtigh tegen zetten. Levi: Zoo is het meer dan tijdt. Iudas: dat opzet blijckt niet klaer.
190
195
Simeon: Zoo klaer, gelijck de dagh. hoe, is 't niet openbaer? Let op die droomen eens, dien hy noch lest vertelde. Hem docht, wy bonden vast de schooven in den velde. Zijn schoof rees overendt. was Iudas oor toen doof? Ons schooven neighden 't hooft eerbiedigh voor zijn schoof. Wy schudden vast den kop en d'ooren, die 't zich belghden, En zulck een' bittren dranck des booswichts noo verzwelghden.
8
Wy riepen: ghy alleen zoudt onzer aller hooft En koning zijn? Iudas: ghy zijt te zot, die dat gelooft.
200
205
210
215
Levi: En hy loegh in zijn vuist, en terregde ons noch echter, Zijn ouders, en al 't huis, en maeckte 't zoo veel slechter. Ick droomde, sprack hy, 'k zagh te nacht de zon en maen, En ellef starren, met gebogen hoofden, staen Om my, en voor mijn' glans haer heldre straelen strijcken. Wat dunckt u, Broeder? zegh, zijn dat noch donkre blijcken Van heerschzucht, die hem drijft? wy hoorden euvel toe, En klaeghden 't Vader zelf; die keef quansuis: wel hoe, Wat droom is dat? zult ghy, gelijck een vorst in 't midden, Uw moeder, broêrs, en my uw hoogheit aen zien bidden? Zwijgh stil van zulck een kout. berocken my geen' strijt 't Is kinderwerck. gaet heen. meer volghde 'r niet. o spijt! O spijt! hy heult met hem, die noch zijn schult verdaedight. Iudas: Ick wensch alleen, dat ghy uw zinnen wat bezadight, En reden plaets vergunt. Dit is het jongste kint, Naest Benjamin. wanneer steeckt jongkheit naer bewint? Wat broêr verkloeckt zijn broêr? Simeon: ay broeder, loop niet verre, Dees aerdt naer vader, die hem voorlicht, als een starre. De looste en gaeuwste maeckt den domsten tot zijn knecht Gaet met den zegen deur, en het geboorterecht; En Esau boet te spa dat groot verlies met traenen.
220
Levi: Ick had dat op mijn tong, en docht u op te maenen Met vader, uitgeleert in dees doortrapte kunst; Die wist zijn moeders, dees weet nu zijn vaders gunst Tot smaet der broederen behendigh te misbruicken:
9
225
230
En schut men 't niet, 't gaet vast, wy zullen moeten duicken, En buigen onder hem. wie dat niet ziet, is blint. Wie anders slaef wil zijn; ick ben zoo niet gezint. Ick laet my langer met geen droomen ringelooren. Wy zijn zoo goet als hy, en van een' stam geboren. Simeon: Met reden. trapt hem, eer hy ons op 't harte trap Lacht al die droomen uit: beschimpt zijn wetenschap Iudas: Dit stuck wil over 't lant uit alle torens kraeien. Levi: Hier is geen haen ontrent. Iudas: Hoe zal men vader paeien?
235
Levi: Met logens en bedrogh. zijt hier voor onbevreest. Wie niet stoffeeren kan, ontbreeckt of brein of geest. Men stroy dat eenigh wildt hem levend heb verslonden. Iudas: En komt dit aen den dagh; en wort dit valsch bevonden?
240
Simeon: Dan wyder raet geleeft. nu nergens in gedut. Men breeck hem strax den neck, en offer 't lijf een' put, Veel jaeren noit gebruickt, daer niemant koome, of zelden. Wie melt dat stuck, indien wy zelfs het slechs niet melden? Al lang genoegh beraên. een yeder geef zijn stem. I u d a s: Zoo 't Ruben niet bestemt, heeft al dit werck geen klem. Het moest eenpaerigh gaen, of deze koort zou breecken. Men vraegh den outsten raet. hy komt. ick ga hem spreecken.
245
S i m e o n: Ga heen, maer zie wel toe, noch maeck het niet te lang: Want wie ons tegenstemt, gaet licht den zelven gang.
10
IUDAS.RUBEN. I u d a s: Ghy komt nu recht van pas, om meê u stem te geven. R u b e n: Waer toe toch? I u d a s: Joseph komt. men raetslaeght om hem 't leven Te neemen, en een' poel te dempen met zijn lijf.
250
255
R u b e n: Mijn hairen staen te berge, en al mijn leden stijf. O gruwelijcke daet! sta van my. tre niet nader. Wy broeders voortgeteelt, van eenen zelven vader, Wy tacken van een' stam, de klaeuwen zoo verwoet Aen onzen broeder slaen; te plassen in dat bloet; Het vaderlijcke hart in broeders borst doorstooten; Dien ouden kouden man van 't waertste pant ontblooten. My gruwelt dat ick 't hoor. om Godts wil, zwijgh toch stil. Iudas: En of ick zwijgh of spreeck, 't is aller broedren wil. Het vonnis wort gevelt. men zal 'er recht meê doorgaen.
260
265
R u b e n: Meê doorgaen? laet eens zien. ick sal dien jongen voorstaen, En eerst verdaedigen, zoo lang ick adem schep; Zoo lang ick hart in 't lijf, en bloet in d'adren heb. Vervloeckter stuck wert noit van menschen voorgenomen. I u d a s: Zy roepen vast: slaet acht op zijn verwaende droomen. Hy arbeit elck den voet te zetten op den strot.
11
Die blinde vader eert, gelijck een aerdschen Godt, Dat troetelkint, 't welck ons zoo eerlijck af kan maelen, En lust schept, om 't gezin en yeder te behaelen. Wat Ioseph doet, dat's wel. wy hebben 't strax verkerft.
270
275
280
285
290
295
R u b e n: Wat schelmstuck recht men aen, dat niet en wort geverft, En met een' glimp verciert? maer of men 't cier met woorden; Hoe schoon men dit vergult; men leit met broedermoorden Geen eer in, alzoo lang men ergens menschen vint, Die noch in reden staen. de droomen van een kint Bestellen die nu stof, om dus, als woeste dieren, Als wolven op een lam, te huilen en te tieren? Misgunt men 't gryze hooft, dat het met Rachels kroost Wat spelende, voor 't endt zijn' ouderdom vertroost, Met zulck een wintervrucht? wat hindert dat ons allen? 't Is vaders zinlijckheit, die is op 't kint gevallen. Natuur heeft dezen knaep wat meer dan ons gegunt. 't Gewas valt niet aleens: en acht men dit een punt Wel waerdigh, om zoo zwaer te wegen en te wicken? Om 't hart tot woên, de vuist tot moorden aen te pricken? Heeft hy den vader yet gulhartigh aengebraght; Zijn meening was noit quaet, of niet, gelijck men 't acht, En opneemt, om terstont zoo grimmigh op te stuiven. Dat kint is zonder gal, gelijck de simple duiven.288 Een bloem, van zestien jaer, of naulix zeventien, Te trappen op het veldt, daer 't Godt en d'Englen zien? Ay broeder, hoor naer my. laet die gedachten vaeren. Al had hy schult, verschoon den jongen, om zijn jaeren, Om zijn onnozelheit, om vaders halven, of Om Godt, die 't leven gaf, en adem blies in 't stof. En (heb ick yet verdient) verschoon hem mynent halven, En help my, naer uw maght, dien wrock die wonden zalven.
12
300
Iudas: Zal ick, om Josephs wil, my steecken in gevaer Van 't leven? neen, dat pack valt mynen hals te zwaer. Lust u een proef te doen, tot redding van zijn leven; Begin vry. ick zal u daer in niet tegenstreven, Noch 't vonnis hinderen; maer aanzien met gedult301 Het algemeen besluit, zoo draegh ick scha noch schult. Ruben: Biet ghy my niet de hant, die vlack zal op u kleven.
305
Iudas: Laet kleven, eer men my met Joseph helpe om 't leven. Ruben: Zult ghy dien broedermoort met drooge wangen zien? Iudas: 'k Moet zien, al 't geen ick niet kan hindren noch verbiên. Ruben: Ghy hebt u zelven niet, gelijck 't betaemt, gequeten. Iudas: Ghy weet wel, hoeze zijn van outs op hem gebeten. Ruben: Maer niet tot moordens toe. wat grover onbescheit!
310
Iudas: 'k Heb al zijn feilen in de beste ploy geleit.
Ruben: Kunt ghy de harten niet tot mededogen neigen? Iudas: Zy borsten echter uit met u en my te dreigen. Ruben: Het koste oock wat het koste, ick zal 'er tegens woên. Iudas: Ghy zult u zelven leet, den knaep geen voordeel doen.
13
315
Daer komenze. ziet toe. bedenck uw onvermogen. Zy dreigen u den doot, en moorden met hun oogen.
RUBEN.SIMEON.LEVI. Ruben: Wat hoor ick, broeders, hoe? 'k geloof 't is schimp en spot. Simeon: Geen schimp, maer louter ernst. Ruben: dat keer die goede Godt. Levi: Het vonnis leit gevelt. hier helpt geen tegenstreven.
320
Ruben: Ick heb tot dat besluit mijn stem noch niet gegeven. Simeon: 't En hangt niet aen uw stem. Ruben: zoudt ghy u zulck een daet Vermeten, buiten mijn', uw outsten broeders, raet? Levi: Is 't u om d'eer te doen, zoo sluit het geen wy sluiten. Ruben: De stem is dwangeloos.
325
Simeon: een stem kan dit niet stuiten. De meesten draegen 't wech. wij stemmen 't hooft voor hooft. Ruben: Indien ick, in dit recht, zoo veel magh zijn gelooft,326 Laet redens schael zijn schult, met zinnen overwegen.327
14
330
Noit rechter rouwde 't raet en overlegh te plegen In halsrecht. vint ghy dit dan evenwel geraên, Zoo neemt zijn bloet op u: ick wil 'er niet voor staen. Levi: Vertrouw het vonnis ons: 't is buiten u gestreecken. Ruben: Laet ick in vaders naem dan eerst mijn hart uitspreecken. Simeon: Wel spreeck uw hart vry uit, en zwijgh dan lang genoegh.
335
340
345
350
355
Ruben: Wat liefde vader staegh dien loozen jongen droegh, Tot smaet van ons, die eer en ouder zijn geboren, Verdroot my meer, dan u. oock spelde ick lang te voren Eer 't noch dus verre quam, dat liefde zonder maet, En ongelijcke gunst tot zulck een' bittren haet In 't endt gedyen moest, en enkel jammer baeren. Ick badt hem menighmael, by zyne gryze hairen, Hy zou zich maetigen. 'k vermaende menighwerf Hem tot onzydigheit en vre; het zekerste erf, En d'allerbeste schat in zoo een huis vol kinderen. Ick riedt, hy zou 't een kint om 't ander niet verminderen: Dat dit genegentheit en liefde bluschte en brack, En allen broederen vast tegens 't harte stack: Maer 'k ging ten achteren, met vader aen te porren. Hy sloegh my t' elckens af met graeuwen en met knorren; En, toonende openbaer, waer hart en zin naer trock, Bestont, ô blintheit, noch met dien schakeerden rock Te tergen ons gedult, in plaets van zich te toomen. Toen quam de kleinste noch braveeren met zijn droomen, Wel tweemaal achter een, zijn dick verklickte broêrs, Ia zelfs zijn ouderen. al 't huis was vol rumoers. Simeon: Zoo Ruben, vaer zoo voort, gelijck ghy hebt begonnen.
15
Levi: Dat is hem recht op 't hooft. nu zie ick 't spel gewonnen. Simeon: Wel twyfelt Ruben noch te stemmen in zijn doot? Levi: Hy brenght zijn vonnis meê. de nucken leggen bloot.
360
365
370
375
Ruben: 'k Zagh vaders misgreep wel: het moght mijn harte moeien: Wat zou ick doen? 'k en kon zijn vryheit niet besnoeien, Waer door, vast d'een wat meer en d'ander min bezint, Hy meer verdiensten zagh in 't een dan 't ander kint. Ick kon den kleinste, die de grootsten scheen te grieven, Niet afraên, dat hy zocht zijn' vader te believen; Die ongelijck meer hoops uit hem te scheppen scheen Aan wien natuur bestede al haer bevalligheên366 En gaven, nut voor een, die 't al gebruickt met oordeel, En vordert 's anders nut, gelijck zijn eigen voordeel; Dies wert ick ziende blint, en hiel my stil en stom; En weet dit Josephs jeught, en vaders ouderdom. d'Een schort wat tijdts, om van zijn wulpsheit te bedaeren, En d'ander neemt vast af, door aenwas van de jaeren. Laet loopen docht ick: maeck het huis geen ongemack. De kreuple hoeft een' stock: zijn beenen worden zwack. Wat schaet ons, dat hy zich wat houde aen Josephs schouders. Men vont noit huis, of 't schorte aen kinders, of aen ouders. Simeon: My dunckt ghy slacht den kreeft, en kruipt al achterwaert. Levi: Hy slacht het scorpioen: 't vergift leit in den staert.
380
Ruben: Ay broeders, geeft gehoor, en elck twee lijdzaeme ooren. Mijn spraeck luidt niet zo vreemt, of z' is noch waert te hooren.
16
385
390
395
'k Sloegh dickwils d'oirzaeck ga, waerom der oudren zin Meer op den jongsten valt, en op den outsten min. Zou 't wezen, dat de spade en leste vrucht van allen Gemeenelijck wat teer en zwacker wil bevallen; Als spruitende uit een raeuw en ongekoockter bloet; En dat dees teerheit treckt der ouderen gemoedt Tot d'onvermogenste en onnozelste der erven: In wien zylieden, nu op d'oevers van hun sterven, Verryzen uit den grave? of zou 't wel zijn uit vrees, Dat moeder Lea niet die moederlooze wees, Na vaders doot, wat ruw moght op zijn stiefmoers handelen? Of Bilha al te haets, of Zilpa hem deê wandelen, En Agar Saraes zoon eens wees zijn broeders baen? Hoe 't zy, eenzydigheit, broght altijt onlust aen In huisgezinnen; en 'ten ging 'er noit zoo even, Of Esaus liefde stont in Isax hart geschreven, En Iakob had de gunst der moeder op zijn hant. De weeghschael helt aen d'een of aen den andren kant. Simeon: Indien u 't preecken lust, zoo preeck voor deze boomen.
400
405
Levi: Komt mannen, ziet eens uit: de Droomer zal strax komen. Ruben: Hoort broeders, ick beken 't, zijn droomen zien wat veer: Maer droomen in der daet zijn droomen, en niet meer. De droomen grenzen dicht aen d'ydelheit en logen. Wie 's nachts van schatten droomt, vint 's morgens zich bedrogen. Al wat op zulck een' gront gebout wort, zackt terstont. Bedenckt oock, hoe wy staen op een' uitheemschen gront, Die naeuw om Sichems moort, verdraeght de vreemdelingen. Splist tweedragt 't huis, 'tgaet vast, dit volck zal 'thuis bespringen. 't Vergoten bloet roept wraeck, en roockt noch over 't landt.
17
410
Simeon: Verwijt ghy ons dat stuck? ô aller schanden schandt! Levi: O bloetschant van 't geslacht, wat bed durft ghy beklimmen! Simeon: Die moederschender. ziet zijn aenzicht nu eens glimmen. Levi: Wijt ghy ons, dat wy zien van Hemors bloet bekladt. Simeon: Hy zelf heeft van dien buit het beste deel gehadt.
415
Levi: Wy hebben Dienaes smaet en schennis recht gewroken. Ruben: Och broeders, 'k heb u niet een woort te na gesproken. Simeon: Hy draeght vergif in 't hart, den honigh op zijn tong. Levi: Het heught ons noch, hoe kleen hy lest by vader zong. Simeon: Wat wroet ghy op de wraeck van ons verkrachte zuster?
420
Levi: Wij leefden na die straf veel vryer en geruster. Ruben: Dit loopt recht averechts. Toen strafte ghy gewelt, Tot voorstant van uw bloet: nu raest ghy al t'onstelt Op dezen armen hals, die uitziet zoo verlegen, Naer u en 't vee, en brengt zijn vaders groet en zegen.
425
Simeon: Hy hou dien zegen zelf, en schut hier meê den vloeck.
18
Levi: Wij zullen hem terstont gaen helpen om een' hoeck. Ruben: Zal dan dit heiligh huis vermoorden zynen broeder? Simeon: Zal dan dit heiligh huis onteeren zyne moeder?
430
Ruben: Ay broeders, waerom toch zoo bitter gekrackeelt, En wonden opgekrabt, die nauwlix zijn geheelt? Ik waerschuw u. ziet toe, 't plagh hier ontrent te schuilen. Hebt ghy dat wreet gedroght, dat dier, niet hooren huilen? Levi: Loop heen met uw gedroght. Simeon: Wy weten van geen dier.
435
440
445
Ruben: Een schrickelijck gedroght. het broet, niet veer van hier, In 't grondelooze hol een heiloos slagh van jongen. Het knaeght zijn eigen hart, van spijt schier toegewrongen. Het aengezicht ziet dootsch. het keert de blieken dwars Van yeder af, van 't licht van lach en blyschap wars. Het blaeuwe schuim begroeit de scherpe en holle kiezen. De tong hangt zwart van gift. de beck doet niet dan biezen. De kaecken vallen in, begruist met eene korst Van schimmel. groene gal verstopt de raeuwe borst. Het slorrept menschenbloet, en plast 'er in tot d'enkelen. Het lijf schijnt een geraemt, gestut van magre schenkelen, Gansch dor en mergeloos. het schept alleen vermaeck In 's anders ongenoeght. het oogh krijght nimmer vaek Een scherreprechter, in zijn ingewant gewickelt, Met staele prickelen zijn borst en nieren prickelt. Dan balckt het overluidt, tot razens toe verstoort.
19
450
Een gruwelijck gedroght: heeft niemant dat gehoort? Simeon: 'k Geloof ghy schimpt, en waent de broeders in te luien Levi: Hoe heet dit dier? zegh op, wat wil dit dier beduien?
455
460
Ruben: Dat dier heet Haet en Nijt, het welck niet zonder smart Vervloeckte jongen worpt in 't hol van 's menschen hart. Ay mannen, geeft gehoor. ay laet dat dier niet binnen Ons huis; want waer het komt, daer sloopt het huisgezinnen En huizen in den gront, en scheit met schande en stanck. Dat keer die goede Godt. ghy weet my luttel danck Nu ick de waerheit spreeck, die dickwils wort verschoven: Maer 'k weet men zal mijn' raedt ten hooghste namaels loven, Het ga zoo 't wil. mijn broêrs, ziet toe. waer loopt dit heen? Verantwoort eens 't gewelt van negen broêrs op een'. Simeon: Verantwoort ghy 't, die dus den droomer komt beschutten. Levi: Wy zien den val van 't huis, en zoecken 't huis te stutten.
465
Ruben: Zoo wrickt niet aen de stut van vaders ouderdom. Verwrickt ghy die, zoo valt de vader met haer om, En stort op Josephs borst. zoo storten wy met vader, In 't algemeen bederf. ziet toe, 't en dient niet nader. Simeon: Daer koomt hy van de stadt, naer dezen heuvel toe.
470
Levi: Nu Ruben, hou uw rust. wy zijn dit tergen moe. Ruben: Verbeelt u, dat dit kint, het welck zijn broêrs komt groeten, Met traenen op de wang, voor uwer aller voeten
20
475
480
Vergiffenis verzocht; zoudt ghy, gelijck ontzint, De handen durven slaen aen dat onmondigh kint? Wie hitste oit tigers aen, om weerelooze zielen, Een onderbraghte schaer, met klaeuwen te vernielen? Zoudt ghy bestaen een stuck, dat leeuwen zich ontzien? Geen leeuw verslint een' man, die neerleit op de knien, Noch min de kinderen, die ouder zijn, of jonger Dan dit, 't en waer uit noodt, en schrickelijcken honger. Och Joseph is geen straf maer eer erbarmens waert. Ick wil hem tegen gaen, eer yemant verder vaert. Simeon: Hou stant, en ga niet voort. Levi: sta vast, of 't gelt u 't leven.
485
Ruben: Laet los, of 'k zal een kreet op dezen heuvel geven, Daer Syrien van waegh, en dat het Mambre hoor. Laet los. help Iudas, help. wat hebt ghy met my voor? Simeon: Zwijgh kort, of 't geldt dien hals. Levi: wil ick hem 't hart afsteecken? Ruben: Hoort broeders. houdt gemack: vergunt my tijt te spreecken, Levi: Nu Iudas, laet my los. ick zal hem niet misdoen.
490
Ruben: Nadien 't onmooghlijck schijnt, dat ik den knaep verzoen Met u, zijn broedren, al t'onmenschelijck gebeten, Zoo gunt my dan een beê. Simeon: dat is maer tijdt versleten.
21
Levi: Laet hooren, wat ghy bidt, nu spreeck, en rep u, dra.
495
Ruben: Ick bid u, dat de zon noch eerst eens onder ga, Eer yemant zich vergrype aen dien verwezen jongen. Simeon: Ia straf hem morgen, pas wanneer hy is ontsprongen.
500
505
510
Ruben: 'k Beloof u niet een woort te reppen van dien raet. 7 De harssens zijn te heet, om nu, op heeter daet Te straffen, zoo 't betaemt. ghy moet met billijcke oogen Dit inzien. blinde wraeck heeft menigh man bedrogen, Die met haer ging te ra. wat schaet een luttel tijdt? Uw recht blijft even schoon. men scheldt hem 't sterven quijt, Niet meer dan eenen dagh, en gaet dan vry uw gangen. Daer staet een drooge put. men zet den knecht gevangen; Of hy verga daer in, van honger en van dorst, Eer ghy u met zijn bloet zoo lasterlijck bemorst. 't Luidt schandelijck een wees aen 't leven te verkorten; Noch allerschandelijckst zijn broeders bloet te storten. Verschoont uw' naem en faem, en zet hem in dien poel, Op dat hy stervende zijn straf te langer voel. Simeon: Had ghy dit eerst geraên, wy waren lang verdraegen. Levi: Hy heeft den besten raet van allen voorgeslaegen. Simeon: Wie 't stemt, die knick my toe. Levi: de broeders zijn te vreên. Simeon: Daer komt de Droomer aen.
22
515
Ruben: wel broeders, ick ga heen. 't Zal noodigh zijn mijn vee al weder te verweien 'k Vertrouw uw woort. Levi: ga voor. Ruben: wy zullen zo niet scheien.
REYVAN ENGELEN.
520
525
530
Zang: Hy komt, hy komt, die jonge borst, Als 't hygent hart, 't welck zynen dorst Wil lesschen aen de versche sprongen Der zilverzuivre koele bron; Terwijl de jaegers, schuw van zon, (Op hoop, of zy het wildt eens vongen, In donkre en naere schaduw vast, Daer looze brack noch winthont bast) Met zwijnspriet en gespanne boogen Beloeren het onnozel bloet; 't Welck niemant leedt noch letsel doet, En, al te jammerlijck bedrogen, Zich vint op 't onverzienst bezet Van jaeger jaghtspriet hont en net.
23
JID1‐530/mv8/200810 Joost van den Vondel JOZEF IN DOTHAN EERSTE BEDRIJF Rei van engelen, Jozef [Tussenzin: Een begroeide put, een ruig en verlaten stuk land in de omgeving van Dothan, een stad in Noord‐Kanaän. Jozef ligt te slapen naast de put] Rei van engelen: [Engelen komen op] 1
5
Zie Jozef ‐ Rachels zoon en Jakobs staf en stut ‐
hier slapen in de hei bij dien bemosten put,
waarlangs de heerbaan loopt naar Dothan en de weien
hoofdweg
waar hij zijn broeders zoekt, terwijl wij hemelreien
Gen.37:12‐18
op last des hemelvoogds hem naarstig gadeslaan,
God, ijverig
die zich te nacht heel laat, toen d’ondergaande maan
aan de horizon verdween
in ’t gras viel, hier, vermoeid van reizen, neêr ging leggen
in ’t woest en eenzaam veld, begroeid met ruigte en heggen,
alsof hij d ’engelen en God, die overal 10
met zoveel sterren waakt, alleen de wacht beval
ogen
die, in dees wildernis, van dorst of honger tieren.
brullen
O hemelkind, o zorg der englen, slaap vrij heen
en wandel dan gerust. Wij tellen al uw treên,
reis
en onbekommerd was voor onraad en voor dieren,
15
wij banen u den weg door steenrots, ruigte en doren
naar ’s werelds heerschappij en hoogheid, u beschoren
toebedeeld
tot wasdom van ’t geslacht hetwelk zijn oorsprong nam
groei; ontstaan
uit uw standvastige oudgrootvaêr Abraham,
overgrootvader
wiens hoop een keten smeedt van eindeloze schakelen
20
der neven, hem beloofd door onversierde orakelen
nakomelingen
waarvan gij, eedle spruit, het werktuig worden moet
en leggen d’eerste steen en grondsteen aan den voet
van ’t stamhuis, dat eerst laag van top en nauw besloten,
klein van omvang
ten leste met zijn hoofd de sterren komt te stoten
uiteindelijk
1
25
en reikende voorbij den op‐ en ondergang,
het aardrijk en den dood en afgrond houdt in dwang.
oost en west
[TUSSENZIN: inleiding: Jozef is er door zijn vader op uitgestuurd om zijn broers te zoeken, die hun vee hoeden in Dothan. Hij is onderweg in slaap gevallen en droomt. Een groep engelen, onzichtbaar voor Jozef, waakt over hem, zij voorspellen Jozef een grote toekomst, als stamhoofd van een heel volk. Dan wordt Jozef wakker. Zijn monoloog begint optimistisch, totdat hij zich de nachtmerrie herinnert, waarin negen wrede slangen voorkwamen en zijn overleden moeder plotseling uit de put omhoog kroop.] [Rei van engelen tot Jozef] Dus of je in den slaap iets naars is voorgekomen
van ’t naadrende ongeval, laat dat jouw geest niet schromen. [tot publiek] Maar ziet: hij rekt zijn leên en geeuwt, om met het licht 30
te heffen in de lucht dat jeugdig aangezicht. Hij rijst, de zon met hem. Daar staat hij op zijn voeten. vergelijken Jozef met de zon Laat horen, hoe hij God en ’t morgenlicht zal groeten.
Jozef: [wordt wakker]
gewoon was
De zon verlaat de kim veel schoner dan ze plag.
Zij wekt mij uit den droom met den gewensten dag.
35
en schittert in den dauw en bloemen, nat van droppen.
Daar toont zich ’t landschap nu en Dothans steile toppen,
met bei zijn heuvelen, door klaver dicht begroeid,
beplant met vijg, olijf en wijngaard en besproeid
door bronnen overal waaruit de beken spruiten.
40
De herders, op vóór zon, gaan kooi en stal ontsluiten
en trekken beemdewaarts. Me dunkt, ik hoor alree
naar het weiland; nu al
het loeien en ’t geblaat van ’t broederlijke vee.
kudde van mijn broers
Hoe strijkt mij dat geloei van ’t hart dees zwarigheden,
lucht me op; kwellingen
waardoor mijn geest vannacht benard scheen en bestreden.
aangevallen
45
Wat droomt men somtijds niet dat weinig nadruk krijgt
het moet een lafaard zijn, die over dromen zwijgt.
Ik dacht omringd te zijn door negen wrede slangen,
zich stellende in ’t gelid en schrap om mij te vangen.
2
Zij geselden in ’t eerst elkandren met den start
eerst,staart
50
en sarden haren wrok door striemen en door smart.
hun
De woede steeg steeds meer naar ’t hoofd en kwam gevlogen
en sloeg gelijk een brand en lichte vlam door d’ogen
als door twee vensters uit op ’t laatst en dreef en drong
de groene gal en ’t blauw vergif tot op den tong,
55
geslepen als een pijl, aanleggende om te mikken
en trillende in de keel, begerig bloed te slikken.
Dat gaf een naar gezicht. De duisternis verdween
en werd gekliefd waar ’t vuur uit d’open ogen scheen.
‘k Zag blauw en scheemrend goud den rug vol schubben spikkelen
60
en ’t lange lijf zich uit en in met krullen wikkelen.
Ik hoorde ’t sissen van hun bekken, geel van zucht,
toen moeders geest (zo ’t scheen) het hoofd in onze lucht
de overleden Rachel
opstekende uit den put, met nagelen en handen
65
net als
kwaadaardigheid
haar slordig haar, de borst en ’t aanzicht aan kwam randen
en storen mijnen slaap met hees en droef misbaar:
gekrijs
‘Op zoon, sta op, vlucht weg, je leven loopt gevaar!’
70
‘k Sprong op, verbaasd, ik keek verbaasd rondom mij henen,
verschrikt
maar zag of hoorde niets dan driemaal deerlijk stenen
vreselijk;kreunen
uit dezen put. Toen ik mij weer te ruste lei.
Daarna scheen ’t of iemand al fluisterende zei: ‘Schep moed, o jongeling, God zal jouw reize zegenen.’ ‘k Wil dan, gesterkt door God, mijn broeders gaan bejegenen
ontmoeten
en groeten hen van verre, ootmoedig en beleefd
respectvol
twist
uit vaders naam, die mij naar hen gezonden heeft. 75
Een welgemeende groet kan onlust en krakelen
en huistwist tussen bloed en broeders somtijds helen;
familieleden
en harten strengelen door onderlingen vreê
verbinden
kan helen wat
en vriendschap; en misschien waarin ik hun misdeê
door onbedachtzaamheid, waaruit iets kwaads kan wassen. 80
groeien
Zo een bejegening zal mij, de jongste, passen. Mijn vader toonde mij wel eer dat vredesspoor,
voorbeeld;Gen.33:3
won zo zijn broeders hart en ging zijn zonen voor.
3
Maar ‘k wil mijn trouwe broers niet met mijn oom verglijken,
Esau
die, wild van aard, zijn broer veel jaren dwong te wijken 85
90
naar Laban, onzen oom, wiens vee hij dreef naar wed
Gen.27:42‐45; drinkplaats vee
en wei, totdat de tijd dien wrok had weggezet.
tijd heelt alle wonden
Indien ’t mijn lippen aan bevalligheid zou falen, zo wil die milde God – die zoveel nachtegalen
moge
nu met hun nuchtre keel vol orgelen om strijd
pas wakkere
steeds groeten – mijnen mond, zijne ere toegewijd,
met paradijsdauw toch besprenklen om te spreken
‘t geen d’oren lekker smake en eendracht op kan kweken. Gods engel, die weleer mijn vader heeft geleid,
gelei mij eerst naar stad om ’t zekerste bescheid.
Jozef wil in de stad informatie
Gen.32:23‐33
inwinnen over zijn broers.
[Jozef af] [TUSSENZIN: Jozef gaat ervan uit dat Gods engel hem de weg zal wijzen, zoals die zijn vader Jakob ook geholpen heeft] Rei van engelen: [Engelen, komen vanuit achtergrond naar voren] Zang: 95
O Bronaar der alziende zorgen,
bron van zorgzaamheid;God
wat ligt uw oorsprong diep verborgen en duister, niet alleen voor ’t oog der mensen, maar ook zelfs voor engelen, eer zij zich onder mensen mengelen 100
105
en nederdalen van omhoog, waar d’Allerhoogste zit gestegen
om naar zijn wijsheid t’ overwegen,
wat na ter wereld zal geschiên,
later; daarna
hetgeen hij soms voorspelt door dromen,
opdat zijn wit, in ’t licht gekomen,
doelwit
hem tot een groter glorie dien.
vermogen
Laat haters linkerhand vrij zaaien, Gods rechter weet de vrucht te maaien. ’t Gaat boven menselijk vermoên, 110
dat wij met Jozef herwaarts reizen
4
naar Dothan en van Memphis deizen,
stad in Egypte; wijken
om derwaarts groter sprong te doen.
daarheen
Tegenzang:
Ja Vader, laat de mensen ruiken
God;ervaren
hoe u de kwaden kunt gebruiken
115
ten goede van het aards geslacht
als u violen onder doornen
gaat plukken en uw uitverkoornen
door uw beleid zet in hun kracht.
kracht geven
De deugden en de huisgebreken
120
zo met elkanderen vergleken
vertonen helder elk hun aard.
Niet ruwe, maar geslepen stenen
een kostelijker glans verlenen.
Een puiksteen is wel slijpens waard.
edelsteen
125
De puiksteen heldert op door ’t schuren
en kan de proef en ’t oog verduren.
Zo zal ook Jozefs brave jeugd
dan d’allerdomsten op doen merken,
als zij verstrekt om op te werken
dient om beter te doen uitkomen
130
de puik‐ en proefstof van de deugd.
edelstof
[TUSSENZIN: Het engelenkoor stelt ons gerust: laat de mens maar haat zaaien, God weet precies wat hij wil en zorgt dat alles uiteindelijk goed komt. De Tegenzang bezingt de bijzondere kwaliteit van Jozef: hij is door God uitverkoren en lijkt in alles op een edelsteen, die door het slijpen alleen maar mooier wordt en een prachtige glans krijgt. In het geval van Jozef: hij zal door tegenslag en beproeving groeien en gaat een schitterende toekomst tegemoet, waarbij hij anderen tot voorbeeld zal zijn. Het eerste bedrijf eindigt met de Toezang, waarin het engelenkoor verwijst naar de toekomst] Toezang:
Zo verre en uitheems van zijne ouders,
zo ver van huis
verwacht het dienstbre juk dees schouders,
Egypte
die, onvolwassen en nog zwak, geschapen zijn een rijk te schragen,
5
135
een koning zelf te helpen dragen, dat onverdragelijke pak, en welige oogsten op te laden
Gen.41:1‐57
om maagre jaren te verzaden. [Engelen af]
HET TWEEDE BEDRIJF Simeon, Levi, Juda [TUSSENZIN: Jozef broers dwalen steeds verder van Sichem op zoek naar sappig gras voor hun vee.] Simeon: [Simeon,Levi en Juda komen op]
Te goeder ure wij om ’t vee volop te geven
140
op tijd vertrokken
van gras en klaver, dat van Sichem herwaarts dreven.
weg van
Hier lacht de groene beemd de grage kudden aan
hongerige
die om de heuvel tot den buik in klaver gaan.
Zeg broeders, kijk eens, zie: wie spoedt daar stadwaarts henen?
Dothan
‘k Zie ’t hoofd, nu ’t halve lijf, nu kniên, nu beide benen.
145
Daar klimt één op den top des heuvels, langs dien kant.
Levi:
Zo doet hij, Simeon, en heeft in d’ene hand
den staf. Wie kan dat zijn? Juda: Hij spoedt met lichte sprongen.
Ach Levi, kijk eens goed. Is dat een man, of jongen? Levi:
Het hupplen, Juda, past een speelse jongen meer
150
dan een volwassen man. Hij draait zich heen en weer,
net of hij iemand zoekt van herders en van hoeders.
Bedriegt het oog mij niet, ’t is een van onze broeders.
Juda:
Levi:
Zou ’t dan de dromer zijn, die naar ons ommeziet?
Jozef
6
Simeon:
Het lijkt den dromer wel. Levi:
O pest, o huisverdriet!
155
Zeker, de dromer komt. Wat drijft hem naar dees hoeken?
vloeken
Simeon:
Ik denk, hij wordt gestuurd om ons en ’t vee te zoeken,
om te doorsnuffelen hoe ’t allemaal hier sta.
hoe alles gaat
Levi:
Opdat hij ons verklikt? Dat hem de hagel sla!
vloek
De donder sla dat hoofd, dat altijd maalt van dromen.
zeurt
Simeon: 160
Wees niet zo opgefokt (of: doe even rustig aan), hij is op tijd gekomen
om loon naar zijn verdienst t’ontvangen. Zet je wat
of maak een ronde kring. Hij neemt de weg naar stad.
Wij hebben tijd genoeg om van zijn straf te spreken.
Hier is gelegenheid om al ons leed te wreken.
ga zitten
Juda: 165
En als ’t gewroken is, verantwoord dan die wraak. Simeon:
Wie kennis draagt van d’streek, geef reden voor zijn zaak.
Ontkennen is ons ’t beste en slimmer dan ’t verweren
Juda:
’t Is beter zonder schâ dan met zijn schâ te leren.
schande; moeten doen
Wie meedoet met ’t plan, moet ook ter zake raên.
invloed heeft; beraden
Wat is de misdaad dan? Wat heeft dat kind misdaan?
[neemt het op voor Jozef]
170
Simeon:
Wat heeft dat kind misdaan? Ach, schaam je zo te vragen.
Hoe dikwijls heeft hij ons gehekeld en bedragen
Gen.37:1‐3; beschuldigd
en listig aangebracht om plasdank te begaan
en als een troetelkind in vaders hart te staan.
175
Dan zag men d’ oude man zich over ons versteuren
zich boos maken over
en Jozef kreeg een rok met allerhande kleuren
jas;Gen.37:3
vader te vleien
7
als zijn verdienden loon voor zulk een kinderplicht.
Wíj kregen al ’t geknor, het snauwen, ’t zuur gezicht.
O bron van ergernis, zolang gij als een doren
180
ons in de tenen steekt, zie ik geen rust geboren.
Jozef
De jongen is nog dom en wulps, en vader suft.
onbezonnen; oud
Juda:
Levi:
Nee, domheid is het niet, dat blijkt uit zijn vernuft. Juda:
De jaren zullen hem nog leren en betomen.
Simeon:
Als hij zich meester maakt en waarmaakt al dees dromen,
de baas gaat spelen
185
waarmee zijn tong heel ’t huis, ja zelfs zijn ouders, sart?
Juda:
Hij raaskalt. Levi:
Of biecht op, al ‘t wat hij broedt in ’t hart,
arglistig pogende zijn broeders te verpletten.
Juda:
Was ‘t waar, men zou’er zich eendrachtig tegen zetten.
Levi:
Dan is het meer dan tijd.
Juda:
De opzet blijkt niet klaar.
openbaart
bedoeling;duidelijk
[TUSSENZIN: Simeon en Levi hebben schoon genoeg van Jozef. Het toppunt zijn de dromen waarover hij hen pas vertelde] Simeon: 190
Zo klaar gelijk de dag! Wat, is ’t niet openbaar?
Denk aan die dromen eens, dien hij nog laatst vertelde.
Gen.37:7
Hij dacht, wij bonden vast de schoven in den velde.
korenschoven
Zijn schoof rees overeind. Was Juda’s oor toen doof?
Onz’ schoven bogen ’t hoofd eerbiedig voor zijn schoof.
195
Wij schudden hard den kop en d’oren die ’t zich belgden
zich boos erover maken
en zulk een bittren drank des booswichts nood’ verzwelgden.
met tegenzin
duidelijk voor iedereen
8
Wij riepen: ‘Jij alleen zou onzer aller hoofd
en koning zijn?’
Juda:
Levi:
Hij lachte in zijn vuist en terregde ons nog echter,
200
Jij bent gek dat je dat gelooft.
verder
zijn ouders en heel ’t huis, en maakte ’t nog veel slechter.
‘Ik droomde,’ sprak hij, ‘ ‘k zag vannacht de zon en maan,
Gen.37:9
en ellef sterren met gebogen hoofden, staan
om mij, en voor mijn glans haar heldre stralen strijken.’
doven; neerhalen
Wat denk je, broeder? Zeg, zijn dat ook vage blijken
205
van heerszucht die hem drijft? Wij hoorden razend toe
en klaagden ’t vader zelf. Die keef kwansuis: ‘Wat nu,
berispte zogenaamd
welk ‘droom is dat? Zul jij, zoals een vorst in ’t midden,
jouw moeder, broers en mij jouw hoogheid zien aanbidden?
Houd op met dat geklets. Berokken mij geen strijd.
210
’t Is kinderpraat, ga heen.’ Meer volgde ‘r niet, o spijt,
Hij heult met hem.
Juda:
Juda
Dit is het jongste kind
[ontstemd]
naast Benjamin. Wanneer streeft jeugd ooit naar bewind?
macht
215
Welk’ broer verlinkt zijn broer?
verraadt
Simeon:
Dees aardt naar vader die hem voorlicht als een sterre.
Aardje naar zijn vaartje
De slimste en sluwste maakt de domste tot zijn knecht,
Loopt met den zegen weg en het geboorterecht;
En Esau boet te laat dat groot verlies met tranen.
Gen.27.
Levi:
220
Ik had dat op mijn tong en dacht je op te manen
aan te sporen
met vader, specialist in dees doortrapte kunst;
die wist zijn moeders, dees weet nu zijn vaders gunst
tot smaad der broederen behendig te misbruiken.
vernedering
Ach broeder, loop niet verre.
Je hoeft niet ver te zoeken
9
En stopt men ’t niet, let op, wij zullen moeten duiken
225
en buigen onder hem. Wie dat niet ziet, is blind.
Wie anders slaaf wil zijn; ik ben zo niet gezind.
slaaf van een ander
Ik laat mij langer niet met dromen ringeloren.
temmen
Wij zijn zo goed als hij en van één stam geboren.
Simeon:
Juist gezegd, trap hem voor hij ons op ’t harte trap.
230
Lach al die dromen uit, beschimp zijn wetenschap.
bespot;voorspellingen
Juda:
Die daad zal over ’t land uit alle torens kraaien.
luid verkondigd worden
Levi:
sussen
geweifeld
Er is niet eens een haan.
Juda:
Levi:
Met leugens en bedrog. Wees hiervoor onbevreesd.
Wie niet verdraaien kan, ontbreekt of brein of geest.
235
Men zegt dat een wild dier hem levend heeft verslonden.
Juda:
En komt dit aan den dag, en wordt dit fout bevonden?
Simeon:
Dan nieuw beraad gevoerd, nu nergens in gedut.
Men breekt hem straks den nek en offert ’t lijf een put,
onmiddellijk; geve aan
al jaren niet gebruikt, waar niemand komt, of zelden.
240
Wie meldt dien streek, indien wij zelf het slechts niet melden?
Al lang genoeg gepraat. Geef ieder nu zijn stem.
Juda:
Hoe zal men vader paaien?
[gooit zijn laatste troef op tafel]
Als Ruben zich onttrekt, heeft al dit werk geen klem.
Het moet eenstemmig gaan, of dit verbond zal breken.
Men vraagt den oudsten raad. Hij komt. Ik ga hem spreken.
Simeon:
245
Ga heen, maar let wel op, en maak het niet te lang,
want wie ons tegenstemt, gaat zo dezelfde gang.
kracht
ondergaat hetzelfde lot
10
[Simon en Levi af] Juda, Ruben Juda: [Ruben komt aanlopen]
Je komt precies op tijd om ook jouw stem te geven.
Ruben:
Waaraan dan?
Juda:
te nemen en een put te dempen met zijn lijf.
Ruben:
Jozef komt. Men overweegt hem ’t leven
[woedend] 250
Mijn haren gaan te berge en al mijn leden stijf.
O gruwelijke daad! Blijf staan en kom niet nader.
Wij broeders, nageslacht van enen zelfden vader,
wij takken van één stam. De klauwen zo verwoed
aan onzen broeder slaan, te plassen in dat bloed,
255
het vaderlijke hart in broeders borst doorstoten:
dien ouden, kouden man van ’t waardste pand ontbloten.
Mij gruwelt wat ik ’t hoor; om Gods wil, wees toch stil.
Juda:
Of ik nu zwijg of spreek, ’t is aller broeders wil.
Het vonnis wordt geveld. Men zal er toch mee doorgaan.
Ruben:
Jakob;beroven
zonder aarzelen
Ik zal die jongen voorstaan
en vast verdedigen, zolang ik adem schep,
zolang ik hart in ’t lijf en bloed in den adren heb.
Vervloekter streek werd nooit door mensen voorgenomen.
groter misdaad
[TUSSENZIN: Juda vat kort samen wat de grieven van de broers inhouden] Juda:
Zij roepen maar: ‘Luister naar zijn verwaande dromen.
265
Hij weet bij elk den voet te zetten op den strot.
11
Die blinde vader eert, gelijk een aardsen God,
Jakob
dat troetelkind dat ons zo ‘eervol’ af kan malen
zo fraai afschilderen
en lust schept om ’t gezin en ieder te behalen.
plezier; bedillen
Wat Jozef doet, dat ’s goed. Wij hebben ’t weer verkerfd.’
Ruben:
270
Welk misdaad richt men aan, die niet en wordt geverfd
en met een glimp versierd? Maar of men ’t siert met woorden; bedrieglijke schijn
hoe mooi men ook verguldt, men legt met broedermoorden
men behaalt geen eer
geen eer in, al zolang men ergens mensen vindt
die nog verstandig zijn. De dromen van een kind
275
verschaffen die nu stof om zo als woeste dieren,
als wolven op een lam te huilen en te tieren?
Jozef
Misgunt men ’t grijze hoofd, dat het met Rachels kroost
wat spelende voor ’t eind zijn ouderdom vertroost
met zulk een wintervrucht? Wat hindert dat ons allen? Gen.37:3, zoon van ouderdom
280
’t Is vaders sympathie, die is op ’t kind gevallen.
Natuur heeft dezen knaap wat meer dan ons gegund.
’t Gewas valt niet alleens. En acht men dit een punt
mensen zijn niet geljjk
wel waardig om zo zwaar te wegen en te wikken,
om ’t hart tot strijd, de vuist tot moorden aan te prikken?
aan te zetten
285
Heeft hij den vader iets gulhartig aangebracht,
overmoedig
zijn mening was nooit kwaad, of niet, gelijk men ’t acht
en opneemt, om terstond zo grimmig op te stuiven.
Dat kind is zonder gal gelijk de simple duiven.
boosheid;onschuldige
Een bloem van zestien jaar of net pas zeventien
290
te trappen op het veld waar ’t God en d’englen zien?
Ach broeder, hoor naar mij. Laat die gedachte varen.
Al had hij schuld, vergeef de jongen om zijn jaren.
leeftijd
om zijn naïviteit, om vaders wille, of
om God die ’t leven gaf en adem blies in ’t stof.
295
En (heb ik iets verdiend) vergeef hem mijnent halven, vergeef hem om mij
en help mij, naar uw macht, die wrok die wonden zalven.
verknoeid
als
lam
zie kader bij regel 1
Gen.2:7
12
Juda: [twijfelt]
Moet ik, om Jozefs wil, mij storten in gevaar
van ’t leven? Nee, die last valt mijnen hals te zwaar.
Wil jij een poging doen tot redding van zijn leven,
300
ga je gang. Ik zal je daarin niet tegenstreven,
of ’t vonnis hinderen, maar aanzien met geduld
het algemeen besluit, zo krijg ik schand’ noch schuld.
Ruben:
Bied jij mij niet de hand, die smet zal op je kleven.
Juda:
Laat kleven, vóór men mij met Jozef brengt om ’t leven.
Ruben:
305
Zul jij dien broedermoord met droge ogen zien?
Juda:
‘k Moet zien al wat ik niet kan hindren of verbiên.
Ruben:
Jij hebt je zelven niet, zoals het hoort, gekweten.
Juda:
Je weet wel, hoe ze altijd op hem zijn gebeten.
Ruben:
Maar niet tot moordens toe. Wat een groot onbescheid!
Juda:
je plicht niet doen
de pik op hem hebben
onrecht
[ Tussenzin: vindt dat hij zijn best gedaan heeft] 310
‘k Heb al zijn missers in de beste plooi geleid.
Ruben:
Kun jij hun harten niet tot mededogen neigen?
Juda:
Zij beginnen al met jou en mij te dreigen.
Ruben:
Het kost ook wat het koste, ik zal er tegen woên.
Juda:
Jij zult je zelven leed, den knaap geen voordeel doen.
zo veel mogelijk vergoelijkt
milder stemmen
strijden
13
315
Daar komen ze, kijk maar. Bedenk je onvermogen.
Zij dreigen jou den dood en moorden met hun ogen.
grap
[Juda af] Ruben, Simeon, Levi [Simeon en Levi op]
Ruben:
[Op luchtige toon]
Wat hoor ik, broeders, nou? ‘k Geloof, ’t is schimp en spot.
Simeon:
Geen schimp maar louter ernst.
Ruben:
[serieus]
Dat keer’ die goede God.
Moge God dat voorkomen
Levi:
Het vonnis is geveld. Hier helpt geen tegenstreven.
Ruben:
320
Ik heb tot dat besluit mijn stem nog niet gegeven.
Simeon:
Het hangt niet van jou af.
Ruben:
vermeten, buiten mijn, jouw oudsten broeders, raad?
durven doen
Levi:
Is ’t je om d’eer te doen, besluit wat wij besluiten.
Ruben:
Ik stem niet onder dwang.
Simeon:
325
De meesten gaan akkoord. Wij stemmen ’t hoofd voor hoofd. meeste stemmen gelden
Ruben:
Indien ik in dit recht zoveel mag zijn geloofd…
laat ik redens schaal zijn schuld met zinnen overwegen.
Zou jij je zulk een daad
Eén stem kan dit niet stuiten.
gezond oordeel;afwegen
14
Geen rechter speet het ooit om overleg te plegen
bij doodstraf. Vind je dit dan evenwel geraên,
330
zo neem zijn bloed op je ‐ ik wil er niet voor staan.
Levi:
Vertrouw het vonnis ons, ’t is buiten jou gestreken.
geveld
Ruben:
Laat ik in vaders naam dan eerst mijn hart uitspreken.
Simeon:
Wel spreek je hart vrijuit en zwijg dan lang genoeg.
Ruben:
Welk’ liefde vader voor dien slimme jongen droeg
335
tot smaad van ons die eer en ouder zijn geboren,
deed mij meer pijn dan jou. Ook voorspeld’ ik lang tevoren
voor ’t nog zo verre kwam, dat liefde zonder maat
en ongelijke gunst tot zulk een bittren haat
aan ’t eind wel leiden moest, en enkel jammer baren.
340
Ik bad hem menigmaal bij zijnen grijze haren,
en hou verder je mond
genegenheid
om zich te matigen. ‘k Vermaande menigwerf
menigmaal
hem tot onzijdigheid en vreê, het zekerste erf
verstandigste; erfdeel
en d’ allerbeste schat in zo een huis vol kinderen.
Ik ried, hij zou ’t een kind om ’t ander niet verminderen,
345
dat dit genegenheid en liefde bluste en brak
en alle broederen vast tegen ’t harte stak.
Maar ik had geen succes met vader aan te porren.
Hij joeg mij telkens weg met snauwen en met knorren,
en, tonende openlijk waar hart en zin naar trok,
350
waagde, o blindheid, nog met dien veelkleurge rok
tegen de borst stuiten
te tergen ons geduld, in plaats van zich te tomen.
Toen kwam die kleine ons nog kwellen met zijn dromen,
‐wel tweemaal achtereen‐ zijn vaak verklikte broers,
vaak aangebracht
ja zelfs zijn ouderen. Heel ’t huis was vol rumoers.
Simeon:
355
Mooi Ruben, ga zo door, zoals je bent begonnen.
ouders
15
Levi:
Dat is hem recht op ’t hoofd, nu zie ik ’t spel gewonnen.
Simeon:
Wel, twijfelt Ruben nog te stemmen voor zijn dood?
Levi:
de spijker op de kop
Jozef; zijn duidelijk
Hij brengt zijn vonnis mee. Zijn streken liggen bloot.
Ruben:
‘k Zag vaders misgreep wel, het kon mijn harte moeien.
360
Wat zou ik doen? Ik kon zijn vrijheid niet besnoeien,
waardoor steeds d’éen wat meer en d’ander min bemind,
hij meer verdiensten zag in ’t een’ dan ’t ander’ kind.
Ik kon den kleinste die de grootsten scheen te grieven
niet afraên dat hij zocht zijn vader te believen
365
die ongelijk meer hoop uit hem te scheppen scheen
veel meer
aan wien natuur besteedde al haar bevalligheên
gunsten
en gaven, nut voor een die ’t al gebruikt met oordeel
en vordert ’s anders nut gelijk zijn eigen voordeel.
Zo werd ik ziende blind en hield mij stil en stom
370
en weet dit Jozefs jeugd en vaders ouderdom.
D’ een schort wat tijd om van zijn wulpsheid te bedaren
en d’ ander neemt vast af door aanwas van de jaren.
Laat lopen, dacht ik, maak het huis geen ongemak.
De kreuple hoeft een stok, zijn benen worden zwak.
375
Wat schaadt ’t ons, dat hij zich wat houde aan Jozefs schouders.
Men vond nooit huis of ’t schortte aan kinders of aan ouders.
Simeon:
Me dunkt, je slacht den kreeft en kruipt al achterwaart.
Levi:
al hinderde het mij
onbezonnenheid
behoeft
lijken op
Hij slacht de schorpioen, ’t vergif zit in de staart.
Ruben:
Ach broeders, geef gehoor en elk twee lijdzame oren.
380
Mijn spraak luidt niet zo vreemd of z’ is nog waard te horen.
16
‘k Sloeg dikwijls d’oorzaak ga, waarom der oudren zin
liefde van de ouders
meer op den jongsten valt en op den oudsten min.
minder op de oudsten
Zou ’t wezen, dat de laatste en jongste vrucht van allen
gemenelijk wat teer en zwakker wil bevallen
385
als spruitende uit een rauw en ongekookter bloed
en dat dees teerheid trekt der ouderen gemoed
aantrekken
tot d’ allerzwakste en onschuldigste der erven
nakomelingen
in wien zijlieden nu op d’oevers van hun sterven
rand van hun dood
verrijzen uit den grave? Of zou ’t wel zijn uit vrees
390
dat moeder Lea niet die moederloze wees
Jozefs moeder
Lea is dood
na vaders dood wat ruw mocht op zijn stiefmoers handelen?
Of Bilha hatelijk, of Zilpa hem deed wandelen
hatelijk; wegsturen
en Hagar Sara’s zoon eens wees zijn broeders baan?
Gen.21:8‐21
Hoe ’t zij, eenzijdigheid bracht altijd onlust aan
gemor
395
in huisgezinnen. En het ging er nooit zo even
niet eerlijk,gelijk
of Esaus liefde stond in Isaaks hart geschreven,
Isaak hield van Esau
en Jakob had de gunst der moeder op zijn hand.
genegenheid;Rebecca
De weegschaal helt aan d’een of aan den andren kant.
Simeon:
Indien je van preken houdt, preek dan voor deze bomen.
Levi: 400
Kom mannen, op je post, de dromer zal zo komen.
[TUSSENZIN: Ruben verandert zijn tactiek, hij komt Simeon en Levi tegemoet] Ruben:
Hoor broeders, ik beken ‘t, zijn dromen zien wat veer,
voorspellen veel
maar dromen inderdaad zijn dromen en niet meer. De dromen grenzen dicht aan d’ ijdelheid en logen.
onzin;leugen
Wie ’s nachts van schatten droomt, vindt ’s morgens zich bedrogen.
405
Al wat op zulk een grond gebouwd wordt, zakt terstond. Bedenk ook hoe wij staan op buitenlandse grond
meteen
die niet, om Sichems moord, verdraagt de vreemdelingen.
Gen.34
Splitst ruzie ’t huis, ’t staat vast, dit volk zal ’t huis bespringen. 't stamhuis van Jakob
’t Vergoten bloed roept wraak en rookt nog over ’t land.
17
[TUSSENZIN: Simeon en Levi voelen zich beschuldigd en kaatsen de bal terug. Ze verwijten Ruben dat hij een verhouding had met Bilha, de dienares van Jakob, die de moeder is van zijn broers Dan en Naftali. Hij is dus zelf ook niet zo’n lieverdje en kan maar beter zijn mond houden als het over misdaden van anderen gaat.] Simeon : 410
Verwijt jij ons die streek? O allerergste schand’!
schandelijkste
Levi: O bloedschand van ’t geslacht, welk bed durf jij beklimmen!
Gen.35:22, 49:4
Simeon: Die moederschender, zie zijn gezicht nu eens glimmen.
Ruben;blozen
Levi: Wijt jij ons dat wij zijn met Hemors bloed beklad?
verwijt;vader Sichem
Ruben
terecht
Simeon:
Hij zelf heeft van dien buit het beste deel gehad.
Levi:
415
Wij hebben Dina’s smaad en schennis recht gewroken.
Ruben: Och broeders, ‘k heb je nooit een woord te na gesproken.
in jullie nadeel
Simeon: Hij draagt vergif in ’t hart, den honing op zijn tong.
mooie praatjes
timide
familie
Levi: Het heugt ons nog hoe klein hij laatst bij vader zong.
Simeon:
Wat zeur jij over wraak voor ons verkrachte zuster? Levi:
420
Wij leefden na die straf veel vrijer en geruster. Ruben: Dit loopt helemaal fout. Toen strafte je geweld vanwege j’eigen bloed, nu raas je heel ontsteld
op dezen armen knul, die uitkijkt zo verlegen
naar jou en ’t vee, en brengt zijn vaders groet en zegen.
Jacob
Simeon: 425
Hij hou dien zegen zelf en stopt hiermee den vloek.
stopt
18
Levi: Wij zullen hem meteen gaan helpen om een hoek.
doden
Ruben: Zal dan dit heilig huis vermoorden zijnen broeder?
Godgewijd geslacht Ex.19:6
Simeon: Zal dan dit heilig huis onteren zijne moeder?
[TUSSENZIN: Ruben ziet dat zijn argumenten geen zin hebben. Hij verandert van tactiek en probeert op hun gevoel in te spelen]
Ruben:
Ach, broeders, waarom toch zo bitter gekrakeeld
430
en wonden opgekrabd die nauwlijks zijn geheeld?
ruziën
Ik waarschuw je, let op, ’t zat hier ergens te schuilen. Heb jij dat wreed gedrocht, dat dier, niet horen huilen? Levi: Hou op met je gedrocht.
Simeon:
Wij weten van geen dier.
Ruben: Een vreselijk gedrocht, het broedt niet ver van hier, 435
in ’t bodemloze hol, een heilloos soort van jongen.
allegorie: menselijk hart
Het knaagt zijn eigen hart, van spijt snel toegewrongen.
ergernis;dichtgeknepen
Het aangezicht ziet doods. Het keert de blikken dwars
440
van ieder af, van ’t licht, van lach en blijdschap wars. Het blauwe schuim begroeit de scherpe en holle kiezen.
giftige
De tong hangt zwart van gif, de bek doet niets dan biezen.
sissen
De kaken vallen in, begroeid met ene korst
bevuild
Het slurrept mensenbloed en waadt erin tot d’enkelen.
Het lijf schijnt een geraamt, gestut door maagre schenkelen,
van schimmel. Groene gal verstopt de rauwe borst.
445
onderbenen
heel dor en mergelloos. Het schept alleen vermaak in ’s anders treurigheid. Het oog krijgt nimmer vaak.
andermans; slaapt nooit
Een scherreprechter, in zijn ingewand gewikkeld,
met stalen prikkelen zijn borst en nieren prikkelt.
punten
Dan balkt het overluid tot razens toe verstoord.
19
450
Een gruwelijk gedrocht ‐ heeft niemand dat gehoord? Simeon: ‘k Geloof jij spot, en waant de broeders in te luiden.
voor de gek houden
Levi: Hoe heet dit dier, zeg op, wat wil dit dier beduiden?
Ruben:
Dat dier heet Haat en Nijd, hetwelk niet zonder smart
1 wezen bij Vondel
vervloekte jongen werpt in ’t hol van ’s mensenhart. 455
Ach mannen, luister toch, ach laat dat dier niet binnen ons huis, want waar het komt daar sloopt het huisgezinnen en huizen in de grond en scheidt met schande en stank.
Dat keer ‘die goede God. Je weet mij weinig dank,
geslachten; vertrekken
Moge God dit voorkomen.
nu ik de waarheid spreek die dikwijls wordt verschoven. 460
Maar ‘k weet, men zal mijn raad ten hoogste namaals loven,
later
het gaat zo ´t wil. Mijn broers. Kijk toch! Waar moet dit heen? Verantwoord eens ’t geweld van negen broers op één.
broers zonder Ruben
Simeon:
Verantwoord jij ’t, die zo den dromer komt beschutten.
beschermen
Levi: Wij zien den val van ’t huis en trachten ’t huis te stutten.
Ruben: 465
Dus kom niet aan de steun van vaders ouderdom.
Kom je daaraan, dan valt de vader met haar om en stort op Jozefs borst. En storten wij met vader
in ’t algemeen verderf. Kijk maar, het dient niet nader.
het heeft geen zin.
Simeon: Daar komt hij uit de stad naar dezen heuvel toe.
Levi: 470
Nu Ruben, hou je mond. Wij zijn dit zeuren moe. Ruben: Verbeeld je dat dit kind, dat hier zijn broers komt groeten, met tranen op de wang, voor jullie aller voeten,
20
je om vergeving smeekt, zou je, gelijk ontzind,
waanzinnig
de handen durven slaan aan dat zo jonge kind?
475
Wie hitste ooit tijgers aan om wereloze zielen, een onderworpen schaar, met klauwen te vernielen?
groep gelovigen
Zou je een daad begaan die leeuwen zich ontzien?
waarvoor leeuwen zich hoeden
Geen leeuw verslindt een man die neerligt op de kniên, zeker niet kinderen, die ouder zijn of jonger 480
dan dit, tenzij uit nood en vreselijke honger.
kind
Och Jozef is geen straf maar eer erbarmen waard.
eerder medelijden waard
Ik ga hem tegemoet, voor iemand verder vaart.
Simeon:
Blijf staan en ga niet voort.
Levi: [ pakt Ruben vast] Sta stil of ’t kost je ’t leven.
Laat los, of ‘k zal een schreeuw op dezen heuvel geven
485
waar Syrië van dreunt, en dat het Mambre hoor.
Laat los. Help, Juda, help. Wat heb je met mij voor?
Zal ik hem ’t hart doorsteken?
Ruben:
[Juda schiet Ruben te hulp] Simeon:
Wees stil, of ’t kost je kop. Levi:
Ruben: Ho, broeders. Hou je kalm, en geef mij kans te spreken. Levi: Nu Juda, laat mij los. Ik zal hem niets misdoen. Ruben: 490
Omdat ’t onmooglijk schijnt dat ik het joch verzoen
met ons, zijn broeders, al t’onmenselijk gebeten,
van haat en nijd vervult
zo gun mij dan een beê.
verzoek
tijdverspilling
Simeon: Dat is maar tijd versleten.
21
Levi: Wat heb je op je hart? Kom, spreek en zeg het dra. Ruben: [in een laatste poging het leven van Jozef te redden] Ik smeek u, dat de zon nog eerst eens onderga 495
eer iemand zich vergrijpe aan dien verdoemde jongen. Simeon: Ja, straf hem morgen pas, wanneer hij is ontsprongen.
ontsnappen
Ruben:
De hersens zijn te heet om nu, op heterdaad,
opgewonden;zonder uitstel
te straffen als het hoort. Je moet met eerlijke ogen 500
dit inzien. Blinde wraak heeft menig man bedrogen,
Je recht blijft stevig staan. Men scheldt hem ’t sterven kwijt, niet meer dan enen dag, ga daarna vrij je gangen.
505
plan
rechtvaardige blik
die bij haar kwam om raad. Wat geeft een weinig tijd?
‘k Beloof je niet één woord te spreken van dien raad.
Daar staat een droge put. Je zet den knecht gevangen,
jonge man
of hij vergaat daarin van honger en van dorst
voor je je met zijn bloed zo lasterlijk bemorst.
schandelijk;bezoedelt
’t Is schandelijk het leven van een wees te korten;
nog allerschandelijkst zijn broeders bloed te storten. Zuiver je naam en eer en zet hem in dien poel, 510
opdat hij stervende zijn straf nog langer voel. Simeon: Had dit eerst voorgesteld, wij waren lang verdragen.
zouden het al lang eens zijn
Levi: Hij heeft den besten raad van allen voorgeslagen.
beste voorstel gedaan
Simeon: Wie instemt, knikt mij toe.
Levi: De broeders zijn tevreên. Simeon:
Daar komt de dromer aan.
22
Ruben: Wel broeders, ik ga heen. 515
‘k Moet nodig eens mijn vee wat verderop verweiden. ‘k Vertrouw je woord.
[Ruben loopt weg]
Levi: Ga voort. Ruben: [terzijde]
Zo zullen wij niet scheiden.
Wacht maar!
[Allen af] Rei van engelen: [Engelen komen op] Zang:
Hij komt, hij komt, die jonge borst,
jongen
als ’t hijgend hert dat zijnen dorst
psalm 42:2, Jezus
wil lessen aan de verse sprongen
beken
520
der zilverzuivre zuivere bron,
terwijl de jagers, schuw van zon,
(op hoop, of zij het wild eens vongen,
vingen
in donkre en sombre schaduw vast
waar slimme jacht‐ noch windhond bast)
525
met zwijnspriet en gespannen bogen
werp‐ of steekwapen
beloeren het onschuldig bloed
speer gebruikt bij de jacht
dat niemand leed noch letsel doet.
en, al te jammerlijk bedrogen, zich vindt op ’t onvoorzienst bezet
530
door jager, jachtspriet, hond en net.
23
DEEL 2 Inleidingen en kaders bij Tekst in Context Jozef in Dothan De Nieuwe Schouwburg Op 3 januari 1638 werd, met ruim een week vertraging, de nieuwe Amsterdamse Schouwburg geopend met het treurspel Gysbreght van Aemstel, d’ondergang van zijn stad en zijn ballingschap van Joost van den Vondel. De opening stond gepland voor tweede Kerstdag 1637, maar de gereformeerde kerkenraad vond dat het stuk te katholiek was en wilde afzien van de voorstelling. Nadat het stuk door een van de Amsterdamse burgemeesters was gelezen en hij er niets aanstootgevends in vond, werd het alsnog goedgekeurd. Vondel schreef zijn Gysbreght van Aemstel speciaal voor de opening van de Amsterdamse Schouwburg. Het stuk speelt zich af in 1304, als Amsterdam wordt ingenomen door een groep Kennemers en Waterlanders, die wraak nemen op Gysbreght, een van de moordenaars van Graaf Floris V. Gysbreght, de machthebber in Amsterdam, probeert tot het uiterste om zijn stad te verdedigen. Uiteindelijk lukt hem dat niet, en vlucht hij met vrouw en kinderen naar Pruisen. Alhoewel het dus slecht afloopt met de stad, en de heerser op de vlucht slaat, is Vondel in zijn slotwoord optimistisch. Amsterdam zal uit haar as herrijzen en een machtige stad worden. Het was menselijke overmoed van Gysbreght om tegen Gods wil in de stad te blijven verdedigen. Een engel is er voor nodig om hem dat op het laatste nippertje duidelijk te maken. Anno 1638, op de openingsavond van de Schouwburg, is Amsterdam herrezen, en hoe. De stad groeide in de laatste vijftig jaar uit tot een machtige handelsstad. De marktplaats van Europa. Sinds de verovering van Antwerpen (1586) door de katholieke Spanjaarden, die protestanten naar het noorden deden vluchten, nam Amsterdam de rol van Antwerpen over. Rijke kooplieden bouwden schitterende huizen en de schilderkunst en literatuur bloeiden als nooit tevoren. Nog steeds spreken we over die tijd als de ‘Gouden Eeuw’. Dat het niet alleen maar goud was wat er blonk, is in de loop der tijd duidelijk geworden. Uit brieven en dagboeken van gewone mensen uit die periode blijkt dat ziekte, armoede en werkloosheid of faillissement altijd op de loer lagen, zoals ook Vondel zelf aan den lijve ondervond.
Vondel schrijft openingsstuk voor de Nieuwe Schouwburg. Aan Joost van den Vondel (1587 -1679) viel de eer te beurt om het openingsstuk van de Schouwburg te mogen schrijven. Hij werd door zijn tijdgenoten al gezien als de belangrijkste dichter en toneelschrijver van die tijd. Natuurlijk waren er meer beroemde schrijvers, zoals Hooft, Bredero en Coster. Vondel zelf stelde voor dat bij de opening van de nieuwe Schouwburg een speciaal stuk hoorde. Hij schreef het voor deze gelegenheid. Bij zo’n plechtige gelegenheid hoorde een tragedie, het hoogste dramatische genre. Maar wel een met een feestelijk einde. En een stuk waarbij de Amsterdammers zich betrokken zouden voelen. Vondels treurspelen waren ernstig, hadden diepgang en waren mooi om naar te luisteren. Poëzie en lering gingen in zijn werk goed samen en een stuk van Vondel was dus het meest geschikt voor zo’n plechtige gebeurtenis.
6
De Gysbreght van Aemstel speelt zich af tijdens Kerstnacht en de opvoering stond gepland voor tweede Kerstdag 1637. De Rey van Klaerissen (nonnen) bezingt in het stuk de kindermoord in Betlehem: O Kerstnacht, schooner dan de daegen Hoe kan Herodes ’t licht verdraegen Dat in uw duisternisse blinckt En word geviert en aengebeden? De melodie voor dit lied was gecomponeerd door Cornelis Padrué en het lied bleef nog jaren populair. Vondel zelf schijnt zich met de regie bemoeid te hebben en de Amsterdamse architect Jacob van Campen had de allernieuwste theatertechnieken geïnstalleerd. Die werden optimaal gebruikt: er waren draaiende en verwisselbare schermen voor de decors en een nieuw hemelmechaniek maakte het mogelijk dat de engel Rafaël neer kon dalen, zwevend op zijn vleugels van echte zwanenveren. Een voorstelling in de Schouwburg bestond gewoonlijk uit een tragedie of een tragikomedie, soms een komedie, gevolgd door een klucht en een ballet. Een aantal regels uit de Gysbreght zijn zo populair geworden dat men ze in de huidige tijd nog steeds aanhaalt. Bijvoorbeeld de eerste paar versen die Gysbreght in zijn eerste monoloog uitspreekt: ‘Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten Erbarremt over my, en mijn benaeuwde vesten’ Vondels inspiratiebron voor de Gysbreght van Aemstel was het verhaal over Aeneïs van Vergilius. Hij laat de veroveraars van Amsterdam een zelfde list gebruiken als Aeneas deed in Troje: hij laat een ‘zeepaard’, een schip gevuld met soldaten, de muren van de stad binnenvaren. Overigens was in 1590 dit idee ook al eens gebruikt door Prins Maurits en Van Oldenbarnevelt, die een turfschip met 70 soldaten Breda binnensmokkelden om de Spanjaarden te bestrijden. Dit kopiëren van een stuk uit de klassieke oudheid was heel gebruikelijk in Vondels tijd. Vondel vertaalde Vergilius eerst zelf uit het Latijn (translatio), het verhaal paste hij aan op een Nederlandse situatie (imitatio) en voegde er een dimensie aan toe door het te plaatsen in een Goddelijk plan (aemulatio): de stad Amsterdam komt immers driehonderd jaar later tot grote bloei. Vanaf dat jaar werd de Gysbreght van Aemstel voortaan elk jaar op nieuwjaarsdag in Amsterdam opgevoerd tot 1968! De aktie Tomaat, een beweging genoemd naar de tomaten die toneelacademie studenten in 1968 naar toneelspelers gooiden, maakte een eind aan deze traditie. Zij verzetten zich tegen het gesubsidieerde elitaire ‘lijsttoneel’ en wilden meer experimenten en meer contact tussen spelers en publiek. Hoe zag de nieuwe Schouwburg eruit? De Schouwburg was gebouwd door Jacob van Campen, in Italiaans-classicistische stijl. Jacob van Campen ontwierp een paar jaar later het Stadhuis op de Dam. De Schouwburg stond aan de Keizersgracht op de plaats waar eerst de Nederduitse Academie had gestaan. Die was door Samuel Coster verkocht aan de Regenten van het Wees- en Oude–Mannen- en Vrouwenhuis, die de Academie afbraken en er de nieuwe Schouwburg bouwden. De regenten streken de inkomsten op van de kaartverkoop van de Schouwburg. De nieuwe Schouwburg was driemaal zo groot als de houten Academie. Via de Keizersgracht liep je door een poort tussen ionische zuilen naar een grote binnenplaats waar de ingang van de schouwburg zich bevond. Boven de ingang van de Schouwburg hing een bord met een tekst van Vondel: ‘Geen kint den Schouwburgh lastigh zy. Tobackspijp, bierkan, snoepery, noch geenerlei
7
baldadigheit: wie anders doet, wort uigeleit’. Kort gezegd: gedraag je, anders kun je meteen vertrekken! Het kwam blijkbaar geregeld voor dat het publiek schreeuwde en met sinaasappelschillen en notendoppen gooide. Waar je ook je oog op liet vallen, op de loges, het plafond of op de schoorsteen in de regentenkamer, overal kwam je teksten van Vondel tegen, die het publiek iets wilden leren over de rol van het toneel en een gebruiksaanwijzing vormden voor gepast gedrag binnen het theater. Boven de loges hing bijvoorbeeld de volgende tekst: Tooneelspel quam in ’t licht tot leerzaem tijdverdrijf. Het wijckt geen ander spel noch koningklijcke vonden. Het bootst de weereld na, het kittelt ziel en lijf, En prickeltze tot vreughd of slaet ons zoete wonden. Het toont in kleen begrip al ’s menschen ydelheid. Daer Demokryt om lacht, daer Heraklyt om schreit. Het toneel bestond uit een voor- en achtergedeelte, gescheiden door een rood-zwartwit gordijn, de kleuren van de stad. Dat gordijn was bij een treurspel meestal opengeschoven, behalve als een ‘vertoning’ plaatsvond, een levend schilderij dat een momentopname uitbeeldde uit het stuk, een soort bevroren tafereel, een tijdelijke conclusie. Bij het stuk waar het publiek vanavond naar komt kijken Jozef in Dothan is dat de scene van de karavaan van de Ismaëlieten die over de hoofdweg naar Egypte trekt. In de schouwburg waren allerlei technische vernuftigheden aangebracht om spoken en geesten uit de grond te laten opstijgen of verdwijnen, en goden te laten neerdalen uit de hemel. Met name Vondels collega en concurrent, toneelschrijver en schouwburgdirecteur Jan Vos heeft daar op grote schaal gebruik van gemaakt. De Schouwburg was naar zestiende-eeuws Italiaans voorbeeld ontworpen. De invloed van de Italiaanse klassieke architect Vitruvius (85 -20 v.C.) was duidelijk zichtbaar. De Italianen gebruikten perspectief: het toneel was vooraan heel breed en werd naar achteren toe smaller. Maar ook de podiumverdeling van het Engelse Swan Theatre van Shakespeare heeft mogelijk de bouw van de Schouwburg beïnvloed. Een belangrijke verandering was dat de plaatsen van handeling niet meer, zoals eerder, naast elkaar, maar zich achter elkaar afspeelden. Alhoewel vrouwen in reizende toneelgezelschappen allang onderdeel van een theatergroep vormden, was hun aanwezigheid in de Amsterdamse Schouwburg nog niet zo vanzelfsprekend. Vrouwenrollen, zoals in de Gysbreght werden door mannen gespeeld. De Schouwburg was voortgekomen uit de Rederijkerskamers, waarvan alleen mannen lid waren geweest. Schouwburgdirecteur Jan Vos nam in 1644 voor het eerst een actrice in dienst: Ariane Nooseman-van den Bergh. Zij staat model voor de vrouw van Potifar in een schilderij van Rembrandt. Dit was een rol die zij in een van Vondels treurspelen over Jozef speelde, namelijk Joseph in Egypte. De Rederijkers speelden in hun eigen stukken en dat deden ze voor elkaar. Met de komst van de Schouwburg werden de voorstellingen openbaar en ging men over op het huren van acteurs die, evenals de drie of vier zangers uit het ‘treurspelkoor’ betaald werden uit de kas van het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis. Er werd tweemaal per week gespeeld, op maandag en donderdag om vier uur ’s middags, omdat het dan licht was. In de herfst als er kermis was, speelde men ook op zaterdag.
8
Joost van den Vondel [kader: Vondel betekent in het Brabants: bruggetje; vlonder. Gemaakt van riet of wilgentenen om een sloot of smalle vaart te overbruggen. In zijn taalgebruik herken je nog vaak woorden die zijn Brabantse afkomst verraden] Vondels ouders kwamen allebei uit Antwerpen. Ze ontmoetten elkaar in Keulen, één van de toevluchtsoorden voor protestanten. Sinds Alva in 1586 Antwerpen had ingenomen waren die massaal weggetrokken uit hun stad, waar de Spanjaarden een wanbeleid voerden. Protestanten werden vermoord of in de gevangenis gestopt. Joost van den Vondel senior was een doopsgezinde hoedenstoffeerder. Via Keulen, waar hij Sarah Kranen, ook een Antwerpse, trouwde kwam hij met vrouw en kinderen naar Amsterdam. Daar begon hij een kousenwinkel. Vader van den Vondel deed goede zaken. Zo goed zelfs, dat zijn zoon Willem kon gaan studeren en reizen. Dit was voor Joost junior niet weggelegd. Hij mocht naar school, maar niet studeren. Hij moest de zaak van zijn vader overnemen. Dat deed hij samen met zijn vrouw Maria de Wolf. Maar Vondel junior bleef gedichten schrijven. Dat had hij als kind al gedaan zoals zijn biograaf Geeraerdt Brandt in 1682 in Het leven van Joost van den Vondel opmerkt: ‘hier was wel geest van poëzye, maar ’t geen dien geest most leiden en aanqueeken, ontbrak hem: kennis van taalen om d’oude Latynsche en Grieksche Poëten te leezen, en hoonig uit dien tym te zuigen;en allerlei geleerdtheit…’ Deze opmerking illustreert wat mensen rond 1600 van dichters verwachtten: kennis van de klassieke talen en literatuur, om je daardoor te laten inspireren. Vondel heeft hard gewerkt om het zichzelf allemaal te leren. Hij nam het schrijverschap steeds serieuzer en liet de kousenhandel aan zijn vrouw over. In 1612 verschijnt zijn eerste toneelstuk Pascha, dat in de Brabantse Kamer het Wit Lavendel in het openbaar voor publiek werd gespeeld. Rederijkerskamers waren ‘oefenplaatsen voor de dichtkunst’. Het waren literaire amateurverenigingen voor mannen uit de betere milieus. De Brabantse kamer heette zo, omdat de meeste leden vluchtelingen uit de door de Spanjaarden bezette gebieden in het zuiden waren. Vanaf 1617 neemt de Eerste Nederduitse Academie de rol van de rederijkerskamers over. Samuel Coster, arts en schrijver, was de grote man achter de Academie. Het gebouw herbergde behalve een theater ook een school voor hoger onderwijs in het Nederlands, waar mannen lessen konden volgen in wiskunde, geschiedenis, filosofie, creatief schrijven en toneelspelen. Vondel kent lange periodes van depressies en zwakke gezondheid, maar tegen zijn vijftigste is hij alle ziektes te boven en schrijft hij in de veertig jaar die hem nog rest, zijn beroemdste treurspelen. Inmiddels beheerst hij de oude talen goed en heeft hij geleerde vrienden zoals P.C. Hooft en Hugo de Groot. In 1635 verschijnt van de hand van Hugo de Groot in het Latijn het treurspel Sofompaneas, over de geschiedenis van Jozef. Vondel leest het en begint met behulp van een tweetal taalkundigen aan een vertaling in het Nederlands. Hij begint nu ook met het vertalen van toneelstukken uit het Grieks, om te beginnen Elektra van Sophocles. Hij bewondert het heldere taalgebruik, de korte zinnen en de kracht van de redeneringen van Sophocles. Bovendien is hij onder de indruk van de manier waarop Sophocles poëzie en voornaamheid combineert. Hij verruilt zijn bewondering voor Seneca, de Romeinse theatertraditie voor de Griekse van Aristoteles. De eenheid van tijd, plaats en handeling die Aristoteles voorschreef, past hij in zijn stukken na 1640 nauwgezet toe. De dilemma’s binnen een familie, zoals Sophocles ze schreef inspireren hem. Maar in plaats van verhalen uit de klassieke mythologie te gebruiken, zoals zijn
9
collega’s doen, blijft hij tot op hoge leeftijd de onderwerpen van zijn treurspelen uit de bijbel halen. Zijn beroemdste Bijbelstukken zijn naast de Gebroeders en de Jozef trilogie, Lucifer, Adam in Ballingschap en Jephta, of de offerbelofte. Uit de Bijbelverhalen haalt hij de meest hoogstaande onderwerpen voor zijn tragedies. In deze tijd wordt Vondel katholiek. Niet alleen omdat hij na het overlijden van zijn vrouw verliefd werd op een katholieke weduwe. Tussen hem en de predikanten boterde het al nooit en hij schreef menig hekeldicht om hun kleingeestigheid naar buiten te brengen. Het verwijdert hem van sommige vrienden en fans. Zo bekoelt de vriendschap tussen Hooft en Vondel aanzienlijk. Zijn moeder onterft hem zelfs vanwege zijn keuze voor het katholicisme. Vanaf 1641 voldeed Vondel nauwelijks aan de protestantse smaak. Zijn stukken waren te ‘rooms’ en werden op Palamedes, Gijsbrecht de Jozef stukken, Gebroeders en Jephta na, nauwelijks gespeeld. Lucifer, zijn meesterwerk werd na twee opvoeringen in 1654 van het toneel gehaald door de dominees. Aan het eind van zijn leven en ook nog jaren na zijn dood werden de Bijbelse treurspelen van Vondel verboden, de predikanten waren tot de conclusie gekomen, dat wat er in de Bijbel staat niet verbeeld kan worden door gewone mensen. Vondel sterft in armoe, nadat zijn zoon, een echte lanterfanter, die de zaak van zijn vader had overgenomen, alles verbrast heeft. Hij wordt verbannen naar de oost (Indonesië), maar sterft onderweg op zee. Financieel aan de grond en al zeventig jaar oud, krijgt Vondel dankzij een bevriende burgemeesters vrouw nog een baantje als boekhouder bij de Bank van Leeningh, waar hij tot zijn tachtigste in dienst blijft. Dan mag hij eindelijk met pensioen, met behoud van salaris. Hij heeft zijn vrouw en vier kinderen overleefd als hij in 1679, 91 jaar oud, sterft.
Religie en Politiek in Vondels Tijd: Katholiek en Protestant, Remonstranten en Contraremonstranten. ‘Jozefs geschiedenis heeft zich door allen tijden, zowel in het klein als in het groot, afgespeeld binnen allerlei families en volken: zoals tegenwoordig onder de Christenen, die, terwijl ze broers zijn en deel uitmaken van hetzelfde lichaam zich weinig van Jozefs verdriet aantrekken, en dagelijks onschuldigen vangen, verkopen en aan hun allerergste en gezworen vijanden uitleveren…’ Schrijft Vondel in de voorrede van Jozef in Dothan. Hij doelt op de strijd van de West-Europese christenen tegen de, in Vondels tijd niet te stuiten Turken. De christenen zouden beter een gesloten front kunnen vormen, in plaats van zich in onderlinge oorlogen uit te putten, vindt hij. De christelijke broedertwist had in zijn ogen de zelfde oorzaak als de ruzie tussen Jozefs broers. Het zijn roerige tijden in de Republiek der Nederlanden. Godsdienstkwesties spelen daarbij een belangrijke rol. In 1619 werd Johan van Oldenbarnevelt, advocaat en raadspensionaris, op bevel van Prins Maurits onthoofd, onder het mom dat hij met de (katholieke) vijand samenwerkte en omgekocht was. De eigenlijke reden was een groeiende kloof tussen Prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, en Van Oldenbarnevelt over de verdeling van de macht en hun opvattingen over het geloof. De 80-jarige oorlog, een godsdienstoorlog, was in volle gang tussen het katholieke zuiden en het protestante noorden. Luther, Calvijn en andere hervormers als Menno Simons, met zijn Mennonieter Orde oftewel ‘de doopsgezinden’, hadden grote invloed gehad in West Europa. Maar onder de protestanten waren ook grote meningsverschillen. Eén onderwerp verdeelde de gelovigen in het bijzonder: de leer van de predestinatie (de voorbestemming of uitverkiezing van de mens door God).
10
Het ging om de vraag of God al bij de geboorte van een mens bepaalde wie in de hemel zou komen en wie naar de hel ging. Er was onder de protestanten een wat vrijere stroming (de remonstranten onder leiding van professor Arminius), die geloofde dat die mensen gered zouden worden van wie God dacht dat ze zouden gaan geloven. De strenge tegenstroming (de contraremonstranten, geleid door professor Gomarus) beweerden dat de mens geen enkele invloed had en God de bestemming bepaalde. Het kerkelijk conflict kreeg een politieke lading toen ook de niet-kerkelijke machthebbers zich erin mengden. De religieuze kwestie ging een rol spelen naast twistpunten op niet-kerkelijk gebied, zoals de verhouding tussen kerk en staat, de vraag hoe zelfstandig de verschillende gewesten waren en de buitenlandse politiek. Johan van Oldenbarnevelt was op de hand van de remonstranten en bovendien voorstander van grote zelfstandigheid van de gewesten. Zijn politieke tegenstanders kozen daarna voor het kamp van de contraremonstranten. Toen ook Prins Maurits in 1617 openlijk partij koos voor de contraremonstranten, vaardigde Van Oldenbarnevelt de ‘Scherpe Resolutie’ uit, waarmee stadsbestuurders het recht kregen huurlingen in dienst te nemen om orde en rust te bewaren. Dit was tegen het zere been van Maurits, die vreesde dat het Staatse leger macht zou verliezen. In augustus 1618 liet hij zijn belangrijkste politieke tegenstanders arresteren. Van Oldenbarnevelt werd van hoogverraad beschuldigd en ter dood veroordeeld. Hij werd op 13 mei 1619 onthoofd. Op aanraden van een van de stadbestuurders van Amsterdam, de heer Albert Coenraets Burgh, schrijft Vondel, inmiddels remonstrants geworden, een politiek treurspel Palamedes, of de vermoorde onschuld. Het stuk is een kritiek op de onthoofding in 1619 van Johan van Oldenbarnevelt. Toen Palamedes in 1625 verscheen moest Vondel onderduiken en een boete van 300 gulden betalen. Het stuk werd populair en bezorgde Vondel naamsbekendheid. In een paar jaar tijd beleefde het boek zijn dertigste druk. Vondel schreef ook nog een inmiddels beroemd allegorisch gedicht over Van Oldenbarnevelt, waarin hij Van Oldenbarnevelt zelfs de Vader des Vaderlants noemt. [noot: allegorisch betekent een verhaal met een tweede betekenislaag; de personages en metaforen staan voor personen en gebeurtenissen uit de werkelijkheid] Het stockske: Het stockske van Johan van Oldenbarnevelt, Vader des Vaderlants Mijn wens behoede u onverrot, o stok en stut, die geen verrader, maar ’s vrijdoms stut en Hollands Vader gestut hebt op dat wreed schavot, toen hij voor ’t bloedig zwaard moest knielen, veroordeeld als een Seneca door Nero’s haat en ongena, tot droefenis der braafste zielen. Gij zult nog jaren achtereen den uitgang van dien held getuigen, en hoe Geweld het Recht dorf buigen, tot smaad der onderderdrukte steên. Hoe dikwijls strekt’ gij onder ’t stappen naar ’t hof der Staten stadig aan hem voor een derden voet in ’t gaan en klimmen op de hoge trappen, als hij, belast van ouderdom,
11
papier en schriften, overleende en onder ’t lastig landspak steende! Wie ging, zo krom gebukt, nooit krom! Gij ruste van uw trouwe plichten na ’t rusten van dien ouden stok, geknot door ’s bloedraads bitt’ren wrok – nu stut en stijft gij nog mijn dichten. De bekendste medestander van Johan van Oldenbarnevelt was Hugo de Groot (15831645). De Groot, die geldt als de grondlegger van het volkenrecht, was ook goed bevriend met zijn leeftijdgenoot Frederik Hendrik (de zoon van Prins Maurits). In 1613 werd hij benoemd tot Pensionaris van Rotterdam. Vijf jaar later werd hij meegesleurd in de val van Van Oldenbarnevelt. Hij werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. In 1621 wist hij in een boekenkist te ontsnappen uit de staatsgevangenis slot Loevestein. Hij vluchtte naar Frankrijk en vestigde zich in Parijs. Hugo de Groot stierf in 1645. [KADER] De Gouden Eeuw: Humanisme, Renaissance en de Bijbel. De tijd waarin Vondel leefde -de zeventiende eeuw- werd ook wel de Gouden Eeuw genoemd. De kunst en het denken van de mensen waren sterk beïnvloed door het Humanisme en de Renaissance gedachte. Het Humanisme, ontstaan rond 1350 in Italië, ging uit van medemenselijkheid als grondslag van de beschaving. Bekende Nederlandse humanisten waren Desiderius Erasmus (1469-1536) en Dirk Coornhert (1522-1590). Ze ontleenden het ideaal van de kritische zelfbewuste mens aan geschriften uit de klassieke oudheid en aan werk van humanisten uit hun eigen tijd. Het Humanisme kreeg rond 1500 op grote schaal invloed en dat jaartal geldt dan ook als het beginpunt van de vroegmoderne tijd, zoals de periode in de West-Europese geschiedenis tussen ongeveer 1500 en 1800 vaak genoemd wordt. In Italië had het humanisme al rond 1400 tot een nieuwe beweging in de wetenschap en kunst geleid: de Renaissance (Letterlijk: wedergeboorte). Deze beweging richtte zich op de kunst uit de Klassieke oudheid, waarmee ze zich vergeleek en waarmee ze wilde concurreren. Vondel hield zich, ondanks zijn studies van het Latijn en Grieks en de teksten van schrijvers uit de Oudheid, wat zijn treurspelen betreft toch vooral vast aan de verhalen uit de Bijbel. Voor de meeste mensen uit die tijd was de bijbel de gids in hun leven. Dat op het toneel een bewerking van een Bijbeltekst te zien was, was dus niet vreemd. De mensen zagen de hand van God in alle dingen. Voor Vondel gold dat hij in zijn treurspelen over hoge zaken wilde schrijven en in zijn ogen kwamen die hoge zaken vooral in de Bijbel voor. Niet in de mythologische verhalen van de Romeinen en Grieken. Hij was de enige toneelschrijver die in de tweede helft van de zeventiende eeuw nog Bijbelse stukken schreef.
Vondels belangrijkste inspiratiebron: de Bijbel. In 1637 verscheen de Statenbijbel, een vertaling van de Bijbel in het Nederlands. Deze gebeurtenis vormt een mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis. De Bijbel, die tot dan toe alleen in het Latijn of Duits (Luther vertaling) bestond, kon nu door
12
iedereen zelf worden lezen. Tijdens de Synode van Dordrecht (1618-1619), waar allerlei kerkelijke gezagsdragers bijeen kwamen, nam men de beslissing tot de vertaling. De vertalers werkten ruim tien jaar aan een zo letterlijk mogelijke vertaling van de Bijbel uit het Hebreeuws (Oude Testament) en Grieks (Nieuwe Testament). De Statenvertaling heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het Nederlands. Hij werd in alle kerken in Nederland gebruikt en in veel huisgezinnen dagelijks gelezen. Wij gebruiken nog steeds woorden en gezegden uit de bijbel in ons taalgebruik, zoals ‘steen des aanstoots’, ‘lust voor het oog’, ‘in het zweet zijns aanschijn’. Deze Statenbijbel had een grote invloed op de Nederlandse samenleving, zowel in het onderwijs, de kunst, de rechtspraak, en het denken van burgers. De Bijbel bestaat uit het Oude en Nieuwe Testament. Het Oude Testament gaat over de geschiedenis van het Joodse volk. Gods verbond met zijn volk. Het Nieuwe Testament gaat over het leven van Christus en de periode daarna. Dit boek gaat niet meer over de geschiedenis van een specifiek volk, maar omsluit in principe de hele (christelijke) mensheid. De drie monotheïstische godsdiensten, het Jodendom, Christendom en de Islam baseren hun geloof allemaal op het Oude Testament, de joden noemen het De Schrift of de Tenach en moslims de Koran. Het oude testament was oorspronkelijk geschreven in het Aramees en Hebreeuws en wordt ook wel de Hebreeuwse bijbel genoemd. Het oude testament bestaat uit vijf onderdelen: de Wet, de Geschiedenis van het volk Israël, Wijsheid en poëzie, de grote Profeten en de kleine Profeten. De Wet (ook Pentateuch genoemd) bevat de eerste vijf boeken van de bijbel: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Deze vijf boeken werden door Mozes geschreven. Het verhaal van Jozef in Dothan komt uit Genesis. Vondel heeft dit verhaal in zijn toneelstuk ‘verchristelijkt’. Hij vergelijkt in zijn stuk Jozef met de figuur van Christus, die vele eeuwen later pas geboren zal worden. Jozef is in Vondels ogen een prefiguratie van Jezus. De joden geloven wel dat er een Messias komt, maar ze geloven niet dat Christus dat was. Dat geloven de christenen wel. Voor het Christendom is de geboortedag van Jezus de belangrijkste feestdag (Kerstmis), met hem begint de jaartelling en het Nieuwe Testament. De volgende belangrijke dag voor christenen is Pasen, de dag waarop Christus weer opstaat uit de dood, nadat hij drie dagen daarvoor gekruisigd werd (op Goede Vrijdag) en daarmee de zonden van de mens op zich nam. Hij wordt hierom ook wel de ‘verlosser’ genoemd. Hij verlost de mens van zijn zonden. Voor Vondel waren de verhalen uit het Oude Testament een grote bron van inspiratie. De verhalen over macht, broedertwist, overspel, bedrog, en de grote toekomst die God voor zijn volk in petto had, boden hem genoeg stof om er vele tragedies aan te wijden. De dilemma’s en dwalingen waar de Bijbelse personages mee te maken hadden golden in zijn ogen nog net zo voor de mensen uit zijn eigen tijd, getuige de voorrede bij Jozef in Dothan: ‘Ondertussen zullen wij hier, d’oorzaak van het grote leed in het kleine scheppende, ons gemakkelijk leren spiegelen aan deze broeders en aartsvaders, wiens schande Mozes (de auteur van Genesis) niet heeft willen bedekken, om ons te laten zien wat voor nare streken zo lang geleden al onder Gods bondgenoten voorkwamen; en hoe deugd en onschuld van oudsher door haat en nijd uit de weg geruimd werden […]’. Het verhaal van Jozef en zijn broers haalde Vondel dus uit Genesis, het eerste boek van het Oude Testament. Daarnaast raadpleegde hij het lijvige boek De oude geschiedenis van de Joden (OGJ), van Flavius Josephus, waarin de verhalen uit het Oude testament verteld en
13
geïnterpreteerd worden. Flavius Josephus, een Joodse tempelpriester, kwam als krijgsgevangene in dienst van de Romeinen. Eerst onder keizer Vespasianus en daarna onder gezag van diens zoon Titus Flavius, met wie hij het uitstekend kon vinden. Zo goed zelfs dat hij diens naam aannam: Flavius Josephus (hij heette eigenlijk Jozef Ben Matthias). Hij schrijft zijn OGJ tussen 70 en 90 na Christus vanuit Rome. Maar baseert zijn werk op oude manuscripten van de Septuagint (de Griekse vertaling van de oude Aramese en Hebreeuwse handschriften, ooit door 70 mannen vertaald, vandaar Septuagint) aangevuld door allerlei bronnen die hijzelf onderzocht. Een populair boek in de tijd van Vondel. De hele argumentatie die Vondel in Jozef in Dothan Ruben in de mond legt, staat letterlijk in de OGJ. Deze argumentatie maakt Ruben tot centrale figuur in het stuk. [KADER] Genesis Genesis begint met het scheppingsverhaal, het verhaal waarin God de wereld in zes dagen schiep en toen een dag pauzeerde. Als laatste schiep God de mens, Adam. Die kreeg een vrouw, Eva. Hun zoons waren Kaïn en Abel. Een aantal generaties later werd God steeds ontevredener over de mens en liet de zondvloed alles en iedereen vernietigen, behalve Noach, zijn vrouw en kinderen en twee van elke diersoort. Zij overleefden, dankzij de ark, het schip dat Noach gebouwd had, het water dat alles vernietigde. Na de zondvloed groeide het aantal mensen alweer snel. God koos van al die mensen Abraham uit om een machtig joods volk te stichten. Abraham, zijn zoon Isaak (zoon van zijn vrouw Sarah), diens zoon Jakob (van zijn vrouw Rebecca) en Jakobs zoon Jozef (van zijn vrouw Rachel) worden wel de aartsvaders genoemd, omdat zij aan de basis stonden van een heel volk, de Israëlieten, waaruit tenslotte de Messias (verlosser) zou voortkomen. De naam Israël werd door een onbekende man, mogelijk een engel, aan Jakob gegeven. De naam betekent ‘strijder met God’. De aartsvaders waren dus door God uitgekozen om de Messias voort te brengen. Over die uitverkoren positie, en in het bijzonder de uitverkorene Jozef, gaat de Jozef trilogie van Joost van den Vondel. De jaloezie van zijn broers drijft hen ertoe Jozef als slaaf te verkopen aan een Arabische koopman, een Ismaëlier, een nazaat van diezelfde aartsvader Abraham, (maar dan uit een verbintenis met zijn Egyptische slavin Hagar) die hem meeneemt naar Egypte. Daar wordt hij een machtig en rijk man. De Farao, de heerser over Egypte, benoemt hem zelfs tot onderkoning. Als zijn vader en broers naar Egypte komen vanwege de voedseltekorten in eigen land, geeft Jozef ze te eten. Zodra zijn familie doorheeft wie die rijke man is, schamen ze zich diep. Jozef nodigt ze uit in Egypte te blijven. Ze nemen de uitnodiging aan en vestigen zich daar met hun vrouwen en kinderen. Ze houden jarenlang een bevoorrechte positie. Tot de stemming ten aanzien van het Joodse volk omslaat en de Egyptenaren ze steeds slechter gaan behandelen. Genesis eindigt met de dood van Jozef. Dan volgt het boek Exodus, dat vertelt van de uittocht van het Joodse volk uit Egypte onder Mozes.
Het ontstaan van Jozef in Dothan Over de grote invloed die de Bijbelverhalen op Vondel hadden, staat al veel in het vorige hoofdstukje. Wat is er nog meer bekend over het ontstaan van Jozef in Dothan? In het huis van de Amsterdamse geleerde Dr. Robbert Verhoeven, hing tussen vele andere werken, een schilderij aan de muur dat diepe indruk op Vondel maakte. Het
14
was ‘De bloedige rok van Jozef’ (1618) van Jan Pynas. In de monoloog van Ruben, aan het slot van het stuk, zie je letterlijk het schilderij in woorden beschreven. Ruben beschrijft hoe zijn vader Jakob zal reageren op het nieuws dat Jozef dood is. Vondel is niet alleen door het motief van het schilderij geraakt, maar ook door de vertelling en stijl van het beeld. Ruben: My dunkt, ik zie met wat een jammerlijck gestalt Hy d’armen smijt van een, en achterover valt, Met zynen blooten kop; al’t aengezicht geschapen Natuurlijk als een lijck: de maaghden, kinder, knaepen Ons vrouwen, moeders, en ’t geheele huisgezin Toeschieten op ’t misbaer[…] Zijn blinde grootvaêr komt al bevende, op dat schreien, De huisdeure uit, en laet zich onder d’ oxels leien, Met kommerlijcken gang Ruben vertelt wat hij ziet, de ontmoeting met Jakob wordt niet meer op het toneel vertoond. Links op het schilderij zie je Levi en Ruben. Je ziet dat een slaaf het bebloede kleed, alles wat er nog van de door wilde dieren verscheurde Jozef over zou zijn, aan Jakob toont. De tien broers en de kleine Benjamin staan ook op het schilderij. Jakob, op een stoel gezeten, kijkt vol ontzetting op naar zijn oudste zoon, die hem probeert te troosten. Jakobs vader Isaak komt aanstrompelen. Lea, zijn vrouw, en nog een paar vrouwen staan ook op het schilderij. Op de achtergrond zien we een kathedraal en wat andere gebouwen. Op een afstandje staan groepjes mensen en een ezeltje te kijken naar het tafereel. In plaats van Pynas’ tafereel te dramatiseren, beschrijft in de vorm van een monoloog door Jozefs broer Ruben. Een derde belangrijke inspiratiebron bij het schrijven van zijn drieluik was het werk van Hugo de Groot. In de jaren 1640-1645 is Vondel goed bevriend met De Groot (Grotius in het Latijn). Ze wisselen veel ideeën uit en De Groot heeft een duidelijke invloed gehad op de ontwikkeling en het schrijverschap van Vondel. Vondel draagt zijn Gijsbrecht van Aemstel(1638) aan Grotius op. Hugo de Groot levert Vondel de basis voor een aantal treurspelen. Zijn Adamus exul (1601) werd in 1664 door Vondel verwerkt in zijn Adam in Ballingschap en twee delen van de ‘Jozef-trilogie’, die Vondel in de periode 1640-1645 schrijft, komen voort uit zijn vertaling van Grotius' Sofompaneas(1635). Hierin gebruikt Hugo de Groot een Bijbelverhaal als metafoor voor zijn eigen situatie: Jozef, als slaaf verkocht aan een Arabier, vervult 22 jaar later een toppositie aan het Hof van de Farao in Egypte en ontvangt als onderkoning zijn smekende broers. Hugo de Groot leefde vijftien jaar in ballingschap, verdreven door de contraremonstranten, en krijgt een hoge positie als gezant van het Zweedse Hof in Parijs. Uit de Sofompaneas komt ook het motief van de Phenix, de vogel die herrijst uit zijn as, opstaat uit de dood. De phenix is een oud symbool voor Jezus. Grotius schreef Sofompaneas in het Latijn. Sofompaneas is de naam die Farao aan Jozef gaf. Het betekent ‘redder van de wereld’. Het stuk dat Vondel er in zijn vertaling van maakte is ook bekend onder de titel Joseph in het Hof. Het is in tijd het laatste deel van de drie verhalen over Jozef. Het gaat over het moment dat Jozef zich bekend maakt aan zijn broers als zij hem om graan komen smeken aan het hof van de Farao. Het eerste deel is Jozef in Dothan en vertelt van de broers die Jozef aan de Arabische handelaar verkopen en het tweede deel, Jozef in Egypte, speelt zich af in Potifars huis. Potifars vrouw is onder de indruk van de knappe jongeman Jozef, die als slaaf haar huis is binnengekomen en probeert hem te verleiden. Als Jozef daar niet op ingaat en wegrent, vertelt ze haar echtgenoot,
15
dat Jozef haar wilde verkrachten en ze op het nippertje kon ontsnappen. Vervolgens gaat Jozef de gevangenis in. Een vierde bron voor Vondel was de trilogie van Jan Tonnis (in 1636 voltooid). Jan Tonnis was een Doopsgezinde lakenverkoper en de neef van een vriend van Vondel. Tonnis’ trilogie Josephs Droef en Bly-Eynd Spel (1639) behandelt dezelfde stof als die van Vondel. Er zijn duidelijke overeenkomsten, maar ook enige verschillen. De verschillen zitten hem met name in het verschil in dichtkunst. Vondel was een veel betere dichter. Een ander verschil is dat hij de oosterse stof vernederlandst en in zijn toespelingen op de gelijkenis tussen Joseph en Christus. Verder houdt Vondel zich stipt aan de eenheid van tijd, plaats en handeling. Zijn treurspel is een stuk korter dan dat van Tonnis en hij gebruikt maar een beperkt aantal personages.
Christelijke broedertwist en angst voor oprukkende Turken Vondel schrijft Jozef in Dothan in een tijd dat de Christenen in Europa tot op het bot verdeeld zijn. Er is de 80-jarige oorlog tussen het katholieke zuiden (Spanje) en het protestante noorden. De Vrede van Münster wordt pas in 1648 gesloten. En er is een broederoorlog onder protestanten gaande, waar Vondel zich zorgen over maakt (zie kader over Religie en Politiek, over reformatie en contrareformatie). Dan is er de zorg om de ongebreidelde groei van het Ottomaanse Rijk. De Ottomanen (Islamitische Turken) veroverden vanaf 1516 Syrië, Palestina, Egypte, Perzië, Algiers, Tunis en Tripoli, Mesopotamië en Bagdad (1534). De Ottomanen hadden ook de twee heilige steden Mekka en Medina in hun bezit. In het noordwesten drongen ze door tot Roemenië, Hongarije en Wenen, waar het beleg dankzij een pestepidemie werd gestopt. De Krim werd veroverd en de Balearen bij Spanje en zelfs de Spaanse kust. Toen ze in 1683 opnieuw probeerden Wenen te bezetten, werd dit door een coalitie onder leiding van een Poolse vorst tegengehouden. Vanaf dat moment drong de Heilige Liga (van christelijke landen) de Ottomanen terug. Christenen in Europa voelden zich bedreigd door die expansiedrift van de Ottomanen, die inmiddels alle handelsroutes blokkeerden en een monopolie hadden op de doorvoerroutes tussen Azië en Europa, omdat ze het hele middellandse zeegebied in hun macht hadden. Ze konden de prijzen voor specerijen opvoeren en peper uit India werd letterlijk peperduur. Koopvaarders werden gedwongen om via een enorme omweg, langs Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika, te reizen, om hun specerijen en andere producten in te slaan. Een preekstoel uit België toont hoe men over de Islam dacht. Een voordeel was dat nieuwe handelscentra ontstonden zoals bijvoorbeeld Amsterdam, de stad die de markt van Europa werd!
Jozef-trilogie Zowel in binnen als buitenland zorgde godsdienst voor onrust. Vondel kiest met zijn Jozef thematiek een actueel onderwerp: broedertwist. Waarbij hij de verdeeldheid van de Europese christenen als een vorm van broedertwist beschouwde. Die twist zorgt voor verdeeldheid in plaats dat de broers samenwerken en een sterke macht vormen tegen de vijandelijke Ottomanen. Het verhaal van Jakobs zonen, die uit jaloezie en ergernis hun broertje willen vermoorden, of op zijn minst voor altijd van hem af willen, blijkt door de eeuwen
16
heen mensen aan te spreken, getuige de vele uitvoeringen die het stuk sinds zijn ontstaan kreeg. Het gevoel dat ouders één kind voortrekken en dat verwennen, terwijl de rest van het gezin dat maar moet slikken, is voor het publiek zeer herkenbaar. Dat dit broertje het vanzelfsprekend vindt dat hij de lieveling is van zijn vader Jakob en als enige een prachtige gekleurde jas krijgt, is niet te verkroppen voor zijn oudere broers. Maar dat hij bovendien dromen droomt, die het allemaal nog veel erger maken, is teveel van het goede. De broers weten niet dat Jozef ‘uitverkoren’ is door God, die grote plannen met hem heeft. De toekomst van het Joodse volk zal namelijk van deze Jozef afhangen. Maar eerst moet hij in Egypte komen en doordringen tot het Hof van de Farao. Hoe God Jozef in Egypte krijgt, lees je in dit eerste deel van de drie treurspelen over Jozef. Hoe zijn uitverkorene na jaren van gevangenschap inderdaad de onderkoning van Egypte wordt en al zijn broers en zijn vader van de hongersdood redt, vind je in deel twee en drie van de Jozef-trilogie: Jozef in Egypte en Jozef in het Hof.
Hoofdstuk 2 Het stuk begint: Jozef in Dothan Jozef in Dothan speelt zich af langs een van de doorgaande handelsroutes in het Midden Oosten. Arabische kooplieden zijn met hun kamelen op weg naar Egypte. Ze komen bij Dothan, de plek van de twee bronnen (do =twee, than =bron). Ook Jozefs tien broers zijn hierheen getrokken met hun vee. Hier is het gras sappiger dan bij hen thuis in Mambre (Hebron). Jozef en Benjamin, de jongste broers, zijn thuis gebleven bij hun vader Jakob. Dan wordt Jakob ongerust, zijn zoons zijn al zolang weg. Hij vraagt Jozef ze te gaan zoeken en te informeren hoe het met ze gaat. Jozef gaat op pad en dwaalt door de heuvels van Sichem op zoek naar zijn broers. Uiteindelijk valt hij vermoeid in slaap naast een droogstaande oude put. Toch is hij niet helemaal alleen. Een groep engelen waakt over hem. Ze houden hem nauwlettend in de gaten en informeren en passant het publiek over Jozefs voorgeschiedenis. Zie tekst DEEL 1: Jozef in Dothan: EERSTE BEDRIJF. [KADER] Kaartje gebied: zie afbeeldingen Het gebied boven Jeruzalem, Sheghem (Sichem), Dothan, niet ver van Mambre (Hebron) waar het graf van Jacobs familie ligt. [KADER] Hoe treurig is een treurspel? Om zich te schikken naar de voorschriften voor het theater van Aristoteles hield Vondel zich streng aan de eenheid van tijd, plaats en handeling. Zijn stuk speelt zich af binnen een tijdsbestek van 24 uur. Het decor toont ons de plek waar de bemoste put staat, en een plek een eindje verderop waar Jozefs broers het vee laten grazen. Tenslotte garandeert Vondel de eenheid van handeling, door zijn personages over het verleden en de toekomst te laten praten en de engelen erover te laten zingen, maar wat we zien is het heden.
17
Het theatergenre waartoe Jozef in Dothan behoort is een treurspel of tragedie. In de vijfde eeuw voor Christus werden in Athene tragedies en komedies opgevoerd. In tegenstelling tot de komedie, die mensen moest vermaken, behandelde de tragedie ernstige onderwerpen. De bedoeling van beide genres was het om mensen aan het denken te zetten. In de tragedie is de held meestal van hoge komaf en staat voor een moeilijke keuze, een conflict, tussen het maatschappelijk- en het persoonlijk belang. De Goden spelen vaak een rol in het lot van de hoofdpersoon.Vaak zijn de hoofdpersonen familie van elkaar, en hebben ze een tegengestelde visie, waardoor het nemen van een beslissing de familie verscheurt. In een klassieke tragedie loopt het altijd slecht af met de hoofdpersoon, hij (of zij) is overmoedig, gaat in tegen de goden (bij de klassieken) of tegen God (Vondels Jephta). Een tragedie bestaat uit vijf bedrijven. Dit laatste klopt in het geval van Jozef in Dothan. Maar over de slechte afloop van Jozef kan men twisten. Vondels tragedies noemt men ook wel christelijke tragedies. Er vindt weliswaar een drama plaats (Jozef als slaaf verkocht door zijn eigen broers), maar met Jozef, de held, komt het uiteindelijk goed. De personages handelen volgens een door God gecoördineerd plan. Ook is het bijzonder dat Jozef, ondanks dat zijn naam in de titel staat, niet de duidelijke held van het verhaal is. Zijn broers zijn net zo goed hoofdpersoon. Het is ook hun drama: ze zijn gefrustreerd, jaloers, bloeddorstig, wraakzuchtig. Maar twee van de broers twijfelen ook over de morele kant van hun daad. Ze hebben geen enkel respect voor hun oude vader, de aartsvader Jakob, die in hun ogen ook maar een ordinaire bedrieger is. Hij had zijn eigen vader Isaak bedrogen door hem het eerstgeboorterecht onrechtmatig te ontfutselen. Trauma’s en collectieve gekwetstheid spelen een grote rol in Jozef in Dothan evenals in Vondels andere Bijbels stuk uit 1640: Gebroeders. Hierin gaat het ook om het offeren van mensen voor het algemeen belang. Het christendom heeft als uitgangspunt dat er iemand moet worden geofferd. Zo leiden alle offers uit het Oude testament volgens christenen naar het grote offer van God, namelijk zijn eigen zoon Jezus voor het welzijn van de mensen. De dramatische spanning van Jozef in Dothan zit hem in het dramatische krachtenveld tussen de personages. Er is nauwelijks handeling. Alle handeling zit in de dialogen, in de argumenten en de verhalen die hen binden. Niemand die het hoogste, van geen ander afhankelijk, gezag heeft. Jozef in Dothan is de eerste tragedie van Vondel naar Grieks model. Zijn Gebroeders is nog beter geslaagd in dit opzicht. Vossius geeft hem 3 gouden regels: wat de bijbel vertelt kun je niet verzwijgen, waarover de bijbel zwijgt, mag je creatief invullen en niets is toegelaten wat met de bijbel in strijd is.
[KADER] Jozef in Dothan in het Theater: Vondels stukken werden na 1645 veel minder gespeeld. Er was een hardnekkige roddel dat schouwburgdirecteur en toneelschrijver Jan Vos voornamelijk zijn eigen werk zou programmeren, en voor Vondels stukken de slechtste acteurs uitkoos, die hij bovendien in versleten kostuums liet rondlopen. Een andere reden van het geringer aantal opvoeringen zou kunnen zijn dat zijn stukken te katholiek waren in de ogen van het publiek en met name voor de gereformeerde dominees, die Vondels werk zelfs verboden. Een laatste reden zou kunnen zijn dat het publiek liever naar wat meer populaire en levendiger stukken keek, zoals de Engelse (Shakespeare) en Spaanse
18
stukken, die in die tijd in opkomst waren. Jan Vos was daar zelf ook voorstander van. Overigens was het dezelfde Jan Vos die Vondels Gebroeders (1640), Salmoneus (1657) en Jephta (1659) op verzoek van de auteur van een spectaculaire vertoning voorzag. Vertoningen waren in die tijd enorme publiekstrekkers. Hoe verging het Jozef in Dothan? In tegenstelling tot zijn latere stukken bleven de drie Jozef stukken populair in Vondels tijd en ook daarna is het stuk regelmatig opgevoerd, zowel door professionele theatermakers als amateurs. In 1996-7 was er een ware Jozef in Dothan revival: drie theatergroepen brachten het stuk in die tijd Het Toneel Speelt, Theater van het Oosten en Toneelgroep het volk. Een lange lijst van opvoeringen in de voorbije eeuwen en ook: Rutger Hauer als Jozef in 1968 Musicaluitvoeringen: Joseph and the Amazing technicolor Dreamcoat door Andrew Lloyd Webber en Tim Rice (1968). Kwam onmiddellijk na de succesvolle musicalhit Jesus Christ Superstar. Korte volledig gezongen musical, nauwelijks gesproken tekst. De Oeruitvoering was de Nederlandse, in 1970, met Bill van Dyk als Joseph, Ramses Shaffy als Farao, Rob de Nijs e.a. zie Youtube. In 2009/10 de Freek Bartels uitvoering. Publiciteit gegenereerd via talentenshow op televisie. [KADER] Rei van Engelen. ‘Rei’ is een term uit het klassieke drama. Voor het eerst door Hooft gebruikt in plaats van het begrip ‘Koor’: een groep van acteurs of zangers die de koren, de tussenzangen in een treurspel, ten gehore brengt. De klassieke tragedies maakten gebruik van koren, dit konden goden zijn of ‘vrouwen’ of ‘oudsten’ van een stad. Zij becommentariëren in hun zang en tegenzang de handelingen van de hoofdpersonen. Ook Vondel maakt regelmatig gebruik van een koor. In dit geval is het de Rei van Engelen, die Jozef in de gaten houdt en hem beschermt. Ze doen dit in opdracht van God, die grootse plannen heeft met Jozef. In 1640 werden koorteksten van Vondel op muziek gezet door de componisten Cornelis Padbrué en Cornelis de Leeuw. Vers 1 [KADER] Prefiguratie: Jozef een vooraankondiging van Jezus. Rachel en Jakob. Rachel is Jakobs favoriete vrouw. Hij moest veertien jaar wachten om met haar te mogen trouwen. Valstrik van zijn oom Laban. Die liet zijn oudste dochter Lea in het huwelijksbed stappen, zodat Jakob haar eerst moest huwen. Nadat Lea en Jakobs twee dienaressen hem samen tien zonen en een dochter hadden geschonken, kreeg Rachel ook nog twee zoons van hem: Jozef en Benjamin. Rachel stierf in het kraambed en haar zoons werden opgevoed door hun tante Lea. Jakob had een zwak voor zijn twee jongste zoons, met name voor Jozef die intelligent was. Jozef wordt in Vondels Jozef in Dothan vergeleken met Jezus. Hij wordt bijvoorbeeld lam genoemd- Jezus is het lam Gods-, onschuldig, en licht, dat groter licht aankondigt. Hij is onschuldig en heeft een groot godsvertrouwen. Hij is het prototype van Christus, de Morgenster, die de zon aankondigt. Rachel neemt de positie in van de moeder van Jezus en wordt dus vergeleken met Maria.
19
Vers 1. [KADER] Jakob en Esau: Gen.25: 19-34 en Gen.27: 1-40 Jakob was gevlucht voor de wraak van zijn broer Esau, aan wie hij het eerstgeboorterecht en de zegen van zijn vader had ontfutseld. Het eerstgeboorterecht had hij verkregen door de hongerige Esau zijn net gekookte rode brij te geven in ruil voor het eerstgeboorterecht. Vele jaren later, als hun vader Isaak voelt dat hij niet lang meer zal leven, en zijn zegen aan Esau wil geven, volgt Jakob zijn moeders plan op: hij wikkelt geitenvellen om zijn armen en brengt de schotel met gebraden geit naar zijn vader, die denkt de ruw behaarde Esau voor zich te hebben en geeft hem de zegen. Jakob vlucht daarop naar zijn oom Laban, de broer van zijn moeder, waar hij mag schuilen voor de wraak van zijn broer. Vers 3 [KADER] Plattegrond/kaart in kader (zie kaartje illustratie) Dothan ligt ten zuid-westen van Jeruzalem. Noordelijk van Hebron en Sichem (Hebreeuws voor schouder). Sichem ligt 2 kilometer van Nablus. De broers komen uit Hebron en zijn met de kuddes door een vruchtbaar dal naar Dothan getrokken. Jozef was door zijn vader naar zijn broers gestuurd om te zien waar ze uithingen. vers 4. [KADER] Stamboom met alle broers en (belangrijkste) voorouders Abraham en Hagar (een Egyptische) krijgen Ismaël, de stamvader van de Ismaëlieten. Abraham en Sarah krijgen Isaak. Isaak en Rebecca krijgen Esau en Jakob (Israël). De kinderen van Jakob en al zijn vrouwen worden de stamvaders van Israël. Ieder van hen krijgt een stuk land en samen vormen ze Israël (zie kaartje illustratie) Jakob en Lea krijgen: Ruben, Simeon, Levi, Judas, Issakar, Zebulon en Dina Jakob en Zilva: en Gad en Aser. Jakob en Bilha: Dan en Naftali. Jakob en Rachel krijgen: Jozef en Benjamin. Vers 16. [kader] Vooruitblik op toekomst van Jozef, die een machtig heerser zal worden en veel nakomelingen zal krijgen en die de familielijn, die begon bij Abraham, zal voortzetten. Vers 20. [kader] Onversierde orakelen: geloofwaardige openbaringen. God maakte Abraham door middel van een engel bekend dat hij hem zou zegenen met een talrijk nageslacht (Gen.22:15-17) Vers 47. [KADER] De dromen van Jozef. De dromen van Jozef in Vondels werk. Zie ook annotatie bij regel 62.
20
De negen wrede slangen zijn hier de broers die zich tegen Joseph keren, dus zonder Ruben, die het voor hem opneemt en Benjamin, die nog een klein kind is. Vondel heeft deze droom zelf verzonnen, maar de droom vertoont duidelijke overeenkomsten met de dromen die Jozef in de bijbel heeft, Gen.37:7 en verder. Daar vertelt hij zijn broers dat hij over korenschoven droomde: ‘Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld – mijn schoof kwam overeind en bleef rechtop staan; jullie schoven kwamen om haar heen staan en bogen voor mijn schoof. Zijn broers zeiden: ‘Wil je soms koning over ons worden. Wil je soms over ons heersen?’ En de tweede droom die Jozef hen vertelt: ‘Ik zag de zon, de maan en elf sterren zich voor mij buigen.’ Zijn vader Jakob legt deze droom als volgt uit: ‘Moeten ik, jouw moeder en je broers ons soms voor jou ter aarde buigen?’ Zus Dina speelt in geen van de dromen een rol (!). Vers 54. [kader] De gal werd gezien als de plek waar boosheid zetelde. De kleur van gal is geel. De kleur blauw was het epithon van gif. Blauw is altijd giftig. Gif is altijd blauw. Vers 59. [kader] Jozefs beschrijving van een slang klinkt bijna alsof hij over een draak praat. Zou Vondel echt denken dat een slang op een draak leek? In zijn Vorstelijcke Warande der dieren (1617), een bundel dierenverhalen die een les inhouden voor de lezer en die voorzien is van prachtige illustraties van de in die tijd beroemde schilder Marcus Gerards uit Brugge, zijn een aantal verhalen opgenomen waarin een slang of een serpent voorkomt. Bij één verhaal,‘t Serpent en aenbeelt, zie je inderdaad een afbeelding van een draakachtige figuur. Bij de andere drie verhalen (Slanghe en echel, Slanghe en boer, Voghelaer en slanghe), is de slang gewoon een slang zoals wij die ook kennen. Vondel gaat in zijn beschrijving van de woedende slangen als een schilder te werk. Hij vergroot en geeft kleur aan alles wat een slang zo griezelig maakt: het vel, de ogen, de giftong. Vers 62. [KADER] In Jozefs droom komt de schim van de overleden Rachel als een geest uit de onderwereld omhoog om haar zoon te waarschuwen en hem aan te sporen te vluchten. Ze takelt zichzelf met nagels en handen toe. Strengholt beschrijft in zijn artikel Dromen in Vondels Drama (1979) de waarschuwende dromen in het klassieke toneel. De droom is volgens hem een structureel moment in het drama: de droom voorspelt, waarschuwt, of zet tot actie aan. Al vanaf Homerus worden dromen zo gebruikt. In de Gysbreght van Aemstel is het Gysbreghts nicht Machteld, de schim van de vrouw van Geeraerdt van Velzen, die in een voorspellende droom van Gysbreghts vrouw Badeloch voorkomt, en haar aanspoort om met Gysbreght op de vlucht te slaan en de stad achter zich te laten. Zo’n waarschuwende droom wordt meestal door een abstracte figuur (vaak een vrouw) verteld. De hoofdpersoon doet de droom af met ‘onzin’ (dromen zijn bedrog) en vervolgens komt de droom uit. Dit geeft dramatische ironie, want het publiek weet dat de droom wel zal uitkomen. Seneca gebruikte deze droomverschijningen graag. Jozef zelf neemt de betekenis van de dromen niet zo serieus. Zijn broers daarentegen wel.
21
De dromen van Vondel lijken twee doelen te dienen: het eerste is die van een karakterschets van de personen in zijn drama en het tweede is dat godsvertrouwen de enige juiste houding in dit wisselvallige leven is. Vers 81. [kader] Gen.27.33:3: Het verhaal van Jakob die zich met Esau wil verzoenen en hem met kamelen vol geschenken tegemoet treedt en zevenmaal op de grond voor Esau neerbuigt. Vers 85. [kader] Gen.27:1-46 Laban is de broer van Jakobs moeder, Rebecca. Hij woont in Mesopotamië. Jakob vlucht naar hem toe, nadat hij zich de wraak van Esau op de hals had gehaald, door dankzij een list (door zijn moeder bedacht) de vaderlijke zegen van Isaak te ontvangen die voor zijn broer Esau bestemd was. Vers 93. [kader] Gen.32:23-33 beschrijft hoe Jakob jaren later met zijn twee vrouwen, twee dienaressen en elf kinderen op pad gaat om zich te verzoenen met Esau. Op een nacht vindt een worsteling met een man (spook bij Flavius Josephus) plaats. Dit blijkt een engel te zijn. De engel vertelt hem dat hij voortaan Israël (hij die gaat met God) zal heten, omdat hij met God en de mensen gevochten heeft en overwon. Vers 134. [kader] In deze toezang wordt vooruitgewezen op de toekomst van Jozef als machtig vorst. Vers 137/138. [kader] Gen.41: 1-57. Vooruitblik op de zeven vette en zeven magere jaren die Egypte te wachten staan en die door Jozef voorspeld zullen worden en ook zullen plaatsvinden. Vers 154 [kader] Vloeken in de 17e-eeuw Jozefs broers, met name Simeon en Levi zijn zo geïrriteerd door Jozef, dat ze zich niet kunnen beheersen om af en toe stevig te vloeken als het weer over hem gaat: o pest, o huisverdriet. Ze verbinden hem aan de ergste ziekte van die tijd: de pest. Een ziekte die iemand uitmergelde tot de dood erop volgde. Vergelijkbaar met kankervloeken in onze tijd. <<
>>: Huisverdriet, persoonlijke plaag, kwelgeest. Sterkenburg (Vloeken in de 17e-eeuw) zegt hierover: ‘Het doorbreken van het religieuze taboe door te vloeken, mocht ook voor de hervormers niet ongestraft blijven. In zoverre bleven zij aan de heersende denkbeelden getrouw. Doch er waren verschillen, zoals De Roo (1970:8) in zijn rechtsvergelijkende studie over blasfemie en andere religiedelicten schrijft. Zo viel de
22
beschimping van Maria en de heiligen niet langer onder godslasteringen en werd alleen de opzettelijke godslastering beschouwd als een vorm van ketterij, welke de doodstraf verdiende. De hervormers maken een onderscheid tussen dwalende en opzettelijke godslasteraars. Daarom zetten zij een eerste stap in de richting die zou leiden tot het onderscheid tussen blasfemie als zonde en als misdrijf (De Roo 1970: 10-11). Tegen deze achtergrond mogen wij misschien de enorme toename van woordverdraaiingen, verbasterde en verbloemde vloeken verklaren. De vloeker wil daarmee de schijn van zonde of ruwheid vermijden, als hem heilige of ruwe woorden in de mond kwamen. Hij wilde zeker doorprieming van de tong, aan de kaakstelling, geseling of handafhakking ten koste van veel voorkomen. Als voorbeelden van die bastaardvloeken noem ik hier: gans bloed; by gans bloed; gans bokkebloed; gansch bloemen; gans dood; `God! Duivel! Vallende ziekte!'; `bij Gods genade'; gans kracht; gans kruis; gans lichters; gans lijden; gans macht; gans vellen `God! Sint Velten!'; gans vijven, `vijf wonden'; gans ( sacker) willigen `bij Gods heilige wil'; bij gans vier; gans wolven (WNT IV, 229). […] Gedurende Renaissance en Barok wordt het vloeken dus wereldser. Daarop wijzen de zoëven aangehaalde verminkingen, die alle in de zeventiende eeuw voorkomen en nog talloze niet genoemde. […]Spoedig herkent men de verminkingen niet meer als verminkingen, met als gevolg dat de formules steeds onnauwkeuriger gebruikt worden en hun emotionele lading en ergo hun kracht verliezen. P.G.J. van Sterkenburg Veranderingen in de lexicale onderwereld van het Nederlands: vloeken. Vers 166. [kader] Wie op de hoogte is van het plan laat die zich verantwoorden. Voor ons ligt het voor de hand alles te ontkennen, wat veiliger is dan ons te verdedigen. Vers 172. [kader] Gen.37:1-3 Hierin wordt beschreven dat Jozef de roddels die over zijn broers de ronde doen aan zijn vader vertelt, en dat Jozef de oogappel van zijn vader is, omdat hij hem op hoge leeftijd kreeg. Jakob schenkt Jozef ook een prachtige jas. Vers 191. [kader] Gen.37:7. Zie annotatie bij regel 47. Simeon refereert hier aan de twee dromen die Jozef had en die beide duidden op een situatie waarbij de hele familie zich voor hem zou moeten buigen. Vers 201. [kader] Gen.37:9. De droom van de zon, maan en sterren. Vers 216. [kader] Verwijzing naar Jozefs vader Jakob die zich voordeed als zijn broer Esau en daarmee het eerstgeboorterecht in de wacht sleepte. Zijn moeder Rebecca zat in het complot. Het was zelfs haar idee.
23
Die hem voorlicht als een sterre: hij heeft een aardje naar zijn vaartje. Oftewel zijn vader gaf hem al het slechte voorbeeld. Vers 227 [kader] Ringeloren: een dier kreeg een ring door zijn oren om hem in bedwang te kunnen houden, te kunnen temmen. Vers 272. [kader] Gen.4. Broedermoord kwam al vroeg in de bijbel voor. De oudste zoon van Adam en Eva, Kaïn, die landbouwer was, doodde zijn broer Abel, de herder, uit jaloezie omdat God wel Abels offer had aangenomen, maar Kaïns offer negeerde. Vers 276. [kader] Verwijzing naar Jezus. Lam Gods. Jozef wordt hier ook met lam aangeduid. Vers 288. [kader] Gal werd gezien als een lichaamsvocht dat boosaardigheid veroorzaakt. Duiven hebben geen gal. Vers 390. [kader] Zie kader Rachel, regel 1. Jozefs moeder Rachel stierf bij de geboorte van haar jongste zoon, Jozefs broertje Benjamin en hij worden nu opgevoed door de andere vrouwen in de familie. Lea was Rachels zuster, Jakobs eerste vrouw en de moeder van Ruben, Simeon, Levi, Judas, Issakar, Zebulon en dochter Dina. Vers 392. [kader] Bilha en Zilpa: Jakobs bijvrouwen, dienaressen van Lea en Rachel. Dan en Naftali waren Bilha’s zonen en Gad en Aser waren de zonen van Zilpa. Vers 393. [kader] Gen.21:8-21. Abraham kreeg een zoon bij zijn slavin Hagar, die hij wegstuurde toen zijn echtgenote Sara op hoge leeftijd Isaak baarde. Sara wilde niet dat de zoon van een Egyptische slavin mede-erfgenaam zou worden van Isaak. Isaak was de grootvader van Jozef. Nu gebeurt het omgekeerde: dienares Zilpa stuurt de zoon van haar meesteres Rachel weg. Vers 406 en 407. [kader] Gen.33 -34. De broers staan nu op vijandelijk grondgebied. Jakob had, toen hij met vrouwen en kinderen bij Laban uit Mesopotamië vertrokken was, ten oosten van de stad Sichem in
24
Kanaän een stuk land gekocht voor honderd geldstukken van de zonen van Hemor. Daar zette hij zijn tent op en bouwde een altaar. Op een dag viel het oog van Sichem (Hemors zoon) op de mooie Dina, Jakobs dochter en hij ontvoerde en onteerde haar. Daarna vroeg hij Jakob om haar hand. Simeon en Levi waren razend om het gebeurde en zeiden: ‘onze zuster kan niet met iemand trouwen die onbesneden is.’ Alle joodse jongens worden op hun dertiende besneden, hierbij wordt de voorhuid van de penis verwijderd. Hemor riep alle mannen bijeen en zei hen zich te besnijden, zodat ze met de Israëlieten zouden kunnen omgaan en trouwen. Dit deden de mannen van Sichem. Toen ze op de derde dag na hun besnijdenis met hevige pijn rondliepen, vielen Simeon en Levi aan en vermoordden alle mannen uit de stad. Ook Hemor en zijn zonen. Hierop verlaat Jakob met zijn hele familie het gebied en trekt via Betel naar Mamre (ook wel Hebron geheten). Daar woont zijn vader Isaak. Ze kunnen zich dus maar beter niet meer laten zien in Sichem. Vers 411. [kader] Gen.35:22 en 49:4. Levi bedoelt het bed van Bilha, de bijvrouw van Jakob, aan wie Ruben zich vergreep. Bilha was de moeder van twee van zijn broers, en dus werd hij als moederschender gezien. Vers 476. [kader] Een schaar: groep gelovigen. Op welk incident duidt dit verhaal? Vers 485. [kader] Mambre is de oude naam voor Hebron waar Abraham leefde en Isaak en Jakob hun familiegraf hebben. Vers 516. [kader] De woorden van Ruben: ‘wy zullen zo niet scheien.’, kunnen op twee manieren opgevat worden. Als in gedachten tegen Jozef gericht, met de betekenis ‘Ik zal je niet in de steek laten’ of tegen Simeon en Levi in de betekenis van ‘Wacht maar, jullie zijn niet van me af’. Vers 520. [kader] Verwijzing naar Psalm 42:2 ‘ Gelijk een hinde die naar water smacht…’ Hier wordt naar Jezus verwezen.
Vragen Het eerste bedrijf [VRAAG] Welke rol spelen de engelen in Jozef in Dothan. Wat kun je hierover afleiden uit hun eerste en laatste optreden in het eerste bedrijf. Ziet Jozef de engelen?
25
[VRAAG] Jozef wordt wakker en herinnert zich zijn dromen van die nacht. Waar gingen ze over. Voor wie is hij bang? [VRAAG] Hoe ziet Vondel een slang voor zich? Kijk in DBNL en zoek naar de Vorstelijcke Warande der Dieren van Vondel. Bij de dierenverhalen staan plaatjes. Zoek naar Serpent en slang en beschrijf wat je ziet. [VRAAG] Jozef noemt zijn oom Esau, wat is er tussen zijn vader Jakob en zijn oom Esau gebeurd? Zie de Bijbel: Genesis 27. Het tweede bedrijf [VRAAG] Via de dialoog tussen de broers horen we over de dromen van Jozef. Wat droomde Jozef over: - korenschoven, - sterren, En wat betekenden deze dromen? [VRAAG] Wat kom je in de eerste twee bedrijven over de vader van Jozef te weten en wat zijn de geheimen die de broers met zich meedragen? [VRAAG] Hoe ziet de familie van Jozef eruit. Teken een stamboom. Algemene vragen over hele stuk [VRAAG] Als we dankzij de Rey van Engelen al weten dat het goed met Jozef zal aflopen, waarin zit dan de dramatische spanning van dit treurspel? [VRAAG] Waarom zou Vondel het einde van het verhaal in een lange monoloog van Ruben verpakken en niet laten uitbeelden op het toneel. Is dat werkelijk zoals sommige geleerden zeggen omdat hij meer een schilder is dan een theaterdier? Of had Vondel een grondige reden om voor het vertellende te kiezen. [VRAAG] Hoe kon het dat een eenvoudige slaaf (Jozef) opklom tot onderkoning van Egypte? Wat was Jozefs geheime wapen of eigenlijk zijn kracht? Geef voorbeelden uit het stuk. [VRAAG] Wat valt je op aan de broers. Zijn ze het met elkaar eens over het lot van Jozef? Welke meningen hoor je? Geef de argumenten die de verschillende broers geven? Welke broer zou jij het meest vertrouwen als je Jozef was? [VRAAG] Het schilderij van Jan Pynas was een van de inspiratiebronnen voor Vondel. Hoe heeft Pynas de verschillende broers uitgebeeld? Wie is wie denk je? [VRAAG] Jaloezie is binnen een familie een bekend verschijnsel. Ruben geeft hun vader Jakob de schuld, omdat die Jozef meer voortrok. Herken je deze heftige jaloezie. Zou je ooit zelf zover gaan een zusje of broertje te doden of verkopen? Wat vinden je klasgenoten hiervan? Hoe frustrerend kan het zijn als je ouders jullie niet gelijk behandelen.
26
[VRAAG] Vondel en zijn tijdgenoten zagen in de opkomst van de Turken een gevaar. Wat was juist de positieve wending, voor bijvoorbeeld Amsterdam en de Republiek, die de geschiedenis nam doordat de Turken alle bekende handelshavens blokkeerden? [VRAAG] Zoek op internet de websites van www. entoen.nu over de canon van Nederland. Hier staat leuke en goede informatie over de Statenbijbel. Wat is de Statenbijbel en geef voorbeelden van welke invloed deze bijbel tot op heden heeft. [VRAAG] Vondel was het niet altijd eens met de machthebbers, zoals Prins Maurits. Hij is meer een man van de dialoog. Dat zie je terug in zijn stukken. Hoe zou hij tegen de moderne politiek hebben aangekeken? Stel dat het klimaat de rol van Jozef speelde, hoe zou je dan de huidige partijleiders over de broers verdelen en wat zouden hun argumenten zijn? [VRAAG] Hoe veranderde Amsterdam tussen 1620 en 1680. Stel uit de kaarten en schilderijen die via internet beschikbaar zijn, een archief samen van een stad in aanbouw. Op sites van het Mauritshuis (Den Haag) en het Amsterdams Historisch museum zijn schilderijen te zien over hoe Amsterdam in de 17e-eeuw veranderde. Je ziet het nieuwe stadhuis, de grachten in aanbouw. Het Mauritshuis verwierf: Gezicht op de Gouden bocht van de Herengracht (1672), door Gerrit Berckheyde. Deze gracht was toen nog in aanbouw. De Portugees-Israëlitische synagoge op het waterlooplein was er en de de schouwburg op de Keizersgracht was er ook. Waar kun je die plaatsen op je kaart? [VRAAG] Jozef in Dothan gaat over een broedertwist, op welke andere broedertwist doelde Vondel met zijn treurspel? [VRAAG] De angst dat andere godsdiensten of ideologieën de jouwe bedreigen is van alle tijden, zo blijkt uit Vondels voorrede. Ook nu nog zien mensen andere culturen als een bedreiging. Hoeveel we inmiddels ook van elkaar weten, en hoe bereisd we ook zijn, die angst lijkt een fundamentele eigenschap van de mens. Noteer minstens 5 positieve ontwikkelingen van de intensievere relatie en communicatie met landen als India en China en Turkije en geef een lijst met 5 nadelen.
27
DEEL 3.
Het didactiseren van Jozef in Dothan: een verslag.
Hoofdstuk 1 Moderniseren: is het nog wel Vondel?
1. Rijmparen, metrum, stijlfiguren en grammatica Wat ons publiek betreft waren we het snel eens: derde- en vierdeklassers HAVOVWO. De uitgave moet voor iedereen toegankelijk zijn. Zowel voor gereformeerde scholieren als kinderen die nog nooit een Bijbel gezien hebben. Dit betekent dat we veel achtergrond informatie toevoegen over algemene Bijbelkennis. In de vragen moet genoeg uitdaging zitten voor scholieren die al veel, en die nog niets weten. De steeds terugkerende vraag tijdens het hertalen en bewerken van Jozef in Dothan luidde: is dit nog wel Vondel? Hoever mag of moet je gaan in het aanpassen van een tekst voor hedendaagse leerlingen. Moderniseren moet. Maar niet ten koste van Vondel. Wat begrijpen ze nog wel en wanneer haken ze af omdat ze de taal niet meer kunnen volgen? Hoe kun je hen laten genieten van de mooi geconstrueerde zinnen en beeldrijke taal van Vondel, zonder het dodelijke oordeel ‘saai!’ van ze te horen. De eerste paar technische spelregels voor het moderniseren van Jozef in Dothan stonden snel op papier. In praktijk bleek de uitvoering ervan lastiger. Om te beginnen spraken we af dat we de naamvallen, rijmparen en Vondels ritme en metrum zouden handhaven. Een naamval geeft de functie van een woord in de zin aan. Zodra je de naamvallen schrapt merk je dat de functie van het woord soms onduidelijk wordt. Een woord kent vier naamvallen: de nominatief, als het woord het onderwerp van de zin is; de genitief, gebruikt om bezit aan te duiden; de datief, die het ‘meewerkend voorwerp’ aanduidt en de accusatief, die aangeeft wat het lijdend voorwerp is. Na voorzetsels gebruikte men een derde of een vierde naamval. Voorbeelden: vers 86: totdat de tijd (nominatief/onderwerp) dien wrok (accusatief/lijdend voorwerp) had weggezet. Vers 2: bij dien bemosten put (3e naamval na een voorzetsel). Nog meer afspraken maakten we met betrekking tot de aanvoegende en gebiedende wijs. We kennen vier ‘wijzen’ die Nederlandse werkwoorden kunnen aannemen: de aantonende wijs of indicatief (ik loop), de infinitief (of onbepaalde wijs; lopen), de aanvoegende wijs (leve de koningin) en de gebiedende wijs (Loop!). We spraken af om in de gebiedende wijs de moderne spreektaal aan te houden en dus voor een enkelvoudsvorm te kiezen: Ga weg!, in plaats van Gaat weg!, terwijl je meerdere mensen aanspreekt. De aanvoegende wijs (of conjunctief) veranderden we in aankomende (indicatief: ik loop) of gebiedende wijs (Loop!). De aanvoegende wijs is een werkwoordsvorm die onder meer een wens, toegeving, aanwijzing of aansporing uitdrukt. In het hedendaagse Nederlands gebruiken we de aanvoegende wijs voornamelijk nog in vaste uitdrukkingen (kome wat komt, koste wat het kost, leve de koningin!). In de Vondel hertaling is de aanvoegende wijs te zien
28
aan de apostrof: Keer’ (te lezen als Keere !). Dat kommaatje staat daar dus niet voor niets. Door de zwakke lettergreep te laten vervallen konden we in zinnen spelen met synoniemen die een lettergreep te veel hadden. Automatische elisie: het weglaten van een onbeklemtoonde klinker of lettergreep (een schwa: nauwlix bij Vondel werd nauwlijks bij ons, dus zonder e), meestal omwille van het metrum of het ritme. Vondels dialogen zijn doorspekt met enclise en proclise. Enclisis is het verschijnsel dat een - meestal onbeklemtoond - woord wordt uitgesproken alsof het een deel vormt van het woord dat ervoor komt. Voorbeeld: Hij heeftem gezien. Proclise of proclisis is het verschijnsel dat een - meestal onbeklemtoond - woord wordt uitgesproken alsof het deel uitmaakt van het woord dat erop volgt. Vaak gaat dit gepaard met deletie, het weglaten van een of meer klanken. Voorbeeld: kweet niet (het cliticum k versmelt met weet), ‘k zag, ’t sissen,’k wil. Vondel gebruikt regelmatig een dubbele ontkenning of een ontkenning in twee delen. Neem bijvoorbeeld vers 45 uit Jozef: ‘wat droomt men somtijds niet dat weinig nadruk krijgt, het moet een lafaard zijn die over dromen zwijgt.’ Zo’n zin is niet altijd meteen duidelijk. We veranderen deze zinnen zoveel mogelijk in een positieve variant, die eenvoudiger te begrijpen is. Vondel maakt veelvoudig gebruik van enjambement. Er is sprake van enjambement als het einde van de versregel niet samenvalt met de natuurlijke pauze in de zin. Bij het lezen kun je niet, zoals in proza, zonder pauze de zin doorlezen. De versmelodie eist een soort 'pauze'. Deze 'pauze' krijg je door het aanhouden van het laatste woord van de regel: je laat de toon even dóórklinken. Het enjambement geeft de twee door een enjambement verbonden regels een soort spanning mee en voorkomt de monotonie van een strak aangehouden rijmvorm. Voorbeeld uit Jozef in Dothan vers 248 – 249: Juda zegt daar: ‘Jozef komt. Men overweegt hem ’t leven te nemen en een put te dempen met zijn lijf.’ Hier krijgt het woord ‘leven’ extra nadruk. Door de regel erna wordt de betekenis van dit ‘leven’ totaal omgegooid. Het leven nemen betekent hier doden! Een andere stijlfiguur die Vondel regelmatig toepast is de hendiadys (hij lag en sliep, wordt: hij lag te slapen). Hendiaduoin is afgeleid van het Griekse hen (= één) en dia (=door) en duoin (= twee). Het gaat hierbij om een ondergeschikte relatie tussen twee begrippen door twee nevengeschikte termen: de maan goot licht en zilver, wordt dan: de maan goot zilver licht. In Jozef zegt Ruben, vers 61:’ Ik hoorde ’t sissen van hun bekken, geel van zucht…’ Hun en haar. Vondel gebruikt de vrouwelijke meervoudsvorm van het bezittelijk voornaamwoord ‘haar’. De slangen en haren bekken. Nu zouden we eerder ‘hun’ gebruiken. Vondels tekst staat vol komma’s. Wij hebben enkele weggelaten, omdat we vonden dat de tekst daardoor duidelijker werd. In vergelijking met de hertaling door Het Toneel Speelt zijn er weer komma’s bijgekomen. Dit met het oog op het hardop voorlezen in de klas. De komma’s zijn regieaanwijzingen die het leggen van pauzes en interpreteren van zinnen eenvoudiger maken.
2. Spelling en vertaalregels. We kozen voor de spelling Jozef, Juda en Jakob (in plaats van Joseph, Judas en Jacob) omdat deze spelling ook in de nieuwe Bijbelvertaling wordt gebruikt.
29
We besloten zelfstandige naamwoorden die naar God verwijzen met een hoofdletter te schrijven, dus ook ‘Allerhoogste’. Maar ‘u’ en ‘gij’ de kleine letter te laten houden. Andere vertaalregels van veel in de tekst voorkomende woorden zijn: eer -> voor van -> door spa -> laat wijders-> verder daer-> waar (d -> w) ‘twelck-> dat of wat nae -> naar dae -> toen dat stuk -> die streek (in de betekenis van list) niet -> niets maag’re -> maagre (het scheelt veel overbodige kommaas en is een herkenbaar woord) dies -> dus wat ->welk gij -> jij u -> je (bij discussie tussen broers) broedren -> broeders of broers broêrs -> broers stuk -> (nare) streek Sommige beslissingen zijn lastiger, zoals de benaming voor het kledingstuk dat Jakob zijn lievelingszoon schonk. Het was veelkleurig en zo mooi, dat zijn broers razend jaloers werden. Was het een jas, een kleed (doek), een rok? Vondel gebruikt rock (WB): we besluiten ‘rok’ te laten staan en ‘jas’ als vertaling te geven in de kantlijn. ‘Jas’ is moderner dan ‘kleed’. Bij de hertaling zochten we naar moderne synoniemen van woorden die overeenkomen met de betekenis en klank van Vondels woorden. Dit lukte soms goed. Er zijn mooie vertalingen uit voort gekomen. Zoals een grondeloos hol een bodemloos hol werd (v.435) en ‘Ga voort’, dat een moderne variant kreeg en wel ‘Doe maar’. Maar ‘bitter gekrakeeld’ bleef staan, omdat het moest rijmen op ‘nauwlijks zijn geheeld’. En Levi’s (v.331):‘vertrouw het vonnis ons,’ t is buiten jou gestreken’ moest rijmen op Rubens: ‘Laat ik in vaders naam dan eerst mijn hart uitspreken.’ Ik ben nog niet helemaal tevreden over deze soms wat halfslachtige zinnen, die niet oud en niet jong zijn, maar ik had zelf ook geen beter rijmpaar dat de betekenis zou dekken. Dat ‘gekrakeeld’ en ‘gestreken’ staat tamelijk ouderwets tussen moderne zinnen als ‘deed mij meer pijn dan jou’, de vertaling van ‘Verdroot my meer, dan u’ of (v.431): ‘’t plagh hier omtrent te schuilen’, dat ‘’t zat hier ergens te schuilen’ werd. En (v.419)‘Wat wroet ghy op de wraeck van ons verkrachte zuster’, dat we veranderden in ‘Wat zeur je over wraak voor ons verkrachte zuster’. En (v.465), Ruben: ‘Zoo wrickt niet aen de stut van vaders ouderdom. Verwrickt ghy die, zoo valt de vader met haar om’ dat veranderde in:‘Dus kom niet aan de steun van vaders ouderdom. Kom je daaraan dan valt de vader met haar om.’ Nog een voorbeeld: (v.515) Ruben:’t Zal noodigh zijn mijn vee al weder te verweien’ werd ’k moet nodig eens mijn vee wat verderop verweiden.’ Dit neemt niet weg, dat ik nog niet over alle vertalingen tevreden ben, met name over sommige ouderwetse rijmwoorden. Terwijl een woord als kwansuis zo mooi is, dat het er nog gewoon instaat!
30
3. Inkorten: een kwestie van knippen en plakken Vondels Jozef in Dothan telt 1622 verzen. Om te passen in een Tekst in Context formaat, moeten daar minstens 400 verzen uit. Dat is ongeveer een kwart! Dit was een van de spannendste kanten van het didactiseren. Het betekende dat we in mijn ogen nogal rigoureus aan de slag moesten en dat met Vondel! Maar op een gegeven moment wordt het een sport om alle zinnen die geen nieuwe informatie toevoegen en niet actief een rol spelen in de interactie van de broers, te schrappen. Je ontwikkelt er een speciale blik voor! In praktijk kwam het neer op het verwijderen van grote delen van de Reien en monologen. Met name Ruben is zeer breedsprakig, en vervalt in herhalingen. In zijn tekst is dan ook flink geknipt. Vondel maakt het niet makkelijk om stukken uit zijn nauw geweven poëzie te verwijderen. Hij gebruikt beeldende taal om een landschap of droom te beschrijven. Tegelijkertijd verwerkt hij zeer veel informatie in weinig zinnen. Zijn taalgebruik is uiterst compact. Neem bijvoorbeeld de eerste vier strofen van het eerste bedrijf: Zie Jozef -Rachels zoon en Jakobs staf en stutHier slapen in de hei bij dien bemosten put, Waarlangs de heerbaan loopt naar Dothan en de weien Waar hij zijn broeders zoekt […] In deze vier regels introduceert hij de hoofdpersoon Jozef en plaatst hem in familieverband (zoon van Rachel en steunpilaar van Jakob, zijn vader). De plaats van handeling is ook meteen beschreven: een bemoste put langs de handelsroute naar de stad Dothan en de weilanden, waar zijn broers verblijven, die hij zoekt. Hij is waarschijnlijk een aardig eind van huis, want hij is bij de put in slaap gevallen. Vooral in de verzen met kruisrijm is het lastig zinnen weghalen, je sleurt onmiddellijk het volgende paar mee. Zo wilde ik bijvoorbeeld uit de zang van de engelen (verzen 517-530) drie verzen uit het midden weghalen en nog drie aan het eind. Vondel gebruikt hier het volgende rijmschema: a a b c c b d d e f f e g g. Als je daar de middelste b d d uit wilt halen, heb je een probleem. Daar had Lia van Gemert de volgende oplossing voor: je knipt de twee laatste woorden van het derde vers en plakt de twee laatste woorden van het vierde vers vast aan vers drie, hiermee verspringt het rijmwoord van vers vier naar vers drie. Je houdt nu het volgende rijmschema over: a a c c e f f. Alleen het e-vers vormt geen paar meer, maar dit levert geen probleem op bij het hardop voorlezen. Hier volgt de originele versie: Hy komt, hy komt, die jonge borst, Als ’t hygent hart, ’t welck zynen dorst Wil lesschen aen de versche sprongen Der zilverzuivre koele bron; Terwijl de jaegers, schuw van zon, (op hoop, of zy het wildt eens vongen, In donkre en naere schaduw vast, Daer looze brack noch winthont bast Met zwijnspriet en gespanne boogen Beloeren het onnozel bloet; ’t welck niemant leedt noch letsel doet, En, al te jammerlijck bedrogen, Zich vint op ’t onverzienst bezet
31
Van jaeger jaghtspriet hont en net. En zo ziet de nieuwe versie eruit: Hij komt, hij komt, die jonge borst, als ’t hijgend hert dat zijnen dorst wil lessen aan de zuivere bron, terwijl de jagers, schuw van zon, met zwijnspriet en gespannen bogen beloeren het onschuldig bloed dat niemand leed noch letsel doet. Een ander voorbeeld van deze methode is te vinden in de verzen 455 – 462. Ruben waarschuwt voor het dier dat Haat en Nijd heet. Er staat, in mijn hertaling: Ach mannen, luister toch, ach laat dat dier niet binnen ons huis, want waar het komt daar sloopt het huisgezinnen en huizen in de grond en scheidt met schande en stank. Dat keer’ die goede God. Je weet mij weinig dank, nu ik de waarheid spreek die dikwijls wordt verschoven. Maar ‘k weet, men zal mijn raad ten hoogste namaals loven, het gaat zo ’t wil. Mijn broers. Kijk toch! Waar moet dit heen? Verantwoord eens ’t geweld van negen broers op één. In onze versie verdwijnt alles wat geel is en je houdt een keurig lopend, metrisch kloppend stuk over, waarvan de boodschap duidelijk en ter zake is. Een andere methode bestaat uit het weghalen van een aantal verzen en die vervangen door een tussentekst, die een korte samenvatting geeft van wat er in het verwijderde deel stond. Dit pas ik onder meer toe bij de Rei van engelen (verzen 4 tot en met 26 verdwijnen). In de afgelopen maanden zijn er meerdere fases geweest in het hertalen. Teksten in verschillende stadia zijn als bijlage toegevoegd. Het duurde even voor ik echt durfde ingrijpen in Vondels tekst. Vooral het sneuvelen van de lyrische teksten in de reien vond ik jammer. Zo ook Jozefs beschrijving van het landschap die moest sneuvelen, terwijl je in die beschrijving een mooi beeld van de omgeving en het karakter van de spreker krijgt. We hebben steeds strakker toegesneden op de dialogen, en dus de actie, tussen de broers. In ons stuk gaat het om hun argumenten, om hun posities. Daar zit de spanning van het stuk. Wie vindt wat en waarom, hoe komen ze tot hun besluitvorming. Welke rol spelen de verhalen uit hun verleden bij de ergernissen en frustraties, die leiden tot de verkoop van hun eigen broer. Uiteindelijk heeft de tekst aan duidelijkheid gewonnen.
4. Belang van goede vragen. Naast het moderniseren, het aanpassen van de spelling en het inkorten de tekst is het belangrijk om goede vragen te formuleren over de tekst. Vragen die de leerlingen door de stof heen leiden en ze helpen om er kritisch over na te denken. Wat prikkelt leerlingen om op onderzoek uit te gaan. Er moet de mogelijkheid zijn een beloning te verdienen. In de vorm van een cijfer, of wat dan ook. Voor wedstrijdjes om hoogste cijfers en beste presentaties zijn met name de jongens op het gymnasium erg te porren. Dan kun je ze overal voor winnen. Je kunt ze bijvoorbeeld een presentatie laten houden, een debat voeren of een discussie laten voorbereiden over hoever je zelf zou gaan als je heel jaloers bent op een broer of zus, waarbij je argumenten uit Vondel haalt of via websites over dit onderwerp. Het aanbieden van een paar goede vragen
32
bleek tijdens de literatuurlessen vorig jaar essentieel te zijn. Als de vragen te algemeen zijn, haken ze af. Hoe concreter de vragen, hoe prettiger de leerlingen het vinden. Ze kunnen vrij overkoepelend zijn. Het is soms lastig om ze nog niet teveel te verklappen en ze wel genoeg informatie te geven zodat ze zelf dingen kunnen ontdekken.
Hoofdstuk 2 Ervaringen met literatuurlessen in 4-gymnasium Als lerares in wording heb ik nog niet zo heel veel ervaring met literatuuronderwijs op de middelbare school. Maar het afgelopen jaar heeft me een aantal dingen geleerd, die bruikbaar waren bij het didactiseren van Jozef in Dothan. Voor de Middeleeuwen gebruikten we als sectie een andere lesopzet dan bij de 16een 17e-eeuw, zodat ik onmiddellijk een aantal voor- en nadelen kon ervaren bij die verschillende manieren van werken. Ik had 8 lessen voor het behandelen van de Middeleeuwen. Hiervan besteedde ik twee lessen aan een algemene inleiding, aan de hand van een powerpoint-presentatie (die ik van de sectie kreeg en waar ik zelf op- en aanvullingen bij gaf). De volgende drie lessen werkten de leerlingen, verdeeld over vijf groepjes van vijf, in de klas. Elk groepje zou een presentatie over het gelezen boek en de vragen moeten geven.. Er waren drie TiC- deeltjes: Karel en Elegast, Walewein en Reinaert de vos. De overige tien leerlingen die geen TiC boekje hadden, moesten het doen met een voddig pakketje kopieën, nauwelijks geannoteerd, van Beatrijs en Mariken van Nieumegen. De laatste drie lessen gaven de vijf groepen een presentatie over het boek dat ze gelezen hadden aan de hand van een aantal vragen die ze van mij tijdens de voorbereiding kregen. De drie groepjes, die zich onmiddellijk de TiC-boekjes hadden toegeëigend, gingen fanatiek aan de slag en waren drie lessen bezig met aan elkaar voorlezen, taken verdelen (aan de hand van een aantal opdrachten die ze van mij kregen) en het voorbereiden van de presentatie. De tien jongens, die met een non en een door de duivel verleide godvruchtige Mariken zaten, hadden meer moeite zich drie lessen te concentreren. Het leuke was, dat ze bij hun presentatie toch met allerlei wetenswaardigheden kwamen over symboliek, mystiek, en Marialegendes die ze thuis op internet hadden gevonden. Maar tijdens de lessen gingen ze klieren en jokeren. Begrijpelijk. Inmiddels weet ik dat ik het computerlokaal achter de hand moet houden en misschien het deeltje over Jacob van Maerlant moet aanschaffen. Het positieve aan het werken met verschillende teksten is dat ze van elkaar leren over de andere teksten, in plaats van dat we klassikaal slechts één Middelnederlandse tekst behandelen. Bij de presentatie hoorde onder meer het voorlezen van een stukje tekst in het Middelnederlands, het geven van een samenvatting en het toelichten van een aantal thema’s of specifieke onderwerpen. De 8 lessen die ik aan de Renaissance besteedde, verliepen heel anders. Ik behandelde in 3 lessen allerlei algemene zaken, we lazen een aantal stukken uit René Stripiaens Ooggetuigen van de 17e-eeuw en gedeeltes uit hun basisboek Laagland (over Petrarca en Hooft, tragedies en komedies). Ik behandelde het Wilhelmus en de VOC en WIC
33
aan de hand van onder andere brieven van Focquenbroch uit Ghana. Ik liet ze twee aan twee een introductie van een bekende persoon uit die periode voorbereiden. En passant besteedde ik nog een les aan egodocumenten, naar aanleiding van de Boekenweek en het boekengeschenk dat ze allemaal kregen. Ik begon de les met het Dagboek van Johan van Heemskerck (1640) dat ik zelf aan het transcriberen en annoteren was en liet ze een stukje van dat oude handschrift lezen. Ze kregen de opdracht zelf een egodocument te schrijven. Drie lessen werden besteed aan het maken van vragen over Emblemata (via digischool.nl) waarna ze twee aan twee een embleem ontwierpen en we tenslotte klassikaal De Klucht van de Koe van Bredero lazen (in 1 les). Voor het emblemenpakket kregen ze een cijfer. Over het hoofdstuk uit Laagland, de Klucht en de informatie uit de les volgde een toets. Het klassikaal lezen van de Klucht was leuk. Maar werd niet echt door iets opgevolgd en bleef dus een beetje in het luchtledige hangen. De Warenar lag in de kast (in 30voud) in een zeer gedateerde versie. Ik heb zelf de Klucht staan kopiëren omdat er eigenlijk niets voor handen was op het gebied van de 17e-eeuw. De sectie vond dat prima en uiteindelijk heeft iedereen de kopieën gebruikt. Ik zou willen pleiten voor het aanschaffen van vijf delen TiC-Warenar, vijf delen Wilhelmus, vijf delen Jozef in Dothan en vijf delen Spaanse Brabander. En misschien ook de vijf delen Reizen op papier. Maar daar stuit je onmiddellijk op het probleem in het onderwijs: er is nergens geld voor. Dus zullen we het met een paar mooie deeltjes doen en de rest gaan kopiëren (vermoed ik). Bij deze lessenserie miste ik het actief participeren van de leerlingen, zoals dat grotendeels wel gelukt was bij het behandelen van de Middeleeuwen. De drie lessen die ze aan de emblemata werkten liepen wel goed, omdat iedereen achter de computer zat te werken tijdens de les. Vooral de jongens moeten goede concrete opdrachten hebben, waar ze zich in vast kunnen bijten en die ze uitdagen. Verder kreeg ik het commentaar uit de klas dat ik teveel had voorgelezen, al vonden ze de fragmenten erg goed en interessant. Conclusie: meer duidelijke opdrachten waar ze zich goed in kunnen vastbijten. Het de leerlingen laten voorbereiden van teksten en onderwerpen. Behalve de literatuurlessen gaven wij aan de 4e-klassers ook een aantal lessen over de Bijbel. Die spitsten zich met name toe op de invloed van de boeken Genesis en Exodus op de schilderkunst en literatuur. Deze ‘Bijbellessen’ als apart onderdeel komen dit jaar te vervallen en gaan nu deel uit maken van de lessen Middeleeuwen en Renaissance. Je kunt dan meer tijd besteden aan de invloed van de Bijbelverhalen in de desbetreffende periodes en ook in het denken over de bijbel en God. Zo zou je ook Jozef in Dothan kunnen behandelen, en een boek als Vondel belicht van Frans Willem Korsten bij de discussie kunnen betrekken.
Ervaringen die ik gebruik bij het didactiseren van Jozef in Dothan? Wat mij bij het lesgeven opviel is hoe weinig de meeste leerlingen van de bijbel wisten. Het leek me daarom zinvol om in de inleiding van Jozef in Dothan, immers een op de bijbel gebaseerd treurspel, kort in te gaan op de boeken Genesis en Exodus. Vanwege alles wat er in de 4e klas behandeld moet worden, en omdat ze, zoals op ons gymnasium, maar twee uur Nederlands per week hebben, is er niet heel veel tijd om uitvoerig alles te behandelen. De leerlingen moeten zoveel mogelijk zelf kunnen doen en daar verslag van uitbrengen in de klas aan de hand van een aantal gerichte vragen
34
en steekwoorden. Het prikkelen van hun nieuwsgierigheid is belangrijk, maar daarnaast moet het ook duidelijk zijn wat de bedoeling is en waar ze dat kunnen vinden, anders blokkeren ze. Als we Vondel door een goede inleiding via dit Tekst in Context deel aantrekkelijk kunnen brengen, doen ze vast mee. Vondel opvoeren als rebel, die zich verzette tegen de beslissing van Prins Maurits om Oldenbarnevelt te doden. Die tegen de stroom in zich tot het katholicisme bekeerde. Hij veranderde overigens meerdere malen van godsdienst. Vondel als democraat, als liefhebber van de dialoog met goede argumenten, dan heb je al weer de link met de debatten die ze op school moeten voeren. In de vierde klas klaagt men erg over teveel huiswerk, dus het is belangrijk om ze zoveel mogelijk in de klas te laten werken. Daarvoor heb je een computerlokaal nodig. Bij ons is dat een schaars product. Er zijn er twee op een school met 900 leerlingen. Wat ik bemoedigend vond om te merken was dat de leerlingen (ook de ‘beta’ jongens) de lessen erg leuk vonden. Eerst riepen ze allemaal dat ze voor Nederlands kwamen en dat ik ze geschiedenis gaf. Maar het werken aan presentaties, het debatteren, schrijven van boekrecensies, het maken van een eigen embleem, het voorlezen van het toneelstuk van Bredero, het ontcijferen van het 17e-eeuwse handschrift en zelfs de (officiële) brief aan God en het egodocument dat ik ze liet schrijven, maakten hen enthousiast voor het vak! Ze zeiden nog nooit zo hard voor Nederlands gewerkt te hebben. En dat was positief bedoeld. Dat heb ik dus geleerd: zet ze aan het werk met uitdagende opdrachten, dan worden ze enthousiast, ook al staan er woorden in de tekst die ze niet allemaal begrijpen. Als we dus van dit Tekst in Context deel een mooie mix van leren en doen kunnen maken, lijkt het mij leuk er mee te werken in de les.
Hoofdstuk 3 Evaluatie: didactisering Joseph in Dothan. Waar was ik naar op zoek: hoe stapte ik in het project? Ik begon aan het Vondelproject om twee redenen, de eerste was, zoals ik al in de inleiding schreef, dat ik merkte verslingerd te raken aan het ontcijferen van teksten uit het verleden, al dan niet in moeilijk te lezen ‘geheimschrift’. Ik houd van het puzzelen op een passage, en die, met respect voor wat de auteur schreef, toegankelijk te maken voor een groter publiek. De andere reden was, dat ik me nooit echt met Vondel had bezig gehouden. Natuurlijk had ik de Gysbreght wel eens gezien en zelfs tweemaal gelezen en ook Jephta en Lucifer kende ik. Maar ik wist niet goed wat ik van Vondel als toneelschrijver denken moest. Met name niet vanuit deze tijd gezien. Het vorige semester schreef ik een paper over Jan Vos, schouwburgdirecteur en eveneens treurspeldichter en als zodanig Vondels directe concurrent. Ik merkte dat ik eenvoudig de argumenten overnam van de voorstanders van Vos’ spektakels. Theater is theater en dus spektakel en daar moet iets te zien zijn, niet alleen maar te horen. ‘Het zien gaat voor het zeggen’, zoals het motto van Vos luidde. Vondel vond ik altijd een beetje saai en te retorisch. Maar omdat zoveel kenners oordelen dat Vondel als dichter en toneelschrijver de belangrijkste uit zijn tijd en wie weet zelfs uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis is, had ik altijd het gevoel dat ik iets gemist had en dat zou ik met dit Vondelproject kunnen inhalen.
35
Toen we aan het project begonnen, was het nog niet zeker welk stuk van Vondel het zou worden. Lia van Gemert had met iemand van de uitgeverij gesproken en men vond Vondel een goede keuze, omdat die nog niet in de TiC serie zat. ‘We’ besloten dat het Jozef in Dothan zou worden. Ik kende het stuk nog niet. Ik las het stuk in de Het Toneel Speelt -editie en zag het somber in. Zou ik dit ooit aan een vierde klas middelbare school kunnen verkopen?
Wat vond ik van het werken in een team, binnen een concept (TiC)? Ons Jozef in Dothan team ging vlot van start. Ik moet eerlijk bekennen dat ik de traagste was van de drie. Voornamelijk vanwege een tamelijk hectische combinatie van taken: lesgeven (voor het eerst, dus veel voorbereiden en geen routine), stage aan het Huygens Instituut, 10-punts werkgroep Moderne Letterkunde en gezin. Kortom, ik deed wat ik kon, maar hinkte met alles wat achteraan. Dit moet tot teleurstelling hebben geleid van met name Sabine, want ook Roland had het op een gegeven moment te druk met school. Hoe dan ook, de ontmoetingen waren inspirerend. We besteedden het grootste deel van de vier bijeenkomsten aan het afspreken van regels voor het moderniseren van de tekst, het verdelen van de tekst en aan het doornemen van stukken van de vertaling. Erg leuk (en verhelderend) was ons uitje naar de musical Joseph and the amazing technicolor dreamcoat van Andrew Lloyd Webber. De dialoog tussen de broers, voorafgaand aan de verkoop van Jozef aan de Arabische koopman - ons hele stuk- kwam niet in de musical voor. Daarnaast waren er de individuele sessies met Lia van Gemert, waarin we stukken van ‘mijn’ tekst woord voor woord doornamen. Zij zag altijd weer moderne varianten, waar ik dacht: O ja, het kan nog veel rigoureuzer. De laatste pagina’s merkte ik dat ik veel van haar geleerd had. Ik moest even wennen aan het werken in een TiC concept, dat aardig vast lag en tegelijk aan een scriptie, die ik naar mijn idee niet vanuit een eigen vraagstelling kon opbouwen, maar die het commentaar vormde op ons didactiseringsproces. Het TiC -deel over de Warenar van Hooft werd ons voorbeeld en dat is een flamboyant boekje, waarin veel informatie je op alle mogelijke manieren in felle kleuren toelacht. Als je zelf net start met het in kaart brengen van een onbekend toneelstuk, een veelzijdige schrijver en een bepaalde periode waar je voor je idee nog greep op moet krijgen en je de Warenar doorneemt, duikelen de onderwerpen in blauwe, gele en rode letters en kolommen over elkaar heen en dat is, in het proces van het zoeken naar je eigen structuur, nogal overrompelend. Ik wilde eerst vat krijgen op het stuk, de wereld van Vondel en de wereld om het stuk heen, daarna kon ik pas denken aan kaders en kleuren en plaatjes. Pas toen de schoolvakantie aanbrak en ik alle andere zaken afhad, kon ik me helemáál op Vondel richten.
Wat heb ik geleerd? 1. Over de Bijbel en Flavius Josephus als bronnen in de 17e-eeuw. Toen begon de bal te rollen. Om te beginnen met Flavius Josephus, van wie ik het bestaan niet kende. Wat een geweldig boek is De Oude Geschiedenis van de Joden en wat een indrukwekkende inleiding schreven Meijer en Wes. Josephus verhalen lezen
36
als berichten uit de krant. Hij vertelt de verhalen van mensen van vlees en bloed. Zoals over Dina die gewoon ging winkelen met haar vriendinnen en toen door Sichem lastig gevallen werd. Dankzij de zeer informatieve inleiding (zie bijlage) begreep ik hoe de Bijbel in elkaar zat, welke rol de vertalingen in het Grieks daarbij speelden, hoe de schrijfstijl van Flavius Josephus beïnvloed werd door de Joodse traditie van het uitleggen en verklaren van de Tenach door de rabbijn. Woord en wederwoord, en argumentatie speelden een belangrijke rol in het Joodse geloof. Vondels Jozef in Dothan bestaat vrijwel alleen uit argumenten. Het is als het ware een debat tussen broers, een openlijk uitgevochten broedertwist in woorden. Flavius Josephus geeft Rubel (Ruben) allerlei argumenten in de mond tegen de moord op Jozef. Hierdoor krijgt Rubel een hoofdrol in het verhaal. Vondel heeft Flavius Josephus gelezen en de discussie tussen de broers van hem overgenomen. Rubels argumenten: een broedermoord is erger dan een gewone moord, denk aan je vader die erg bedroefd zal zijn, denk aan de alziende God, die u zal straffen, aan je eigen geweten, dat eeuwig aan je zal vreten, en bedenk bovendien dat Jozef een onschuldig kind is, die hulp nodig heeft, komen rechtstreeks uit Flavius Josephus. 2. Over Vondel. Wat heb ik over Vondel geleerd en hoe kijk ik nu tegen zijn werk aan? Na het bestuderen van werken over Vondel, met name W.A.P. Smit en F.W. Korsten zal ik niet snel meer zeggen dat Vondel saai is! Het intensief werken aan zijn tekst was ook een goede manier om te ondervinden hoe knap hij beelden en dialogen construeert. Ik heb veel over Vondel geleerd en besef dat hij een intelligente rebel was. Iemand die niet bang is om zijn mening te publiceren en tegen de stroom in durft te gaan en democratie stelt boven autoriteit. Wat dat betreft lijkt de tijd nu meer dan ooit rijp om de discussie die Korsten in zijn Vondel Belicht uitlokt rondom de soevereiniteit en democratie aan de hand van Vondel openbaar te maken. Vondel moet een humane en belezen man geweest zijn, een dichter pur sang, met oog voor de schilderkunst, een echt kunstenaar. Iemand die zeer integer zocht naar de kern van menselijk handelen en dat prachtig in zijn treurspelen kon vertalen. Het was geen Totaaltheater man, meer schrijver dan theatermaker. Ik heb wel het idee dat het werk van Vondel snel verdwijnen zou als er niet meer initiatieven genomen worden om zijn werk te hertalen en in een context te plaatsen. Wat dat betreft zie ik het nut van ons boekje in. Iemand als Huygens is toch gemakkelijker te lezen voor een hedendaags publiek dan Vondel. Het zou jammer zijn als zijn werk niet meer wordt gelezen. Ik refereerde al aan Van Pascha tot Noah, van W.A.P. Smit, een waardevolle bron die me hielp dichter bij de kern van Vondel en Jozef in Dothan te komen. Smit toont Vondels inspiratiebronnen voor Jozef in Dothan, zoals de Bijbel, Jan Pynas, Grotius, Tonnis en Flavius Josephus en geeft helder aan wat Vondel van wie overnam. Hij concludeert dat Gods voorzienigheid het grondmotief van Vondels drama is. Vondel komt elke keer terug op de vergelijking tussen Jozef en Jezus. Jozef als prefiguratie van Jezus. Het lijden van Jozef verwijst naar het lijden van Christus. Omdat onzichtbare engelen al zingen over Gods plan met Jozef maakt dit de tragedie ontragisch. We weten al dat het goed zal aflopen met Jozef. Hij wordt immers onderkoning van Egypte. Dit inzicht wordt door de Rey van Engelen verkondigd, die zijn een abstract gegeven, onzichtbaar voor Jozef. Vondel werkt dus met twee realiteiten: de zichtbare van Jozef bij de put en de broers die hem zullen verkopen. En
37
van de engelen die een inzicht hebben in het goddelijk plan en die ver vooruit kunnen zien naar een toekomst waarin Jozef onderkoning van Egypte wordt. Jozefs nachtmerrieachtige dromen -over de negenkoppige slang en zijn overleden moeder Rachel die uit de put kruipt- dienen als waarschuwing voor het afschuwelijke dat gaat gebeuren. Ze zijn een eigen verzinsel van Vondel en passen in een traditie van waarschuwende dromen (zie kaders bij de tekst). Smit heeft ook een heldere analyse van de relatie van Ruben en Juda tot Jozef. Ogenschijnlijk lijkt Ruben degene te zijn die zich het meeste om Jozefs lot bekommert, maar bij nadere bestudering is het Juda die echt verdriet heeft om hoe Jozef behandeld wordt en die uiteindelijk met een oplossing komt. Hij stelt voor om Jozef aan de Arabier te verkopen. Dit geeft Jozef kans op een nieuw leven en zuivert het geweten van de broers: ze zijn immers geen bloedmoordenaars geworden. Smit betoogt in zijn artikel niet alleen dat Jozef een vooraankondiging van Jezus is, maar ook dat Ruben en Juda respectievelijk verwijzen naar Juda en Petrus, de discipelen van Jezus. Juda wil het bloedgeld, dat hij voor het verraden van Jezus ontving, niet houden. Maar de hogepriesters wilden het ook niet terug hebben. Zijn berouw is nutteloos. Ruben wil eerst het deel van de verkoop van Jozef niet accepteren, maar doet dat dan toch. Hij mag toezien, heeft geen stem meer. Terwijl Juda evenals de discipel Petrus, echt verdriet heeft en bovendien succes met zijn plan dat wordt uitgevoerd. Uiteindelijk heeft er weer een verzoening plaats tussen hem en Jozef in Sofompaneus (Jozef in het Hof). Tenslotte wil ik het werk van Frans Willem Korsten noemen, die met zijn artikel over de retorische werking van verhalen en argumenten in Vondels Gebroeders (Korsten, 2002) en zijn boek over soevereiniteit Vondel belicht (2006) zeer inspirerend schrijft over Vondels werk. Hij heeft mijn beeld van Vondel dat bestond uit een wat saaie, plechtige auteur definitief in positieve zin veranderd. Hij laat Vondel zien als een moderne democraat, die niet uitgaat van een soevereine macht in de vorm van God of heerser, maar bij wie juist de niet machtigen en tegenstrevers aan het woord komen en door middel van argumenten macht krijgen. Het volk is bij Vondel soeverein. Dit doet hij door gebruik te maken van argumenten en ingebedde verhalen, die het publiek verschillende kanten van de personages laten zien. Hij geeft vrouwen, die in de Bijbel zwijgen en geen rol van betekenis spelen, een stem. Hierdoor krijg je een focus op het krachtenveld van personages in plaats van een focus op één hoofdpersoon. Zo blijkt de barmhartige Koning David (in Gebroeders) ook een machtsmisbruiker te zijn en berekend te werk te gaan. Vondel laat mensen zien die tegelijk politieke, economische, religieuze, plaatselijke als seksegebonden wezens zijn. Het zijn personages met verstrengelde soms tegengestelde motieven, belangen en verlangens. Zij beantwoorden aan het beeld van de clanvorming in de zeventiende eeuw, waarbij maatschappelijke clanvorming belangrijker was dan religieuze leerstelligheid 1 . De verhalen uit het verleden spelen een grote rol in de argumentatie waarmee de broers elkaar in het tweede bedrijf van Jozef in Dothan bestrijden en hun gelijk willen halen: het bloedbad in Sichem als wraak op hun onteerde zuster; de weerzin tegen Ruben, die de moeder van hun gemeenschappelijke broers beminde; de minachting voor hun aller vader, die zijn vader Isaak bedroog; de jaloezie voor het jongere broertje, de uitverkorene, zoon van Pollman, Een andere weg naar God: de reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641), Amsterdam 2000. Luuk Kooymans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw, Amsterdam 1997.
1 Judith
38
Jakobs meest beminde vrouw, Rachel. Hun argumentatie heeft alles te maken met wat er in het verleden gebeurd is. De enige die leeft in een Godsvertrouwen is Jozef. Korsten beargumenteert dat Vondels christelijke tragedies niet bestaan in de ontwikkeling van één held of hoofdpersoon, maar in een dramatisch krachtenveld. Het gaat Vondel volgens hem om interactie van argumenten en verhalen. Voor argumentatie zijn meer mensen nodig, die vanuit meerdere posities spreken. Er is geen held die tragisch aan zijn einde komt door eigen hybris. Alhoewel je kunt argumenteren dat in de ogen van zijn broers, Jozef inderdaad zichzelf overschat als hij zonder blikken of blozen over zijn dromen vertelt, die allebei zijn superioriteit tonen. Maar ondanks het drama dat plaats vindt (Jozef als slaaf verkocht door zijn eigen broers), komt het met Jozef uiteindelijk goed, weten we. Het echte drama speelt zich af tussen de broers, die maar al te menselijk zijn: gefrustreerd, jaloers, wraakzuchtig. Ze hebben geen enkel respect voor hun oude vader, de aartsvader Jakob, die in hun ogen een ordinaire bedrieger was door zijn eigen vader het eerstgeboorterecht onrechtmatig te ontfutselen. Trauma’s en collectieve gekwetstheid spelen een grote rol in JiD evenals in Vondels andere stuk uit 1640: Gebroeders. Korsten legt het verband tussen politiek en christelijke religie: het christendom heeft als uitgangspunt dat er iemand moet worden geofferd. Het trauma wordt zo van particulier fundamenteel, van ons allemaal. Het wordt daarmee geschiedenis en vormt het fundament voor een natie, een jonge staat. Die heeft geschiedenis nodig. Dit was de Republiek. Voor de broers in JiD geldt eveneens dat dit dramatische krachtenveld tussen de personages de hoofdrol speelt in het stuk. Er is nauwelijks handeling. Alle handeling zit in de dialogen, in de argumenten en de verhalen die hen binden. Korsten: ‘de stukken zijn razend spannend indien de interactie van verhalen en argumenten als de handelingen en of de plot wordt gezien.’ (p.97) en ‘Het dramatische krachtenveld dat de karakters met elkaar verbindt, of waarbinnen ze zich tot elkaar verhouden, kan alleen duidelijk worden door verhalen of verwijzingen daarnaar te bezien in relatie tot de argumenten: de verhalen kunnen dan vier functies hebben: een verhaal schetst de uitgangspositie of persoonlijke belangen; een verhaal dient als voorbeeld, ondersteuning of bewijs voor het aangevoerde argument; een verhaal compliceert de argumentatie; een verhaal dient als kader voor de argumentatie. In JiD is niemand soeverein. Het stuk moet het hebben van de spanning tussen de broers. Ze gebruiken in hun machtsevenwicht verschillende verhalen om hun positie te verduidelijken: Simeon en Levi, noemen het oneerlijke voortrekken van Jozef door hun vader, met als summum de mooie rok, en de irritante dromen van Jozef. Ruben noemt het klikken van Jozef en het voortrekken van Jakob van Jozef , maar zegt ook dat Jozef daar niets aan kan doen en dat hij onschuldig is en jong en zijn vader zoveel plezier geeft op diens oude dag. Levi laat nog fijntjes weten dat als Jozef er niet meer is hij ook geen bedreiging is voor het eerstgeboorterecht van Ruben. Juda wil geen brokken maken uit sympathie voor Jozef, maar is bang voor zijn twee haatdragende broers. Alle aspecten van hoe verhalen gebruikt worden bij het argumenteren komen voor in JiD. Ze tonen de macht die de broers over elkaar hebben en die voortkomen uit hun gemeenschappelijke geschiedenis. Niemand die het hoogste, van geen ander afhankelijk, gezag heeft. Ruben, de oudste, probeert zijn gezag terug te winnen, maar maakt, als moederschender, geen indruk op Simeon en Levi. Simeon en Levi hebben de massamoord in Sichem op hun geweten en zijn al schuldig. Juda wil Jozef wel helpen, maar vreest voor zijn eigen leven, na de dreigementen van Simeon en Levi. Simeon en Levi kunnen niet om de stem van
39
Ruben heen, Jozef, de uitverkorene en ziener, is afhankelijk van wat zijn broers over hem beslissen. Ondanks dat Jozef de titelheld is, en uitverkoren, speelt hij een nauwelijks grotere rol dan zijn broers Ruben en Juda in het stuk. Er is veel kritiek op het boek van Korsten. Met name van de Vondelkenners en specialisten van de zeventiende eeuw. Korsten ging als buitenstaander met Vondel aan de haal en zou er veel te vrij op los interpreteren. Ik vat kort de kritiek van Riet Schenkeveld-van der Dussen (2007) op Korstens boek samen: Korsten kiest niet voor de gesloten wereld van de christen Vondel, maar voor de gaten en kieren in Vondels werk. Toch laat hij hiermee Vondel niet in zijn waarde. Wat overblijft is alleen een eigen interpretatie. De voorwoorden van Vondel zijn juist heel helder: achter alles om, blijft het recht tenslotte aan Gods zijde. Er is altijd Gods transcendente macht die voor mensen niet zichtbaar is. Korsten maakt door het weglaten van God, een monoloog van de dialoog die Vondels stukken zijn (hij maakt God monddood). Hij Laat belangrijke teksten buiten beschouwing die zijn theorie weerspreken. In de zeventiende eeuw was de visie dat vrouwen in Vondels stukken een onafhankelijke stem hebben (en niet die van een soevereiniteit verwoorden) al breed gedragen. Hij blaast de Vondeldiscussie weer leven in, opent nieuwe discussies en plaatst hem in de moderne tijd. Zoals ik al schreef ben ik erg blij met het boek van Korsten. Ik begrijp de kritiek, teveel geleerdheid, te weinig ontzag voor de rol die Gomaar hij heeft mij op een aantal zaken attent gemaakt, waardoor ik op een andere manier Vondel ben gaan lezen en begrijpen. Zijn theorie over verhalen en argumenten herkende ik ook in JiD. Korstens deconstructivistische manier van Vondel belichten boek heeft me meer inzicht gegeven in de hoe Vondel met dramatische spanning omging. Hoe hij die verlegt naar de discussies tussen de personages en de argumenten die ze in hun verhalen aanvoeren.
3. Over het didactiseren Na de eerste commentaren op het werk ben ik de laatste weken voornamelijk in mijn eentje bezig geweest om zo goed en zo kwaad als het ging teksten te schrijven, commentaren te geven en vragen te verzinnen. De komende tijd gaan we deze toetsen. Het moderniseren van de tekst en het inkorten van het stuk vond ik heel leerzaam. Daar ben ik echt anders door gaan werken. Inmiddels ben ik ook doordrongen van het belang om het voor scholen mogelijk te maken om deze klassieke teksten in de les te blijven gebruiken. Als we de methoden niet spannender en uitdagender maken is het voor hedendaagse leerlingen een grote ver -van -mijn -bed -show. Ik hoop dan ook van harte dat ons TiC –deel er echt zal komen en ben zeer benieuwd hoe het zal bevallen in de les.
Conclusie De conclusie is dat ik het tot nu toe een zeer leerzaam project vind. Ik zit eigenlijk nog midden in het poces. Het is niet helemaal af, waarbij ik op alle fronten veel ontdekkingen doe. Op het gebied van Vondel, zijn beeldende taal en democratische instelling. Kennis over de Bijbel en het belang van de Statenbijbel op de vorming van onze cultuur, en met name op het gebied van onderwijs. didactiseren. En zo is er veel meer. Ik verheug me erop het boekje af te maken met z’n allen, want Vondel verdient het onder de aandacht te komen. Nu meer dan ooit.
40
Literatuurlijst:
Svetlana Alpers, De kunst van het kijken, Nederlandse schilderkunst in de zeventiende eeuw, Amsterdam, 1989. K. Bauch, Der frühe Rembrandt und seine Zeit, 1961. G. Brandt, Het leven van Joost van den Vondel, Amsterdam, 16…. Bijbel, Willibrord vertaling, Brugge, 1978 P.C. Hooft, Warenar, Geld en Liefde in de Gouden eeuw, Tekst in Context 6, Samengesteld door Lia van Gemert en Marijke Meijer Drees, Amsterdam, 2007. Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden, vertaald en ingeleid door F.J.A.M. Meijer en M.A.Wes, Amsterdam, 2008. F.W.A. Korsten, Legitimatie, allianties, natievorming en mannenliefde: de retorische werking van verhalen en argumenten in Joost van den Vondels Gebroeders, in: TNTL 118 (2002) 73-92. F.W.A. Korsten, Vondel belicht, voorstellingen van soevereiniteit, Hilversum, 2006. R.Schenkeveld-van der Dussen, Vondel geïnterpreteerd, in TNTL 123 (2007), pp. 139-144. W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah, Zwolle 1956. (DBNL). M.B. Smits-Veldt, ‘Opening van de Amsterdamse Schouwburg met Vondels Gysbreght van Aemstel.’ In: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Editie R. L. Erenstein. Amsterdam, Amsterdam University Press 1996. P.G.J. van Sterkenburg, Vloeken.Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie. Den Haag, SDU, 2001. Prof.dr. L. Strengholt, Dromen in Vondels drama’s, lezing. Amsterdam, 1979. Joost van den Vondel, Jozef in Dothan, integrale tekst, Het Toneel Speelt, Amsterdam 1996. J.v. Vondels, Joseph in Dothan, van een inleiding en aantekeningen voorzien door dr. J.D.P. Warners en dr. F.L. Zwaan, Zuthpen, Joost van den Vondel, Joseph in Dothan, WB-editie, Ed. Leo Simons,C.R. de Klerk, B.H. Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn, H.W.E. Moller, J.F.M. Sterck, C.G.N. de Vooys. Het leven van Vondel door J.F.M. Sterck, in: De Werken van Vondel Deel 4, 1640 – 1645. Joost van den Vondel, Vorsteliicke Warande der Dieren, 1617, WB-editie. Ed. Leo Simons,C.R. de Klerk, B.H. Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn, H.W.E. Moller, J.F.M. Sterck, C.G.N. de Vooys. J.A. Worp, De Schouwburg (1637-1664), in: Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg 1496 – 1772. P. 80-127, DBNL. Websites over de Statenbijbel en Bijbel op school. O.a. www.entoen.nu. www.literatuurgeschiedenis.nl www.mauritshuis.nl
41
Afbeeldingen Pagina Jan Pynas schilderij: De bloedige rok van Jozef. 1. Jozef vertelt zijn dromen, (1633) Rembrandt van Rijn. 2. - Handschrift Vondel: Treurspel Gebroeders (1640). - Het toneel van de Amsterdamse Schouwburg in Vondels tijd. 3. De schouwburg in gebruik in Vondels tijd 4. Vondel afgebeeld als herder, door Hendrik Gzn. Pot. 5. Op de Waegschael, spotprent op de strijd van Remonstranten en Contraremonstranten bij gedicht van Vondel (omstreeks 1617) 6. - Titelpagina Joseph in Dothan (met put) - Wapen van het Wit Lavendel, met uitleg 7. Schets van stuk Vondel door Rembrandt. 8. 16e-eeuwse allegorische voorstelling (Siamese tweeling) van kerkscheuring: opkomst protestantisme. 9. Beeld van Gysbreght van Aemstel, Beurs van Berlage, door Lambertus Zijl. 10. Het stockske, gedicht van Vondel op Onthoofding van Van Oldenbarnevelt. 11. 17e-eeuws pamflet tegen Van Oldenbarnevelt. 12. - Stadsherberg aan het Y waar Hugo de Groot en Vondel afscheid namen. - Affiche van de musical Joseph and the amazing technicolor dreamcoat. - Gustav Doré, Jozef vertelt zijn dromen. 13. Druk van Roberts: Fountain of Jacob/Sichem 1843 14. Gustav Doré, Jacob wresting with the angel. 15. - Jozef vertelt zijn dromen, Rembrandt, ets 1634 - Tekening Rembrandt, Jozef vertelt zijn dromen. 16. Lucas van Leyden: Jozef wordt uit de put gehaald en verkocht. 17. Jozef wordt uit de put gehaald (18e-eeuw) Anoniem, afbeelding bij gedicht van Perzische dichter Jami (1414 – 1492) uit de Koran, Indiase miniatuur. (Arabieren vinden Jozef en halen hem zelf uit de put). 18. - Korenschoven - Jozef wordt in de put gestopt - Optocht rederijkers van het Wit Lavendel. 19. De Amsterdamse Stadsbibliotheek, (17e-eeuw) gevestigd in de Nieuwe Kerk 20. Jacques van Gheyn, vrouw met lezend kind en prentenboek (1629?) 21. - Interieur van de schouwburg van Van Campen, podium en zaal (kopergravures). - plattegronden van de schouwburg van Van Campen. 22. - Joseph sold by his brethren, Gustav Doré - tegel met korenschoof 23. Jozef wordt beschuldigd door Potifars vrouw, Rembrandt (1655). 24. Jozef en de vrouw van Potifar, Rembrandt (1634) 25. Jacobs droom, Ferdinand Bol (met mooie engel). 26. Preekstoel 17e-eeuw, Het christendom overwint de Islam, engelen vertrappen Mohammed. 27. - Plattegrond Amsterdam 1623
42
28. 29 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42.
44. 45.
46. 47. 49. 50. 51. 52.
- stadsbeeld Amsterdam 1639 (Portugees-Israëlitische synagoge) - Plattegrond Amsterdam 1649. - Het stadhuis van Van Campen (bouw tussen 1648 – 1665). - Voleweijk - Regenten Oudemannen- en Vrouwenhuis, Corn. Van der Voort (1618). Regentessen van het Burgerweeshuis,Amsterdam, door Jacob Adrieansz. Bakker (1634). - Regenten van het Walenweeshuis, Amsterdam, door B. van der Helst (1637). - portret Van Oldenbarnevelt door… Ingang van voormalig burgerweeshuis, nu het Historisch Museum van Amsterdam. Het burgerweeshuis Amsterdam (oude prent): jongens en meisjesafdeling. Jozefs broers tonen besmeurde mantel aan Isaak, schilderij Velasquez (1630). Simeon en Levi ‘redden’ Dina, 13e-eeuw miniaturenboek. Jacob in gevecht met engel, (1659). Isaak zegent Jacob, Govert Flinck (1639). Het verraad van Jacob, door Hendrick Verbrugghen (1625). Simeon en Levi doden Hemor in Sichem, door Gerard Hoet (1648 – 1733) Plattegrond verdeling stammen over Israël Plattegrond Israël ten tijde van Oude Testament. - plattegrond Antwerpen: Parma trekt de stad binnen (1585) - Portret van Hugo de Groot, door Daniel Jansz. Van Miereveld (1631). - Gravure: De Groot stapt uit de boekenkist (1621) stripverhaal waarin de geschiedenis van Hugo de Groot wordt verteld, uit ?. - Afbeelding van de terechtstelling van Van Oldenbarnevelt en andere medestanders, die opgepakt werden (o.a. De Groot). - Pijpenkop me afbeelding van Gysbrecht van Aemstel en afbeelding van Vondel (19e-eeuw) Laatste schets van Vondel voor zijn dood. Afbeelding van Vondel rond 1640. - Portret van Vondel rond 1640. ’t Serpent en Aenbeelt, door Marcus Gerards, 1617. Slanghe en Boer, door Marcus Gerards, 1617.
43