Vzw Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
[email protected] - www.osbj.be
Het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, toegepast in pleegzorg. SITUERING Het decreet betreffende de integrale jeugdhulp werd in mei 2004 door het Vlaams parlement gestemd. Intersectorale samenwerking moet het vraaggericht werken bevorderen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen minder ingrijpende hulpverlening, die ‘rechtstreeks toegankelijk’ is, en meer ingrijpende vormen van hulpverlening, waarvoor een indicatiestelling en toewijzing noodzakelijk is via een zogenaamde ‘toegangspoort’. Voor de sector bijzondere jeugdbijstand, zullen in een overgangsfase de comités voor bijzondere jeugdzorg als toegangspoort (blijven) functioneren. Op termijn zou een intersectorale toegangspoort hun werking (voor wat minderjarigen betreft) moeten overnemen. Hoewel het wel degelijk de bedoeling is om ook wat opgelegde hulp betreft, de decreten inzake integrale jeugdhulp toepasselijk te maken, liggen qua verwijzing (blijft de bemiddelingscommissie bestaan? welke bevoegdheden voor de jeugdrechter?), de lijnen nog niet vast. Een rapport van de Vlaamse regering over het gerechtelijke luik van de jeugdhulp zou de lijnen moeten uitzetten, waarna het parlement haar werk moet doen. Tot nu toe bevonden pleegzorg in gehandicaptenzorg en bijzondere jeugdzorg zich in de ‘niet rechtstreeks toegankelijke’ sector, pleegzorg in Kind en Gezin catalogeerde zich als wel rechtstreeks toegankelijk. Dit alles houdt verband met modulering van het aanbod. Niet alleen een reorganisatie van de diensten (modulering,…) staat op de agenda, maar ook de rechten van de minderjarigen in de integrale jeugdhulp worden belangrijk geacht. Er is een afzonderlijk decreet inzake de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp gestemd, wat de sectoren verplicht werk te maken van kinderrechten. Het decreet treedt in werking uiterlijk op 1 juli 2006. Het decreet rechtspositie focust op de verhouding tussen hulpverlening en de minderjarige cliënt en zijn ouders. De afhankelijke positie van de hulpvrager en de nood aan ruimte om in een klimaat van vertrouwen professioneel te kunnen handelen, maakt dat er vraag is naar ruimte voor een dialoog, ruimte die eenduidig geëxpliciteerd wordt. Deze vraag is niet nieuw en kadert in een evolutie in het welzijnslandschap sinds het einde van de jaren ’80. Bijkomend probleem is de principiële rechts- en handelingsonbekwaamheid van minderjarigen. Binnen de jeugdhulp wordt door dit decreet hieraan toch op een aantal vlakken verholpen. Nochtans moet nog steeds rekening gehouden worden met andere, ook federale wetgeving: burgerlijk wetboek, strafwetboek, gerechtelijk wetboek, specifieke wetten zoals de wet patiëntenrechten, wet bescherming verwerking persoonsgegevens, … Het decreet zet een aantal werkingsprincipes op een rijtje en poogt hierin duidelijkheid te scheppen. De positie van elke actor wordt bepaald en de rechten van de minderjarigen worden gespecifieerd en verduidelijkt. Het decreet integrale jeugdhulp is hierbij complementair: belangrijke principes zoals het recht op jeugdhulp, beroepsgeheim, participatie op beleidsniveau… worden hierin vooropgesteld. UITGANGSPUNTEN De rechten van de minderjarigen, zoals in het decreet vervat, steunen op een aantal basisprincipes. 1. Eerst en vooral gelden de rechten voor alle minderjarigen, van 0 tot 18 jaar dus. (art. 3 en 6) Daarbij wordt wel rekening gehouden met de specificiteit van bepaalde doelgroepen, te weten: de positie van niet begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) en uit huis geplaatste minderjarigen. De in het decreet geformuleerde rechten zijn van toepassing vanaf het eerste contact dat je als jeugdhulpaanbieder hebt met de minderjarige, ongeacht de verwijzer.
1
Pleegzorg houdt een uithuisplaatsing van de minderjarige in en valt dus onder de noemer residentiële hulpverlening. Het is niet de taak van de hulpverlener die bepalend is voor de catalogering van een werkvorm, wel het impact op de jongere en zijn gezin. (Kind centraal ipv hulpverlener centraal) 2. Er wordt uitgegaan van de bekwaamheid van de minderjarige. (art. 4) Dit komt er op neer dat het kind of de jongere zijn rechten zelfstandig uitoefent, zonder afbreuk te doen aan de rechten van de ouders. Dit geldt voor de meeste rechten. Voor sommige rechten maakt de hulpverlener of toegangspoort of trajectbegeleider de afweging of de minderjarige in staat is ze zelfstandig uit te oefenen. (Zowel pleegouder als pleegzorgbegeleider is een dergelijke hulpverlener. Verschillende zienswijzen zijn mogelijk…) Deze uitzonderingen zijn: het recht om geïnformeerd in te stemmen met de hulpverlening, het recht om niet tegen de eigen wil gescheiden te worden van de ouders en het recht op toegang tot het eigen dossier. Bij deze rechten kijkt men eerst of de minderjarige tot redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is: kan hij/zij logische denkprocessen aangaan, voor- en nadelen van een situatie inschatten... Gaat het om jongeren ouder dan 12 jaar, geldt er een vermoeden dat zij dat kunnen. Uitzonderingen zijn mogelijk, zowel voor jongere als voor oudere kinderen: leeftijd én maturiteit van de minderjarige spelen dus een rol. 3. Eén van de pijlers waarop de integrale jeugdhulp zich baseert, is het vraaggericht werken. Dit betekent zoveel als kiezen uit het hulpaanbod zoals dit het best past bij de vraag van de cliënt, ook wel ´zorg op maat´ genoemd. Het in dialoog treden met de cliënt en deze laten participeren in de hulpverlening zijn voorwaarden om dit vraaggericht werken te kunnen waarmaken. Deze participatieve benadering is een belangrijk uitgangspunt van het decreet rechtspositie. Het decreet erkent duidelijk dat naast het recht op bescherming en het recht op dienstverlening het kind of de jongere ook het recht heeft om te participeren (mee weten, mee denken, mee uitvoeren, …) in zaken die hem/haar aanbelangen, in dit geval de jeugdhulpverlening die ten aanzien van hem/haar wordt georganiseerd. 4. Nog een ander principe is aan de orde, dat niet vreemd in de oren klinkt voor de bijzondere jeugdbijstand: het belang van de minderjarige. (art. 5) Dit vormt de belangrijkste overweging bij het verlenen van jeugdhulp. Het belang van de minderjarige wordt vastgesteld in dialoog met de minderjarige zelf en aan zijn mening wordt passend gevolg gegeven (ook hier gebeurt een afweging naargelang leeftijd en maturiteit). Daarnaast is er respect voor de mening en de verantwoordelijkheid van de ouders. TOEPASSINGSGEBIED VAN HET DECREET -De sectoren waarop de decreten integrale jeugdhulp en rechtspositie van toepassing zijn betreffen: algemeen welzijnswerk, centra voor leerlingenbegeleiding, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, Kind en Gezin, Bijzondere Jeugdbijstand, centra voor integrale gezinszorg. K-diensten, revalidatiecentra, psychiatrische ziekenhuizen en OCMW’s vallen onder federale bevoegdheid, zodat het decreet hierop niet van toepassing kan zijn. -Het decreet rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp gaat over de rechten van minderjarigen t.a.v. jeugdhulpaanbieders, toegangspoort en trajectbegeleiding. 1
Definitie van de toegangspoort : ‘een orgaan dat onafhankelijk is van de jeugdhulpaanbieders en dat de buitengerechtelijke toegang tot de niet-rechtstreeks toegankelijke modules organiseert’. Wat betreft de bijzondere jeugdbijstand wordt in een overgangsfase alle hulpverlening binnen deze 2 sector als niet-rechtstreeks toegankelijk gedefinieerd, tot de modulering voltooid is. Tot 31 december 2007 worden met een toegangspoort gelijkgesteld, wat betreft de rechtspositie van de minderjarige: het bureau en de sociale dienst van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg evenals 3 de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de Jeugdrechtbank. 4
Definitie van trajectbegeleiding :
1
Art. 17 decreet Integrale Jeugdhulp Art. 51 decreet Integrale Jeugdhulp Art. 30 decreet rechtspositie 4 Art. 26 decreet Integrale Jeugdhulp 2 3
2
‘De trajectbegeleiding ondersteunt en bevordert het hulpverleningstraject. Dit omvat de toegang tot, de organisatie, de bepaling van de inhoud, de uitvoering, de voortgangsbewaking, de afronding en de nadere regelen van de jeugdhulp…’ Organisatie, taken en werking moeten nog verder worden uitgewerkt bij besluit van de Vlaamse regering. 5
Wie zijn de jeugdhulpaanbieders – toegespitst op de sector BJB: alle personen(bvb pleegouders) of voorzieningen (bvb pleegdiensten) die jeugdhulp aanbieden op basis van de gecoördineerde decreten inzake bijzondere jeugdbijstand d.d. 4 april 1990. Hier gaat het dus ook om (de aanbieders van) gedwongen hulp, dus ook de gemeenschapsinstellingen. Gelijkaardige wetgeving in K&G en Vlaams Fonds Gehandicaptenzorg. -Het decreet rechtspositie ziet toe op de verhouding minderjarige –jeugdhulpaanbieder, zoals de wet patiëntenrechten toeziet op de verhouding medisch beroepsbeoefenaar – patiënt. De minderjarige kan de rechten uit het decreet zonder uitzondering inroepen tegenover jeugdhulpvoorzieningen. Opvoedingsverantwoordelijken - personen (pleegouders) worden enkel aangesproken door een aantal van de bepalingen uit het decreet. Dubbele hoedanigheid van de pleegouder: zowel verantwoordelijk voor de concrete uitvoering van de jeugdhulp, = jeugdhulpaanbieder, als opvoedingsverantwoordelijke. Pleegouders zijn geen cliënten/hulpvragers die ‘ondersteuning nodig hebben’ van een pleegdienst, maar vrijwillige hulpverleners waarvan een heleboel (kwaliteiten) wordt(en) verwacht. De professionele kennis van de pleegdienst kan hen enerzijds helpen die kwaliteiten (verder) te ontplooien, en moet anderzijds de pleegkinderen (in relatie tot hun gezin van oorsprong) ten goede komen. De rechten zijn van toepassing vanaf het moment dat een interactie plaatsgrijpt, ongeacht wie het initiatief neemt (jongere of hulpaanbieder) en ongeacht de verwijzer. Het decreet expliciteert de rechten van de minderjarige en koppelt daar plichten aan vast voor jeugdhulpaanbieders. Zij moeten die rechten naleven en meewerken aan de realisatie en effectuering van de rechten van de minderjarige. De regelgeving van de sectoren wordt hierop afgestemd, maar wanneer deze al ruimere rechten toekent dan in het decreet, zullen de meest ruime rechten gelden.
RECHTEN VAN MINDERJARIGEN IN DE JEUGDHULP Recht op jeugdhulp (art. 7) Het welzijn en de ontplooiingskansen van de minderjarige moeten worden beschermd. Elke minderjarige heeft dan ook recht op jeugdhulp. Er wordt daarbij rekening gehouden met het beschikbare aanbod. De jeugdhulp mag de uitoefening van andere rechten niet in de weg staan. De achtergrond van de minderjarige en de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding moet voor ogen worden gehouden bij het toewijzen van de jeugdhulp. Recht op instemming en vrije keuze van de buitengerechtelijke jeugdhulp (art. 8 tot 10) De minderjarige heeft het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen met de hulp (informed consent). Hij/zij heeft ook het recht hulp te weigeren, waarbij de jeugdhulpaanbieder de minderjarige moet inlichten over de gevolgen van die weigering (informed refusal). Indien er meerdere mogelijkheden van jeugdhulp zijn, heeft de minderjarige het recht te kiezen en om zijn keuze nadien te wijzigen. De minderjarige heeft steeds het recht de interventie van een bepaalde hulpverlener te weigeren, maar dit mag de hulpverlening als dusdanig voor de minderjarige niet in het gedrang brengen. Wanneer de minderjarige dit verzoekt, wordt de weigering schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het dossier. Voorbeeld in pleegzorg: minderjarige heeft het recht om (verder) verblijf in dat pleeggezin te weigeren. Recht op informatie en duidelijke communicatie (art. 11 en 12) Het betreft een actieve informatieplicht van de jeugdhulpaanbieders. Over jeugdhulp en zaken die ermee verband houden, heeft de minderjarige recht op duidelijke, toereikende en begrijpelijke informatie. De communicatie moet zijn afgestemd op zijn leeftijd en maturiteit. 5
Art. 2,7°decreet Integrale Jeugdhulp en art. 2, 12° decreet rechtspositie
3
Agogische exceptie: In zijn/haar belang kan beslist worden de minderjarige over bepaalde zaken niet te informeren. Zowel pleegouders als dienst als verwijzer kunnen deze exceptie nodig vinden. Dit moet schriftelijk gemotiveerd worden en in het dossier worden opgenomen. De bijstandspersoon van de minderjarige kan dit document raadplegen. Recht op respect voor het gezinsleven (art. 13 tot 15) Een minderjarige kan niet tegen zijn wil van zijn ouders worden gescheiden, tenzij een rechterlijke beslissing dit beveelt. Wanneer minderjarige en ouder/ opvoedingsverantwoordelijke toch gescheiden worden door de jeugdhulpverlening, dan heeft de minderjarige recht op informatie over en rechtstreeks contact met die persoon, behalve als dit niet in het belang van de minderjarige is. Het verstrekken van informatie over de ouder/ opvoedingsverantwoordelijke gebeurt op zo’n manier dat het welzijn van de minderjarige hierdoor zo min mogelijk wordt geschaad. De minderjarige heeft het recht om bezoek te ontvangen en om te gaan met personen van zijn eigen keuze bij (semi)residentiële hulpverlening. Verder heeft de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de niet-begeleide minderjarige vreemdeling, recht op ondersteuning bij het zoeken naar informatie over de situatie van zijn/ haar familieleden. Ook het leven in een pleeggezin is gezinsleven voor de minderjarige. Recht op inspraak en participatie (art. 16 tot 19) Dit is het recht op participatie bij de totstandkoming en de uitvoering van de jeugdhulp. Dit betekent dat de minderjarige het recht heeft zijn mening vrij te uiten in elke aangelegenheid/ procedure van de jeugdhulp die hem betreft. Aan die mening wordt een ‘passend belang’ toegekend, in de mate van het mogelijke. Indien geen rekening wordt gehouden met de mening van de minderjarige, moet dit worden gemotiveerd en kan dit op zijn/haar verzoek aan het dossier worden toegevoegd. Het kind of de jongere heeft ook recht op een periodieke evaluatie van de jeugdhulpverlening in verhouding tot de duur van de hulpverlening.. Hij/zij heeft het recht op participatie bij deze evaluatie. De vrijheid van vergaderen wordt expliciet bevestigd en er wordt een inspraakregeling gevraagd aan de voorzieningen. Deze bepaling geldt voor de pleegdienst, niet voor de pleegouders. Het is de dienst die de inspraak van de jongere in de jeugdhulp moet organiseren: bvb deelname aan besprekingen met de verwijzer als principe hanteren, overleg over de huisregels in het gezin bij huisbezoeken,… Het dossier (art. 20 tot 23) De minderjarige heeft het recht op een dossier dat zorgvuldig wordt bijgehouden en veilig wordt bewaard. Uitgangspunt is dat de minderjarige toegang heeft tot de gegevens die over hem/haar gaan. Het decreet bepaalt ook een exact moment waarop toegang uiterlijk moet worden toegekend: 15 dagen nadat erom is verzocht. 6
De toegang tot die gegevens wordt in principe verstrekt door inzage. De maximalistische invulling van dit uitgangspunt resulteert in open verslaggeving, waarbij alle betrokkenen alle relevante informatie delen. Nochtans was het niet mogelijk om dit principe in elke situatie absoluut te hanteren. Aan twee bekommernissen uit het werkveld moest worden tegemoetgekomen: -het bieden van een duidelijke en eenduidige handelingsruimte voor hulpverleners in de context van belangenconflicten tussen ouders/opvoedingsverantwoordelijken en minderjarigen 7 -het werken met multidisciplinaire dossiers in de CGG en CLB, waarin ook gezondheidsgegevens zijn opgenomen. Er werd dus een eerste uitzondering op het principiële inzagerecht geformuleerd wat betreft de gezondheidsgegevens. Deze moeten apart worden aangeduid en kunnen slechts onder toezicht van een medisch beroepsbeoefenaar worden opgenomen –tenzij degene over wie het gaat toestemt in de opname van die gegevens in het dossier. Kennisname van dergelijke gezondheidsgegevens valt 8 onder de patiëntenwet. Met andere woorden, het decreet rechtspositie handelt enkel over die 6
Dit principe werd in het algemeen reeds ingeschreven in de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer t.o.v. de verwerking van persoonsgegevens, specifiek is hier dat de minderjarige dit recht zelf uitoefent. 7 Persoonsgegevens betreffende de gezondheid in de strikte interpretatie zijn die gegevens die door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg zijn geattesteerd of geregistreerd. 8 Minderjarigen die voldoende maturiteit hebben, kunnen zelf kennis krijgen van hun gegevens.
4
gegevens die geen gezondheidsgegevens zijn. Noteren van mondelinge informatie over de gezondheidstoestand valt niet onder deze bepaling. Welke gegevens zijn toegankelijk voor de minderjarige? Gegevens die hemzelf betreffen. Uitzonderingen: gegevens meegedeeld door derden die zijzelf als vertrouwelijk bestempelen (vertrouwelijke informatie: vertrouwelijkheidsexceptie) of ter bescherming van de eigen identiteit van de informatieverstrekker (privacy-uitzondering) ; 9 stukken opgesteld ten behoeve van gerechtelijke overheden; gegevens die in het belang van de minderjarige niet meegedeeld worden (agogische exceptie). Gegevens die tegelijkertijd handelen over andere personen. 10 Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen derden en personen die een nauwe band hebben 11 met de minderjarige of het cliëntsysteem . In dit verband spreekt men van contextuele gegevens. Het decreet regelt hier ook de manier waarop toegang wordt verschaft. De minderjarige heeft recht op toelichting bij de toegankelijke gegevens. Als het gaat om gegevens over een derde, wordt deze informatie gegeven in een gesprek, door gedeeltelijke inzage of met een apart verslag(je), dit in de mate de privacy van deze derde moet worden beschermd. Als het gaat over contextuele gegevens, vallen personen uit het cliëntsysteem (ouders, maar ook pleegouders en pleegbrusters) niet onder die bepaling ivm derden. Wat zijn contextuele gegevens? Wanneer het informatie betreft over zowel de minderjarige als een andere persoon uit het cliëntsysteem, bijvoorbeeld een incident tussen moeder en de minderjarige, of tussen twee minderjarigen in de leefgroep. (Bijvoorbeeld niet: een incident tussen moeder en vader: dat zijn gegevens over derden.) Deze op hem betrekking hebbende “contextuele gegevens” kan de minderjarige dus wel degelijk inzien, (privacy-uitzondering geldt niet voor contextuele gegevens) tenzij degene die de informatie verschafte, wil dat deze gegevens vertrouwelijk blijven en niet worden meegedeeld aan de minderjarige (vertrouwelijkheidsexceptie geldt wel voor contextuele gegevens). Toegepast op pleegouders betekent dit dat bepaalde (contextuele, in relatie tot de jongere) informatie over hen, in hun hoedanigheid van opvoedingsverantwoordelijken, beschikbaar wordt gesteld voor de minderjarige. Zij hebben zelf enkel het verbeteringsrecht van de wet bescherming persoonsgegevens over de gegevens die over henzelf gaan. De minderjarige beschikt tenslotte over een verzetsrecht wat betreft toegang tot zijn persoonsgegevens door een persoon uit het cliëntsysteem: dit verzet moet nochtans gemotiveerd zijn. Indien dit recht op toegang en toelichting niet zelfstandig kan uitgeoefend worden door de minderjarige, dan wordt het uitgeoefend door de ouders. Als dit het geval is, geldt de bijzondere regeling in verband met contextuele gegevens niet en moet worden nagegaan of door inzage de privacy van anderen niet wordt geschaad. (zie wet bescherming persoonsgegevens) Toegepast op pleegouders: de ouders van de minderjarige hebben geen toegang tot informatie die over de pleegouders in relatie tot het pleegkind gaat. Ten opzichte van de ouders moet de privacy van de pleegouders worden gerespecteerd. De minderjarige kan bepaalde documenten overhandigen die dan in het dossier moeten worden opgenomen. Zij/hij heeft recht op een kopie van de gegevens die toegankelijk zijn door inzage en op een rapport van gegevens die niet door inzage toegankelijk zijn. Elke kopie en elk rapport is persoonlijk en vertrouwelijk en mag alleen worden gebruikt voor doeleinden van de jeugdhulp. 9 Hieraan geen vooraf-werking geven: het verslag kan meerdere doelen tegelijk dienen: minderjarige informeren – samen evalueren, en dit dan aan de rechtbank bezorgen. 10 iedereen behalve de jongere zelf, ook personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem 11 cliëntsysteem= minderjarige zelf, ouders, opvoedingsverantwoordelijken, samenwonenden =personen uit de onmiddellijke leefomgeving van de minderjarige die met hem samenwonen en rechtstreeks betrokken zijn bij de problematiek of bij de jeugdhulp die naar aanleiding daarvan wordt georganiseerd
5
Recht op bijstand (art. 24) De minderjarige heeft het recht om zich in alle contacten met ondermeer de toegangspoort en in de uitoefening van zijn/haar rechten te laten bijstaan. Deze ‘bijstandspersoon’ voldoet aan een aantal voorwaarden : hij/zij is door het beroepsgeheim gebonden of is personeelslid van een instelling waar de minderjarige onderwijs volgt, hij/zij is niet rechtstreeks betrokken bij de jeugdhulpverlening en hij/zij is op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige aangeduid. Als de minderjarige niet in staat is zelf een persoon aan te duiden en als zijn/haar belangen en ouders tegenstrijdig zijn, kan onder andere de toegangspoort voor hem een persoon aanwijzen. Voorbeelden: onderwijzer, advocaat, huisarts, hulpverlener uit een andere sector (JAC) Recht op privacy (art. 25) De minderjarige heeft recht op respect voor zijn/haar persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van zijn/haar persoonsgegevens, een respectvolle omgang met politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuigingen en seksuele geaardheid, het recht om bezoek te ontvangen en om te gaan met personen van eigen keuze, tenzij dit wordt beperkt door een rechterlijke beslissing. De minderjarige heeft ook recht op overleg over de verblijfsomstandigheden in de (semi)residentiële jeugdhulpverlening. Pleegouders kunnen niet verplicht worden bepaalde personen te ontvangen in hun huis: grondwettelijke onschendbaarheid van de woning! Maar zij mogen de jongere niet beletten zijn vrienden te ontmoeten zonder rechterlijke beslissing. Zelfs ouderlijk verbod moet afgewogen worden tegen dit recht. Een van de middelen om de vertrouwelijkheid van de hulpverlening, en zo ook de privacy van de minderjarige te bewaken, is het beroepsgeheim. 12 Het kaderdecreet integrale jeugdhulp geeft een gedeeld beroepsgeheim een wettelijke basis. Gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpaanbieders kan evenwel enkel indien het gaat om gegevens die noodzakelijk zijn voor de jeugdhulp, in het belang van de personen tot wie de jeugdhulp zich richt en nadat in de mate van het mogelijke is geprobeerd om de toestemming van de betrokkene te verkrijgen. Recht op een vrij besteedbaar bedrag (art. 26) Dit recht is van toepassing in de residentiële jeugdhulpverlening. Het bedrag van het zakgeld wordt bepaald (en via subsidies betaald) door de Vlaamse overheid. Pleegouders en residenties die het zakgeld inhouden en/of zelf beslissen over de aanwending van het zakgeld, schenden dit recht. Minderjarige kan hen in principe dagvaarden tot terugbetaling. Bewijsproblematiek in de praktijk: ‘Als je persé wil leren paardrijden, daar betalen wij niet voor, ga werken + zakgeld’ is wel vrije besteding. Recht op menswaardige behandeling (art. 27 en 28) Concreet gaat het over het opleggen van pedagogische sancties door jeugdhulpaanbieders, en over pedagogische maatregelen van vrijheidsberoving (tijdelijke afzondering) of vrijheidsbeperking van de minderjarige. Tijdelijke afzondering of vrijheidsberoving is enkel mogelijk: 1) in het belang van de minderjarige: als hij de eigen fysieke integriteit in gevaar brengt Het handelingsplan maakt hiervan melding. 2) in het belang van de jeugdhulpvoorziening: als het gedrag van de minderjarige voor medebewoners of personeel fysiek gevaar inhoudt of als er materiaal wordt vernield. Dit gedrag moet voldoende duidelijk worden omschreven. Procedures voor afzondering en vrijheidsberoving moeten worden uitgewerkt in het huishoudelijk reglement van de voorziening. Ook hier weer: niet de pleegouders, maar de dienst moet procedure uitwerken en moet erop toezien dat haar vrijwilligers-pleegouders dit naleven – net zoals een directeur van een residentiële voorziening maatregelen moet nemen als hij vaststelt dat een opvoeder de kinderen slaat of opsluit, zoniet is hij mede aansprakelijk. 12
art. 32 decreet integrale jeugdhulp
6
Klachtrecht (art. 29) Ondermeer bij de toegangspoort heeft de minderjarige het recht om klachten te formuleren. Deze klachten kunnen gaan over de inhoud van de jeugdhulp en de wijze waarop deze wordt aangeboden, de leefomstandigheden binnen (semi)residentiële jeugdhulpverlening en de niet-naleving van de in dit decreet opgesomde rechten. Ook de gewone regels inzake onrechtmatige daad (burgerlijk recht) blijven van toepassing: wanneer door het niet naleven van een wettelijk voorschrift (morele) schade wordt berokkend, kan de schadelijder vergoeding vorderen, of naleving van die rechten op straffe van een dwangsom.
Min Berghmans Januari 2006
7