Het communiqué van Maastricht De prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking op het gebied van de beroepsopleiding in de komende jaren
14 december 2004
Het communiqué van Maastricht De prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking op het gebied van de beroepsopleiding in de komende jaren (Terugblik op de verklaring van Kopenhagen van 30 november 2002)
De voor de beroepsopleiding verantwoordelijke ministers van tweeëndertig Europese landen1, de Europese sociale partners en de Europese Commissie hebben op 14 december 2004 in Maastricht afspraken gemaakt over nauwere samenwerking. Doel is: – de beroepsopleidingsstelsels zodanig te moderniseren dat Europa de meest concurrerende economie wordt, en – alle Europeanen, jong of oud, werkloos of kansarm, de kwalificaties en competenties mee te geven die voor een geslaagde integratie in de opkomende kennismaatschappij nodig zijn en zo een bijdrage te leveren aan méér en betere werkgelegenheid. BELEIDSACHTERGROND EN GEBOEKTE VOORUITGANG Op 12 november 2002 heeft de Raad (Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur) een resolutiei over de bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en –opleiding goedgekeurd. Deze resolutie is vervolgens als strategie voor de verbetering van de prestaties, kwaliteit en aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding* op 29 en 30 november 2002 te Kopenhagen (de zogenaamde verklaring van Kopenhagen) onderschreven door de voor de beroepsopleiding verantwoordelijke ministers van de lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen en de kandidaatlidstaten (de meewerkende landen). De eerste concrete resultaten van het werk aan de verklaring van Kopenhagen zijn in het gezamenlijke tussentijdse verslag van de Raad en de Commissieii ‘Onderwijs en Opleiding 2010’ ten behoeve van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2004 op een rijtje gezet. Hierin wordt erkend dat het zogenaamde Kopenhagen-proces een belangrijke rol toekomt bij de stimulering van hervormingen, de bevordering van levenslang leren en de ontwikkeling van onderling vertrouwen tussen belangrijke spelers en de lidstaten. Verder wordt om een zo snel mogelijke uitwerking van gemeenschappelijke Europese referentiecriteria en uitgangspunten en de implementatie daarvan op nationaal niveau gevraagd, zonder dat de verschillende situaties in de lidstaten en de nationale bevoegdheden uit het oog worden verloren. Na november 2002 heeft de Raad dankzij de intensievere samenwerking op het gebied van de beroepsopleiding en levenslang leren politieke overeenstemming weten te bereiken over een aantal concrete thema’s. Te noemen zijn hier met name human capital ten behoeve van maatschappelijke samenhang en concurrentievermogeniii, begeleiding bij levenslang lereniv, uitgangspunten voor de beschrijving en waardering van niet-formeel en informeel lerenv, kwaliteitszorg op het gebied van de beroepsopleidingvi, en het enkelvoudige kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties, de Europass. In februari 2002 is met de goedkeuring van een actiekader voor de levenslange ontwikkeling van competenties en kwalificatiesvii ook tussen de sociale partners een samenwerkingsproces op gang gekomen. Zowel werkgevers als vakbonden leveren met hun jaarlijkse voortgangsrapportages een concrete bijdrage aan de strategie van Lissabon.
1
Dat wil zeggen vijfentwintig lidstaten van de EU, plus vier kandidaat-lidstaten en drie EVA/EER-landen (dezelfde landen dus die in Kopenhagen waren, plus Kroatië).
1
Dankzij het Kopenhagen-proces is de beroepsopleiding op Europees niveau en in de strategie van Lissabon in twee jaar tijd duidelijker op de voorgrond komen te staan. De meewerkende landen en alle betrokkenen hebben gezamenlijk zicht gekregen op de aan te pakken uitdagingen, overeenstemming bereikt over de hiervoor noodzakelijke strategieën en concrete maatregelen voor de implementatie genomen. UITDAGINGEN IN VERBAND MET DE DOELSTELLINGEN VAN LISSABON Mede tegen de achtergrond van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 worden de beleidsprioriteiten voor de verwezenlijking van de te Lissabon geformuleerde doelstellingen voor de beroepsopleiding steeds weer in het kader van het Kopenhagen-proces bepaald. De versterking van de positie van de beroepsopleiding op Europees en nationaal niveau door vrijwillige samenwerking van onderaf moet in het streven naar een goed functionerende Europese arbeidsmarkt en een concurrerende economie een even belangrijke factor worden als de wettelijke erkenningsregeling voor beroepskwalificaties en de Europese werkgelegenheidsstrategie. Op de implementatie van de overeengekomen doelstellingen op nationaal niveau en de toepassing van de hiervoor aanvaarde gemeenschappelijke Europese referentiecriteria en uitgangspunten moet daarbij wel meer nadruk worden gelegd. In de overwegingen over de zwaartepunten voor het Kopenhagen-proces in de jaren 2005 en 2006 is verder ook terdege rekening gehouden met de uitdagingen die beschreven zijn in de door de Commissie in opdracht gegeven studieviii over de geboekte vooruitgang in de beroepsopleidingsstelsels en de Kok-rapporten van 2003ix en 2004x. Een van die uitdagingen betreft de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt die van invloed zijn op de verdere ontwikkeling van de beroepsopleiding en daarin een adequate afspiegeling moeten vinden. Het gezamenlijk tussentijds verslag geeft een reeks uitgangspunten en prioriteiten voor een aantal belangrijke terreinen aan, die ertoe kunnen bijdragen dat de Europese onderwijs- en beroepsopleidingsystemen vóór 2010 een wereldstandaard voor kwaliteit worden en iedereen concrete mogelijkheden krijgt om levenslang te leren. Te noemen zijn hier onder andere de noodzaak van voldoende doeltreffende investeringen en gerichte inspanningen waardoor mensen gedurende hun hele leven kerncompetenties, zoals leervaardigheden, innovatievermogen en ondernemerszin, kunnen verwerven. Zwaartepunten in de vereiste hervormingen en investeringen zijn:
verbetering van het imago en de aantrekkelijkheid van het beroepsgerichte opleidingstraject bij werkgevers en niet-werkgevers met het doel de deelname aan beroepsopleidingen te vergroten;
totstandbrenging van sterk innoverende beroepsopleidingsstelsels van hoge kwaliteit die zich wereldwijd met de concurrentie kunnen meten en mogelijkheden voor alle lerenden bieden;
afstemming van de beroepsopleiding op de arbeidsmarkteisen van een kenniseconomie die behoefte heeft aan goed opgeleide vakmensen en, in het licht van de ingrijpende demografische ontwikkelingen, bij oudere werknemers in het bijzonder bij- en nascholing en competentieontwikkeling vergt;
afstemming op de behoeften van laagopgeleiden (in de EU zo’n 80 miljoen mensen in de leeftijdsgroep van 25 tot 64 jaar) en kansarme bevolkingsgroepen met het doel de maatschappelijke samenhang te versterken en een grotere arbeidsparticipatie te bereiken.
Beroepsopleidingen worden hoe langer hoe meer op alle verschillende onderwijsniveaus gegeven. Het is dan ook zaak dat met behulp van vernieuwende instrumenten en strategieën op nationaal en Europees niveau voor een gelijk aanzien en meer onderlinge aansluiting tussen de beroepsopleiding
2
enerzijds en het algemeen vormend onderwijs, met name het hoger onderwijs, anderzijds wordt gezorgd. Dit houdt onder andere in dat een zodanige opzet aan de beroepsopleidingsstelsels moet worden gegeven dat méér studenten hogere kwalificaties kunnen behalen. Hiervan zullen positieve effecten uitgaan op het innovatie- en concurrentievermogen.
HET NATIONALE NIVEAU: EEN GROTERE BIJDRAGE VAN DE BEROEPSOPLEIDINGSSTELSELS, INSTELLINGEN, ONDERNEMINGEN EN DE SOCIALE PARTNERS AAN DE DOELSTELLINGEN VAN xi LISSABON PRIORITEITEN: i)
Gemeenschappelijke instrumenten, referentiecriteria en uitgangspunten voor bijvoorbeeld transparantie (Europass), begeleiding bij levenslang leren, kwaliteitsborging, of de beschrijving en waardering van niet-formeel en informeel leren hanteren bij de hervorming en verdere ontwikkeling van de beroepsopleidingsstelsels en de daar toegepaste manieren van werken. In dit verband moet ook aan een betere onderlinge aansluiting tussen de gemeenschappelijke instrumenten en aan een bewustmakingsproces onder de betrokkenen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau worden gewerkt dat tot méér zichtbaarheid en méér wederzijds begrip leidt.
ii)
De investeringen van de publieke sector en/of de private sector in de beroepsopleiding stimuleren door middel van publiek-private samenwerkingsverbanden en indien mogelijk, zoals aanbevolen op de Europese Raad in Lissabon, door het "stimulerende effect van belasting- en uitkeringsstelsels op opleiding”xii.
iii)
Financiële middelen uit het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling reserveren voor de verdere ontwikkeling van de beroepsopleiding. Onder voorbehoud van de nog te bereiken overeenstemming over de toekomst van de Structuurfondsen en overeenkomstig de beleidslijnen voor de Structuurfondsen in de periode 2007-2013 moet steun worden verleend voor de belangrijke rol die het onderwijs en de beroepsopleiding te spelen hebben bij de bevordering van de economische ontwikkeling en maatschappelijke samenhang en bij de verwezenlijking van de doelstellingen uit "Onderwijs en Opleiding 2010". Er dient vooral te worden voorzien in de behoeften van het midden- en kleinbedrijf, de vernieuwing van de beroepsopleidingstelsels en de daaraan gekoppelde uitdaging dat jongeren de levenslang benodigde kerncompetenties mee moeten worden gegeven en de vergrijzende bevolking tegelijkertijd door middel van om- en nascholing vaardig moet worden gehouden.
iv)
De beroepsopleidingsstelsels zodanig verder ontwikkelen dat wordt ingehaakt op de behoeften van mensen en groepen die op de arbeidsmarkt en in de maatschappij aan de kant dreigen te komen staan, zoals in het bijzonder vroegtijdige schoolverlaters, laagopgeleiden, migranten, gehandicapten en werklozen. Hiervoor is een combinatie van gerichte investeringen, erkenning van eerder verworven kennis en kunde, alsook op maat gesneden scholing en mogelijkheden om te leren vereist.
v)
Benaderingen voor open leren uitwerken en implementeren waardoor mensen met passende begeleiding en adviezen individuele leertrajecten kunnen uitstippelen. Ook moeten er flexibele en open structuren voor de beroepsopleiding komen, die de barrières tussen de beroepsopleiding en het algemeen vormend onderwijs doorbreken en doorstroming tussen initiële opleidingen, vervolgopleidingen en het hoger onderwijs mogelijk maken. In initiële opleidingen en vervolgopleidingen moet tevens een vaste plaats worden gegeven aan
3
mobiliteit. vi)
De relevantie en kwaliteit van de beroepsopleiding verbeteren door de stelselmatige inbreng van alle belangrijke partners bij de ontwikkelingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau en in het bijzonder bij de kwaliteitszorg. Instellingen voor de beroepsopleiding moeten in dit verband mogelijkheden en stimulansen krijgen voor deelname aan relevante partnerships. Ook moet meer belang worden gehecht aan een tijdige vaststelling van de behoefte aan vaardigheden en een daarop inhakende planning van de zijde van de opleidingsvoorzieningen. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor alle belangrijke partners, waaronder de sociale partners.
vii)
Een klimaat bij opleidingsinstellingen en op het werk bevorderen dat tot leren aanzet. Het is zaak dat pedagogische benaderingen worden uitgewerkt en toegepast die zelfgestuurd leren mogelijk maken, de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie en elearning benutten en daardoor tot een betere opleidingskwaliteit leiden.
viii) In constante competentieontwikkeling voorzien voor op het gebied van de beroepsopleiding werkzame leerkrachten en praktijkopleiders. Hierbij moet worden ingehaakt op hun specifieke behoeften en hun veranderende rol als gevolg van de ontwikkelingen op het gebied van de beroepsopleiding.
HET EUROPEES NIVEAU: MÉÉR TRANSPARANTIE, KWALITEIT EN WEDERZIJDS VERTROUWEN MET xiii HET OOG OP EEN GOED FUNCTIONERENDE EUROPESE ARBEIDSMARKT PRIORITEITEN: i) De prioriteiten van het Kopenhagen-proces consolideren en de daaruit voortvloeiende concrete resultaten implementeren. ii) Een open en flexibele Europese kwalificatiestructuur uitwerken, die op transparantie en wederzijds vertrouwen stoelt. Deze kwalificatiestructuur moet een voornamelijk op competenties en eindtermen gebaseerd gemeenschappelijk referentiepunt worden voor de erkenning en overdraagbaarheid van kwalificaties uit de beroepsopleiding en het algemeen vormend (voortgezet en hoger) onderwijs. Het is de bedoeling dat de kwalificatiestructuur de doorstromings- en overstapmogelijkheden in het onderwijs en de beroepsopleiding verbetert, een referentiepunt biedt voor de erkenning van informeel verworven competenties en een bijdrage levert aan soepel en goed functionerende arbeidsmarkten in Europa, de lidstaten en de bedrijfstakken. Voor de kwalificatiestructuur moet een reeks gemeenschappelijke referentieniveaus worden uitgewerkt. Ook moet op Europees niveau overeenstemming worden bereikt over een aantal instrumenten, met name kwaliteitsborgingsmechanismen die wederzijds het nodige vertrouwen scheppen. Verder dient de kwalificatiestructuur de bedrijfstakken op Europees niveau hulp te bieden bij de vrijwillige uitwerking van op competenties stoelende oplossingen waarmee kan worden ingehaakt op de uit de internationalisering van de handel en de techniek voortvloeiende nieuwe uitdagingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding. iii) Een systeem voor de overdracht van studiepunten uit beroepsopleidingen uitwerken en implementeren, waardoor lerenden bij de overstap naar een ander systeem kunnen voortbouwen op eerder in hun opleidingstraject geleverde prestaties. Het systeem dient op competenties en eindtermen te worden gebaseerd en in te haken op de desbetreffende beschrijvingen op nationaal niveau en bedrijfstakniveau. De ervaringen die zijn opgedaan met
4
het ECTS in het hoger onderwijs en de Europass moeten in het systeem vloeien. De aanbieders van beroepsopleidingen in Europa moeten van hun kant vrijwillige afspraken maken over de toepassing van het systeem in de praktijk. Het systeem moet breed en flexibel worden, zodat het geleidelijk aan op nationaal niveau en in eerste instantie in het formele opleidingsstelsel kan worden ingevoerd. iv) Onderzoek doen naar de specifieke opleidingsbehoeften en veranderende rol van de in de beroepsopleiding werkzame leerkrachten en praktijkopleiders en naar mogelijkheden om hun beroep aantrekkelijker te maken, waaronder mogelijkheden voor voortdurende bij- en nascholing. In de beroepsopleiding werkzame leerkrachten en praktijkopleiders moeten bij hun belangrijke rol als vernieuwer en facilitator in een leeromgeving worden ondersteund. Ook dient er een samenhangend raamwerk te komen voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de praktijkvorming in de beroepsopleiding. v) De reikwijdte, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de statistieken op het gebied van de beroepsopleiding verbeteren om de geboekte vooruitgang in het streven naar doelmatige, doeltreffende en aantrekkelijke beroepsopleidingen te kunnen meten. Relevante cijfers en indicatoren zijn van cruciaal belang om een beeld te krijgen van de ontwikkelingen in de beroepsopleiding en van de nog te leveren inspanningen en nog noodzakelijke besluiten van alle betrokken partijen.
IMPLEMENTATIE EN FOLLOW-UP i)
Het is aan alle betrokkenen op het gebied van de beroepsopleiding – aanbieders van opleidingen, werkgevers, vakbonden, brancheorganisaties, Kamers van Koophandel, ambachtsorganisaties, arbeidsbureaus, regionale instanties en netwerken, enz. - om verantwoordelijkheid op zich te nemen en een bijdrage te leveren aan de implementatie van het Kopenhagen-proces op alle niveaus. Ook moeten er nationale netwerken tot stand worden gebracht waarin alle belangrijke hoofdrolspelers, met name de ministeries, de sociale partners en regionale overheidsinstanties, vertegenwoordigd zijn.
ii)
Met het oog op de in het gezamenlijk tussentijds verslag bepleite stroomlijning en rationalisering van de processen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding op Europees niveau moeten de prioriteiten uit de hierboven genoemde conclusies en de prioriteiten van de werkgroepen in het Kopenhagen-proces worden gebundeld onder de koepel van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010. Het is zaak dat hierbij wordt ingehaakt op de reeds opgedane ervaring met de methoden van het Kopenhagen-proces.
iii)
Het Raadgevend Comité voor de Beroepsopleiding moet ten volle bij de implementatie en follow-up worden betrokken.
iv)
Er moeten voorstellen worden uitgewerkt en bestudeerd voor een Europese kwalificatiestructuur en een Europees systeem voor de overdracht van studiepunten uit beroepsopleidingen.
v)
Zowel op nationaal als op Europees niveau moet door middel van een samenhangende aanpak en nauwere samenwerking naar verbanden worden gestreefd met: – het hoger onderwijs (de ontwikkelingen in het Bologna-proces inbegrepen);
5
– het Europese beleid op economisch terrein en op het gebied van werkgelegenheid, duurzame ontwikkeling en sociale integratie (zowel in de vorm van beleidslijnen als nationale actieplannen); – de pretoetredingsinstrumenten en -middelen; – wetenschappers, mensen in het veld en beleidsmakers die onderling via netwerken, de uitwisseling van vernieuwingen en voorbeelden van goed beleid en goede manieren van werken in contact met elkaar kunnen worden gebracht. vi)
In het geïntegreerde tweejaarlijkse verslag over het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 moet tegen de achtergrond van de implementatie van de nationale strategieën voor levenslang leren informatie worden verstrekt over de geboekte vooruitgang en de toekomstige maatregelen voor de beroepsopleiding van alle relevante betrokkenen op nationaal niveau. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de hier genoemde prioriteiten voor het nationale niveau en dient het fundament te worden gelegd voor een intensievere grensoverschrijdende uitwisseling van ervaringen tussen zowel de meewerkende landen als de sociale partners en alle andere belangrijke betrokkenen.
vii)
Met de sociale partners op Europees, nationaal, regionaal en bedrijfstakniveau moeten nauwere banden worden aangeknoopt. Hierbij moet worden uitgegaan van de prioriteiten in hun actiekader voor de levenslange ontwikkeling van competenties en kwalificaties.
viii) Om vernieuwende maatregelen voor de verdere hervorming van de beroepsopleiding te kunnen uitwerken, testen en implementeren moet op doeltreffende wijze gebruik worden gemaakt van alle mogelijkheden in Leonardo da Vinci en het op stapel staande integrale actieprogramma voor levenslang leren. ix)
Cedefop en het ETF moeten steun blijven verstrekken bij de implementatie van het Kopenhagen-proces en met hun netwerken (bijv. ReferNet, nationale observatieposten) en elektronische media medewerking verlenen bij de verslaglegging, monitoring en uitwisseling van ervaringen. De nadruk ligt hier op: – het verspreiden van voorbeelden van goed beleid en goede manieren van werken op het gebied van het levenslang leren; – het in kaart brengen van de werkzaamheden van de bedrijfstakken; – het organiseren van studiebezoeken in het kader van Leonardo da Vinci om wederzijdse leerprocessen en peer reviews mogelijk te maken.
x)
Om de implementatie van het Kopenhagen-proces te evalueren en de prioriteiten en strategieën voor de beroepsopleiding in het kader van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 opnieuw te bekijken zal over twee jaar opnieuw een ministerconferentie worden gehouden.
i
Definitief goedgekeurd op19 december 2002, PB C13 van 18.1.2003, blz. 2 t/m 4. Gezamenlijk tussentijds verslag 2004 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van de strategie van Lissabon: ‘Onderwijs en Opleiding 2010: het welslagen van de strategie van Lissabon staat of valt met dringende hervormingen’, februari 2004. iii 14354/03 EDUC 167 SOC 438, november 2003. iv 9286/04 EDUC 109 SOC 179, mei 2004. v 9600/04 EDUC 118 SOC 253, mei 2004. vi 9599/04 EDUC 117 SOC 252, mei 2004. ii
6
vii
ETUC, UNICE, UEAPME, CEEP, 28 februari 2002. ‘Achieving the Lisbon goals: The contribution of VET’, oktober 2004. ix ‘Jobs, Jobs, Jobs’, Verslag van de werkgroep Werkgelegenheid, november 2003. x ‘Aan de slag - De Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid.’ Rapport van de groep op hoog niveau onder de leiding van Wim Kok, november 2004. xi Overeenkomstig de eerste twee uitgangspunten in het gezamenlijk tussentijds verslag: ‘De hervormingen en investeringen afstemmen op de kernproblemen’ en ‘Concreet vormgeven aan levenslang leren.’ xii Conclusies van het voorzitterschap, punt 23. xiii Overeenkomstig het derde uitgangspunt in het gezamenlijk tussentijds verslag: ‘Definitieve totstandbrenging van het Europa van het onderwijs en de beroepsopleiding.’ viii
*n.v.d.v. Deze term verwijst naar beroepsopleidingen die zowel binnen als buiten het onderwijsstelsel worden gegeven.
7