H ET
CIRCUS IN DE KUNST
-
DE KUNST IN HET CIRCUS
een onderzoek naar circus(theater)activiteiten voor kinderen en jongeren
januari 2004
I NHOUD
1. I NLEIDING
1. Inleiding
3
2. Het onderzoek
4
‘CIRCUS IS CULTUUR, JE NIET AFBREKEN.’
3. De deelnemers
6
Doris Pack, lid Europese parlement, januari 2003
4. De docenten
8
‘KUNST IS EEN DIALOOG DIE LEIDT TOT KWALITEIT IS HET DAN WELZIJN OF IS HET CULTUUR?’
5. De activiteiten
9
Hannah Belliot, wethouder cultuur Amsterdam, 19 maart 2003
6. De missie
10
7. De aanpak
12
8. De organisatie
14
9. Het bereik
16
10. De budgetten
17
11. De toekomst
18
CIRCUS
IS
KUNST. EEN
CULTURELE TRADITIE MOET
IN DE SAMENLEVING.
‘CIRCUSTHEATER STAAT VOOR EEN MIX VAN DIVERSE KUNSTUITINGEN, DIE VERRASSEN, VERBAZEN VERMAKEN EN… VOORAL ONTROEREN. CIRCUSTHEATER VINDT ZIJN STERKTE IN EEN VREEMDE MELANCHOLIE DIE VERDER GAAT DAN DE NOSTALGIE VAN HET TRADITIONELE CIRCUS. CIRCUSTHEATER IS NIET ALLEEN BEKLIJVEND, HET IS ZONDER DREMPEL EN DUS BREED TOEGANKELIJK VOOR IEDEREEN.’ Mark Celis, initiatiefnemer van Het Huis voor de Kunst op Straat voor nieuwe straat- en circustheaterproducties voor jonge artiesten
Zomaar een paar citaten over circus, kunst en circustheater. Die roepen vragen op. Wat gebeurt er eigenlijk op dit gebied in Nederland? Welke deelnemers zijn er, wie zijn de docenten? Welke activiteiten worden er uitgevoerd en welke missie heeft men daarmee? Hoe zien de organisaties eruit en hoe is hun aanpak? Hoeveel publiek wordt bereikt en welke budgetten zijn ermee gemoeid? Allemaal vragen die aan de orde komen in het onderzoek naar circus(theater)activiteiten voor kinderen en jongeren. Het onderzoek heeft als doel cijfers te verzamelen over circus(theater)activiteiten voor kinderen en jongeren in het Nederlandse circusveld. In het buitenland zijn interessante ontwikkelingen gaande. In Frankrijk is onder invloed van proactief beleid door de Minister van Cultuur de circuskunst uitgegroeid tot een gewaardeerde kunstvorm met een enorme internationale uitstraling. De Arts Council in Engeland heeft het initiatief genomen voor de oprichting van een netwerkorganisatie. In België ondersteunt het Vlaamse Ministerie van Cultuur ook zo’n netwerkorganisatie en subsidieert zij een aantal activiteiten. En in diverse Europese landen, in Australië en de Verenigde Staten heeft circus haar nationale associaties en diverse beroepsopleidingen in het circusvak. Bovendien wordt in verschillende landen de laatste jaren veel research gedaan. Het werd dus hoog tijd voor een onderzoek naar de stand van zaken in Nederland. Het onderzoek, waarvan in dit rapport verslag wordt gedaan, toont een grote variatie aan organisaties, met uiteenlopende budgetten en verschillende fasen van professionalisering. Er blijkt een breed activiteitenaanbod te zijn met een aanzienlijk aantal deelnemers en bijbehorend publiek. Maar vooral: er blijken aanzetten te zijn tot onderlinge samenwerking en er is een duidelijke behoefte aan meer onderlinge vereniging en ondersteuning.
C OLOFON Initiatief Circomundo, Annelies Heesakkers Opzet en uitvoering onderzoek Annelies Heesakkers Annelies Vethman Begeleidingscommissie Jos van Dijk Wies Rosenboom Leden expertmeetings Erna Beenakker Giel van Dam Arie Hemmen
René Hildesheim André Hoekstra Johan Koeleman Aad Kuin Michel Lindner Riana Luiks Cahit Metin Femke Monteny Nora Roozemond Lennie Visser Marjolein Wagter Rapportage Annelies Vethman Dank aan Marco Gerris 2
Sharon Landa Nilton Moreira Jenny Soderstrom Jan Sprengers Eveline Torres Bekijk ‘T Circus Elleboog - Amsterdam Circus Jopie - Utrecht Circus Poehaa - Arnhem Circus Rotjeknor - Rotterdam Circus Santelli - Groningen Theaterwerk NL
De Stichting Circomundo, Organisatie voor Circuskunsten, nam het initiatief voor dit onderzoek. De gegevens liggen er nu. Maar om werkelijke ontwikkelingen in gang te zetten en te houden is bundeling van krachten in de circusbranche onontbeerlijk. Ook die potentie is er: de amateurcircusbranche is rijp voor een structurele aanpak op nationaal en internationaal niveau.
WAT? 115.000 deelnemers - 358 voorstellingen - 265.000 bezoekers WIE? 15,6 medewerkers - 75% budget eigen inkomsten - 37% budget € 25.000 - € 100.000 HOE? artistiek en educatief - samenwerking en vereniging
Grafisch Ontwerp Meester ontwerpers Digitaal drukwerk De Woeste Vis 3
2. H ET
ONDERZOEK HOE ZIT HET ONDERZOEK IN ELKAAR, WAT ZIJN DE ONDERDELEN? HOE ZIT HET MET DE REPRESENTATIVITEIT EN DE RESPONSCIJFERS? EN WAT WAREN DE RESULTATEN VAN HET ALGEMENE DEEL VAN DE ENQUÊTE ZOALS DE ORGANISATIEVORMEN, DE LEEFTIJD VAN DE ORGANISATIES, DE REIKWIJDTE EN DE BESCHIKKING OVER RUIMTEN EN FACILITEITEN?
O NDERZOEK In de zomer van 2003 is een onderzoek opgezet onder personen en organisaties die actief zijn in het circus(theater)werk met kinderen en jongeren. Het onderzoek richt zich dus niet op professionele voorstellingen vóór kinderen of jongeren, maar op lessen en activiteiten waarin kinderen en jongeren zèlf met de circusactiviteiten bezig zijn. Het doel van het kwantitatieve onderzoek is cijfers te verzamelen over het Nederlandse circusveld. Deze gegevens zullen als basis dienen voor de ontwikkeling en de ondersteuning van de circus(theater)sector. Circomundo wordt bij dit onderzoek geadviseerd door Jos van Dijk - directeur van Theaterwerk NL, Wies Rosenboom - werkzaam als senior beleidsmedewerker en plaatsvervangend directeur bij het LCA en door de directies van enkele jeugdcircusorganisaties. Het onderzoek wordt mede financieel ondersteund door Het Fonds voor de Amateurkunst en de Podiumkunsten. Uit de subsidietoewijzing van Het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten (mei 2003): ‘De commissie vindt het een goed initiatief om de activiteiten op het gebied van circustheater in Nederland in kaart te brengen. Mede gezien het feit dat Circustheatergroepen doorgaans geïsoleerd werken en er weinig sprake is van uitwisseling en kennisoverdracht, kunnen het onderzoek en het symposium de basis vormen voor een inhoudelijke ontwikkeling van de circuskunst in Nederland.’ Het onderzoek bestaat uit een schriftelijke enquête, expertmeetings met mensen ‘uit het veld’ om de cijfers verdieping te geven en een eindrapport. Ook heeft een jongerendenktank onderzoek gedaan naar de beeldvorming over circus en circusactiviteiten voor jongeren. Van het onderzoek en de jongerendenktank wordt verslag gedaan op een symposium op 30 januari 2004. Een schriftelijk verslag van de jongerendenktank en van het symposium is te verkrijgen via de website van Circomundo: www.circomundo.nl.
Het is een eerste verkennend onderzoek; er is nog heel weinig bekend over de circusbranche. De totale populatie is nog niet in kaart gebracht. Het staat dus niet vast dat de 169 personen en organisaties aan wie de enquête werd verstuurd, de complete circusbranche omvatten. Daardoor is de representativiteit van het onderzoek niet exact te bepalen. Met name bij de beoordeling van nominale aantallen is het goed te bedenken dat deze aantallen alleen voor deze onderzoeksgroep gelden. In werkelijkheid zullen de aantallen veel hoger liggen, maar helaas is extrapolatie van de onderzoeksresultaten naar de gehele populatie nog niet mogelijk. Sommige respondenten vulden niet alle vragen volledig in, bij anderen bleken ook de gegevens van activiteiten door volwassenen te zijn meegenomen of werden gegevens over professionele voorstellingen vóór kinderen genoemd. Die gegevens zijn in het onderzoeksresultaat gecorrigeerd.
E XPERTMEETINGS Met twee groepen mensen ‘uit het veld’ zijn de eerste onderzoeksresultaten besproken: met de directies van de jeugdcircussen uit zes grote steden en met een groep mensen afkomstig uit alle onderzoeksgroepen. In deze expertmeetings werden aan de hand van stellingen oorzaken en achtergronden voor de resultaten benoemd. Maar er werd vooral besproken op welke manier de circusbranche zich verder kan ontwikkelen. In het rapport zijn opmerkingen van de experts verwerkt.
A LGEMENE
GEGEVENS UIT ONDERZOEK
Eén van de doelen van het onderzoek was algemene gegevens over de circusorganisaties in kaart te brengen, om ze vervolgens in een voor iedereen toegankelijk databestand onder te brengen. De resultaten van alle respondenten uit alle categorieën zijn hier gebundeld: de artiesten/docenten, jeugdcircussen, centra voor de kunsten, scholen en fabrikanten. Voor 55% van de respondenten blijken de circus(theater)activiteiten de kernactiviteit zijn. De stichting (41%) is de meest gebruikte organisatievorm en 40% noemt zich zelfstandig ondernemer. ‘Anders’ is ingevuld door 15% en 13% noemt zich een commercieel bedrijf. De grootste groep respondenten (32%) is hun activiteiten gestart tussen 1990 en 1999. Tussen 1980 en 1989 startte 22% van de respondenten en eenzelfde aantal begon in 2000 of later. Toch was 9% van de respondenten al werkzaam voor 1970. De reikwijdte van het werk varieert sterk. Bijna de helft (45%) van de respondenten werkt vooral plaatselijk, maar 35% werkt (ook) op nationaal of internationaal niveau.
E NQUÊTE De schriftelijke enquête is in september verspreid en voorgelegd aan verschillende groepen respondenten: individuele artiesten/docenten, jeugdcircussen, centra voor de kunsten, reguliere scholen/opleidingen en fabrikanten/verkopers. De enquête had een respons van 50%: van de 169 verstuurde enquêtes werden er 85 geretourneerd (figuur 1).
aantal verstuurd
aantal retour
% respons
artiesten/docenten
32
18
56%
jeugdcircussen
60
36
60%
centra voor de kunsten
41
15
37%
reguliere scholen/opleidingen
30
12
40%
fabrikanten/verkopers
6
4
67%
totaal
169
85
50%
Zo’n 46% van de respondenten beschikt over eigen vaste ruimten, allemaal in een gebouw, en een kwart van hen heeft ook de beschikking over een tent. Van de respondenten maakt 31% structureel gebruik van ruimtes die zij delen met anderen en 23% voert overwegend de activiteiten uit op wisselende locaties. Men beschikt daar over faciliteiten als licht (68%), geluid (71%), attributen (81%) en kostuums (54%).
figuur 1: respons
4
5
3. D E
DEELNEMERS LÉÉFT HET CIRCUS IN NEDERLAND? HOEVEEL KINDEREN EN JONGEREN DOEN ACTIEF AAN CIRCUS? OM WELKE AANTALLEN GAAT HET? JONGENS, MEISJES? VOOR WELKE SPECIFIEKE DOELGROEPEN WORDT GEWERKT? EN IS ER MEER VRAAG NAAR CIRCUSACTIVITEITEN DAN HET AANBOD KAN VERVULLEN?
A ANTALLEN Alle respondenten bij elkaar bieden activiteiten voor 4573 vaste deelnemers en in totaal 109.943 incidentele deelnemers. Het precieze aantal deelnemers is op basis van dit verkennende onderzoek echter moeilijk te bepalen. De enquête heeft immers niet iedereen in de circusbranche kunnen bereiken.In de totale branche liggen de deelnemerscijfers dus uiteraard aanzienlijk hoger. Maar hoeveel hoger ze zijn, is niet precies te bepalen.
L EEFTIJD
D OELGROEPEN Uit welke specifieke doelgroepen komen de deelnemers? In alle categorieën respondenten geeft meer dan de helft aan dat er niet voor specifieke doelgroepen wordt gewerkt. De artiesten/docenten werken verder voor culturele achterstandsgroepen (29%), mentaal gehandicapten (17%) en asielzoekers (17%). Dezelfde groepen, maar in een iets andere verhoudingen worden bereikt door de jeugdcircussen: 31% mentaal gehandicapten, 26% culturele achterstandsgroepen en 23% fysiek gehandicapten. Bij de centra voor de kunsten is nog minder sprake van gerichte doelgroepen, slechts 11% werkt voor mentaal of fysiek gehandicapten en voor asielzoekers. De doelgroep culturele achterstandsgroepen komt zelfs helemaal niet voor. Bij de scholen is dat duidelijk anders: daar werkt 40% voor culturele achterstandsgroepen, 20% voor mentaal gehandicapten en 10% voor fysiek gehandicapten. De experts menen dat circus een laagdrempelige activiteit is. Het biedt kansen en successen voor individuele kinderen en jongeren ongeacht leeftijd, sociale klasse en taal. Zij stellen dat met de projecten voor en met scholen, asielzoekerscentra, welzijn e.d. kinderen en jongeren in achterstandssituaties of van andere culturele achtergrond volop bereikt worden, maar dat er binnen deze projecten weinig diversiteit is. Een probleem dat iedereen herkent is de geringe doorstroom van jongeren van andere culturele of sociale achtergrond naar de productiegroepen. Daardoor is de diversiteit binnen deze groepen kleiner dan gewenst.
EN SEKSE
Wie zijn dan die deelnemers? Bij de jeugdcircussen en de scholen zijn het veelal kinderen tussen 6 en 12 jaar (60%) en in mindere mate jongeren tussen 12 en 21 jaar (20%). Bij de centra voor de kunsten verdelen de deelnemers zich in eenderde kinderen, eenderde jongeren en eenderde volwassenen. De artiesten/docenten geven voor bijna de helft les aan kinderen tussen 6 en 12 jaar (42%), voor een kwart aan jongeren en een kwart aan volwassenen (figuur 2).
leeftijd deelnemers
>21
12-21
6-12
Uit de subsidietoewijzing van de gemeente Rotterdam aan Circus Rotjeknor (2002): ‘Het circus richt zich op de speelsheid en de creativiteit van de kinderen, waarbij het circusspel als cultuuruiting is gekozen. Door de vorm waarin gewerkt wordt, overschrijdt Circus Rotjeknor op bijzondere manier de grenzen van theater. Het circus voorziet in een gat in de markt. De Dienst van de Gemeente (RKS) beschouwt het circus als een laagdrempelige activiteit. De RKS vindt de verbreding van de doelgroep van kinderen naar jongeren een interessante ontwikkeling. Het is denkbaar dat de artistieke component aan kracht wint.’
<6
100% 80%
V RAAG
60%
OF AANBOD
Wordt de ‘circusmarkt’ gedomineerd door de vraag of door het aanbod? Een indicatie voor meer vraag dan aanbod is als de organisaties aangeven dat zij meer aanmeldingen krijgen dan ze kunnen plaatsen. Dat geldt voor 40% van de jeugdcircussen en centra voor de kunsten. Kennelijk is er volop vraag naar circusactiviteiten.
40% 20% 0%
artiesten
jeugdcircussen
centra voor de kunsten
scholen
figuur 2: leeftijd deelnemers
Er doen meer meisjes mee dan jongens, bij de centra voor de kunsten zijn de deelnemers zelfs voor meer dan 80% meisjes (83%). Van de jeugdcircussen en reguliere scholen geeft 60% aan dat de verhouding jongens - meisjes gelijk is, bij de rest komen meer meisjes dan jongens naar de activiteiten. Een overschot aan jongens komt niet voor. Koen Schijvens, een regisseur die zijn eerste circustheater met kinderen en jongeren regisseerde: ‘Circusartiesten zijn gedisciplineerd, open minded, flexibel en veelzijdig.’.
6
7
4. D E
DOCENTEN WAT
IS HET PROFIEL VAN DE INDIVIDUELE ARTIESTEN DIE ALS DOCENT BETROKKEN ZIJN BIJ DE CIRCUSACTIVITEITEN? WAT IS HUN ACHTERGROND EN OPLEIDING, HEBBEN ZE ALS KIND ZELF AAN CIRCUS OF THEATER GEDAAN? WAAR WERKEN ZE, HOEVEEL ERVARING HEBBEN ZE? EN VOORAL: WAT VINDEN ZE FIJN EN VERVELEND AAN HUN VAK?
P ROFIEL Van de respondenten in de categorie artiesten/docenten verdient ruim driekwart (76%) zijn brood als zelfstandige; 75% heeft er geen ander beroep naast. Eveneens 75% ziet zichzelf als uitvoerend kunstenaar. De gemiddelde artiest/docent besteedt meer dan 20 uur per week aan zijn vak (81%) en doet dat al vele jaren: 35% werkt tussen 5 en 10 jaar in het vak, 29% tussen 10 en 20 jaar en 23% oefent het vak al meer dan 20 jaar uit. Eénderde (33%) van de respondenten heeft een opleiding gevolgd aan een circusschool, maar het overgrote deel (66%) heeft - ook - een hbo-opleiding, al of niet in een kunstzinnige richting (22%). En 33,3% heeft geen relevante opleiding, maar heeft het vak al doende geleerd. Waar komen die docenten vandaan? Hebben ze zelf als kind ook al aan theater of circus gedaan? Van de artiesten/docenten geeft 12,5% aan vroeger deelnemer bij een jeugdtheaterschool te zijn geweest. Een iets groter percentage: 18,8% heeft als kind bij een jeugd- of kindercircus gezeten. Kennelijk stromen kinderen en jongeren die aan circus doen soms door naar een circusopleiding of kiezen ze ervoor er hun beroep van te maken. Bij 75% van jeugdcircussen en bij 85% van de centra voor de kunsten is dat het geval. Bij welke organisaties werken de artiesten/docenten? Het merendeel werkt bij jeugdcircussen (81%) of bij basisscholen (81%). Maar ook het voortgezet onderwijs (62,5%) en club- en buurthuiswerk (56,3) zijn voor velen een opdrachtgever.
F IJN
EN VERVELEND
Waarom kiezen de artiesten/docenten voor dit vak? Wat vinden ze fijn aan hun werk? Het meest genoemd werden de vrijheid en de zelfstandigheid die het vak biedt. Ook het overbrengen van emoties op het publiek en op cursisten en het uitvoeren van de acts zelf worden vaak genoemd. Kortom: ‘De variatie, het stimuleren van creatieve processen en het losmaken van positieve emoties.’ En wat zijn de nadelen; wat vinden de artiesten/docenten vervelend aan hun werk? Daar noemen ze de keerzijde van de vrijheid: de onzekerheid. Onder andere de onregelmatige werktijden, het feit dat je geen pensioen opbouwt en dat er nauwelijks een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten is, worden als nadeel genoemd. Ook geven velen aan niet erg te houden van zaken als administratie en acquisitie: ‘het voeren van acquisitie is ook geen hobby van mij’.
De helft van de centra voor de kunsten biedt circustrainingen, projecten voor onderwijs en welzijn en eenmalige circusactiviteiten. Maar ze organiseren ook individuele circusclubs of cursussen voor meer dan 10 weken (37%) en productiegroepen (38%). Ook hier is dus het aanbod aan incidentele en langdurige activiteiten behoorlijk in balans. De reguliere scholen organiseren voor 50% projecten voor onderwijs en welzijn (uiteraard), maar de scholen organiseren ook eenmalige activiteiten (40%) en circusclubs (10%).
T ECHNIEKEN Welke circustechnieken worden bij die activiteiten toegepast? De voorkeur voor de gebruikte circustechnieken komt in de verschillende groepen in grote lijnen overeen. Bij de jeugdcircussen zijn de meest gebruikte technieken achtereenvolgens jongleren (94%), acrobatiek (94%), balanceren (92%), clowning (83%), luchtwerk (59%) en goochelen (58%). Bij de centra voor de kunsten is de volgorde van de voorkeurtechnieken precies hetzelfde, alleen zijn de aantallen lager: jongleren, acrobatiek, balanceren en clowning 78%, luchtwerk 44%, goochelen 33%. Ook bij de reguliere scholen is de volgorde vergelijkbaar, alleen komen specialistische en risicovolle technieken als balanceren en luchtwerk daar veel minder voor. Opvallend is dat de voorkeuren bij de individuele artiesten/docenten iets anders liggen: acrobatiek (87,5%), balanceren 75%, jongleren 69%, luchtwerk 50%. Opvallend is ook dat een bekende traditionele techniek als dierendressuur weinig voorkomt: bij 5% van de jeugdcircussen en 11% van de centra voor de kunsten.
M ULTIDISCIPLINAIR Staat circus op zich of wordt het vermengd met elementen van andere kunstdisciplines? Ook hier komen de resultaten in de verschillende categorieën sterk overeen. Bij bijna alle categorieën staat de combinatie met drama bovenaan (rond 70%), gevolgd door dans (ruim 50%). Alleen de reguliere scholen hebben een voorkeur voor de combinatie met muziek (85%), pas daarna drama (75%). Wellicht heeft dit te maken met de kennis die bij docenten voorhanden is. Bij alle categorieën, behalve bij de scholen, staat mime op de derde plaats: rond 40-50% (figuur 3). Opvallend om te noemen zijn ook de disciplines die vrijwel nooit met circus gecombineerd worden, zoals martial arts (alleen bij de jeugdcircussen voor 9%). Ook met multimedia wordt weinig gecombineerd. Bij de scholen komt die combinatie helemaal niet voor, maar wel bij 9% van de jeugdcircussen en bij 29% van de centra voor de kunsten. artiesten
jeugdcircussen
centra voor de kunsten
scholen
100 80 60 40 20 0
5. D E
ACTIVITEITEN WELKE
ACTIVITEITEN ONTPLOOIEN DE ORGANISATIES VOOR DE KINDEREN EN JONGEREN? ZIJN DAT VOORAL INCIDENTELE, EENMALIGE PROJECTEN OF OOK LANGER LOPENDE TRAININGEN OF CURSUSSEN? EN HOE DOEN ZE DAT: MET WELKE TECHNIEKEN WERKEN ZE EN WELKE ELEMENTEN UIT ANDERE KUNSTDISCIPLINES NEMEN ZE IN HUN ACTIVITEITEN OP? HOE BREED EN MULTIDISCIPLINAIR IS HET AANBOD AAN CIRCUSACTIVITEITEN?
dans
drama
mime
martial arts
muziek
vormgeving
multimedia
tekst
figuur 3: elementen andere kunstdisciplines
In de expertmeetings wordt geconstateerd dat er langzaamaan steeds meer met jongeren gewerkt wordt en dat er naar nieuwe aanpakken gezocht wordt. De deelnemers vinden dat dat veel meer zou moeten gebeuren omdat er zo veel passende artistieke (en fysieke) uitdaging in zit. In de danswereld o.a. zijn succesvolle voorbeelden te vinden, zoals ISH in Amsterdam.
A CTIVITEITEN De jeugdcircussen bieden veel langdurige activiteiten zoals circustrainingen (69%) en meerwekelijkse circusclubs of cursussen waar een deelnemer individueel voor kan inschrijven (64%). Maar ook incidentele circusactiviteiten (53%) en projecten voor personeel van bedrijven (58%) of voor onderwijs en welzijn (64%) komen veel voor. Productiegroepen worden door 30% van de jeugdcircussen georganiseerd.
8
‘De nieuwe ontwikkelingen willen geen afbreuk doen aan het traditioneel circus, maar een nieuw genre onder de aandacht brengen. Het hedendaagse circus vermengd met theater en een link met andere kunstdisciplines zoals muziek, dans, beeldende kunst, poppenspel.’ Een deelnemer aan het circustheaterfestival Circus in de Piste, 2003.
9
6. D E
MISSIE WAT
DRIJFT DE MEDEWERKERS IN DE CIRCUSBRANCHE? WAT WILLEN ZE OVERBRENGEN? WAARVOOR DOEN ZE HET? DE RESPONDENTEN KONDEN UIT ACHT STELLINGEN DE DRIE KIEZEN DIE VOOR HEN HET BELANGRIJKST ZIJN. OOK WERD HEN GEVRAAGD AAN TE GEVEN VAN WELKE STELLINGEN ZIJ ZOUDEN WILLEN DAT DIE OVER VIJF JAAR HET BELANGRIJKST VOOR HEN ZIJN. WELLICHT GEEFT DAT EEN VERSCHIL TE ZIEN IN KORTETERMIJNEN LANGETERMIJNDOELEN.
T RADITIE Een opvallende uitkomst is dat de missie ‘het voortzetten of levend houden van de circustraditie’ niet zo vaak wordt genoemd. Bij 9% van de jeugdcircussen wordt dit als het belangrijkste doel genoemd, 15% noemt het als tweede of derde doel. Bij de centra voor de kunsten noemt 13% het als belangrijkste doel en 7% als tweede of derde doel. Bij de individuele artiesten/docenten ziet 11% het als het belangrijkste doel. De experts stellen vast dat het traditionele circus een zeer groot, gevarieerd en enthousiast publiek kent. Het ‘nieuwe’ circustheater kent een groot en groeiend publiek maar dat lijkt minder divers.
A RTISTIEK Gevraagd naar hun missie geven de artiesten/docenten de voorkeur aan artistieke en kunstzinnige doelen. Ze vullen vrijwel nooit therapeutische of motorische doelen in. Opvallend is dat er vrijwel geen verschil is tussen de doelen die de artiesten/docenten op dit moment belangrijk vinden en de doelen waarvan ze zouden willen dat die over vijf jaar de belangrijkste zijn (figuur 4). anders
therapeutisch
motorisch
opleiden
positief middel
traditie
sociaal/emotioneel
kunstzinnig
artistiek
100% 80% 60%
K ORTE
EN LANGE TERMIJN
Opvallend is ook dat er binnen de groepen geen grote verschuivingen zijn in de doelen die men nu en over vijf jaar nastreeft. Individueel zijn er soms wel wat verschillen, maar over de hele groep heeft dat weinig effect. In de expertmeetings wordt duidelijk onderschreven dat circus een brug slaat tussen het artistieke en educatieve. Circus is volgens de deelnemers een kunstvorm die kan worden ingezet bij educatieve doelen. Een centrum voor de kunsten omschreef het zo: ‘Onze artistieke doelstellingen staan altijd in elke cursus centraal. We realiseren ons echter sterk dat educatieve doelstellingen onlosmakelijk met de artistieke verbonden zijn. Zonder stilte is er geen aandacht. Zonder rekening met elkaar te houden kun je geen piramide bouwen. Zonder gedisciplineerd trainen, krijgen je geen moeilijke kunsten onder de knie.’
40% 20% 0%
artiesten
jeugdcircussen
centra voor de kunsten
figuur 4: missie
S OCIAAL - EMOTIONEEL
VERSUS ARTISTIEK
De jeugdcircussen streven vooral sociaal-emotionele doelen na, gevolgd door kunstzinnige en artistieke doelen. Erg weinig noemen ze de therapeutische en opleidingsdoelen. Ook hier is weinig verschil tussen de doelen die nu en over vijf jaar belangrijk zijn. Eén punt valt op: het doel ‘circus als positief middel voor jonge mensen in achterstandssituaties’ wordt nu diverse keren genoemd , maar over vijf jaar duidelijk minder. De centra voor de kunsten zetten de artistieke doelen voorop, met daarna de sociale-emotionele doelen. Geen van hen geeft therapeutische doelen aan. Ook hier is er geen verschil tussen nu en over vijf jaar. In de expertmeetings werd opgemerkt dat er in Nederland wel erkenning is voor de sociaalemotionele of de motorische doelen van het circus. Erkenning voor circus als kunstvorm is er niet of nauwelijks en dat heeft onder andere zijn weerslag op de verkoop van producties. De Amsterdamse Kunstraad wist bijvoorbeeld niet goed wat zij met de subsidieaanvraag van een circus moest: is circus nu kunst of niet? Volgens de experts is de kracht van het circus juist dat het niet in een hokje te stoppen is. Maar het is belangrijk dat er helderheid is over welke doelen bij welke activiteiten worden nagestreefd.
10
11
7. D E
AANPAK
de medewerkers en de onderlinge gezagsverhoudingen en (eind)verantwoor-delijkheden helder maken en houden. Het ontwikkelen van visie en werkstijl dragen tevens bij aan de mate van professionaliteit.
HOE PROFESSIONEEL IS DE AANPAK VAN DE CIRCUSACTIVITEITEN? WAT WORDT ER GEDAAN AAN DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING? WORDEN ER LESOPZETTEN EN EDUCATIEF MATERIAAL GEMAAKT?. IS ER SPRAKE VAN EEN DOELGROEPENBELEID, GERICHT OP DIVERSITEIT IN CULTURELE ACHTERGROND OF LEEFTIJD?
Er wordt vaak gewerkt met freelancers en sommigen ervaren het als een drempel of als onmogelijk om van hen lesopzetten en projectplannen te eisen. Toch is het vastleggen van deze plannen van belang in geval van vervanging. Bij het werken met 15-jarigen en ouder, is de inbreng van de deelnemers belangrijk. Dan kan het vooraf en gedetailleerd vastleggen van de aanpak juist in de weg staan.
D ESKUNDIGHEIDSBEVORDERING Uiteraard is het belangrijk om geïnformeerd te blijven over de ontwikkelingen in het circusvak. Hoe doen de respondenten dat? Van de artiesten/docenten volgt 75% externe workshops of cursussen, 69% gaat kijken naar voorstellingen van anderen en 37% doet informatie op uit tijdschriften. Bij de jeugdcircussen gaat 83% kijken naar voorstellingen van anderen, 53% volgt externe workshops of cursussen. Ook tijdschriften (50%), boeken (39%), interne opleidingen (31%) en een netwerk (25%) worden door de jeugdcircussen genoemd. De centra voor de kunsten gaan voor 56% kijken naar voorstellingen van anderen, ze lezen tijdschriften (44%) en boeken (22%) of volgen externe workshops of cursussen (22%). De reguliere scholen hebben kennelijk afwijkende kanalen: zij kiezen voor 57% voor ‘anders’. Verder gaat 29% kijken naar voorstellingen van anderen, leest 29% tijdschriften en volgt 14% externe workshops en cursussen (figuur 5). artiesten
jeugdcircussen
centra voor de kunsten
De professionaliteit komt het meest direct uit de verf in de wijze waarop de klanten worden tegemoet getreden en ‘het product’ krijgen waarvoor ze betalen: degelijk les krijgen van enthousiaste en deskundige docenten, trainers of begeleiders in een veilige en plezierige sfeer.
C ULTURELE
DIVERSITEIT
Is er specifieke aandacht voor culturele diversiteit? Van de jeugdcircussen besteedt de helft er wel aandacht aan, de andere helft niet. Dat geldt zowel voor culturele diversiteit bij deelnemers als bij werknemers. Bij de centra voor de kunsten schenkt 71% wel aandacht aan culturele diversiteit bij deelnemers, de helft van de centra voor de kunsten doet dat bij het aantrekken van werknemers.
scholen
Veel experts geven aan dat bewuste en strategische aandacht voor culturele diversiteit wordt bemoeilijkt door het vele werk en door gebrek aan financiële middelen. Maar men vindt diversiteit wel belangrijk, voor sommigen is het een verrijking gebleken. Circusactiviteiten moeten wel laagdrempelig blijven: alle kinderen uit alle wijken kans hebben om korter of langer deel te nemen aan circusactiviteiten. De meerwaarde (leren samenwerken, eigenwaarde, jezelf presenteren, grenzen verleggen e.d.) is al vele malen gebleken.
100 80 60
Als problemen worden genoemd dat jongeren zich moeilijker binden aan een club of reguliere activiteit en vaak niet de financiële middelen hebben. Ook wordt geconstateerd dat mensen (kinderen en ouders) met een andere culturele achtergrond in grote aantallen deelnemen aan kortlopende activiteiten maar om verschillende redenen moeilijk zijn vast te houden. Men vraagt zich eveneens af of de setting waarin activiteiten worden aangeboden door bijvoorbeeld centra voor de kunsten wel aansprekend genoeg is voor de diverse doelgroepen. Zijn er toch te veel cultuurdrempels voor andere dan blanke kinderen van relatief hoogopgeleide ouders?
40 20 0
figuur 5: deskundigheidsbevordering
Sommige organisaties nemen ‘culturele diversiteit’ in hun beleid op. Zij ontplooien in diverse stadsdelen reguliere activiteiten en zoeken daarmee de doelgroep op. Bij anderen heeft dit soms de aandacht, maar vaak zijn de inspanningen die hiervoor nodig zijn niet mogelijk vanwege gebrek aan tijd of geld. Maar ook binnen de organisaties is een mentaliteitsomslag noodzakelijk om te investeren in het doorstromen van genoemde doelgroepen. De vraag is hoe je daarvoor de juiste mensen vindt, met alle benodigde kwaliteiten. Iedereen is het erover eens dat werken op locatie en het hebben van peerteachers of andere goede voorbeelden, soms meer resultaat geeft dan andere inspanningen in dit kader. In sommige steden vraagt de plaatselijke overheid actief naar plannen en resultaten van het diversiteitbeleid binnen de jeugdcircusorganisaties, maar de hoogte van de subsidie is zeer verschillend.
Uit de expertmeetings bleek dat het bezoeken van voorstellingen van anderen misschien wel het meest gebruikte middel is om de ontwikkelingen in het vak te volgen, maar dat dit niet het meest effectieve middel is. Nuttiger is vaak het uitwisselen van kennis, kijken naar elkaars aanpak en daarover praten. Bij de jeugdcircussen is die uitwisseling soms structureel geregeld, in de andere organisaties is dat meer afhankelijk van toeval, tijd en persoonlijke interesse. Met name het bezoeken van festivals en het deelnemen aan workshops vinden de experts zinvol en inspirerend. Ze beoordelen dat als vorm van deskundigheidsbevordering.
L ESOPZETTEN
EN EDUCATIEF MATERIAAL
Lang niet iedereen maakt educatief materiaal voor de deelnemers. Van de artiesten/docenten doet 53% dat, van de jeugdcircussen 31%, bij de centra voor de kunsten maakt 11% educatief materiaal en bij de scholen 20%. Lesopzetten en projectplannen worden veel vaker gemaakt: 86% van de jeugdcircussen, 71% van de centra voor de kunsten en 60% van de reguliere scholen maakt altijd of bij een deel van de lessen lesopzetten. De jeugdcircussen zijn er het meest consequent in: 50% geeft aan structureel lesopzetten te maken. De experts vinden het maken van lesplannen of projectplannen een ‘must’. Maar een la vol mooie plannen is nog geen garantie voor professionaliteit en kwaliteit; het kan ook een recept voor bureaucratie worden. Plannen zijn alleen zinvol als ze niet rigide worden toegepast en als er steeds aandacht blijft voor evaluatie en bijstelling. Flexibiliteit en continuïteit zijn de trefwoorden. Minstens zo belangrijk vindt men de uitstraling van de organisatie, de verzorging van materialen en de presentatie van allerlei zaken. Professionaliteit betekent ook: intern goed zijn voor 12
D IVERSITEIT
IN LEEFTIJD
In hoofdstuk 3 bleek al dat het aandeel van kinderen tussen 6 en 12 jaar bij de circusactiviteiten het grootst is. Om meer jongeren te trekken is het volgens de experts van belang dat binnen de circuswereld duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen het sociaal-culturele doel en het artistieke doel. Dit moet vervolgens naar buiten uitgedragen worden. Men vindt overigens diversiteit in leeftijd en achtergrond belangrijk voor de persoonlijke ontwikkeling van deelnemers en voor de dynamiek in de groep. Velen hebben de ervaring dat hulpverleners regelmatig kinderen doorverwijzen naar hun organisatie vanwege de positieve benadering die bijvoorbeeld in de jeugdcircussen met succes gehanteerd wordt. Sommigen spreiden ‘moeilijke’ kinderen met beleid over de groepen zodat er een gezonde en hanteerbare mix is. 13
8. D E
ORGANISATIE HOE HOE
ZIEN DE ORGANISATIES DIE DE CIRCUSACTIVITEITEN VERZORGEN ERUIT? GROOT ZIJN ZE, HOE IS DE VERHOUDING TUSSEN VASTE MEDEWERKERS, FREELANCERS, ID-ERS EN VRIJWILLIGERS? WAT IS DE OPLEIDING VAN DE MEDEWERKERS, IN HOEVERRE WERKT MEN MET FUNCTIEBESCHRIJVINGEN EN BETAALT MEN VOLGENS CAO’S? WORDT ER SAMENGEWERKT MET ANDERE ORGANISATIES? ZO JA, MET WELKE?
F UNCTIEBESCHRIJVINGEN
EN
CAO’ S
Hoe professioneel zijn organisaties als jeugdcircussen? Mogelijke indicatoren daarvoor zijn het hanteren van functiebeschrijvingen en het werken met CAO’s. Functiebeschrijvingen worden gebruikt bij 62% van de jeugdcircussen. CAO’s worden gebruikt bij 35% van de jeugdcircussen. Daarvan hanteert 28% de CAO Welzijn en 7% de CAO Kunstzinnige Vorming. De rest, 65%, hanteert geen CAO’s, meestal omdat er geen werknemers in vaste dienst zijn.
M EDEWERKERS
U ITVOERING
De groep organisaties die zich het meest direct richt op circusactiviteiten voor kinderen en jongeren bestaat uit de jeugdcircussen. Deze organisaties beschikken gemiddeld over 2,1 mensen met een vast arbeidscontract, 2,9 freelancers en 0,9 ID-medewerkers. Maar de grootste groep medewerkers bestaat uit vrijwilligers: gemiddeld zijn er 9,7 vrijwilligers aan het werk (figuur 6). In totaal werken er bij een gemiddelde organisatie dus 15,6 medewerkers. De organisatiegrootte varieert overigens sterk: van 1 tot 85 medewerkers. Van de jeugdcircussen heeft 40% minimaal één medewerker in dienst met een opleiding aan een circusschool. Dat betekent dat 60% van deze jeugdcircussen dus géén medewerker heeft met een circusschoolopleiding.
Voor wie worden de activiteiten uitgevoerd? Voor heel veel verschillende instellingen en organisaties: van het onderwijs tot hulpverleningsorganisaties en theaters. Maar de jeugdcircussen werken het meest voor het regulier basisonderwijs (74%), het voortgezet onderwijs (59%) en de kinderopvang (59%). Bij de centra voor de kunsten is het beeld vergelijkbaar: 75% werkt voor het regulier basisonderwijs, 62,5% voor brede scholen.
vast arbeidscontract
freelancers
ID-medewerkers
vrijwilligers
VOOR DERDEN
S AMENWERKING In hoeverre is er sprake van samenwerking tussen de organisaties? Door de jeugdcircussen wordt het meest samengewerkt: ruim de helft (52%) werkt samen met collega-instellingen in het circusveld, sommigen (22%) met theaters. Ook bij de centra voor de kunsten werkt men samen met collega’s zoals met andere centra voor de kunsten (37,5%), maar ook met muziekscholen (25%) en grote groep diverse andere organisaties (25%). Samenwerking kan verfrissend en inspirerend zijn, maar het behoud van je eigenheid is essentieel. Toch krijg je met bundeling van krachten soms gewoon meer voor elkaar. De deelnemers aan de expertmeetings menen dat initiatieven voor samenwerking eerder succes zullen hebben als ze op managementniveau geïnitieerd worden. Docenten zijn volgens hen minder geneigd te delen en uit te wisselen.
figuur 6: medewerkers jeugdcircussen
In de expertmeetings wordt deze achtergrond ook gerelativeerd. Ideaal lijkt een combinatie van artistieke, pedagogische, circustechnische en agogische kwaliteiten; liefst gecombineerd in één persoon, maar in ieder geval binnen een team. Men vindt het inzetten van mensen met een artistieke of juist een circusachtergrond afhankelijk van het niveau, de leeftijd en de doelen van de deelnemers. Sommigen geven aan dat het moeilijk is om geschikte artistieke medewerkers te vinden voor het regisseren en begeleiden van productiegroepen. Anderen stellen dat er wel geschikte mensen te vinden zijn, maar dat het geld ontbreekt om deze mensen te kunnen betalen.
Samenwerking moet wel voldoen aan enkele voorwaarden. Het moet een gezamenlijk doel hebben, zo concreet mogelijk zijn, een duidelijk kader hebben waarbinnen samengewerkt of geëxperimenteerd wordt en er moet gelijkwaardigheid tussen de samenwerkingspartners bestaan. En hoewel het belangrijk is open te durven staan voor de invloed van nieuwe ervaringen op je organisatie, moet je ook niet alles wat op je pad komt oppakken, maar alleen een gerichte samenwerking aangaan. Sommigen hebben bijvoorbeeld slechte ervaringen met vragen van buitenaf om samenwerking of participatie: ‘Anderen willen profiteren van onze goede voorbeeldprojecten’. Ook tijdgebrek wordt gezien als een belangrijk obstakel, anderen stellen dat samenwerking vaak pas op langere termijn effect heeft. De investeringen worden niet zo snel gedaan omdat de korte termijn vaak prioriteit heeft. Gelukkig zijn er echter ook veel goede ervaringen met samenwerking, bijvoorbeeld in projecten met onderwijs, welzijn en kunstinstellingen. Ook samenwerking in de directe omgeving, op wijkniveau, heeft vaak positieve effecten en wordt vaak financieel ondersteund door overheden en fondsen.
Het werken met jongeren vraagt om het werken aan een zichtbaar product van een zeer hoge (artistieke) kwaliteit. Dit vraagt om een grote artistieke en ook pedagogische kwaliteit van hen die met de jongeren werken. Alleen het beste is goed genoeg om waardering te krijgen van de jongeren zelf en van het publiek. Het overgrote deel van de centra voor de kunsten (87,5%) heeft mensen in dienst die zich bezighouden met circusactiviteiten voor kinderen en jongeren, voor gemiddeld 16,4 uur per week. Op de reguliere scholen wordt vooral met externen gewerkt (87,5%), daar schakelt men onder andere de jeugdcircussen in om de lessen te verzorgen.
14
15
9. H ET
10. D E
PUBLIEK
BUDGETTEN
HOEVEEL PRODUCTIES WORDEN ER GEMAAKT, HOEVEEL VOORSTELLINGEN LEVERT DAT OP EN HOEVEEL MENSEN KOMEN ERNAAR KIJKEN? P RODUCTIES
OVER WELKE BUDGETTEN BESCHIKKEN DE ORGANISATIES? HOE GROOT ZIJN ZE HOE ZIJN DIE BUDGETTEN SAMENGESTELD? H OOGTE
EN TOESCHOUWERS
Alle respondenten bij elkaar maakten in het afgelopen jaar 44 producties, die 358 maal werden uitgevoerd. Er kwamen in totaal 264.549 mensen naar kijken. Ook hier geldt: deze cijfers zijn alleen van de respondenten in het onderzoek. De ‘echte’ totalen in de branche liggen uiteraard aanzienlijk hoger. Bij de jeugdcircussen is er een voorkeur voor presentaties aan eigen publiek, vaak als afsluiting van een cursus. Daarnaar kwamen gemiddeld 4041 mensen kijken, in totaal 117.189 mensen. De productiegroepen die in eigen theater optraden trokken gemiddeld 205 mensen en in totaal 5940 bezoekers. De productiegroepen die optreden in een ander theater krijgen gemiddeld 2340 bezoekers, in totaal 67.870 mensen. De jeugdcircussen maakten in het afgelopen seizoen in totaal 27 producties, gemiddeld 1 per jeugdcircus. Uit de expertmeeting blijkt dat de voorstellingen die gespeeld worden, meestal voor een familiepubliek, over het algemeen heel goed bezocht worden. De samenstelling van het publiek is zeer divers. Door matige inkoop van de theaters zijn de speelplekken vaak in de wijken: ‘We zijn wereldberoemd in de wijken, maar daar komt het geld niet vandaan.’ De opkomst van het jongerentheater en een stilstand in de artistieke ontwikkeling binnen het jeugdcircus, zouden wellicht een oorzaak kunnen zijn van de afnemende belangstelling bij theaterdirecties. Ook bij de centra voor de kunsten is er een voorkeur voor presentaties aan publiek. Gemiddeld trokken die 102 toeschouwers, totaal 1138 bezoekers. Naar de productiegroepen die in eigen theater spelen kwamen gemiddeld 44 bezoekers kijken, in totaal 400 mensen. De productiegroepen die in een ander theater optreden trekken gemiddeld 600 mensen, totaal 5400 bezoekers. De centra voor de kunsten maakten in totaal 17 producties in het afgelopen seizoen, dat is een gemiddelde van 3 producties. Er werden in totaal 29 voorstellingen gegeven; sommigen speelden er 2, anderen speelden een productie 25 keer.
BUDGETTEN
Bij de jeugdcircussen heeft de grootste groep (37%) een jaarbudget tussen € 25.000 en € 100.000 voor het werken met kinderen en jongeren. Toch moet 30% het doen met minder dan € 10.000 per jaar en slechts 3% heeft meer dan € 500.000 te besteden. Bij de centra voor de kunsten heeft het overgrote deel (83%) een budget van minder dan € 10.000 per jaar beschikbaar voor de circusactiviteiten met kinderen en jongeren. Geen van de centra voor de kunsten beschikt over meer dan € 100.000 per jaar. De reguliere scholen hebben allemaal minder dan € 10.000 te besteden (figuur 7). >500.000
100.000-500.000
25.000-100.000
10.000-25.000
>10.000
100% 80% 60% 40% 20% 0%
jeugdcircussen
centra voor de kunsten
scholen
figuur 7: hoogte budgetten
S AMENSTELLING
BUDGETTEN
De jeugdcircussen genereren bijna driekwart (74%) van hun budget uit eigen activiteiten, ze ontvangen 16% overheidssubsidie en 8% van het budget komt via fondsen en sponsors. Bij de centra voor de kunsten is men nog meer gewend zichzelf te bedruipen: 80% van de inkomsten komt uit eigen activiteiten, 10% uit overheidssubsidie. Ook hier wordt de weg naar fondsen en sponsors niet vaak bewandeld: zij zorgen voor slechts 9% van het budget. Bij de reguliere scholen wordt uiteraard het overgrote deel van het budget beschikbaar gesteld door de overheid. Sommige experts stellen: waarom zou je externe financiering zoeken als je het met eigen inkomsten ook redt. De rompslomp en tijdsinvestering kunnen beter aan andere zaken besteed worden zoals de verkoop van voorstellingen. Het fondsenwerven is een vak op zich geworden en niet elke organisatie heeft daarvoor de kwaliteiten in huis. Anderen menen dat extra financiering juist ontwikkeling en experiment vaker mogelijk maakt en dat vergroot de kans op toenemende kwaliteit. Dat betekent niet altijd groter groeien, maar wel beter worden of andere doelgroepen bereiken. Zij stellen dat je een dief van eigen portemonnee bent als je geen beroep doet op fondsen die zitten te wachten op goede projecten. Overigens komt het ook voor dat fondsen zelf het initiatief tot samenwerking met jeugdcircussen nemen. De ervaringen van de experts met sponsoring zijn zeer divers. Bij velen betreft het zo nu en dan materiële kleine sponsorbijdragen van bedrijven uit de nabije omgeving, maar het vinden van sponsors is geen sinecure.
16
17
11. D E
TOEKOMST HOE STAAT HET MET DE BEHOEFTE AAN SAMENWERKING OP WELKE GEBIEDEN WORDT DIE BEHOEFTE GEVOELD? WAT ZIJN CONCRETE IDEEËN VOOR DE TOEKOMST?
B EHOEFTE
EN VERENIGING?
AAN VERENIGING
Er blijkt in de circusbranche een duidelijke behoefte te zijn om zich te verenigen in een Nederlands Circus (theater) Netwerk. Met name bij de jeugdcircussen zegt 82% volmondig ‘ja’. Ook in de andere groepen wijst een ruime meerderheid van de respondenten het idee niet af. Gevraagd naar op welke gebieden men ondersteuning zou wensen, scoren het uitwisselen van zakelijke (55%) en inhoudelijke (53%) kennis en het bevorderen van nationale samenwerking (55%) het hoogst. De passieve behoefte: op de hoogte gehouden worden van de ontwikkelingen en opgenomen worden in het adressenbestand van Circomundo, is nog groter. Vrijwel alle respondenten (90%) willen dat.
P LANNEN
EN IDEEËN
In de enquêtes en de expertmeetings werden vele concrete ideeën genoemd om de uitwisseling van kennis en gegevens op verschillende gebieden te verbeteren. Een greep: • vraagbaak creëren • documentatiecentrum opzetten • medium ontwikkelen om elkaar te informeren over elkaars voorstellingen en activiteiten • (inter)nationale festivals en uitwisselingen organiseren. • spreekuur opzetten om tegen betaling advies te krijgen • studiedagen en masterclasses organiseren • circuswerkplaats creëren waar plaats is voor experimenten tot het ontwikkelen van eigentijds circustheater. Ook werden diverse plannen gelanceerd om de krachten te bundelen en de branche als geheel te versterken: • het circus introduceren als nieuwe kunstdiscipline en verder ontwikkelen als een vak, gesplitst in een circusvakopleiding voor uitvoerend kunstenaar en een pedagogische opleiding voor circusdocenten • ondersteunen van methodiekontwikkeling • het vakgebied beschrijven en onderscheid maken in niveaus en doelen • een landelijk platform opzetten, krachten bundelen en naar buiten treden met goede plannen en goede voorbeelden.
E RKENNING
EN ONTWIKKELING
Voor de emancipatie van de circuskunst in Nederland zijn nog vele stappen te gaan. Mensen die het circus of de circusactiviteiten met kinderen en jongeren kennen zijn meestal erg enthousiast en erkennen de waarde ervan. In 1999 zijn de zin en het effect van dit werk onderzocht door het Kohnstamminstituut ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Circus Elleboog. De cognitieve, de intrinsieke, de persoonlijke en sociale effecten zijn daarin onder andere ruimschoots zichtbaar geworden. Ook in Engeland, Amerika en Australië is kwalitatief onderzoek verricht en het aantal publicaties is de laatste jaren opvallend toegenomen. Het verdient aanbeveling om het recente buitenlandse onderzoek te inventariseren en meer kwalitatief onderzoek in de Nederlandse circusbranche te doen. ‘Deelname aan de activiteiten bij Circus Elleboog heeft het grootste effect gehad op de intrinsieke vaardigheden (hoe je een voorstelling maakt, hoe je een publiek kunt boeien, je beter bewegen en improviseren e.d.) al is de score op de sociale schaal ook zeer hoog.’ Uit: Applaus, Onderzoek door Kohnstamminstituut naar betekenis en effect van het werk van Circus Elleboog ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan.
Het bestaande beeld moet dus worden doorbroken. De krachten moeten nationaal en internationaal worden gebundeld en er moeten goede voorbeelden komen die gezien worden door een breed publiek, de kunstensector, de beleidsmakers en de financiers. Samenwerking met Vlaanderen is daarbij een serieuze optie. De ontwikkelingen lopen daar vooruit op die van Nederland en de behoeften zijn vergelijkbaar. De samenwerking binnen de amateurkunstensector en die tussen de amateurcircuskunstensector met die van de professionele circuskunsten zijn inspirerende voorbeelden en ze bieden duidelijke aanhaakmogelijkheden. Evenals in Frankrijk, Duitsland, Portugal, de Verenigde Staten, Australië en Engeland is de overheid de ondersteunende en soms zelfs de initiërende factor.
C IRCUS
ALS SPEL ÈN KUNST
Nederland is lange tijd een voorloper geweest bij het realiseren van circusactiviteiten met kinderen en jongeren. Daarbij waren de sociaal-emotionele doelen vaak het uitgangspunt. Met name Circus Elleboog in Amsterdam heeft sinds 1949 visies en methoden ontwikkeld die nationaal en internationaal tot voorbeeld gediend hebben. Het ging hier om het circusspel als middel tot de individuele en sociale ontwikkeling van jonge mensen tot 16 jaar. Later zijn Circus Elleboog en andere jeugdcircusorganisaties in Nederland vaker gaan werken met jongeren van 14 tot 20 jaar. De bestaande methoden sloten echter onvoldoende aan bij deze doelgroep. De noodzaak om de creatieve en artistieke doelen erbij te betrekken groeide en dat heeft inmiddels al tot een aantal bijzondere producties geleid. Ook uit het onderzoek, de expertmeetings en andere gesprekken blijkt een toenemende behoefte om duidelijk het onderscheid te benoemen tussen circusspèlactiviteiten als pedagogisch middel en de circuskùnstactiviteiten als artistiek doel. Dat kan binnen de sector zelf en daarbuiten helderheid verschaffen en kansen bieden om beide uitgangspunten onder de aandacht te brengen van alle betrokkenen. Beide uitgangspunten zijn waardevol, maar ze vragen beide om andere manieren van werken. Bovendien zijn alle jonge mensen die via het spel kennismaken met circus het brede fundament waarvan het circus als kunst groot plezier kan hebben. Het zijn immers de aankomende artiesten en het nieuwe publiek. Kortom: Nederland loopt voor als het gaat om het circusspel als middel tot de sociaal emotionele ontwikkeling van de jeugd. Maar het loopt behoorlijk achter als het gaat om de artistieke vormende waarde van de circuskunsten. Meer experimentele en breed georiënteerde voorlopers met voorbeeldprojecten van goede kwaliteit zijn noodzakelijk. Bundeling en profilering zijn onontbeerlijk. En de stimulans door ontwikkelingsgeld van overheden blijft een grote behoefte.
C ONCRETE
PROJECTEN IN DE TOEKOMST
Circomundo, Organisatie voor Circuskunsten, heeft in november 2003 een project ingediend in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 bij het ministerie voor OCW. Circomundo wil in de planperiode werken aan vier deelprojecten voor de gehele branche: A • opzetten van een Circus-meetingpoint B • opzetten van een Werkplaats Circustheater Nederland C • uitvoering van een jaarlijks amateurcircustheaterfestival D • ontwikkeling en organisatie van een kaderopleiding. Deze projecten komen voort uit het onderzoek, de expertmeetings en de gesprekken met de directies van zes jeugdcircussen uit de grote steden. Ze hebben dus een breed draagvlak. Met deze instrumenten wil Circomundo de achterstand wegwerken en ontwikkeling en vernieuwing tot stand brengen. Het accent zal daarbij liggen op activiteiten, maar ze zal zich ook richten op voorwaardenscheppende voorzieningen als coördinatie, communicatie en informatie. Met concrete en kwalitatief goede projecten in een actief en verenigd veld kan de circuskunst op amateur niveau verder worden ontwikkeld. Samenwerking met andere organisaties op het gebied van de amateurkunst is daarbij zeer gewenst.
De kunstwereld in Nederland staat tot nu toe niet erg open voor circus, maar een troost is dat dat ook ooit gold voor vele andere inmiddels erkende kunstdisciplines zoals drama, dans, poppentheater, e.d. Op dit moment kent het professionele traditionele circus en ook het zich ontwikkelende Cirque Nouveau een enorme publiekstoeloop. De geringe erkenning zit kennelijk vooral bij de kunstensector en de beleidsmakers, niet bij het publiek. 18
19
ORGANISATIE VOOR CIRCUSKUNSTEN
•
ORGANISATION FOR CIRCUS ARTS
Weteringschans 249 • 1017 XJ Amsterdam • t +31 20 428 58 13 • f +31 20 428 58 14 •
[email protected] • www.circomundo.nl