Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Academiejaar : 2010 - 2011
Het beeld van Tibet in de Westerse populariserende pers gedurende de periode 1913 - 1959
Pieter-Jan Buyle Stamnummer : 00600344
Promotor : Prof. Dr. E. Vanhaute Commissarissen : Dr. B. Bevernage Mevr. N. Roelants Masterproef voorgelegd tot het verkrijgen van de graad van Master in de geschiedenis.
1
Woord vooraf Een masterscriptie is het laatste loodje naar het behalen van een masterdiploma. Het paradoxale aan zo‟n schrijfproces is dat men niet schrijft in volstrekte isolatie. Zonder de inzichten, de hulp en de aanmoediging van anderen is het moeilijk te slagen in zo‟n schijnbaar eenzame opdracht. Vooreerst wens ik mijn promotor, professor Eric Vanhaute, te bedanken om mij de toestemming te hebben gegeven dit onderwerp te mogen kiezen. Hij wist direct mijn interesse ervoor op te merken en toen ik te ambitieus werd, wist hij me in te tomen en me te houden aan een haalbaar onderzoek. Zonder zijn raad en waardevolle opmerkingen had ik me het hoogstwaarschijnlijk onmogelijk gemaakt. De afgelopen maanden heb ik dan misschien wel veel minder van het zonlicht mogen genieten, zonder vrienden en familie zou het evenmin gelukt zijn.
Ook al werd mijn kamer een
kluizenaarscel waarin ik me enkel nog toewijdde aan navorsen en neerschrijven, zij stonden altijd klaar om me via welke weg dan ook hun steun te bieden. Ik wens hen te bedanken voor hun geduld gedurende mijn soms lange afwezigheid en doodse stilte. Dit onderzoek is dan ook voor hen, dat zij bij het lezen ervan mogen delen in hetgeen ik heb bijgeleerd en vastgesteld. Met het einde in zicht en de onvermijdelijke terugblik op jaren van studie, vind ik het passend om ook al de professoren te bedanken waarvan ik de eer heb gehad hun colleges te mogen bijwonen. De kennis en de inzichten die zij mij hebben gegeven, zullen bepalend zijn voor de rest van mijn leven. Ze hebben dan ook voor mij ten volle de waarde van hogere studies bewezen door een radicaal nieuwe kijk te bieden die men op geen andere manier zou kunnen aanleren. Het kritische leren denken en omgaan met kennis lijkt een evidentie voor velen, als ware het een simpele denkoefening, maar het vergt een intens leerproces om daartoe te komen. Er valt nog oneindig veel te leren, en het einde van een onderzoek luidt het begin van een nieuw in, maar er is wat mij betreft een aanzet gegeven van onschatbare waarde. Iedereen die ik heb leren kennen gedurende mijn studies, welke vorm de relatie ook aannam, verdient bij deze een welgemeende dank. Het is dankzij hen dat ik tot hier ben gekomen en ze hopelijk mag boeien met hetgeen ik te bieden heb.
2
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................................................... 6 Probleemstelling.............................................................................................................................. 6 Bronnen en methodologie .............................................................................................................. 9 Bronnen ....................................................................................................................................... 9 De primaire bronnen ............................................................................................................... 9 De secundaire bronnen ......................................................................................................... 12 Methodologie ............................................................................................................................ 12 The New York Times, The Times, The Economist, National Geographic Magazine en Life Magazine. ...................................................................................................................................... 14 The New York Times .................................................................................................................. 14 The Times .................................................................................................................................. 16 The Economist ........................................................................................................................... 16 The National Geographic Magazine .......................................................................................... 17 Life Magazine............................................................................................................................. 18 Deel I : Een geschiedenis van Tibet ter kadering ................................................................................... 22 Inleiding ............................................................................................................................................. 23 1.
2.
3.
De eerste historische referenties naar Tibet ............................................................................. 28 1.1.
De eerste Aziatische referenties ....................................................................................... 28
1.2.
De eerste Westerse referenties naar Tibet ....................................................................... 29
De Yarlung-dynastie .................................................................................................................. 30 2.1.
Tantrisme........................................................................................................................... 31
2.2
Het einde van het Tibetaanse rijk...................................................................................... 33
2.3.
Een boeddhistisch reveil.................................................................................................... 35
De Pax Mongolica en Tibet ........................................................................................................ 36 3.1.
Een premodern wereldsysteem ........................................................................................ 36
3.2.
De verbinding tussen het Oosten en het Westen ............................................................. 37
3.3.
Tibet onder de Mongoolse khans ...................................................................................... 39
3.3.1.
Van expeditie tot capitulatie ..................................................................................... 39
3.3.2.
De patroon-priesterverhouding tussen khans en lama’s .......................................... 41
3.4. 4.
Einde van een wereldsysteem ........................................................................................... 43
Tibet en de Ming-dynastie......................................................................................................... 45 4.1.
Tribuut of suzereiniteit? .................................................................................................... 45 3
4.2. 5.
6.
Tibet en de Qing-dynastie ......................................................................................................... 48 5.1.
Vestiging van de Mantsjoes in China ................................................................................. 48
5.2.
Mantsjoe-suzereiniteit in Tibet ......................................................................................... 49
5.3.
De eerste Europeanen in Tibet .......................................................................................... 51
Tibet en Groot – Brittannië ....................................................................................................... 55 6.1.
De East Indian Compagny en Tibet.................................................................................... 55
6.2.
“The Great Game” ............................................................................................................. 58
6.2.1.
Het Russische en Britse rijk in Azië gedurende de 19de eeuw ................................... 58
6.2.2.
Tibet en “the Great Game”........................................................................................ 61
6.2.3.
De veldtocht van Younghusband ............................................................................... 65
6.3. 7.
De opkomst van de Dalai Lama’s....................................................................................... 47
Aanloop naar het akkoord van Simla ................................................................................ 67
Slotbeschouwing ....................................................................................................................... 70
Deel 2 : Oriëntalisme en de productie van het beeld van Tibet............................................................ 73 Inleiding ............................................................................................................................................. 74 1.
De Oriënt en de Occident .......................................................................................................... 77
2.
Het kapitalistische wereldsysteem en het oriëntalisme ........................................................... 81
3.
De productie van het beeld van Tibet ....................................................................................... 84
4.
3.1.
Laat-kapitalistische logica, boeddhisme en tantrisme ...................................................... 84
3.2.
Primitivisme en kolonialisme............................................................................................. 88
3.3.
Het mystieke Tibet : een functionele mythe ..................................................................... 90
Slotbeschouwing ....................................................................................................................... 94
Deel 3 : Persanalyse............................................................................................................................... 97 Inleiding ............................................................................................................................................. 98 1.
2.
3.
Politieke thema’s over Tibet.................................................................................................... 103 1.1.
De conferentie van Simla ................................................................................................ 103
1.2.
Tibet als Britse speelbal en Tibetaanse politiek als culturele curiositeit......................... 109
1.3.
Het ‘Rode Gevaar’ en Tibet ............................................................................................. 114
Sociaal - culturele thema’s over Tibet ..................................................................................... 126 2.1.
Een verborgen en tijdloos Shangri-La .............................................................................. 126
2.2.
Een gedegenereerd boeddhisme .................................................................................... 132
2.3.
Onhygiënische Tibetanen ................................................................................................ 138
2.4.
De positie van de vrouw en polyandrie ........................................................................... 140
Economische thema’s over Tibet ............................................................................................ 142 4
4.
3.1.
Economie als een cultureel thema .................................................................................. 142
3.2.
Het monnikendom en de economische productiviteit ................................................... 145
Slotbeschouwing ..................................................................................................................... 149
Algemene Conclusie ............................................................................................................................ 151 Bibliografie .......................................................................................................................................... 156 Bijlagen ................................................................................................................................................ 161
5
Inleiding Probleemstelling Zoals de titel van deze scriptie duidelijk maakt, zal ik de perceptie van het Westen in de populariserende pers behandelen met betrekking tot Tibet. De gekozen afbakening van 1913 tot 1959 was een tijdsbestek gedurende hetwelke Tibet zich voor het eerst sinds eeuwen losscheurde van China. Deze lamaïstische staat, zoals het in de literatuur gekend staat, is te situeren in de laatste decennia van Tibet als een autonome staat. In 1913 verklaarde de Dalai Lama Tibet onafhankelijk.1 Tibet wou zichzelf tijdens die periode als een onafhankelijk land voordoen en presenteerde zich zo naar de buitenwereld toe. Maar bij de studie van de status die Tibet toen de facto innam, moeten we vaststellen dat er niet echt sprake was van een volledige onafhankelijkheid. Tibet stond dan misschien wel los van China, Groot – Brittannië had het tot protectoraat gemaakt ten noorden van diens Indische kolonie.2 Ook al beweerden de Britten dat Tibet een suzerein gebied was onder Chinese autoriteit, wat bekokstoofden ze werkelijk? En waarom gingen de Britten hiertoe over? Was het van belang Tibet tot een loyaal protectoraat om te vormen? We kunnen ons dus ook de vraag stellen wat de pers ons weet te vertellen over het proces dat hiertoe aanleiding had gegeven? En berichtte de pers wel over Tibet als zijnde een Brits protectoraat? Vond ze de Chinese eisen onrechtvaardig? Met de ondergang van de Europese grootmachten na de Tweede Wereldoorlog en de totstandkoming van een bipolaire wereldorde met de Verenigde Staten en de Sovjet Unie als de twee machtspolen, is deze internationale ommezwaai in de geopolitieke verhoudingen één die we moeilijk kunnen negeren. Toen India in 1947 zich onafhankelijk verklaarde, verlieten de Britten dit land en verleenden de nieuwe Indische staat diens soevereiniteit. Ongetwijfeld had dit ook zo zijn impact op de AngloTibetaanse verhoudingen die gedurende een halve eeuw van belang waren geweest in de buitenlandse politiek van Tibet. Wat hield deze verandering in? En belangrijker, wat gebeurde er nu andere grootmachten de scepter zwaaiden? Werd Tibet ongewild een onderdeel van een geopolitiek machtsspel dat haar eigen grensgebied ver overschreed? En zo ja, wat deed zich dan voor? Hadden de Verenigde Staten als nieuwe grootmacht dezelfde interesse in Tibet als GrootBrittannië? Hadden ze wel eigenlijk interesse in Tibet? En zo ja, op welke manier en wanneer? Het belangrijkste in dit alles blijft echter; hoe beleefde men al deze gebeurtenissen met betrekking tot Tibet in de pers?
1 2
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, New York, M.E. Sharpe,1996, p. 65. Ibidem, p. 69.
6
In 1951 kwam de lamaïstische staat aan een eind met de inval van het Volksbevrijdingsleger van China en werd het geïncorporeerd in de nieuwe Volksrepubliek. Met het vertrek van de Dalai Lama in 1959, en de Tibetaanse diaspora die hierop volgde, wordt de periode ingeluid waarin we ons vandaag nog steeds bevinden.
Deze exodus heeft de Tibetaanse kwestie een meer
internationaal karakter gegeven, met de Dalai Lama als niet alleen een invloedrijk spiritueel leider, maar ook als een pleitbezorger voor een autonomer statuut voor Tibet. In dit onderzoek staat noch de periode na 1959 noch de belangen van de Dalai Lama of de hedendaagse betrekkingen van China met Tibet centraal, maar het beeld van Tibet gedurende deze twee voornoemde data in de Westerse populariserende pers. Vooraleer we ons deze opsomming van genoemde vragen beginnen te stellen over de periode tussen 1913 en 1959, is het echter van belang even terug te blikken. Voor we tot de eigenlijke opzet komen van deze scriptie moeten we ons enkele vragen stellen omtrent de geschiedenis van Tibet. Zonder een degelijke historische omlijning van Tibet weten we niet met welk land we precies te maken hebben. Wanneer kunnen we bijvoorbeeld voor het eerst spreken van een werkelijk „Tibet‟, een verenigd land onder een enkel gezag? En was deze eenheid een die wist te beklijven? Zo niet, wat gebeurde er nadien? En hoe is Tibet uiteindelijk weer het verenigde domein geworden dat we aan de vooravond van de Chinese invasie kennen? Niet onbelangrijk is om van naderbij de evolutie van de Tibetaanse cultuur te bespreken die diens identiteit uitmaakt. Tibet wordt vandaag gekenmerkt als zijnde een boeddhistische cultuur, maar het boeddhisme is een van oorsprong Indische religie, dus wanneer kunnen we spreken van een introductie van het boeddhisme in Tibet? Hoe verliep dit proces precies? En hoe kon het zich voordoen? Boeddhisme is zoals elke andere godsdienst geen monoliet, dus we kunnen ons de vraag stellen met wat voor type boeddhisme we te maken hebben in Tibet. Niet onbelangrijk is dus eventjes stil te staan bij de inhoud hiervan, daar het godsdienstige aspect van Tibet vandaag het meest in het oog springt. Het is dus noodzakelijk de opkomst van het boeddhisme in Tibet te bespreken. Men kan geen voorgeschiedenis schrijven zonder daarmee rekening te houden.
De introductie van het
boeddhisme wordt traditioneel toegeschreven aan de huwelijken die Tibetaanse vorsten hadden met Chinese prinsessen.3 Zij brachten met zich het boeddhisme mee en zo zou het doorgesijpeld zijn in de rest van de samenleving. Het kan dan misschien een fenomeen van belang geweest zijn aan het hof, maar in hoeverre is zo‟n hofcultuur bepalend voor de cultuur van het hele land?
3
A. Cotterell, China. De cultuur geschiedenis voor, tijdens en na het keizerrijk, Baarn, Uitgeverij Hollandia BV, 1991, p. 168.
7
Direct rijst de vraag op welke gevolgen dit had op de verschillende bevolkingslagen van het land. In hoeverre heeft het boeddhisme invloed gehad op de machtsstructuren binnenin Tibet? Waren de boeddhistische kloosters louter religieuze instellingen of waren het machtscentra? Een bijkomend probleem om de geschiedenis van Tibet te onderzoeken is dat er geen officiële historiografie bestond tot de 12de eeuw. De oorzaak hiervan is dat Tibet tot de 12de eeuw verdeeld was in onbeduidende vorstendommetjes die geen georganiseerde staatsadministratie en ook geen staatsarchief hadden.4 Eveneens vinden we bijna geen Chinese historische bronnen van voor de 12de eeuw en dit omwille van de problemen die China zelf had met zijn Tangdynastie. Wanneer kunnen we terug spreken van een verenigd Tibet en wat heeft dit bepaald? Sinds wanneer kunnen we eigenlijk spreken van een Tibet onder leiding van de Dalai Lama‟s? Welke factoren hebben hierin een rol gespeeld? Wat voor type samenleving was het? Was het een interne evolutie of hebben externe krachten hier iets mee te doen? In hoeverre hebben externe krachten en invloeden een beslissende invloed gehad op Tibet? En door die laatste vraag te stellen komen we aan bij het belang van de verhouding tussen Tibet en andere culturen en landen of rijken.
Tot hoever kunnen we eigenlijk teruggaan in de
historische bronnen met betrekking tot Tibet. Wanneer wordt er voor het eerst melding gemaakt bij andere volkeren over Tibet, en wat wist men dan over hen te vertellen? Wist het Westen af van het bestaan van Tibet? Hoever kunnen we teruggaan tot we voor het eerst van Tibet een referentie zien in Westerse bronnen naar een land of volk dat men met Tibet kan identificeren? Wat ging zoal de ronde aan verhalen? En is deze eerste vermelding eigenlijk wel van belang? Een eerste verwijzing betekent echter nog niet een voortdurend bewustzijn van iets. Kennis kan verloren gaan over de eeuwen heen. Is de eigenlijke ontmoeting dan tussen Tibetanen en Westerlingen niet meer van belang voor de perceptie van de laatsten?
In welke context
ontmoetten de eerste Westerlingen Tibet? Was het altijd al een kwestie van bereikbaarheid, of waren er specifieke motivaties voor nodig om zich te richten op het hoogland? Wat zette hen ertoe aan Tibet te betreden? En met welke blik keken ze naar Tibet zowel voor als na de ontmoeting? We weten al dat de Britten een voorname rol hebben gespeeld in het hele gegeven, wanneer is er sprake van hen in dit alles? Welke verhouding hadden de Britten met Tibet en hoe is deze er gekomen? 4
H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, in: A. Mckay (ed.), The History of Tibet. The Early Period: to c. AD 850. The Yarlung Dynasty, London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. I, p. 60.
8
Zonder deze voorgeschiedenis kunnen we moeilijk verder om een treffelijk oordeel te vellen over de perceptie in de pers. Het is tevens broodnodig om te kijken naar de redenen waarom men op een bepaalde wijze naar een land als Tibet keek. Welke dynamieken schuilen er dus achter de perceptie van de Ander, en dus in het bijzonder van Tibet. Waarom stelt men de Ander op de ene en niet op de andere manier voor? Wat zijn de redenen hiertoe? En dus de kern van de zaak: welk beeld had men over Tibet? Aan welke thema‟s werd belang gehecht? En kunnen we dit zien als een onderdeel van een veel groter perspectief ten opzichte van Tibet.
Bronnen en methodologie In dit hoofdstuk worden de methodologie, de primaire en secundaire bronnen besproken. In het onderdeel: primaire bronnen, gaan we dieper in op de manier waarop ik mijn bronnen verzameld heb.
Daarnaast wordt bekeken welke problemen daarbij opduiken.
Eveneens worden de
secundaire bronnen en de wetenschappelijk literatuur belicht.
Bronnen De primaire bronnen Zoals de titel van deze scriptie duidelijk maakt, zal ik het beeld van Tibet in de Westerse populariserende pers behandelen. Het is natuurlijk onmogelijk om de hele Westerse pers als dusdanig te onderzoeken. Niet alleen is dit binnen het kader van een masterscriptie onhaalbaar om alle persbladen van een periode van meer dan 46 jaar te verwerken, maar is het ook niet noodzakelijk om een beeld te krijgen van een gedeelde perceptie die leefde in de verscheidenheid aan persbladen. Het is dus niet de bedoeling hier een exhaustieve analyse van de pers als dusdanig te bieden, maar om een welomlijnd aantal gekozen bladen onder de loep te nemen en daaruit de nodige conclusies te trekken. Ik heb in samenspraak met mijn promotor, professor Eric Vanhaute, geopteerd voor een selectie uit de pers van de bekendste kranten en magazines. Het betreft hier drie kranten, met name The Times, The New York Times en The Economist en twee magazines, National Geographic en Life Magazine. Bij één krant, namelijk The Economist, moet verduidelijkt worden dat deze de lay-out heeft van een magazine, maar dat ze zichzelf een krant noemt.5 Waarom er niet gekozen 5
X, Our History, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
9
is voor de Duitse, de Franse of de Nederlandstalige pers ligt hem in het feit dat de Angelsaksische wereld als enige werkelijke belangen had in Tibet gedurende de behandelende periode. Het is bijgevolg interessant om na te gaan op welke manier hun pers wist te reflecteren over Tibet. De te onderzoeken gedrukte pers heb ik online en via Cd-roms geraadpleegd. De reden daarvoor is dat de Universiteitsbibliotheek Gent niet over alle edities beschikte van de voornoemde kranten en magazines. Andere bibliotheken en archieven waren ook niet in het bezit van alle benodigde bladen en edities. Zo heeft de Koninklijke Bibliotheek Brussel een krant als The Times maar vanaf 1921 en bij The New York Times is er een hiaat van 1919 tot 1946. Daarbij komt dat men ginds maar vier kranten per dag kan aanvragen, twee in de voormiddag en twee in namiddag. Wat een dergelijk onderzoek op deze manier nagenoeg onmogelijk maakt. Het archief van The New York Times is een van de online raadpleegbare bladen. De URL is de volgende:
http://www.nytimes.com/ref/membercenter/nytarchive.html.
Een
hinderlijk
probleem is echter dat het archief niet volledig gratis raadpleegbaar is. Het is enkel gratis vóór 1923 en na 1986, de rest is betalend en kost 3,95$ per artikel. De duizenden hits maakten het natuurlijk financieel onmogelijk om elk artikel aan te kopen. Gelukkig heb je wel de mogelijkheid om een “preview” ervan gratis te lezen. Op deze manier kon ik selectief te werk gaan bij het bepalen welke artikels ik wenste aan te kopen om volledig te lezen. Het archief is in twee grote periodes ingedeeld : de eerste periode is vanaf 1851 tot 1980, de tweede periode vanaf 1981 tot heden. Op de zoekpagina van het archief duid je één van de twee periodes aan en vervolgens kan je een zoekterm ingeven. De zoekopdracht kan je verfijnen door “ advanced” aan te klikken onderaan de pagina. Zo kan je onder andere de periode afbakenen of de titel of de auteur invoegen. Eens je de gevraagde artikels hebt gekregen, kan je ze chronologisch rangschikken volgens oudste of jongste verschijning. Bij The Times is het archief eveneens online beschikbaar op http://archive.timesonline. co.uk/tol/archive/. Het archief is ook enkel maar betalend te raadplegen, maar tegen een veel schikkelijkere prijs.
Men kan kiezen tussen 3 mogelijkheden: een dagpas kost £4.95, een
maandelijks lidmaatschap kost £14.95 en een jaarabonnement kost £74.95.6 Eerst dient men zich te registreren waarop men een email ontvangt die toegang verleent tot het online betaalsysteem. Na de betaling heb je onbeperkte toegang tot het volledige archief van The
6
X, What is the Times Archive? Frequently asked questions, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
10
Times wanneer je inlogt met je email adres en een zelf gekozen passwoord. Op de zoekpagina kan men een zoekterm en een datum “van – tot” invullen. Vervolgens krijg je een lijst die je chronologisch kan rangschikken.
Bij ieder artikel krijg je een icoon waarop in het groen
aangeduid wordt waar het artikel op de pagina te vinden is. Naast de icoon staat een kleine intro van het artikel maar deze bevat bijna geen informatie zodat je verplicht bent om het gehele artikel te openen om de inhoud te raadplegen. Bij het geopend artikel staat de datum vermeld en op de hoeveelste pagina in de krant het artikel zich bevindt en hoeveel pagina‟s de krant bevatte in de editie van die specifieke dag. Voor de toegang tot het archief van The Economist kreeg ik van mijn promotor de volgende link doorgestuurd: http://infotrac.galegroup.com/itweb/gent. Ik kon zo tijdelijk het archief online gratis raadplegen. Eens op het archief kon ik een zoekterm invullen, waarna ik de artikels die in aanmerking kwamen eenvoudigweg kon afprinten. Het archief van Life Magazine is online te consulteren op de
volgende link:
http://books.google.com/books?id=yVYEAAAAMBAJ&as_pt=MAGAZINES&hl=nl&source =gbs_all_issues_r&cad=1&atm_aiy=1935#all_issues_anchor.
Het archief is volledig gratis
beschikbaar. Het enige nadeel is dat men per magazine de zoekterm moet invullen en men zo verplicht is om ieder magazine individueel te raadplegen. Indien een magazine een relevant artikel heeft, staat dit na het ingeven van de zoekterm aangeduid bovenaan de pagina alsook de pagina waar het artikel gepubliceerd is in het magazine. National Geographic hun archief is beschikbaar op Cd-roms en DVD. Het archief op Cd-roms is beschikbaar in de stadsbibliotheek van Gent en is dus volledig gratis. Het enige nadeel is dat men geen zoekterm kan invoegen en dat men iedere jaargang volledig moet consulteren. Men kan wel de inhoudstafel per magazine bekijken en zo een selectie maken. Indien men een artikel gevonden heeft, is er direct de mogelijkheid om het af te printen maar opslaan in een bestand lukt niet. Indien men het archief op DVD wil, moet men deze aankopen bij National Geographic zelf. Bij de DVD zou men wel de mogelijkheid hebben om met een zoekterm te werk te gaan. Het totaal aantal artikels van de gedrukte pers voor de periode 1 januari 1913 tot 31 december 1959 met betrekking tot Tibet was bij twee kranten bij de eerste selectie enorm groot. Dit was het geval bij The New York Times waar men 5369 artikels krijgt en bij The Times waar men 2829 artikels krijgt voor deze periode. Daarom was het nodig om een selectie te maken omdat niet elk artikel relevante informatie bevatte en men daarbovenop bij The New York Times moet betalen per artikel. 11
The Economist, Life Magazine en National Geographic hebben beduidend minder artikels die verband houden met Tibet. Bij The Economist is het aantal dat men verkrijgt 160 artikels. In Life Magazine bedraagt het aantal artikels 94 en National Geographic Magazine heeft het minst aantal artikels, namelijk 11 stuks. Hierbij moet worden opgemerkt dat de artikels van National Geographic wel lijvig zijn, soms bedraagt één artikel 40 pagina‟s. Dit is het geval bij het artikel: “Life Among The Lamas” in het magazine van november 1928. Een opvallend gegeven is, met uitzondering van Life Magazine, dat men de artikels nooit vindt als frontpaginanieuws van de geraadpleegde gedrukte pers, maar verderop in de kranten of magazines. Life Magazine plaatst Tibet en de Dalai Lama in april 1959 wel op de frontpagina. Dit naar aanleiding van de vlucht van de Dalai Lama naar India. De secundaire bronnen Bij het verzamelen van de secundaire bronnen, namelijk de wetenschappelijke literatuur, heb ik gebruik gemaakt van de zoekmogelijkheid op de homepage van de Universiteitsbibliotheek Gent. Daar kan je selectie maken tussen “boeken en meer”, “tijdschriften”, “E-artikels”, “E-boeken”, “databanken” en “afbeeldingen”. Op de homepage vindt men ook het “Aleph” zoeksysteem. Eerst heb ik de wetenschappelijke literatuur gezocht in boekvorm. De meeste boeken waren voorhanden in de vakbibliotheek Sinologie.
Enkele boeken waren beschikbaar in de
Universiteitsbibliotheek – Boekentoren. Het enige probleem dat ik ondervond, was dat er niet zoveel specifieke wetenschappelijke literatuur beschikbaar is over Tibet.
Om toch zo veel
mogelijk wetenschappelijke literatuur te verzamelen heb ik de Universiteitsbibliotheek van Leuven eveneens geraadpleegd. Daar heb ik echter geen andere literatuur gevonden dan deze die ook in de Universiteitsbibliotheek Gent te vinden is. In de rubriek “E-artikels” kan je via het “VPN” systeem gratis artikels opvragen en afprinten. Daar was het aanbod dat men verkrijgt redelijk uitgebreid. Via “databank per discipline” namelijk “letteren en wijsbegeerte” en “multidisciplinary” bekomt men een aantal bruikbare links.
Methodologie Na het verzamelen van de primaire en secundaire bronnen heb ik mij eerst grondig geïnformeerd aan de hand van de wetenschappelijke literatuur. Om een beeld te krijgen van Tibet als een historische entiteit en de betrekkingen die het heeft gehad met het Westen, heb ik een schets gemaakt van de voorgeschiedenis die nodig is om de lezer vertrouwd te maken met het land, de cultuur en de antecedenten in de ontmoetingen tussen Westerlingen en Tibetanen. Het is geen
12
overbodige luxe om terug te gaan in de geschiedenis als we onszelf de opdracht hebben gegeven om de perceptie van een historische entiteit als Tibet te bestuderen. Zo wordt de lezer met een summiere, doch toereikende schets geïnformeerd over een vrij dynamisch geheel dat in de perceptie ook als een geheel bestaat, of liever dat tracht te vatten als een geheel. De perceptie van Tibet is niet een perceptie van een enkel aspect, maar wil het land in zijn geheel bevatten. Op welke manier ze die facetten rangschikt, is natuurlijk de vraag. Overgaan tot een bronnenanalyse zonder even het geheel historisch te kaderen zou voor verwarring zorgen in de uiteindelijke analyse. Eenmaal aan de feitelijke bronnenanalyse begonnen, ging ik over tot een opdeling tussen een journalistieke en wetenschappelijke visie van Tibet. Zodoende wou ik de journalistieke visie over Tibet toetsen aan wat de wetenschappelijke literatuur wist te vertellen over de perceptie van Tibet in het Westen. Van belang hierbij zijn de studies van een talrijk aantal historici, tibetologen en religiewetenschappers, maar ook van een vermaard literatuurwetenschapper als Edward Said. Zijn theorie over het oriëntalisme als een alomvattend vertoog over de Oriënt, is het vertrekpunt geweest van waaruit ik aan mijn discoursanalyse ben begonnen. Naast zijn inzichten hebben andere theoretici over de Westerse perceptie van het Oosten, en de Ander in het algemeen, een belangrijk aandeel in het onderzoek naar het beeld van Tibet in de Westerse populariserende pers. Er wordt bij deze gekozen voor een thematische opdeling in de persanalyse. Een chronologische opsomming van feiten uit de artikels zou de hele studie een onoverzichtelijk en louter descriptief karakter hebben gegeven. Het is hier niet de bedoeling de gebeurtenissen op te noemen die in de kranten en andere persbladen zijn verschenen. Een perceptie is namelijk iets subtieler. Over de gebeurtenissen heen merkt men een zekere standvastigheid ervan. Ik ga daarom in op de thema‟s die ik bij de bronnenanalyse telkenmale zag terugkeren in de pers. In de bladen, hoe verschillend hun inhoud en publiek ook moge geweest zijn, is er zeker sprake van een gedeelde thematiek met betrekking tot Tibet. Er is zeker ook een verschil in op te merken. Welke thema‟s er precies werden aangesneden is zodus het focuspunt in de hele persanalyse. Zo krijgen we een goed beeld van wat de pers precies dacht over Tibet, welke accenten het legde en welke houding men ertegenover had. Dit om het puur evenementiële waarover het berichtte te overstijgen en werkelijk aan een diepteanalyse te doen. Het thematische onderscheid heb ik langsheen een politieke, sociaal-culturele en economische lijn verdeeld. In feite overlappen de thema‟s elkander in de artikels, maar het is nuttig een ordening te brengen in de veelheid aan gegevens. De thema‟s verhouden zich tot deze die ter sprake komen in de wetenschappelijke literatuur. Dit laatste is van belang daar het ons toont dat er 13
sprake is van een alomvattend vertoog waarbij de pers maar een onderdeel is. Mijn interpretatie van de gegevens verifieer ik dus aan de hand van de wetenschappelijke literatuur die er bestaat over dergelijke beeldvormingen met betrekking tot Tibet. We moeten ons bij de persanalyse uiteraard bewust zijn dat de objectiviteit in bepaalde gevallen zoek kan zijn ten gevolge van bepaalde gebeurtenissen die de emoties in plaats van de redelijkheid laten spreken. Daarbovenop kunnen bepaalde ideeën ingebakken zijn in een bepaalde tijdsgeest en is het dus verkeerd om het te zien als misverstanden of onwetendheid, maar als zaken die toen gemeengoed waren.
Journalistiek is onderhevig aan de ethische ingesteldheid van de redactie
waartoe de journalist behoort, voornamelijk als deze in privéhanden is. Daar The Economist geen privé-investeerders wil, kunnen we misschien stellen dat zij „objectiever‟ te werk gaan.7 Of dit altijd wel het geval is, valt natuurlijk te betwijfelen.
The New York Times, The Times, The Economist, National Geographic Magazine en Life Magazine. In dit hoofdstuk wens ik de geschiedenis van de vijf gebruikte primaire bronnen te bespreken, met name de selectie van de gedrukte pers die ik gebruikt heb: The Times, The New York Times, The Economist, National Geographic en Life Magazine. Dit om enig inzicht te krijgen in de ontstaansgeschiedenis, de levensloop en de noemenswaardige gebeurtenissen van de betreffende bladen.
The New York Times The New York Times werd voor het eerst uitgegeven op 18 september 1851. De oprichters waren Henry Jarvis en George Jones.8 De eerste editie kreeg de naam : “New York Daily Times” de krant veranderde van naam in 1896 naar “The New York Times”.9 Het was de bedoeling om de krant iedere dag uit te geven met uitzondering van de zondag.10 Op 31 april 1883 wordt Charles Ranson Miller hoofdredacteur van de krant. Hij schrijft, tot aan zijn dood in 1922, de meest bekende maar ook de meest editoriaal controversiële artikels voor The New York Times. 7
X, Editorial Philsosphy, in: < http://www.economistgroup.com/what_we_do/editorial_philosophy.html >, geraadpleegd op 22.04.2011. 8 X, New York Times Timeline 1851-1880, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 9 X, New York Times Timeline 1881- 1910, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 10 X, New York Times Timeline 1851-1880, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
14
18 augustus 1896: Adolph S. Ochs wordt de nieuwe uitgever.11 Ochs‟ patriottisme werd sterk in vraag gesteld toen de New York Times in 1918 het Oostenrijks vredesvoorstel aanprees en dit kort nadat Oostenrijk hun onvoorwaardelijke overgave bekend had gemaakt. De krant werd overal aan de kaak gesteld en het concurrerende dagblad “The Herald” lanceerde de krantenkop: “ Read an American newspaper”.12 De krant had jaren lang de reputatie van een Republikeins dagblad te zijn, maar dit veranderde toen ze in 1910 hun steun gaven aan de Democraat, Gover Cleveland, als presidentskandidaat.13 De krant was de enige in de wereld die in 1919 het complete “Treaty of Versailles” publiceerde. In 1937 hield de krant één van zijn meest historische kruistochten en dit tegen Franklin D. Roosevelt, deze had een plan om het “Supreme Court” (hooggerechtshof) aan te pakken.14 William L. Laurence, een wetenschapsjournalist van de krant, was aangesteld door de overheid om een officieel rapport te schrijven over de geschiedenis van het A-bomb project. Hij was de enige journalist die in 1945 meeging op de “missie Nagasaki”. Radio Moscou valt de New York Times in 1952 aan met de woorden dat ze het speelgoed van de monopolies zijn en dat ze zo de vredevolle politiek van de overheid van de Sovjet-Unie verstoren.15 The New York Times wint zijn eerste prestigieuze Pulitzer Prize in 1918 voor het publiceren van dozijnen officiële artikels, documenten en voordrachten van de Eerste Wereldoorlog.16 The New York Times zegt dat haar journalisten de lezers, kijkers, luisteraars en online gebruikers zo eerlijk en open mogelijk behandelt. Welk medium het ook mag zijn, de journalisten vertellen het publiek de complete en naakte waarheid, zo goed ze deze zelf kennen. Indien er fouten gemaakt worden, worden deze expliciet verbeterd en er wordt er niet gewacht tot er iemand de redactie attent op maakt.
De correcties worden in een prominent, in het oog springend katern
gepubliceerd. The New York Times gaat er prat op dat ze hun publiek met respect behandelt, en dit omwille van het feit dat ze hun publiek zien als hun werkgevers. De verzamelde informatie is ten 11
X, New York Times Timeline 1881- 1910, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 12 X, New York Times Timeline 1911-1940, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 13 X, New York Times Timeline 1881- 1910, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 14 X, New York Times Timeline 1911-1940, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 15 X, New York Times Timeline 1941-1970, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 16 X, New York Times Timeline 1911-1940, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
15
voordele van het publiek.
De krant benadrukt sterk haar neutraliteit, daarom moeten haar
journalisten objectiviteit nastreven. Er mag geen enkele vorm van omkoping plaats vinden om een beter verhaal te bemachtigen.17 The New York Times Company omvat: The New York Times, The International Herald Tribune, The Boston Globe en 15 lokale kranten en meer dan 50 web-sites.18
The Times The Times werd in 1785 opgericht door John Walter. De oorspronkelijk naam van de krant was The Daily Universal Register.19 J. Walter was een failliete kolenhandelaar die net een drukpers had gekocht. Walter wilde zijn brood verdienen met het publiceren van boeken en kwam op het idee om dagelijks een krant uit te brengen waarin de publicaties werden bekend gemaakt. Zijn intenties waren dus niet om het publiek op de hoogte te brengen van nieuwsfeiten. Maar de nieuwe revolutionaire techniek van logografisch drukken die hij toepaste was te duur en inefficiënt. En dat terwijl het publiek snakte naar berichtgeving over de revolutie die gaande was in Frankrijk. Dus in weerwil van hemzelf werd hij dan toch een nieuwsbaron.20 In zijn eerste editie schreef J. Walter zijn visie neer over hoe hij het nieuwe dagblad zag. “A newspaper ought to be the register of the times and faithful recorder of every species of intelligence” - and so, we hope, it remains. But busy modern lives leave less room to sit and read, so we are aiming to give you a paper more closely tailored to your needs and interests.21 De krant zegt van zichzelf dat zij dé nummer één is die dagelijks nieuws brengt voor zakenmensen in Groot – Brittannië. Maar ook op het gebied van journalistiek, commentaren en opinie is zij een gerenommeerd wereldleider.
The Economist In september1843 werd The Economist door de Schotse James Wilson opgericht.
De
hoofdbedoeling van de nieuwe krant van Wilson was om de vrije handel te bevorderen. Maar ze zou ook aandacht hebben voor politiek, het commerciële, het agrarische en de vrije handel. 17
X, The New York Times Company Policy on Ethics in Journalism, in : , geraadpleegd op 22.04.2011. 18 X, Business Units, in : , geraadpleegd op 22.04.2011. 19 X, The Times, in: , geraadpleegd op 23.04.2011. 20 R. Wild, Always in a vanguard of change, in : , geraadpleegd op 23.04.2011. 21 S. Baker, Your guide to the new-look Times : news, features, puzzels – and how to have your say, in: , geraadpleegd op 23.04.2011.
16
Niettegenstaande The Economist wekelijks gepubliceerd wordt in een magazine formaat, wordt het toch een krant genoemd, omdat het nieuws brengt als opinie en werkt met een krantendeadline.22 De wereldvisie, de stijl en de filosofie zijn verschillend van alle andere kranten, ze zijn internationaal en tonen de linken aan tussen politiek en de zakenwereld.
Editoriaal
onafhankelijkheid is de kern van The Economist. Zij laten geen individuen of organisaties toe om meerderheidsaandeelhouder te zijn of te worden van de krant. De hoofdredacteur wordt gekozen door “Trustees” die onafhankelijk zijn van politieke- , commerciële- en eigenaar invloeden. Het respect dat de journalisten van The Economist toegekend krijgen, door hun onafhankelijkheid, is zo hoog dat ze toegang krijgen tot politieke en zakelijke leiders die het nieuws maken, en wiens inzichten een licht kunnen werpen op het gebeuren of wat er zal gebeuren.
De journalisten hebben soms radicale opinies, ze publiceren „s werelds meest
gezaghebbende en invloedrijkste publicaties. The Economist is verschillend van andere kranten omdat ze geen naamsvermelding van de betrokken journalist hebben bij hun gepubliceerde artikels.
De artikels worden anoniem
geschreven omdat het een krant is, wiens collectieve stem en persoonlijkheid ertoe doet, meer dan de identiteit van individuele journalisten.
Dit verzekert een traditie, continuïteit en
consistentie van inzicht, waar slechts weinig andere kranten aan voldoen. Grote zorg wordt besteed aan de actualiteit, zoveel zelfs dat het editoriaal wordt herschreven tot op het moment dat het wordt gedrukt . The Economist is door de tijd heen geëvolueerd naar een globaal mediabedrijf dat gespecialiseerde artikelen schrijft voor een hoog opgeleid publiek.23
The National Geographic Magazine In Washington D.C. in de Cosmos Club ontmoetten op 13 januari 1888 de 33 stichters elkaar om een vereniging op te richten om de kennis te vermeerderen en te verspreiden. The National Geographic Society was geboren. National Geographic Magazine werd in oktober 1888 voor
22
X, Our history, in: , geraadpleegd op 22.04.2011. 23 X, Editoral Philosophy, in: , geraadpleegd op 22.04.2011.
17
het eerst uitgegeven. Het had toen 200 leden.24 De hoofdzetel werd in Wasington DC gevestigd, waar hij nog steeds is.25 Alexander Graham Bell bekomt op 7 januari 1898 het presidentschap van National Geographic. In februari 1903 wordt Gilbert Grosvenor redacteur. Hij publiceerde in het National Geographic Magazine in januari 1905 11 pagina‟s vol met foto‟s van de Tibetaanse stad Lhasa. Grosvenor verwachtte voor deze daad zijn ontslag, maar het tegendeel was waar : hij werd gefeliciteerd door Society leden. In 1920 werd hij president van het magazine. National Geographic steunde verschillende expedities, zoals bijvoorbeeld de expeditie naar de Noordpool en naar de Peruaanse Andes. Om de oorlogsinspanningen van president Roosevelt en van het leger van de Verenigde Staten te ondersteunen, opende National Geographic Society in 1941 een winkel waar men foto‟s, kaarten en andere cartografische data kon kopen.26 National Geographic is een van de grootste non-profit wetenschappelijke en leerrijkste instellingen van de wereld. De interesses van het magazine behelzen geografie, archeologie en natuurwetenschappen. Ze promoten omgeving en historische bescherming.27
Life Magazine In 1883 werd in “Broadway studio” voor het eerst Life Magazine uitgegeven als een wekelijks tijdschrift.
De oprichter van het magazine was een 37 jarige New Yorkse artiest, John Ames
Mitchell. Hij vroeg aan Edward Sandford Martin om hem mee te helpen het magazine vorm te geven. Martin had 6 jaar aan de Harvard universiteit gestudeerd en was de stichter van het stripverhaal “The Lampoon” van deze universiteit. Hij wilde dit stripverhaal omvormen tot een professioneel magazine.28 De slogan die Mitchell en Martin bedachten voor Life Magazine was “While there‟s Life, there‟s hope”.
24
X, National Geographic Milestones, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 25 X, Empolyment Home, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 26 X, National Geographic Milestones, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 27 X, Empolyment Home, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 28 X, The Press: Life : Dead & Alive, in: , geraadpleegd op 26.04.2011.
18
Het nieuwe magazine zette principes en politiek in een ander daglicht : “We wish to have some fun in this paper. . . . We shall try to domesticate as much as possible of the casual cheerfulness that is drifting about in an unfriendly world. . . . We shall have something to say about religion, about politics, fashion, society, literature, the stage, the stock exchange, and the police station, and we will speak out what is in our mind as fairly, as truthfully, and as decently as we know how."29 Andere medewerkers waren : Charles Dara Gibson, W. Kemble en Palmer, daarnaast hadden we ook nog Cox F.G. en Attwood A.B. In 1885 trok Life Magazine literair talent aan zoals John Kendrick Bangs, James Whitcomb Riley en Brander Matthews.30 Life Magazine onderscheidt zich van andere magazines door zijn impulsieve, dikwijls donquichotterige, maar altijd warmhartige editoriale kruistochten.
Mitchell geloofde niet in
vaccinaties, hij gebruikte de pagina‟s van Life Magazine om op te komen tegen alle serum behandelingen. Als hondenliefhebber mistte hij geen kans om in te beuken tegen vivisectie met woord en daad. Hij hekelde ook graag J.P.Morgan Sr. en John D. Rockefeller Sr., laats genoemde beeldde hij af als een snotterende, psalm zingende hypocriet. Hij was ook niet gesteld op Joden. En daarom werd Mitchell soms beschuldigd van antisemitisme.31 In 1893 werd Tom Masson hoofdredacteur. Toen was het 10 jarig magazine al een gevestigde waarde in de Verenigde Staten. Direct na zijn komst maakte Life Magazine zijn gouden tijd mee, deze duurde tot aan de Eerste Wereldoorlog. De francofielen, zoals Mitchell en Gibson, namen het als een persoonlijke belediging op toen Duitsland België binnenviel. Ze gingen vastberaden te werk om in 1914 de Verenigde Staten bij de oorlog te betrekken. In 1917 sterft Mitchell, hij had net lang genoeg geleefd om zijn laatste kruistocht te zien floreren wanneer de Verenigde Staten de oorlog verklaarde aan Duitsland in 1917. 32
29
X, The Press: Life : Dead & Alive, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 30 X, The Press: Life : Dead & Alive, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 31 X, The Press: Life : Dead & Alive, in: , geraadpleegd op 26.04.2011. 32 X, The Press: Life : Dead & Alive, in: < http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,7567983,00.html>, geraadpleegd op 26.04.2011.
19
De oorlog had de smaak van de humor gevulgariseerd in de Verenigde Staten.
Een leven vol
van plezier, schoonheid, gecultiveerd en sentiment ruimde plaats voor een goddeloze, cynische en sexy humor.33 Toen Gibson, Robert Emmet Sherwood aannam als redacteur, keerde het tij. Dit door burleske onderwerpen en een kritiek tegen “Prohibition”,( de drooglegging van het land). Niettegenstaande was Life Magazine over zijn hoogtepunt heen. 3 jaar later stapte Gibson uit de redactie.
Hij gaf het verlieslatende magazine over aan Claire Maxwell, Henry Richter en
Frederick Francis. In 1920 had Life Magazine slechts 250 000 lezers. Hun impuls was weg door een gebrek aan talent, tempo en humor, hetgeen dat een magazine maakt of kraakt. Maxwell en George Eggleston veranderden de editoriale stijl om nieuwe lezers te winnen. Life Magazine herleefde en maakte winst in zijn stervende dagen.34
33
X, The Press: Life : Dead & Alive, in: < http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,7567983,00.html>, geraadpleegd op 26.04.2011. 34 X, The Press: Life : Dead & Alive, in: , geraadpleegd op 26.04.2011.
20
21
Deel I : Een geschiedenis van Tibet ter kadering __________________________________________________________________________________
22
Inleiding In dit deel is het de bedoeling om de Tibetaanse geschiedenis te kaderen in functie van de delen die volgen. Het is hier echter niet de bedoeling om een geschiedenis van Tibet te schrijven noch het te houden tot een puur nationaal gegeven. Ik zal daarentegen Tibet proberen te belichten vanuit een meer globalere dimensie. Wat ik hiermee zal trachten te illustreren is dat men Tibet maar pas kan begrijpen als met een groter verhaal vertelt. Tibet was niet afgesloten van de rest van de wereld, het werd er door gevormd. En evenmin was het contact met de buitenwereld er een van wilskracht, maar van keuzes die in een bepaald tijdsbestek werden genomen onder invloed van de toestand waarin de wereld zich bevond. Zoals we zullen zien kunnen we het verhaal van Tibet niet vertellen zonder het te hebben over de invloed van de wereld rondom. Niet alleen heeft het diens cultuur in zeer grote mate bepaald, maar het heeft ook haar politieke, sociale en economische structuren vorm gegeven. Als we teruggaan tot de prilste verhoudingen tussen Tibet en de buitenwereld, moeten we terugkeren tot diep in de oudheid. Tibets buur, China, maakte onder de toenmalige Shangdynastie (1766-1122 v.Chr.) voor het eerst melding van de proto-Tibetaanse volkeren.
Deze
volkeren waren nomadisch en werden door de Chinezen de Ch‟iang genoemd.35 De Ch‟iang zouden de Latere Han dynastie (23-220 n.Chr.) nog vele kopzorgen bezorgen. Uiteindelijk zouden diezelfde Latere Han ervoor zorgen dat de Ch‟iang zich uiteindelijk vestigden op het Tibetaanse plateau. Deze gebeurtenis zou een belangrijke impuls van buitenaf betekenen voor het ontstaan van het land Tibet en zijn etnische samenstelling. Nogmaals, we zouden hier evengoed de archeologische vondsten in Tibet ter sprake kunnen brengen en de geschiedenis van Tibet in de oudheid kunnen vertellen, maar dat valt buiten onze opzet. Wat de eerste Westerse referenties omtrent Tibet als land en volk betreft, kunnen we teruggaan tot de Klassieke Oudheid. Van toen af aan kunnen we in historische bronnen van deze periode vermeldingen terug vinden van een volk genaamd de “Bautai” 36, waarmee de Tibetanen werden bedoeld. Later in de vroege middeleeuwen, tussen de 7de en 11de eeuw, merken we een beslissende politieke en religieuze ommekeer in Tibet. Het boeddhisme, een van oorsprong Indische religie, wordt geïntroduceerd in Tibet. We zullen ook opmerken dat het uiteindelijk een ander type 35
C.I. Beckwith, The Tibetan Empire in Central Asia : A History of the Struggle for Great Power among Tibetans, Turks, Arabs, and Chinese during Early Middle Ages, Princeton, Princeton University Press, 1987, p. 6-7. 36 R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West before the Nineteenth Century.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p. 4.
23
boeddhisme is, ook van buitenaf, dat zal prevaleren in het hoogland.37
Deze invloeden van
buitenaf zullen echter gedurende de geschiedenis van het Tibetaanse rijk de interne spanningen tussen de nieuwkomer en de oorspronkelijke godsdienst doen opdrijven. Een hevige strijd zou losbarsten tussen voor- en tegenstanders van het boeddhisme, wat zal leiden tot de desintegratie van het Tibetaanse rijk. De introductie van de nieuwe godsdienst was echter niet tevergeefs. Het boeddhisme zal zich een tijdje op de achtergrond begeven, maar het zal later een reveil maken onder een vernieuwde vorm.38 In de 12de eeuw zien we de opkomst van grote kloosters in Tibet die zich als machtscentra zullen ontpoppen. Er ontstond naast een machtsspel tussen de verschillende kloosterordes ook een interne machtsstrijd voor het abtschap.39 Maar geen enkele orde zou werkelijk prevaleren in dit gefragmenteerde landschap. Het zal duren tot de 13de eeuw vooraleer Tibet weer onder één gezag zou geplaatst worden. Dit gebeurde niet van binnenuit maar van buitenaf. Gedurende de 13de eeuw nam een nieuw wereldsysteem in Eurazië vorm. Met het Mongoolse rijk was er voor het eerst sinds eeuwen terug een directe verbinding tussen het Oosten en het Westen. Europeanen maakten hiervan gebruik en het is in deze context dat zij een glim opvingen van de Tibetanen, weliswaar zonder er ooit geweest te zijn.40 Onder de Pax Mongolica zullen we zien hoe niet alleen de globale verhoudingen een nieuwe vorm aannamen, maar ook hoe een binnenlands politiek systeem zoals het Tibetaanse een decisieve wending nam in de richting van de theocratie. Door de incorporatie van Tibet in het Mongoolse wereldrijk zal een dynamiek tussenbeide ontstaan die een unieke relatie tot stand zal brengen.
Een dynamiek waarbij zowel de Tibetaanse als de Mongoolse leiders in een
symbiotische verhouding tot elkaar stonden. Zo zien we dat de indirecte heerschappij van de
37
R.M. Davidson, Tibetan Renaissance. Tantric Buddhism in the Rebirth of Tibetan Culture, New York, Columbia University Press, 2005, p. 372. 38 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 60. 39 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, in : Philosophy East and West, Vol.7 (1957-1958), 3-4, p. 119. 40 J.L. Abu-Lughod, Before European Hegemony : The World System A.D. 1250-1350, Oxford, Oxford University Press, 1991, p. 177.
24
Mongolen er toch in slaagde een versmelting tussen wereldlijke en geestelijke macht tot stand te brengen.41 Een versmelting die rest van de Tibetaanse geschiedenis zal bepalen. Ook al stortte het Mongoolse wereldsysteem uiteindelijk in, ze zullen nog van zich laten horen in de toekomst. Zij hebben de eeuwen daarop verder het politieke landschap in het Tibet vorm gegeven. Maar ze hebben ook door hun unieke verhouding met Tibet, gekend als de patroonpriesterrelatie, voorgoed de buitenlandse betrekkingen bepaald van Tibet met de omliggende grootmachten.42 We gaan wat in op het debat over het al dan niet suzerein zijn van Tibet onder de Ming-dynastie van China met onder andere Turrell V. Wylie die stelt dat de Ming eerder de Tibetanen paaiden dan er werkelijk invloed op uitoefenden.43 Hierna gaan we in op de opkomst van de Dalai Lama‟s en of we het Tibet van voordien onder andere lama‟s al een theocratie konden noemen of niet.44
De rivaliteit tussen de Geelkappen ( met de Dalai Lama in hun rangen ) en de
Roodkappen kan men uiteraard langdradig in het detail beschrijven. Maar het voornaamste hierbij is dat een nieuwe Mongoolse inmenging hier een beslissende impact heeft gehad. De vestiging van de Mantsjoes in de eerste helft van de 17de eeuw in China zal uiteraard ook ter sprake komen.45 Want reeds voor de inname van China door de Mantsjoes zien we Tibetaanse contacten met de heerser van de Mantsjoes.46 Dit contact en latere contacten van Tibet met de Mantsjoe-keizer zal, zoals we zullen zien, voer zijn voor debat. Vooral over het feit of Tibet nu een soeverein of een suzerein is ten opzichte van het nieuwe keizerrijk. We zullen opmerken dat de Mantsjoes later in de 17de eeuw niet opgezet waren met de contacten die de Tibetaanse lama‟s onderhielden met de Mongolen en welke gevolgen dat met zich meebracht. De Mongoolse dreiging is nog steeds een luis in de pels voor China en het zal tot tweemaal toe tot een militair ingrijpen om zich te doen gelden in de regio. Deze militaire ingrepen van China, de laatste in 1720, zullen belangrijke gevolgen hebben voor Tibet.
41
T.V. Wylie, “The first Mongol Conquest of Tibet Reinterpreted.”, in: Harvard Journal of Asiatic Studies, Vol.37 (1977), 1, p. 110. 42 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows. A History of Modern Tibet since 1947, London, Pimlico, 1999, p. 65. 43 T.V. Wylie, “The first Mongol Conquest of Tibet”, p. 110. 44 T.V. Wylie, “Lama Tribute in the Ming Dynasty.”, in: A. Mckay (ed.), The History of Tibet. The Medieval Period: c.850-1895. The Development of Buddhist Paramountcy, London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. II, p. 467. 45 A. Heirman, B. Dessein, D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, Gent, Academia Press, 2008, p. 127. 46 S. Cammann, Trade through the Himalayas : the early British attempts to open Tibet, Princeton, Princeton University Press, 1951, p. 13.
25
Na deze tumultueuze eeuwen zien we de komst van de eerste Europeaan in Tibet, de Portugees, António de Andrade, die voor het eerst voet zette in 1624.47 Naast hem gaan we ook enkele andere Europeanen van naderbij bekijken.
Eveneens merken we op welke gevolgen deze
Europeanen hun neerslag hebben gehad met betrekking tot de mythevorming over Tibet in het Westen. Eén iemand had al een meer realistisch beeld op Tibet in deze periode van eerste contacten, namelijk Ippoliti Desideri. Hij komt dus ook ter sprake komen, maar ook waarom zijn werk onopgemerkt is gebleven. Gedurende de 18de eeuw zien we niet alleen een toename van Europees bewustzijn over Tibet dankzij de intrede van voornamelijk de Jezuïeten, maar daarnaast ook door de eerste pogingen van Groot-Brittannië om Tibet te openen voor de handel. Dit gebeurde, zoals we zullen zien, via de East India Company en hun handelsinteresses betreffende China. Deze contacten met Tibet zullen niet verlopen zoals de Britten het wilden. Er zullen verschillende handelsmissies nodig zijn om Tibet te overhalen en zelfs dan blijft Tibet weigerachtig. De redenen hiervoor zullen we dus zeker aanhalen. Tijdens de 19de eeuw zal Tibet de speelbal worden van de uitbreidende macht van de grootmachten. De drie belangrijkste rijken van die tijd, Rusland, China en Groot-Brittannië. Rusland wilden elk een deel van de taart in Azië. We zien een verplaatsing van het belang van handeldrijven met Tibet naar een strategische interesse in het gebied. De Russische expansie zuidwaarts in Centraal-Azië bracht de grootmacht in aanvaring met de Britten.
Deze
conflictsituatie gaat de geschiedenis in als de “the Great Game”. Tibet zat vanaf het einde van de 19de en begin van de 20ste eeuw verweven in een politiek machtsspel, mede door de Russfobie van de Britten. De Russische expansie werd in die mate gevreesd dat men ten alle koste een Russische infiltratie in Tibet wou vermijden. We zullen van naderbij bekijken of deze vermoedens al dan niet terecht waren en hoe de Russische betrokkenheid met Tibet werkelijk verliep. Toen kolonel Fancis Younghusband in 1904 een invasie opzette in Tibet om voor eens en voor altijd komaf te maken met een vermeend Russische dreiging, vond een beslissende slag plaats die drastische gevolgen zou hebben voor Tibet op lange termijn. Niet alleen werd China zich bewust van haar zwakke achterpoort, maar zal Tibet meer afdrijven naar Britse zijde nu China niet meer in staat was haar eigen staat zelfs te besturen. Dit zal Tibet fataal worden wanneer de Chinezen na een eeuw van interne verdeeldheid weer verenigd een vuist vormden tegen de wereld na de Tweede Wereldoorlog.
47
H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 4-5.
26
Als laatste bespreken we kort de situatie voor 1913, toen de beslissende stappen werden genomen voor Tibets positie ten opzichte van China en Brits India. Het zal de thematiek mede bepalen die in de pers een bijzondere aandacht zal krijgen.
27
1. De eerste historische referenties naar Tibet 1.1. De eerste Aziatische referenties De allereerste historische referenties naar een volk welke men kan identificeren met de protoTibetanen zijn te vinden op de orakelbeenderinscripties van de Chinese Shang-dynastie (17661122 v.Chr.). Hier worden ze de Ch‟iang genoemd, wat verwijst naar het toenmalige nomadisme van dit volk, daar Ch‟iang een Chinees woord is dat de karakters “schaap” en “man” combineert. Er is echter heel weinig over hen geweten en het betreft hier hoogstwaarschijnlijk protoTibetaanse volkeren in het noordwesten van China. In de klassieke oudheid verschijnen de Ch‟iang terug in Chinese documenten en worden dan gesitueerd aan de oostelijke grensgebieden van Tibet. De Ch‟iang van de klassieke tijden werden uiteindelijk een militaire macht aan de grenzen van de vroege zijderoute. De Chinezen waren voornamelijk gedurende de Latere Han (23-220 n.Chr.) voortdurend bezorgd over een mogelijke verbinding tussen de Ch‟iang en de nomadische Xiongnu van de noordelijke zijde van de handelsroutes.48 Een paar eeuwen ervoor hadden de Xiongnu de Vroegere Han (206 v.Chr.-8 n.Chr.) nog verpletterend verslagen en gedwongen tot het betalen van tribuut als ware het vazallen. De Vroegere Han probeerden de vrede met geschenken af te kopen en gaven prinsessen ten huwelijk aan de prinsen van de Xiongnu.49 De situatie wijzigde na een paar eeuwen en mettertijd slaagden noch de Xiongnu noch de Ch‟iang erin nog een werkelijke dreiging te betekenen voor de Vroegere Han. Dezelfde Vroegere Han hebben door hun grenspolitiek van vervolging van de Ch‟iang ervoor gezorgd dat velen van hen migreerden naar het Tibetaanse plateau. Daar hebben ze een belangrijke impact gehad op de Tibetaanse etnische identiteit en de creatie van de Tibetaanse staat later in de middeleeuwen. Het zijn ook de Vroegere Han die het startschot hebben gegeven van een beleid dat erop gericht was allianties te voorkomen tussen niet-Chinese volkeren van de steppe en van het Tibetaanse plateau. Warren W. Smith ziet hierin het prille begin van een patroon dat in latere Sino-Tibetaanse verhoudingen zal blijven wederkeren.50 De Tibetanen zelf zijn volgens Helmut Hoffman nauw verwant met de Ch‟iang, die bestonden uit een veelvoud aan stammen en volkeren, waarvan de Tibetanen zelf een van de velen zouden worden. De eigenlijke “T‟u-fan”, de oude naam die de Chinezen gaven aan de “Bod”, de eigenlijke
48
C.I. Beckwith, The Tibetan Empire in Central Asia, p .6-7. A. Heirman, B. Dessein, D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 57. 50 W.W. Smith, Tibetan Nation. A History of Tibetan Nationalism and Sino-Tibetan Relation, Boulder, Westview Press, 1996, p. 36. 49
28
Tibetanen, ziet men pas verschijnen in bronnen gedurende de Sui-dynastie (581-618 n.Chr.).51 Smith ziet in de Tibetaanse mythologie de Ch‟iang ook terugkeren als zowel de „oorspronkelijke‟ stammen van Tibet en tegelijk als „buitenlands‟, wat er voor hem op wijst dat de Ch‟iang niet de inheemse bevolking was van Tibet. Het lijkt er eerder op dat de oorspronkelijke bevolking het onderspit heeft gedolven zodat er nog maar enkelen overbleven om de Ch‟iang als immigranten te identificeren.52
1.2. De eerste Westerse referenties naar Tibet De eerste referentie in Westerse historische bronnen naar Tibet gaat terug tot Herodotus (484425 v.Chr.), de vader van de Westerse historiografie. Naast de omschrijving van de dapperheid van het Tibetaanse volk, heeft hij het over een abnormaal grote mierensoort die in de streek rond Caspatyrum53 goud opgraven.54 In deze “verst gelegen landen van de wereld” gaan de stammen ginds het goud dan halen dat de mieren hebben opgedolven en maken zich dan snel uit de voeten, daar de mieren mensen kunnen ruiken en niet ongevaarlijk zijn. Velen die het verhaal bestuderen vinden het een van de vele voorbeelden van de fantastische verhalen over het Verre Oosten die de ronde deden in Griekeland. De tibetoloog Rudolf Kaschewsky merkt echter op dat er in de orale tradities in Tibet ook verhalen zijn van zo‟n fantastische mieren, dus het verhaal is niet aan Herodotus fantasie ontsproten.55 Claudius Ptolemaeus (90-180 n.Chr.), een bekend Hellenistisch geograaf, had het over een volk genaamd de “Bautai” wat afgeleid zou zijn van het Indische “Bhota”, wat op zijn beurt afstamt van “bod”, de naam voor de Tibetanen in de antieke oudheid. De rivier Bautisos die op zijn kaarten staat, zal waarschijnlijk de Tsangpo zijn, de hoofdrivier van Centaal-Tibet. Ptolemaeus zelf lijkt in zijn geschriften vertrouwd te zijn met de Tibetaanse gebruiken, maar het is nog onzeker volgens Kaschewsky hoe hij aan deze kennis is gekomen.
Maar het is niet ondenkbaar dat de Hellenistische gebieden door het verenigde
culturele gebied een vlotte trafiek van ideeën kenden.
Ptolemaeus vermeldt ook een
koperkleurige berg in de streek die in ieder detail overeenstemt met Padmasambhava‟s „koperkleurige bergpaleis‟.56 Hetzelfde volk, de “Bautai”, wordt later nog eens beschreven door de Grieks-Romeinse auteur Ammianus Marcellinus, een volk dat leefde op de hellingen van bergen ten zuiden van een ander volk in Serica57 Oost-Azië.58
51
H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 46. W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 16-17. 53 Het huidige Tsaparang 54 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. XXVII. 55 R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West”, p. 3. 56 Ibidem, p. 4. 57 Grieks-Romeinse benaming van Centraal-Azië 52
29
2. De Yarlung-dynastie Onder de Tibetaanse koning Srong-btsan-sgam-po (620-650), lid van de Tubo-clan, werden in de vroege middeleeuwen alle andere clans op het hoogplateau onderworpen en voor het eerst onder één centraal gezag geplaatst. Het rijk breidde zich sterk uit en zou uitgroeien tot een van de grootste rijken toentertijd. Dit was voor de toenmalige Tang-dynastie in China een doorn in het oog, die probeerden invloed aan het Tibetaanse hof te garanderen door huwelijken te regelen met prinsessen van het keizerlijke huis.59 Het is ook in deze context van uithuwelijkingen met Chinese prinsessen dat de Chinese variant van het boeddhisme Tibet bereikte. Volgens de Tibetaanse kronieken en traditie werd het boeddhisme aldus onder de heerschappij van koning Srong-btsan-sgam-po geïntroduceerd door zijn huwelijk met een Chinese en een Nepalese prinses. Beide vrouwen waren boeddhistische lekenvolgelingen en brachten door hun huwelijk het boeddhisme binnen aan het koninklijke hof.60 De aantrekkingskracht naar deze nieuwe religie kon op meer dan alleen de belangstelling rekenen van het hof. Hier zien we echter volgens de Nederlandse tibetoloog Fokke Sierksma een subtiel machtsspel aan het werk in het Tibetaanse hof. Hij stelt dat Srong-btsan-sgam-po in deze nieuwe religie van buitenaf een mogelijkheid zag om zichzelf naar buiten toe te presenteren als innovatief heerser en ook een kans zag om zich af te scheiden van de binnenlandse aristocratie. De buurlanden koesterden nog steeds het idee van Tibet als een barbaars land en door deze acculturatie trachtte hij zijn rijk op de kaart te plaatsen tussen de groten der aarde. Hij liet bijvoorbeeld ook een Tibetaans alfabet maken naar het model van het Indische, bracht boeddhistische teksten van China over en richtte een aantal boeddhistische tempels op.61 Het was de Chinese prinses die aan de hand van Chinese mantiek, “feng shui”, bepaalde dat het Tibetaanse land een demon was die in toom gehouden moest worden door de constructie van boeddhistische tempels over de verschillende delen van haar „lichaam‟. Dit diende niet alleen ter verspreiding van de boeddhistische godsdienst, maar ook ter afbakening van het Tibetaanse territorium.62 Van Srong-btsan-sgam-po tot diens verre opvolger Ralpa-Chan (±806-836) waren Tibet en China met tussenpozen in oorlog verwikkeld, met wisselend succes aan beide zijden. Onder Tisong De-tsen werd Tibet in de 8ste eeuw een militaire grootmacht in Azië en nam hij zelfs de Chinese hoofdstad Chang‟an in.
Een aantal vredesakkoorden werden gesloten tussen de
58
C.I. Beckwith, The Tibetan Empire in Central Asia, p. 7. A. Cotterell, China. De cultuur geschiedenis, p. 168. 60 B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap, Gent, Academia Press, 2005, p. 306. 61 F. Sierksma, Tibet's terrifying deities : sex and aggression in religious acculturation, Den Haag, Mouton, 1966, p. 77. 62 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 62. 59
30
Tibetaanse vorst en de Chinese keizer in daaropvolgende campagnes, maar ze werden niet veel later met de voeten getreden door de Tibetanen. Het is pas tegen het einde van de 8ste eeuw dat Tibet afzag van een verdere expansie in China.63 De eerste eeuw na de introductie van het boeddhisme, had de religie echter heel weinig vooruitgang geboekt tegen Bön, de inlandse godsdienst van Tibet.64 De aristocratie hield het bij deze laatste godsdienst en vooralsnog bleef het boeddhisme beperkt tot de entourage van de koning. De Tibetaanse adel was het boeddhisme aanvankelijk zelfs vijandig gezind en ze grepen ieder incident aan om de nieuwe religie in diskrediet te brengen.65 Het was pas na de aankomst van Padmasambhava66 in 747 dat de buitenlandse religie onder de vorm van het tantrische boeddhisme, beter gekend als Vajrayana, erin slaagde voet aan wal te krijgen in Tibet en de oppositie van de Bön-priesters overwon.
2.1. Tantrisme De relevantie van deze korte uitweiding over het tantrisme zal blijken in de behandeling van de sociaal-culturele evoluties in de moderne tijd en de perceptie van Tibet en diens religie in het Westen. Het tantrisme ontwikkelde zich vanaf 500 n.Chr. in India als een magische vorm van hindoeïsme. Het stimuleerde op zijn beurt een analoge ontwikkeling in het boeddhisme, waarbij het bereiken van de verlichting geïnterpreteerd werd in termen van magische praktijken. In de tantra‟s worden deze praktijken beschreven, literatuur welke handelde over onderwerpen als esoterische yoga-oefeningen, rituelen, toverspreuken, mystieke formules en diagrammen, magie en zelfs geneeskunde.67 Ze vonden aansluiting bij de analoge elementen die reeds in meditatieve praktijken van het Mayahana-boeddhisme68 aanwezig waren. Volgens de meeste Mahayanascholen behoren de wereld der verschijnselen en de taal, waarin deze wereld tot uiting gebracht wordt, tot het domein van de conventionele waarheid. Het gebruik van magische spreuken in het tantrische boeddhisme, ook wel het esoterische boeddhisme genoemd, is in dit opzicht te 63
G.N. Patterson, “China and Tibet : Background to the Revolt”, in : The China Quarterly, (1960), 1, p. 88. Bön wordt gekenmerkt door animisme, een grote zorg voor begrafenisceremoniën, en door sjamanisme. Over de animistische religie waaruit Bön zelf ontstond is echter heel weinig geweten ( F. Sierksma, Tibet's terrifying deities, p. 68.) 65 B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap, p. 223. 66 Padmasambhava was een ‘siddha’, iemand met zogenaamd kosmische krachten die werkzaam is voor het welzijn van de wereldlingen. Hij moest de inheemse demonen pacificeren en onderwerpen. Het is voornamelijk dankzij de activiteiten van Padmasambhava dat het boeddhisme ingang vond in Tibet. Vanaf de de 14 eeuw wordt hij vereerd als een miraculeus wezen, een tweede Boeddha, bijna de oorspronkelijke Boeddha overtreffend. ( B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap, p. 223. ) 67 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 121. 68 “Het grotere voertuig”. Een ontwikkeling binnen het boeddhisme die volgt op de vroegste vorm, “het kleinere voertuig”, ofwel “Hinayana”. Hinayana stelt het bereiken van de verlossing door individuele monniken centraal. Mahayana gaat uit van de mogelijkheid van eenieder om de verlossing te bereiken. ( B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap,p. 31-32.) 64
31
verklaren als een poging om middels magische taal macht te krijgen over de wereld der verschijnselen.69 Desalniettemin wijkt de tantrische op een aantal vlakken af van andere vormen van het boeddhisme door het gebruik van attributen, het mystieke en esoterische karakter, en de belangrijke rol die aan de seksualiteit werd toegekend.70 Hugh B. Urban merkt op dat de auteurs van de tantra‟s zichzelf niet zagen als een onderdeel van een „tantrische traditie‟ of behorende tot een distinctieve beweging, maar als behorende tot andere soorten tradities. Tantrisme, het pad van de tantra‟s, is veeleer een supplement op het pad van de sutra‟s in het hindoeïsme. En zo ook ziet Vajrayana, het tantrische boeddhisme, zichzelf als het supplement op de Hinayana- en Mahayana-tradities.71 Kenneth Ch‟en ziet een van de hoofdredenen voor een aantrekking onder de Tibetanen tot dit type boeddhisme, in de magische prestaties en de tovenarij waarover deze nieuwe boeddhistische meesters beschikten. Een diepe innerlijke overtuiging of waardering voor de superioriteit van de boeddhistische doctrine hadden hier weinig van doen volgens Ch‟en.72
Fokke Sierksma
benadrukt de sjamanistische cultuur van de Tibetanen voor de komst van het boeddhisme. Sjamanisme ligt volgens Sierksma niet zo ver van mysticisme met trance en intensieve introspectie als kern van de godsdienstbeleving. Een dergelijke sjamanistische cultuur als de Tibetaanse staat dus volgens Sierksma allesbehalve vijandig ten opzichte van een religie die de nadruk legt op magie en het belang van seksualiteit in religie.73 Een sjamanistische cultuur vormde een gunstige bodem voor zo‟n nieuwe ideeën om in te gedijen. Religiewetenschapper Ronald M. Davidson gaat in zijn studie over het esoterische boeddhisme uitvoerig in op de oorsprongen van dit type boeddhisme. Hij stelt dat het tantrische boeddhisme een antwoord was op de economische, sociale en politieke problemen waarmee India te kampen had in de vroege middeleeuwen. De economische destabilisatie, volksverhuizingen, crisis in het patronagesysteem, het nieuwe inlandse feodalisme en het toegenomen belang van kaste, goden en regionale herwaardering leidden allen tezamen tot wijzigingen in de intellectuele waarden omtrent Brahmaanse modellen en het verlies van zowel ethische en intellectuele centra in het boeddhisme leidde tot hervormingen. Aan de ene kant had men gelovigen die de realpolitik van iedere dag sacraliseren en aan de andere kant de siddha‟s wiens doel erin bestond macht te verwerven over
69
B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap, p. 222. Ibidem, p. 226. 71 H.B. Urban, Tantra: Sex, Secrecy, Politics, and Power in the Study of Religion,Berkley, University of California Press, 2003, p. 31-32. 72 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 118. 73 F. Sierksma, Tibet's terrifying deities, p. 71. 70
32
tovenaars en goden door esoterische praktijken. De siddha‟s waren alleen geïnteresseerd in wat voor hen baatte en niet wat de gemeenschap betrof.74 Tibetanen werden naast andere Himalaya-volkeren de ontvangers van deze leringen in de periode tussen de 7de en de 11de eeuw. Ze gebruikten deze nieuwe religieuze praktijken en ideeën om hun eigen gefragmenteerde culturen te herscheppen. Ironisch genoeg was dit tantrische systeem voortgesproten uit een wankelende samenleving die op zoek was naar een herstructurering. Nu werd het in Tibet een middel om net een versplinterde samenleving op te bouwen. Zoals we later zullen zien zou Tibet na een glorierijke periode als Aziatisch wereldrijk imploderen en verworden tot een gefragmenteerd gebied met twistzieke clans. Na de donkere periode die de Tibetanen hadden doorstaan met de ineenstorting van hun rijk, keken ze uit naar een verfrissend boeddhisme dat in staat was een gemeenschappelijk discours te bieden. Een discours dat als het ware het gif van de anarchie in de nectar der beschaving kon transmuteren. De magische fascinatie van de praktisanten, de schommelende ethiek en de nadruk op charismatische persoonlijkheden spraken een groot deel van de opkomende Tibetaanse intelligentsia aan.75
2.2
Het einde van het Tibetaanse rijk
In de 9de eeuw was de strijd echter nog lang niet gestreden tussen de voor- en tegenstanders van het boeddhisme in Tibet. De binnenlandse situatie belandde in een crisis toen edelen en het gewone volk in opstand kwamen tegen de toenemende privilegering van de clerus. Khri-gtsuglde-brtsan (815-838) had geprobeerd de boeddhistische deugden aan het volk op te dringen die nog steeds volgens hun oude ethische codes leefden. De monniken werden gelast met de opdracht om deze hervorming door te voeren en ze werden bevolen om bij kwade blikken of vingerwijzingen de overtreders de ogen uit te rukken of de vingers af te kappen. De edelen die nog steeds Bön, de inlandse godsdienst, trouw waren gebleven zagen hun kans schoon en zweerden samen tegen de vorst, wiens hoofd werd afgerukt in het koninklijk paleis. Lang-dar-ma (838-842), een van broers van de vorst, werd op de troon geplaatst. Nu was het terug de beurt aan de Bön-priesters om de vorst te controleren, zoals de boeddhisten voorheen hadden gedaan.76 Onder Lang-dar-ma was er een heuse anti-boeddhistische golf, mede aangemoedigd door hem. Hij verbood de Indische religie en dreef ermee het boeddhisme ondergronds. Het is pas met het verschijnen van de Indische monnik Atisha77 in 1038 en de Tibetaanse meesters
74
R.M. Davidson, Tibetan Renaissance., p. 371. Ibidem, p. 372. 76 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 57. 77 Atisha (982-1054) was een hervormer van de leer en een groot vertaler. Het is vanaf hem dat het Tibetaanse boeddhisme als leer ook bekend staat als ‘lamaïsme’. Het woord ‘lama’ is afgeleid van het 75
33
Marpa (1012-1097) en Rin-chen-bzang-po (958-1055) dat de religie terug een periode kent van ontwikkeling.78 De bloedige religieuze twisten holden de Tibetaanse staat uit en versterkten de decentralisatie die al aan de gang was binnen het rijk. Tibet viel uiteen in kleine strijdende staatjes, elk geregeerd door een familie of rang, soms verbonden met een klooster.79 De moord op Lang-dar-ma in 842 door een tantrische eremiet luidde het einde in van het rijk. Hij liet geen erfgenaam na en de oude aristocratische families hadden er geen belang bij de dynastie verder te zetten. Historicus Christopher Beckwith ziet een merkwaardige analogie tussen zowel het Tibetaanse rijk als het Karolingische rijk in West-Europa. Beide rijken waren relatief nieuw in de periode van hun totstandkoming en spiegelden zich aan de grote en goed georganiseerde rijken rondom hen. Het Karolingische rijk probeerde het islamitische kalifaat te evenaren en het Tibetaanse rijk spiegelde zich aan China en India, maar ook aan de islamitische rijken westwaarts. Ze verenigden tot dan toe vrij gefragmenteerde gebieden. Ze hadden een feodale staatsstructuur en beiden kenden ze aan het hof een beweging die een culturele renaissance aanmoedigde. Maar geen van deze twee rijken wist van elkanders bestaan. Het is volgens Beckwith opmerkelijk dat dezelfde evoluties zich voordeden aan beide uiteinden van de islamitische wereld.80 Het Karolingische rijk verbrokkelde in het midden van de 9de eeuw en rond grosso modo dezelfde tijd stortte het Tibetaanse rijk ook in. Bij de ineenstorting van de Tibetaanse monarchie waren er geen winnaars, zo stelt Hoffman.
De reductie van een groot imperium tot
onbeduidende vorstendommetjes in Centraal Tibet resulteerde in de afwezigheid van staatsarchieven en de georganiseerde staatsadministratie over de hele lijn. Er bestaat dus geen officiële historiografie tot in de 12de eeuw. De Chinese bronnen zijn ook vrij stil over Tibet, daar zij te kampen hadden met de neergang van hun eigen Tang-dynastie. Het Tibetaanse Rijk zelf had erger geleden onder de vervolgingen dan het boeddhisme zelf. Het dook zoals gezegd ondergronds en werkte vandaaruit aan een reveil. Nog gedurende Lang-darma‟s bewind in 841 vluchtten 3 geleerden uit het zuidwesten van Lhasa hun kluizenaars cel in, ze trokken zich terug in Amdo, het noordwesten van Tibet. Muzu Saelbar (832-915), een jonge man uit een rijke Bön-familie, vernam over hun aanwezigheid en zocht hen op. Onder de indruk van hun leringen werd hij de vermaard boeddhistisch geleerde en werd hij Gongpa Rabsal genoemd. Hij zou de spil worden van de vernieuwde boeddhistische beweging in Tibet en zijn werken en Tibetaanse ‘bla-ma’, wat ‘superieur’ betekent. (B. Dessein en A. Heirman, Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap, p. 223.) 78 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 118. 79 F. Sierksma, Tibet's terrifying deities, p. 83. 80 C.I. Beckwith, The Tibetan Empire in Central Asia, p. 196.
34
die van zijn discipelen zouden tezamen het eerste stadium vormen in de herintroductie van het boeddhisme in Tibet.81
2.3. Een boeddhistisch reveil De aantallen gewijde monniken namen toe in Amdo en zij zouden in de loop van de 11de eeuw de gesloten en achtergelaten tempels en kloosters terug overnemen en er zelf nieuwe oprichtten. Zij zouden de Indische geleerde Atisha, die aankwam in het westen van Tibet, niet veel later ontmoeten. Het ging ditmaal echt goed vooruit met het boeddhisme in Tibet in de 12de eeuw. Verschillende scholen die tot stand waren gekomen in de 11de eeuw, zoals de Nyingmapa, Kadampa, Kaguypa en Karmpa, waren begonnen met de constructie van grote kloosters. In werkelijkheid betrof het hier onneembare forten die bewoond werden door monniken zonder een speciale religieuze activiteit en die indien nodig paraat stonden om de wapens op te nemen en ten strijde te trekken. De aristocratie begon het prestige te begeren dat verbonden werd met de monastieke mantel. Ze wedijverden onderling voor het abtschap van deze kloosters, wat ze niet alleen spirituele maar ook politieke macht gaf. Het abtschap werd soms zelfs doorgegeven van vader op zoon of via neven, waardoor binnenin deze kloosters een soort van monastieke dynastieën ontwikkelden. Deze dynastieën voerden frequent met elkander oorlog zodat tegen de tijd dat de Mongolen ten tonele verschenen er nog een handvol families waren die geïdentificeerd werden met de vooraanstaande kloosters van het land.82 De proliferatie van kloosters zorgde voor een diepgaande wijziging in de Tibetaanse samenleving. Met de donaties van vrome lekenheren werden de kloosters al snel machtscentra met grote landerijen die werden gecultiveerd door monniken van lagere rang.
De leiders van de
verscheidene religieuze sekten en de abten van de kloosters vormden al gauw een religieuze aristocratie die niet altijd te onderscheiden was van de wereldlijke aristocratie.83 Boeddhismekenner Kenneth Ch‟en ziet hier een duidelijke discrepantie met de boeddhistische kloosters elders in Azië. Anders dan in boeddhistische kloosters in India, welke zich afzijdig hielden van wereldlijke betrekkingen, vereenzelvigden Tibetaanse kloosters zich van het begin met de wereldlijke strijd voor politieke macht.84 Deze verbondenheid tussen wereldlijke en geestelijke macht zou in de 13de eeuw met de komst van de Mongolen een beslissende impuls krijgen. 81
H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 60. K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 119. 83 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 62. 84 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 121. 82
35
3. De Pax Mongolica en Tibet 3.1. Een premodern wereldsysteem In “Before European Hegemony” gaat Janet L. Abu-Lughod uitvoering in op het wereldsysteem aan de vooravond van de Europese expansie. Ze stelt dat er gedurende de 13de eeuw over Eurazië een premodern wereldsysteem bestond, nog voor de vorming van het moderne wereldsysteem zoals het door Immanuel Wallerstein werd geformuleerd. Daarbovenop beargumenteert ze de stelling dat de “rise of the West”, beginnende met de intrede van Portugese schepen in de Indische Oceaan, mogelijk werd door de ineenstorting van het voorgaande wereldsysteem. Een directe verbinding tussen het Oosten en Westen was volgens Abu-Lughdod door de Mongoolse veroveringen een drietal eeuwen ervoor ook al tot stand gebracht. Aanvankelijk was dit niet de bedoeling geweest van de Mongolen, maar het leverde dit wel op. De unificatie van het gros van Eurazië onder een enkele machtspool bevorderde de fysieke voorwaarden voor de handel over land.
Dit betrof voornamelijk begaanbare wegen, stopplaatsen, watervoorzieningen en de
beschikbaarheid van proviand. De vereniging van dit enorme gebied verlaagde al deze kosten en het werd rendabel om zo‟n infrastructuur te onderhouden.85 We zouden kunnen spreken van een vrijhandelszone avant la lettre dat door dit enorme landrijk mogelijk werd gemaakt. Rechtstreekse contacten waren na eeuwen weer mogelijk tussen beide polen en de handelsbetrekkingen van Venetië en Genua met de Yuan-dynastie in China zijn hiervan ongetwijfeld de bekendste.86 Hiervoor was de Europese onwetendheid over het Oosten enorm. Wat tevens een indicator is van de isolatie van dit werelddeel ten opzichte van de rest van het wereldsysteem waartoe Europa aansluiting zocht. Deze onwetendheid ligt ook voor de hand als men weet dat ook de Romeinen weinig tot niets met zekerheid over deze wereld konden vertellen. Zij voerden er desalniettemin goederen van in en onderhielden handelscontacten met de wereld van het Verre Oosten in de vroegchristelijke eeuwen. In de middeleeuwen was er onder de kruisvaarderstaten een dwingende behoefte aan natuurlijke bondgenoten in het Oosten. Er werd onder andere gezocht naar de legendarische Pape Jan, een
85 86
J.L. Abu-Lughod, Before European Hegemony, p. 177. A. Heirman, B. Dessein en D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 101.
36
machtige Christelijke 'koning van Indië'.87 In 1177 waren er al orders van de paus om deze mythische vorst te zoeken.88
3.2. De verbinding tussen het Oosten en het Westen Met het oprukken van de Mongolen in de 13de eeuw zag men in Europa een potentiële bondgenoot tegen de moslims in het Midden-Oosten. Er bestonden geruchten dat zij Christelijk waren, en zo niet, toch te winnen waren voor de Christenheid. Innocentius IV zond reeds in 1245 de eerste afgezanten naar de Mongoolse Khan: een Dominicaanse broeder, Simon de Saint Quentin en een Franciscaan, Johannes van Pian de Carpine. Hun verslagen vormen de eerste Europese neerslag van reizen naar Centraal-Azië.89 Om dezelfde redenen werd Willem van Rubroeck in 1253, een Vlaamse Franciscaan, naar Mongolië gestuurd door Lodewijk IX van Frankrijk. Het was terug een poging om de Mongolen, toen onder leiding van Möngke Khan, te winnen voor de Christelijke zaak tegen de Islam.90 Ook al doorkruiste Willem van Rubroeck Tibet niet, hij maakte wel melding van de Tibetaanse lama‟s aan het hof van Karakorum, de toenmalige hoofdstad van het Mongoolse rijk. Zo beschrijft hij uitvoerig hun kleder- en haardracht alsook het leven dat ze leidden in de kloosters. Tevens is hij de eerste Westerse auteur die de boeddhistische gebedsformule “om mani padme hum” meedeelt.91 Kort haalt hij ook de ligging van Tibet zelf aan, dat volgens hem ergens voorbij het gebied van de Tangoeten zou moeten liggen.
De Tibetanen zouden volgens Willem in vroegere tijden
kannibalisme hebben gepraktiseerd als een vorm van begrafenisrite en de bodem van hun land zou veel goud bevatten.92 Dat bleek dus Herodotus eeuwen ervoor ook al te interesseren. Deze religieuze en etnografische neerslag kwam echter via derden of via contacten met Tibetanen elders. Deze Europese pioniers in Centraal-Azië hebben evenwel nooit een voet in Tibet gezet. Marco Polo die als Italiaans koopman deze route naar het Verre Oosten overstak, is natuurlijk een van de bekendste middeleeuwse avonturiers, doch hij heeft evenmin Tibet ooit bezocht.
87
C.P. Fitzgerald voert de mogelijke oorsprong van deze pittoreske legende terug tot de Kitan, een protoMongools volk die over een groot deel van Mantsjoerije heersten. Toen de Kin in 1124 de Liao-dynastie van hun rijk verdreven, vluchtte een deel van de Kitan naar het westen van het huidige Turkmenistan, waar ze zich bekeerden tot het Nestoriaanse Christendom. Deze bekering zou de legende voeden van een Christelijk rijk in het Oosten. (C.P. Fitzgerald, China. A short cultural history, London, Century Hutchinson Limited, 1986, p. 391.) 88 J.L. Abu-Lughod, Before European Hegemony, p. 160. 89 Ibidem, p. 161. 90 J.D. Spence, The Chan’s Great Continent. China in Western Minds, New York, W.W.Norton & Company Inc., 1998, p. 1. 91 U. Devolder, R. Ostyn en P. Vandepitte, Het Reisverhaal van Willem van Rubroek (1253-1255), Tielt, De heemkundige kring de Roede van Tielt, 1984, p. 68. 92 Ibidem, p. 71.
37
Desalniettemin heeft zijn verhaal, waaronder zijn referenties naar Tibet, eeuwenlang tot de verbeelding gesproken in het Westen. Rubroecks verwijzing naar kannibalisme onder de Tibetanen moet men met een korrel zout nemen. Hetzelfde geldt eveneens voor Marco Polo‟s verwijzingen naar “Tebet” in de late 13de eeuw. Marco Polo spreekt ook over het vermeende kannibalisme onder de Tibetanen, maar dan van terdoodveroordeelden in plaats van de overledenen. Volgens Marco zijn het afgodendienaars en zijn ze ronduit slecht van aard. Verder heeft Marco het over een zogenaamd huwelijksgebruik onder de Tibetanen waar geen enkele man onder geen beding een maagd als vrouw neemt, daar een vrouw nutteloos is tenzij ze al veel mannen heeft gehad. Zodus schonken de Tibetanen hun vrouwen aan reizigers om ze zo geschikt te maken voor het huwelijk. Grappend zegt Marco Polo: “Dat land is natuurlijk een ideale plek om te bezoeken als een knaap van zestien tot vierentwintig”.93 We zien hier al een vroege vorm van fetisjsering van vermeende Aziatische promiscuïteit, maar ook de verhalen die er circuleerden over de rol van de vrouw in de Tibetaanse samenleving. Hierover later meer. In China was er rond 1340, meer dan 30 jaar na Marco Polo, een bloeiende Italiaanse gemeenschap van handelaren gevestigd te Yangzhou. Om te voorzien in hun religieuze praktijk waren er dus geestelijken nodig die daarnaast aan missionering deden. Odoric van Pordenone (1286-1331) was een Franciscaans broeder die door de paus werd uitgestuurd naar China voor zo‟n missie en hij verbleef daar in het huis van de Franciscanen in Yangzhou.94 Traditioneel wordt Odoric beschouwd als een van de eerste Europeanen in Tibet. Hierover bestaat echter geen consensus en in het artikel “Early European knowledge of Tibet” gaat Sven Hedin uitvoerig in op het debat dat bestaat rond de eerste Europeaan die Tibet bezocht.95
Odoric vermeldt
desalniettemin dat de naam van de hoogste lama in Tibet heel hard lijkt op “papa”, de Latijnse benaming voor de paus. Hoogstwaarschijnlijk doelde hij op Phags-pa Lama, waarover we het al hebben gehad. In de kringen van Kubilai Khan stond Phags-pa in hoog aanzien en het is goed mogelijk dat Odoric via via van hem heeft gehoord.96 Een diepteanalyse van dit specifieke onderwerp valt buiten het kader van dit hoofdstuk, maar Hedin concludeert aldus dat we moeten wachten tot de 17de eeuw vooraleer we met zekerheid kunnen stellen dat een Europeaan wel degelijk Tibet heeft bezocht.
De persoon die in
aanmerking komt voor de titel van eerste Europeaan in Tibet is de Jezuïet António de Andrade 93
D. Anand, Geopolitical Exotica. Tibet in Western Imagination, Minneapolis, University of Minnesota Press, 2007, p. 38-39. 94 J.D. Spence, The Chan’s Great Continent, p. 10-11. 95 S. Hedin, “Early European knowledge of Tibet.”, in : Geografiska Annaler, Vol.1 (1919), 1, p. 297. 96 R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West “, p. 4.
38
en de eerste Europeanen in Lhasa zijn twee andere Jezuïeten, namelijk Johann Grueber en Albert d‟Orville. Op de Jezuïeten hun intrede in Tibet gaan we in het volgende hoofdstuk dieper in.97 Tibetgeleerde James Cooper concludeert dat de verhalen van Odoric over Tibet niet bewijzen dat hijzelf in Tibet is geweest, maar wel aantonen dat de verhalen over Tibet duidelijk circuleerden in Europa. Hoogstwaarschijnlijk heeft Odoric nooit Tibet zelf betreden, maar is hij langsheen de grenzen van Tibet zo naar Afghanistan gegaan.98 Dit om maar te zeggen dat een heel archief aan beelden en verbeeldingen centraal waren in de manier waarop initiële contacten tussen Westerlingen en Tibet zin kregen. In situaties waar de cultuur relatief onbekend was, zoals de Tibetaanse, vormden legendes, fantasieën en verhalen van horen zeggen een belangrijke functie in de beeldvorming volgens Dibyesh Anand. Zij die het over Tibet hadden in het Westen, vooral voor de 20ste eeuw, onttrokken hun ideeën over het land aan dit archief van denkbeelden dat was ontwikkeld door de eeuwen heen, en vulden het aan met missionarissen en reizigers hun neerslag.99 Verderop zullen we merken dat de eerste Westerling in Tibet gedreven werd om het land te bezoeken niet vanwege iets concreets, maar vanwege een mythe. Hij zou niet de laatste zijn.
3.3. Tibet onder de Mongoolse khans 3.3.1. Van expeditie tot capitulatie Het Mongoolse wereldsysteem heeft niet alleen een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van een rechtstreekse verbinding tussen de verste uiteinden van het Euraziatische continent, maar heeft ook in Tibet het politieke landschap voorgoed gewijzigd. Zoals eerder al aangehaald, was de macht in Tibet voor de Mongoolse invasie in de 13de eeuw gefragmenteerd geraakt onder lokale heersers.
De kettingreactie van gebeurtenissen die de
Mongoolse invasie in Tibet veroorzaakte, zorgde voor een intensere aaneenschakeling van politieke macht en religieuze hiërarchie in het land. Deze symbiose evolueerde mettertijd mutatis mutandis in de theocratische regeringsvorm die Tibet sindsdien is blijven kenmerken.100 De opkomst van de Mongolen in het noordoosten in 1207 noopte tot het beantwoorden van de vraag wie nu eigenlijk macht uitoefende in Tibet. De invloedrijke Tshalpa-familie werd gekozen om Genghis Khan (1155–1227) de capitulatie van de Tibetanen te melden en maakte alsook de
97
S. Hedin, “Early European knowledge of Tibet.”, p. 308. J. Cooper, “The first Westerner to enter Lhasa?” in: A.Mckay, (ed.), The History of Tibet. The Medieval Period: c.850-1895. The Development of Buddhist Paramountcy. London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. II, p.733. 99 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 38. 100 T.V. Wylie, “The first Mongol Conquest of Tibet”, p. 110. 98
39
belofte tribuut te betalen. Maar de Khan zelf had op dat moment weinig interesse in Tibet en richtte zijn aandacht westwaarts, op het Chorasmische rijk in Perzië. Tegen 1227 waren de Mongolen gevaarlijk dicht tegen het Tibetaanse gebied geëxpandeerd en het bleef bang afwachten voor de Tibetanen of de Mongolen ze gingen aanpakken nu de edellieden gestopt waren met tribuut te betalen. In 1239 zond de Mongoolse generaal Godan, de tweede zoon van de khan Ogotai, troepen om Tibet aan te vallen, en slaagde erin door te dringen tot in de buurt van de hoofdstad Lhasa. De expeditiemacht had gedurende de campagne enkele eerbiedwaardige kloosters meedogenloos geplunderd. Redenen voor deze aanval ziet de tibetoloog Turrell V. Wylie niet in de interne Tibetaanse wending naar de Mongolen, maar op veel globaler niveau, namelijk in de strategische manoeuvres van de Khan. Het Song-rijk in China was een geduchte opponent in de frontale aanvallen van de Mongolen en stond de ultieme verovering van de Mongolen in de weg. Het Tibetaanse gebied flankeerde het Song-rijk in het westen en de hoofdbedoeling van deze expeditie was niet het plunderen of veroveren van Tibet, maar de verkenning ervan.101 De plotse terugtrekking van de Mongolen mag dan wel mysterieus lijken vanuit een binnenlands standpunt, maar het abrupte beëindigen ervan had dezelfde historische oorzaak als het onverwachte terugtrekken van de Mongolen in Oost-Europa, namelijk de dood van Ögödei Khan (1186–1241). Zo trokken alle verwanten met hun troepenmacht terug om te kunnen beslissen over de mogelijke opvolger van de Khan.102 De Tibetanen waren desalniettemin verschrikt door deze acties en zagen een dringende nood in onmiddellijke onderhandelingen met de Mongoolse grootmacht. Kenneth Ch‟en heeft het over een onderhoud dat werd gehouden tussen de verschillende Tibetaanse leiders waarbij Sakya Pandita (1182–1251), de abt van het Saskya-klooster, werd gekozen om te onderhandelen met Godan. Ch‟en veronderstelt dat Godans gunstige houding ten opzichte van Sakya Pandita en het boeddhisme kwam door zijn voor de magische krachten in de riten van de Tibetanen.103 Wylie echter ziet eerder een pragmatische keuze voor de lama binnen de Mongoolse kringen zelf als de hoofdreden voor het opteren van een lama als vertegenwoordiger van Tibet. Vanwege de gefragmenteerde aard van de Tibetaanse samenleving zou volgens Wylie elke capitulatie van een leek een symbolische in plaats van een politieke daad zijn. Het was tevens niet ongewoon, zo
101
Ibidem, p. 110. Ibidem, p. 111. 103 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 119. 102
40
oppert Wylie, onder de Mongolen dat zij religieuze leiders gebruikten ten koste van wereldlijke leiders om de capitulatie te regelen.104
3.3.2. De patroon-priesterverhouding105 tussen khans en lama‟s In ieder geval betekende de missie van Sakya Pandita de feitelijke onderschikking van Tibet aan de Mongolen. In ruil maakten de Mongolen Sakya Pandita tot een Mongoolse rijksambtenaar zodat ze via een Tibetaan indirect over het land konden heersen.
Hij werd benoemd tot
“darughachi”, of gouverneur, van Tibet106 en zodoende werd hij erkend als de opperste autoriteit van Tibet, direct verantwoording plichtig aan de Mongolen. De Mongolen zelf stationeerden geen militaire macht in het gebied, maar zonden wel toezichthouders om een oogje in het zeil te houden en te verzekeren dat de tribuut werd betaald. Vele edellieden en abten weigerden echter zich te onderwerpen aan de Saskya-abten als suzereinen van Tibet. Dit zou in 1251 leiden tot een tweede Mongoolse invasie.107 Zodoende regelde een externe machtsfactor voor het eerst het huwelijk tussen wereldlijke en geestelijke macht in een afgelegen land als Tibet. Verdere inmenging van de Mongolen over de eeuwen heen zou zelfs leiden tot het verlenen van de voorrang aan de geestelijke macht. Onder de Mongoolse heerser Kubilai Khan werd de neef van Sakya Pandita, Phags-pa (12351280), de gouverneur van Tibet en abt van de Saskya‟s. Kubilai verkoos hem eerst tot zijn persoonlijke leraar en het was na het ontwerpen van het vierkantschrift108, ofwel Phags-pa schrift, en de initiatie die hij de Khan gaf in esoterische leringen dat hij hem benoemde tot gouverneur van Tibet. Zijn oom was al de eerste die gestalte gaf aan de notie van de patroon-priesterrelatie waarbij de wereldlijk heerser zijn militaire bescherming biedt aan de geestelijk leider, in ruil voor spirituele opleiding en zegening.109 Het is deze patroon-priesterrelatie die toen tot stand kwam in de context van de Mongoolse verovering dat in de 20ste eeuw als argument zal dienen voor de onafhankelijkheid van Tibet ten opzichte van China te benadrukken.110
104
T.V. Wylie, “The first Mongol Conquest of Tibet”, p. 112. In het Tibetaans gekend als “Cho-Yon”. Deze verhouding zou kenmerkend worden voor Tibets buitenlandse relaties. Het is een ideologie waarbij de geestelijke en wereldlijke autoriteit als evenwaardig werden beschouwd. Beiden waren belangrijk in de ultieme redding van de mensheid. Zonder een wereldlijk leider die vrede schenkt, kan de mensheid religie niet opzoeken. En zonder een religieus leider kan er geen pad zijn naar de verlossing. (W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 95.) 106 Officieel de vertegenwoordiger van dertien van de tienduizend districten, ofwel de drie chol-ka. 107 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 63. 108 Het schrift werd gebruikt voor officiële documenten tot het einde van de Yuan-dynastie (H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 63.) 109 H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 63. 110 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows, p. 65. 105
41
De keuze voor een Tibetaanse lama tot zo‟n hoge en geprivilegieerde positie binnenin het rijk kent verschillende redenen. Vooreerst legitimeerde Phags-pa Kubilai Khan als een “universeel monarch”, een “chakravartin” of een goddelijke boddhisattva, de ideale universele heerser. Hiermee werd een religieus-politieke theorie voor Mongoolse wereldoverheersing geproduceerd. Phags-pa hielp Kubilai dus ook met zijn magie de heerser bij te staan in zijn gezondheid en zijn militaire campagnes.
Daarenboven hielp Phags-pa ook met grote publieke festiviteiten en
debatteerde hij als een van de erudietste personen van zijn tijd tegen de Chinese Taoïsten ten voordele van Kubilai. Phags-pa‟s thuisbasis werd dankzij hem als tussenpersoon, dus voor de khan een ideaal kanaal om de Mongoolse beslissingen door te voeren.111 Maar naast al deze verklaringen is het voor Davidson vooral bij de khans om de tantrische doctrine zelf te doen geweest. Waar voorheen het tantrische boeddhisme een ware culturele renaissance in Tibet had bewerkstelligd in de 11de en 12de eeuw na een periode van fragmentatie, zagen de Mongolen in dit type boeddhisme dezelfde mogelijkheden voor hun nieuwe rijk een extra stimulus te geven. De khan had immers een uitgebreide keuze aan verscheidene confessies onder de Mongolen met al hun schrandere figuren, gaande van Nestorianisme tot sjamanisme en Islam, maar opteerde dan toch voor het tantrische boeddhisme zoals dat in Tibet sterk tot ontwikkeling was gekomen.112 Na de dood van Kubilai Khan in 1294 verloren de Saskya‟s hun grote patroon nu het momentum van de Mongoolse heerschappij was bereikt. Zij trokken hun militaire steun aan de Saskya‟s mettertijd terug en hun regentschap stond zo op een wankel fundament.
De onderlinge
rivaliteiten tussen de verschillende abten kon nu ongemoeid weer zijn gang gaan. Zonder buitenlandse hulp werd het gouverneurschap bepaald in het midden van de 14de eeuw.113 Een Tibetaans heerser, Byang-chub rgyal-mtshan (1302-73), voerde openlijk oorlog tegen de Saskya‟s en verdreef ze van de macht en werd tot nieuwe “darughaci” benoemd door de laatste Mongoolse keizer van China, Toghon Temür (1333-1370), die enkel nog maar in staat was het als een fait accompli te erkennen. Ook al was Byang-chub rgyal-mtshan zijn heerschappij er een die zorgde voor een nationale renaissance, zijn opvolgers waren niet in staat de eenheid in het land te verzekeren. Een van de rivaliserende facties zou zich aansluiten bij de Roodkappen, die verder besproken zullen worden. Na de Mongoolse Yuan-dynastie kwamen de Ming op in China. Zij waren weliswaar niet in staat om zich in Tibet te mengen op een wijze zoals hun voorgangers. Ze koesterden echter het idee
111
R.M. Davidson, Tibetan Renaissance, p. 7. Ibidem, p. 8-9. 113 T.V. Wylie, “The first Mongol Conquest of Tibet”, p. 132. 112
42
van het meesterschap over alle omliggende gebieden en schonken af en toe een aantal titels aan lama‟s, maar daarbij bleef het ook.114
3.4. Einde van een wereldsysteem De Pax Mongolica had een wereldsysteem tot stand gebracht welke voor het eerst in duizend jaar de uiterste termini van Europa en China indirect bij elkaar bracht.
Dit premoderne
wereldsysteem was zodoende afhankelijk van de interne vrede die de Mongolen konden garanderen over deze enorme landmassa en elke verstoring had bijgevolg ook consequenties voor de handelstrafiek en –routes tussen oost en west. Van de 13de tot de 14de eeuw trokken Europeanen, voornamelijk kooplieden en geestelijken, naar het tot dan toe onbekende China. Op zoek naar de rijkdommen en nieuwe zielen die er te vinden waren, konden ze ook voor het eerst met eigen ogen aanschouwen wat ginds te vinden was. Wat ooit in nevelen was gehuld was nu zichtbaar, maar de gaas die werd opgetrokken weerhield de Europese pioniers er niet van aan verdere mythevorming te doen. De neerslag van Marco Polo stootte zelfs op ongeloof aan het thuisfront, maar eveneens op verwondering. Jonathan D. Spence noemt de koosnaam, “Il Millione”, die Marco had onder de Venetianen vanwege zijn miljoenen fabels in plaats van zijn miljoenen dukaten die hij wist te delen.115 Dat gold voor zowat alle verslagen die binnensijpelden en dat zou later ook het geval zijn, zoals we zullen zien. Naast de toegenomen handelsmogelijkheden die deze directe route mogelijk maakte, was er dus voor het eerst ook een direct contact met deze onbekende volkeren voorbij de Arabische wereld. Het is in deze context dus dat de Europeanen voor het eerst een glimp opvangen van Tibet en zijn cultuur. Dit bleef allemaal nog indirect aan de hand van Tibetanen die men ontmoette ver buiten Tibet zelf of indirect via allerlei tussenpersonen. Het gebeurde dus zonder er ooit werkelijk een voet te zetten. Tibet was evenmin het focuspunt van de Europese aandacht, de concentratie was gericht op China zelf en niet op het hooggebergte. Of er Europeanen ooit het hoogland zijn gepasseerd in de 13de of 14de eeuw is voer voor debat en voor sommige onderzoekers vrij onaannemelijk. Het vertelt ons alleszins dat Tibet niet op de agenda stond, ook al was ze nu te bereiken in deze veilige transitruimte. De keuze om Tibet te bezoeken, en om in Tibet te willen zijn, werd niet genomen. Dus ook al zouden Europeanen er geweest zijn, ze waren er dan enkel maar als passanten. Binnen dit wereldsysteem waren de keuzes van de Europeanen gelegen in de mogelijkheid tot missionerings- en handelsactiviteiten in China. Tibet viel hier buiten en was slechts maar een van de vele genoemde volkeren in de rand rond China. Het zou nog eeuwen
114 115
H. Hoffmann, “Early and Medieval Tibet.”, p. 64. J.D. Spence, The Chan’s Great Continent, p. 15.
43
duren vooraleer Europeanen daadwerkelijk gemotiveerd zouden zijn om over de Himalaya heen naar Tibet te trekken. Het Mongoolse succes leidde ironisch genoeg tot zijn uiteindelijke ondergang. Een onbedoelde consequentie van de unificatie van de Euraziatische landmassa was het uitbreken van een pandemie, de Zwarte Dood, die de hele ontwikkeling van dit wereldsysteem onderuit haalde. Eenmaal de heropleving in de 16de eeuw begon, had het een heel andere vorm aangenomen toen de Europeanen de kaap hadden gerond en Amerika hadden ontdekt. In de tweede helft van de 14de eeuw vond de uitbraak van de Zwarte Dood plaats die zich razendsnel verspreidde over heel Eurazië en Noord-Afrika in een aantal jaren. De toegenomen mobiliteit tussen de verschillende polen in Eurazië maakte deze geografische spreiding met een dergelijke snelheid mogelijk en zou niet alleen Europa maar ook de Mongolen zelf demografisch verzwakken. Door deze sterke bevolkingsdaling waren de Mongolen niet meer in staat op eenzelfde manier controle uit te oefenen over hun gebieden als voorheen.116 De Europeanen werden erdoor terug afgesneden van een directe en veilige route in een verenigde ruimte en waren wederom aangewezen op de tussenpersonen in het Midden-Oosten, ditmaal kwam deze rol te liggen bij het Egypte van de Mamelukken. Het zou duren tot de Portugese intrede in de Indische Oceaan vooraleer de Europeanen terug beschikken over een directe en ongestoorde route naar het Oosten.117 Zoals we zullen zien in het volgende deel stonden de Europeanen niet te drummen aan de poorten van Tibet, maar aan deze van India en China. De keuze die genomen werd om de blik te richten naar Tibet in de 17de eeuw zou finaal komen te liggen bij dezelfde keuzes die Europa in de 13de eeuw gezanten deed uitsturen naar China, de mythe van Christenen in Azië. Nadien zouden de handelaars hun kans schoon zien om te gaan verkennen wat er in Tibet te graaien viel, maar dit zal duren tot de 18de eeuw met de East Indian Compagny. Wat Tibet zelf betreft zien we het niet te onderschatten belang van Mongoolse wereldsysteem. Zonder de interventie en invloed van de Mongoolse Khans gedurende de 13de en 14de eeuw zou Tibet niet de klassensamenstelling hebben gekend die haar later zou kenmerken in de moderne tijd als lamaïstische staat. Het idee van Tibet verenigd onder een religieuze leider zou voor het eerst door Mongoolse beleidsvoering in Tibet wortel schieten. Al hadden de clerici een meer dan sterke inbreng in de eeuwen ervoor, de beslissende impuls hiertoe kwam van buitenaf. Van een verenigd Tibet was sinds eeuwen van fragmentatie weer sprake onder de Mongoolse overheersers. Belangrijk is dus te weten dat Tibet werd meegesleurd in een dynamiek die ver 116 117
J.L. Abu-Lughod, Before European Hegemony, p. 183. Ibidem, p. 243.
44
buiten haar grenzen aanving en zo uitbreidde tot in de kern van haar samenleving. De Khans waren aanvankelijk weinig geïnteresseerd in Tibet en meer om de feitelijke verovering van de Song-dynastie in China. Desondanks alles imponeerde de verkenningsmacht het Tibetaanse thuisfront en de onmiddellijke onderschikking was hiervan het gevolg. De Pax Mongolica was niet alleen van cruciaal belang voor het in leven houden van de verbinding tussen Oost en West en de uitwisseling van materiële en immateriële goederen. De unieke sociaal-politieke samenstelling die in de 13de eeuw in Tibet tot stand kwam was er zeker het gevolg van. Toen het Mongoolse patroon wegviel, zo ook vielen de structuren weg die hij in leven had gehouden.
Tibet was terug overgeleverd aan verdeeldheid en twist tussen de
verschillende abten en clans. Het zou duren tot een volgende Mongoolse inmenging in de 17de eeuw, voor Tibet weer een ommekeer kent in zijn sociale en politieke ordening, ditmaal met de opkomst van de Dalai Lama‟s.
4. Tibet en de Ming-dynastie 4.1. Tribuut of suzereiniteit? Na de vestiging van de Ming-dynastie keerde deze zich over het algemeen vrij sterk af van de buitenwereld en plooide terug op de eigen cultuur. Contacten met de buitenlanders werden streng gereglementeerd en buitenlandse handel was aan allerlei beperkingen onderworpen, dit in tegenstelling tot de voorgaande dynastie.
In de buitenlandse politiek werd een duidelijk
onderscheid gemaakt tussen het superieure China dat de confucianistische riten navolgde en de „barbaren‟ met hun verschillende gradaties van beschaving. In navolging van de eeuwenoude „tribuutrelaties‟ moesten de barbaren als teken van onderwerping en „bekering‟ gezanten naar het hof zenden om aan de keizer op een rituele wijze eer te betuigen. Ze knielden daarbij driemaal en raakten telkens driemaal de grond aan met het voorhoofd. Deze rituele begroeting noemt men „koutou‟. De gezanten gaven ook producten van hun eigen land als tribuut aan de keizer. Hoe meer gezanten er waren, hoe hoger het prestige van de keizer. In de praktijk bracht het onderhouden van deze tribuutrelaties voor het Ming-hof evenwel hoge kosten met zich mee. De gezanten werden immers zeer rijkelijk ontvangen en voorzien van vele geschenken. Het Minghof hoopte op deze wijze de controle over de nabuurstaten te behouden. Ook voor de gezanten waren de tribuutcontacten belangrijk omdat zij op deze wijze van de keizer toestemming konden krijgen legitiem handel te voeren met China. Niettegenstaande dat er intense contacten waren
45
met het buitenland, trachtte het Ming-hof toch sterke grenzen uit te bouwen om de Chinese eigenheid te verdedigen. Daarnaast werkte de Ming aan een sterke verdediging.118 In zijn artikel over de tribuut die de Tibetaanse lama‟s betaalden aan het hof van de Ming, haalt Turrell V. Wylie het debat aan dat bestaat rond de mogelijke suzereiniteit van Tibet in deze context. Een aantal Chinese auteurs beschouwen deze tribuutmissies van Tibetwege als een bewijs van China als suzerein over Tibet. Li Tieh-tseng stelt zo vast dat de erfelijke titels die de Chinese keizer schonk aan de lama‟s de Chinese macht in Tibet consolideerden door het psychologische effect ervan op de Tibetaanse geest. Zodus was volgens Li Tieh-tseng Tibet een vazallenstaat gebleven na de ondergang van de Yuan-dynastie.
Tu Hengtse noemt het
aangestelde leiderschap van de lama Phags-pa door Kubilai Khan het begin van de Tibetaanse theocratie onder Chinese suzereiniteit. Ondanks het idee dat bestaat over Tibet als zijnde een theocratie vanaf de tijd dat de lama‟s de macht in handen hadden, ligt de definiëring van het Tibetaanse politieke systeem wat dat betreft iets ingewikkelder. Wylie definieert een theocratie als een regeringsvorm in dewelke de heerser een godheid is. De samenleving wordt in dat geval rechtstreeks bestuurd door de godheid in kwestie. Phags-pa, en andere gouverneurs van Tibet onder de Mongolen waren geen godheden of goddelijke wezens en zodus voldoet Tibet niet aan de voorwaarden om onder de noemer theocratie geclassificeerd te worden. De reïncarnatiedoctrine die in een lama een verlicht wezen erkent was rond de tijd van Kubilai Khan nog niet echt gevestigd binnenin het Tibetaanse boeddhisme. Om het toenmalige systeem te contrasteren van hetgene onder de Dalai Lama‟s tot wasdom zou komen, spreekt Wylie van Tibet als zijnde een hierocratie, een priesterheerschappij. Deze nuance is van belang om de specifieke staatsvorm te onderscheiden die na de politieke omwenteling in de 17de eeuw in Tibet plaatsvond. Deze ommezwaai kwam niet enkel door interne factoren, maar kreeg een beslissende impuls terug van buitenaf.119 Het betalen van tribuut door Tibet aan de Ming kan echter niet geïnterpreteerd worden als een bewijs van Chinese suzereiniteit over enig welk land.
Zoals reeds gezegd waren deze
tribuutmissies ook profijtelijk voor de andere partij, in dit geval de Tibetaanse lama‟s. Als het doel van dit beleid van de Ming tegenover de lama‟s in het teken stond van de Chinese suzereiniteit over Tibet te garanderen, dan hing zo‟n controle af van andere middelen dan zogenaamde tribuutmissies. Het schenken van titels en zegels aan lama‟s wordt door sommige theoretici gezien als een bewijs van de verderzetting van de aanstellingen die onder de Yuandynastie plaatsvonden. Wat echter niet vergeten mag worden is dat Kubilai Khan hiermee in Tibet begon een decennium voor China in zijn geheel veroverd was. Historisch gezien werd 118 119
A. Heirman, B. Dessein en D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 125. T.V. Wylie, “Lama Tribute in the Ming Dynasty.”, p. 467.
46
Tibet onafhankelijk van Mongoolse overheersing vooraleer de Ming-dynastie bestond.
De
patroon-priesterrelatie, die kenmerkend was geweest voor de Mongoolse beleidsvoering in Tibet, kwam dus aan een eind alvorens de eerste Ming-keizer nog maar in opstand kwam.120 Deze patroon-priesterrelatie zou terug aanvangen in de 16de eeuw met opnieuw een Mongools heerser en dus niet een Chinees vorst. Onder Altan Khan werden de Mongolen terug een geduchte dreiging in Centraal-Azië, maar ze sloten vrede met de Ming in 1571. Warren Smith oppert dat de Ming geen interesse hadden in Tibet behoudens de rol die het land speelde in de Ming-verhoudingen met de Mongolen. Eenmaal de Mongoolse dreiging verdwenen was, waren de Ming niet langer meer bezorgd om Tibet en deden weinig om enige machtsclaim in het gebied kracht bij te zetten. Ming-patronage van Tibetaanse lama‟s bestond dus uit het schenken, volgens Smith, van feitelijk betekenisloze titels en onbestaande postjes en kan dus amper gezien worden als een eigenlijke autoriteit over Tibet of bewijs dat Tibet een deel was van het China gedurende de Ming.121 Wylie oppert dus dat de motivatie achter het hele beleid van de Ming er een was ter versterking van de binnenlandse fragmentatie onder Tibetaanse lama‟s door het schenken van deze betekenisloze titels en onbestaande postjes. De Ming wouden dus koste wat koste de patroon-priesterrelatie tussen welke lama dan ook en de Mongolen vermijden.122 Maar eenmaal de dreiging van de Mongolen was geweken, kon het de Ming niet meer deren.
Zoals we
hieronder in detail zullen zien, mengden de Mongolen zich vanaf het einde van de 16de eeuw in de interne aangelegenheden van Tibet en wijzigden voorgoed de staatsvorm met het type leider dat Tibet sedertdien is blijven kenmerken.
4.2. De opkomst van de Dalai Lama‟s In de 14de eeuw trad een hervormer op in Tibet, genaamd Tsong-kha-pa (1357-1419). Hij was een pleitbezorger voor de terugkeer naar de traditionele boeddhistische levenswijze, het wegruimen van tovenarij en magie, het herstel van het celibaat, het verbod op eten van vlees en drinken van alcohol, een strenge monastieke discipline en een strikt curriculum voor alle monniken. Sommigen refereren naar hem als de “Luther van Tibet”, maar Tsong-kha-pa had geen intentie zich te moeien in de wijze waarop anderen buiten zijn klooster handelden.123 De sekte die hij organiseerde, de Gelugpa, of de Geelkappen zoals ze gewoonlijk worden genoemd, wonnen de onmiddellijke steun van de bevolking. Deze hadden genoeg van het decadentisme 120
Ibidem, p. 468. W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 105. 122 T.V. Wylie, “Lama Tribute in the Ming Dynasty.”, p.471. 123 L. Feignon, Demystifying Tibet. Unlocking the Secrets of the Land of the Snows, Chicago, Ivan R. Dee Publisher, 1998, p. 66. 121
47
dat onder de grote kloosters heerste, die meer bezorgd waren om hun wereldlijke macht en hun hedonistische levensstijl. Dit ontlokte echter een nieuwe machtsstrijd tussen de nieuwkomers en de oude kloosters, voornamelijk dan met de Karmapa sekte, of de Roodkappen. Deze laatsten versterkten hun banden met de seculiere machtshebbers van de provincie Gtsang in centraal Tibet. De ironie van het hele gegeven is dat de Geelkappen nu ook naarstig op zoek gingen naar politieke allianties, maar dan wel buiten Tibet.124 De derde lama van de Geelkappen, Bsod-nams, bracht een bezoek aan de Ordos-Mongolen, niet alleen om het geloof te propageren, maar voornamelijk om hun politieke ruggensteun. Dit bezoek zou het toekomstige lot van Tibet decisief bepalen. In 1578 vond het bezoek plaats tussen de lama en Altan Khan. Bij deze gelegenheid proclameerde de lama de boeddhistische doctrine en maande de Mongolen aan deze religie te verkiezen in plaats van hun sjamanisme. De lama kreeg op zijn beurt de titel “Dalai Lama”.125 Een hartelijke band werd dus gesmeed tussen de Geelkappen en de Mongolen. De reïncarnatie van de lama der Geelkappen werd zelfs ontdekt onder de Mongolen, namelijk de kleinzoon van Altan Khan. Deze alarmeerde de Roodkappen en de lekenheerser van Gtsang die het op zich namen om de Tibetaanse onafhankelijkheid te vrijwaren en de buitenlandse inmenging in de kiem te smoren. Al de oudere sekten van het Tibetaanse boeddhisme schaarden zich rond deze partij, alsook vele leden van de aristocratie die voorheen de Geelkappen steunden. In 1641 culmineerde de spanning in de uitnodiging van de vijfde Dalai Lama aan Gushi Khan om tussenbeide te komen in Tibet waarbij de Tibetaanse legers een verpletterende slag werden toegebracht en de Gtsang-koning werd vermoord. De politieke rivalen van de Dalai Lama werden als dusdanig geëlimineerd. De Geelkappen werden in 1642 door Gushi Khan triomfantelijk geïnstalleerd te Lhasa en hij schonk het hele land, dat hij zonet had veroverd, aan de Dalai Lama.126 Nog geen twee jaar later zouden de Mantsjoes China veroveren en de Ming-dynastie tot een einde brengen en een nieuw tijdperk brak aan in Azië.
5. Tibet en de Qing-dynastie 5.1. Vestiging van de Mantsjoes in China Alvorens aan te vangen met de betrekkingen die Tibet aanging met de Europese nieuwkomers op het Aziatische toneel, is het belangrijk even stil te staan bij de ontwikkelingen die zich voordeden
124
K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 120. “Dalai” is een Mongoolse term voor oceaan, wat de onpeilbare wijsheid van de lama moet betekenen. (T.V. Wylie, “Lama Tribute in the Ming Dynasty.”, p.470.) 126 K. Ch’en, “Transformations in Buddhism in Tibet.”, p. 120-121. 125
48
op geopolitiek vlak in Oost-Azië. Een belangrijk keerpunt in de eerste helft van de 17de eeuw deed zich voor in China met de val van de Ming-dynastie en de vestiging van de Mantsjoes of Qing-dynastie. In het bekken van de Liao-rivier in Mantsjoerije woonden de half-nomadische Jürched en volkeren hiermee verwant. De Ming trachtten hen met hun gekende politiek van verdeel en heers in bedwang te houden, door het schenken van allerlei giften en door een aantal stammen binnen het tribuutstelsel te krijgen. Tegen het einde van de 16de eeuw waren ze een geduchte vijand geworden en onder Nurhachi (1559 – 1626) van de Mantsjoes, werden de verschillende stammen verenigde en georganiseerd in goed gecontroleerde „vendels‟, genaamd naar de vlaggen die de eenheden identificeerden. Aanvankelijk stuurde Nurhachi nog tribuut naar de Chinese keizer zoals het een goede vazal betaamt, maar in 1616 riep hij zichzelf uit tot keizer van de Latere Jin en begon hij stuk voor stuk Chinese gebieden in te palmen. Onder zijn opvolger Hong Taiji (1592 – 1643) werd Korea een tribuutstaat en onderwierp hij een groot deel van het Mongools gebied.127 In 1636 werd de dynastie tot “Qing” (puur) uitgeroepen, waarmee impliciet de soevereiniteit werd geclaimd over China.128 Het wanbeleid en de grote financiële tekorten onder de Ming zouden na de uitbraak van droogte en epidemieën het ongenoegen bij de bevolking doen overkoken. Toen de rebellen Beijing plunderden, waren de vooruitzichten van een ordeherstel onder de Mantsjoes veel beter dan onder de rebellen. Ze hadden een veel sterkere militaire en administratieve machinerie dan welke andere pretendent in China. De rebelse Ming-generalen hadden voor de Mantsjoes alleen een hulprol weggelegd in het beëindigen van de wanorde. Al snel bleek dat de Mantsjoes zelf de intentie hadden het land te regeren. Gebruikmakende van de chaos die in China heerste, namen ze Beijing in en vestigden een nieuwe dynastie.129
5.2. Mantsjoe-suzereiniteit in Tibet Zelfs voor de inname van China door de Mantsjoes in 1644, werden de verhoudingen tussen de Dalai en Panchen Lamas130 en de Mantsjoe-keizer aangeknoopt, en afgezanten van Tibet werden gestuurd naar het hof te Mukden in 1642. De vijfde Dalai Lama kwam tien jaar later persoonlijk aan in China en bracht een bezoek aan de nieuw gevestigde Mantsjoe-keizer in Beijing. De 127
A. Heirman, B. Dessein en D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 127. P.B. Ebrey, The Cambridge illustrated history of China, Cambridge, Cambridge University Press, 1996, p. 221. 129 Ibidem, p. 221. 130 de De Panchen Lama-lijn is er een van de 5 Dalai Lama’s leermeester, die het Tashilhunpoklooster werd gegeven in Shigatse als een blijk van dankbaarheid van de Dalai Lama. De naam betekent zoveel als “Grote Pandit” of “Grote Geleerde”, verwijzende naar de oorspronkelijke rol. De Panchen Lama’s zijn de incarnatie van Amitabha, de leermeester van Avalokiteshvara, van wie de Dalai Lama de vermeende incarnatie is. de Ondanks de relatie tussen de oorspronkelijke Panchen en de 5 Dalai Lama, en het feit dat ze beiden tot de Geelkappen behoorden, werd de feodale autoriteit van de Panchen in Tsang geleidelijk aan een semionafhankelijk leen los van Lhasa. (W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 108. ) 128
49
intenties van dit bezoek zijn voer voor debat. Er wordt verondersteld dat de Dalai Lama in persoon de suzereiniteit van de nieuwe keizer kwam erkennen. Maar Schuyler Camman stelt dat de Dalai Lama zijn bezoek geheel volgens het ceremonieel verliep van een onafhankelijk soeverein en dat er dus niets is dat indiceert dat hij in enig ander licht werd beschouwd. Er kan bovendien hierbij worden vermeld dat de wereldlijke macht van de Dalai Lama er een was die geruggesteund werd door Gushi Khan en andere Mongoolse stammen.131 De nieuwe Qingdynastie was nog relatief nieuw en onzeker om zomaar de macht van de Dalai Lama in vraag te stellen. Warren Smith ziet het bezoek van de Dalai Lama aan Peking echter als een die het karakter heeft van een nominale politieke onderschikking. Het buitengewone respect dat werd getoond aan de Dalai Lama was volgens Smith niet het equivalent van de erkenning van hem als het hoofd van een onafhankelijk staat.
Onafhankelijke staatshoofden reisden immers niet om elkander te
spreken in deze periode, maar zonden gezanten. Het belang van een keizer die in staat was een andere politieke potentaat naar zijn hof te roepen is voor Smith onbetwijfelbaar de nominale onderschikking van de laatste.132 Daar waar de vorige dynastie van een ware politieke controle over Tibet verstoken was, zoals hierboven aangetoond, hadden de Mantsjoes de ambitie om hun heerschappij verder uit te breiden over het hoogland. Onder keizer Kangxi van China (1662–1721) waren de belangen vooral gericht op Mongolië, maar in tussentijd waren er volgens Chinese neerslagen voldoende provocaties van de hoge lama‟s van Lhasa door hun intriges met de Mongoolse vijanden. In 1700 nam Kangxi de poort van het oosten van Tibet in, Tanchienlu, en acht jaar later bereikten klachten Beijing dat Latsan Khan een Dalai Lama als marionet op de troon had gezet. Een commissie van de Mantsjoes werd gezonden om de problemen ginds te onderzoeken en tot een vergelijk te komen. Dit was voor vele Mongolen een doorn in het oog. Een Dalai Lama en Khan aan de zijde van de Chinese keizer was onaanvaardbaar en bijgevolg viel een leger van Djoengaren, Mongolen van Turkestan, Tibet binnen om de Dalai Lama te vervangen met de „ware‟ incarnatie.133 Ze doodden Latsan Khan, zetten de pop af en plunderden Lhasa, waaronder het Potala Paleis. De Mantsjoes zagen de opmars van de Djoengaren als een buitengewone actie die niet te vergelijken viel met voorgaande Mongoolse inmenging in Tibetaanse aangelegenheden. Ze waren tevens de grootste dreiging voor de Chinezen toentertijd.134 Zo hadden de Djoengaren 131
S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.13. W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 113. 133 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p. 15. 134 A. Heirman, B. Dessein en D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 129. 132
50
al teveel macht geaccumuleerd in Centraal-Azië en de toevoeging van Tibet aan hun domeinen zou hen sterk genoeg maken om een nieuw Mongools rijk te stichtten. Het was een uitgelezen kans voor de Mantsjoes om hun macht uit te breiden richting Tibet. Een gecombineerde macht van Mongolen en Tibetanen had een eerste leger van China een zware nederlaag toegebracht in de hooglanden, maar de keizer hield vol en zond nog twee legers in 1720. Deze slaagden in de inname van Lhasa, de verovering van heel Tibet en de uiteindelijke verdrijving van de Djoengaren. In 1723 trokken de Mantsjoes hun garnizoen terug uit Tibet toen de orde weer was hersteld en lieten de Tibetanen aan zichzelf over. Een rebellie in Lhasa dwong de Mantsjoes tot een strakkere controle door de aanstelling van de amban.135 Deze verovering verzekerde China van de Tibetaanse suzereiniteit en hoewel Tibet de volledige soevereiniteit was kwijtgespeeld, kenden de Panchen en Dalai Lama een verregaande invloed in zowel wereldlijke als geestelijke aangelegenheden. De zesde Pachen Lama slaagde er zo in, na de dood van de Dalai Lama in 1757, en gedurende de jonge jaren van zijn gereïncarneerde opvolger, een aanzienlijke machtsbasis uit te bouwen die hem een vrijwel onafhankelijke controle over een groot deel van Tibet verzekerde tot 1779. Hij was de eerste Grote Lama die ook betrekkingen had met de Britten in India.136 In hetzelfde jaar van de dood van de 7de Dalai Lama vernietigden de Mantsjoes de staat van de Djoengaren. Datzelfde jaar versloegen de Britten de Fransen in de slag bij Plassey welke hun greep op India consolideerde. Eveneens breidde het tsaristische rijk van de Russen uit in het noorden.137 Tibet lag tussenin en zou opgenomen worden in het machtsspel dat in de 19de eeuw zou uitbreken tussen deze drie grootmachten. Het is dan ook in de 18de eeuw dat de Britten een groeiende interesse beginnen tonen in deze noorderbuur, maar ze waren niet de eerste Europeanen in het hoogland.
5.3. De eerste Europeanen in Tibet De Portugese Jezuïet António de Andrade (1580-1634) vertegenwoordigt in deze een waar breukpunt na de vrij vage en indirecte referenties van de antieke oudheid en de middeleeuwen. De Andrade kan met recht de eerste Europeaan in Tibet genoemd worden. Op zestienjarige leeftijd sloot hij zich aan bij de Jezuïetenorde en op zijn twintigste werd hij uitgestuurd naar Goa. In 1624 vergezelde hij de Moghul Jahangir naar Delhi, waar hij meetrok met een karavaan naar het noordwesten waar zogezegd Christelijke gemeenschappen zouden leven.138 Deze eerste 135
De amban was in de periode van de Qing-dynastie de resident en vertegenwoordiger van het Chinese keizerlijk gezag in Tibet. 136 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.17. 137 L. Feignon, Demystifying Tibet, p.92. 138 R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West “, p. 4-5.
51
ontmoeting met de Tibetanen was gebaseerd op een mythe, namelijk de mythe dat de Tibetanen Christelijk waren. Tibetoloog en buddholoog Martin Brauen stelt dat als deze mythe er niet was geweest het nog lang zou geduurd hebben voor Europeanen voet zouden hebben gezet in Tibet.139 Eenmaal in Tibet werd hij dus geconfronteerd met de onwaarheid van dit gerucht, dat de Tibetanen niet Christelijk waren, ondanks de vele gelijkenissen. Het zijn deze gelijkenissen die de Andrade en anderen na hem naarstig zullen bestuderen en zelfs zou leiden tot verdere mythevorming over het land. Hij omschreef de Tibetanen als volgt: "De mensen van het land zijn in het algemeen aardig, moedig en vroom. Ze houden van het gevecht dat ze de hele tijd beoefenen. Verder zijn deze mensen mededogend en zijn ze bereid tot religieuze eredienst… Onder de spraakzame bevolking hoor je zelden een brutaal of kwaad woord. Ze lijken een redelijk vredelievend volk.”140 Deze beschrijving houdt in zich een contradictie in die zal blijven terugkeren in de beschrijvingen van Tibet. De mythe van een vredelievend en pacifistisch volk blijkt dus al uit de eerste beschrijving van het volk door een Westerling. Het ontstond, ook al wist de auteur volgens Brauen dat het fout was. De Andrade had de voortdurende oorlogsvoering maar al te goed opgemerkt tussen de lekenheer van Guge, een gebied in het westen van Tibet, met legers uit Garhwal en Ladakh, rijkjes uit het noorden van India. Hij beschreef deze strijders hun militaire training en hun strijdvaardigheid uitvoerig. Brauen stelt zich dus de vraag of het de piëteit was die de Andrade het gewelddadige aspect van de Tibetaanse samenleving deed vergeten?141 Om het vreemde kenbaar en verstaanbaar te maken voor zijn lezers en voor zichzelf bracht hij de Tibetaanse cultuur in vergelijking met de zijne. Zo zag hij in de triniteit van de lama, de leer en de gemeenschap van monniken de Heilige Drievuldigheid van het Christendom terug. Hij werd toegelaten in de vertrekken van de lekenheer van Guge en mocht debatteren met monniken en amuletten, kruisen en heilige beeltenissen distribueren en zelfs een kerk oprichten gedurende zijn vijfjarig verblijf. Aan het thuisfront liet hij vertellen dat hij in goede aarde was gevallen bij de heer van Guge, maar in werkelijkheid had hij nooit verteld dat hij geen boeddhist was en hield dat ook op subtiele wijze verborgen voor zijn gastheren. De Andrade laat er wel geen twijfel over bestaan dat hij de inheemse godsdienst maar zwakzinnig vond, maar desalniettemin geeft hij een goedgunstig beeld van de Tibetanen. Datzelfde kan niet gezegd worden van de Spanjaard Nuño Coresma die vijf jaar na hem arriveerde in Tsaparang. Hij was van mening dat het volk niet in staat is de mysteriën van het Christendom te begrijpen en ongezien arm, onbeschaafd en ruw is. 139
M. Brauen, Dreamworld Tibet, Western Illusions, Bangkok, Orchid Press, 2004, p. 3. Ibidem, p. 4. 141 Ibidem, p. 4. 140
52
Hierbij moet weliswaar opgemerkt worden dat Nuño Coresma en zijn metgezellen niet zo hoffelijk meer werden ontvangen. Ze werden gevangen gehouden en later het land uitgezet. Een dergelijke ontvangst heeft zeker meegespeeld in dit negatievere portret van Tibet door Coresma. Dit doet de vraag rijzen waarom er plots zo‟n vijandige houding was ten opzichte van de missionarissen nadat de Andrade meerdere jaren van hun gastvrijheid had genoten.142 Hierop bestaat geen duidelijk antwoord, maar het houdt ons op de hoede voor elke beeldvorming, hetzij positief of negatief, met de nodige terughoudendheid te bestuderen en de persoonlijke ervaringen mee op te nemen in de rekening. In ieder geval werden de eerste berichten van António de Andrade over Tibet in het Westen ten volle gesmaakt. Hierin ziet de geleerde Hugues Didier het begin van een “tibétophilie européenne” die hier al te ontwarren valt. Volgens Didier rust deze obsessie en liefde voor Tibet op twee polen: de ene pool is de onbereikbaarheid van Tibet, het meest afgelegen en mysterieuze land in heel Azië en de andere pool is dat Tibet paradoxaal genoeg de enigste Aziatische cultuur is met dewelke de Europeanen zich het meest kunnen identificeren.
Deze identificatie met de
Tibetanen ervoer de Andrade klaarblijkelijk zelf toen hij expliciet zijn verachting voor moslims en hindoes uitdrukte en zijn voorliefde voor de Tibetaanse boeddhisten. De Andrade vertrouwde bovendien zijn Perzische tolk niet, omdat hij vreesde dat hij in alle gevallen waar het Christendom en het boeddhisme samenkwamen, hij met opzet verkeerd vertaalde. De titel van zijn neerslag is “Novo descobrimento” volgens Didier was het voor de Andrade zelfs een herontdekking van een soort verloren vriend of broer in plaats van louter een ontdekking.143 Een heel aantal andere clerici volgden de Andrade en Coresma in hun voetsporen gedurende de 17de en 18de eeuw. Jezuïeten als Estevão Cacella en João Cabral kwamen aan in 1630 en in 1661 kwamen de Oostenrijker Johannes Grueber en de Vlaming Albert d‟Orville als eerste Europeanen toe in Lhasa. De Italiaanse Jezuïet Ippolito Desideri en de Portugees Manuel Freyre kwamen aan in Lhasa rond 1716 en na hen zouden een aantal Kapucijnen naar Tibet afzakken en er een missie starten. Ippolito Desideri (1684-1733) zijn magnum opus is zeker de moeite waard om even verder te bespreken. Zijn “Relazione e notizie historiche del Thibet e memorie de‟ viaggi e missioni ivi fatte” is geschreven tussen 1712 en 1733 en biedt een opmerkzame interpretatie van de Tibetaanse cultuur. Hij weet goed het onderscheid te maken tussen de verschillende types boeddhisme, geeft
142 143
Ibidem, p. 5-6. R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West “, p. 6-7.
53
correcte verklaringen en vertalingen van mantra‟s en maakt een uitgebreide analyse van de geschiedenis van het Tibetaanse boeddhisme en de verschillende doctrines ervan.144 Hij was een van de eersten die de mythen blootlegde en weigerde degene aan te nemen die er over Tibet al bestonden in Europa.
Zelf heeft hij vijf jaar gewoond in Lhasa en was
buitengewoon productief in zijn studie van Tibet. Hij wordt vanwege zijn intensieve en naarstige studie van de Tibetaanse cultuur wel eens de grondlegger genoemd van de Westerse Tibetologie. Hij werd bedreven in de Tibetaanse taal en schreef vier documenten voor zijn Tibetaanse lezers in dewelke hij zijn eigen geloof trachtte uiteen te zetten en een aantal centrale Tibetaanse geloofsdoctrines probeerde te weerleggen.145 Naast de studie van de Tibetaanse cultuur in het veld, schrok hij er niet voor terug kritiek te uiten op Westerse auteurs. Zo liet hij er geen twijfel over bestaan dat de “China Illustrata”, een geïllustreerd werk dat werd samengesteld door Athanasius Kircher, een heel aantal fouten bevatte. Zo vereerden de Tibetanen geen godheid genaamd “Manipe” en was het onwaar dat de Dalai Lama alleen maar gezien mocht worden door vrienden. Kircher is zelf nooit in Tibet geweest en baseerde zich op de brieven van Grueber. Maar in contrast met het aanzien dat de Andrade kreeg voor zijn neerslag over de Tibetanen en hun cultuur, bleef Desideri‟s werk verborgen en onopgemerkt. Zijn lijvig werk zou pas in 1875 in Pistoia door Carlo Puini terug ontdekt worden, wanneer het pas na 20 jaar zijn eigenlijke, maar nog onvolledige, publicatie kende.146 Zo vielen andere auteurs terug op aanzienlijk minder betrouwbare bronnen en versterkten op hun beurt alleen maar de mythen. Het lijkt erop volgens Brauen dat de tekst van Desideri niet aansloeg en zelfs na de publicatie ervan in de 19 de eeuw evenmin juichend werd onthaald. Het lijkt erop, volgens Brauen, werd het beeld van Tibet al in Desideri‟s tijd georiënteerd op welbepaalde noden van het publiek en niet op de beschikbare kennis ervan.147 Dat roept natuurlijk vragen op over de tijdsperioden nadien, wat later in deze tekst uitvoerig aan bod zal komen. Een ander monumentaal werk uit dezelfde eeuw is de “Alphabetum Tibetanum” door de geleerde Augustijnse monnik Antonius Georgius. Het verscheen in 1763 en was een collectie van feiten en mythen over Tibet en gaf informatie over de religie en geschiedenis van het land. Georgius beargumenteert de stelling dat de Tibetaanse cultuur en religie beïnvloed zijn door het manicheïsme. Hij gaat verder en beweert dat er een verwantschap bestaat tussen de wezens van het lamaïstische pantheon en oud-Egyptische godheden. Rudolf Kaschewsky ziet in dit werk een
144
Ibidem, p. 9-10. M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 7. 146 R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West “, p. 15. 147 M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 9. 145
54
essentieel onderdeel van de mythe terug van Tibet als een soort geheime plek rijk aan syncretisme.148 In het begin van de 18de eeuw waren na de Jezuïeten een groep Kapucijnen een tijd werkzaam in Lhasa. Ze bouwden er een kerk nabij de Jokhang tempel. Tegen die tijd waren er ook al een groep Armeniërs en Russische handelaars actief in Tibet.149 De eerste contacten met Tibet verliepen dus via Christelijke missionarissen. Deze contacten hadden dan wel een belang wat betreft de instroom aan informatie over het land in Europa, de missies boekten daarentegen weinig succes. Er waren weinig bekeerlingen en bijgevolg hielden de missies het niet lang vol. Met het Britse rijk zouden volgens Grunfeld de belangrijkste en meest bepalende contacten tussen Tibet en het Westen beginnen in de 18de eeuw.150
6. Tibet en Groot – Brittannië 6.1. De East Indian Compagny en Tibet De eerste Britse pogingen om Tibet te openen, tonen niet alleen de commercieel gerichte diplomatiek van de 18de eeuwse East India Compagny, maar ook de verdachtmakingen die vanuit het Tibetaanse hof en andere kleinere Himalaya-staten kwamen ten opzichte van de Britse intenties. De jaloezie van het expanderende Mantsjoe keizerrijk liet zich ook duidelijk merken in hun beleidsvoering.
Deze gebeurtenissen zullen de achtergrond vormen van de latere en
bekendere pogingen van Groot-Brittannië om Tibet te openen in de late 19de en vroege 20ste eeuw. Toen de East India Company (E.I.C.) werd opgericht in 1600, was deze niet veel later aanwezig in India. Een anderhalve eeuw lang had het echter geen enkele interesse in Tibet. Evenmin werd de E.I.C. gedreven door een Christelijke bekeringsijver, daar hun hoofdbezorgdheid de handel in India zelf was, die meer dan volstond. Het is met de inname van Bengalen in 1764 dat er al gauw een interesse werd opgewekt voor de buren in het noorden en de handelsmogelijkheden die zij zouden kunnen bieden. Maar de Engelsen waren al te laat toen Tibet na 1750 een gesloten land werd met de suzereine positie die ze in de Mantsjoe-invloedssfeer innam. De Mantsjoes zelf hadden een politiek op oog van afsluiting van dat land.
Evenzo vond er met de verovering van
Nepal door de Gurkhas, vervolledigd in 1769, een vervanging plaats van de semi-Tibetaans
148
R. Kaschewsky, “The Image of Tibet in the West “, p. 18. L. Feignon, Demystifying Tibet, p. 92. 150 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 49. 149
55
Boeddhistische cultuur van de vorige Newari heersers door een nieuwe Hindoeïstische cultuur.151 De oude culturele contacten tussen Nepal en Tibet, evenals de routes van de trans-Himalaya handel tussen noordelijk India en Tashilhunpo werden zo verbroken. De Engelse inmengingen in Nepal om de oude heersers ter hulp te schieten vertoornden alleen maar de Gurkhas. Deze laatstgenoemden vergaten deze intriges niet en er werd naar de Dalai Lama en andere hoge ambtenaren te Lhasa een brief geschreven om deze te vermanen de import van buitenlandse goederen te verbieden, en enige connectie met de Engelsen of de Moghuls van India te vermijden. Er werd aan de Tibetanen gevraagd om deze vreemdelingen uit hun regio te houden, zoals zij ook van plan waren.152 De eerste ontmoeting, in 1772, tussen de Britten en de Tibetanen was het resultaat van een aanval van de Bhutanen op het naburige Cooch Behar. Daar de Britten dit gebied beschouwden als hun territorium, antwoordde Warren Hastings, de gouverneur-generaal van Bengalen, door een leger te sturen tegen de Bhutanen.153 De E.I.C. werd namelijk ook onder druk gezet de handel uit te breiden, en een grote hongersnood in 1770 stimuleerde dit temeer. De financiële verliezen in de export van graan en in de katoenindustrie moesten immers gecompenseerd worden. Toen de druk op de Bhutanen toenam, vroeg de Rajah van Nepal de Panchen Lama om te bemiddelen tussen zijn vazal, de Deb Rajah van Bhutan, en de Engelsen. Een brief van de Panchen Lama namens de Deb Rajah werd verzonden naar Warren Hastings. Nu de Panchen Lama technisch gezien de correspondentie tussenbeide had geopend, leek het Hastings een mooie opportuniteit om verhoudingen met Tibet aan te gaan.154 De Britten hadden geprobeerd, met weinig succes, om de Chinese kust te openen voor de handel langs Canton. Hastings zag deze alliantie met de Panchen Lama als een manier om de Britse handelsbelangen te helpen door te proberen op de geestelijke leider in te praten en handel met China langs Tibet te verkrijgen.155 Een eerste missie onder leiding van George Bogle om een onderhoud te krijgen met de Panchen Lama, met duidelijk mercantiele intenties, werd in 1774 gezonden naar Tibet. Vooraleer hij met de reis begon, stelde Bogle een korte samenvatting samen van de kennis die er bestond over Tibet. Zo gebruikte hij onder andere de berichten van de Jezuïet Grueber als voorbereiding voor 151
S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.22. S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.24. 153 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 48. 154 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.24. 155 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 48. 152
56
zijn aankomst in Tibet.156 Maar voor de missie nog maar in Bhutan aankwam, kregen de Engelsen te horen dat de Tibetanen, als onderdanen van de keizer van China, geen vreemdelingen mochten toelaten in hun land. Toestemming vragen aan de keizer zou te lang duren en zodus werd de Engelsen gevraagd om rechtsomkeer te maken. Voor het eerst werd het de Britten duidelijk dat de Tibetanen de bevelen volgden van de keizer van China, alsook dat het een verboden land was geworden.157 Schuyler Cammann ziet hierin voor het eerst een sluw geopolitiek spelletje van de Tibetanen uit, die, door de macht van de suzerein te overdrijven, een antipathie probeerden te scheppen tussen de Engelsen en de Mantsjoes, door de eersten de toegang tot het land te ontzeggen vanwege de orders van hun keizerlijke suzerein.
Het
ongenoegen hiermee kwam inderdaad vanuit de hoofdstad Lhasa, waar de Chinezen indirect toezicht hielden op de aangelegenheden binnen Tibet, maar allesbehalve van de Panchen Lama zelf.158 Uiteindelijk werd de missie toegelaten nadat hij de amban in Lhasa had geconsulteerd, wat dus duidelijk maakte dat hij niet de keizer zelf om toestemming moest vragen.159 Tibet werd echter nog niet geopend. De dood van de Panchen Lama kort nadien in 1780 vergemakkelijkte het er niet op, zodat de Anglo-Tibetaanse verhoudingen nu volledig in de handen waren van de Dalai Lama en zijn regent in Lhasa. Bogle rapporteerde dat heel het land nu ondergeschikt was aan de keizer van China en dat die laatste een duidelijke onwil vertoonde om handel toe te staan.160 Ook al was de reis niet zo succesvol, Bogle heeft toch een impact nagelaten op het Tibetaanse voedselbestand door de aardappel te introduceren.161 Hastings liet het hier echter niet bij en bleef volharden in zijn onderneming om langs China‟s achterpoort handelsbetrekkingen aan te gaan. Met het einde van de Amerikaanse Revolutie en de oorlog met Frankrijk en diens bondgenoten in India, begon de handel over het algemeen terug op te krikken. Met deze gunstige vooruitzichten werd een tweede missie op poten gezet om de handel met Tibet alsnog aan te vangen. Als voorwendsel stuurde Hastings een gezantschap onder leiding van kapitein Samuel Turner en Thomas Saunders naar de regent van Tibet om hem te feliciteren met de ontdekking van de nieuwe reïncarnatie van de Panchen Lama.162 Turner werd met hetzelfde geconfronteerd als zijn voorganger, namelijk het waakzame Chinese oog wanneer het buitenlanders betrof. De Britten bleven volharden en in 1787 probeerden ze nog een missie te organiseren naar Tibet, maar de leider, luitenant-kolonel Charles Cathart stierf 156
M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 11. L. Feignon, Demystifying Tibet, p. 94. 158 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.36-37. 159 Ibidem, p. 40. 160 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 48. 161 L. Feignon, Demystifying Tibet, p. 94. 162 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p.83. 157
57
onderweg.163 Brauen spreekt over een uitvinding van Tibet en niet van een ontdekking, met de reizen van Bogle en Turner, alsook van de missionarissen van voorheen en daarna. Hun beeld reflecteert hun eigen achtergrond, interesses en verwachtingen van hun lezerspubliek. Beiden behoorden tot dezelfde sociale klasse, de hoge middenklasse, of waren van aristocratische origine, en hadden veel meer gemeen dan hun verschillende nationale afkomst zou doen vermoeden. Het feit dat deze reizigers telkenmale werden op de hoogte gebracht met de geschriften van hun voorgangers verhinderde een open, objectieve ontmoeting met Tibet en diens inwoners.164 In 1811 kwam er een nieuwe poging en ditmaal slaagde de Britse oriëntalist Thomas Manning erin de hoofdstad Lhasa te bereiken, verkleed als een Chinese heer. Manning had niet bepaald een positieve indruk van de stad. Hij vond er niets opmerkelijk of aangenaam, de behuizing was vuil, de straten gevuld met loslopende honden en vuil.165 Het is deze associatie van Tibet met een gebrek aan hygiëne dat steeds zal terugkeren en als argument zal gebruikt worden voor de beschavingsmissie die de Britten later tot in het hart van Tibet zou drijven. William Moorecroft leidde een andere expeditie een jaar na Manning die ook uitliep op een fiasco. In de jaren 1840 werd de eerste Britse ambassadeur gestuurd naar China, Sir John Davies. Hij ondernam verscheidene pogingen om Pekings toestemming te krijgen voor expedities in Tibet, maar zonder succes.166 Deze herhaaldelijke pogingen om een glimp op te vangen van het Potala-paleis mag dan voor sommige ontdekkingsreizigers en avonturiers in de 19 de eeuw puur uit wetenschappelijke interesse of avontuur geweest zijn, voor anderen waren ze duidelijk politiek van aard. Tibet bevond zich gedurende de 19de eeuw op het kruispunt tussen ‟s werelds grootste rijken: China, Rusland en Groot-Brittannië. Alle drie verlangden ze ernaar Tibet te rekenen binnen hun invloedssfeer.
6.2. “The Great Game” 6.2.1. Het Russische en Britse rijk in Azië gedurende de 19de eeuw Het Britse rijk stond aan de top van de wereldrijken in de 19de eeuw. Ze had kolonies die de hele globe rond te vinden waren en was nergens zo sterk verschanst als in de landen ten zuiden van de Himalaya. Rusland was een nieuwkomer op het Aziatische toneel maar wist desondanks haar late entree kracht bij te stellen door een snelle oostwaartse expansie naar de Stille Oceaan en naar de grenzen van het Britse rijk toe. Daartegenover was de gigant van de 17de en 18de eeuw, het Mantsjoe-rijk, op retour. Interne corruptie, een myriade aan sociale problemen en externe druk 163
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 14. M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 12. 165 Ibidem, p. 14. 166 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 49. 164
58
leidden tot een bijna onoverzichtelijk chaos die het nakende einde van het eeuwenoude rijk stilaan inluidden. Voor 1890 was Tibet de achtertuin van China, maar vanaf 1895 tot 1911 werd het de pion van Londen en St. Petersburg in een geopolitiek spelletje schaak. Het Britse rijk had al een aardige kluif van tribuutstaten aan de zuidwesterse grenzen van China voor zich weten te winnen. Het rijk kreeg na de Opiumoorlogen een aantal vernederende toegevingen van China voor elkaar. Tussen 1815 en 1816 werd Nepal verslagen en werd het een informeel Brits protectoraat tezamen met andere naburige Indische bergstaatjes. Darjeeling werd geannexeerd in 1835, Kashmir en Ladakh in 1846, Sikkim en Bhutan werden een protectoraat in respectievelijk 1861 en 1865 en Assam werd geannexeerd in 1886.167 Rusland verkocht Alaska aan de Verenigde Staten in 1867 en zette bij deze haar limiet in haar Oosterse expansie.
De aandacht werd gekeerd naar Mongolië en Centraal-Azië.168
De
verhoudingen tussen Rusland en Tibet gaan al ver terug. Zo peilde de voornoemde Samuel Turner al naar de Tibetaanse verhoudingen met de Russen toen hij zijn missie er ondernam. Hij kreeg te horen dat de Tibetanen wisten van het bestaan van de tsarina Catharine de Grote alsook van de extensie van haar gebied en de handel die er werd gevoerd tussen Rusland en China. Turner leerde ook van de vele toenaderingen die Rusland had gezocht met Tibet die telkens botsten op Chinese bemoeienis.169 De Russische relaties die dan wel konden worden aangeknoopt, waren de eeuwenoude religieuze banden tussen de Torgoet-Kalmukken en de Buryat-Mongolen. Deze relaties waren dus van boeddhistische banden en zullen een belangrijke rol spelen in de uiteindelijk Britse invasie van Tibet in 1904. Hierover later meer. Ruslands beleid was erop gericht de Britse aanwinsten in Azië onder controle te houden ten bate van de machtsuitbreiding van Rusland zelf. Een Russisch generaal somde het als volgt op: “Hoe sterker Rusland is in Centraal-Azië, hoe zwakker Engeland is in India en hoe meer genoeglijk ze zal zijn in Europa.”170 Dit strategische conflict tussen deze twee rijken zou de geschiedenis ingaan als “the Great Game”. Door zich zuidwaarts te oriënteren kwam Rusland terecht in het vaarwater van het Britse rijk met Perzië en Afghanistan als hoofdinzet. De controle over Afghanistan werd door de Britten als noodzakelijk geacht om de noordwestelijke grens van India te beschermen.
De Russische
167
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 50-51. Ibidem, p. 51. 169 S. Cammann, Trade through the Himalayas, p. 88. 170 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 51. 168
59
aanwezigheid in Mongolië en Sinkiang dreef hen zeer dicht tot bij Tibet, waardoor de Britten begonnen te vermoeden dat Tibet een potentiële doorgang zou betekenen voor een invasie op India. Dit was volgens Warren Smith vrij onrealistisch, maar de vrees leefde wel onder de Britten. Daarbovenop kwam nog eens het idee dat leefde onder de Russen dat ze de erfgenamen waren van het vroegere Mongoolse rijk.
Rusland had al een grote etnische categorie van
Mongolen binnen het rijk, onder andere de Buryat-Mongolen, die religieuze onderdanen waren van de Dalai Lama. Het Britse rijk achtte het nodig een invloedssfeer te hebben rondom haar domeinen. Het rijk behoefde in het subcontinent niet langer meer te expanderen, maar het behouden van een sfeer van politieke en economische invloed werd meer dan noodzakelijk geacht. Directe controle over deze gebieden was niet nodig, maar een indirecte heerschappij zou al volstaan om de grenzen van de kerngebieden veilig te stellen.171 In 1876 poogden de Britten hun invloed uit te breiden in Tibet.
Ze waren eropuit 3
handelsroutes naar China te openen: Birma-Yunnan, Kashmir-Sinkiang en India-Tibet-Sichuan. Een Brits ambtenaar werd gedood bij het verkennen van de eerste route. Dit incident werd gebruikt door Londen om China te dwingen de Chefoo Conventie te tekenen. Een van de vele voorwaarden die hier in vervat waren, was de toestemming om een expeditie op poten te zetten in Tibet. In 1885 werd de Macaulay-missie georganiseerd voor dit doeleinde. Maar de Tibetanen werkten niet mee en verhinderden de leden van de missie om hun reis te volbrengen. De Tibetanen waren vertoornd omdat ze uitgesloten waren van de onderhandelingen die hadden geleid tot dit akkoord en vertrouwden de Britse intenties niet. Een jaar nadien gingen de Britten akkoord om de expeditie te laten vallen indien China instemde met de Britse annexatie van noordelijk Birma. China kon als kreupele macht weinig weerstand bieden tegen deze eis en had zwaar geleden onder nog een oorlog tegen de Fransen.172 China had Tibet niet geïnformeerd over het pact van 1876 of over de regeling om de Macaulaymissie te laten voor wat ze is. De Tibetanen zagen dit, zonder het te weten, als een zwakte van de Britten. Toch waren ze op hun hoede voor in het geval de Britten zich zouden wagen aan een verdere penetratie van hun gebied. In 1883 intervenieerden de Tibetanen in een dispuut in Bhutan en namen in 1885 de beslissing hun grens met Sikkim te versterken. 173 In 1887 namen de Tibetanen de beslissing een buitenpost op te zetten in een vestiging genaamd Lingtu dichtbij Sikkim. Dit zorgde voor een grensconflict met de Britten en eindigde in een aanval van 2.000 Britse troepen.174 Voordien hadden de Britten hun ongenoegen geuit tegenover de Chinezen 171
W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 152. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 51. 173 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 153. 174 W.K. Lee, Tibet in modern world politics (1774-1922), New York, s.n., 1931, p. 17. 172
60
over de Tibetaanse demarcatie van de Sikkim-grenzen en beweerden dat ze zelfs het gebied hadden bezet. De Chinezen bleken machteloos om de Tibetanen op andere gedachten te brengen.175 De Britse overwinning die hierop volgde leidde tot nog eens 2 verdragen : de Calcutta Conventie van 1890 en het Anglo-Chinese Verdrag van 1893. Beiden dwongen ze China de Britse rechten te erkennen in Sikkim, de grens te demarqueren en de Britten toe te staan een markt te openen in Yatung in zuidelijk Tibet.176 In 1895 leed China een zware nederlaag in de Eerste Chinees-Japanse Oorlog. Met stomheid waren de Westerlingen geslagen door de overwinning van Japan dat ooit als klein en perifeer werd beschouwd. China was nu nog maar een schim van wat het ooit was geweest. Dit tezamen met de groeiende macht van de Europese mogendheden deed Tibet verder losweken van het suzereine gebied dat het was geweest onder de Qing-dynastie tot een strategisch interessant domein voor de geopolitieke nieuwkomers in Azië.177 In datzelfde jaar regeerde voor het eerst sedert de 5de Dalai Lama werkelijk een Dalai Lama over Tibet. Antropoloog en Tibetexpert Melvyn C. Goldstein stelt vast dat de macht van 1757 tot 1895 in de handen was van de regenten. De reïncarnatie-doctrine verzekerde telkenmale de legitimiteit van de heerser door een ingewikkelde en lange selectieprocedure. Maar omdat net de reïncarnatie-doctrine de opvolger van iedere Dalai Lama bepaalde, werd men altijd geconfronteerd met het probleem van de jeugdigheid van de Dalai Lama. Als oplossing werd hiervoor geopteerd voor een interim-regering die heerste tot de Dalai Lama meerderjarig was. Niet zelden stierven de Dalai Lama‟s vroegtijdig onder verdachte omstandigheden.
Zelfs
wanneer een Dalai Lama de volwassen leeftijd haalde, behield een regent de macht over wereldlijke aangelegenheden, zoals het geval was bij de 8ste Dalai Lama. Procentueel gezien heersten regenten volgens Goldstein 94% van de tijd als we de heerschappij van de 13 de Dalai Lama uitsluiten. Zo waren volgens Goldstein, indien we het diachronisch bekijken, de Dalai Lama‟s niets meer dan legitimerende boegbeelden.178
6.2.2. Tibet en “the Great Game” Tibet was met het aantreden van George Curzon als onderkoning van India in 1898 bijna onzichtbaar geworden in de berekeningen en plannen van de beleidsmakers. Het zou uiteindelijk de Russofobie van de Britten zijn die Tibet zou drijven in het strategische spel van invloedssferen 175
W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 153. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 51. 177 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 151. 178 M.C. Goldstein, “The Circulation of Estates in Tibet : Reincarnation, Land and Politics.”, in: Journal of Asian Studies, Vol.32 (1973), 3, p. 447. 176
61
tussen het Britse en Russische rijk. Dit had zijn precedenten een paar decennia voorheen met de Eerste en Tweede Anglo-Afghaanse Oorlogen die ook door de zorgen om Russische agressie werden veroorzaakt. Curzon had al aangedrongen op een anti-Russische beleidsvoering in Azië een tiental jaar voor zijn aanstelling. De Chinese suzereiniteit over Tibet was volgens Curzon een fictie. En als er niets gedaan zou worden aan Tibet dan zou Rusland er een protectoraat van maken in een bestek van tien jaar. Zo‟n protectoraat kon men volgens Curzon voorkomen door ze voor te zijn en Tibet voor zich te nemen. Militair zou dit protectoraat niet onmiddellijk een dreiging betekenen, maar wel zou het politiek kunnen doordringen tot in India mocht het worden gevestigd. Wat China betreft, had hij het bij het rechte eind, het was inderdaad niet meer in staat de acties van de Tibetaanse regering te controleren. Zeker nu de 13de Dalai Lama de macht had geconsolideerd, bleef er een geopolitiek vacuüm over in Tibet volgens Curzon. Tibet zelf kon naar Curzons mening niet op zichzelf bestaan als een onafhankelijke staat en zou zich vroeg of laat zich tot een grootmacht wenden. Mocht dit Rusland zijn dan zou het niet onmiddellijk een militaire dreiging vanuit de Himalaya betekenen, voornamelijk vanwege het ruwe gebied en de lange aanvoerlijnen, maar een gevaarlijke invloed zijn voor het prestige, de belangen en de macht van GrootBrittannië in Azië.179 Historicus David Schimmelpenninck van der Oye oppert dat de Russen niet echt een beleid hadden dat erop gericht was om een sterke invloed te verwerven in Tibet. Onder Nicolaas II waren de enige Russen die zich naarstig bezig hielden met het land, de oriëntalisten, geografen en de ambtenaren aan het Aziatisch Departement. Voor een korte periode, ten gevolge van onder andere Przhelwalski‟s expedities, stond Tibet even in de kijker. Ondanks de inspanningen van hooggeplaatste mannen als Peter Badmaev en prins Esper Ukhtomsky om een coherentie strategie te vormen voor Tibet, bleef het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken heel onverschillig. Zelfs wanneer de 13de Dalai Lama de ongeziene stap nam om een gezantschap te sturen naar St. Petersburg, deed de tsaar niets van wederkerige aard.180 Al bij al had Curzon niet geheel ongelijk naar Grunfelds mening. Grunfeld beschouwt de verdenkingen van Curzon niet als geheel onterecht. De bestuurders in Lhasa voelden zich nauwer aangesloten bij St. Petersburg dan bij Calcutta. Een voorbeeld hiervan is de 13 de Dalai
179
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 52. D. Schimmelpenninck van der Oye, “Tournament of Shadows. Russia’s great game in Tibet.”, in: A. Mckay (ed.), The History of Tibet. The Modern Period : 1895-1959. The Encounter with Modernity, London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. III, p.54. 180
62
Lama‟s attitude naar de Britten toe die hij uitte in een brief naar zijn vriend, de Maharaja van Sikkim in 1900. “Why do the British insist on establishing trade marts? Their goods are coming in from India right up to Lhasa. Whether they have their marts or not, their things come in all the same. The British, under the guise of establishing communications, are merely trying to over-reach us. They are well practiced in all these political wiles.”181 Tegen 1900 had Rusland heel Centraal-Azië ten noorden van Perzië en Afghanistan geannexeerd en bouwde een spoorweg zo zuidelijk mogelijk naar Tashkent en in 1901 één zo oostelijk mogelijk naar Vladivostok. Er waren geruchten dat Tibet rekende op Ruslands steun indien de Britten een handelspost zouden openen in Yatung en ook dat de Russische minister van Oorlog plande om op Mantsjoerije de hand te leggen en vandaaruit Korea. Hij zou ook, zo ging het gerucht verder, Tibet onder controle willen nemen.182 Londen wenste desalniettemin concreter bewijs van Ruslands agressieve intenties voor het zou optreden. Een enigmatische Buryat-Mongool Agvan Dorjieff (1853-1938) zou hiervoor zorgen. Helen Hundley gaat in haar analyse van Tibets rol in “the Great Game” in op Agvan Dorjieffs decisieve rol in de Britse invasie van Tibet in 1904. Dorjieff was een lamaïstische boeddhist zoals zoveel Buryat-Mongolen en leefde in de regio van het Baikalmeer. Dit laatste deed hen deel uitmaken van een veel grotere religieuze familie die reikte tot in Mongolië en Tibet. Lhasa was hierbij het Mekka van dit type boeddhisme en het was niet ongewoon dat jonge Buryaten om hun religie verder te bestuderen naar Tibet trokken. Eenmaal in Tibet studeerde Dorjieff aan het Drepungklooster, één van de gerenommeerdste kloosteruniversiteiten en theologische centra van de Geelkappen in Tibet. Hij was een uitmuntend student en won al gauw de status van een waar boeddhistisch geleerde. In de jaren 80 van de 19de eeuw werd hij benoemd tot één van de leraars en spirituele adviseurs van de 13de Dalai Lama. Deze rol zou hij blijven invullen tot het einde van het eerste decennium van de 20ste eeuw. De relatie tussen Dorjieff en de Dalai Lama ging veel verder. Dorjieff speelde een cruciale rol in het redden van het leven van de jonge Dalai Lama aan het einde van de 19de eeuw. Zoals reeds aangehaald, was het overleven van een Dalai Lama tot meerderjarigheid vrij uniek. Er wordt verondersteld dat de regenten, de Demo-Kutukhtus, achter deze vroege sterfgevallen zaten, vermoedelijk in opdracht van de Chinezen.183
181
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 53. Ibidem, p. 54. 183 H. Hundley, “Tibet’s part in the ‘Great game’.”, in: History Today, Vol.43 (1993), 10, p. 46. 182
63
Hundley ziet in de vroegtijdige doden van de Dalai Lama‟s in de 19de eeuw een sluw spel aan het werk van een verzwakkend China. Door ervoor te zorgen dat de Dalai Lama‟s de volwassen leeftijd niet bereikten, konden ze er zich van verzekeren dat een legitieme en georganiseerde uitdaging tegen haar status als suzerein over Tibet onbestaande bleef.184 Dorjieff wist een tegenwicht te bieden vanuit zowel Chinese als Britse richting. Hij was een burger van een staat die sterk genoeg was om de Britse macht in toom te houden en zijn handelingen illustreren dit zelfbewustzijn. Tibetanen wisten heel weinig over Rusland en Dorjieff was in de positie om hen erover te vertellen. Zo overtuigde hij hen ervan dat Rusland het mythische koninkrijk Shambhala was, een koninkrijk dat ver in het noorden zou liggen met een vorst die het boeddhisme zou redden in de nakende eindstrijd. De bescherming die de Russen zouden kunnen bieden tegen een stilaan oprukkend Groot-Brittannië in het zuiden kwam ook hierbij kijken.
Hundley
veronderstelt dat de bestuurders in Lhasa er zeker niets op tegen hadden los te weken van het Chinese oppermeesterschap door met Dorjieff het spel mee te spelen.185 Dorjieff zelf had zo zijn eigen doeleinden met Tibet. Hij was een bepleiter van een panboeddhistische en pan-Mongoolse beweging die uiteindelijk alle lamaïsten binnen een enkele staat zou brengen, in plaats van een seculiere staat voor de Buryaten zelf. Voorlopig kon Rusland een bondgenoot zijn in deze onderneming door China en Groot-Brittannië buitenspel te zetten. In 1898 werd Dorjieff uitgestuurd naar Europa om er te gaan leren over de Europese affaires. Gedurende deze reis ontmoette hij voor het eerst Nicolaas II, weliswaar onofficieel. Op een volgende reis in 1900, met zes andere vertegenwoordigers van de Dalai Lama, reisde hij doorheen India naar Odessa waar hij Nicolaas II nog eens ontmoette. Een tweede reis volgde het jaar nadien waarbij Dorjieff de tsaar en de minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën ontmoette. Maar van geen enkele van die reizen kan volgens Hundley verondersteld worden dat ze enige waarde zouden toegeschreven worden zodra ze in het publiek bekend werden.186 De reizen waren bedoeld om geld in te zamelen voor Dorjieff zijn kloosteruniversiteit, wat niet ongewoon was onder Buryaten om hiervoor zo‟n afstanden af te leggen. Doch dit was allemaal vrij vernederend voor Curzon. Niet alleen had Dorjieff door India gereisd zonder zijn weet, maar had Lhasa blijkbaar regelmatig contact met St. Petersburg terwijl hijzelf nog niet eens een brief kon sturen naar de Tibetaanse hoofdstad. Des te vernederend was dat de informatie in de Russische pers belandde voor de Britse inlichtingendiensten hier weet van hadden. Een gerucht over een geheim Sino-Russisch verdrag veroorzaakte ophef in Londen. In dit verdrag zou de Chinese territoriale integriteit gerespecteerd worden door Rusland in ruil voor Russische vrijheid 184
Ibidem, p. 46. Ibidem, p.47. 186 Ibidem, p.47. 185
64
van handelen in Tibet, Mongolië en Sinkiang. Ook al ontkenden beide grootmachten heftig het bestaan van dit verdrag, was Groot-Brittannië niet overtuigd.187 Een Japanse boeddhistische monnik, Ekai Kawaguchi, zou de hele kwestie verder aandikken met zijn wilde beweringen over Dorjieffs activiteiten. Zo verkondigde hij dat Dorjieff de minister van Oorlog was geworden in Tibet en dat hij een arsenaal aanlegde in Lhasa door de import van Amerikaanse wapens vanuit Mongolië.188 Hundley beschouwt Agvan Dorjieff niet als de geheime agent van de Russen zoals hij uiteindelijk afgeschilderd werd door de Britten. Hij was niemands marionet en zijn pogingen Tibet nauwer te laten aansluiten, hadden eerder met zijn eigen ideologische belangen te maken dan met een Russisch complot. Zijn pan-boeddhistische en –Mongoolse ideeën hadden een belangrijke rol weggelegd voor Rusland, maar in geen enkel geval was hij een infiltrant.189 Ook al zou Rusland werkelijke belangen gehad hebben in Tibet, onder geen beding zou ze deze met veel moeite verwerkelijkt hebben. Tibet was gewoon niet belangrijk genoeg voor hen. Als dan toch al de aantijgingen waar bleken te zijn, dan was Rusland gewoon Tibet aan het gebruiken als manoeuvre om Groot-Brittannië te vertoornen en zo af te leiden van strategischere gebieden.190 Hoe dan ook, Curzon vond dat hij in de situatie waarin hij zich bevond, wel moest handelen.
6.2.3. De veldtocht van Younghusband In het begin van de 20ste eeuw was het ongedefinieerde Tibet niet langer meer een witte vlek op de kaart. Geleidelijk aan werd het beschouwd als een bufferstaat, een staat die de wrijving kon opvangen met de vermeende Russische dreiging in het noorden. De Chinezen waren in dit geval niets meer dan een lastige hindernis voor de Britten.191 In 1903 antwoordde de amban in Lhasa eindelijk na herhaaldelijke verzoeken van de Britten om opnieuw te onderhandelen over de handelsposten die voorzien waren in het Sikkim Verdrag van 1890. De amban bood aan zijn eigen vertegenwoordiger en een Tibetaans functionaris te sturen naar een plek die de Britten mochten bepalen. Curzon opteerde voor Khampa Dzong, in Tibet, wat hem een excuus zou bieden om Tibetaans grondgebied te betreden. De Tibetanen zelf
187
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 54. H. Hundley, “Tibet’s part in the ‘Great game’.”, p.48. 189 Ibidem, p.50. 190 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 54. 191 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 71. 188
65
stribbelden en werkten tegen zodra kolonel Francis Younghusband naar Khampa Dzong trok. Ze weigerden onderhandelingen aan te gaan zolang de Britse expeditie zich niet terugtrok.192 Doch de Britten bereikten hun bestemming en wachtten ginds af tot er gevolmachtigde Tibetanen en de amban kwamen opdagen. De Chinezen en Tibetanen bleven volharden in hun punt en wouden geen onderhandelingen zolang Britse troepen illegaal Tibetaans/Chinees gebied bezetten.193 Evenmin slaagden Britse vertegenwoordigers in Peking erin resultaat te boeken. De amban zelf was niet in staat de Britten te ontmoeten in Kampa Dzong omdat transport hem geweigerd werd door de Tibetanen. Een terugtrekking zonder het doel van onderhandelingen bereikt te hebben zou schadelijk zijn voor het Britse prestige. Curzon wou doorbijten en Younghusband laten doorduwen tot in Gyantse waar de troepen desnoods konden overwinteren.194 Oppositie tegen een verder oprukken binnen de Britse regering verhinderde de expeditie tot maart 1904. Het bijna unilaterale handelen van Curzon die Londen in deze positie had gebracht was vernederend, maar dat kon men niet toegeven. Curzon wou de onenigheid tussen India en het thuisfront weghelpen door geruchten te verspreiden dat 2 Sikkimese spionnen voor de Britten gevat en gemarteld werden, terwijl in werkelijkheid ze losgelaten werden zonder slechte behandeling. Londen gaf uiteindelijk toe en autoriseerde de opmars naar Gyantse.195 Younghusband waagde het erop toen hij 3.000 man versterking kreeg bij de 200 man die hij reeds had. In Guru kwam het tot een eerste schermutseling waarbij een 600 à 700 van de 1.500 Tibetanen dood of gewond raakten. De Britse macht bereikte Gyantse waar ze een drietal maanden wachtten en een aantal hoge ambtenaren ontvingen, maar geen enkele Chinese.196 Ondertussen verzekerde Londen de Russen ervan dat deze missie in geen enkel geval erop gericht was Tibet te annexeren. Groot-Brittannië volhardde in het uitsluitend commerciële karakter van deze missie, vergezeld van een militaire escorte. Het ene gevecht na het andere volgde zich weliswaar op, met een oprukkende macht die de buitenwijken van Lhasa bereikte in augustus 1904. De situatie werd complexer nu de Dalai Lama gevlucht was uit de hoofdstad. Younghusband wou niet met lege handen terugkeren naar India dus ging hij verder met het unilateraal opstellen van een verdrag. Hij liet het tekenen in het Potala-paleis van de Dalai Lama door de regent Ganden Tri Rinpoche en een reeks andere Tibetaanse bestuurders die hij kon bijeenkrijgen voor een ad hoc regering. Deze bestuurders waren, zonder dat Younghusband het wist, blijkbaar aangesteld nadat de vorige administratie gevangen was gezet toen zij van pro-Britse 192
W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 156. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 55. 194 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 157. 195 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 55. 196 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 157. 193
66
sentimenten werden verdacht. Na dit alles verlieten de Britten Lhasa in september 1904. Het verdrag van Lhasa verzekerde in handelsposten in Yatung, Gyantse en Gartok; vereiste een buitensporige schadevergoeding van Tibet; stipuleerde dat Tibet de Sikkim-Tibet grens erkende en vestigde restricties op Tibets mogelijkheid te onderhandelen met enige andere “buitenlandse machten”. Het verdrag maakte van Tibet officieus een protectoraat van het Britse rijk, maar de situatie lag iets ingewikkelder.197 Grunfeld ziet hierin ook een wijzigende houding in de Britse buitenlandse politiek wat betreft Tibet. Daar waar in 1890 de Britten nog een verdrag hadden getekend waar ze het recht van Peking onderkenden om namens Tibet te onderhandelen, was een Chinese handtekening in het verdrag van 1904 geheel afwezig. De jure vormde een verandering in Tibets status. China noch Rusland hadden het hoog op met deze verandering. Het was ook nog maar de vraag of China moest beschouwd worden als een “buitenlandse macht”. Groot-Brittannië kon het niet meer verwerpen, want anders zou het een deuk in hun reputatie betekenen en Tibet erkennen als een deel van China. Dat laatste zou elke Westerse natie en Japan toegang verlenen tot Tibet. Diezelfde naties genoten namelijk onder bepaalde akkoorden dezelfde privileges doorheen heel China.198 Voor Warren Smith eindigde de expeditie van 1904 in Tibets internationale isolatie door Brits toedoen en zou de jaren nadien enkel maar verder aangeschroefd worden.199
6.3. Aanloop naar het akkoord van Simla De geforceerde opening van Tibet had een belangrijke geopolitieke impact. Het leidde tot een toegenomen Chinees bewustzijn over de zwakheid van haar achterdeur in Centraal-Azië. De ironie van de beslissing van de Chinese centrale regering om een meer rigide controle uit te oefenen op Tibet ging in tegen de eeuwenoude en lossere relatie met Tibet die China ermee had gekend. Anand ziet daarom in het Sino-Tibetaanse 17-puntenakkoord en de gebeurtenissen sedertdien de vervollediging van hetgeen was gestart met de nasleep van de invasie van Younghusband, maar dus verstoord werd door de burgeroorlog in China zelf.200 China‟s recht om deel te nemen in ieder verdrag betreffende Tibet kon niet ontkend worden door de Britten. Groot-Brittannië bleef namelijk China‟s suzereiniteit over Tibet erkennen. China zag hierin diens kans schoon om de relatie met Tibet preciezer te definiëren. Gedurende de Qing197
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 56-57. Ibidem, p.58. 199 W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 160. 200 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 73. 198
67
dynastie hadden de Chinezen Tibet beschouwd als een van hun vele afhankelijk autonome grensstaten. Maar in vergelijking met Sinkiang en Mongolië had de Qing-administratie geen directe controle over het gebied. Toen de gesprekken begonnen met China in Calcutta wou het zover gaan in de opeising van de soevereiniteit over Tibet. Zover wouden de Britten niet gaan nu ze met eigen ogen hadden gezien in 1904 hoe de Chinese autoriteit in Tibet quasi onbestaande was. De Britten beschouwden deze eis als een poging tot het bereiken van een status voor China in Tibet die niet bestond. De gesprekken bereikten een impasse en zouden pas in 1906 terug in Peking aanvangen.201 In 1906 werd het verdrag van Lhasa geratificeerd door China waarbij het werd uitgesloten onder de noemer “buitenlandse machten” en de Chinese suzereiniteit werd erkend.
Met andere
woorden, Tibet was een deel van China, en Groot-Brittannië – en alleen Groot-Brittannië – had er speciale belangen en privileges. Het Russische buitenlandse beleid had aan het begin van de 20ste eeuw twee richting : Europees en Aziatisch. Een actief beleid in beide richtingen was echter niet mogelijk, dus werd Rusland ertoe gedwongen één te kiezen. Het rijk kon geen leger en een vloot in het Verre Oosten hebben dat tegelijk even sterk stond als in Europa. Een bewijs hiervoor zien we in de desastreuze Russisch-Japanse Oorlog van 1904 tot 1905. Na verpletterend verslagen te zijn geweest helde Rusland vanaf dan over naar het Westen. Het belang van de Aziatische richting verminderde navenant. Enige aandacht die er dan ook was voor Tibet bereikte nu een nulpunt.202 In deze context werd een Anglo-Russische entente gesuggereerd.
Deze oplossing zou
onrealistisch zijn geweest voor de nieuwe attitude die er nu bestond in Londen en voor de Russische verzwakking sedert de revolutie van 1905 en de nederlaag in de Russisch-Japanse Oorlog.
In 1907 werd een verdrag ondertekend tussen Groot-Brittannië en Rusland die alle
Anglo-Russische geschillen in Perzië, Afghanistan en Tibet bijlegde. Beide naties erkenden de Chinese suzereiniteit en zworen niet te interveniëren in de binnenlandse aangelegenheden van Tibet. Beiden waren het ook eens om geen vertegenwoordigers te sturen naar Lhasa, hoewel Groot-Brittannië er speciale handelsbelangen had.203
Zo eindigde “the Great Game” door
elkanders respectievelijke invloedssferen in Azië te erkennen. Perzië werd opgedeeld in een Britse en Russische invloedssfeer en Rusland erkende de Britse belangen in Afghanistan. Zo werd ook toegestaan dat de boeddhistische onderdanen van elke partij directe verhoudingen met Tibet mochten hebben zolang ze van puur religieuze aard waren. Hoewel niet vervat in het
201
W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 161. N.S. Kuleshov, “The Tibet Policies of Britain and Russia, 1900-14.”, in :Asian Affairs, Vol.31 (2000), 1, p. 44. 203 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 59. 202
68
verdrag van St. Petersburg lieten de Britten Mongolië aan de Russen over zoals zij dat in ruil deden voor Afghanistan en Tibet.204 De hele Britse strategie had een Russische interventie in Tibet voorkomen, maar veronderstelde een impotent China in haar strategische berekeningen. China was bang Tibet in zijn geheel te verliezen en begon stappen te ondernemen om diens autoriteit te doen gelden. De jaren die volgden op de verdragen die ondertekend werden, ondernam China nog verscheidene pogingen om haar macht in Tibet terug te versterken, nu ze doorhad dat de grenzen in het zuidwesten toch niet zo veilig waren als verondersteld. Ironisch genoeg slaagde ze er gedeeltelijk in tijdens haar zwakste moment de verloren macht en prestige in tibet te herwinnen. De Dalai Lama sloeg zelfs op de vlucht toen in 1909 de Chinezen een heel leger stuurden naar Tibet. Zowel hij als de Britten waren verrast door deze actie.
De Dalai Lama was nochtans verzekerd van de
voortzetting van zijn heerschappij door Peking, toen hij het nieuws te horen kreeg tijdens zijn terugkeer naar Lhasa. De Dalai Lama was al eerder op de vlucht geslagen door de Britse invasie van 1904 naar China en Mongolië, om nu voor een andere grootmacht weer een nieuw veilig oord op te zoeken.205 Na nog geen 2 maand in Lhasa te zijn naderden de Chinese troepen, ondanks de verzekering van de amban dat de troepen er alleen waren om Britse handelslieden te beschermen. Eenmaal ze aan de ene poort van Lhasa arriveerden, vluchtte hij langs de andere richting India.206 Een nieuw tijdperk was aangebroken in de Sino-Tibetaanse verhoudingen. De Chinezen beseften dat het moeilijk was een levende Dalai Lama te vervangen, maar evenmin waren de vorige verhoudingen met het land geen optie. Zo stelde de amban in 1910 de Dalai Lama voor om terug te keren. De voorwaarden hielden weliswaar de opgave in van de wereldlijke macht van de Dalai Lama. Hijzelf zou niet gestraft worden, maar dus wel gedegradeerd worden tot louter een spiritueel leider.
Het antwoord van de Dalai Lama was er een van appellering aan de
grootmachten. Groot-Brittannië, en later het onafhankelijke India, werd zo opgeroepen om op te treden als bemiddelaar.207 Tegen 1912 was China echter niet meer in staat om diens heerschappij in Tibet op te leggen vanwege de binnenlandse anarchie. Na de revolutie die de Qing-dynastie had omvergeworpen in 1911 en de hiernavolgende vestiging van de jonge Chinese Republiek, was het land in een politiek vacuüm terechtgekomen. Het afschaffen van de Confucianistische educatie had op zijn beurt een 204
W.W. Smith, Tibetan Nation, p. 163. M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, 1913-1951. The demise of the Lamaist State, Berkeley, University of California Press, 1989, p. 51. 206 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 62. 207 M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 54. 205
69
sociaal en cultureel vacuüm achtergelaten. Dit alles werd gevuld door de warlords die meer goed dan kwaad deden. De Dalai Lama maakte van de situatie gebruik en begon na zijn terugkeer alle opponenten weg te zuiveren. Pro-Han elementen binnenin de samenleving werden opgezocht en gestraft, waaronder duizenden monniken van het Drepungklooster. De Dalai Lama verklaarde in 1913 Tibet onafhankelijk.208 Vooraleer Tibet de facto onafhankelijk was, vond in 1913 de Conferentie van Simla plaats, waar de instabiliteit in de regio werd besproken en geregeld in het kader van andere Anglo-Chinese onderhandelingen. Het is hier waar de Britten tegen de wil van China in met Tibet haar kortetermijndoelstellingen bereikte. Tibet werd nu de facto een Brits protectoraat en China en Rusland waren uit het gebied verdreven.209 Het is rond deze periode waar de persanalyse begint, in een periode waar Tibet zich naar de buitenwereld toe wou presenteren als een onafhankelijk land, maar door de Britten in ambigue termen werd omschreven als een suzerein gebied onder Chinese autoriteit. De mythe van het verboden en ontoegankelijke land met alle mystificaties errond zou in deze tijd evenzo ontstaan.
7. Slotbeschouwing Het doel van dit deel was een korte schets te geven van de geschiedenis van Tibet, maar niet zomaar een geschiedenis.
Wat ik in dit deel beoogde aan te tonen is dat de Tibetaanse
geschiedenis niet kan verteld worden zonder de buitenlandse betrekkingen mee in de rekening op te nemen. Dat klinkt nogal wiedes, maar het gaat veel verder dan dat. De wereldsystemen die tot stand waren gekomen in de loop van de eeuwen, hebben naast contacten en informatie-uitwisseling ook mede de vormaanname bepaald van Tibet zelf. Dat een buurland als China schreef over (proto-)Tibetaanse volkeren ligt ietsje meer voor de hand dan wanneer men duizenden kilometers verderop schrijft over een bepaald volk. Dan moet er wel iets zijn dat die informatiestroom mogelijk heeft gemaakt. Gedurende de Hellenistische tijd kon informatie van deze uithoeken van Azië het Middellandse zeegebied toch wat bereiken. Desalniettemin stelde het niet zoveel voor, hooguit wat anekdotische vermeldingen met een fantastisch karakter, volkerennamen en de aanduiding van Tibet op kaarten. Het toont ons dat verafgelegen oorden die quasi-onbereikbaar zijn altijd de fantasie hebben weten te prikkelen. Zoals we zullen zien is dat echter niet de enige reden tot mythevorming. 208 209
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 65. Ibidem, p. 69.
70
Gedurende de middeleeuwen was men zich totaal niet meer bewust van Tibet, noch van de volkeren die er leefden. Tibet kreeg dan misschien wel toentertijd vorm als een groots rijk, zelfs een grootmacht, maar die uitstraling reikte niet tot het Westen. Het is gedurende de vroege middeleeuwen dat de introductie van het boeddhisme plaatsvond. Opmerkelijk genoeg via China, een land dat veel verder verwijderd ligt van India, de bakermat van het boeddhisme. Eenmaal geïntroduceerd heeft het geen top-down-proces gekend, zoals de traditie beweert. Het boeddhisme aan het hof dat uit China kwam, sprak zelfs niet echt aan. Het is pas met het tantrische boeddhisme, ook een religieuze beweging uit India, dat de boeddhistisering van Tibet echt kon aanvangen. Het was niet van eigen makelij, maar het was geschikter om wortel te schieten en werd zelfs beschouwd als een geloofssysteem dat de gefragmenteerde Tibetaanse samenleving ten goede kon komen. Met de Mongoolse veroveringen zien we terug het belang van invloeden van buitenaf die een beslissende invloed hadden op de Tibetaanse samenleving. Toen de Pax Mongolica gedurende de 13de en 14de eeuw een veilige verbinding tussen het Oosten en het Westen mogelijk maakte, waren alle obstakels weggewerkt om in die richting te reizen. Doch, de aandacht van de Europese pioniers was gericht op China, duizenden kilometers verderop, en niet op Tibet. Men spaarde zich zelfs de moeite om naar Tibet af te reizen. Het enige wat gebeurde met betrekking tot Tibet was dat de Europeanen voor het eerst sedert de Hellenistische tijd terug weet hadden van het land en zijn volk. Zelfs al had men kennis genomen van de Tibetanen hun bestaan, het vormde niet onmiddellijk een motivatie om naar het land te trekken en het te verkennen. Daardoor alleen al kunnen we vaststellen dat er andere drijfveren nodig zijn om contacten te leggen met een welbepaalde beschaving. Tibet was niet prioritair, maar China wel. Toen dit wereldsysteem implodeerde, werden de verhoudingen tussen het Oosten en het Westen verbroken en eindigde de uitwisseling van materiële en immateriële goederen tussen beiden. Het Mongoolse wereldsysteem had ook op Tibet zelf een beslissende impact gehad.
Het
veranderde zo voor het eerst in eeuwen een gefragmenteerd gebied in een verenigd land onder het indirecte gezag van de Khan en het directe gezag van begunstigde lama‟s. Zodra de Khan wegviel, zien we ook hier een terugval. De situatie was echter voorgoed veranderd. De Europeanen zochten andere routes naar het Azië waar ze nu ten volle van geproefd hadden en de Tibetanen werden vertrouwd met een systeem waarbij geestelijken de prominente rol speelden in de inlandse politiek. Met de Ming-dynastie zien we een verhouding die niet echt gekenmerkt kan worden als de patroon-priesterrelatie van voordien. Het is pas met de Qing-dynastie dat China zichzelf opwerpt 71
als suzerein van Tibet. Voor dit gebeurde was Tibet voorgoed veranderd, mede weer door Mongoolse inmenging in de binnenlandse aangelegenheden die de Dalai Lama‟s nu over de staatsmacht liet beschikken. Toen de Qing zich opwierpen als de suzerein van Tibet waren de Mantsjoes niet zo opgezet over buitenlandse contacten. Zij wouden deze inperken en zo ook moest Tibet als ondergeschikte staat in het Qing-rijk gehoorzamen aan de beslissingen van bovenaf.
Het Tibet dat zich
afschermde voor de buitenwereld is mede het gevolg van Chinese beleidsvoering. Het is in deze context ook dat de eerste Britse handelaars proberen Tibet te openen, maar tevergeefs. Vanaf dan blijft Tibet, officieel maar niet altijd officieus, een deelgebied van China. Gedurende de 19de eeuw heeft China te kampen met tal van problemen, zowel van interne als externe aard. Tibet komt door de groeiende macht van de Europese grootmachten in Azië, ten koste van China, terecht in het vaarwater van onder andere de Britten. Deze verdenken de Russen ervan, die ook snel expandeerden, in Tibet te infiltreren. Preventief gaan de Britten te werk, maar kennelijk eerder vanwege een ingebeeld gevaar dan een werkelijke dreiging. Desalniettemin zal Tibet de storm over zich voelen en de speelbal worden in de geopolitieke verdeling van de taart. Het wordt de facto een protectoraat van de Britten, die alle baat hadden bij de productie van een mythe waarbij Tibet een „hermetisch afgesloten‟ rijk in de bergen was.
72
Deel 2 : Oriëntalisme en de productie van het beeld van Tibet ___________________________________________________________________________
73
Inleiding Vooraleer we overgaan tot de bespreking van het beeld van Tibet in de Westerse populariserende pers, past het stil te staan bij de eigenlijke uitwerking die de tot stand gekomen machtsverhoudingen hebben gehad in de perceptie van de Oriënt in het Westen. Niet alleen is de beeldvorming mee gedetermineerd door deze asymmetrische verhoudingen, maar is de Ander als dusdanig tot een welbepaald gegeven gefixeerd die bepalend is gebleken voor diens identiteit toen en nu. Aanvankelijk was het Westen nagenoeg afwezig in de Oriënt. Het korte intermezzo van de Pax Mongolica van de tweede helft van de 13de eeuw tot de tweede helft van de 14de eeuw bood voor het eerst sinds een millennium een rechtstreekse verbinding tussen het Oosten en het Westen, maar hield zoals we gezien hebben maar een eeuw lang stand. Na de versnippering en instorting van het Mongoolse rijk was men vanaf toen terug aangewezen op islamitische tussenpersonen om zo aan de materiële en immateriële goederen van het Verre Oosten te komen. Men had zich dan ook neergelegd bij deze situatie, wat blijkt uit de handelscontacten die onder andere de Venetianen en de Genuezen aanknoopten met de Mammelukken.210 De directe contacten die verloren waren gegaan, werden terug hersteld in de 16de eeuw zodra de Kaap werd gerond door de Portugezen. Zij fungeerden in navolging hiervan als tussenpersoon voor de handel met China.211 Na hen zouden al gauw de andere grootmachten, namelijk Spanje, Nederland en Engeland, elkaar chronologisch opvolgen om met het keizerrijk handel te drijven. Desalniettemin kan de Westerse intrede in deze ruimte niet gezien worden als een beslissende stap naar de feitelijke overheersing van het gebied zoals het zich heeft voltrokken in de 19 de en 20ste eeuw. Jack Goldstone stelt in zijn verhandeling over de opkomst van Europa dat wanneer de Europeanen de Indische Oceaan binnendrongen hun bijdrage slechts bescheiden was. Het bleef louter bij de vestiging van forten en bij wat gefriemel aan de kusten die de grote rijken niet veel deerden. Goldstone merkt op dat de Europeanen alleen voor de kleine kustrijkjes en de lokale heersers een bedreiging vormden, maar op geen enkel moment een levensbedreigend gevaar betekenden voor de grote rijken van het oosten.212
De eigenlijke doorslaggevende
opkomst van het Westen komt pas veel later. De precieze oorzaken van de Westerse opkomst vallen buiten het kader van dit onderzoek, maar belangrijk is te weten dat de Europese
210
J.L. Abu-Lughod, Before European Hegemony, p. 240. A. Heirman, B. Dessein, D. Delporte, China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis, p. 101. 212 J. Goldstone, Why Europe? The Rise of the West in World History, 1500-1850, s.l.n.d., McGraw Hill Higher Education, p. 56. 211
74
grootmachten tot aan het einde van de 18de en begin van de 19de eeuw verre van de hoofdrolspelers waren in dit gebied. Eenmaal het Westen aan zijn opmars begon, heeft zij de hele aardoppervlakte meegenomen in haar dynamiek. De Oriënt was een van de partijen die meegezogen werd in deze opmerkelijke machtsuitbreiding. Niet alleen gaf het Westen economisch, politiek en sociaal vorm aan de Oriënt gedurende de periode die volgde op haar expansie, maar ook construeerde het „de Oriënt‟ in de Westerse geesten aan de hand van een discours. Een discours dat volgens Edward Said zelfs in zijn mildere uitingen toch niet zo onschuldig blijkt bij een nadere bestudering ervan. Saids magnum opus “Orientalism” en de werken van andere theoretici die het in het bijzonder hebben over perceptie, representatie en de intieme band met machtsverhoudingen, zullen ter sprake komen om niet alleen een beter begrip te krijgen van de dynamiek die aan het werk is in de perceptie van het Westen van andere culturen, maar ook de uitwerking die zij kent op deze culturen. De eerste ontmoetingen met en verbeeldingen van Tibet in het Westen zijn al besproken in het vorige deel. We zijn geëindigd met de periode waar de omvorming van Tibet tot een Brits protectoraat plaatsvond en de ambigue positie die het land vanaf dan innam om China niet teveel tegen de borst te stoten, maar ook om tegelijk de Britse belangen te dienen. Wat dus gebeurde was de incorporatie van Tibet in de Britse machtsconstellatie. Vooraleer we de periode tussen 1913 en 1959 bestuderen aan de hand van wat de populariserende pers erover te vertellen had, moeten we dus stilstaan bij de perceptie van Tibet die vorm kreeg in de moderniteit. Het is namelijk in diezelfde moderniteit waarin de asymmetrische verhoudingen tussen het Westen en de rest van de wereld, zoals voorheen gezegd, een bepaald beeld produceerden van onder andere de Oriënt. Daarbij hoort ook Tibet. Welke ideeën er bestonden over Tibet zullen dus kort van naderbij worden bekeken. In dit deel wordt er dus stilgestaan bij het theoretische aspect van de kennisproductie van het Westen over het Oosten, namelijk oriëntalisme, en op de ambivalente verhouding die tot ontwikkeling kwam, om zo terug uit te monden bij Tibet in het bijzonder. Niet alleen zullen we zien waarom zo‟n discours tot stand komt, maar in welke situaties bepaalde ideeën meer ingang vinden dan anderen. Een korte bespreking van de hedendaagse interesse voor Tibet, en in het bijzonder het Tibetaanse boeddhisme, kan ons ook een beter begrip opleveren over het verleden. Niet alleen onder welke omstandigheden een bepaald idee op de appreciatie kan rekenen van een groot aantal mensen, maar ook waarom het nota bene geapprecieerd wordt.
75
Evenmin is de Oriënt de enige plek die „georiëntaliseerd‟ werd door het Westen. We kunnen door een vergelijking te maken met de ontmoeting tussen het Westen en primitieve samenlevingen een interessante inzage krijgen in de manier waarop men zo‟n samenlevingen percipieert. De parallellen die er bestaan tussen het oriëntalisme en het Westerse primitivisme liggen dichter bij elkaar dan men aanvankelijk zou denken. Het is van belang de Westerse conceptie, of liever concepties, over het Oosten eerst te begrijpen alvorens de eigenlijke persberichten worden besproken. Een specifieke discoursanalyse kan alleen maar vertrekken vanuit een algemene kadering van het Westerse discours en de intellectuele bespiegelingen hieromtrent.
76
1. De Oriënt en de Occident Plaatsen, gebieden en geografische sectoren als „de Oriënt‟ en „de Occident‟ zijn menselijke producten. Het is net als het Westen zelf, een denkbeeld dat een geschiedenis en een traditie van denken, beeldvorming en woordenschatten heeft, die er werkelijkheid en betekenis aan hebben gegeven in en voor het Westen. De Oriënt is altijd al een oord geweest van romantische, exotische wezens, obsederende herinneringen, landschappen en merkwaardige belevenissen voor de Europese bezoeker. Niet alleen grensde de Oriënt altijd al aan Europa, maar was het ook het domein geweest van Europa ‟s grootste, rijkste en oudste koloniën, de bron van zijn beschavingen en talen, zijn culturele rivaal en een van zijn meest diepgaande en steeds terugkerende beelden van de ander.213 Hierdoor heeft het een rol gespeeld in de zelfdefiniëring van Europa, als zijn tegengestelde beeld, denkbeeld, persoonlijkheid en ervaring. Desalniettemin is niet alles uit de lucht gegrepen of iets dat uitsluitend in de verbeelding bestaat van Europa. Said merkt op dat: …de Oriënt zelf een integraal onderdeel is van de Europese materiële beschaving en cultuur. Het oriëntalisme heeft aan dat onderdeel cultureel en zelfs ideologisch vorm als een wijze van discours met instellingen, terminologieën, wetenschapsvormen, beeldvorming, leerstellingen en zelfs koloniale bureaucratieën en koloniale stijlen.214 Het zou verkeerd zijn te concluderen dat de Oriënt een denkbeeld of een constructie is zonder een ermee overeenkomstige werkelijkheid. Het oriëntalisme is derhalve geen luchtige Europese fantasie over de Oriënt, maar een geconstrueerd stelsel van theorie en praktijk waarin generaties lang aanzienlijke materiële investeringen zijn gedaan. Het maakte deze voortgezette investering van het oriëntalisme, als systeem van kennis over de Oriënt, een algemeen aanvaard netwerk voor het doorfilteren van de Oriënt in het westers bewust zijn (zoals diezelfde investering ook de uitspraken vermenigvuldigde). Denkbeelden, culturen en geschiedenissen kunnen niet serieus begrepen of bestudeerd worden zonder dat hun kracht, of nauwkeuriger gezegd hun machtsverhoudingen, ook worden bestudeerd.
De verhouding tussen de Occident en de Oriënt is er een van macht, van
overheersing, van verschillende gradaties van een ingewikkelde hegemonie. De Oriënt werd niet georiëntaliseerd omdat ontdekt werd dat ze Oosters was in al die opzichten die door een
213 214
E.W. Said, Oriëntalisten. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, p.25-26. Ibidem, p. 26.
77
gemiddelde 19de eeuwse Europeaan als vanzelfsprekend werden beschouwd, maar omdat hij Oosters kon worden gemaakt.215 Said haalt het voorbeeld aan van de 19de eeuwse romancier Gustave Flaubert die spreekt voor de Oosterse vrouw, zijzelf was niet bij monde. Hij vertegenwoordigde haar. De historische feiten stelden hem niet alleen in staat haar lichamelijk te bezitten, maar ook voor haar te spreken en aan zijn lezers te vertellen in welke opzichten zij „typisch oosters‟ was. Flauberts positie was geen alleenstaand geval maar geeft tamelijk precies het patroon van machtsverhoudingen tussen de Occident en de Oriënt weer, en het discours dat erdoor mogelijk werd gemaakt. Van belang hierbij is dat het vertoog meer van waarde is als een teken van Euro-Atlantische macht over de Oriënt, de waarheidsgetrouwheid ervan (wat het in zijn academische en wetenschappelijke vorm beweert te zijn volgens Said).216 Het oriëntalisme berust voor zijn strategie vrijwel onafgebroken op deze buigzame positionele superioriteit, die de westerling in een hele reeks van mogelijke verwantschappen met de Oriënt plaatst, zonder dat hij ooit de betrekkelijke overhand verliest. Men dacht over de Oriënt omdat hij daar kon zijn of erover kon denken zonder veel tegenstand van de Oriënt zelf te ondervinden. Het vertegenwoordigen van de inboorlingen, hetzij van de Oriënt of niet, binnen de context van het Europese imperialisme, werd vaak beschouwd als behorende tot de wereld van objectief wetenschappelijke etnografie, journalistieke commentaar of fictie. Zo stelt Dibyesh Anand dat er een duidelijk grens geacht wordt te bestaan tussen fictie en non-fictie. Literatuur en journalistiek, ontdekkings- en reisverhalen, memoires van koloniale ambtenaren en dergelijke meer, werden geacht niet gemedieerd te zijn.217 Fictie
en
non-fictie
zijn
in
gelijke
mate
doordrongen
van
verscheidene
vertegenwoordingstrategieën. Deze waren niet secundair maar wezenlijk op de manier waarop de Ander werd gezocht te kennen. Rana Kabbani merkt op dat wat opgaat voor reisgeschriften, ook geldt voor non-fictieve werken in het algemeen : gedurende het imperialisme produceerden deze werken een “gemeenschappelijk beeld van het Oosten”, welke een politieke structuur droeg en erdoor werd gedragen.218 Kabbani stipt aan dat het belangrijk is te weten dat de imperialistische ideologie bijna nooit een rechttoe, rechtaan oorlogszuchtig chauvinisme was. Veelal maakte men gebruik van subtiele redeneringen en haalde men wetenschap en geschiedenis erbij om het beoogde doel te bereiken.
215
Ibidem, p. 30. Ibidem, p. 31. 217 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 17. 218 R. Kabbani, Europese mythen over de Arabische wereld, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2002, p. 22. 216
78
Het beeld van de Europese kolonist diende eervol te blijven, zo stelt Kabbani. Hij was niet gekomen als een uitbuiter, maar als een verlichter.219 Voor Said is de algemene betekenis van het oriëntalisme een manier van denken die is gebaseerd op een ontologisch en kennistheoretisch onderscheid tussen „de Oriënt‟ en „de Occident‟. Zo ziet Said dat een groot aantal schrijvers, onder wie dichters, romanschrijvers, filosofen, politieke wetenschappers, economen en koloniale bestuurders, dit elementaire onderscheid tussen het Oosten en het Westen hebben erkend als uitgangspunt voor uitgebreide theorieën, verhalen, romans, maatschappelijke beschrijvingen en politieke verslagen betreffende de Oriënt, zijn volkeren, gebruiken, „geest‟, lotsbestemming enzovoort.220 In zijn boek toont hij aan dat de Europese cultuur net aan kracht en identiteit won door zich af te zetten tegen de Oriënt als een soort surrogaat of zelfs verborgen identiteit van zichzelf. Michel Foucaults begrip “discours”, vertoog, dat werd omschreven in zijn “L‟archéologie du savour” en in “Surveiller et punir”, wordt door Said gebruikt voor de plaatsbepaling van het oriëntalisme. Zonder het oriëntalisme te benaderen als discours is het volgens Said onmogelijk de buitengewone systematische methodiek te begrijpen waarmee de Europese cultuur in staat is geweest de Oriënt politiek, maatschappelijk, militair, ideologisch, wetenschappelijk en verbeeldend te beheersen in de periode na de Verlichting.
De gezaghebbende positie ervan
zorgde ervoor dat niemand die schreef, dacht of handelde over of in de Oriënt dat kon doen zonder rekening te houden met de beperkingen die het oriëntalisme aan het denken en handelen had opgelegd. Het was en is vanwege het oriëntalisme dat de Oriënt geen vrij onderwerp is van denken of handelen.221 Verscheidene vormen van vertegenwoordiging van het niet-Westen – visueel (films, televisie, fotografie, schilderijen, reclame enz. ) alsook tekstueel ( zoals fictie, reisverhaal, journalistiek, etnografie en antropologie) – waren nauw verbonden met de productie van imperiale ontmoetingen.
De asymmetrie van productieve macht is een gemeenschappelijke
karaktereigenschap die gedeeld wordt door deze ontmoetingen. Literatuurwetenschapper Homi K. Bhabha postuleert dat de hedendaagse wereld evenzeer getuige is van de ongelijke macht van culturele vertegenwoordiging.222
219
Ibidem, p. 20. E.W. Said, Oriëntalisten, p. 27. 221 Ibidem, p. 27-28. 222 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 18. 220
79
Het is niet alleen de vertegenwoordigden (de gekoloniseerde, de Derde Wereld, het Zuiden) die onderworpenen van en onderworpen zijn aan het proces; zelfs de vertegenwoordiger (de kolonisator,
de
Eerste
Wereld,
het
Westen)
wordt
geconstrueerd
door
deze
vertegenwoordigingspraktijken. Dit houdt geen gelijkaardige ervaringen in voor de kolonisator en de gekoloniseerde (de vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde). Het indiceert alleen dat hoewel iedereen onderworpen is aan vertegenwoordigingspraktijken, de impact verschilt volgens de bestaande machtsverhoudingen. Er moet weliswaar op gewezen worden dat dit alles niet betekent, noch dat er ontkend wordt, dat vertegenwoordigingspraktijken geenszins in niet-Westerse samenlevingen voorkomen of kwamen.
Het is net datgene dat wordt benadrukt, dat historisch gezien alle culturen en
beschavingen hun eigen particuliere vertegenwoordigingspraktijken hebben om diegene waar te nemen die zij als de Ander beschouwen. De nuance is evenwel dat het alleen met het modern Europese imperialisme is, dat de capaciteit om deze vertegenwoordiging in waarheid om te zetten op een systematische en grote schaal opkomt. Wat zo‟n vertegenwoordigingspraktijken distinctief modern maakt is hun productiecapaciteit. De productie van kennis over de Ander door representaties gaat hand in hand met de constructie, articulatie en affirmatie van verschillen tussen het Zelf en de Ander, welke in ruil de identiteitspolitiek tussen de vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde voeden.223 Het oriëntalisme is een voornamelijk Britse en Franse culturele onderneming, een project dat binnen zijn begrenzingen zulke uiteenlopende terreinen omvat als de verbeelding zelf. Tot het begin van de 19de eeuw bleef het beperkt tot India en de Bijbelse landen, maar tegen het einde van de 19de eeuw omvatte het nagenoeg de hele Oriënt als dusdanig. Uit deze betrokkenheid, die een buitengewoon productieve dynamiek heeft, komt de enorme hoeveelheid teksten voort die Said oriëntalistisch noemt.224 De Duitse Oriënt daarentegen was bijvoorbeeld uitsluitend een wetenschappelijke, of in elk geval klassieke Oriënt: het werd het onderwerp van lyriek, fantasieën en zelfs romans, maar hij was nooit tastbaar op de manier waarop Egypte en Syrië dat was voor Groot-Brittannië en Frankrijk. Het hield zich bezig met het verfijnen en uitwerken van de technieken die werden toegepast op teksten, mythen, denkbeelden en talen die vrijwel letterlijk waren verzameld in de Oriënt door imperiaal Groot-Brittannië en Frankrijk. Desalniettemin had het wel het intellectueel gezag gemeen met deze twee andere machten.225 Vandaar nogmaals dat in het kader van dit onderzoek 223
Ibidem, p. 18-19. E.W. Said, Oriëntalisten, p. 29. 225 E.W. Said, Oriëntalisten, p. 46. 224
80
de focus ligt op de Angelsaksische pers en het vertoog dat daar werd gevoerd over Tibet in de jaren volgend op de Simla Conferentie. De Angelsaksische wereld was fysieker en intenser betrokken bij wat er in Tibet gaande was dan welke andere machtspool in het Westen ook. Waar Said een groot deel van de Oriënt buiten beschouwing heeft gelaten om zo de Europese ervaring met het Nabije Oosten te bespreken, los van die met het Verre Oosten, focus ik me dus uiteraard op dat Verre Oosten en meer bepaald op Tibet.
2. Het kapitalistische wereldsysteem en het oriëntalisme De opkomst van het oriëntalisme was een direct gevolg van de geografische expansie van het kapitalistische wereldsysteem.
Dit systeem heeft zijn oorsprongen in de 16 de eeuw dat toen
alleen maar bestond in een welbepaald gedeelte van de wereld. Wallerstein ziet hierna een gestage expansie die mettertijd heel de wereld omsloeg. Voordien was het ook een wereldeconomie, ook al omvatte het niet de hele aardbol. Met een wereldeconomie wordt een grote geografische zone bedoeld in dewelke er een arbeidsverdeling is en zodus een intern uitwisselen van goederen alsook de stroom van kapitaal en arbeid. Een belangrijke eigenschap van een wereldeconomie is dat het niet bijeen wordt gehouden of omlijnd door een unitair politiek systeem. In de plaats daarvan zijn er vele politieke eenheden binnenin zo‟n wereldeconomie, los bijeengehouden in wat een interstatensysteem wordt genoemd. Een wereldeconomie kent vele culturen en groepen, die elk een pluraliteit aan godsdiensten praktiseren, verschillende talen spreken en een heel andere set aan dagdagelijkse patronen kennen. Dit betekent niet dat er geen gemeenschappelijke culturele patronen ontwikkelen. Dit laatste noemt Wallerstein een “geocultuur”, maar hiermee wordt geen politieke of culturele homogeniteit bedoeld.
Wat de hele structuur unificeert is de
arbeidsverdeling. Het kapitalisme is zo‟n wereldeconomie.226 Het kapitalisme kan zelfs niet bestaan binnenin een ander wereldsysteem dan een wereldeconomie. Een te sterke macht van zij die de politieke macht in handen hebben, zou neigen naar een wereldrijk en zo de accumulatie van kapitaal als prioriteit in gedrang brengen. Wat kapitalisten nodig hebben is een grote markt, maar ook een veelvoud aan staten, zodat ze kunnen werken langsheen staten en desnoods staten kunnen ontduiken die hun belangen niet verdedigen.227
226 227
I. Wallerstein, World-Systems Analysis. An Introduction, London, Duke University Press, 2004, p. 23. I. Wallerstein, World-Systems Analysis, p. 24.
81
Een wereldsysteem als het kapitalistische is dus geen monoliet en evenmin statisch. Ho-Fung Hung, merkt in de veranderende politieke verhoudingen binnen het kapitalistische wereldsysteem, ook een analoge verandering op in de transformatie van oriëntalistische kennisproductie.
Er is een accentverschuiving dat oscilleert tussen universalisme en
particularisme, een fluctuatie die gelijk loopt met, en volgens Ho-Fung Hung verklaart kan worden door, de cycli van hegemoniale stabiliteit en rivaliteit in het kapitalistische wereldsysteem.228 Zoals we hebben gezien is het oriëntalisme een hegemoniaal discours, die het Europa
mogelijk
maakt
de
Oriënt
politiek,
maatschappelijk,
militair,
ideologisch,
wetenschappelijk en verbeeldend te beheersen en te produceren. Een algemene ommekeer in ideeën betekent volgens Hung een algemene ommekeer in politieke en economische condities. Het intellectuele veld wordt niet gespaard van deze veranderingen daar ze gedragen wordt door een vooruit- of achteruitgang van de materiële instituties dewelke het veld ondersteunen. In bepaalde politiek-economische contexten worden bepaalde ideeën meer gesmaakt, of bewust gepromoot, dan anderen. Met andere woorden, externe politieke en economische processen smeden niet alleen de institutionele vorm van kennisproductie, maar scheppen ook de machtsbalans tussen rivaliserende intellectuele netwerken door het affecteren van populaire sentimenten en disposities van staten en sociale elites.229 Hung conceptualiseert oriëntalisme als een intellectueel veld dat een deel en een perceel was van een weidser intellectueel veld gedurende een welbepaalde tijd – met name, de 17de eeuwse theologie, de 18de eeuwse filosofie en de 19de eeuwse menswetenschappen.230 Dit is ook iets wat Said onderkent. Strikt genomen is oriëntalisme volgens hem een terrein van wetenschappelijk onderzoek.
In het christelijke Westen kan het formele begin van het
oriëntalisme teruggevoerd worden tot het besluit van het Concilie van Vienne in 1312 om een aantal leerstoelen Arabisch, Grieks, Hebreeuws en Syrisch te vestigen in Parijs, Oxford, Bologna, Avignon en Salamanca. Niettemin dient volgens Said elk relaas over het oriëntalisme te gaan over de professionele oriëntalist en zijn werk, maar ook over de feitelijke notie van een onderzoeksterrein dat bestaat uit een geografische, culturele, taalkundige en etnische eenheid, genaamd de Oriënt. Een studieterrein is immers een constructie dat mettertijd samenhang en betrouwbaarheid verkrijgt, omdat wetenschappers zich op verschillende manieren wijden aan wat
228
H.-F. Hung, “Orientalist Knowledge and Social Theories : China and the European Conceptions of East-West Differences from 1600 to 1900.”, in: Sociological Theory, Vol.21 (2003), 3, p. 255. 229 Zie bijlage 1 230 Ibidem, p. 256.
82
een gezamenlijk overeengekomen onderzoeksstof lijkt te zijn. Een studieterrein is dus voor Said allesbehalve onveranderlijk en geldt ook voor het oriëntalisme.231 Hung gaat in zijn studie zelf in op de oscillatie tussen sinofilie en sinofobie gedurende de 17de, 18de en 19de eeuw binnen het oriëntalistische domein. In het begin van de 18de eeuw ziet Hung een gunstige omgeving voor de uitzaaiing van een intellectuele sinofilie. De 18de eeuw was een eeuw van onophoudelijke religieuze oorlogsvoering, politieke opschuddingen, economische problemen en ontvolking. China daarentegen had in dezelfde periode een opmerkbare politieke een stabiliteit, bloeiende commercie en een gestage bevolkingsgroei. De verfijnde en exotische producten, voornamelijk porselein en zijde, die op de Europese markten verschenen, verifieerden voor de Europeanen de Jezuïeten hun flatterende woorden over China.
Het ontstak een
wijdverspreide admiratie voor de Chinese kunsten en cultuur, beter bekend als chinoiserie. Ditzelfde sentiment verdampte al snel na het midden van de 18de eeuw toen de Europese wereldeconomie een fase doorging van robuuste expansie. De economische groei werd vergezeld door technologische innovaties en de versnelling van Europese economische en politieke expansie in de rest van de wereld, met de Britse onderwerping van India in 1757 als de spectaculairste gebeurtenis. Deze algemene groei deed de machtsbalans tussen Oost en West overhellen naar de laatste en deed volgens Hung een optimistisch en triomfalistisch sentiment ontsteken in Europa. In toenemende mate werd Europa gezien als een progressief continent. De ooit prevelante notie van een Oosten dat een verloren gouden tijd vertegenwoordigde, werd aangevallen als nostalgisch en ingaande tegen de natuurlijke wet der evolutie. De kapitalistische expansie in de late 18de eeuw droeg dus bij aan de ommezwaai in de machtsbalans tussen sinofielen en sinofoben door een transformatie van constellaties van sociaal-politieke krachten in Europa. Hung citeert hierbij de geleerde Louis Dermigny, die zowel sinofilie als sinofobie ziet als respectievelijk de vroege en late wereldkijk van de opkomende bourgeoisie. Het positieve beeld van China was voorheen instrumenteel in de promotie van absolutisme en de ontmanteling van de feodale obstakels voor de commercie. Gedurende het einde van de 17 de en het begin van de 18de eeuw lag het voor de hand dat de ontluikende bourgeoisie meeging in het sinofiele sentiment toen hun vooruitzichten convergent waren met de centraliserende monarchen.232 De verhouding met de monarchen werd gedurende de 18de eeuw echter conflictueus van aard en men was er zelfs op uit de staatsmacht voor zichzelf te nemen. In deze context dienden de
231 232
E.W. Said, Oriëntalisten, p. 81. H.-F. Hung, “Orientalist Knowledge and Social Theories “, p. 263.
83
filosofen volgens Hung als spreekbuis voor de bourgeoisie en werd de sinofilie van voordien aangevallen door diens intense band met het absolutisme.233 De intellectuele rivaliteit werd echter niet voorgoed beslecht wanneer de ene zijde meer admiratie kende dan de andere. Elke zijde bleef verder bestaan, maar geen enkele bleef eeuwig in zijn machtspositie standhouden. De wijzigingen in intellectuele tendensen kunnen dus volgens Hung niet alleen verklaard worden door de endogene processen van het veld, maar zijn nauw verbonden met veranderingen in het wereldsysteem.234 Ondanks al de algemene besluiteloosheid in de Westerse concepties betreffende China, tonen bepaalde ideeën over China een merkwaardige volharding doorheen de 3 eeuwen.
Ze
reanimeerden terug als het ware, na ondergedompeld te zijn. Dit toont aan dat intellectuele ideeën niet alleen overgebracht konden worden door de leraar-leerling netwerken, maar ook door geleerden wiens ideeën herontdekt werden door andere geleerden in een andere tijd en plaats. De paradox is dat zowel de positieve als negatieve concepties dezelfde reductionistisch vooronderstelling delen dat China een homogeen en onveranderlijk geheel is gebleven doorheen de tijd. Daar waar de Jezuïeten van de 17de eeuw, de sinofiele filosofen van de 18de eeuw en de Romantische sinologen van de 19de eeuw haar tijdloosheid prezen, werd het stagnatie verweten door respectievelijk de Jansenieten, de sinofobe filosofen en evolutionisten. Voor zowel voorals tegenstanders was de Chinese beschaving in zijn geheel te reduceren tot een paar filosofische of religieuze doctrines. De spatiale en temporele variaties van de Chinese beschaving werden hierbij gewoonweg genegeerd. Hungs studie is dus vooral toegespitst op de Westerse perceptie van China, maar hij ziet dat hetzelfde kan gezegd worden over de Westerse concepties van andere niet-Westerse beschavingen.235
3. De productie van het beeld van Tibet 3.1. Laat-kapitalistische logica, boeddhisme en tantrisme In deze studie is het niet de bedoeling vast te stellen of een bepaalde tijdsperiode al dan niet als tibetofoob of tibetofiel kan worden gekarakteriseerd.
Zoals we uit Hungs studie kunnen
concluderen ligt dit niet eenvoudig. Een homogeen en monolithisch intellectueel veld in welk tijdsbestek dan ook is onbestaande. Hung accentueert het feit dat sinofoben en sinofielen in al die eeuwen aanwezig waren. Dit geldt ook voor Tibetofielen en –foben.
233
Ibidem, p.264. Ibidem, p. 274. 235 Ibidem, p. 275. 234
84
In het eerste deel van deze studie werden in het kader van de beschrijving van de voorgeschiedenis de eerste ontmoetingen al besproken tussen het Westen en het Oosten met betrekking tot Tibet. Toen de Jezuïeten voor het eerst Tibet betraden, merkten we een goed onthaal op van de verhalen van de Andrade, maar een enorme onverschilligheid wat betreft de tekst van Desideri. Deze tekst werd zoals gezegd zelfs niet gepubliceerd. Het lijkt erop, volgens Brauen, dat het beeld van Tibet al in Desideri‟s tijd georiënteerd was op welbepaalde noden van het publiek en niet op de beschikbare kennis ervan.236 Dat is ook iets wat Hung constateerde met betrekking tot de kennis over China. Er zijn heel wat studies over de recente tibetofilie in de hedendaagse Westerse samenleving. Barry Sautman spreekt van een heuse “Tibet fever” de laatste decennia. Niet alleen de groeiende belangstelling voor het boeddhisme maar ook de populariteit van films als “Seven Years in Tibet” en “Kundun” zijn emblematisch voor een groeiende steun onder grote delen van de bevolkingen in het Westen niet alleen voor het boeddhisme, maar ook voor de Tibetaanse kwestie. In de Verenigde Staten is het boeddhisme de snelst groeiende religie met 500.000 bekeerlingen. De boeddhistische studiecentra zijn in de Verenigde Staten meer dan verdubbeld van 429 tot 1062. Vele ervan bekeren tot het Tibetaanse boeddhisme, waaronder vele film-, muziek- en modesterren.237 In het kader van dit onderzoek is het niet onbelangrijk stil te staan bij de oorzakelijkheid hiervan, die nauw aansluit bij de conclusies die Hung al trok betreffende de wijzigende attitude ten opzichte van China in Europa door de eeuwen heen.
Hierbij kunnen we het huidige
kapitalistische wereldsysteem niet negeren. De vormaanname en de samenstelling ervan zijn van cruciaal belang om te begrijpen waarom men overgaat tot bepaalde keuzes en tot bepaalde percepties. Hugh B. Urban stelt in onze tijd een aantal markerende verschuivingen vast in het huidige kapitalisme die gepaard gaan met verschuivingen op het culturele vlak. Hij haalt hierbij Frederic Jameson aan die spreekt van een “culturele logica van het late kapitalisme” die gekarakteriseerd wordt door een algemeen verlies van geloof in een grote, verenigende blik op de wereld of menselijke geschiedenis, en een bijkomend gevoel van intense fragmentatie en pluralisme welke de verbijsterende diversificatie in de consumptiemaatschappij spiegelt.
Onder andere de
postmoderne filosoof Jean François Lyotard noemt dit de dood van de grote verhalen. In het kapitalisme van vandaag is, in de plaats van een constructie van een verenigend verhaal, de
236
M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 9. B. Sautman, “The Tibet Issue In Post-Summit Sino-American Relations.”, in: Pacific Affairs, Vol.72 (1999), 1, p. 8. 237
85
dominante logica er een van de pastiche en bricolage volgens Terry Eagleton.238 Urban ziet een freewheelend syncretisme van diverse elementen genomen uit ongelijksoortige historische en culturele tijdperken, die enkel worden opgelapt door de consument. Religie wordt hierbij een zoveelste product op de markt. De gelovige is dus vrij om te kiezen uit een rijk aanbod van religieuze opties, die hij of zij tezamen kan voegen tot zijn gepersonaliseerde spirituele pastiche.239 Het boeddhisme, en vooral dan het Tibetaanse boeddhisme, worden hierbij in deze vermarkting betrokken. De Sloveense filosoof Slavoj Žižek gaat zelfs zo ver te zeggen dat het boeddhisme de ideale ideologie is voor het huidige late kapitalisme. Het boeddhisme sluit perfect aan, volgens Žižek, bij de situatie waarin we ons vandaag bevinden. Door een innerlijke afstandelijkheid en onverschilligheid te prediken tegenover de onstuimige werkvloer en marktcompetitie, biedt het een efficiënte manier om deel te nemen aan de dynamiek van het kapitalisme zonder er ons innerlijk volledig aan over te geven. Het zorgt voor een levensstijl die ons toelaat eraan deel te nemen, maar tegelijk ook weer niet. Je bent je wel bewust van de gekte rondom jou, maar je doorziet het nutteloze spektakel ervan.
De persoonlijke integriteit en innerlijkheid blijven
verzekerd van corrumpering en vormen een oord om in terug te trekken.240 Eske Møllgaard is het ermee eens dat er wat waarheid schuilt in de bewering dat boeddhisme vandaag de perfecte ideologie vormt voor het late kapitalisme. Levende in een turbulente wereld kan men de illusie koesteren dat men er tegelijk in zichzelf van onttrokken is. We kunnen een vorm van ascetisme en hedonisme tezelfdertijd combineren die kenmerkend is voor de huidige cultuur, een soort epicurische savoir-vivre. Maar we zien ook volgens Møllgaard daarnaast een opkomst van het fundamentalisme, iets wat Žižek zelf ook onderkent. Het zijn volgens zowel Møllgaard als Žižek 2 zijden van dezelfde munt.
Maar Møllgaard is van mening dat het
boeddhisme op zichzelf niet zo is zoals het nu toegeëigend wordt door de consument op de markt. Het huidige boeddhisme heeft zich ook aan deze tijd op zo‟n manier wat aangepast.241 Er is ook een veelheid aan verschillende types van boeddhisme die zich meer lenen voor deze culturele logica dan anderen.
Dit is niet de eerste keer dat dit gebeurt in de Westerse
geschiedenis. Herman De Ley stelt zo vast dat men gedurende het Hellenisme ook op zichzelf terugplooide in de wereldrijken van de Diadochen. Voorheen was men geïntegreerd als enkeling,
238
H.B. Urban, Tantra: Sex, Secrecy, Politics, p. 255. Ibidem, p. 255. 240 E. Møllgaard, “Slavoj Žižek’s critique of Western Buddhism.”, in: Contemporary Buddhism, Vol.9 (2008), 2, p. 168. 241 E. Møllgaard, “Slavoj Žižek’s critique of Western Buddhism.”, p. 178. 239
86
in de polis als burger, maar nu een vervreemd onderdaan van een wereldrijk. Hiertegen keerde men zich af door te vluchten in de “droomwereld” van het zielenleven.242 Urban ziet hier het tantrisme als de geschiktste keuze binnen het aanbod aan oosterse filosofieën. Zoals we reeds gezien hebben in het eerste deel, kenmerkt de Tibetaanse cultuur zich door de aanhang van de tantrische variant van het boeddhisme. Het tantrisme, dat dus voorkomt in zowel het boeddhisme als het hindoeïsme, kent door zijn bevestiging van het vleselijke en het wereldlijke in diens filosofie een perfecte convergentie met deze laat-kapitalistische logica. Het lichaam wordt binnen de hedendaagse appropriatie van het tantrisme uitgeroepen tot de ultieme bron van voldoening, genot en vervolmaking. Dit contrasteert met de vroege kapitalistische attitude die Weber al kenmerkte als, de protestantse ethiek. Een ethiek van onthouding en werkijver is vervangen door een van massaconsumptie, fysiek genot en hedonistisch vertier. In zo‟n consumptiemaatschappij is volgens Urban het lichaam niet langer meer zondig of een vat van ongewenste driften.243 Deze nieuwe houding laat toe van het leven te genieten, wereldlijke doeleinden na te streven en tegelijk spirituele groei te ervaren. Zoals Jean Braudrillard zegt : “Ours is a culture of premature ejaculation. More and more, all seduction, all manner of seduction (which is itself a highly ritualized process), disappears behind the naturalized sexual imperative calling for the immediate realization of a desire. Our center of gravity has in fact shifted toward an unconscious and libidinal economy which only leaves room for the total naturalization of a desire bound either to fateful drives or to pure and simple mechanical operation, but above all to the imaginary order of repression and liberation. Nowadays, one no longer says: "You've got a soul and you must save it," but: "You've got a sexual nature, and you must find out how to use it well." "You've got an unconscious, and you must learn how to liberate it." "You've got a body, and you must know how to enjoy it. " "You've got a libido, and you must know how to spend it," etc. , etc.”244 Daarbovenop wordt tantrisme gepresenteerd als een niet-institutionele, universele traditie. Dit biedt een mooie illustratie volgens Urban van de wijze waarop traditionele godsdiensten worden aangepast, getransformeerd en uitgebuit in deze nieuwe wereld van het late kapitalisme. Vergelijkbare gevallen ziet men in Indiaans-Amerikaanse spiritualiteit, Afro-Braziliaanse godsdiensten zoals Santeria, en zelfs in traditionele Joodse tradities zoals de Kabbala. In elk van deze gevallen zien we hoe oude religieuze tradities meer en meer in het expanderende web van 242
D. Praet, “Barbaarse Wijsheid. Universalisme en superioriteitsdenken in de filosofische en religieuze debatten van Herakleitos tot de komst van de Islam.”, in : D. Praet (ed.), Us and Them. Essays over filosofie, politiek, religie en cultuur van de Klassieke Oudheid tot Islam in Europa. Ter ere van Herman De Ley. Gent, Academia Press, 2008, p. 80. 243 H.B. Urban, Tantra: Sex, Secrecy, Politics, p. 256. 244 J. Baudrillard, Forget Foucault, Los Angeles, Semiotext(e), 2007, p. 39.
87
het globale kapitalisme en consumentisme terechtkomen. Dit kan natuurlijk ook voordelen hebben en bijdragen tot ons begrip van andere culturen en de weg banen voor een meer diverse, pluralistische en tolerante globale gemeenschap. Maar het kan dus ook naar Urbans mening gezien worden als een nadelig fenomeen, en zelfs als een vorm van neokolonialisme en cultureel imperialisme.245
Dit is ook iets wat Mariana Torgovnick benadrukt in haar studie van de
fascinatie met het „primitieve‟ in moderne culturen.
3.2. Primitivisme en kolonialisme In het Westen heerst er niet alleen een fascinatie voor de Oriënt en haar filosofische systemen, die al dan niet in aangepaste vorm ingang vinden. Een gelijkaardige fascinatie is er ook voor het primitieve.
In zekere zin lopen beide fascinaties gelijk.
Er wordt uitgegaan van een
evolutionistische veronderstelling, dat zowel primitieve als Oosterse culturen een trapje lager op de ladder staan dan de Westerse en dus zogezegd „authentieker‟ zijn dan de moderne culturen. Zoals eerder gezegd wordt deze Westerse cultuur niet altijd opgehemeld en geprezen.
In
bepaalde groepen is er altijd al kritiek geuit op de moderniteit en in bepaalde tijdsbestekken kende antimodernisme zelfs veel aanhang. Torgovnick ziet in de verkenning van en voorliefde voor het primitieve, een verkenning en voorliefde van de Westerling van het zogenaamde „origineel‟, van de ware menselijke natuur en van de ware sociale organisatie. Dit idee ziet men onder andere terug in de mythe van de „Nobele Wilde‟, een geïdealiseerde inboorling die de belichaming is van onze oorspronkelijke staat. Het is een overtuiging waarin primitieve samenlevingen ons onthullen wie we werkelijk zijn. Deze samenlevingen leven zogezegd in een eeuwig heden voorbij de hectisch voortschrijdende moderne tijd.
Het is volgens Torgovnick een van de meest persistente aspecten van het
primitivisme in zowel de hoge als lage cultuur.246 Deze geïdealiseerde portretteringen vinden ingang nadat ze op de een of andere manier onder controle zijn gebracht door de nieuwkomer. Wat Kabbani opmerkt is, dat de vorming van raciale stereotypen en de bevestiging van vermeende wreedheden en beschaafdheid essentieel waren voor het kolonialistische wereldbeeld.
De Indianen werden in het begin systematisch
afgeschilderd als vrouwenontvoerders, kindermoordenaars en scalp-verzamelaars. Het optreden van de nieuwkomers kon zo gerechtvaardigd worden. Toen men eenmaal het grondgebied had veroverd kon men zich veroorloven het vastgeroeste beeld van de slechte inlander los te laten. 245
H.B. Urban, Tantra: Sex, Secrecy, Politics, p. 262. M. Torgovnick, Gone Primitive. Savage Intellects, Modern Lives, Chicago, The University of Chicago Press, 1990, p. 46. 246
88
Een mengeling van schuldgevoel en romantiek smolten samen tot de creatie van de „Nobele Wilde‟.
De wilde was nobel in zoverre hij tot een bedreigde of zelfs uitstervende soort
behoorde.247 De Franse antropoloog Michel Leiris noemt het ideaal van de „Nobele Wilde‟ een etnocentrische decoratie en avontuur. De ontmoeting met het exotische is hier niet gebaseerd op een interesse om iets te leren van de Ander onder diens eigen voorwaarden. Op de Ander wordt op die manier de eigen ontevredenheid met de samenleving en de eigen verlangens geprojecteerd.248 In het exotische vindt zo de uiting plaats van de eigen onvervulde verlangens en wensen. In het Westerse primitivisme is de terugkeer naar het primitieve een terugkeer naar huis. In dit primitivisme wordt uitgegaan van een afdwaling van het Westen, een oriëntering weg van de oorsprong. Het primitieve moet dus voor eeuwig aanwezig zijn in een andere plaats, anders kunnen we er niet naartoe gaan. Deze illusie is bijgevolg afhankelijk van de ontkenning van primitieve samenlevingen hun eigen verleden, hun eigen oorsprongen en hun eigen ontwikkeling. De persistente tendens om “geschiedenis” als een categorie voor primitieve volkeren te ontkennen heeft zijn historische bruikbaarheid gehad gedurende periodes van actief kolonialisme. Als we primitieve samenlevingen integendeel zagen als samenlevingen die dezelfde tijdsband innamen als ons, maar ontwikkelden op hun eigen manier, dan zijn ze namelijk niet onze oorsprong en zou er geen tijd en plaats zijn die we onze „thuis‟ kunnen noemen.249 Dit idee van het primitieve als het oorspronkelijk leende zich dus niet alleen voor politieke doeleinden, maar ook voor psychologische redenen.
Als er van wordt uitgegaan dat een
primitieve samenleving onze voorgeschiedenis reflecteert en ergens geïsoleerd nog steeds bestaat in de hedendaagse wereld, dan zijn onze oorsprongen toegankelijk. Hier ziet Torgovnick dan ook de teleurstelling die er heerst bij het snelle verdwijnen van primitieve samenlevingen in onze wereld. Indien het primitieve niet meer beschikbaar is, zo ook onze oorsprongen niet meer. Deze oorsprongen transcenderen in dat geval dan de familie, klasse, religie of natie die problematische categorieën zijn geworden in onze tijd volgens Torgovnick.250 Maar niet alleen wordt het primitieve traditioneel gezien als onze oorsprong, maar suggereert het ook ons einde. Soms een gewenst einde, soms een gevreesd einde.
Een passie voor een
gewenst einde dat de cirkel terug sluit. Of een einde dat onze vooruitgang geheel tenietdoet en 247
R. Kabbani, Europese mythen over de Arabische wereld, p. 17. T. Heberer, “Old Tibet a Hell on Earth? The myth of Tibet and Tibetans in Chinese art and propaganda.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p. 123. 249 M. Torgovnick, Gone Primitive, p. 187. 250 Ibidem, p. 187. 248
89
ons terugwerpt in de barbarij. Een significant verlangen van het primitivisme in de moderniteit, en nog meer in het postmodernisme, is een idyllisch en utopisch primitivisme. Het verlangen zowel fysiek als spiritueel te zijn. Iets dat we in de hedendaagse belangstelling voor het tantrisme ook terugzien. Een verlangen naar lichamelijke, geestelijke en sociale integriteit.251 Dit is iets wat de Hongaarse filosoof en literatuurcriticus Georg Lukács ook opmerkt in zijn theorie over de roman.
Volgens Lukács is de moderne roman zoals geen andere vorm de uiting van
transcendentale dakloosheid. De moderne wereld is er een van fragmentatie en de conditie van de moderne Westerse geest, die de roman heeft geproduceerd, is er een van transcendentale dakloosheid. Het wordt gekenmerkt door een vergeefs zoeken naar een herstel van totaliteit. Deze totale wereld is zoek. Men is seculier, maar men hunkert naar het heilige. Men is individualistisch, maar men snakt naar de volledigheid van de gemeenschap.
Het is deze
transcendentale dakloze mens die zich onder andere openstelt voor het primitieve volgens Torgovnick.252 Thomas Heberer oppert dat de overtuiging dat de Ander primitief is een heleboel functies heeft. Het definieert zo de eigen identiteit, het legitimeert politieke claims en het rangschikt anderen in diens eigen hiërarchie. Zulke overtuigingen zijn terug te vinden in alle culturen. We vinden ze namelijk volgens Heberer ook veelvuldig terug in het China van de dynastieke periode.253 Dus het is niet alleen de Westerling die hier „beschuldigd‟ wordt van deze mythevormingen. Er wordt niet enkel naar het primitieve gehunkerd. Andere samenlevingen, zoals deze in de Oriënt bijvoorbeeld, worden ook geassocieerd met tijdloosheid, met verborgen spirituele waarheden die wij onderweg zijn verloren, en met een organische sociale orde die er zogezegd heerst. Tibet is hiervoor meer dan illustratief. Dagyab Kyabgön Rinpoche constateert dat een concept als Tibet een symbool is voor al datgene wat de Westerling in zich vindt ontbreken. Dagyab Kyabgön Rinpoche ziet de geïdealiseerde „Nobele Wilde‟ niet zover verwijderd van de idealisaties die er bestaan over de Tibetanen.254
3.3. Het mystieke Tibet : een functionele mythe De perceptie van de Ander is een grillig iets. Een lineair verloop heeft het niet echt, en evenmin heerst er unanimiteit over de Ander als zijnde een „wilde barbaar‟ of een „schatbewaarder van verloren gewaande waarheden‟. Zelfs ten tijde van Teddy Roosevelt, aan het einde van de 19de 251
Ibidem, p. 245. Ibidem, p. 188-189. 253 T. Heberer, “Old Tibet a Hell on Earth”, p. 132-133. 254 D.K. Rinpoche, “Buddhism in the West and the image of Tibet.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p. 386. 252
90
eeuw, is het ideaalbeeld van de „Nobele Wilde‟ niet universeel gedeeld onder de Amerikanen, ook al waren de Indianen al een tijd onder controle. Zo schreef Roosevelt in 1896: “De kolonist en de pionier hebben in wezen het gelijk aan hun zijde gehad; dit grootse werelddeel had niet als een jachtreservaat voor smerige wilden behouden kunnen blijven.”255 In een persoon kan evenzeer een ambivalente houding voorkomen ten opzichte van de Ander. Daarbovenop doen de idealisaties zich ook niet altijd voor na de eigenlijke onderwerping van het vreemde gebied. Tibet is een mooie casus om dit te illustreren. Gedurende de Younghusband-invasie zien we al de opgesomde elementen aanwezig. Voor Younghusband Tibet betrad was het nog niet onder Britse controle. Dat weerhield Westerlingen er niet van om allerlei mystificaties over het gebied de wereld in te sturen. Op verafgelegen gebieden werden al altijd de meest buitengewone fantasieën geprojecteerd. In het begin van deze studie haalden we Herodotus zijn legendarische mierensoort aan. In het Westen ontstonden er gelijkaardige mystieke beelden van onbekende landen, zoals over Australië of de bron van de Nijl. Zij verdwenen echter toen de landen bekend werden en door Europese wetenschappers systematisch werden bestudeerd. In de 19de eeuw was Tibet evenmin nog in nevelen gehuld, zoals we eerder hebben gezien. In het Westen wist men waar Tibet lag, welke godsdienst er werd beleefd en welke sociale organisatie het had sedert de missionarissen en handelaars hun eerste contacten gedurende de loop van de 17de en 18de eeuw. De historicus Alex C. McKay ziet een eigenaardigheid wat Tibet betreft. Ondanks de imperiale ontmoeting van het Westen en de Europese wetenschap met Tibet in het begin van de 20ste eeuw, die erop uit was zo‟n mythes uit de wereld te purgeren, volhardden de projecties van allerlei mythes en fantasieën op dit land.256 De missie van Younghusband was er één die de Tibetanen wou dwingen het moderne internationale wereldsysteem te betreden volgens Anand. Men had genoeg van de ambigue positie die het innam en zeker van het gevaar dat het zou betekenen mochten de Russen hen voor zijn.
Voor de expeditie zien we een attitude naar Tibet toe die naar Anands mening kan
gekarakteriseerd worden, als een mix tussen afschuw en fascinatie. Deze ambivalentie zou na de Britse imperiale heerschappij in India blijven.257 Het antwoord op de vraag hoe en waarom dit is
255
R. Kabbani, Europese mythen over de Arabische wereld, p. 17. A.C. McKay, “”Truth,” Perception, and Politics. The British construction of an image of Tibet.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p. 68. 257 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 43. 256
91
gebeurd kan men volgens McKay te vinden in de nadere bestudering van de Britse, en later Amerikaanse, politieke beweegredenen in de constructie van dit beeld van Tibet.258 Younghusband werd gedurende zijn expeditie in 1904 vergezeld door een groep journalisten die met hun geschriften, zoals we volgens McKay kunnen verwachten, de missie rechtvaardigden. Zo kon men het gebruik van modern wapentuig tegen een slecht bewapende eenheden verdedigen. De Tibetanen werden beschreven als een vuil klein volkje, trouweloos en bedrieglijk. Dit is uiteraard geschreven in een context van open conflict.259 Younghusband zelf infantiliseert de inboorlingen en contrasteert volgens Anand hier opvallend het masculiene, energetische en naar buiten gerichte karakter van het Britse imperiale project met een naïef pacifistisch volkje. Raar genoeg zien we in een imperialist pur sang als Younghusband even een mysticus opduiken tijdens de missie.260 Dit valt de Sloveense filosoof Slavoj Žižek ook op : “Colonel Francis Younghusband, who in 1904 led the English regiment of 1200 men that penetrated to Lhasa and forced the trade agreement on the Tibetans – a true precursor of the late Chinese invasion – mercilessly ordered the slaughter by machine gun of hundreds of Tibetan soldiers who were armed only with swords and lances and thus forced his way to Lhasa. However this same person experienced a true epiphany in his last day in Lhasa: "Never again could I think of evil, or ever again be at enmity with any man. All nature and all humanity were bathed in a rosy glowing radiancy; and life for the future seemed nought but buoyancy and light."261 Tibet werd een mystieke plek voor Younghusband, nota bene een geharde imperialist. Deze opmerkelijk ambivalente houding zien we telkenmale terug bij individuele ontmoetingen tussen een Westerling en de Tibetaanse cultuur, maar dus ook op collectief vlak. Hierover later meer. Eenmaal de missie was volbracht, werden er zogenaamde handelsposten gevestigd in Gyantse, Yatung en, iets later in 1936, in Lhasa. Hoewel ze „handelsposten‟ werden genoemd, was de rol van de imperiale officieren die er gevestigd waren gelijk aan die van de inwoners van de Indische prinselijke staten: informatie verkrijgen betreffende lokale gebeurtenissen en personaliteiten, en het beïnvloeden van de lokale autoriteiten in overeenstemming met de Britse belangen. Tussen 1904 en 1912 boekten ze weinig succes, mede door de afwezigheid van één enkele hoogste autoriteit in Tibet. Toen de 13de Dalai Lama vluchtte in 1912 naar India, nadat de Chinezen troepen stuurden naar Lhasa, veranderde de situatie. Velen zagen in de Dalai Lama nu niet bepaald een figuur van politiek belang, maar Charles Bell, politieke ambtenaar in Sikkim, zag de 258
A.C. McKay, “”Truth,” Perception, and Politics “, p. 68. Ibidem, p. 71. 260 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 45. 261 S. Žižek, On Belief, London, Routledge, 2001, p. 66. 259
92
opportuniteit die zichzelf nu aanbood. Hij ging opzettelijk met de Dalai Lama een vriendschap aan om zo zijn vertrouwen te winnen. Toen China gedwongen werd Tibet te verlaten met de revolutie in 1911 keerde de Dalai Lama terug. Ditmaal met Bell in een machtige positie als een vertrouweling van de Dalai Lama.262 Bell moedigde de Dalai Lama aan zijn gebied te transformeren in een sterke en verenigde moderne staat. Tussen 1912 en 1923, volgend op Bells advies, nam Tibet een groot deel van de symbolen en attributen over van een onafhankelijke staat. Het had een eigen vlag, munt en postzegels, legde grenzen vast in overleg met de Britten, reorganiseerde de economie, bureaucratie, en provinciale overheid, en, met Britse hulp, versterkte het diens militaire macht. Ideeën en beelden over Tibet waren deel van dit proces om het land op het internationale toneel te krijgen.
Zo werd er zelfs een voetbalteam opgericht en speelde het internationale
voetbalmatchen, Groot-Brittannië vs. Tibet. Het was allemaal deel van het aanmoedigen van een nationaal bewustzijn. Er was een beeld nodig van Tibet als een natiestaat en een bevriende noorderbuur van India met een aparte identiteit. Een politieke officier schreef onomwonden : “One of our main political aims [was] showing that Tibet had its own art etc and that in some ways Tibet is more closely allied to India than to China.”263 Het mystieke aura dat bestond rond Tibet werd niet door de Britten de wereld uitgeholpen. Integendeel, ze moedigden het aan. Het mystieke Tibet kon namelijk fungeren als een bruikbaar secundair beeld dewelke Tibet als een afzonderlijke staat kon promoten. Het bereikte tevens een breder publiek dan een historisch beeld van een nationaal Tibet. Er was evenmin een inherent conflict tussen beiden. Het versterkte zo de Tibetaanse identiteit en was daarbovenop een sterk moreel wapen, iets wat zou blijken na de Chinese overname in de jaren 50 van de 20ste eeuw. Niet alle Britse officieren werkzaam in de zogenaamde „handelsposten‟ die deze mystificaties de wereld instuurden, zagen het als functioneel. McKay stelt zo dat men met zekerheid kan stellen dat er onder hen wel degelijk een belangstelling bestond voor dit mystieke karakter, zoals we al bij Younghusband zagen.264 McKay stelt ook dat de isolatie van Tibet op zijn beurt dit mystieke aura stimuleerde. Deze isolatie was er één van een verstandshuwelijk tussen Groot-Brittannië en Tibet. Tibet wou zichzelf vrijwaren van teveel buitenlandse invloed op haar cultuur en Groot-Brittannië wou geen vreemde machten in haar protectoraat. Deze zogenaamde „isolatie van Tibet‟ en Lhasa als een
262
A.C. McKay, “”Truth,” Perception, and Politics “, p. 68-69. Ibidem, p. 78. 264 Ibidem, p. 83. 263
93
„Verboden Stad‟ zijn echter volgens McKay ook mythes. Er zijn in de eerste helft van de 20ste eeuw vele malen meer Europeanen in Tibet geweest dan in de eeuwen voor 1900. Er is zelfs sprake van een duizendtal bezoekers, zelfs al sluit men de Britten uit die er actief waren in de handelsposten. Ook profiteerden de bezoekers er zelf van om de mythe in leven te houden. Het droeg namelijk bij tot de boekenverkoop van hun reizen en de uitgevers pakten graag uit met vermeende exclusiviteit. In werkelijkheid was alleen centraal Tibet niet toegankelijk, maar dan ook weer niet muurvast afgesloten van de buitenwereld.265
4. Slotbeschouwing Dit deel was van een meer theoretische inslag, maar is nodig voor het deel dat hierop volgt. Wat we hebben opgemerkt is dat de productie van kennis niet zo onschuldig en neutraal is als het op het eerste zicht lijkt. Een kennisproducent valt altijd te situeren in een samenleving die hem of haar ondersteunt. Hoe deze samenleving zich verhoudt tot anderen is van belang in de manier waarop zijn of haar ideeën verspreid worden. In het geval van het Westen is het zeker zo dat door diens globale machtsuitbreiding het in staat was de kennis die het produceerde over de Ander op een even globale schaal te verspreiden.
De beeldvorming zelf werd mede bepaald door deze
asymmetrische machtsverhoudingen.
De perceptie van de Ander is in bepaalde gevallen
negatiever dan in andere. Zo is er bijvoorbeeld de strijd ter sprake gekomen tussen de Indianen in Amerika en de nieuwkomers, waarbij de autochtone bevolking als een onbeschaafde hoop wilden werd afgeschilderd.
Dit was in functie van een beleid dat erop gericht was de
onderwerping van deze volkeren te onderwerpen. Eenmaal onderworpen, dan was het een object van idealisatie en kon men met een fris gemoed terug met welwillende ogen kijken naar diegene die men net had ondergeschikt. Maar we hebben ook gezien dat zelfs een tijd na de onderwerping niet iedereen de Ander plots weet goed te praten. Integendeel zelfs, men kan nog steeds zichzelf een superioriteit toeschrijven terwijl de Ander quasi ongevaarlijk is. Zelfs in tijdperken waar men duidelijk de voorsprong kent op andere beschavingen, of men gewoon in het algemeen vooruitgang boekt, is er niet altijd sprake van een positieve waardering.
Het kan eveneens het onderwerp worden van
geringschatting, van een neerbuigendheid die de Ander niet naar waarde schat.
265
A. Mckay, “Tibet. The myth of isolation.”, in: A. Mckay (ed.), The History of Tibet. The Modern Period : 18951959. The Encounter with Modernity. London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. III, p. 643-644.
94
Eventjes zijn we even stilgestaan bij de situatie van vandaag en de huidige belangstelling voor Tibet en de Tibetaanse cultuur. Men zou kunnen stellen dat dit mede is door de incorporatie van Tibet in de Chinese Volksrepubliek, wat op zich niet zo verschillend is, hebben we gestipuleerd, met het Westerse primitivisme. Een cultuur die niet modern is, maar onder een zekere dreiging staat, kan voor mistroostigheid onder de moderne mens zorgen. Niet noodzakelijk vanwege humane beschouwingen alleen, maar ook omdat men denkt dat er een stukje integriteit is verdwenen. Zoals we hebben opgemerkt zijn er ook nog tal van andere factoren werkzaam die mensen in het Westen drijft naar de Tibetaanse cultuur. Het boeddhisme, en in het bijzonder het tantrische boeddhisme, herbergt in zich een set aan ideeën die aantrekkelijk lijken binnenin onze huidige toestand.
Een bijna stoïcijnse gemoedelijkheid zonder zich geheel te onttrekken van alles
rondom zich kan voor velen soelaas binnen. Het tantrische boeddhisme daarentegen onderkent het wereldse nog meer, en roept op tot de bevestiging ervan. Het vleselijke is niet iets wat men schuwt, en dat is in wezen een ideaal spiritueel alternatief in een geseculariseerd Westen. Dit tantrische boeddhisme, voornamelijk in Tibet beleefd, is slechts maar één van de vele aanbiedingen op de hedendaagse markt die een postmoderne logica aanspreekt waarbij men geen enkele confessionele toewijding dient te hebben om een godsdienst te beleven. Maar Tibet zelf was ooit wel een samenleving waarin godsdienst de samenleving samenklitte. Een land waar religiositeit, net zoals het Westen voor diens secularisatiegolf, niet onmiddellijk een kwestie was van keuze. Dit is een van de misverstanden die er uiteindelijk zal bestaan over Tibet, als zijnde een land waar het bijna woekert van de toegewijde gelovigen. Dat is niet de enige mythe die er bestond over Tibet. Een heel net van aanvullende mythes over de Tibetaanse samenleving bestond er. De Britten hadden alle belang bij een mystiek Tibet, een Tibet dat ergens verdoken in het hooggebergte bestond, waar een een verheven leer punctueel werd nageleefd door een teruggetrokken volk. Zo‟n land moest wel ontoegankelijk zijn. Tibet mag dan wel vanuit een geologisch oogpunt niet het meest bereikbare land ter wereld zijn, maar niet alle volkeren in hooggebergtes worden daarom geïdealiseerd. Zoals blijkt hebben de Britten met de nodige opzet deze mythe de wereld ingestuurd. Hun nieuw gewonnen protectoraat moest immers van alle buitenlandse inmenging verstoken bleven.
En hoe meer niet-Britten er
wegbleven, hoe beter voor hen. Na al die moeite om het land te weerhouden van een Russische infiltratie, een verdenkmaking die uiteindelijk onterecht blijkt, had men geen zin om nog veel Westerlingen over de vloer te zien gaan in Tibet. Maar over het algemeen kunnen we toch stellen
95
dat er meer Westerlingen dan ooit tevoren het land hebben betreden, ook al hielden de Britten graag de deur op slot. Maar worden de Tibetanen eigenlijk wel zo geïdealiseerd in de pers? Dat is wat we in het volgende deel dus van naderbij gaan bekijken.
96
Deel 3 : Persanalyse
97
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we het beeld van Tibet in de Westers pers aan de hand van de bladen The Times, The New York Times, The Economist, Life Magazine en National Geographic bespreken. We zullen opmerken dat de frequentie van artikels mede afhangt naargelang er opmerkzame gebeurtenissen zijn in Tibet.
Om niet te vervallen in een evenementiële
opsomming van feiten waarover de pers massaal berichtte, is daarom gekozen voor een thematische opdeling en bespreking van de artikels uit de aangehaalde kranten en tijdschriften. Mede om de context waarin geschreven werd niet in het vage te laten, wordt in dit deel ook het verdere verloop van de geschiedenis van Tibet besproken, lopend vanaf 1913 tot 1959, met oog voor de internationale veranderingen. Met de terugkeer van de Dalai Lama tussen 1912 en 1913 in Tibet kwam er niet meteen een einde aan de problemen in Tibet. Na de val van de Qing-dynastie zien we echter nog steeds dezelfde houding van de nieuwe Chinese regering van Yuan Shikai tegenover Tibet. Men eiste vanaf nu de soevereiniteit over Tibet. Het waren alleen de Britten die hen hierin voorlopig wisten in te tomen.266
Opmerkelijk is de vijandigheid van China tegenover Tibet in navolging van de
Younghusband-invasie, maar deze zal slechts van korte duur zijn. De Britten zullen verschillende allianties aangaan met Rusland en Japan om zo beide grootmachten hun opmars definitief tegen te gaan. Deze strategie zal aanhouden tot na de Eerste Wereldoorlog. China was niet langer meer de hoofdbezorgdheid van de Britten, die waren teveel verzwakt,
maar Rusland werd nog steeds geschuwd.267
persberichten.
Dit merken we zeker op in de
We zien ook een opvallende Britse gelatenheid tegenover de Chinese
bemoeinissen in 1913 in Tibet, de laatste interventies voor de hel in China helemaal uitbarst. Die gelatenheid is niet weer te vinden als het over Rusland gaat, een land dat eigenlijk amper betrokken was in Tibet, maar toch op harde reacties kon rekenen van de Britten wanneer nog maar een vinger werd opgetild. We bekijken ook het akkoord van Simla waarop China niet wou ingaan, en welke gevolgen dit zal hebben. De pers zal, zoals we zullen zien, zich niet bewust zijn van de werkelijke Britse belangen in deze hele conferentie. Waarom de Britten deze conferentie wouden, heeft een heel andere reden dan de kranten suggereren.268 De Britse agenda hield meer in dan alleen maar het verdrag,
266
M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 66. I. Klein, “British Imperialism in Decline : Tibet, 1914-21.”, in: Historian, 34 (1971), 1, p. 102. 268 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 68. 267
98
er zouden nog verschillende akkoorden heimelijk gesloten worden met Tibet.
Uit de
persberichten zal blijken dat men van de hele affaire nauwelijks op de hoogte was. We zien dat gedurende het interbellum de status van Tibet opzettelijk vaag blijft. China bleek niet meer in staat zijn politieke stabiliteit te garanderen in Tibet en daarop rekenden de Britten voorlopig om hun eigen belangen in Tibet te verzekeren. Ook al zeiden de Britten dat ze de Chinese „suzereiniteit” erkenden, zal men zien dat dit eigenlijk niet zo was.
De Britten
verkondigden dit openlijk om China niet te vervreemden, ze waren niet gebaat bij een vijandig China in hun strategie in Azië.269 De pers heeft het ook moeilijk met de positie van Tibet en weet vaak niet wat erover gedacht moet worden. Met de dood van de 13de Dalai Lama krijgen we terug een aantal persberichten. Door zijn dood is er sprake van lichte paniek in het Westen. De pers heeft kennelijk vrees dat de pro-Chinese Panchen Lama zich over Tibet nu zou ontfermen. We zullen zien dat Tibet echter de situatie onder controle had, maar niet noodzakelijk door hun eigen krachtdadigheid. Opvallend is dat de pers de zoektocht naar de nieuwe reïncarnatie van de Dalai Lama nauwgezet op de voet volgt en ze uitgebreide verslagen geven van alles wat ermee verband houdt. Na de communistische overwinning in China in 1949 zien we voor het eerst sinds lange tijd een sterke centrale regering in het land.
De gevolgen dat dit had voor Tibet zijn van
aardverschuivende aard gebleken. Vanaf dat jaartal bulkt de pers uit van de berichten over Tibet. Toen in 1951 China Tibet binnenviel kwam de verontwaardiging van alle kanten over deze vermeende „communistische opmars‟. Tibet werd in bijna mythische termen beschreven in de pers en soms zelfs vergeleken met het fictieve Shangri-La. De gehele pers is verbaasd over het Chinese verwijt dat er zogezegd imperialistische motieven zouden uitgaan van het Westen in Tibet. Er heerst bijna een unanimiteit binnen de pers dat dit geheel uit de lucht gegrepen is. Tijdens deze periode richten de persberichten alle ogen op de Indiaanse premier Nehru. Volgens hen is hij de enige die belangen heeft met betrekking tot de status van Tibet. Zoals we zullen zien, lezen we in de wetenschappelijke literatuur een geheel ander verhaal. De Britten hadden dan misschien geen reden meer om Tibet te steunen nu het noch van strategische noch
269
C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet, 1914-21.”, in: Modern Asian Studies, Vol.10 (1976), 4, p. 505.
99
economisch belang was geworden voor hen.270 Maar voor de Verenigde Staten van Amerika lag dit eventjes anders. Over het algemeen merken we toch wel in de pers een bezorgdheid over de communistisch dreiging en zelfs verwijten aan het adres van de Westerse grootmachten hun nalatigheid met betrekking tot Tibet. In 1951 wordt het 17-puntenakkoord ondertekend en eindigt de strijd tussen Tibet en China ten voordele van de laatste partij.271 De terugkeer van de Dalai Lama naar Lhasa krijgt opnieuw wat aandacht in de pers en vanaf dan houden ze Tibet angstvallig in het oog. We gaan van naderbij bekijken of China zich aan het 17-puntenakkoord hield en zo niet, welke implicaties dit had voor de Tibetaanse bevolking. De gevolgen voor het Tibetaanse volk worden in de pers nauwlettend gevolgd, maar de berichtgeving blijft in zekere zin onvolledig. De VS ondernam meer acties dan men toen vermoedde. Toen er in 1959 rellen uitbraken in Lhasa is er een stroom aan berichten die plots uitbreekt over de wantoestand in Tibet. Zo publiceerde men over wat er gebeurd was in Lhasa na een verdachte invitatie van de Dalai Lama voor een feest dat de Chinezen organiseerden.
In
werkelijkheid was de situatie iets ingewikkelder dan louter een Chinese schuld in deze. In 1959 berichtte de pers dat de Dalai Lama zoek was. Toen hij uiteindelijk heelhuids opdook in India haalt de gehele pers opgelucht adem. Een veelzeggende slaking die een antipathie onthult ten opzichte van het communistische China. Sedertdien is de Dalai Lama een spiritueel symbool voor Tibet in het Westen, iets waarvan we de prille vormen al zien in de eerste berichtgeving over zijn vlucht. We gaan ook dieper in op het begrip, “Shangri-La”. Dit vindt zijn oorsprong in het boek ”Lost Horizon” dat James Hilton in de jaren 30 van de 20ste eeuw schreef. Het verhaal speelde zich af in een mythische versie van Tibet.272 We zullen zien welke gevolgen een eenvoudige roman heeft gehad op de perceptie op Tibet. We gaan ook opmerken dat dit ook de pers niet heeft losgelaten. Tevens zien we hoe in de pers vele artikels over Lhasa als zijnde een “Verboden Stad”. In het vorig deel hebben gezien dat Tibet echter niet zo‟n gesloten wereld was als ze werd verbeeld in het Westen. 270
T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows, p. 19. M.C. Goldstein, “The United States, Tibet, and the Cold War.”, in : Journal of Cold War Studies, Vol.8 (2006), 3, p. 148. 272 P. Bishop, “Not Only a Shangri-La. Images of Tibet in western literature.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p.209. 271
100
Het is frappant hoe de pers Tibet vaak beschrijft. Soms middeleeuws, soms idyllisch en soms achterlijk, maar steeds een plek waar men als het ware kan teruggaan in de geschiedenis, al dan niet in positieve of negatieve zin. De verbolgenheid bij de Chinese invasie van 1951 wordt dan ook beschouwd als een inbreuk op één van de laatste stukjes ongerepte gebieden in de wereld. We gaan in deze context dan ook wat dieper in op de stellingen van Dibyesh Anand.273 Bij Tibet merken we op hoe de associatie met het primitieve niet altijd ver te zoeken is. De “Yeti” is voor Anand hiervan een voorbeeld.
In de jaren 20 van de 20ste eeuw vinden we in de pers
verschillende artikels over deze mysterieuze “verschrikkelijke sneeuwman”. Hieruit blijkt dat journalisten niet onberoerd bleven voor de mythevorming omtrent Tibet. Ze waren zich welbewust van het grote aantal wilde en fantastische verhalen die onzinnig waren, maar dat dreef hen dan weer tot een bijna genadeloze kritiek om zich te distantiëren van de idealiserende tegenpool. Zo gaan we in op de misverstanden bij sommige auteurs omtrent de religie van Tibet. Zo blijkt dat er bij bepaalde journalisten een denigrerende houding merkbaar was tegenover het Tibetaanse boeddhisme, namelijk het lamaïsme, en dat men duidelijk het “klassieke boeddhisme” verkiest boven het eerstgenoemde. Associaties tussen lamaïsme en duivelsverering zijn niet ver te zoeken. Dat dit gegeven niet nieuw is, zal ook ter sprake komen. We zullen deze terugvinden bij bekende Europese Verlichtingsfilosofen en bij de toenmalige vroeg 20ste eeuwse wetenschappers.274 De pers heeft uitzonderlijk veel aandacht voor de hygiëne van de Tibetanen. Men vindt ze voornamelijk vuil en smerig en hun moraal als zijnde bevreemdend en zelfs losbandig. Het zal blijken dat dit beeld van de „onbeschaafde Andere‟ een machtsdiscours in zich draagt dat de Ander als inferieur beschouwt ten opzichte van de meer volmaakte eigen cultuur. In zich herbergt het een kolonialistische beschavingsmissie die een afkeer heeft voor andere culturen hun levenswijze en men zich quasi verplicht voelt om het eigen beschavingsmodel te willen uitdragen. De pers is tevens opmerkelijk verbaasd over de positie van de vrouw in Tibet. Zij neemt naar Westerse normen teveel privileges aan. Het bestaan van zowel monogamie, polygamie en polyandrie in Tibet, verwondert de Westerse journalisten buitenmatig. Vooral polyandrie wordt
273 274
D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 31. Ibidem, p.47.
101
met bijzonder veel ontsteltenis besproken. Niet zelden ziet men de aanwezigheid van deze samenlevingsvorm als een teken van de Tibetanen hun gebrek aan moraliteit.275 Wat betreft de berichten over de economie van Tibet in de pers staan deze grotendeels in verband met de bespreking van het sociale leven. Het divergerende karakter van een clerus die beschikte over het grootste aandeel in het landbouwareaal en een zogenaamd monopolie van vrouwen op de handel rekent alweer op een bijzondere aandacht. Vooral de economische positie van de vrouw komt vaak boven. Deze stelling, namelijk dat vrouwen als enige handel drijven, zullen we weerlegd zien door onder andere Carrasco.
Een veel grotere en algemenere
participatie van handel drijven van de bevolking is hier eigenlijk het geval.276 We zullen over de producten lezen die Tibet verhandelde met de buitenwereld, en welke de voornaamste importeurs waren van Tibetaanse producten. Over het aantal monniken in Tibet in de Westerse pers is er sprake van een aantal redenen voor het grote aantal.
Maar in de
wetenschappelijke literatuur lezen we dat er een ander causaliteit schuilt achter de massale toetreding dan puur de religiositeit van de bevolking. Kort gaan we in op het systeem dat zich had ontwikkeld in Tibet volgens Goldstein, namelijk de “circulation of estates”.277 Dit is van groot belang wil men de Tibetaanse economische structuur begrijpen.
275
Ibidem, p. 30. P. Carrasco, Land and Polity in Tibet. Seattle, University of Washington Press, 1959, 307, p. 213. 277 M.C. Goldstein, “The Circulation of Estates in Tibet”, p. 450-451. 276
102
1. Politieke thema’s over Tibet 1.1. De conferentie van Simla De triomfantelijke terugkeer van de 13de Dalai Lama naar Tibet in 1912-1913 zette geen punt achter zijn problemen. Al de Chinese functionarissen en troepen waren verdreven van Tibetaans grondgebied, maar de val van de Qing-dynastie hield geen verandering in van de Chinese politiek naar Tibet toe. De nieuwe Chinese regering van Yuan Shikai ging heel anders te werk met betrekking tot de niet-Chinese volkeren dan Sun Yat-sen. Daar waar Sun Yat-sen deze volkeren zelf wou laten beslissen of ze bij China wouden horen of niet, riep Yuan Shikai niet alleen Tibet uit tot onderdeel van China, maar ondernam hij ook stappen ter implementatie.278 De Chinezen veroverden een aantal steden in het oosten van Tibet en trokken verder westwaarts in de zomer van 1912.279 Yuan wou enkel tot vrede komen wanneer Tibet op gelijke voet werd beschouwd als de andere provincies van China. Dit was allemaal meer show dan inhoud volgens Grunfeld. Ondanks de krachtdadigheid in de zomer van 1912, verkeerde de Chinese regering in een staat van anarchie. Het trok dan ook zijn troepen terug nadat een Nepalese inwoner uit Lhasa, Lal Bahadur, een bestand had weten te behalen. In de herfst verlieten al de Chinese soldaten Tibet langsheen India, met uitzondering van de ambans‟ persoonlijke wacht. Tegen de lente van 1913 was er sinds de eerste keer in eeuwen geen enkele Chinees meer in Tibet.280 Na 1912 werd het volgens Clive Christie duidelijk voor de Britten dat, een autonoom Tibet verkiesbaarder was boven welke vorm van Chinese controle ook. In de eerste plaats toonden de Chinezen zich totaal incapabel tot het opleggen van een stabiele vorm van controle in Tibet, en stabiliteit was een sleutelaspect in de rol van Tibet als bufferstaat. Ten tweede, gedurende de jaren na de Chinese revolutie werd de Chinese regering zelf eerder het slachtoffer van een onwelwillende macht dan een autonome Tibetaanse regering.281 De Britten hadden hun “splendid isolation” verlaten nadat ze getuige waren van hun afnemende macht in het Aziatische toneel in het begin van de 20ste eeuw. Ze waren begonnen met een alliantiesysteem te vormen om zo een status-quo te behouden. De Anglo-Japanse alliantie van 1902 is hiervan een voorbeeld. Het zorgde voor een machtscompensatie in de wateren van het Verre Oosten, die nu meer en meer door Europese schepen werden gepenetreerd. Na de
278
M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 65. Ibidem, p. 66. 280 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 64. 281 C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet”, p. 483. 279
103
nederlaag van Rusland in de Russisch-Japanse Oorlog kregen de Britten een verdrag van Rusland voor elkaar dat formeel “the Great Game” beëindigde in 1907. Zo waren twee opkomende mogendheden in Azië ingedamd.
Volgens Ira Klein weerhield de alliantie met Japan een
hervatting van Russische ambities in Azië en de alliantie met Rusland belette een verdere Japanse expansie. Bovendien voegde de Anglo-Amerikaanse samenwerking op vele vlakken een extra steun toe aan het tegenhouden van beiden. Dit systeem werkte perfect tot de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog.282 China was in dit alles volgens Klein een van de laatste zorgen van Groot-Brittannië. De zwakheid van China werd algemeen onderkend door die zwakheid vreesde men dat Russische intriges in Centraal-Azië en nabij India zouden toenemen.
De Anglo-
Russische entente stopte de rivaliteit in Azië evenwel niet. Klein stelt dat het Britse beleid betreffende Tibet het Russische tempo van vorderingen volgde, en niet het Chinese.
De
Russofobie was dus na al die decennia nog niet verdwenen.283 De persberichten tonen aan dat de situatie nauw in de gaten werd gehouden. In een artikel van The Economist worden de financiële moeilijkheden van China besproken.
Naast al deze
moeilijkheden “…there are serious foreign questions pending – Russia in Mongolia, as well as our own Government in reference both to Tibet, and to the alleged disregard of Chinese treaty obligations touching the importation of opium.”284 Interessant is hier dat Tibet een buitenlandse kwestie wordt genoemd. Een paar weken later zien we dat in The New York Times Mongolië en Tibet daarentegen beiden leengebieden van China worden genoemd.285
Mongolië heeft zich tegen dan van China
losgescheurd en is nu volgens The New York Times een „onderdeel‟ van het Russische rijk. In Urga, waar het Russisch-Mongoolse Verdrag is ondertekend, “…the Buriat Djorjieff has arrived from Lhassa, the capital of Tibet, and has announced the independence of that country and the accession of the Dalai Lama to the throne.”286 Agvan Dorjieff beweert dat hij gemachtigd is een verdrag te bespreken tussen Tibet en Mongolië en Rusland te benaderen met een akkoord op oog waarbij Tibet beschermd zou worden door Rusland en Groot-Brittannië. Verderop in het artikel staat: “It is believed here in diplomatic circles that Great Britain having feared to do with Tibet, on account of her trade relations with China, what Russia has done in Mongolia, Russia is about to repeat the experiment in Tibet. In other words, the story of Persia and Anglo-Russian domination there would be repeated here were it not for the fact that herein we have a third power, China, whom Great Britain cannot afford to ignore.”287 De vermelding van het Russische experiment in Tibet alludeert dus op “the Great Game”. In het vorige deel hebben 282
I. Klein, “British Imperialism in Decline”, p. 101. Ibidem, p. 102. 284 X, “The Financial Difficulties of China.”, in: The Economist, 11.01.1913, p. 71. 285 X, “Tibet Seeks Independence.”, in: The New York Times, 09.02.1913, s.p. 286 Ibidem. 287 Ibidem. 283
104
we al besproken dat dit geopolitieke spelletje schaak, waarin Tibet was beland, er was gekomen door de Russofobie van de Britten en niet door een reële dreiging van Ruslandwege. Het is dan ook opvallend dat in de jaren voor 1913 de Britten amper optraden tegen de Chinese intriges in Tibet. Volgens Klein hadden de Britten genoeg mogelijkheden om de Mantsjoe-pogingen om Tibet geheel te onderwerpen in 1909-1910 tegen te houden. In plaats daarvan spotten ze met de bezorgdheid over een Chinese suprematie in Tibet als een zich zorgen maken over een schaduw. Zo bleven ze een neutralisatie van Tibet voorstaan om India en de Britse belangen in Azië te verdedigen.288 De vrees voor een hervatting van de zogenaamde Russische ambities was voor de Britten toentertijd niet onmiddellijk illusoir. Het Russische buitenlandse beleid had zich, zoals gehoopt, inderdaad terug gericht op Oost-Europa, maar faalde daar eveneens. De Russische belangen in de Balkan en in de Italiaans-Turkse Oorlog van 1911 werden niet verdedigd door de grootmachten van de entente. Deze mislukkingen en het nieuws van de ineengestorte Qingdynastie droegen bij aan een hernieuwd Russisch activisme in Centraal-Azië volgens Klein.289 Het Russisch-Mongoolse verdrag van oktober 1912 plaatste Mongolië onder de Russische bescherming. Niet veel later dook dezelfde ophefmakende Dorjieff van weleer terug op, die een verdedigingsverdrag namens de Dalai Lama wist klaar te spelen tussen de Mongolen en de Tibetanen. De Westerse pers laat dit nieuws niet onbelicht. The Times ziet dit verdrag niet onmiddellijk als een waar internationaal instrument, maar desalniettemin vindt het blad dat het “…signifies and consecrates the agreement between Tibet and Mongolia to throw off the yoke of Chinese suzerainty and to recognize each other‟s autonomy.”290 Grunfeld gaat akkoord met de minimalisatie van de waarde van dit verdrag. Het werd door niemand geratificeerd in Tibet en een Tibetaans bestuurder zei zelfs dat er geen nood was aan een verdrag, daar de Mongolen en Tibetanen elkander sowieso zouden steunen.291 Het is dit laatste wat de Britten alsmaar meer ontstemde. De regio was terug aan het wankelen en men wou onder geen beding een te grote oriëntatie van Tibet naar Rusland of haar Mongoolse bondgenoot.
Groot-Brittannië werd er zo toe genoopt nieuwe Anglo-
Chinese onderhandelingen aan te gaan en China probeerde hetzelfde te doen met Tibet. De parallellen tussen Rusland en diens onderhandelingen met Mongolië en de Britse onderhandelingen met Tibet een jaar later zijn dus niet vergezocht volgens Grunfeld.292 Groot-Brittannië was door deze gebeurtenissen zwaar misnoegd. Ze verdacht, zoals The New York Times toen vermeldde, dat er weer sprake zou zijn van een Russische penetratie in Tibet. 288
I. Klein, “British Imperialism in Decline”, p. 102. Ibidem, p. 102. 290 X, “The Mongolian agreement with Tibet.”, in: The Times, 11.02.1913, p. 7. 291 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 65. 292 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 65. 289
105
De Britten wouden voor eens en voor altijd de Russische invloed in Tibet weg, de grenzen vastleggen, van Tibet een bufferstaat maken en er een permanente residentie vestigen.
In
augustus 1912 werd aan Yuan Shikai een ultimatum gesteld. De voorwaarden waren dat GrootBrittannië de Chinese suzereiniteit in Tibet zou accepteren indien Yuan alle beweringen zou terugnemen dat het een integraal onderdeel was van China en dat alle troepen zich zouden terugtrekken uit het land. De Chinese republiek zou anders niet erkend worden door de Britten en zolang de voorwaarden niet tegemoet waren gekomen, zou de Indisch-Tibetaanse grens gesloten blijven voor alle Chinezen, met uitzondering van terugtrekkende soldaten. Londen en Lhasa wouden beiden de gesprekken houden in India. Maar Peking was tegen de conferentie en was verbolgen over het Britse ultimatum. De verbolgenheid nam enkel maar toe toen China te horen kreeg dat de Tibetaanse delegaat, Lonchen Shatra, erkend zou worden als een gevolmachtigde partij, gelijk in rang als de Britse en Chinese delegatie. De woede werd niet getemperd toen het Chinese voorstel om enkel Sino-Britse gesprekken te houden in Londen werd geweigerd en Darjeeling werd gekozen als plaats. De Chinezen gaven toe nadat de Britten hadden gedreigd met de Tibetanen dan maar alleen te onderhandelen.293 Christie poneert dat de mislukking van China om manu militari diens positie in Tibet te herstellen, het er China van overtuigd had om te proberen aan de onderhandelingstafel. Uiteindelijk werd de tripartite conferentie gehouden in Simla.294 The Economist rept geen woord over de geopolitieke belangen die de Britten in deze hele conferentie hebben. Het blad houdt het bij een strikt bemiddelende rol van de Britse overheid. “When on April 12, the President of the Chinese Republic proclaimed that Tibet was to be regarded as on an equal footing with other provinces of China, the British Government protested and secured the withdrawal of the order. A conference is to take place at Simla shortly under British auspices for the settlement of Tibetan affairs. China has agreed to forgo the right of active intervention in the internal administration of Tibet, and the British Government wisely disclaims all desire to intervene in the internal affairs.”295 The Times houdt het ook bij een strikt bemiddelende rol in haar berichtgeving over de hele conferentie. De auteur van het artikel gaat zelfs zover in te beweren dat “…we have done China a service in arranging the conference, but we have stipulated that the Tibetan and the Chinese representatives shall meet on equal terms, and we are not likely to be guilty of tyrannically pressing upon Tibet the acceptance of any relationship with China that the Tibetans do not desire…”296 Blijkbaar doet Groot-Brittannië China dus een plezier volgens The Times. Het is ook vrij ironisch dat Groot-Brittannië een tirannieke druk op Tibet ten alle koste 293
Ibidem, p. 66-67. C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet”, p. 486. 295 X, “Notes on Business and Finance. Persia and Tibet.”, in: The Economist, 02.08.1913, p. 222. 296 X, “Chinese aims in Tibet.”, in: The Times, 02.09.1913, p. 5. 294
106
wil vermijden, nadat zij nog geen decennium ervoor Tibet met alle geweld hadden opengebroken. Uit de wetenschappelijke literatuur weten we echter te lezen dat de Britten zelf ertoe vermaant hebben om deze conferentie te houden met duidelijk hun eigen agenda op de voorgrond. Een maand later staat in The Times dat China pijnlijk verrast is door de eisen van de Tibetanen op de conferentie in Simla. Deze eisen houden in: de volledige autonomie, een verbod op de vestiging van Chinese functionarissen in Tibet en de betaling van schulden aan Tibet voor de aangedane schade in 1910. Volgens The Times zijn deze eisen een pak verregaander dan een jaar terug, maar het land heeft zich dan ook weten te plaatsen tegenover China. “Great Britain, therefore, recedes into the position of an onlooker…”297, beweert The Times. Grunfeld ziet de Britse rol in de hele conferentie echter niet als zijnde een bonafide bemiddelaar: “From its inception, there could be no doubt as to who was conducting the conference and for whose benefit. During the entire six months of the talks, British and Tibetan officials were meeting secretly to discuss trade matters and the demarcation of the frontiers. Not only were the Chinese delegates not invited to these talks, they were not even informed of their existence. Moreover, the British were secretly monitoring all the cable communications between the Chinese delegation at Simla and their government in China.”298 Het uiteindelijk resultaat was een verdrag dat de Britten en de Tibetanen met graagte wouden ondertekenen. De Chinezen daarentegen weigerden pertinent. In de maand mei in 1914 klinkt het in The Times nog vrij positief: “It is understood that the complete autonomy of Tibet proper has been recognized, and the right of the Chinese to maintain a Resident at Lhasa with a suitable guard. A semiautonomous zone will be constituted in Eastern Tibet, in which the Chinese position will be relatively much stronger… The British Government has been mainly concerned to prevent China from exercising any practical sovereignty in Tibet.”299 Alweer zien we de zogenaamd Britse bezorgdheid over de hele kwestie ter sprake komen, terwijl de wetenschappelijke literatuur ons leert dat de eigenlijke zorg lag bij het voorkomen van mogelijke Russische avances in Tibet. Wanneer het duidelijk wordt dat China geen genoegen neemt met het hele verdrag lezen we in The New York Times de waarschuwingen van Groot-Brittannië naar China toe: “A warning that trouble is likely to result from China‟s refusal to sign the convention in regard to what territory shall compose Outer and Inner Tibet reached by the recent convention…was issued to China today by Sir Edward Grey, the British Foreign Secretary.”300 Het artikel vervolgt met de mededeling dat Grey China verwijt stand te houden bij een agressieve politiek. In The Times is de toon ook gekeerd: “The impossibility of arriving at an understanding as to what 297
X, “Tibetan autonomy.”, in: The Times, 22.10.1913, p. 7. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 67. 299 X, “Tibetan autonomy.”, in: The Times, 22.05.1914, p. 7. 300 X, “Britain Warns China.”, in: The New York Times, 11.07.1914, s.p. 298
107
territory shall comprise Outer and Inner Tibet has rendered abortive the Tripartite Conference at Simla… It appears now that inability to agree on the question of the boundaries has rendered this tentative convention void.”301 Het klopt inderdaad dat China weigerde het verdrag te ondertekenen vanwege de afbakening van Binnen- en Buiten-Tibet. De Britten hadden een nieuwe politieke entiteit gesuggereerd tussen Tibet en China. Het zou een netwerk van buffers worden achter dewelke India veilig zou zitten : Binnen-Tibet zou een barrière vormen voor autonoom Tibet tegen Chinese invloed en zou tegelijk het contact verminderen tussen Tibet en het door Rusland beïnvloedde Mongolië; Buiten-Tibet zou een versperring vormen voor India tegen Chinese invloed.
De officiële
gesprekken mondden uit op deze territoriale afbakening van Binnen-Tibet, een concept waar de Chinezen niet echt happig op waren.302 Dat betekende echter niet dat de conferentie was gefaald in haar opzet. De Britten hadden met succes hun kortetermijndoelstellingen weten te behalen. Ook al hadden Groot-Brittannië en Tibet een verdrag ondertekend dat China niet had geratificeerd, er was iets veel belangrijkers behaald dan China‟s instemming met het hele document.
Tibet was feitelijk van suzerein
gewisseld volgens Grunfeld en bereikte dus allesbehalve een de facto onafhankelijkheid. Er was nu ook voor het eerst sprake van twee „Tibetten‟, een Binnen- en een Buiten-Tibet, waarvan Lhasa alleen het eerste controleerde. Het plaatste ook op papier dat Lhasa bereid was China te accepteren als de jure suzerein, maar dat was in werkelijkheid een lege bus. De hele conferentie bood een handige façade achter dewelke de Britten hun belangen in Tibet konden regelen. De Chinese participatie verduisterde zo het feit dat de Anglo-Russische entente303 en andere verdragen in feite werden geschonden.304 De eigenlijke tripartite conferentie was ook volgens Goldstein slechts maar een deel van de Britse agenda. Er werd zo een akkoord gesloten met Tibet dat de Britten extraterritoriale macht gaf in de handelsplaatsen, volledige controle over de communicatielijnen tussen de handelsmarkten en de Indische grens en toegang tot geheel Tibet voor Britse handelaars. Het verbood de Tibetanen commerciële monopolies te vestigen of beperkingen aan Britse kooplieden op te leggen. Zo ook
301
X, “Tibetan autonomy.”, in: The Times, 07.07.1914, p. 7. C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet”, p. 487. 303 Beide landen hadden toen besloten niet te interveniëren in de binnenlandse aangelegenheden van Tibet, niet te tarten aan de territoriale integriteit van Tibet en geen directe relaties aan te gaan met de Tibetaanse regering maar enkel indirect via de Chinese suzerein. (C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet”, p. 484.) 304 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 68. 302
108
werd de Indo-Tibetaanse grens ten oosten van Bhutan verschoven van de voet van de Himalaya naar de top. Wat een flinke gebiedswinst inhield voor Groot-Brittannië.305 Grunfeld vat de hele conferentie als volgt samen: “Although blatantly illegal, the Simla Convention did help to achieve Britain‟s short-term aims. Tibet, for all intents and purposes, became a British protectorate; China and Russia were effectively forced out of the area. By 1914 Britain had shifted policy once again, successfully acquiring all that Curzon and Younghusband had struggled to achieve ten years earlier. Only now the spoils were to prove illusory, for the world was about to undergo a dramatic transformation and Britain was concerned with matters closer at home.”306 Wat we hier zien is een eigenaardig historisch verhaal. Wetenschappelijk onderzoek naar “the Great Game” heeft uitgewezen dat Rusland eigenlijk weinig tot geen interesse had in de uitbreiding van diens invloed in de richting van Tibet. Tibet echter was dan weer wel geïnteresseerd in verhoudingen met de verre noorderbuur, maar op geen enkel moment ging Rusland hier echt op in.
Groot-Brittannië verdacht Rusland er telkenmale van Tibet te willen binnenglippen en
ondernam in navolging hiervan tactische stappen. Het is dus ironisch dat de schaduw eigenlijk niet China maar Rusland bleek te zijn. Desalniettemin had Groot-Brittannië eindelijk bereikt wat ze al sedert Younghusband wou. De pers bleek zich evenwel onbewust van wat er achter de façade in Simla plaatsvond en bouwde voort op wat officieel werd medegedeeld. Nu de oorlog in Europa was begonnen zien we in de pers de komende jaren geen enkel bericht meer terugover Tibet. Het zal tot na de oorlog duren vooraleer Tibet weer ter sprake komt.
1.2. Tibet als Britse speelbal en Tibetaanse politiek als culturele curiositeit De conferentie in Simla was nog maar net gedaan of de Eerste Wereldoorlog barstte in alle hevigheid los. Ieders aandacht verschoof onmiddellijk naar het strijdtoneel, zowel de aandacht van politici als van journalisten. Zelfs de Dalai Lama bood een duizendtal troepen aan om aan de Britse zijde te strijden in deze wereldbrand. De Britten bedankten hem, verscheepten een lading moderne geweren en informeerden Lhasa dat ze hem zouden verwittigen indien nodig. Uiteindelijk werd de klus geklaard zonder de hulp van Tibetaanse troepen.307
305
M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 75. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 69. 307 Ibidem, p. 70. 306
109
Aan de oppervlakte lijkt het alsof de Anglo-Tibetaanse verhouding die tot stand was gekomen na Simla onveranderd is gebleven tot de onafhankelijkheid van India. De bilaterale overeenkomst in Simla trok de Tibetaanse regering dichter bij India en verzekerde tezelfdertijd een nieuwe grens tussen beide landen. Desalniettemin was de hele kwestie betreffende Tibets status een hopeloos soepzootje. De kortetermijndoelstellingen waren dan wel bereikt en de basis was gelegd voor een vriendschappelijke relatie met een autonoom Tibet. Maar uiteindelijk moest het wel komen tot een herdefiniëring van Tibets status.308 Het essentiële ingrediënt in een succesvolle bufferstaat was immers politieke stabiliteit. China was niet meer in staat zo‟n stabiele politieke controle te garanderen. Daarbovenop was er een consistente weigering van Tibetwege om het leiderschap van de Chinese regering te erkennen. Dit alles was voor de Britten reden genoeg om verdere inmenging te overwegen.309 Maar wat hen hiervoor afschrikte was Rusland en het verdrag dat met hen had ondertekend in 1907. Zoals al reeds ter sprake is gekomen, conflicteerde het bilateraal akkoord van Simla met de Anglo-Russische entente van 1907. Al de clausules in het akkoord van Simla waren daardoor in feite onuitvoerbaar volgens de Britten. Belangrijker echter was dat een eigenlijke herdefiniëring van de status van Tibet op internationaal vlak nog steeds onopgelost bleef.310 De validiteit van de Anglo-Russische entente, die een hinderpaal was in dit geheel werd verworpen met het falen van het Witte Leger om de Bolsjewieken te verdrijven. Tot dan toe waren de Britten terughoudend om gebruik te maken van de anarchie in Rusland om hun eigen belangen na te streven in Tibet.311 Evenmin wouden de Britten teveel profiteren van het wegvallen van een Rusland waarmee men mogelijks concessies zou moeten gemaakt hebben of van een China dat nog steeds leed aan een endemische zwakheid. Na de Eerste Wereldoorlog was een bondgenootschap met Rusland niet meer mogelijk, maar ook de verhouding met Japan werd niet meer beschouwd als eentje die nog een lang leven beschoren was. Het is in deze context waar men van China niet geheel wou vervreemden. China‟s intransigente houding betreffende Tibet liet de Britten houden bij een vage omschrijving van Tibets status. De Tibetaanse status bleef in een vrije ambigue staat, en dat bleef zo tot na de Tweede Wereldoorlog. Groot-Brittannië erkende in theorie nog steeds de Chinese „suzereiniteit‟ over Tibet, maar in de praktijk hield men het momenteel bij een autonome staat die de eigen binnenlandse en buitenlandse zaken zonder de suzerein wist te klaren. Christie veronderstelt dat indien China toch in de periode van 1914-21 aan de tafel zou willen gezeten hebben, de 308
C. Christie, “Great Britain, China and the Status of Tibet”, p. 487. Ibidem, p. 485. 310 Ibidem, p. 487. 311 Ibidem, p. 499. 309
110
autonomie van Tibet misschien zou ingeperkt worden en China‟s positie als suzerein preciezer zou gedefinieerd worden. Het zou een prijs zijn die Groot-Brittannië met graagte had willen betalen voor een definitieve regeling van Tibets status.312 De hele kwestie komt in die jaren af en toe ter sprake in de pers. Het is echter duidelijk dat men in de pers zelf moeite heeft om een precieze mening te vormen over de status van Tibet en de toekomst ervan. Op de ambiguïteit van Tibet wordt onder andere ingegaan in The Times: “From the British point of view, an early solution is desirable in the interests of our trade with both countries, and because, for political and strategic reasons, it is necessary that the status of a neighbour of India should be exactly defined in agreement with the power principally concerned.”313 Verderop in het artikel wordt er ook gesuggereerd dat beide partijen voordeel zouden halen uit een akkoord. Maar in The Times wordt er de volgende jaren geen woord meer over gerept. In The Economist wordt onderkend dat mocht China Buiten-Mongolië en Tibet definitief verliezen het een pijnlijk offer zou betekenen voor haar nationale trots. Maar in dit artikel wordt zelfs gesteld dat “…such an amputation might prove to China‟s material advantage, by relieving her of responsibility for outlying, exposed and poverty-stricken dependencies which could only be a tax upon the Chinese Treasury and the Chinese Foreign Office for many years to come.”314 Maar zoals we zullen zien was het China om meer te doen dan alleen een nationalistisch sentiment. Economische motieven waren ook het laatste waarover China zich zorgen maakte. Tot de jaren 40 blijft Tibet, wat de politiek betreft, vrij onbesproken. De dood van de 13de Dalai Lama in 1933 en de hiernavolgende zoektocht naar een nieuwe incarnatie krijgen wel een bijzondere persaandacht. In The Times is er een kort levensoverzicht van de Dalai Lama waarin terug de Britse russofobie ter sprake komt. Er wordt in beweerd dat: “On his escape from Chinese influences, however, the young Dalai Lama became deeply involved in intrigues with Russia, which country sought to impose its authority over Lhasa as a preliminary to securing influence in India.”315 We zien nog steeds decennia na de feiten een volharding in het idee dat Rusland ambities had in Tibet. In The Times spreekt men zelfs van een crisis in Tibet, terwijl daar niet echt reden toe is. “Assistance is being craved from the gods for the early finding of the new incarnation.”316 Er bestaat zelfs eventjes de vrees dat Tibet misschien met de dood van de Dalai Lama een anti-Britse koers zou varen. In The New York Times klinkt het: “Death of Dalai Lama likely to cause exiled Panchen Lama 312
Ibidem, p. 505. X, “China’s long struggle with Tibet.”, in: The Times, 18.09.1919, p. 9. 314 X, “The end of the Chinese civil war?”, in: The Economist, 05.01.1929, p. 4. 315 X, “The Dalai Lama.”, in: The Times, 20.12.1933, p. 17. 316 X, “Crisis in Tibet.”, in: The Times, 29.01.1934, p. 13. 313
111
to return and attempt to recover former authority; ousting British influence expected…”317 Misschien is de hele toon van een crisissituatie wat overdreven. Gedurende het interregnum zette Tibet gewoon het beleid van de 13de Dalai Lama voort en hield het land het autonome statuut dat het sedert Simla de facto had verkregen. Als er ergens vrees over bestond dan was het over de terugkeer van de Panchen Lama. In The New York Times wordt de terugkeer van de Panchen Lama gemeld die op weg is naar “…to his native “hermit kingdom” in Inner Asia.”318 Het belang van het gebruik van een term als „eremietenkoninkrijk‟ zal in de volgende hoofdstukken besproken worden. In Life Magazine zien we ook de terugkeer van de Panchen Lama ter sprake komen. Hij wordt hier de „paus van de boeddhisten in Tibet‟ genoemd, wat eigenlijk een lichte overdrijving is. Hier schrijft men dat de Panchen Lama de beschermeling is van de Chinezen en dat ze hem willen gebruiken om Tibet zo terug te winnen.319 Zonder al te veel moeite slaagde Tibet erin de terugkeer van de Panchen Lama te voorkomen. Volgens Goldstein zou dit in Tibet het gevoel kweken dat ze in staat waren hun eigen politieke systeem te garanderen zonder nieuwe ideeën en instituties te hoeven importeren. De ware reden voor Tibets blokkade van Chinese invloeden, waaronder een herintroductie van de Panchen Lama, het verweer tegen Chinees geweld en het vinden van de 14de Dalai Lama op Chinees gebied, lag niet in de kracht van Tibet maar in de zwakte van China.320 De zoektocht naar de nieuwe Dalai Lama wordt via allerlei bronnen nauw in de gaten gehouden door de pers. Hieruit blijkt dat men toch vrij goed op de hoogte was van wat er allemaal gaande was in dat „eremietenkoninkrijk‟. “Travellers from Tibet report that the search for the successor to the late Dalai Lama continues.”321 Het hele zoekproces naar en de procedure ter bepaling van de nieuwe Dalai Lama is iets waarover men in het Westen niet onwetend was. Zo weet men van de Regent die nu al een maand in afzondering leeft aan een heilig meer en een visioen heeft gehad van drie Tibetaanse woorden, “ah ka ma”, welke de plaats moeten indiceren van waar precies de Dalai Lama gereïncarneerd is.322 Wanneer de nieuwe Dalai Lama uiteindelijk wordt ontdekt besteden The Times en The New York Times323 er de nodige aandacht aan. Deze gebeurtenis “…means that one of the heavenly Buddhas, the one who watches over Tibet, has again returned to earth in human form.”324 317
X, “Anti-British move expected in Tibet.”, in: The New York Times, 21/12/1933, p. 13. X, “Panchen Lama off in bid for throne.”, in: The New York Times, 12.08.1934, s.p. 319 X, “The Panchen Lama is the Buddha to 13.000.000 Tibetans.”, in: Life Magazine, Vol.2 (1.03.1937), 9, p. 59. 320 M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 365-366. 321 X, “Dalai Lama’s successor.”, in: The Times, 25.07.1935, p. 14. 322 X, “The Dalai Lama Lamaship.”, in: The Times, 07.07.1936, p. 15. 323 X, “Peasant Boy, 5, named Dalai Lama of Tibet; Lhasa conclave accepts child found in a Chinese village.”, in: The New York Times, 15.09.1939, p. 21. 324 X, “New Era in Tibet.”, in: The Times, 02.09.1936, p. 11. 318
112
Eenmaal de Dalai Lama naar Lhasa wordt gebracht, krijgen we een aantal artikels waar uitvoerig de hele ceremonie in het stadje Rigya wordt besproken ter ere van de wederkomst. Alles denkbaar komt ter sprake, van de attributen tot kleurrijke beschrijvingen van de processies en het vertoon en de opsomming van de aanwezigen.
De enigste buitenlandse gasten waren,
veelzeggend genoeg, de Britten. De journalist maakt zelfs een mystieke opmerking over de Dalai Lama waarbij “...much of his attention was directed to a calm inspection of members of the British Mission as though he was trying to recall where he had seen such people before.”325 In The New York Times komt de Britse aanwezigheid tijdens de ceremonie ook ter sprake: “For all her troubles Britain has time to glance occasionally at adignified, serene 6-year old peasant boy, Llamo Dhondup, fourteenth Dalai Lama of the monastic kingdom of Tibet.”326 Een paar maanden later, met de festiviteiten in Lhasa bij de vestiging van de nieuwe Dalai Lama, krijgen we terug een uitvoerige schets van alles wat er precies gaande is bij de vieringen in zowel The Times als The New York Times.327
328
Een paar dagen na dit bericht
wordt er geschreven over de Britse giften, een staaf goud en zakken zilver, voor de nieuwe leider van Tibet gegeven door B.J. Gould, de politieke officier van Sikkim.329 In The New York Times krijgen we ook een ruime beschrijving van de stad die in een geur van parfum is bedwelmd en de kroning van de Dalai Lama: “Wearing a scarlet cloak and riding through reverent crowds in a great holden palaquin, a 6-year old boy today was enthroned as the fourteenth Dalai Lama, chief civil and religious ruler of this monastic kingdom.”330 Met de vestiging van een stabiele regering in China na de communistische overwinning en de Britse terugtrekking uit India, bereikte de formule “Chinese suzereiniteit-Tibetaanse autonomie” een einde. Zoals we gezien hebben bleef China al van het begin van de 20ste eeuw bij diens soevereiniteit over Tibet. Nu China terug in staat was zich militair te doen gelden, was het vastberaden wat betreft de „bevrijding‟ van Tibet. De Britten hadden met het einde van hun rijk in India geen enkel strategisch belang meer in Tibet.331 China, als communistisch land, kreeg in de context van de Koude Oorlog bijzondere aandacht in de pers bij elke beweging die ze nog maar maakte. Het is ook vanaf dan dat het in de pers bulkt van de berichten over Tibet. Jarenlang kwam Tibet maar af en toe ter sprake als er iets noemenswaardig was gebeurd. Over eigenlijke politiek werd nagenoeg geen woord meer gerept. Over het algemeen was de pers toen meer geïnteresseerd in Tibet als een cultureel fenomeen dan 325
X, “Boy God in Lhasa.”, in: The Times, 04.11.1939, p. 7. X, “British keep an eye on the Dalai Lama; Ruler of Tibet.”, in: The New York Times, 04.02.1940, p. 66. 327 X, “Boy Dalai Lama enters Lhasa The Times.”, 23.02.1940, p. 8. 328 X, “Dalai Lama to be enthroned today The New York Times.”, 22.02.1940, p. 11. 329 X, “Britain’s gifts to the Dalai Lama.”, in: The Times, 27.02.1940, p. 8. 330 X, “Dalai Lama placed on throne in Tibet.”, in: The New York Times, 23.021940, p. 15. 331 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 76. 326
113
als een politiek item. Dat blijkt uit de berichten over de zoektocht naar en ontdekking van de 14de Dalai Lama. Het unieke culturele fenomeen van een jongen op de troon, de weelderige ceremonies, de nieuwe leider van een „eremieten‟- of „monastiek‟ koninkrijk, het zijn allemaal zaken die eerder tot de verbeelding spreken dan met politieke kwesties van doen hebben. Het discours kent een heel andere toon dan in de jaren voor en even na de Eerste Wereldoorlog. Het afstandelijke schrijven over politieke kwesties zoals het statuut van Tibet en de problemen met China, heeft plaats geruimd voor een meer culturele curiositeit nu de positie van Tibet grosso modo bepaald is. In het deel over de perceptie van de Tibetaanse cultuur in de Westerse pers gaan we hier uitgebreider op in. Met de Koude Oorlog en de opmars van het communistische China wijzigt dit gedeeltelijk. We zien terug een focus op een politieke situatie, maar met het culturele element van Tibet duidelijk op de achtergrond. Tevens is de som van het aantal persberichten over Tibet, voornamelijk dan in de kranten, vele malen groter dan al de decennia ervoor samengeteld.
1.3. Het „Rode Gevaar‟ en Tibet Het beeld van Tibet als een „eremietenrijk‟ is volgens Grunfeld niet echt accuraat. De autoriteiten in Lhasa hadden banden met andere overheden; temeer, gedurende de eerste helft van de 20 ste eeuw stuurde de Tibetaanse adel hun kinderen naar Britse scholen in India. De Tibetaanse samenleving was wel in zekere zin insulair. Er was geen echt verlangen om veranderingen of hervormingen door te voeren. Hierdoor bleef de kennis over de buitenwereld of van enige technologische veranderingen beperkt tot de buitenwereld.332 Ook al komt de verwijzing naar Tibet als zijnde een eremietenrijk veelvuldig terug in de pers, toch komen we ook berichten tegen van Tibetanen die schoollopen in India: “It may be noted that in recent years four Tibetans have received education in this country, and that one of them is now returning hero for a two years course of practical training in electrical engineering, so that he may go back equipped to develop the water power of his native land.”333 De betrekkingen die er bestonden met buitenlandse overheden hadden echter weinig politieke impact. De verhoudingen met de Mongolen waren vooral van religieuze aard en betekenden weinig indien er een politieke crisis zou uitbreken. De relaties met Rusland waren door de Britten met succes verijdeld. Eventjes waren er banden met Japan toen monniken van ginds kwamen studeren in Tibetaanse kloosters.334 In 1939 was er even een momentane band met naziDuitsland.
De Schäfer-expeditie bestond eruit geofysische, meteorologische, zoölogische,
332
A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 82. X, “Tibetan friendship for Britain.”,in: The Times, 17/01/1922, p. 9. 334 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 82. 333
114
botanische, geologische, etnologische en antropologische data te verzamelen.
Rassenstudie
maakte ook onderdeel uit van deze expeditie, daar de nazi‟s veronderstelden dat er raciale overblijfsels waren van de Germanen in Tibet. Er is geen bewijs dat deze expeditie een politieke dimensie in zich droeg.335 De traditionele banden met Nepal en Bhutan hadden geen zichtbaar effect op het land. De banden die er wel toe deden waren diegene die Tibet had met China, Brits India en de Verenigde Staten. Deze laatste verhouding is van belang in de studie van de pers over deze periode. Om Grunfeld te citeren: “Both the United States and Tibet have been, and continue to be, extremely reluctant to discuss the subject. This is unfortunate, for I believe that understanding the United States-Tibetan relationship is most crucial for understanding the history of Tibet over the past three decades.”336 In de Westerse pers kijkt men in 1949, voor en na het uitroepen van de Volksrepubliek van China, angstvallig toe wanneer het Tibet betreft. Dat jaar puilt het uit van de artikels over de Chinese blik die in de richting van Tibet wordt gericht.
De schrik voor een verdere
communistische expansie zit er duidelijk in. Vele artikels, vooral in The Economist, maken telkenmale aan het begin van een artikel een kleine schets van de voorgeschiedenis. Dit om de lezer vertrouwd te maken met het land dat voordien grotendeels cultureel werd gekenschetst in plaats van een politieke entiteit.
Er wordt erin gesteld dat “China‟s plight is always Tibet‟s
opportunity.”337 Het sentiment ten opzichte van Tibet in deze context wordt duidelijk als men de artikels leest uit The New York Times: “…Lowell Thomas emerged from the wilderniss today with an account of growing fear in the Land of the Living Buddha as Chinese Communist armies approached its borders”338 Het „land van de levende Boeddha‟ is dus onder dreiging van de communisten. In The New York Times komt men vaker het meer monolithische „The Reds‟339 tegen dan het specifiekere „Chinese communists‟ wanneer het de hele kwestie betreft.
Dit doet een algemenere angst
vermoeden voor het zogenaamde communistische gevaar. Men gaat zelfs zover in bepaalde persberichten om Tibet als een bijna mythisch land voor te stellen dat nu op het punt staat vermorzeld te worden door het rode gevaar. In Life Magazine is men een pak explicieter over de hele situatie : “The question has to be answered in a hurry, or the Communists will answer it for us. In Asia
335
M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 68. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 82-83. 337 X, “Tibet’s New Role.” In: The Economist, 10.09.1949, p. 562. 338 R. Trumbull, “Tibet fears told by Lowell Thomas.”, in: The New York Times, 11.10.1949, p. 21. 339 In het artikel (X, “Tibet radio asks aid against reds.”, 01.02.1950, s.p.) bijvoorbeeld. Maar eigenlijk is over het algemeen de bijnaam in bijna elk artikel te vinden vanaf de Sino-Tibetaanse crisis in de jaren 50. 336
115
the clock is ticking very fast these days… Even the Dalai Lama of Tibet has announced his opposition to communism.”340 In 1950, met de invasie van China in Tibet, wordt Tibet in zijn geheel zelfs geïdentificeerd met het fictieve Shangri-La in The New York Times: “Notwithstanding a denial from India by Tibetan representatives that the Chinese Communists have launched a military attack against the fabled Shangri-La, firsthand reports reaching here from West China indicate that the Communists have intensified preparations to absorb Tibet by political, economic and military means.”341 Over het hele Shangri-La fenomeen gaan we verder uitgebreid in. De identificatie van Tibet met een verborgen en fantastisch rijk in de bergen moet in deze tekst duidelijk het contrast tonen met de militaire brutaliteit van de Chinese communisten. In Life Magazine spreekt men ook van een “lamasery-studded land on top of the world came news last week of another Communist aggression: Red Chinese troops have attacked Tibet.”342 De Chinese doelstelling om Tibet te „bevrijden‟ wordt in de pers met spot en verbazing onthaald: “The remote position of Tibet, the difficulty of its communications with the outside world, and its traditional suspicion of foreign influence, expose as worthless the pretext that Lhasa is a “base for imperialist intrigue” by Britain and by the United States.”343 Nergens wordt er geloof gehecht aan de bewering dat er Westers imperialistische activiteit zou zijn in Tibet.
In The Economist vindt men de
imperialistische dreiging die er zou bestaan in Tibet even onrealistisch als diegene die er volgens de communisten zou bestaan hebben in Zuid-Korea. Er kan dan ook geen twijfel bestaan volgens het blad dat de Tibetanen als onafhankelijke boeddhistische geesten geen communisme willen. Verderop heeft men zo zijn twijfels bij het beleid van India onder Premier Nehru. De Chinezen sturen troepen naar Noord-Korea, bewapenen de Vietminh en voeren nu campagnes in Tibet.344 Een domino-gedachte zit duidelijk in de tekst, waarbij het ene land na het andere ten prooi valt aan het communisme en men dus niet snel genoeg kan ingrijpen. In The Economist spreekt men van een fobie onder de Chinezen om omcirkeld te worden. Deze fobie “…undoubtedly spring from a tremendous new urge to national greatness which has swept through the Chinese people.”345 Na jaren verdeeld te zijn levert de herwonnen eenheid zogezegd een paranoïde gevoel op ten alle koste verdeeldheid terug wil voorkomen.
340
X, “What next for Asia? If we quit crying over spilt milk, we still have a chance.” , in: Life Magazine, Vol.27 (22.08.1949), 8, p. 30. 341 H.R. Liebermann, “Invasion of Tibet by Mao held near.”, in: The New York Times, 23.07.1950, p. 14. 342 J. Burke, “This was the perilous trek to tragedy. By Frank Bessac.”, In : Life Magazine, Vol.29 (13.11.1950), 20, p. 130. 343 X, “Tibet.”, in: The Times, 31.10.1950, p. 5. 344 X, Tibet Invaded.”, in: The Economist, 04.11.1950, p. 682. 345 X, “The troubles with China.”, in: The Economist, 23.12.1950, p. 1129.
116
Naar de eerste Indische premier Jawaharlal Nehru wordt vrij veel verwezen in de verzamelde artikels. Alle ogen zijn op hem gericht, hij is de enige in Azië die deftig weerwerk kan bieden tegen het communistische China. Niet zelden ziet men uitingen van kritiek op zijn beleid en houding tegenover China. Voor The Economist moet India de leidende rol nemen in de hele kwestie “…for neither Britain nor the United States has any direct concern to-day with the region beyond the Himalayas.”346
Welk beleid India ook zou mogen volgen, het Westen kan het alleen maar
bekrachtigen of betreuren. Mocht India erin slagen Tibet te houden als een bufferstaat, dan kunnen de Westerse mogendheden dit alleen bekrachtigen. Een opgave van Tibet is natuurlijk het minst verkieslijke, maar daar kunnen de Westerse mogendheden dan maar weinig aan doen. In The Times formuleert men het ondubbelzinniger: “So far as western powers are concerned, they have no direct interest in the matter. It is really for India to decide first of all how far she is prepared to go to bolster up the present Lama regime in Tibet in order to keep Communism away from her borders and, secondly, whether moral support would be enough or whether material aid would serve any useful purpose.”347 In The Economist klinkt dezelfde toon: “The Chinese Communists say they are going into Tibet to purge it of British and American imperialist influences. Their imagination, fed on Marxist-Leninist textbooks, no doubt peoples the mysterious highlands of this vast and thinly habited territory…with hard-faced capitalists and warmongers who flocked there from Wall Street and the City of London.”348 Maar klopt dit allemaal wel? Zag China spoken en beeldde het zich imperialistische indringers in waar er geen waren? Hadden de Westerse grootmachten geen enkel belang in het vrijwaren van een Chinese machtsovername in Tibet? En was het enkel Nehru die de kwestie moest zien te klaren? Op de eerste vraag kan er geantwoord worden dat China, vanuit zijn standpunt, in zekere mate gerechtigd was in diens verdachtmakingen. George N. Patterson maakt een opsomming van verschillende feiten die voor China reden genoeg waren om imperialisme aan haar achterdeur te vermoeden. Er was zo het veel besproken bezoek van Lowell Thomas349 in 1949. Het volgende jaar circuleerde er een boekje in Kalimpong over een geheime militaire briefing voor Amerikaanse troepen over Tibet. Het bestaan ervan was ongetwijfeld bekend onder de Chinese geheime agenten. De vlucht van de Dalai Lama‟s broer, Takster Rinpoche, in juli 1951 was duidelijk een belangrijke factor in de wijziging van China‟s beleid in Tibet. Takster Rinpoche bevond zich nu
346
X, “China looks south.”, in: The Economist, 10.12.1949, p. 1279. X, “Communist eyes on Tibet.”, in: The Times, 23.11.1949, p. 3. 348 X, “The invasion of Tibet.”, in: The Economist, 19.08.1950, p. 355. 349 Lowell Thomas was een Amerikaanse journalist, ontdekkingsreiziger, auteur en omroeper die tezamen met zijn zoon in de herfst van 1949 erin slaagde Lhasa te mogen bezoeken. Eenmaal thuis riepen ze op tot Amerikaanse steun voor de Tibetanen tegen de communisten in China, advies voor guerrilla - oorlogvoering aan de Tibetanen en de onmiddellijke zending van een Amerikaanse missie naar Lhasa. (A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 93.) 347
117
in Amerika en de mogelijkheid van een Amerikaanse interventie leek voor de Chinezen imminent.350 Toen de Tibetanen internationaal om hulp begonnen te vragen, werden vooreerst de Britten aangesproken. Wat Groot-Brittannië betrof waren zij voor een status-quo te vinden, maar Tibet had niet langer meer het belang dat het had gedurende haar koloniale periode. Tibet had voor de Britten nu evenwel geen enkel strategisch belang meer en enige economische interesses waren gering. Nu hield Groot-Brittannië het uitsluitend bij een ondersteuning van het Indische beleid in Tibet.351 In 1950 keerde Lhasa zich dan maar naar de Verenigde Staten voor steun. Tibet was zich bewust van de grootmacht die het was geworden en het was voor de hand liggend dat ze voor de Amerikanen opteerden als bondgenoot in deze netelige situatie. De Verenigde Staten hadden de situatie nauw in de gaten gehouden volgens de Tibetaanse historicus Tsering Shakya. Discussies waren binnen overheidskringen al gaande over wat men nu precies met Tibet moest doen in het geval van een invasie. Amerika diens hoofdbezorgdheid was immers de expansie van de USSR en van het nieuwe communistische regime in China.352 Men wou een Tibet dat een onderdeel was van China, maar met een verregaande autonomie. Dit beleid liet Amerika toe losse banden te houden met Lhasa, terwijl men tezelfdertijd China‟s claim steunde betreffende de positie van Tibet. Dit alles wijzigde met de communistische overwinning in 1949.353 Amerika had in zekere zin tot 1949 hetzelfde Tibetaanse beleid van diens Angelsaksische voorganger. Eigenlijk was men niet echt geïnteresseerd in Tibet. De nationalistische regering van China maakte aanspraken op suzereiniteit over Tibet, afkondigend in de Chinese constitutie dat Tibet een integraal deel was van de republiek. China‟s bondgenoot zijnde, accepteerde Amerika deze positie, hoewel het in een telegram van 1942 aan het Britse ministerie stipuleerde dat Tibet autonomie moest hebben onder China‟s suzereiniteit.354 Uit onderzoek blijkt dat de Verenigde Staten toch betrokken waren bij de hele kwestie. Tsering Shakya stelt vast dat de Amerikanen bereid waren zowel diplomatieke als militaire hulp te bieden aan Tibet. De enige spelbreker hierin was India, die vreesde dat de betrokkenheid van de Verenigde Staten in Tibet de Koude Oorlog aan de voet van de Himalaya zou brengen. Deze onwil van Indiawege weerhield de Amerikanen ervan direct actie te ondernemen. Als er iemand gefrustreerd was in het hele gegeven, dan waren het wel de Amerikanen die geënerveerd waren door de weigering van India en Groot-Brittannië om samen te werken of de Verenigde Staten 350
G.N. Patterson, “China and Tibet : Background to the Revolt “, p. 93. T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows, p. 19. 352 Ibidem, p. 19-20. 353 A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. 91. 354 G. Xu, “The United States and the Tibet issue.” In : Asian Survey, Vol.37 (1997), 11, p. 1063. 351
118
hun ding te laten doen.355 De Verenigde Staten hebben in dit bipolaire geopolitieke machtsspel dus zeker niet India alleen laten beslissen over de toekomst van Tibet. Evenmin werd de hele affaire gezien als zijnde puur regionaal. De Verenigde Staten waren erop uit de communistische opmars in te dammen. Nehru echter speelde niet mee zoals men had gehoopt. Hijzelf weigerde de rol te spelen die de Verenigde Staten van hem wouden. De Indische leider hield het bij het behoud van een buitenlandse beleid van niet-gebondenheid. Nehru wou de goede relaties met Moskou en Peking niet opgeven. Langzaam aan realiseerden de CIA zich, volgens Robert J. McMahon, dat Nehru zelfs na Sovjet-agressie in Europa, het Midden-Oosten of Zuidoost-Azië nog niet van zijn niet-gebondenheid zou afzien. Dit was natuurlijk tot grote irritatie van de VSA.356 De Amerikanen begonnen dan maar met geheime ontmoetingen te regelen met Tibetaanse functionarissen.
Ze hielden deze ontmoetingen verborgen voor de
Indiërs; Amerikaanse functionarissen waren als toeristen verkleed.
Er werd de Tibetanen
meegedeeld dat de Verenigde Staten Tibet zou steunen indien ze een beroep zouden doen op de VN. Er werd de Dalai Lama ook medegedeeld dat ze hem militaire steun zouden leveren door een toereikende hoeveelheid lichte wapens te bevoorraden, afhankelijk van de politieke en militaire situatie in Tibet. De nadruk lag op het feit dat de Verenigde Staten Tibet ten volle zouden steunen indien ze de Chinezen zowel politiek als militair verzet zouden bieden. Ook werd er besloten informele contacten te houden in Darjeeling en Kalimpong.357 Over deze geheime ontmoetingen en de materie die er besproken werd lezen we dus uiteraard niets in de pers. Deze hield het dus bij een communistische dreiging in Azië, een regionale kwestie die de wereld toch met lede ogen aanzag, maar zogezegd buiten het belangenveld van het Westen viel. Maar in de context van de Koude Oorlog konden de Amerikanen elk communistisch succes niet zomaar laten betijen. In deze periode klinkt het anticommunisme alsmaar luider. In The Economist wordt onder andere een puur hypothetische Tibetaanse bezoeker gebruikt als voorbeeld om de absurditeit van de linkerzijde hun antiamerikanisme te illustreren. Hij zou hen namelijk een omgekeerd verhaal weten te vertellen over imperialisme mocht hij hen ontmoeten.358 De opinie in de pers is over het algemeen bezorgd over de communistische successen die wereldwijd worden geboekt. In zekere zin ligt de houding van de pers dus niet zover uiteen van die van de grootmachten.
355
T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. 71. R.J. McMahon, “U.S. Policy toward South Asia and Tibet during the Early Cold War.”, in : Journal of Cold War Studies, Vol.8 (2006), 3, p. 134. 357 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. 72. 358 X, “What Marshall aid has done for France.” In: The Economist, 22.07.1950, p. 176. 356
119
In al het tumult deed de Dalai Lama beroep op de Verenigde Naties, zo weten The Times en The New York Times te melden.359
360
Maar niet veel later lezen we dat dezelfde VN de zaak voor
onbepaalde tijd heeft uitgesteld nadat de Indische delegatie heeft gezegd dat ze van een vredevolle regeling overtuigd was.361 Dit gebeurde nadat de Dalai Lama erin was gefaald om werkelijke steun te krijgen van WestEuropa en de Verenigde Staten. Het Volksbevrijdingsleger had de oostelijk gelegen provincie van Tibet aangevallen in de maand oktober van 1950 nadat gesprekken met het Tibetaanse bestel voor diens „bevrijding‟ waren gefaald. De Dalai Lama was immers al gevlucht uit Lhasa naar de stad Yatung, van waaruit hij, indien nodig, over de grens kon vluchten. Life Magazine, waarop de Dalai Lama zelf geabboneerd is, bericht dat: “Life‟s circulation department has had no request from the Dalai Lama to change his subscription address from Lhasa to Yatung.”362 Uiteindelijk gaf de Dalai Lama toe, zond een delegatie naar Peking om te onderhandelen over Tibets aansluiting bij China. In mei 1951 tekenden beide zijden het 17-puntenakkoord. Voor het eerst werd de Chinese soevereiniteit erkend. Maar de Dalai Lama zelf had het akkoord niet getekend, noch was hij zich bewust van de voorwaarden toen het getekend werd. Daarop vermaanden de Verenigde Staten volgens Goldstein hem het akkoord ongeldig te verklaren en in ballingschap te vluchten. Dit bleek onsuccesvol, en de Dalai Lama keerde terug naar Lhasa om te leven onder de voorwaarden van het akkoord.363 Life Magazine brengt ook verslag uit van de terugkeer:
“Having wishfully decided he could get along with the Chinese Red invaders, the god-king
accompanied by his ever-worshipful advisers went back to Lhasa, his capital…”364 Er wordt echter nergens een woord gerept over de Verenigde Staten en hun contact met de Dalai Lama. De overheid van de Verenigde Staten was niet onmiddellijk bereid de onafhankelijk van Tibet te steunen, maar wou hem wel steunen als hoofd van een autonoom en niet-communistisch land. Dit was volgens Goldstein niet de wens van de Dalai Lama en zodus keerde hij terug om in Lhasa onder het nieuwe Chinese leiderschap te leven.365 Dit werd onthaald met teleurstelling in de pers: “Another bastion has been taken by communism; another vacuum filled by Communist expansionism.”366 De volgende 5 jaar zou er geen contact meer zijn met de Verenigde Staten. In de pers wordt ook een lichte aanvaarding gemerkt van de situatie, zonder het echter goed te keuren. Regelmatig
359
X, “Tibetan appeal to UN.”, in: The Times, 11.11.1950, p. 6. X, “Tibet issue goes to U.N. assembly.”, in: The New York Times, 19.11.1950, p. 1. 361 A.M. Rosenthal, “U.N. group shelves discussion of Tibet.”, in: The New York Times, 25.11.1950, p. 3. 362 X., “The flight of the Dalai Lama.”, in: Life Magazine, Vol.30 (23.04.1951), 17, p. 27. 363 M.C. Goldstein, “The United States, Tibet, and the Cold War”, p. 148. 364 X. “A wishful god-king goes home.”, in : Life Magazine, Vol.31 (17.09.1951), 12, p.47. 365 M.C. Goldstein, “The United States, Tibet, and the Cold War“, p. 149. 366 X, “The curtain falls in Tibet.”, in: The New York Times, 28.05.1951, s.p. 360
120
komt Tibet nog ter sprake, nu de Koude Oorlog volledig is uitgebarsten, en de Chinese operaties in Tibet houdt men nauw in het oog. De komst van „Rode Chinezen‟ die in Tibet komen wonen, is een thema dat vaak terugkeert: “An increasing number of Chinese are being resettled in Tibet under the Peiping Government‟s “reclaim-the-wastelands” program.”367
De aanleg van wegen en luchtbanen,
draadloze communicatie tussen Lhasa en nabijgelegen centra komen meermaals ter sprake alsook de economische ontwikkeling die China wil introduceren. Dit blijkt allemaal niet van een leien dakje te verlopen.368 In The Economist vindt men dat China best wel lef heeft. Eerst vallen ze Tibet binnen om het te bevrijden van de imperialistische machten die er werkzaam zijn. Volgens The Economist kunnen alleen de Indische troepen in Yatung en Gyantse, ter bescherming van de handelsroute, hiervoor in aanmerking komen. Vervolgens vraagt het aan India te vragen om via Calcutta hun troepen te bevoorraden in Tibet, een land dat ze nota bene zijn binnengevallen om tegen niet-communistische landen als India te beschermen.369 In 1954 spreekt The Economist van een attitude waarmee India af te rekenen krijgt die gelijkt op de attitude van Rusland naar het Westen toe. En ook al probeert India de relatie met China te onderhouden, het land wordt waakzamer, zeker nu China er volop actief is.370 Dat India de vriendschappelijke betrekkingen met China in die periode wat op een laag pitje zet, klopt wel. Dit was natuurlijk een welgekomen situatie voor de Amerikanen. McMahon vat het als volgt samen: “A fortuitous mix of international developments in the second half of 1956 led to a thaw in IndoAmerican relations. China‟s crackdown in Tibet after an armed rebellion erupted there in the spring of 1956 alarmed Nehru and slowed his seeming tilt toward the Communist powers. Nehru‟s mounting suspicions about China‟s irredentist claims along the Tibetan-Indian border also gave him pause. The talks he held in New Delhi in November 1956 with an elusive Zhou Enlai left the simmering border problem unresolved.”371 Guangqiu Xu merkt in een studie op dat China het 17-puntenakkoord niet respecteerde. De Tibetanen werden niet toegelaten hun binnenlandse aangelegenheden zelf te regelen, noch werden andere prerogatieven gerespecteerd. Bijgevolg hadden de Chinezen het moeilijk om hun beleid door te voeren in Tibet.
De Tibetaanse levensstandaard nam af en door de vele
voedseltekorten stierven er zo‟n 65.000 Tibetanen. Gewelddadige aanvaringen begonnen zich 367
X, “More Chinese Reds resettled in Tibet.”, in: The New York Times, 06.02.1957, p. 10. X, “Chinese difficulties in Tibet.”, in: The Times, 13.05.1952, p. 7. 369 X, “China “liberates” Tibet.”, in: The Economist, 14.06.1952, p. 758. 370 X, “American aid to India.”, in: The Economist, 12.06.1954 , p. 872. 371 R.J. McMahon, “U.S. Policy toward South Asia and Tibet”, p. 139. 368
121
frequenter voor te doen.372 In 1956 bereikte de hele situatie een kookpunt dat resulteerde in grote demonstraties en rellen in Lhasa.373 De rellen bleven niet uit het blikveld van de pers. In The Economist komen de problemen in Tibet dat jaar meermaals ter sprake.374 375 Het verzet dat door de Khampa‟s wordt gevoerd is nergens ongeweten. The Times heeft het over het lokale volk in de Kham-regio en The Economist noemt de Khampas “…a hardy mountain folk whose semi-nomadic life has imbued them with a real love of freedom. Although devout Buddhists, their religious beliefs do not seem to have weakened their martial spirit.”376 Dat de Verenigde Staten hierin betrokken waren, daarover vindt men niets terug in de pers. Hierbij Guangqiu Xu citerend: “Between 1956 and 1961, the U.S. Central Intelligence Agency made sporadic airdrops of material to guerrillas in Tibet, and also provided training to Tibetans both at U.S. military bases in Asia and at Camp Hale in Colorado. At the latter facility, the Tibetan guerrillas were trained in mountain warfare under a project referred to as the “Garden Operation.” The guerrillas were to parachute into Tibet and eventually form the nucleus of an anti-Chinese uprising.”377 De Tibetaanse historicus Tsering Shakya heeft het ook veelvuldig over de Amerikaanse betrokkenheid vanaf 1956.
In december 1955 gaf president Eisenhouwer de CIA de
toestemming het internationale communisme te ondermijnen aan de hand van geheime activiteiten, welke resulteerde in de vestiging van ondergrondse verzetsgroepen. Het nieuws van de revolte van de Khampa‟s kwam meer dan gelegen voor de Amerikanen. Shakya haalt de propaganda aan die in die periode over Tibet bestond en de uiteindelijke overgang naar geheime operaties: “The Chinese actions were seen as evidence of the Communists‟ desire for world domination. Tibet was presented as a small nation fighting for the survival of its culture and way of life… if the Khampa revolt was successful, it would cause immense difficulties for the Chinese. The US objective was to destabilize the country, and it was for this reason that it abandoned diplomatic initiatives in favour of covert activities.”378 Ook Goldstein spreekt van een onmiddellijke interesse van Amerikawege wanneer de revoltes uitbraken in Kham. De CIA werd stante pede opgetrommeld om direct contact te maken met de
372
G. Xu, “The United States and the Tibet issue.”, p. 1064. Ibidem, p. 1064. 374 X, “Troubles in Tibet.”, in: The Economist, 12.05.1956, p. 562. 375 X, “Monks militant.”, in: The Economist, 26.07.1956, p. 304. 376 X, “Rebellion in Tibet.”, in: The Economist, 01.12.1956, p. 798. 377 G. Xu, “The United States and the Tibet issue.”, p. 1065. 378 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. 170. 373
122
verzetsleiders en tegen 1957 werden er Tibetanen getraind en voorzien van wapens.379 Toen de Chinezen van de Amerikaanse inmengingen op de hoogte kwamen, werd het afgedaan als communistische propaganda.380 In Life Magazine blijkt uit een artikel over de hele kwestie dat de pers geen flauw benul had van de Amerikaanse betrokkenheid, daar Amerika wordt beschuldigd van niets gedaan te hebben tegen het Chinese geweld: “The U.S. government, which in the past has ignored suggestions that it should plan to help a possible revolt, sent sympathy to the dying Tibetans and disapproving words to Peking.”381 De volgende jaren ging de situatie van kwaad naar erger en culmineerde het in de opstand in Lhasa in 1959. De pers laait dan van de berichten over deze uitbraak van anti-Chinees geweld. Het lont werd aangestoken door een gebeurtenis die de gemoederen geheel deed opzwepen. In The Times wordt het verhaal kort verteld: “It was as long ago as March 10 that the Chinese Commander delivered his by now famous invitation, or summons, to the Dalai Lama to attend military headquarters for a luncheon party, to be followed by an acrobatic display. The invitation named the Dalai Lama only and was delivered, contrary to normal usage, to him personally instead of through his Cabinet or household. The Chinese have since claimed that members of the Cabinet were also invited, byt this was certainly not understood at the time; the city was still crowded with monks and pilgrims assembled for the Tibetan New Year festival, and within a short time a crowd of 30.000 were besieging the Norbulinka Palace demanding that the Dalai Lama should not go.”382 Wat er precies gaande was wordt in het boek van Tsering Shakya “The dragon in the land of snows” tot in het detail uitgelegd. Toen de Dalai Lama werd uitgenodigd om een festiviteit bij te wonen in een militair kamp van de Chinezen, groeide de vrees dat men hem zou meenemen naar China. Eenmaal de Dalai Lama het kamp zou betreden, zouden de Tibetanen niets meer kunnen doen. En inderdaad, weinig hoge functionarissen waren op de hoogte gesteld van deze uitnodiging. Tegen de volgende dag wist echter iedereen in Lhasa van het gerucht.383 Iedereen in de stad was door angst bevangen, vrezende dat er iets ergs stond te gebeuren. De Dalai Lama was tevens 25 jaar oud, een hinderlijk jaar volgens Tibetaanse folklore. Men was er van overtuigd dat er iets ergs stond te gebeuren met de Dalai Lama en dus met Tibet in het geheel. Er werd algeheel een kidnapping van de Chinezen vermoed, of toch alleszins een intentie daartoe.
Het volkse
ongenoegen uitte zich niet alleen tegen de Chinezen, maar ook tegen de Tibetaanse elite die werd 379
M.C. Goldstein, “The United States, Tibet, and the Cold War.”, p. 149. G. Xu, “The United States and the Tibet issue.”, p. 1065. 381 X, “Tibet takes on Red China. An incredible land’s incredible revolt.”, in: Life Magazine, Vol.46 (6.04.1959), 14, p.29. 382 X, “Tibet declares itself independent.”, in: The Times, 26.03.1959, p. 12. 383 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. 188. 380
123
verweten hun leider verraden te hebben. De weg naar het paleis werd geblokkeerd en de Tibetaanse functionarissen, waarvan pro-Chinese sentimenten werd vermoed, kregen de woede over zich. Er werd met stenen gegooid en er werden zelfs functionarissen doodgeslagen.384 Tsering Shakya zelf stelt dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de Chinezen ooit de intentie hadden de Dalai Lama te ontvoeren naar Peking. Ondanks de rebellie van de Khampa‟s en de andere moeilijkheden in Tibet, wisten ze dat ze het land de facto onder controle hadden en dat hun militaire suprematie een voldongen feit was tegen Tibetaanse revoltes. Ook waren ze op de hoogte van de troebele relatie tussen Lhasa en Kham, die ze desnoods tegen elkaar konden uitspelen. Als men erop terugblikt kan men volgens Shakya stellen dat de revolte is uitgebarsten na een misverstand betreffende hoffelijke etiquette en de hiernavolgende paniek die een geaccumuleerd ongenoegen deed ontbranden.385 In de pers wordt het nieuws van het repressieve geweld van China met weerzin en afkeuring ontvangen. De vergelijkingen met Hongarije zijn alom aanwezig in de persbladen.386 The Economist spreekt van “China‟s Hongarije”, een situatie die het niet-gebonden Azië misschien „de ogen zal openen‟.387 In Life Magazine zegt met dat “Tibet joins Hungary in the annals of unpublished international crime. May our shame turn to new resolution in Berlin, the Middle East, and other threatened strongholds of freedom and difference.”388 Alles ging van kwaad naar erger toen mortieren insloegen op het paleis. Men consulteerde het orakel die wist te vertellen dat het niet meer veilig was voor de Dalai Lama om te blijven. Zodus begon de vlucht van de Dalai Lama en bleef zijn locatie gedurende een tijd onbekend. Voor de CIA echter was dat niet het geval. Zij hielpen de Dalai Lama te ontsnappen via een route die ze met hun Khampa guerrilla‟s hadden uitgestippeld.389
In de pers zien we vaak het bericht
terugkomen in maart 1959 dat de Dalai Lama zoek is en de Chinezen de achtervolging inzetten.390 Maar nergens in de pers zien we de Amerikaanse betrokkenheid in het welslagen van deze ontsnapping. Eenmaal de Dalai Lama veilig is gearriveerd in India kan de aankomst op opluchting rekenen binnen de Westerse pers. The Economist wilt dat men nu maar beter eens lessen leert trekken uit de hele gebeurtenis wat het communisme betreft.391 De Dalai Lama haalt zelfs de voorpagina van 384
Ibidem, p.191-192. Ibidem, p. 193. 386 X, “Clash of arms.”, in: The Economist, 28.03.1959, p. 1154. 387 X, “China’s Hungary.”, in: The Economist, 04.04.1959, p. 16. 388 X, “Tibet takes on Red China. An incredible land’s incredible revolt.”, in : Life Magazine, Vol.46 (6.04.1959), 4, p. 40. 389 T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. 200-201. 390 X, “Chinese troops surround the Everest monastery.”, in: The Times, 01.04.1959, p. 10. 391 X, “Lesson of an Escape.”, in: The Economist, 11.04.1959, p. 109. 385
124
Life Magazine en een volumineus aantal bladzijden en artikels wordt geschreven over de vlucht van de Tibetaanse leider in deze editie. Er wordt met sympathie en compassie gesproken over het lot van de leider. Men vereenzelvigt zich zelfs met hem als ware het „één van ons‟: “The godking‟s manner, distinguished but as natural as that of a warmhearted Westerner, seemed to make light of his recent adventure.”392 In de 21ste eeuw is de Dalai Lama volgens Dibyesh Anand de personificatie geworden van Tibet. Het neemt een bijna letterlijke vorm aan in de perceptie van Tibet in onze tijd. Sedert zijn vertrek uit Tibet is het land als het ware, in de Westerse geesten, van zijn inhoud geleegd. Hij is de belichaming van Tibet en de Tibetaanse cultuur. Zonder hem, geen Tibet.393 Robert Barnett benadrukt dat wanneer journalisten hem vandaag ontmoeten, ze geneigd zijn de Tibetaansheid van zijn lichaamstaal, kledij en lach te benadrukken als symbolisch voor de collectieve goedlachsen levenslustigheid van het Tibetaanse volk en zijn kledij als het vertegenwoordigen van hun religiositeit en betamelijkheid.394 Als we terugkijken naar het hierboven geciteerde voorbeeld, dan merken we dat dit al aanwezig was in de jaren 50 met zijn vlucht uit Tibet en aankomst in India. Men identificeert zijn „natuurlijkheid‟ als die van een aangename Westerling. Het is interessant om te zien hoe na zijn vlucht Tibet in de figuur van de Dalai Lama geconcretiseerd wordt. Zijn boeken zijn bestsellers en hij heeft het statuut weten te verkrijgen van niet alleen een Nobelprijswinnaar, maar ook als een spiritueel en moreel wereldleider.395 Voor Robert Barnett is de perceptie van de Dalai Lama als Tibet diepgeworteld en bijna algemeen geaccepteerd, ook al leven nog 97% van de Tibetanen in Tibet en zijn een groot deel ervan zelfs niet religieus.396 Hijzelf is, volgens Barnett, ingebracht in een discours dat meer te maken heeft met een idee van bijzonderheid dan met een volk dat een verscheidenheid aan ideeën, belangen en eisen heeft. Hierin zien we, naar Barnetts mening, een bepalend aspect van internationale politiek. Er is voor hem duidelijk een politieke dimensie in de perceptie van de Dalai Lama in het westerse politieke discours, dat hem als een spiritueel leider wil erkennen in plaats van een wereldlijk leider.397 Dibyesh Anand merkt op dat de portrettering van de figuur van de Dalai Lama als Tibet in zich een fundamenteler en meer constant karakter in zich draagt dan een veranderlijk politiek discours:
392
H. Harrer, “Flight in a sandstorm : A miraculous escape.”, in: Life Magazine, Vol.46 (4.05.1959), 18, p.30. D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 54. 394 R. Barnett, “Violated Specialness. Western political representations of Tibet.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p.300. 395 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 54. 396 R. Barnett, “Violated Specialness”, p.299-300. 397 Ibidem, p. 300. 393
125
“Without denying the centrality of the figure of the Dalai Lama to the Tibetan civilization, it can be argued that the current literalization of the Dalai Lama as Tibet is intimately linked to the Western imagination and Western desires.”398 De Westerse verbeelding over Tibet vindt in de pers op een meer subtielere manier plaats. Het is indirecter en bevindt zich ietsje meer tussen de lijnen. Zoals we hebben gezien draagt Tibet soms de bijnaam “Shangri-La” in bepaalde persberichten. Het hele concept van “Shangri-La” en wat erachter schuilt is een belangrijk facet in het begrijpen van de Westerse perceptie van Tibet, zo niet zelfs de belangrijkste dimensie ervan.
2. Sociaal - culturele thema’s over Tibet 2.1. Een verborgen en tijdloos Shangri-La In de jaren 30 van de 20ste eeuw werd de auteur James Hilton wereldberoemd met zijn boek “Lost Horizon”. Het werd een klassieker en was de eerste Westerse roman die zich situeerde in Tibet. Met de uitvinding van het woord en de wereld van “Shangri-La” werd het al gauw een bestseller alsook een Hollywood-succes. Het vertelt het verhaal van een verborgen spirituele gemeenschap, levende in een afgelegen, geheime vallei, waar de kennis en schatten van de beschaving worden opgeslagen nadat een verwachte donkere tijd voorbij is. Na de destructie zal Shangri-La een nieuwe renaissance uitzaaien over de wereld.399 Hilton was zeker een uitmuntend schrijver.
Hij had zichzelf vertrouwd gemaakt met een
weidsheid aan thema‟s die er bestond over Tibet en de Tibetaanse cultuur zelf. Martin Brauen ziet Hilton als diegene die de draad heeft opgepakt die Helena Petrovna Blavatsky 60 jaar voordien was beginnen spinnen. Blavatsky was een Russische occultiste en medestichter van en drijvende kracht achter de in 1875 in New York opgerichte “Theosophical Society”. Ze beweerde uitverkoren geweest te zijn door een Arisch broederschap levende in Tibet. De meesters, of „Mahatmas‟, van dit broederschap leefden in verborgenheid, wakende over een geheime leer. Ze hadden Blavatsky waardig bevonden om deze leer in het Westen te introduceren en zodoende fungeerde ze als een intermediair tussen Tibet en Europa. De meesters maken deel uit van een hiërarchie met aan de top „de Heer van deze wereld‟, die in Shambhala leeft, ergens in de Gobiwoestijn.400 Hilton heeft duidelijk zijn mosterd gehaald bij Blavatsky‟s occultisme. De waarachtigheid ervan betwijfelde hij ten zeerste, maar dat nam niet weg dat hij er een modern fantasieverhaaltje van 398
D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 54. P. Bishop, “Not Only a Shangri-La.”, p.209. 400 M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 25. 399
126
maakte, welke meer succes heeft gekend dan Blavatsky‟s schrijfsels.
Miljoenen exemplaren
werden verkocht en het werd zelfs door velen geloofd dat de plek werkelijk bestond. Hotelketens hebben zich intussen naar de mystieke plek vernoemd, en in 1942 noemde president Franklin D. Roosevelt zijn vakantieverblijf in Maryland ernaar. De marine van de Verenigde Staten had een vliegdekschip met dezelfde naam; een numeriek aantal muziekstukken en een pinbalmachine uit 1967 dragen de naam. Kortom, Shangri-La behoort tot het internationale vocabularium.401 Het is dus niet toevallig dat we in dezelfde tijdsperiode in de pers de referentie zien naar het boek en de verfilming ervan. De film “Lost Horizon” van Frank Capra krijgt vooral in Life Magazine bijzonder veel aandacht. “High among the mountains of Tibet, locked in by never-meltings snows, there is said tob e a wonderful Valley of Contentment. It is ruled by a colony of lamas, holy men who have found the secret of limitless life. Their lamasery of Shangri-La is a treasure house of culture, gathered against the day when the war-torn outer world shall wreak its own destruction.”402 Een jaar later ziet men in een advertentie van hetzelfde blad een fototoestel aangeprezen met als titel “Leica and Lost Horizon”. De video camera‟s van Leica hebben blijkbaar de film “Lost Horizon” mogelijk gemaakt, “…for it has visited the mysterious land of Tibet with the famed explorer, Harrison Forman, recording its people and customs for all to see.”403 In de populaire verbeelding blijft Shangri-La nazinderen.
In een artikel uit 1938 over
Amerikanen die Lhasa hebben betreden en hun foto‟s aan de wereld tonen, keert Hiltons roman terug: “Here they found an ancient land hardy people living a vigorous life, not so idyllic as that pictured in the movie Lost Horizon, but full of charm, beauty and politeness… Zealously preserved by the priesthood, life in this remote section of the globe has stood still for 1000 years.”404 Het tijdloze, verborgen en archaïsche Tibet is een gemeenplaats die we in deze analyse nog regelmatig zullen tegenkomen. De associatie van Tibet met Shangri-La wordt niet altijd subtiel gesuggereerd, maar soms zelfs expliciet in zijn geheel zo vernoemd. In een artikel over luitenant-kolonel Ilya Tolstoy zijn bezoek in 1942 aan Tibet wordt het land expliciet Shangri-La genoemd door de auteur.405 Dat de mythe van Shangri-La door sommigen geloofd werd, merken we onder andere in Life Magazine. Er wordt in 1946 kort verteld over een sekte in Colorado. Deze sekte, “The 401
Ibidem, p. 85. X, “$2,000,000 worth of scenes from Lost Horizon.”, in: Life Magazine, Vol.1 (14.12.1936), 4, p. 31. 403 X, “Leica and “Lost Horizon””, in: Life Magazine, Vol.3 (11.10.1937), 15, p. 13. 404 X, “An American scales the Himalayas and reaches Tibet’s forbidden city”, in: Life Magazine, Vol.4 (24.01.1938), 4, p. 25. 405 X, “OSS operated in five theaters of war.”, in: Life Magazine, Vol.19 (19.11.1945), 21,p. 120. 402
127
Brotherhood of the White Temple”, bestond uit een 250 aantal leden en was druk in de weer een schuilplaats te bouwen ter bescherming tegen een nakende atoomoorlog. De sekte werd geleid door een mysticus genaamd Dr. M. Doreal, een zelfverklaarde profeet uit Denver die beweert berichten te ontvangen in het Sanskriet van hogepriesters uit Tibet.406 Peter Bischop stelt dat in deze periode Tibet werd voorgesteld als een land buiten het gereguleerde netwerk van tijd en ruimte dat de rest van de wereld had meegenomen. Tibet betreden werd voorgesteld als de drempel oversteken naar een andere wereld, als teruggaan in de tijd. Tibet werd derhalve voorgesteld als een droom- of sprookjesland buiten de geschiedenis. Vele verkenners, reizigers, mystici en andere dromers verbeeldden zich Tibet als een eeuwig heiligdom waar spirituele waarden konden beschermd worden. Tibet gaf wijsheid, begeleiding, orde en archaïsche continuïteit aan een in toenemende mate verloren Westen, voornamelijk dan in navolging van de Eerste Wereldoorlog. En het is in deze gedachtestroom waar we volgens Bischop Hiltons Shangri-La moeten situeren.407 Tibet als een tijdloos en verborgen rijk vol devote gelovigen is alomtegenwoordig in de persberichten van deze periode. De verwijzingen naar Lhasa als zijnde een „Verboden Stad‟ zijn niet te tellen en voedden mee de toenmalige verbeelding. Een artikel in The Times van 1934 begint met een zin die de kennis over Tibet onder de meesten samenvat: “Tibet, for most of us, means Lhasa, or the site of camps for Everest expeditions.”408 Zoals we in het vorige deel hebben gezien was Tibet verre van een hermetisch afgesloten rijk en was de mythe van afgeslotenheid één die de Britse geopolitieke belangen diende. Het Britse kader in India dat zich onderhield met Tibet deed er alles aan om zelfs de toegang van particuliere Europeanen tot het land te controleren. Ze deden dit door te eisen dat reizigers die Tibet wensten te betreden van India een toelating moesten krijgen van de politieke officier in Sikkim vooraleer ze werden toegelaten nabij de grensregio. De Tibetaanse overheid wou ook liefst niet teveel buitenlanders over zich heen en dus speelden ze volgens Alex C. McKay een gewiekst spel waar de ene het uitsluiten van Europeanen op de andere stak. Een aantal waagden het erop en betraden Tibet op illegale wijze, zoals Heinrich Harrer en Alexandra David-Néel, die later zullen worden besproken. Normaliter waren alleen diegene die Tibet mochten betreden dus eerst door de regering van India goedgekeurd.409
406
X, “Atomb bomb haven. Denver prophet bids followers prepare for a great explosion by building cabins in canyon.”, in: Life Magazine, Vol.21 (14.10.1946), 16, p. 77. 407 P. Bishop, “Not Only a Shangri-La”, p. 208. 408 X, “Unknown Tibet.”, in: The Times, 31.08.1934, p. 15. 409 A.C. McKay, “”Truth,” Perception, and Politics “, p. 75.
128
Een artikel over de gezondheid van de 13de Dalai Lama stelt dat wanneer de Dalai Lama zou komen te sterven de politieke spanningen in het land zouden toenemen. Daarbij wordt beduid dat: “The Tibetans are not the calm, phlegmatic race popularly pictured, and might easily be excited by a political upheavel.”410 Indirect wordt hiermee verwezen naar een idee, dat blijkbaar inderdaad leefde onder de Westerlingen, van een vreedzaam Tibet. Toen men in Tibet volop aan het zoeken was naar de reïncarnatie van de Dalai Lama noemde The New York Times Tibet dan weer het vrome eremietenkoninkrijk van Azië.411 Toen de nieuwe Dalai Lama ontdekt werd in 1939 maakte Life Magazine, naast het tonen van een exclusieve foto van de jonge leider, een opsomming van wat hem in zijn leven allemaal te wachten staat. Niet alleen zal hij de mysteriën leren van de lamaïstische theologie en politiek, maar ook dat vier van de vijf voorgangers in raadselachtige omstandigheden zijn gestorven op 18jarige leeftijd. “He may also find that his medieval realm, possessing as yet unmeasured natural wealth at the strategic heart of Asia, has finally become involved in modern history.”412 In 1951 pakt Life Magazine uit met het nieuws dat de Dalai Lama geabonneerd is op hun blad. En ook al mag de Dalai Lama een modern blad lezen als Life Magazine, toch blijft Tibet “…a museum piece among nations, in many ways a throwback to the early Middle Ages.”413 De drie miljoen Tibetanen zijn “…so inwardly turned on their Buddhist faith that they have almost no material ambitions.”414 In The Times wordt Tibet een land genoemd waar “…religion counts for everything and the Dalai Lama, as the spiritual and temporal head of the State, commands the unquestioning allegiance of his three million devout followers…”.415 Het staatssysteem wordt wel “…medieval and admittedly anachronistic…”416 genoemd. In dit artikel van The Times wordt de zogenaamde teruggetrokkenheid van Tibet verklaard als een manier om stap per stap de levenswijze aan te passen aan moderne condities.417 „Middeleeuws‟, en in minder mate „archaïsch‟, keert menigmaal terug in de pers wanneer het Tibet betreft. De geneeskunde in Tibet wordt door The New York Times als te zijn gearriveerd uit de Middeleeuwen “…at the same stage of development as that of Europe in the early Middle Ages.”418 Heinrich Harrer noemt de landbouwmethodes geheel middeleeuws en spreekt van een primitieve
410
X, “Dalai Lama’s Health.”, in: The Times, 18.05.1921, p. 7. X, “Pious Tibet; Searches for a little child.”, in: The New York Times, 23.05.1947, p. 12. 412 X, “The living Buddha. A 4-year old peasant boy becomes reincarnation of Tibet’s Dalai Lama.”, in: Life Magazine, Vol.7 (9.10.1939), 15, p. 16. 413 X, “The flight of the Dalai Lama.”, in: Life Magazine, Vol.30 (23.04.1951), 17, p.132. 414 Ibidem. 415 X, “Dalai Lama’s Powers.”, in: The Times, 20.11.1950, p. 6. 416 Ibidem. 417 Ibidem. 418 X, “Tibetan doctors practice like those of middle ages.”, in: The New York Times, 17.10.1926, p. 18. 411
129
bewerking van de grond met houten ploegen.419 Wanneer de ontdekkingsreiziger J.F. Rock het stadje Choni bezoekt, haalt hij de vermeend tijdloze dimensie van het land naar boven door te beweren dat het waarschijnlijk al 6 eeuwen onaangeroerd is geweest.420 In The Economist wordt bij een bespreking van Arnold J. Toynbee‟s recentste overzicht van de wereldgeschiedenis gesteld dat het Oosten met een myriade aan problemen geconfronteerd wordt. Er wordt beweerd dat één ding zeker is : “The East has ceased altogether to be “changeless,” unless, perhaps, in Tibet.”421 Dit is een typisch voorbeeld van de perceptie van de Oriënt als zijnde een tijdloos oord, een plek waar de geschiedenis pas aanvangt met de intrede van de Europeanen. Wanneer de dreiging van Chinawege naar Tibet in het begin van 1950 toeneemt schrijft The New York Times dat het „Land in the Sky‟ nu onder dreiging is van diens buur. “Tibet finds itself no longer out of this world but faces with „liberation‟ by neighboring Chinese Communists.” Het is alsof Tibet hier, als een soort buitenwerelds oord, als het ware uit haar collectieve meditatie wordt gerukt.422 De communistische dreiging van China is imminent en er is volgens The New York Times elke reden om te geloven dat China “…will soon take over the fabulous mountain country.”423 Dibyesh Anand besteedt een bijzondere aandacht aan dit gegeven. De Ander wordt in vele gevallen, zowel in positieve als negatieve zin, gezien als zijnde sociaal en cultureel achtergesteld in de tijd. De Ander bevindt zich in een middeleeuwse, archaïsche, prehistorische of zelfs een tijdloze tijd. De reis, koloniaal of niet, van toenmalige Westerse commentatoren wordt vaak voorgesteld als zijnde in de ruimte als een reis in de tijd. Anand stipuleert dat dit een zoveelste techniek is van het beschavingsideaal waarbij groepen zo uit het heden vallen en controle gelegitimeerd wordt in naam van de moderniteit. De Ander is bevroren in de tijd, in een bepaalde fase van de geschiedenis.
Dit betekent niet alleen een mogelijk domein voor te
beschaven, maar ook in bepaalde gevallen een ongerept gebied, een vluchtroute voor de vervreemde Westerling. Anand maakt de interessante opmerking dat de meest voorkomende vertegenwoordiging van Tibet het zogenaamd middeleeuwse aspect ervan was.424 Deze stelling kan aan de hand van de besproken persberichten volmondig bevestigd worden.
419
H. Harrer, “My Life in Forbidden Lhasa. Escaping from Internment in India to the Sacred Capital of Tibet, an Austrian Became the Dalai Lama’s Trusted Tutor.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.108 (1955), 1, p. 31. 420 J.F. Rock, “Life Among the Lamas of Choni. Describing the Mystery Plays and Butter Festival in the Monastery of an Almost Unknown Tibetan Principality in Kansu Province, China.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.54 (1928), 5, p. 572. 421 X, “The West on Trial.”, in: The Economist, 08.02.1930, p. 288. 422 X, “Threat to ‘the Land in the Sky’”, in: The New York Times, 05.11.1950, p. 174. 423 X, “Invasion of Tibet.”, in: The New York Times, 03.11.1950, s.p. 424 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 31.
130
Dientengevolge treedt niet zelden de associatie op van Tibet met het prehistorische en het primitieve. Anand poneert dat: “The Western imagination of Tibet also flirted with the prehistoric and the primitive. Grenard was reminded of “American Redskins”…”425 Een voorbeeld hiervan komen we toevallig genoeg ook tegen in National Geographic. Zo staat in het artikel van Dr. A.L. Shelton: “To the lay observer there is no resemblance whatever between the Tibetans and the Chinese, nor are they similar to the Malayans. In features and characteristics they resemble the American Indians more nearly, perhaps any other distinct type, although in color and other characteristic features there is an indication that they may have sprung from the original Mongol people.”426 Anand ziet de figuur van de Yeti, de verschrikkelijke sneeuwman, als een beduidend embleem van deze associatie van Tibet met het primitieve.427 In de pers komen de berichten over de Yeti een aantal keren terug in de jaren 20. In The Times wordt er onder andere een aantal keren melding van gemaakt428 429, maar ook in The New York Times430 en Life Magazine431 is er sprake van deze „mysterieuze wilde mannen‟. Brauen ziet hierin een constante waarbij Tibet in de verbeelding een toevluchtsoord par excellence is voor het vreemde. Zo zouden volgens bepaalde hedendaagse neonazi‟s Hitler en zijn gevolg er zich bevinden. Arische buitenaardse wezens zouden er ook hun basissen hebben in de bergen. Wat fantasierijke absurditeit en Tibet betreft, is er eigenlijk niets nieuws onder de zon. We zagen al reeds de Mahatmas van de Theosofen, Pape Jan bij de eerste missionarissen en nu de Yeti‟s in de jaren 20.432 Het absurde en het fantasierijke is iets wat veel terugkeert in relatie tot Tibet. Een correspondent van The Times was zo voornamelijk geïnteresseerd in het Tibetaanse mysticisme wanneer hij op bezoek was bij een Tibetaanse familie. Gedurende het bezoek pluisde hij heel hun filosofie uit. Toen ze hem antwoord gaven, zegt hij : “They made a fine medieval picture as they discoursed earnestly together.”433 Dezelfde correspondent vertelt in de tekst hoe hij op jonge leeftijd het werk van Alexandra David-Néel over Tibet verslond. De mysteriën van het land hadden hem toen al betoverd.434 Het is niet verwonderlijk dat hij zich tot zo‟n gespreksmaterie genoodzaakt voelde als Alexandra David-Néel zijn voornaamste culturele referentie was wat 425
Ibidem, p. 32. A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.40 (1921), 3, p. 297. 427 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 32. 428 X, “Tibetan tales of hairy murderers – “Abominable Snowmen””, in: The Times, 31.10.1921, p. 9. 429 X, “The Abominable Snowman.”, in: The Times, 24.07.1937, p. 13. 430 X, “The mysterious wild men of Tibet.”, in: The New York Times, 23.08.1925, s.p. 431 X, “In Shangri-la : gyags, many husbands.”, in: Life Magazine, Vol. 46 (6.04.1959), 14, p. 30. 432 M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 218. 433 X, “Tibetan table talk – Monks keep the conversation on a mystical level.”, in: The Times, 19.07.1957, p. 12. 434 Ibidem. 426
131
Tibet betreft. Alexandra David-Néel was de eerste Westerse vrouw die toegelaten werd om op audiëntie te gaan met de Dalai Lama in Kalimpong. Verkleed als een pelgrim in de winter van 1923 trok ze het land illegaal binnen. Het verbod van de Britten om het land te betreden deed haar drang enkel maar toenemen. De spirituele reis die ze ondernam zou zich gereflecteerd weten in haar boek. Het fantastische nam elke dag plaats in Tibet volgens haar. Mystici en mysticisme waren alomtegenwoordig. Het hele land is naar haar mening een sprookje.435 Bij het bespreken van de ontsnapping van de Dalai Lama uit Tibet in 1959 opent het artikel “Lesson of an Escape” in The Economist met het veelzeggende : “Sublime mysticism and nonsense is apt to pour from many a pen as soon as Tibet is mentioned.”436 We zien hier een heel mooi en vrij direct voorbeeld van intertekstualiteit. Deze allusie op een menigte aan mystieke teksten en „nonsens‟ die er daarbuiten bestaan wanneer het Tibet betreft, toont aan dat zo‟n ideeën over Tibet in de tijdsperiode waarin de auteur schreef al veelvuldig circuleerden. Het Tibetaans boeddhisme als nonsens, of zelfs als een ontaarde religie, zien is zeker geen unicum. Velen hadden in dezelfde periode bezwaren tegenover dit type boeddhisme en vonden het eerder een uiting van barbarij dan een openbaring van een mysterieus volk van wijsgeren.
2.2. Een gedegenereerd boeddhisme In een artikel van National Geographic uit 1916 met de sprekende titel “The World‟s Strangest Capital” door John Claude White, beschrijft de auteur in geuren en kleuren de pracht en praal van het Potalapaleis in Lhasa. “Whether seen on a brilliant day, under a cloudless sky, during a thunder-storm, painted in soft, glowing tints by one of the wonderful sunsets seen only in Tibet, or by moonlight, when with outlines softened and toned down, the Potala stands out like a phantom castle in ghostly splendor from among the shadows of its surrounding trees, all aspects are equally lovely.”437 De rijkelijke beschrijving houdt niet onmiddellijk op daar de auteur duidelijk verrast is door dit wonderlijk staaltje architectuur. Het doet al de andere gebouwen in de schaduw staan en is in visueel opzicht enkel maar te bewonderen. Het lauweren van het paleis neemt een kering wanneer hij het fabelachtige zicht vindt afsteken tegenover de cultuur die het omringt : “It is indeed a fitting shrine for the heart of any religion, and with such surroundings it is difficult to understand the present form of Buddhism (Lamaism), as practiced in Tibet, could ever have sunk to the depths of degradation it has reached.”438 Het lamaïsme doet het gebouw geen eer aan volgens White. Hij spreekt van een 435
D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 58. X, “Lessons of an Escape.”, in: The Economist, 11.04.1959, p. 109. 437 J.C. White, “The world’s strangest capital.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.29 (1916), 3, p. 273. 438 Ibidem, p. 273. 436
132
soort degeneratie van de huidige vorm, impliciet verwijzend naar een meer oorspronkelijk of klassiek boeddhisme waarop deze Tibetaanse vorm gebaseerd zou zijn.
Later in de tekst
vergelijkt hij het lamaïsme met de leringen van de Boeddha: “The religion inculcated by Buddha had certain cardinal points, the encouragement of the ascetic life, the maintenance of virtue, the exhortation of persons of all castes and both sexes to aim at deliverance from the evils of existence, and lastly the attainment of Nirvana. But in Tibet Buddhism has been grafted onto the earlier devil worship of the people and a religion has been evolved better expressed as Lamaism, or modified devil worship, so that it in addition to the Buddhas and Bodisats there have also come to be tutelary of Guardian deities of a terrifying and malignant aspect, whose duty is to defend the faith and the faithful people from eternal attack. These deities are depicted in grotesque and terrible forms in all the monasteries, generally in violently colored fresco paintings at the entrance.”439 De auteur gaat zelfs zover in te hopen dat er “…some reformer may arise to cleanse it of its many superstitions and to reinstate the simple tenets of its founder.”440
Het lamaïsme een vorm van
duivelverering noemen is niet ongewoon in de eerste helft van de 20ste eeuw zoals we verder in andere persberichten en –teksten zullen zien. En evenmin is het ongebruikelijk om het klassieke boeddhisme, wat dat ook moge wezen, te beschouwen als het ideale boeddhisme en al de cultuureigen vormen ervan te aanzien als een soort gewelddoening op de oorspronkelijke leer. De oproep tot een bijna protestants boeddhisme dat de „onzuivere‟ elementen hoogdringend moet purgeren uit deze verschillende vormen komt vaak voor. Een zevental jaar later ziet men in hetzelfde blad alweer een gelijkstelling van het lamaïsme met duivelverering. Dr. A.L. Shelton portretteert Tibet als een bijna onneembaar fort waar maar een gering aantal krachten van buitenaf hun voetafdruk hebben achtergelaten. Het boeddhisme vormt er dus volgens Shelton eentje van. Maar zelfs die kracht is volgens Shelton, nadat het toegang had gekregen tot het land, in zijn geheel verzwolgen geweest door de duivelverering van het land.
Hij maakt een vrij evolutionistisch statement waarbij hij beweert dat deze
duivelverering slechts datgene is waartoe de Tibetanen maar in staat waren te leveren.441 Het lamaïsme heeft desalniettemin volgens Shelton een sterke greep op de bevolking. De redenen hiervoor zoekt hij in de religiositeit van het volk, een volk dat volgens hem het religieuste is op aarde. Hun geloof is nominaal boeddhistisch, maar in werkelijkheid is het
439
Ibidem, p. 285. Ibidem, p. 273. 441 A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 295. 440
133
volgens Shelton een laagje boeddhisme over de oude Bön-religie, een religie van duivelverering. De Tibetanen zijn naar Sheltons mening nog eens buitengewoon bijgelovig.442 Joseph F. Rock maakt in een artikel over de sungmas, de Tibetaanse orakels, ook een verwijzing naar het demonische karakter van de Tibetaanse religie. De sungmas zijn volgens Rock “neither sorcerers nor incarnations, but the abodes of malignant spirits, or spirits of demonized heroes who, subdued by saintly lamas or high incarnations, have become protectors of religion.”443 In een artikel van The New York Times uit 1925 wordt er gesproken over de hekserij en de zwarte kunsten die over heel Tibet nog worden gepraktiseerd. Elk klooster van enig belang beschikt over of is de patroon van een orakelpriester die grote macht heeft over de lichtgelovige bevolking volgens de auteur.444 In een ander artikel van The New York Times uit 1921 met de sprekende kop “The Devil-Ridden People of Tibet”, zien we terug de benadrukking van het lamaïsme als een ontaarde vorm van boeddhisme. Een zekere mr. Marx, die een hospitaal heeft opgericht in het dorpje Poo en er ook missioneerde, heeft een aantal kostuums meegenomen van de zogenaamde „duivelsdansen‟. Deze kostuums zijn meegesmokkeld in het holst van de nacht zonder toestemming van de bevolking. Deze „duivelsdansen‟ staan in het teken van het afweren van boosaardige geesten. Deze dansen sommen volgens de auteur de hele lamaïstische religie goed samen als zijnde een gedegenereerd boeddhisme. Een boeddhisme dat duidelijk is afgeweken van de oorspronkelijke godsdienst van het land. De Tibetanen zijn volgens de voornoemde Marx een “surpassingly ignorant people, guided and ruled entirely by the lamas in whom they put their trust… In regard to spiritual things they seem to be unable to thinking for themselves. They live in constant fear of spirits, both good and evil, powerful and weak.”445 Verder wordt er in het artikel nog meer geringschattende commentaar gegeven op de Tibetaanse religie. Zo zouden nonnen als lama‟s leven in de kloosters met “…nothing to think of except their socalled religion.”446 Toen Joseph F. Rock te gast was bij een voorstelling gedurende een religieus festival kon hij er niet van over dat de hele voorstelling uitpuilde van de naïviteit van de bevolking, ook al vond de inheemse bevolking het een spektakel.447 Life Magazine noemt het lamaïsme een “mixture of Buddhism and the mumbo-jumbo, black magic of Tibet.”448 In The New York Times gaat men met een duidelijk neerbuigende houding in op het exorcisme dat in Tibet wordt toegepast wanneer elk kwaaltje, ook maar denkbaar, opduikt. Er wordt daar in
442
Ibidem, p. 309. J.F. Rock, “Sungmas, the living oracles of the Tibetan Church.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.68 (1935), 4, p..475. 444 X, “Black art in Tibet.”, in: The New York Times, 25.06.1925, s.p. 445 X, “The Devil-Ridden People of Tibet.”, in: The New York Times, 09.01.1921, s.p. 446 Ibidem. 447 A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 614. 448 X, “A third eye.”, in: Life Magazine, Vol.46 (6.04.1959), 14, p. 31 443
134
Tibet gelooft, volgens The New York Times, dat de triviaalste en ernstigste klachten, het werk zijn van duivels en boosaardige geesten. De inheemse bevolking wordt aangewezen als de schuldige wegens hun onwetendheid: “The lamas foster this belief to their utmost, as they benefit greatly from the superstitions of their ignorant flocks.”449 Het onderscheid tussen lamaïsme en andere types van boeddhisme is echter niet altijd voor elke journalist even duidelijk. Zo zou volgens de auteur van een recensie van een boek van Charles Bell, Tibet het meest sacrale van alle boeddhistische landen zijn. Er wordt de lezer aan herinnerd dat deze overtuiging “…is maintained by about one-third of the population of the world and that its power in some countries is as much political as religious, the importance of Tibetan affairs becomes obvious.”450 Hierbij wordt het boeddhisme verkeerdelijk gezien als zijnde een homogene overtuiging en dat het Tibetaanse boeddhisme als een aparte vorm van boeddhisme vergeten. Nieuw zijn deze negatieve beoordelingen van de Tibetaanse religie niet. Filosofen als Rousseau, Kant, Herder en Nietzsche deden het al. Hun informatie hing hierbij af van de missionarissen, zoals Grueber, della Penna en de kapucijnen, die er werkzaam waren. Zo was het lamaïsme voor Kant een Katholiek Christendom dat gedegenereerd was tot het blindste heidendom. Herder benadrukte het verwerpelijke bijgeloof van de Tibetanen, maar zag ze desondanks deze achterlijke godsdienst als een welgemanierd volk.451
Jean-Jacques Rousseau vond dat het
verenigen van politieke en spirituele macht diametraal stond tegenover de vrijheid van het volk en de verlening van de soevereiniteit van de natie aan een heerser als de Dalai Lama was ronduit verfoeilijk. Georg Wilhelm Friedrich Hegel vond de verering van een man als ware het een godheid gewoonweg schandalig.
Friedrich Nietzsche noemde de Tibetanen hulpeloze en
armzalige geesten die niets uit zichzelf wisten te bedenken, maar daardoor niets meer waren dan irriterend.452 De associatie van Tibet met religie kan teruggevoerd worden, zoals we in het eerste deel hebben gezien, tot de vroegste contacten tussen Europa en Tibet. Westerse missionarissen, alsook vele andere reizigers gedurende het begin van de 20ste eeuw, beschouwden de Tibetaanse cultuur niet zelden als barbaars en ontaard. De vermeende Tibetaanse vooringenomenheid met religie was voor de meeste Westerse commentatoren irrationeel, bijgelovig en gewoonweg achterlijk. Het zichtbare aspect van het boeddhisme in de gehele samenleving en in de talrijke kloosters die er in Tibet waren te vinden, overdonderde de Europeanen.
Vanuit een evolutionistisch en
449
X, “Exorcism of demons in Tibet is profitable for the lamas.”, in: The New York Times, 11.09.1927, s.p. X, “A History of Tibet.”, in: The Times, 20.02.1925, p. 8. 451 M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 73. 452 Ibidem, p. 74-75. 450
135
imperialistisch perspectief, respectievelijk het idee dat een samenleving ontwikkelt in stadia van primitief en eenvoudig naar modern en complex, en het idee dat de sociale en intellectuele superioriteit van het Westen het bestaan van kolonies en rijken verrechtvaardigde, had zijn weerslag op de ontmoeting met de Tibetaanse samenleving. De Tibetaanse theocratie werd met zo‟n overtuiging onmiddellijk opgevat als zijnde primitief of primitiever dan de Westerse seculiere samenleving. Dit was voornamelijk wanneer men het lamaïsme vergeleek met het klassieke boeddhisme in India.
Deze vergelijking tussen het Tibetaanse en klassieke boeddhisme is
eigenlijk niet verrassend. Het laatstgenoemde boeddhisme is volgens Anand een creatie van de Europeanen.
Er bestond en bestaat niet zoiets als een zuiver en puur boeddhisme.
Desalniettemin leefde dit idee en werden alle boeddhismes van de Oriënt hiertegenover afgemeten. Lamaïsme werd bij zo‟n vergelijking als de ontaardste en onauthentiekste van alle boeddhismes beschouwd.453 Westerse beelden van Tibet werden volgens de prominente Noorse Tibetoloog Per Kvaerne, wat dat betreft, gedomineerd door het Westerse rationalisme. Het zag in het Tibetaanse boeddhisme een soort van „zondeval‟ van een oorspronkelijke, rationele doctrine van de Boeddha.
Het was volgens deze opvatting zo tot een gefossiliseerde en
despotische aberratie gedegenereerd.
Het is volgens Kvaerne niet vergezocht om te
veronderstellen dat een wijdverspreid antiklerikalisme in Europa toentertijd ook zijn bijdrage leverde aan zo‟n negatieve evaluatie.454 Ook Dagyab Kyabgön Rinpoche ziet in de loop van de 19de eeuw dat de studie van het boeddhisme leidde tot de onderwaardering van het Tibetaanse boeddhisme. Het Tibetaans boeddhisme werd gezien als een bijna paapse godsdienst die de bijgelovigheid van het volk manipuleerde. beantwoordde men chronologisch.
Wat het authentiekste boeddhisme precies was
Dientengevolge kwam men uit bij het boeddhisme dat
geformuleerd werd in het Pali-canon, ofwel de Therevada-school, en zodus was dit de puurste vorm.
Alle latere ontwikkelingen waren degeneraties, waaronder dus ook het tantrische
boeddhisme van Tibet.455 In 1936 schreef de eerder besproken Charles Bell een artikel voor The Times getiteld “New Era in Tibet – Dalai Lama Revealed – The Test of Spiritual Truth”.456 Hierin is hij verheugd over de terugkeer van één van de vele hemelse boeddha‟s die over Tibet waken. Daarmee vervolgt hij door al retorisch te vragen dat het voor de lezer inderdaad raar kan overkomen wanneer die boeddha in het meervoud ziet staan. Hij verduidelijkt zichzelf : “…the Buddhism of Tibet differs greatly from that 453
D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 47. P. Kvaerne, “Tibet Images among Researchers on Tibet.”, in: T. Dodin en H. Räther (eds.), Imagining Tibet. Perceptions, Projections, and Fantasies, Boston, Wisdom Publications, 2001, p. 50. 455 D.K. Rinpoche, “Buddhism in the West and the image of Tibet.”, p. 382-383. 456 C. Bell, “New Era in Tibet.”, in: The Times, 02.09.1936, p. 11-12. 454
136
preached by Gotama Buddha himself. It did not come to Tibet from India till it had been changed by the gods and demons of India; and when it came it suffered further change from the gods and demons of Tibet.” Uit zijn woordgebruik blijkt ook eenzelfde attitude waarbij een vermeend oorspronkelijke boeddhisme blijkbaar eronder geleden heeft toen het zijn lamaïstische vorm aannam. Dit sentiment wordt volgens Anand duidelijk gereflecteerd in Laurence Waddells werk, wat gekenmerkt wordt door een uitbulken van stereotyperingen en essentialistische uitspraken. Aan het begin van de 20ste eeuw werd hij beschouwd als een vooraanstaand expert in het Tibetaans boeddhisme. Hij was mede verantwoordelijk voor een verdere aandikking van de negatieve beelden die er bestonden over Tibet. Hij gaf deze optiek extra kracht bij door schijnbaar wetenschappelijke en etnografische funderingen. Zijn werken “The Buddhism of Tibet or Lamaism” en “Lhasa and Its Mysteries” zijn gevuld met referenties naar een gedegenereerde vorm van boeddhisme, een uitbuitende priesterklasse en een volk van bijgelovige keuterboeren. Zo schreef hij : “The bulk of the Lamaist cults comprise much deep-rooted devil worship and sorcery…for Lamaism is only thinly and imperfectly varnished over with Buddhist symbolism, beneath which the sinister growth of poly-demonist superstition darkly appears.”457 In Tibet werd deze onpure vorm van boeddhisme een “distastrous parasitic disease which fastened on the vitals of the land…a cloak to the worst form of oppressive devil-worship.”458 Tegelijk is niet alles verziekt aan het lamaïsme. Zo is het een goede zaak volgens Waddell dat er hierin nog veel van de oude overtuigingen van de Arische voorouders intact zijn gebleven. We komen in de teksten van Waddell een hele hoop contradicties tegen. Zo spuit hij zijn afkeer uit voor de „vampierpriesters‟ en ronduit barbaarse bevolking om tegelijk Lhasa het Rome van Azië te noemen en verheugd te zijn dit mystieke land te mogen bezoeken.459 Het is een ambiguïteit die kenmerkend is voor meerdere neerslagen. Als voorbeeld kunnen we bijvoorbeeld de Russische schilder Nicolas Roerich noemen. Bezeten door het Tibetaanse boeddhisme, en vooral de Shambhala-mythe, was hij aan het einde van de jaren 20 actief aan het rondtrekken in Tibet. De Shambhala-mythe had hij waarschijnlijk leren kennen door zijn contacten met Dorjieff, wiens rol al uitvoerig ter sprake is gekomen. Hij geloofde dat er in Tibet een mystieke vorst heerste met een fantastisch verborgen rijk in de bergen. Tibet was voor Roerich een land van schittering en integriteit. Doch merken we ook bij hem een geringschattende en medogenloze kritiek op de „lage sjamanistische praktijken‟ van de Tibetanen. Hij walgde van de kloosters hun opbergplaatsen gevuld met de kadavers van schapen en jakken. Hij ergert zich mateloos aan de smerigheid van de monniken en de kloosters, de 457
D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 48. Ibidem. 459 Ibidem. 458
137
zogenaamde mirakels, misleidingen, leugens, bijgeloof en hatelijke daden, zich voortdurend afvragende wat dit allemaal met het boeddhisme te maken heeft. Wat Roerich dus volgens Brauen vergeet, is dat wat hij bekritiseert een even groot deel uitmaakt van het Tibetaanse leven als de zogenaamde pracht en praal van de spirituele kennis en kunst.460
2.3. Onhygiënische Tibetanen De nadruk op het vermeend onhygiënische aspect van de Tibetaanse cultuur zien we ook heel vaak terugkomen in de persberichten van de eerste helft van de 20ste eeuw. In het al reeds aangehaalde artikel in National Geographic van White uit 1916 heeft hij het kort over zijn bezoek aan het Ta-Tshang nonnenklooster. Desondanks de vriendelijke en gelukkige indruk die de nonnen op hem hadden, waren het de vuilste vrouwen die hij ooit heeft ontmoet. Na het klooster binnenin bezocht te hebben, was hij blij terug in de open lucht te zijn.461 Verderop in de tekst heeft hij het over de warmwaterbaden die Tibetaanse gezinnen soms met het hele gezin nemen. Ze komen er dan volgens White uit met een geheel andere kleur nadat er hele lagen vuil van hen zijn afgespoeld.462 In Life Magazine wordt gesteld dat de pracht van de natuur geen eer wordt aangedaan door de Tibetanen zelf: “Although the natural scenery is often breathtakingly beautiful, the cities and towns are filthy. Most of the Tibetans – as well as their homes – are covered much of the time with a thick layer of dirt.”463 Dr. A.L. Shelton vindt het Tibetaanse voedselpakket maar monotoon in vergelijking met wat Europeanen en Amerikanen in de keuken hebben. Ze leven volgens Shelton een heel jaar door op droog gerstemeel en boterthee, “…neither of which seems at first view either appetizing or sustaining.”464 Joseph F. Rock zegt dat de monniken stinken naar ranzige boter en vet, en dat hun huid zwart ziet van het opeengestapelde vuil doorheen de jaren. Hij beweert dat de functionarissen onder de lama‟s zelfs niet baden, hoewel hun gezichten gewassen lijken.465 Verderop in de tekst vindt de auteur het lachwekkend om te zien hoe “…these malodorous monks wearing triangular pieces of cloth over their mouths to prevent their breath from deifiling the brass images, as they filled the butter lamps and water bowls and arranged them on the altars. Apparantly the gods were squeamish about bad breath, but quite unmindful of overpowering body odors.”466 In een artikel van 1949 beweert de auteur dat toen ze schilderde in een
460
M. Brauen, Dreamworld Tibet, p. 38-39. J.C. White, “The world’s strangest capital.”, p.291. 462 Ibidem, p. 295. 463 X. “In Shangri-la : gyags, many husbands.”, In: Life Magazine, Vol. 46 (6.04.1959), 14, p. 30. 464 A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 301. 465 J.F. Rock, “Life Among the Lamas of Choni”, p. 572. 466 Ibidem, p. 576. 461
138
donkere kapel ze, hoewel de deur openstond, bijna gestikt was door de versmachtende geur van de wierook, de opgezette dieren en de ongewassen kledij.467 John Claude White spreekt alsof hem al op voorhand gewaarschuwd werd voor de smerigheid van Lhasa. Eenmaal hij de straten van Lhasa verkende is hij vrij mild en merkt hij op dat “…the town is not nearly so dirty as might be expected.”468 In Life Magazine wordt over de Panchen Lama beweerd dat hij zich nooit wast en zoals iedereen stinkt naar de yakboter.469 Dibyesh Anand stelt vast dat gedurende de 19de en 20ste eeuw bij meerdere Westerlingen er sprake is van een degradatie en associatie van Tibetanen met vuil en smerigheid. Dit discours van verontreiniging en ziekten was niet onschuldig en evenmin bleef het puur bij een constatatie van onhygiënische toestanden.
Het werd volgens Anand effectief gebruikt om koloniale
onderdrukking op te leggen en een zekere zin van inferioriteit toe te schrijven aan de gekoloniseerde volkeren. Anand ziet dit, zoals wij nu hebben gezien met de persberichten, in talrijke andere reisverhalen wederkeren. Het fysieke vuil werd gezien als een symbool dat stond voor de inherente zwakte van de Tibetaan.470 Thomas Manning, de eerste Engelsman die Lhasa bezocht, noteerde in 1811: “There is nothing striking, nothing pleasing in its appearance. The inhabitants are begrimed with dirt and smut. The avenues are full of dogs, some growling and gnawing bits of hide which lie about in profusion and emit a charnel-house smell; others limping and looking livid; others ulcerated; others starved and dying, and pecked at by ravens; some dead and preyed upon. In short, everything seems mean and gloomy, and excited the idea of something unreal. Even the mirth and laughter of the inhabitants I thought dreamy and ghostly.”471 Een lid van de Britse Younghusband-expeditie naar Lhasa van 1903-04 zei het volgende : “Tibetan morals are not of a very high order and there seems to be a good deal of promiscuousness in the relations of the lay population. I twice came across parties of men and women bathing together in a small stream behind the Potala, which struck me as most unusual as the majority of Tibetans are filthy and grimy to a degree.”472
467
Lafugie, “A Woman Paints the Tibetans.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.95 (1949), 6, p. 692. J.C. White, “The world’s strangest capital.”, p. 275. 469 X, “Boy Lama. Buddha of Boundless Light lives a quiet, lonely life.”, in: Life Magazine, Vol.24 (16.02. 1948), 7, p. 79. 470 D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 26. 471 Ibidem, p.26. 472 Ibidem, p. 30. 468
139
George Knight, de leider van een Britse expeditie naar Tibet in 1922-23 bevestigt de verscheidene labels die aan Tibet worden gehangen : “It is a land of mountains, monasteries and monks, land of women, dogs and dirt, country of the great unwashed.”473 Zoals we zien uit deze twee citaten keert het verwijt van promiscuïteit, lage moraal en, vreemd genoeg, het benoemen van Tibet als zijnde een „land van vrouwen‟, naast het aanhalen van de smerigheid van Tibet. Ook dit zien we terug in de pers.
2.4. De positie van de vrouw en polyandrie Een artikel in The New York Times, daterende uit 1928, over een zogenaamde opstand van Tibetaanse mannen tegen „vrouwelijk despotisme‟, opent met het volgende : “There is one country in the world where women enjoy greater privileges than they do in America. It is Tibet.”474 De toon is onmiddellijk gezet en de absurditeit van het gegeven voor een toenmalige Westerling is dan natuurlijk ook de reden waarom het artikel in de krant verschijnt. We zien hier ook een mooi staaltje van Amerikaans chauvinisme. Terug naar het onderwerp zien we de hoe Westerlingen de rol van de vrouw in Tibet met verbazing aanschouwden. In hetzelfde jaar is er in The Times een boekbespreking van de al reeds bekende Charles Bell. Het hoofdstuk over vrouwen en hun rol in de Tibetaanse samenleving is verbijsterend voor de recensent. “The chapters on women will surprise many, for generalizations about the position of Oriental women have become axiomatic. Although Tibetan women occupy an enviable position of independence with equality of right, they have practically no say in the all-important matter of marriage. But their influence is felt everywhere and much respect is paid to their opinions.”475 Berichten in National Geographic contrasteren met dit punt van een gebrek aan inspraak van vrouwen in het huwelijk. Hier komt de polyandrie in Tibet regelmatig ter sprake, al dan niet met een moraliserend oordeel van de auteur. Zo is de Tibetaanse samenleving een eigenaardige combinatie van monogamie, polygamie en polyandrie. Onder het laatste, waar men het vaakst bij stilstaat, trouwt de oudste zoon van een familie met een vrouw en zij wordt zo gemeenschappelijke vrouw van hemzelf en zijn broers. Bij de nomadische bevolkingsgroepen van Tibet komt dit het vaakst voor. De auteur vindt het verrassend hoe deze gezinnen zo goed met elkander omgaan ondanks de veelwijverij en –mannerij. Er wordt een duidelijk contrast getrokken tussen de Westerse moraal en dit sociale gegeven: “One with Western ideas would imagine 473
Ibidem, p.26. X, “HUSBANDS RISE AGAINST WIVES; Seven-Footers rebel against female despotism and demand government end polyandry. THEY ORGANIZE A UNION Woman rules the roost and makes all her husbands expect favorite work and turn over wages.”, in: The New York Times, 05.03.1928, p. 8. 475 X, “The People of Tibet The Times.”, 09.11./1928, p. 22. 474
140
that there would be a great deal of ill feeling and fighting, but in both polyandrous and polygamous families the members seem to live together in peace and harmony.”476 In een artikel van hetzelfde blad uit 1949 verbaast de auteur, zelf een vrouw, zich over de polyandrie onder de Tibetanen. Zijzelf trok naar Tibet om er het leven te schilderen en stelt dat geen enkele van haar werken zoveel aandacht trekt onder Westerlingen dan deze van veelmannerij. Zijzelf laat er geen twijfel over bestaan dat ze er morele bezwaren tegen heeft. “Polygamy ( more than one wife ) the Westerner has learned to accept as the practise of some Moslems; but Ladakhi polyandry ( more than one husband ) never fails to astonish him. This system, no matter how it shocks the moral senses, does have the virtue of limiting population pressure against an unproductive country.”477 Een paar jaar later in 1951 is een andere auteur aardig verrast over de vrouwelijke autoriteit in het gezin : “…it is quite conventional for a Ladakhi wife to have three husbands. This puts her in a commanding position. She is the undisputed head of the household, a unique situation in the Oriental world.”478 De eerder genoemde Harrison Forman die met zijn camera de kiekjes maakte die een film als “Lost Horizon” mogelijk heeft gemaakt, maakt in Life Magazine met een kort tekstje een anekdotische en ludieke weergave van polyandrie in Tibet: “ “I like you, I‟ll take all four of you as husbands!” The speaker was Drolma, a daughter of Tibet; the objects of her affection, me and my three camping companions. It looked desperate for us. In Lama land, this statement was a marriage ceremony, even though she already had three spouses.”479 Heinrich Harrer, wiens reisverhaal in de jaren 90 verfilmd zal worden, schrijft in een artikel voor National Geographic ook kort over dit sociale gegeven. De hele Tibetaanse attitude ten opzichte van het leven ziet men volgens Harrer exemplarisch gereflecteerd in hun huwelijksgebruiken. De meeste Tibetanen hebben een partner, maar elke huwelijksregeling wordt getolereerd. Broers – of zusters – kunnen met dezelfde partner trouwen om het familiepatrimonium intact te houden. Harrer merkt zoals de vorige auteurs op : “Fortunately jealousy seldom strits a Tibetan heart.” De laatste duiding van Tibetaanse polyandrie mag dan wel positief zijn, ze is nog steeds in zekere vorm essentialistisch. Harrer spreekt hier als ware Tibetanen stoïcijnen die alles rustig laten betijen. Het is iets wat we vaak zien terugkeren bij Harrer. Wat ook opvalt is dat men uitgaat van een universeel romantische basis voor het huwelijk, wat een duidelijk moderne Westers gegeven is, maar niet noodzakelijk de grond is waarop een Tibetaans huwelijk is gebaseerd. Het is dan ook opmerkelijk dat men het functionele aspect van polyandrie belicht als hebbende het voordeel
476
A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 307. Lafugie, “A Woman Paints the Tibetans.”, p. 664. 478 E. Bhavnami, “A Journey to “Little Tibet”.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.99 (1951), 5, p. 625. 479 H. Forman, “The Husband-hunter of Tibet.”, in: Life Magazine, Vol.7 (11.12.1939), 24, p. 56. 477
141
dat zo het patrimonium intact blijft, maar dat men uitgaat van een romantische basis hiervan die aanleiding zou geven tot jaloezie. Pedro Carrasco stelt dat de gebruikelijke verklaring voor een frequent voorkomen van polyandrie in Tibet inderdaad gedeeltelijk ligt bij het onverdeelbaar houden van het land. Maar hij merkt wel op dat er geen strikte correlatie is tussen beiden. Het zou ook een manier zijn om de arbeid te verlichten die door ieder huishouden moet voorzien worden aan de heer.480 De ondertoon wanneer er over polyandrie werd gesproken, was er vooral één van moralisering. Het is frapperend om te zien en vloekt met een morele ingesteldheid. Anand ziet terug hierin de typische beschavingsdrang die in de 19de eeuw en de 1ste helft van de 20ste eeuw hoogtij vierde. Moraliteit was een teken van vooruitgang, en de Europese standaard van de bourgeoisie representeerde het toppunt van beschaving. Dit werd bijgevolg gecontrasteerd met een gebrek aan moraliteit onder inboorlingen, “Oosterlingen”, en zelfs de eigen Europese arbeidersklasse. Anand ziet in het dwangmatig controleren van de moraliteit een onvermijdelijke drang naar de controle over, onder andere, het vrouwelijke lichaam. Wanneer dit in bepaalde culturen, zoals de Tibetaanse, minder op de voorgrond aanwezig was, werden deze culturen als inferieur beschouwd.
De Tibetanen werden niet zelden door reizigers en commentatoren laag
gerangschikt in termen van moraliteit, en de „vrijheid‟ die aan vrouwen werd toegestaan, was zowel een oorzaak als een gevolg van deze lage morele standaard. Er bestond volgens Anand een discours van vuil, smerigheid tezamen met die van moraliteit en vrouwenstatus.481 Het is niet toevallig dat we in dezelfde artikels van bijvoorbeeld National Geographic zowel een nadruk zien op de bijna barbaarse smerigheid van de Tibetanen tezamen met een verstomming over polyandrie.
3. Economische thema’s over Tibet 3.1. Economie als een cultureel thema Wat de Westerse perceptie van de Tibetaanse economie betreft moeten we het in deze selectie van de pers voornamelijk stellen met de artikels uit National Geographic. De bespreking van het economische leven in Tibet is hier een onderdeel van een algemenere etnografische analyse. De economie op zichzelf is in andere bladen niet echt een topic waar de aandacht op wordt toegespitst. In zekere zin moeten we concluderen dat de bespreking van de economie in het
480 481
P. Carrasco, Land and Polity in Tibet, p. 69. D. Anand, Geopolitical Exotica, p. 30.
142
teken staat van een algemenere bespreking van het sociale leven in Tibet. Een blad als The Economist is, wat dit aspect van de Tibetaanse samenleving betreft, heel stil. In de jaren 20 zijn er een paar artikels in The Economist waarin Tibet eventjes zijdelings wordt vermeld in bijvoorbeeld een opsomming van landen die bepaalde goederen invoeren of als zijnde een potentiële afzetmarkt. In een artikel uit 1926 over de wereldwijde motorhandel komt Tibet even ter sprake. Zo had het Amerikaanse Ministerie van Economische Zaken een tabel gepubliceerd die de resultaten toont van een wereldwijde telling in 134 staten waarvan geweten is dat er één of meer motorvoertuigen in gebruik zijn. Men maakt de volgende vergelijking : “The totals range from 19,999,436 vehicles of the United States to the solitary motor-cycle of Tibet…”482 In een ander artikel, een paar jaar voordien, komt Tibet ook eventjes ter sprake met betrekking tot haar economie. Het artikel handelt over de penibele toestand waarin de thee-industrie zich bevindt. De productie neemt namelijk toe, maar de consumptie neemt af. Dit zal volgens de auteur van het artikel enkel leiden tot de ruïnering van de industrie. Het voorstel om de productie te verminderen is aangenomen door de meeste betrokken partijen. Zo hoopt men de vermindering in kwantiteit te compenseren door de levering van een betere kwaliteit.
De
leveranciers daarentegen zijn naarstig op zoek naar nieuwe afzetmarkten en naar middelen om de consumptie in plaatsen waar al veel thee wordt gedronken te doen toenemen. The Economist maakt zelf een aantal suggesties van potentiële afzetmarkten: “There are splendid fields, some still almost untouched, ready to be exploited. India and America, if suitably supplied; Tibet, where there is a great demand for brick tea made from the coarser kinds; Russia, when again able to import; all seem to be calling for supplies.”483 Wat The Economist voor de rest betreft zijn er nagenoeg geen andere persberichten in het blad die handelen over de Tibetaanse economie. Zoals we reeds hebben opgemerkt, spitst The Economist zich wat Tibet betreft voornamelijk toe op het conflict in de jaren 50 met China. In The New York Times worden de minerale rijkdommen in Tibet even aangehaald. In een artikel uit 1934 wordt er gesproken over een goudmijn in Tibet die tot nu toe onaangeroerd is gebleven.
In een bijna verhalende stijl wordt verteld over priesters die een goudschat
beschermen die, indien het bepoteld zou worden, rampspoed zou brengen over heel het land.484 In The Times wordt de minerale rijkdom van het land ook bevestigd. De titel van het artikel is niet toevallig “The Tibetan friendship for Britain”. Er wordt in het artikel de nadruk gelegd op Britse 482
X, “The progress of the motor trade”, in: The Economist, 10.04.1926, p. 122. X, “Commercial History & Review of 1920.”, in: The Economist, 19.04.1921, p. 358. 484 X, “Tibet klondike is kept intact.”, in: The New York Times, 08.04.1934,s.p. 483
143
ondernemingen en kapitaal die zullen toegelaten worden door de Tibetanen. “It is believed that there is a great mineral wealth in Tibet, and arrangements have been made for a trained metallurgist to go to Lhasa in a few months time.”485 Deze vriendschap is natuurlijk niet toevallig nadat de Britten in de decennia voordien het land tot hun protectoraat hadden omgevormd. In National Geographic komt de economie dus iets meer ter sprake. Zoals gezegd wordt voornamelijk de economie hier besproken in relatie tot het sociaal-culturele leven en niet als een onderwerp op zichzelf. Het is natuurlijk niet verrassend, daar het landbouwareaal in Tibet voornamelijk in de handen was van de clerus en dus onvermijdelijk met zich deze culturele component draagt. Handel die bedreven werd door vrouwen en het zogenaamd disproportioneel grote aantal monniken in het land, zijn onderwerpen waarover men zich vaak vragen stelt. Het zijn die opmerkzaamheden in de Tibetaanse economie die een bijzondere aandacht krijgen van de auteurs, al dan niet met een negatieve bijklank. Nauw aansluitend bij het vorige onderwerp over vrouwen in Tibet, wordt de economische positie van de vrouw veelvuldig aangehaald wanneer het de economie van het land betreft. We merken hier terug het bevreemdende gevoel van de auteur wanneer hij het heeft over de vrouw haar positie in de samenleving. De lekenbevolking in Lhasa zou bestaan uit 15.000 inwoners, waarvan 9000 vrouwen die “…strange to say, carry on practically the whole of the trade done.”486 De overige 6000 mannen bestaan uit 3000 Tibetanen en 3000 buitenlanders. In een boekbespreking in The Times van de ondertussen bekende Charles Bell, wordt het als een noemenswaardig feit beschouwd dat een van de rijkste burgers in Tibet een vrouwelijke handelaar is uit Gyantse.487 In een ander artikel uit National Geographic wordt de economische macht van de vrouw ook beklemtoond. “Woman, on the whole, occupies a better position in Tibet than in a great many of Eastern countries. She is practically master in the home and usually all transactions of a business nature concerning the family must have her sanction. Nor is she confined and prevented from going out as she pleases.”488 Dat de handel enkel bedreven werd door vrouwen is niet waar volgens Carrasco. Hij ziet een veel algemenere deelname in de handel vanuit alle bevolkingslagen. De regering, kloosters, individuele functionarissen, monniken en boeren deden eraan mee. Bepaalde handelsgoederen zoals thee, wol of rijst stonden onder het monopolie van de regering. De regering zelf had zijn eigen handelslieden of schonk bepaalde handelsprivileges aan bepaalde kloosters, edellieden of andere particulieren.489 The Times bevestigt dit in een artikel waar het onder andere mededeelt 485
X, “The Tibetan friendship for Britain.”, in: The Times, 17.01.1922, p.9. J.C. White, “The world’s strangest capital.”, p. 275. 487 X, “The People of Tibet.”, in: The Times, 09.11.1928, p. 22. 488 A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 308. 489 P. Carrasco, Land and Polity in Tibet, p. 213. 486
144
dat de hoge klasse en de middenklasse, alsook kloosters en vele functionarissen, deelnemen aan de handel.
De import houdt een variëteit in aan goederen vanuit India en hoofdzakelijk
theeblokken vanuit China. De Tibetaanse export zijn stapelgoederen zoals wol, huiden, borax en jakstaarten.490 Deze export van wol bereikte voornamelijk de Amerikaanse markt. Toen de eerder vernoemde luitenant-kolonel Ilia Tolstoy in 1942 Tibet doorkruiste werd hem door Pangda Tsang, een machtig figuur in de Tibetaanse financiële wereld, gevraagd wanneer de Verenigde Staten terug Tibetaanse wol zouden aankopen. Voor de oorlog werd het gros van de Tibetaanse wol verkocht aan de Verenigde Staten voor de vervaardiging van automatten, maar nu had diezelfde oorlog de export afgesneden.491 Historicus Lee Feigon bevestigt dit feit. Wol maakte de hoofdexport uit van Tibet, dewelke een ideaal landschap had voor schapen- en geitenteelt. Op de internationale markt verkreeg het land zo een prominente plaats door diens wol export. De meeste wol eindigde dus op de markt van de Verenigde Staten en Engeland.492 Een bedrijvige handel in Tibet is iets wat Tolstoy opmerkt wanneer hij het land doorkruist: “Along the road we kept meeting caravans, mostly mules, donkeys and bullocks, loaded down with wool, marmot hides, and grain.”493 Feigon maakt de berekening dat zo‟n 5000 à 6000 muilezelpakken naar Darjeeling gaan, 1500 naar Bhutan, 2500 naar Nepal en 3000 naar Ladakh. Aan het einde van de reis werden de dieren vaak geslacht. Nadat de wol terecht was gekomen in het zuiden van Azië werd het verscheept doorheen de rest van het continent en naar Europa.494 Dit is ook iets wat Heinrich Harrer verbaast wanneer hij de bazaars in Lhasa bezoekt: “I never ceased to wonder at the variety of goods available in Lhasa bazaars: brick tea, silks, and brocades from China; American cosmetics and fountain pens; aluminum and copper ware, luxurious furs, Swiss watches, yak meat and butter, and ornaments of the dark Tibetan gold that is still scratched from the earth with gazelle horns.”495 Het is derhalve opmerkelijk dat men zo‟n aanbod aan goederen ziet in Lhasa terwijl de hermetische afgeslotenheid van het land, al dan niet met mystieke connotaties, in veel persberichten telkenmale wordt benadrukt.
3.2. Het monnikendom en de economische productiviteit Het grote aantal monniken in Tibet zorgt ook voor de nodige verbazing onder Westerse journalisten. In hetzelfde artikel wordt verondersteld dat deze grote aantallen van monniken een
490
X, “Dalai Lama’s Powers.”, in: The Times, 20.11.1950, p. 6. I. Tolstoy, “Across Tibet from India to China.”, in: The National Geographic Magazine, Vol.90 (1946), 2, p. 178. 492 L. Feignon, Demystifying Tibet, p. 100. 493 I. Tolstoy, “Across Tibet from India to China.”, p. 180. 494 L. Feignon, Demystifying Tibet, p. 100. 495 H. Harrer, “My Life in Forbidden Lhasa”, p. 13. 491
145
ongunstige invloed uitoefenden op de economie van het land.496 Het is volgens de auteur gebruikelijk om de oudste zoon van de familie een klooster te laten betreden en soms neemt meer dan één zoon de monnikspij op. Het wordt beschouwd als een eerbaar beroep, maar het is een buitengewoon lui leven dat ze leiden volgens de auteur. Ze zouden hele dagen niets doen en ondertussen gevoed, gekleed en gehuisvest worden ten koste van de staat. Van de scholing die de monniken krijgen heeft de auteur ook niet veel goeds te vertellen.
Ze leren er niets van enige
praktische waarde volgens hem.497 In een artikel in The Times wordt het omgekeerde beweerd. Het economische systeem wordt terug geclassificeerd als zijnde middeleeuws, als een soort van feodalisme dewelke het beste land geeft aan de kloosters en aan een paar grootgrondbezitters. Volgens de auteur blijft veel land onder dit systeem ongecultiveerd en zodus is er geen bevolkingsdruk. Daardoor zou Tibet zelfvoorzienend zijn.498 Dit „middeleeuwse systeem‟ heeft “…hitherto suited the genius of the Tibetan people, isolated as they have been from world influences and surviving as an esoteric society with its roots in the ancient past of central Asian history and its emphasis on the Buddhist faith derived from India. The strength of this faith is shown by the fact that one-third of the adult male population consists of monks.”499 Er wordt hier dus een correlatie gesuggereerd tussen de gelovigheid van de bevolking en het grote aantal toetredingen. Dezelfde bewering zien we terug in het artikel van Dr. A.L. Shelton: “The strong hold which lamaism, with its great privileges accorded to the priests, has upon the Tibetans is due to the fact that the inhabitants of this mountain rimmed country are perhaps the most religious people on earth.”500 In het wetenschappelijke onderzoek dat bestaat over de Tibetaanse economie wordt er echter heel anders gedacht over de redenen tot de massale intredes en de gevolgen ervan op de economie. Melvyn C. Goldstein stelt vast dat er inderdaad een groot verschil bestaat tussen het monnikenwezen van Tibet en andere landen. In zowel Mahayana als Therevada boeddhisme komt men kloosters tegen, maar in het Tibetaanse boeddhisme zijn er een aantal aanzienlijke verschillen. Om te beginnen is het monnikenwezen in Tibet een massabeweging, een beweging die kan rekenen op een groot deel van de bevolking. Goldstein schat dat zo‟n 26% van de mannelijke populatie monnik was. Zo‟n aantal is ongezien in bijvoorbeeld Thailand, een andere prominente boeddhistische samenleving, waar slechts 1 à 2% van de mannelijke bevolking behoorde tot het monnikendom. Volgens Goldstein was het monachisme in Tibet geen activiteit van een spirituele elite, maar een massafenomeen. Een andere reden voor de bijzonderheid van 496
J.C. White, “The world’s strangest capital.”, p. 284. Ibidem, p. 288. 498 X, “Dalai Lama’s Powers.”, in: The Times, 20.11.1950, p. 6. 499 Ibidem. 500 A.L. Shelton, “Life among the people of Eastern Tibet.”, p. 309. 497
146
deze situatie is dat het merendeel van de monniken door hun ouders geplaatst zijn op jonge leeftijd. Dit gebeurde dus zonder een bepaalde toegewijdheid van het kind of een persoonlijke wens ertoe. Er waren vele redenen voor ouders om over te gaan tot zo‟n beslissing. Vooreerst droeg het monnik - zijn met zich een enorme eer en prestige mee binnen deze samenleving. Daarbovenop was er meer sociale mobiliteit in het kloosterwezen dan onder de leken. Het was ook op die manier een methode om het aantal monden dat moest gevoed worden door het individuele gezin te beperken en zo te verzekeren dat hun kind de harde toestanden in het dorpsleven niet moest ervaren. In sommige gevallen hielp de zoon zijn familie door het geld te schenken dat ze kregen doorheen het jaar.501 Sommigen onder hen werden minachtend de „discipels van hun moeders‟ genoemd, omdat ze thuis leefden en werkten om alleen maar naar het klooster te gaan als ze wisten dat de geldsom werd verdeeld. In andere gevallen stuurde men zonen naar het klooster nadat men een plechtige belofte had afgelegd aan een godheid toen de zoon ziek was. In andere gevallen was de rekrutering gewoonweg het gevolg van een corveeverplichting. Zo moesten de lijfeigenen van de kloosters met 3 zonen er eentje laten intreden in het klooster.502 Wat de druk betreft op het land is het waar dat het monastieke systeem een last betekende. Pedro Carrasco stelt vast dat de monniken inderdaad een grote non-productieve groep vormden binnen de samenleving en een aanzienlijk deel van het nationale inkomen absorbeerden.503 De potentiële politieke druk die erdoor zou ontstaan, werd ten dele afgeremd door een systeem dat zich in Tibet had ontwikkeld over de eeuwen heen en door Goldstein de “circulation of estates” wordt genoemd. Er is hierbij sprake van een unieke interactie van een culturele regel – politieke opeenvolging door reïncarnatie – en de technologische en omgevingsfactoren door dewelke het omringd was – de afwezigheid van nieuw bebouwbare landbouwgrond. Tezamen produceerden ze onvermijdelijk deze “circulation of estates”. Wat dit betekent, is dat er een intense competitie bestond tussen de politiek relevante segmenten van de Tibetaanse samenleving. Wanneer een nieuwe reïncarnatie aantrad, werd het land van anderen geconfisqueerd om de nieuwkomer in zijn behoeften als leider te laten voorzien. De groep die er het meeste onder te lijden had, was de aristocratie. De clerus had minder te vrezen, tenzij ze betrokken waren in samenzweringen die op tijd werden voorkomen. Over het algemeen kon men in regel niet ongehoord raken in het hart van het georganiseerde religie.504 slachtoffer worden.
Iedere aristocratische familie kon dus het volgende
Een patroon ontwikkelde zich waarbij het winnen van belangrijke
501
M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. 21-22. Ibidem, p. 22. 503 P. Carrasco, Land and Polity in Tibet, p. 219. 504 M.C. Goldstein, “The Circulation of Estates in Tibet”, p. 450-451. 502
147
regeringsposten werd gezien als bescherming tegen een mogelijke confiscatie van landgoederen. Hoe hoger men zich opwerkte en men in goede aarde viel bij de clerus, hoe kleiner de kans dat men het volgende doelwit van inbeslagnames zou zijn. Het beïnvloeden van de heerser bracht ook een risicofactor met zich mee, waarbij men naast succes, ook degradatie en armoede kon te wachten staan. Deze circulatie verzekerde echter dat de slachtoffers geen eeuwige slachtoffers waren. Over de generaties heen konden anderen dan weer de slachtoffers worden en werd het andere families toegestaan om zich op te werken na de vorige keer het doelwit te zijn geweest.505 Dit systeem zorgde voor een interne verdeeldheid binnenin de aristocratie en voor een hoge onvoorspelbaarheidsfactor binnen de politiek. Wat Goldstein stelt, is dat aan de vooravond van de Chinese invasie, dit systeem feitelijk op instorten stond.
De aristocraten waren zodanig verarmd geraakt dat ze zich met handel
begonnen in te laten om hun verliezen te compenseren. Ook al hielp de handel de uiteindelijke ineenstorting tijdelijk voorkomen, het zou het niet eeuwig kunnen hebben afgewend. Goldstein oppert dat als het systeem niet van buitenaf afgeschaft was, het uit zichzelf getransformeerd zou zijn. Het was inherent onstabiel en moest wel eindigen in een radicale transformatie. De zaden van zijn eigen destructie waren er van in den beginne al ingepland volgens Goldstein. In 1933 vond er onder andere al een revolutie plaats van een aristocraat, maar die faalde. Het is ook niet verbazend dat elementen binnen de aristocratie de voorstander waren van grote veranderingen.506
505 506
Ibidem, p. 453. M.C. Goldstein, “The Circulation of Estates in Tibet”, p. 455.
148
4. Slotbeschouwing In deze persanalyse vallen een aantal dingen op. Om te beginnen is er niet noodzakelijk een duidelijke afbakening te maken tussen het sentiment per blad. En evenmin is dat het geval wanneer we ons af zouden vragen of de pers over de hele lijn een al dan niet positieve of negatieve houding had tegenover Tibet. Deze persanalyse lijkt in dat opzicht een interessante casus om aan te tonen dat de perceptie van een land, volk of cultuur iets veel grilliger is en moeilijk met de vinger kan aanduiden als zijnde „dit‟ of „dat‟. Is er sprake van tibetofobie? Neen, maar evenmin van tibetofilie. Ook al zien we de idealisaties van Tibet als een verborgen rijk, met zijn devotionele bevolking, we zien diezelfde religiositeit terugkeren in dezelfde bladen als zijnde een slechte kopie van een goed origineel, als een geloof doorspekt met bijgeloof en andere nonsens. Het is dus opmerkelijk dat in zelfs maar één enkel blad we zo‟n weidsheid aan opinies attesteren. We zouden kunnen stellen dat het misschien zou kunnen liggen aan de houding van de individuele journalist, maar deze individualistische verklaring verklaart niet de volharding van een bepaald sentiment over de decennia en personen heen. Gebeurtenissen hebben zeker een belangrijke rol gespeeld op de emotionaliteit van toen. De zoektocht naar de Dalai Lama was een nieuwsitem dat we terug zien keren, een curiositeit die op de interesse kon rekenen van de Westerlingen. Of iedereen werkelijk geloofde dat de échte reïncarnatie van de Dalai Lama elk moment gevonden kon worden, dat valt te betwijfelen. Maar het is een culturele eigenschap die ons vreemd is en daarom net interessant lijkt voor het lezerspubliek van een bepaalde krant of tijdschrift. De Chinese inname van Tibet kon rekenen op de algehele afkeuring in de Westerse pers. Over verschillende bladen en artikels heen zien we een angstvallige en machteloze vergaping over wat zich in Tibet toentertijd afspeelde.
Interessant was natuurlijk om te zien hoe de geheime
operaties van de Verenigde Staten over de jaren heen geen enkele keer ter sprake kwamen. Het zouden geen geheime operaties zijn mochten ze publiekelijk gekend zijn natuurlijk. Maar het toont ons toch in zekere zin dat we niet altijd op de pers kunnen rekenen, willen we het hele verhaal kennen. Niet dat dit aanleiding moet geven tot samenzweringstheorieën, maar het maakt ons ervan bewust dat vele feiten, zelfs belangrijke, aan ons zicht kunnen onttrokken worden. Zo was de verontwaardiging over het gebrek aan Amerikaanse actie met betrekking tot Tibet achteraf bezien vrij ironisch, daar de Amerikanen de Tibetanen volop aan het bewapenen waren in hun strijd tegen de Chinezen. Hetzelfde geldt over de conferentie van Simla, waar de pers ook onwetend was over de gebeurtenissen ginds en de gesprekken die heimelijk plaatsvonden tussen 149
de Tibetanen en de Britten.
Daarbovenop zag men de Britten als niets meer dan een
bemiddellaar in deze hele conferentie, terwijl zij duidelijk een eigen agenda hadden die zodanig prioritair was dat het de oorzaak was van de hele conferentie, en niet zozeer de geschillen tussen Tibet en China. Eenmaal datzelfde Tibet zich van China de facto had losgetrokken, zien we dat er een eerder culturele curiositeit uitgaat van de pers naar Tibet toe. De al eerder genoemde dood van de Dalai Lama en de zoektocht naar zijn opvolger zijn hier een duidelijk voorbeeld van. De zogenaamde gesloten- of verborgenheid van het land is iets dat we regelmatig zien terugkomen. Maar een aantal cijfergegevens hebben aangetoond dat nog nooit zoveel Westerlingen dit land hebben betreden. Dat de mythe van het „eremietenrijk‟ een duidelijk functie had in het hele Anglo-Tibetaanse beleid is al ter sprake gekomen. Het toont temeer de verborgen politieke factoren die een rol kunnen spelen in zoiets schijnbaar eenvoudigs als een idealisatie van een bepaald volk of cultuur. Als we over oriëntalisme spreken in het kader van deze persanalyse kunnen we zeker wat essentialistische uitingen bemerken.
Niet alleen de idealisaties, maar ook de ronduit
geringschattende houding ten opzichte van het Tibetaanse volk zijn veelvuldig ter sprake gekomen. We kunnen echter niet beweren dat er over de hele lijn niets anders kwam dan stereotyperingen van de Tibetanen door de Westerse pers. Niet alles wat de pers wist te schrijven waren onwaarheden. De betrachting om een zo objectief mogelijk relaas neer te schrijven was zeker aanwezig. Wat het ons toont, is dat we voorzichtig dienen te zijn in het asserteren van een bepaalde bewering over de perceptie van iemand of iets. Het zou te makkelijk zijn de persbladen uit deze periode af te doen als tibetofoob vanwege het minachten van bijvoorbeeld de godsdienst of vanwege de afkeer voor de onhygiënische toestanden. Want niet alles werd gedenigreerd, maar evenmin werd alles geïdealiseerd.
Een doodgewone Tibetaanse boer in idyllische termen
omschrijven, maakt van niemand noodzakelijk een tibetofiel.
Die persoon kan diezelfde
Tibetanen hun godsdienst dan weer larie en apekool vinden, en dat maakt hem dan niet noodzakelijk een tibetofoob over de hele lijn. Bepaalde aspecten van de Tibetaanse cultuur vond men prijzenswaardig, soms zelfs in dezelfde artikels waar er felle kritiek kwam. Het is deze ambiguïteit waar we mee geconfronteerd worden die ons weerhoudt van zo‟n toeschrijving van het etiket „tibetofoob‟ of „tibetofiel‟ op een bepaald blad, om nog maar te spreken van de Westerse pers tout court.
150
Algemene Conclusie __________________________________________________________________________________
151
Wat vreemd kan aandoen bij het lezen van deze persanalyse is de aanwezigheid van een dubbele houding, een soort ambivalentie die bij al deze persbladen aanwezig is. Tibet is zowel in de persberichten het fabelachtige Shangri-La dat door brute Chinese communisten wordt vertrappeld als een onhygiënisch oord met een bijgelovige volkje dat daarbovenop nog eens hun vrouwen al die vrijheid gunnen. Een interessant citaat van Slavoj Žižek kan ons in dit vrij ambivalente gegeven wat meer inzicht bieden, daar hij tot dezelfde constatatie komt: “Today, Tibet increasingly plays the role of such a fantasmatic Thing (the fantasy formation to which we refer when we talk about Tibet), of a jewel which, when one approaches it too much, turns into the excremental object.
It is commonplace to claim the fascination exerted by Tibet on the Western
imagination, especially on the broad public in the USA, provides an exemplary case of the "colonization of the imaginary": it reduces the actual Tibet to a screen for the projection of Western ideological fantasies. The very inconsistency of this image of Tibet, with its coincidences of opposites, bear witness to its fantasmatic status. Tibetans are portrayed as a people leading a simple life of spiritual satisfaction, fully accepting their fate, liberated from the excessive craving of the western subject who is always searching for more, AND a bunch of filthy, cheating, cruel, sexually promiscuous primitives. Lhasa itself becomes a version of Franz Kafka's Castle: sublime and majestic when first seen from afar, but then changing into a the "paradise of filth," gigantic pile of shit, as soon as one actually enters the city. Potala, the central palace towering over Lhasa, is a kind of heavenly residence on earth, magically floating in the air, AND a labyrinth of stale seedy rooms and corridors full of monks engaged in obscure magic rituals, including sexual perversions. The social order is presented as the model of organic harmony, AND as the tyranny of the cruel corrupted theocracy keeping ordinary people ignorant.
Tibetan Buddhism itself is
simultaneously hailed as the most spiritual of all religions, the last shelter of ancient Wisdom, AND as the utmost primitive superstition, relying on prayer wheels and similar cheap magic tricks. This oscillation …is not the oscillation BETWEEN the idealized ethereal fantasy and the raw reality: in such an oscillation, BOTH extremes are fantasmatic, i.e. the fantasmatic space is the very space of this immediate passage from one extreme to the other. This first antidote against this topos of the raped jewel, of the isolated place of people who just wanted to be left alone, but were repeatedly penetrated by foreigners, is to remind ourselves that Tibet was already IN ITSELF antagonistic, split society, not an organic Whole whose harmony was disturbed only by external intruders.”507 Als we even terugblikken op de analyse van Ho-Fung Hung, waarbij een welbepaalde algemene houding geconditioneerd wordt, of liever, mede gestuurd en bepaald wordt door de 507
S. Žižek, On Belief, p. 64-65.
152
vormaanname van het wereldsysteem, dan kunnen we in zekere zin instemmen met die vaststelling. Maar of we van een tibetofilie of tibetofobie kunnen spreken zoals hij van een algemene sinofilie of sinofobie spreekt, zou het naar mijn mening wat naar extremen doen leiden. Deze analyse toont aan dat er een pluraliteit aan opinies bestond over Tibet in de pers, de ene al wat met een meer positieve houding tegenover Tibet dan de andere. Maar nergens kon ik alleen maar extremen opmerken, of alleen maar pro‟s en contra‟s met betrekking tot Tibet. Het is best wel zo dat een bepaald tijdperk zich kan kenmerken door een tendens waarbij een bepaalde cultuur in een slechter daglicht wordt gesteld bij grote delen van de bevolking. Ik zou durven beweren dat dit nu het geval is met de islam, waarbij onder een groot aantal Westerlingen, seculier of niet, deze godsdienst meer slecht dan goed betekent. Maar het zou naïef zijn om het hele Westen te zien als een islamofobisch oord, er zijn namelijk genoeg stemmen die het tegenovergestelde weten te zeggen. Zo kunnen we ook stellen dat de these van Hung over sinofilie of –fobie in tijdperken in die zin niet verkeerd is om in tijdperken bepaalde tendensen vast te stellen, maar het kan de lezer misschien ertoe laten neigen te denken dat in een heel tijdperk een bepaalde houding onder de grootste portie van de samenleving prevalent was. In de artikels merken we een wijzigende houding over de artikels en de jaren heen. De ene keer is de vermeende tijdloosheid van Tibet iets lovenswaardig, de andere keer is het contrast met de moderne wereld een argument tegen de Tibetaanse cultuur en samenleving. We zouden kunnen beweren dat dit te maken heeft met de journalist die het artikel schrijft. Een „krant‟ is namelijk iets abstracts en kent in werkelijkheid de medewerking van een heel diverse groep aan mensen. Het is uiteindelijk wel de redactie die beslist welk artikel de eer krijgt om gedrukt te worden. Een wijzigend sentiment onder de redactieleden kan dus ook verantwoordelijk zijn voor wat er al dan niet gedrukt wordt. Wat betreft het communistische China merken we zeker een duidelijke antipathie tegenover de Chinese inname van Tibet. Niet zozeer vanwege China zelf, maar vanwege hetgeen ze representeert, namelijk de vermeende „communistische opmars‟ in het begin van de Koude Oorlog. Er wordt bij ieder incident eerder getwijfeld aan de Chinese verklaringen dan aan de mening van tegenzijde. In de pers keek men dan wel vaker met de nodige geringschatting naar de religie van de Tibetanen als zijnde een gedegenereerd boeddhisme, maar die geringschatting was er niet over de hele lijn wat Tibet betreft. Zo werd dan weer het leven van de Tibetanen als kleine boeren idyllisch ingevuld. Wat hieruit blijkt, is dat men voorzichtig moet zijn met een etikettering van „fobie‟ of „filie‟, daar niet ieder mens ofwel tot het ene veld ofwel tot het andere behoort. Er kan 153
zowel een sympathie aanwezig zijn voor bepaalde elementen van de Tibetaanse cultuur, als een antipathie voor de andere. Wat we in de Westerse pers zeker te zien krijgen is de wil tot objectiviteit. Dit beweren alle kranten na te streven, en die nastreving is er zeker en vast. We kunnen dan misschien verwijten dat dit niet altijd het geval was, en stellen dat er zelfs ronduit foutieve aannames bestonden onder Westerse journalisten over Tibet.
Desalniettemin kunnen we hen niet verwijten dat ze
probeerden deze ver verwijderde wereld te begrijpen en hun reflecties erop niet zozeer de ambitie hadden om de malafide Westerse imperialist te wezen.
Want zoiets is veel indirecter.
Imperialisme is niet zozeer iets dat enkel en alleen maar een kwaadwillig iemand kan aanspreken. Westerlingen zijn geen booswichten die er altijd naast zaten wanneer het de Ander betrof. Zoiets beweren zou van ons feitelijk Occidentalisten maken. De ironie hiervan zou zijn dat we de Westerling hierbij ook reduceren tot een gefixeerde identiteit, naast een machtszuchtig iemand ook een persoon die niet in staat is om de Ander te begrijpen, maar enkel de producent is van foute aannames over de Oriënt, en in dit geval Tibet. Niet alles in de artikels is onwaarachtig en ik vond het zelfs verwonderlijk dat er zoveel geweten was over Tibet, ook al werd er beweerd dat het land zogezegd hermetisch afgesloten was. Wanneer men het in de pers heeft over de zogenaamd onhygiënische toestanden in Tibet, de vergelijking van het lamaïsme met zwarte magie en paapse onzin en het land beschouwde als een achterlijk zootje ongeregeld, dan was dit niet altijd met een moedwillige imperialistische intentie. Over de idealisaties van Tibet heb ik in het deel over het oriëntalisme al gewezen dat ze niet altijd zo onschuldig zijn als ze lijken. Maar we kunnen volgens mij van beide houdingen stellen dat er een veel subtielere werking aan de gang is dan alleen maar een goede of slechte inborst die spreekt of een verdoken imperialistische houding die op de achtergrond sluimert. In het tweede deel had ik het ook even over de hedendaagse interesse in het tantrisme. Er werd door Hugh B. Urban gesteld dat dit zowel positief als negatief kon ingevuld worden. Aan de ene kant kan men het zien als een blijk van meer diversiteit in het Westen, maar evenzo als een vorm van neokolonialisme. Westerlingen die hun huizen bekleden met boeddhistische kleinoden en een boeddhabeeld de kamer laten sieren, zullen weinigen echt zien als „imperialisten‟. Maar één ding klopt wel, wat ze doen, de intentie erachter buiten beschouwing gelaten, kan inderdaad geplaatst worden binnenin een wereld die een asymmetrische machtsverhouding kent. Maar deze Westerse boeddhisten als „schuldigen‟ of „medeplichtigen‟ aanwijzen is naar mijn mening absurd. Het is een myriade aan factoren die hen verschillende keuzemogelijkheden biedt en soms zelfs ertoe dwingt.
We kunnen hetzelfde zeggen over de journalisten en andere 154
medewerkers van de besproken persbladen van de eerste helft van de 20 ste eeuw tot 1959. Hetgeen ze formuleerden, en waarom ze het formuleerden, gebeurde onder invloed van inwerkingen van een hoger kaliber, van een machtsverhouding die hen in staat stelde een beeld te produceren dat meer ingang kon vinden. Bepaalde gedachtepatronen vonden meer ingang in zo‟n context dan anderen. Evenmin waren ze eenvoudigweg de recipiënt van de stroom waarin ze zich bevonden. Waar we ons van bewust dienen te zijn is dat niet alleen het demoniseren van een volk of cultuur nadelig kan zijn. Vaak hebben we alleen maar het eerste voor ogen, daar het laatste ons geheel ongevaarlijk lijkt. Indien we ons bewust zijn van de doorzichtigheid van die idealisaties, doen we het vaak af als onschuldige naïviteit. In het geval van de Tibetanen hebben we in het tweede deel even aangetoond dat vandaag de Tibetaanse cultuur meer dan ooit in de smaak valt bij Westerlingen en dat idealisaties in deze nooit veraf zijn in dit alles. Dit mag dan wel allemaal gebeuren ter goeder trouw, we dienen er echter rekening mee te houden wat zo‟n idealisaties met zich meebrengen. Tibet in het keurslijf van een fantasiebeeld dwingen kan het Tibetaanse volk mettertijd nadelig uitvallen. Het ontkent hen een geschiedenis, een pluriforme identiteit en interne diversiteit. Op die manier sluit men Tibet uit van de wereld van dewelke, zo moge duidelijk zijn, het altijd een deel heeft uitgemaakt.
155
Bibliografie __________________________________________________________________________________
156
1. Primaire bronnen http://archive.timesonline.co.uk/tol/archive/ - Archief van The Times online. http://www.nytimes.com/ref/membercenter/nytarchive.html - Archief van The New York Times online. http://infotrac.galegroup.com/itweb/gent - Archief van The Economist online. http://books.google.com/books?id=yVYEAAAAMBAJ&as_pt=MAGAZINES&hl=nl&source =gbs_all_issues_r&cad=1&atm_aiy=1935#all_issues_anchor – Archief van Life Magazine online op Google Books. The complete National Geographic 112 years collector‟s edition, 1888-2000, 32 CD‟s – Het volledige archief van het National Geographic Magzine te verkrijgen op CD of DVD.
2. Wetenschappelijke Literatuur ABU-LUGHOD (J.L.). Before European hegemony : the world system A.D. 1250-1350. Oxford, Oxford University Press, 1991, 443 p. ANAND (D.). Geopolitical Exotica. Tibet in Western Imagination. Minneapolis, University of Minnesota Press, 2007, XIII + 190p. BAUDRILLARD (J.). Forget Foucault. Los Angeles, Semiotext(e), 2007, p.125. BECKWITH (C.I.). The Tibetan Empire in Central Asia : A History of the Struggle for Great Power among Tibetans, Turks, Arabs, and Chinese during Early Middle Ages. Princeton, Princeton University Press, 1987, 281p. BRAUEN (M.). Dreamworld Tibet. Western Illusions. Bangkok, Orchid Press, 2004, 284p. CAMMANN (S.). Trade through the Himalayas : the early British attempts to open Tibet. Princeton, Princeton University Press, 1951, 186 p. CARRASCO (P.). Land and Polity in Tibet. Seattle, University of Washington Press, 1959, 307p. COTTERELL (A.). China. De cultuur geschiedenis voor, tijdens en na het keizerrijk. Baarn, Uitgeverij Hollandia BV, 1991, 346p. DAVIDSON (R.M.). Tibetan Renaissance. Tantric Buddhism in the Rebirth of Tibetan Culture. New York, Columbia University Press, 2005, 596p. DESSEIN (B.) en HEIRMAN (A.). Boeddha, zijn leer en zijn Gemeenschap. Gent, Academia Press, 2005, XIX + 383p. DEVOLDER (U.), OSTYN (R.) en VANDEPITTE (P.) Het Reisverhaal van Willem van Rubroek (1253-1255). Tielt, De heemkundige kring de Roede van Tielt, 1984, 160p. 157
DODIN (T.) en RÄTHER (H.), eds. Imagining Tibet. Perceptions, Projections and Fantasies. Boston, Wisdom Publications, 2001, XIII + 465p. EBREY (P.B.). The Cambridge illustrated history of China. Cambridge, Cambridge University Press, 1996, 352p. FEIGON (L.). Demystifying Tibet. Unlocking the Secrets of the Land of the Snows. Chicago, Ivan R. Dee Publisher, 1998, 242p. FITZGERALD (C.P.). China. A short cultural history. London, Century Hutchinson Limited, 1986, 624p. GOLDSTEIN (M.C.). A History of Modern Tibet, 1913-1951. The demise of the Lamaist State. Berkeley, University of California Press, 1989, XXXVI + 898p. GOLDSTONE (J.). Why Europe? The Rise of the West in World History, 1500-1850. s.l.n.d., McGraw Hill Higher Education, VIII + 184p. GRUNFELD (A.T.). The Making of Modern Tibet. New York, M.E. Sharpe,1996, XVI + 352p. HEIRMAN (A.), DESSEIN (B.) en DELPORTE (D.). China. Een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw. Gent, Academia Press, 2008, XXIV + 357p. KABBANI (R.). Europese mythen over de Arabische wereld. Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2002, 238p. LEE (W.K.). Tibet in modern world politics (1774-1922). New York, s.n., 1931, 148p. MCKAY (A.), ed. The History of Tibet. The Early Period : to c. AD 850. The Yarlung Dynasty. London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. I, XXIX + 624p. MCKAY (A.), ed. The History of Tibet. The Medieval Period : c.850-1895. The Development of Buddhist Paramountcy. London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. II, XIII + 789p. MCKAY (A.), ed. The History of Tibet. The Modern Period : 1895-1959. The Encounter with Modernity. London, RoutledgeCurzon, 2003, Vol. III, XIV + 737p. PRAET (D.), ed. Us and Them. Essays over filosofie, politiek, religie en cultuur van de Klassieke Oudheid tot Islam in Europa. Ter ere van Herman De Ley. Gent, Academia Press, 2008, 466p. SAID (E.W.). Oriëntalisten. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 479p. SHAKYA (T.). The Dragon in the Land of Snows. A History of Modern Tibet since 1947. London, Pimlico, 1999, XXIX + 574p. SIERKSMA (F.). Tibet's terrifying deities : sex and aggression in religious acculturation. Den Haag, Mouton, 1966, 283 p.
158
SMITH (W.W.). Tibetan Nation. A History of Tibetan Nationalism and Sino-Tibetan Relations. Boulder, Westview Press, 1996, 732p. SPENCE (J.D.). The Chan‟s Great Continent. China in Western Minds. New York, W.W.Norton & Company Inc., 1998, 279p. TORGOVNICK (M.). Gone Primitive. Savage Intellects, Modern Lives. Chicago, The University of Chicago Press, 1990, 327p. URBAN (H.B.). Tantra: Sex, Secrecy, Politics, and Power in the Study of Religion. Berkley, University of California Press, 2003, p.388. WALLERSTEIN (I.). World-Systems Analysis. An Introduction. London, Duke University Press, 2004, 109p. ŽIŽEK (S.). On Belief. London, Routledge, 2001, p.170.
3. Wetenschappelijke artikelen ALLEN (P.). “Tibet, China and the Western World.” In : History Today, 30 (1980), 12, pp.25-31. CH‟EN (K.). “Transformations in Buddhism in Tibet.” In : Philosophy East and West, Vol.7 (19571958), 3-4, pp.117-125. CHRISTIE (C.). “Great Britain, China and the Status of Tibet, 1914-21.” In : Modern Asian Studies, Vol.10 (1976), 4, pp.481-508. GOLDSTEIN (M.C.). “The Circulation of Estates in Tibet : Reincarnation, Land and Politics.” In : Journal of Asian Studies, Vol.32 (1973), 3, pp.445-455. GOLDSTEIN (M.C.). “The United States, Tibet, and the Cold War.” In : Journal of Cold War Studies, Vol.8 (2006), 3, pp.145-164. HEDIN (S.). “Early European knowledge of Tibet.” In : Geografiska Annaler, Vol.1 (1919), 1, pp.290-339. HUNDLEY (H.). “Tibet‟s part in the „Great game‟.” In : History Today, Vol.43 (1993), 10, pp.4550. HUNG (H.-F.). “Orientalist Knowledge and Social Theories : China and the European Conceptions of East-West Differences from 1600 to 1900.” In : Sociological Theory, Vol.21 (2003), 3, pp.254-280. KLEIN (I.). “British Imperialism in Decline : Tibet, 1914-21.” In : Historian, 34 (1971), 1, pp.100115. KULESHOV (N.S.). “The Tibet Policies of Britain and Russia, 1900-14.” In : Asian Affairs, Vol.31 (2000), 1, pp.41-48. 159
MCMAHON (R.J.). “U.S. Policy toward South Asia and Tibet during the Early Cold War.” In : Journal of Cold War Studies, Vol.8 (2006), 3, pp. 131-144. MOLLGAARD (E.). “Slavoj Žižek‟s critique of Western Buddhism.” In : Contemporary Buddhism, Vol.9 (2008), 2, 167-180. PATTERSON (G.N.) “China and Tibet : Background to the Revolt”, In : The China Quarterly, (1960), 1, pp. 87-102. SAUTMAN (B.). “The Tibet Issue In Post-Summit Sino-American Relations.” In : Pacific Affairs, Vol.72 (1999), 1, pp. 7-21. URBAN (H.B.). “Tantra.com : Ecstasy online and the spiritual logic of late capitalism.” In : History of Religions, Vol.39 (2000), 3, pp.268-304. WYLIE (T.V.). “The first Mongol Conquest of Tibet Reinterpreted.” In : Harvard Journal of Asiatic Studies, Vol.37 (1977), 1, pp.103-133. XU (G.). “The United States and the Tibet Issue.” In : Asian Survey, Vol.37 (1997), pp.1062-1077.
4. Websites www.economistgroup.com www.nationalgeographic.com www.nicommercial.com www.nytco.com www.thetimes.co.uk www.time.com
160
Bijlagen __________________________________________________________________________________
161
Bijlagen – Inhoud Bijlage 1 : Figuur 1 : Algemene dynamiek van grootschalige, lange-termijn intellectuele verandering.
Figuur 2 : Dynamiek van de opkomst en het verval van sinofilie, ca. 1600-1800.
Bijlage 2 : Figuur 3 : Etnisch Tibet in de 20ste eeuw. Figuur 4 : Gebieden met Tibetaanse autonome status onder regionale en departementale administratie ( sinds 1965)
Bijlage 3 : Figuur 5 : De grenzen die opgeëist werden door de Tibetanen in 1914 Figuur 6 : De grenzen van Tibet zoals ze geclaimd werden door Nationalistisch China in 1914
Bijlage 4 : Figuur 7 : De grenzen van Tibet zoals voorgesteld door de Tripartiete Simla Conferentie van 1914. Figuur 8 : Gebieden onder controle van de regering van de Dalai Lama (1918-1950)
Bijlage 5 : Figuur 9 : De invasie van Tibet door het Volksbevrijdingsleger Figuur 10 : De stad Lhasa ca. 1935
Bijlage 6 : Figuur 11 : Tibet Figuur 12 : Tibet in de regio
162
Bijlage 1 Figuur 1 508: Algemene dynamiek van grootschalige, lange-termijn intellectuele verandering
Figuur 2 509: Dynamiek van de opkomst en het verval van sinofilie, ca. 1600-1800
Oriëntalistische kennis en sociale theorieën.
508 509
H.-F. Hung, “Orientalist Knowledge and Social Theories “, p. 256. Ibidem, p. 265.
163
Bijlage 2 Figuur 3 510: Etnisch Tibet in de 20ste eeuw
Figuur 4 511: Gebieden met Tibetaanse autonome status onder regionale en departementale administratie ( sinds 1965)
510 511
T. Shakya, The Dragon in the Land of Snows , p. XIII. Ibidem, p. XIII.
164
Bijlage 3 Figuur 5 512: De grenzen die opgeëist werden door de Tibetanen in 1914
Figuur 6 513: De grenzen van Tibet zoals ze geclaimd werden door Nationalistisch China in 1914
512 513
Ibidem, p. XIV. Ibidem, p. XIV
165
Bijlage 4 Figuur 7 514: De grenzen van Tibet zoals voorgesteld door de Tripartiete Simla Conferentie van 1914.
Figuur 8 515: Gebieden onder controle van de regering van de Dalai Lama (1918-1950)
514 515
Ibidem, XV. Ibidem, XV.
166
Bijlage 5 Figuur 9 516: De invasie van Tibet door het Volksbevrijdingsleger
Figuur 10 517: De stad Lhasa ca. 1935
516 517
Ibidem, p. XVI. M.C. Goldstein, A History of Modern Tibet, p. XXVIII
167
Bijlage 6 Figuur 11 518: Tibet
Figuur 12 519: Tibet in de regio
518 519
Ibidem, p. XXIX. A. T. Grunfeld, The Making of Modern Tibet, p. XV.
168
169