Nr 4 | Lokaal is het magazine van de lokale besturen en verschijnt 2 x per maand 20 x per jaar | VVSG vzw, Paviljoenstraat 9, 1030 Brussel | Afgiftekantoor Kortrijk Masspost | P2A9746
Lokaal
Servicedesign, een frisse kijk op dienstverlening
Oostende na Cultuurstad Vlaanderen
Ronse: detailhandel vergt immer aandacht
Het andere perspectief van het kind
werkveld interview Jan Van Gils
‘Kinderen hebben recht op woord en antwoord.’ Het is vanzelfsprekend geworden dat kinderen hun zeg doen over het gezinsmenu, over de kleren die ze dragen, over de vakantiebestemming. Ook lokale besturen hebben steeds meer aandacht voor de stem van kinderen. ‘Daarvoor heb je geen vragenlijsten of formele kanalen nodig. Je komt het best te weten waar kinderen mee bezig zijn door gewoon met hen te praten.’ tekst bart van moerkerke beeld stefan dewickere
J
an Van Gils is sinds oktober 2010 op pensioen, maar als hij het over het Onderzoekscentrum Kind en Samenleving heeft, praat hij nog in de wij-vorm. Niet verwonderlijk, want hij was er sinds de oprichting vijftien jaar geleden directeur. En hij blijft voorzitter van het Europese netwerk van Child Friendly Cities. Als directeur van Kind en Samenleving zag Jan Van Gils dat eerst de grote en later ook de kleinere steden in het ontwerpen van hun publieke ruimte steeds vaker rekening hielden met het perspectief van kinderen. Ook op andere domeinen zoals cultuur is de inbreng van kinderen fors gegroeid. Maar in vergelijking met een jaar of twintig geleden lijken kinderen en jongeren wel minder impact te hebben op hun tijdsbesteding. Volwassenen hebben het steeds drukker, zij vullen hun tijd en die van de kinderen maximaal in. Het tijdsbeleid en hoe kinderen daar meer greep op kunnen krijgen, dat is voor Jan Van Gils een van de grote opdrachten. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind dateert van 1989, hoe belangrijk was en is het? ‘Het kindbeeld legde heel lang de klemtoon op het nog niet volwassen zijn, het nog niet voor zichzelf kunnen zorgen, het nog geen verantwoordelijkheid kunnen opnemen. De bestemming, de enige bedoeling van het kind was volwassen zijn. Later, daar ging het om. In de jaren voor 1989 is er stil-
28 I 1 maart 2011 I Lokaal
aan meer waardering gekomen voor het kind zijn. Dat heeft geleid tot het Kinderrechtenverdrag, dat op zijn beurt het kinderperspectief heeft versterkt. Bijna alle landen hebben het verdrag ondertekend, de waarde ervan is groot.’ Een waarde die twintig jaar later nog altijd overeind blijft? ‘Ja, al is het verdrag toch stilaan aan herziening toe omdat kinderen en jongeren er in 1989 zelf helemaal niet bij betrokken waren. Je merkt dat wanneer je het leest. Er is gigantisch veel aandacht voor onderwijs en verzorging. Alles wat met opvoeden tot volwassene te maken heeft, staat centraal. Spelen wordt er maar even in vermeld, als iets wat nodig is om des te beter te kunnen studeren. Dat spelen een belangrijke manier is van kijken naar de wereld, van leren, staat er helemaal niet in. Een nieuw verdrag waarin kinderen en jongeren hun zeg mogen doen, is nodig. Natuurlijk is het niet vanzelfsprekend om dat dan nog eens goedgekeurd te krijgen door zoveel landen.’ Kinderen aan het woord laten, dat is precies wat Kind en Samenleving al vijftien jaar doet. ‘We zijn daar 25 jaar geleden al mee begonnen, toen het onderzoekscentrum nog onder de vleugels van de Nationale Dienst voor Openluchtleven zat en we onderzoek deden naar het spelen van kinderen in wijken. Van bij het begin is het centrale
Jan Van Gils: ‘Kindergemeenteraden, ik heb daar niets tegen maar ook niets voor. Kinderen mogen er meepraten over de kleur van de afvalbakken en de burgemeester komt elk jaar langs voor de foto, maar meer mag je daar niet van verwachten.’
werkveld interview Jan Van Gils
uitgangspunt inderdaad geweest dat we kinderen aan het woord laten, dat we het perspectief van kinderen aan bod laten komen. Dat betekent niet dat je alles moet realiseren wat ze zeggen, dat is een misvatting die nog heel sterk leeft. Je moet wel het gesprek aangaan. Ouders en politici moeten kunnen reageren op wat kinderen zeggen, ze mogen hun eigen visie naar voren brengen en grenzen stellen. Maar het perspectief van kinderen moet meer aan bod komen.’
‘Er gebeurt van alles. Vaak zijn het kleinschalige initiatieven waarvan zelfs het bestuur in het begin niet op de hoogte is. En dat hoeft ook niet: creatievelingen moeten soms dingen doen zonder dat hun baas goed weet waar ze mee bezig zijn. ’ Hoe breng je dat woord van kinderen naar boven? ‘Via belevingsonderzoeken. Door met kinderen en jongeren te praten kom je te weten hoe zij tegen de dingen aankijken. Dat lukt niet met vragenlijsten waarin de antwoorden voorgeprogrammeerd zijn. We hebben methodieken van belevingsonderzoek ontworpen. We gaan babbelen met groepjes van vijf, zes kinderen uit de lagere school. Met jongeren trekken we de straat op om te weten te komen op welke plekken ze komen en waarom. Je moet dat niet formaliseren want dan praten de jongeren de leider van de groep na of ze praten de vraagsteller naar de mond. Neen, je moet vragen langs je neus weg stellen, dan krijg je ook spontane reacties.’ Als u over kinderen spreekt, over welke leeftijd heeft u het dan? ‘Het Kinderrechtenverdrag gaat formeel over -18-jarigen. Het werk van Kind en Samenleving spitst zich meestal toe op lagereschoolkinderen. We deden ook enkele onderzoeken met kleuters maar de methodieken voor die leeftijdscategorie staan nog niet op punt.’ Zijn kinderrechten niet het resultaat van een volwassenenreflex? Kinderen zijn daar zelf geen vragende partij voor. Of zie ik dat verkeerd? ‘Het klopt wel dat ze er gekomen zijn op vraag en initiatief van een beperkt aantal volwassenen. Maar kinderen zijn natuurlijk wel een bevolkingsgroep die in de besluitvorming niet aan bod komt omdat ze geen stemrecht hebben. Als je het in historisch
30 I 1 maart 2011 I Lokaal
perspectief plaatst, liggen de kinderrechten in het verlengde van de emancipatie van de arbeiders en de vrouwen. Kinderen zijn niet zo’n vragende partij als de sociale bewegingen van vakbonden en vrouwenemancipatie maar ze voelen zich wel aangesproken als je hen ernstig neemt. Wanneer je vraagt of ze willen meewerken aan een onderzoek is het antwoord altijd “ja”. Zelf mogen spreken, hun mening mogen geven, dat is belangrijk. In vergelijking met mijn kindertijd is er toch veel veranderd, zeker in de gezinnen. Het is vanzelfsprekend geworden dat kinderen hun zeg mogen doen over het eten dat op tafel komt, over de kleren die ze dragen, over de vakantiebestemming. Om die, noem het maar, sociale emancipatie van kinderen ook in het beleid binnen te brengen, is er een vertaalslag nodig. Als kinderen zeggen “we willen spelen”, dan moet je dat vertalen in beleidstermen.’ Kinderen hebben nu inspraak op domeinen waar wij nog niet aan dachten. Aan de andere kant heb ik de indruk dat de vrije tijd die kinderen volledig zelf kunnen invullen, afneemt. ‘De instructieperiode wordt uitgebreid, dat is duidelijk. Na de school is er de sportclub, de academie, de muziekles. Dat is allemaal nuttig maar het zijn instructiemomenten. Vroeger mocht je meer zelf, je kroop gewoon onder de haag naar de buren, je moest dat niet vragen. Nu verloopt de interactie met de buurkinderen via de ouders. En evenwicht is belangrijk geworden: die van ons komt eens bij u spelen, die van u komt eens bij ons. Daar is niets mis mee maar het is wel een opmerkelijke evolutie. Vroeger had je als kind meer greep op je vrije tijd, nu wordt die greep meer georganiseerd. De arbeidsdruk op de ouders speelt daarin een grote rol, het is niet makkelijk om alles goed georganiseerd te krijgen. En daar komt het hele beschermingsdenken bovenop. Ging je vroeger gewoon naar school, dan moet je nu veilig naar school. Fietsen kan pas vanaf een bepaalde leeftijd met helm, hesje en het liefst in groep. Hetzelfde voor de computer, ouders zijn snel bang dat er iets misgaat. De vakantie wordt daarom helemaal ingepland: van het sportkamp naar de grootouders, naar het kamp van de jeugdbeweging, naar de gezinsvakantie. Kinderen die alleen thuisblijven? Dat kan niet of toch zeker maar vanaf een bepaalde leeftijd. Dat maakt het complexer voor de ouders en het effect op de kinderen is dat ze steviger gekanaliseerd worden. Kinderen ondergaan passief het tijdsbeleid, alles is voor hen geregeld. Hoe we hun daarin inspraak kunnen geven, weten we nog niet. Ook voor Kind en Samenleving is daar een taak weggelegd.’
Is die sociale emancipatie van kinderen dan geen maat voor niets? ‘Op dit punt misschien wel. Hoewel, dat alles geregeld is, heeft ook weer toffe kanten. Ik heb pas op mijn veertigste ontdekt dat ik graag schilder, kinderen komen daar nu veel vroeger achter omdat het aanbod zo gigantisch is. En er is meer dan het aspect tijd. De media bijvoorbeeld vergroten de wereld van de kinderen enorm. Daar zitten heel veel kansen in. Sommigen zien die natuurlijk als bedreigingen maar dat is van alle tijden. Mijn vader vond het een bedreiging dat ik naar Adamo luisterde. Kinderen weten daar over het algemeen wel mee om te gaan. Je kunt dus niet zeggen dat het minder goed of beter is dan vroeger, het is anders.’ Kijken we even naar het beleid. Op welke domeinen is het perspectief van kinderen belangrijk geworden de voorbije decennia? ‘Op het gebied van ruimtelijke planning is er veel gerealiseerd. Het begon met inspraak van kinderen bij de aanleg van speelterreinen en de keuze van speeltoestellen. Die fase ligt achter ons, gelukkig maar. Nu hebben we veel betere methodes waarbij een hele straat, een hele wijk betrokken wordt. Het gaat dan ook over mobiliteit, over elkaar ontmoeten, over een globale kindgerichte aanpak die veel verder gaat dan spelen alleen. Dat past in een bredere visie van ruimtelijke ordening op mensenmaat. Het is een evolutie die je vooral in de steden ziet waarbij iedereen samen de beperkte publieke ruimte moet kunnen gebruiken. De andere gemeenten zullen volgen.’ ‘De grootste vooruitgang is ongetwijfeld op dit vlak geboekt, de fysieke ruimte. Gent bijvoorbeeld werkt heel hard aan een kindgerichte ruimtelijke ordening, met concrete plannen maar ook in omvattender processen zoals de wijkontwikkelingsplannen. In Antwerpen is de inspraak van kinderen heel sterk. Kandidaten die inschrijven op een offerteaanvraag voor bijvoorbeeld een speelterrein moeten aangeven hoe ze de participatie zullen organiseren, met hoeveel kinderen ze zullen spreken. Maar ook op het vlak van cultuur beweegt er wel wat. In Heist-op-den-Berg betrokken de cultuuren jeugddienst de jongeren bij de opmaak van het cultuur- en jeugdbeleidsplan. In Bornem hadden ze inspraak bij de verbouwing van het cultuurcentrum. Leuven heeft culturele antennes, jonge vrijwilligers die hun voelsprieten opzetten en input geven aan de cultuurdienst. Turnhout heeft iets gelijkaardigs, jongerengidsen. Er gebeurt dus van alles. Vaak zijn het kleinschalige initiatieven waarvan zelfs het bestuur in het begin niet op de hoogte is. En dat hoeft ook niet: creatievelingen moeten soms dingen doen
zonder dat hun baas goed weet waar ze mee bezig zijn. Laat de burgemeester maar in de krant lezen wat er in de gemeente gebeurt. Een stuk anarchie is altijd leuk. Maar er moet natuurlijk wel enige coördinatie zijn. Je komt het nog elke dag tegen dat een bibliotheek goede dingen doet zonder dat de jeugddienst of de school er ook maar iets van afweet.’ ‘Wat nu in ontwikkeling is, zijn assessment tools waarmee steden en gemeenten kunnen meten hoe kindvriendelijk ze zijn. Daarin komen alle mogelijke thema’s aan bod, van kinderopvang tot spijbelen. Steden kunnen kiezen op welke thema’s ze zichzelf willen monitoren. De belangstelling voor dat soort instrumenten is groot.’
‘Wat nu in ontwikkeling is, zijn assessment tools waarmee steden en gemeenten kunnen meten hoe kindvriendelijk ze zijn. De straat, de wijk, is dat het niveau waarop kinderen inspraak moeten hebben? ‘Ja, de meeste dingen waarover ze kunnen meepraten, gebeuren in de eigen straat of wijk. En dat moet niet formeel georganiseerd worden. Kindergemeenteraden bijvoorbeeld, ik heb daar niets tegen maar ook niets voor. Kinderen mogen er meepraten over de kleur van de afvalbakken en de burgemeester komt elk jaar langs voor de foto. Meer mag je daar niet van verwachten. Ook de jeugdraad vertolkt niet het perspectief van alle kinderen en jongeren. Hij vertegenwoordigt een smalle groep. Laten we hem maar gewoon jeugdwerkraad blijven noemen, die aan belangenbehartiging doet voor het jeugdwerk.’ Slotvraag, wat zijn de Child Friendly Cities? ‘Er is een Vlaams netwerk van kindvriendelijke steden. Iedereen die lid wil zijn, is welkom. Het is een losse beweging, geen goed gestructureerde organisatie of federatie. De steden wisselen ervaringen en kennis uit. En ze kiezen samen een thema om mee te werken. Twee jaar geleden was dat participatie bij cultuur. Vorig jaar kinderen en armoede. Ze ontwikkelen daar dan acties voor, vaak kleinschalig. Hetzelfde proberen we te doen op Europees niveau met het netwerk van steden uit intussen 27 landen. Nu ook gemeenten almaar meer interesse tonen, moeten we de naam misschien veranderen in Child Friendly Communities.’ Bart Van Moerkerke is redacteur van Lokaal
Lokaal I 1 maart 2011 I 31