De taalverwerving van het kind Taalverwerving ipv taalontwikkeling - tot stand komen van taal is geen automatisch groeiproces - kind en omgeving spelen actieve rol in proces van taalgroei
Taalontwikkeling staat niet op zichzelf: - taal speelt een rol in de verstandelijke ontwikkeling taal wordt hier trouwens steeds belangrijker Vb. aan een baby geeft men een blokkendoos zodat hij door voelen en tasten een kubus van een bol kan leren onderscheiden maar in de kleuterschool zegt men “leg alle ronde voorwerpen eens bij elkaar” - naargelang de perceptuele en de verstandelijke ontwikkeling van het kind
vordert, wordt de woordenschat van de volwassenen ook meer en meer preciezer Vb. tegen een peuter zegt men “kijk eens, een vogel” of het nu om een grote, kleine, grijze, kleurrijke ,zingende,… vogel gaat. Tegen een vijfjarige spreekt men van “een mus”, “een kanarie”, “een zwaluw” omdat men weet dat deze opvallende kleur- en vormkenmerken kan onderscheiden.
Hoe precies het taalaanbod wordt afgestemd op deze groeiende cognitieve en perceptuele ontwikkeling blijkt uit volgende voorbeeld. Vb. Ouders leren een 3-jarig buitenlands adoptiekind Nederlands spreken. Het kind dat snel Nederlands leert, heeft aanvankelijk nog een kleine woordenschat. Bij het samen bekijken van een prentenboek stoot men op de afbeelding van een struisvogel. Op de vraag van het kind “wat is dat?” aarzelt de mama en zegt “een grote vogel” waarop het kind reageert “een zwaan dus”. Waarschijnlijk vond de volwassene het nog wat vroeg om de beperkte woordenschat van het kind uit te breiden met te veel nutteloze balastwoorden zoals “struisvogel”. Maar een kind van die leeftijd (3j5m) heeft blijkbaar wel opgemerkt dat het dier in kwestie heel specifieke vormkenmerken heeft die afwijken van een globale vogel. Het kind wijst de volwassene dan ook terecht met zijn te ongedifferentieerd antwoord “grote vogel”.
1. Aspecten van taal
Aan de taalontwikkeling van het kind zitten twee aspecten die voor het taalgebruik van cruciaal belang zijn: 1) enerzijds het begrijpen passieve taalontwikkeling, receptieve taalontwikkeling, taalcomprehensie 2) anderzijds het zelf praten actieve taalontwikkeling, taalproductie Vb. Elke ouder die met een onbedaarlijk huilende baby een hele tijd in de weer is geweest, misschien wel in het midden van de nacht, vergeefs proberend de baby te sussen zuchtte toen wel eens: kon hij in hemelsnaam maar zeggen wat er scheelt! Vb. Wanneer een peuter naar het ziekenhuis moet en daar geconfronteerd wordt met ongewone, onvertrouwde en misschien zelfs pijnlijke situaties, maakt elke ouder de bedenking: was hij al maar iets ouder, dan konden we hem vertellen wat er gaat gebeuren, het uitleggen en hij zou ons beter begrijpen
De taal van het kind is duidelijk afwijkend van de taal van de volwassene. De verschillen tussen de kindertaal en de volwassenentaal worden kleiner en kleiner naarmate het kind ouder wordt. Het anders zijn van de kindertaal situeert zich op verschillende vlakken
KLANKNIVEAU - Fonologie welke klanken komen voor in een taal ? welke klanken hebben een betekenisonderscheidende functie ? Vb. toen – doen: t-d Vb. toch – ton: ch-n - Fonetiek hoe worden klanken gearticuleerd door de spraakorganen? hoe horen wij klanken? Kindertaal Kiliek (2j8) In sool (3j1) Konpituur (2j7)
volwassenentaal kliniek in school confituur
WOORDVORMING (Morforlogie) vormveranderingen die woorden ondergaan: meervoudsvorming, vervoeging van werkwoorden, afleidingen, samenstellingen,… Kindertaal Anna heeft gestroken (2j7) Ik heeft twee voets (3j1) Als ik in de fanfare gebent is (2j11)
Volwassenentaal Anna heeft gestreken Ik heb twee voeten Als ik in de fanfare geweest ben
ZINSBOUW (Syntaxis) hoe worden woorden op een gepaste, grammaticale wijze samengevoegd ? hoe moet een welgevormde zin er uitzien? Kindertaal Volwassenentaal Zie een mijn haar veel lang is (2j9) Zie eens hoe lang mijn haar is Niet kijken jè en ook komen (3j10) Niet kijken en ook niet komen
BETEKENIS (Semantiek) afwijkend woordniveau -woorden worden gebruikt met een te ruime betekenis vb. Steven (1j5) noemt elke bejaarde “opa”
- woorden worden gebruikt met een te enge betekenis vb. Tom gebruikt “aap” (schaap) voor alle viervoeters
- het kind maakt zelf nieuwe woorden (neologismen) vb. gij moogt u niet vluggen (haasten) vb. de luchtmatras “afblazen” (de lucht eruit laten) vb. pitjes “uitslikken” (uitspuwen) vb. “waterpaal” ipv watertoren vb. “de kikkereend” als benaming voor een eigen schilderij van een groen beest met gele poten vb. “bompeltje” voor een klontje suiker
- problemen met beeldspraak (van letterlijke naar figuurlijke betekenis gaan)
vb. Het kind heeft zich verkleed, onder meer met een muts waarop mama zegt “je bent een feestvogel” waarop het kind protesteert “de volgens hebben toch geen hoed” vb. mama heeft gezegd “zwijg toch even, ik heb al zoveel aan mijn hoofd” waarop het kind haar mama scherp aankijkt en zegt “mama, er is helemaal niets aan je hoofd”
- problemen bij het leren van synoniemen vb. de boten is toch niet de schepen
- problemen met het leren van woorden die meerdere betenissen hebben (homoniemen) vb. “waarom zegt men daar nu bord tegen” vraagt Steven (3j2) die wel een bord kent dat op tafel staat maar niet begrijpt dat men ook bord zegt tegen een schoolbord
TAALGEBRUIK (pragmatiek) Wat doet de taalgebruiker met zijn taal? Bij volwassenen speelt de context waarin men praat een belangrijke rol in de afstemming van het taalgebruik (vb. vreemden spreekt men aan met “u”) Bij kinderen is de context echter nog belangrijker. Jonge kinderen praten aanvankelijk alleen over het hier en nu:over wat ze zien, horen, voelen, doen. Bij het begrijpen van jonge kinderen laat men zich dan ook eerder leiden door de context dan door wat het kind precies zegt. Vb. Maarten speelt met zijn auto en zegt “de vogel de auto”, mama ziet dat een vogel geklemd zit in de auto en zegt “zit de vogel ertussen?”. Zonder dit te zien kan “de vogel de auto” evenzeer betekenen “de vogel zit op de auto” of “ik haal de vogel uit de auto”,…
BESLUIT: Ik hoop dat u nu wat meer gedifferentieerd begrijpt wat men bedoelt als men zegt dat de kindertaal afwijkt van de volwassenentaal. Immers, wanneer een kind praat zijn er meestal meer dan één van deze zo keurig onderscheiden niveaus afwijkend tav het volwassenenvoorbeeld.
BEGRIJPEN
PRODUCTIE
Klankniveau (fonologiefonetiek)
Discriminatie van spraakklanken
klankvorming
Betekenis (semantiek)
Woorden begrijpen
Woorden begrijpen
Woordvorming (morfologie) Zinsvorming (syntaxis)
Begrijpen van grammaticale structuren (woordvolgorde, vervoegingen, verbuigingen)
Toepassing van vervoegingen en verbuigingen Zinsopbouw (woordvolgorde)
gebruik van taal (pragmatiek)
Verband tussen verbale en non-verbale info
Taalgebruik in een sociale context
2. Hoe ontwikkelt zich de taal van het kind? Hoe gebeurt nu de evolutie van een volledig onverstaanbaar brabbeltaaltje naar volwassenentaal? Het is niet ongebruikelijk om de taalontwikkeling in perioden of fasen in te delen: Uit onderzoek over verschillende talen heen is voldoende gebleken dat een aantal rudimentaire evolutiepunten taaluniverseel zijn, dat wil zeggen dat ze in alle talen ongeveer rond hetzelfde tijdstip verschijnen Het taalverwervingsproces verloopt niet bij alle kinderen op dezelfde wijze. Er zijn verschillen in tempo en manier van ontwikkeling. -taalvertraging -taalstoornis Professor Goorhuis-Brouwer, verbonden aan de universiteit van Groningen, hanteert minimum spreeknormen voor elke leeftijd: d.w.z. dat 90% van de kinderen het beter doen Als een kind niet voldoen aan deze normen dan is het belangrijk dat het goed onderzocht wordt. Het zijn uitspraken over taalproductie (kan best beoordeeld worden door de omgeving)
De voortalige periode (0-1 jaar) Het kind “spreekt” nog niet in de gebruikelijke betekenis van het woord: het gebruikt nog geen woorden, spreekt nog niet in zinnen In de voortalige periode is er een enorme communicatieve ontwikkeling die plaatsvindt binnen een sociaal-interactioneel kader met volgende mijlpalen: -
rond twee maanden: naar elkaar kijken en op elkaar reageren lachen en geluidjes maken
-
rond zes maanden: voorwerpen komen de interactie binnen. De baby kan de aandacht van de ander richten op datgene wat hem bezig houdt (blikrichting)
-
rond negen maanden: De vocaliseringen van het kind dienen om een bepaalde boodschap over te brengen, om een bepaald doel te bereiken – het communiceert hiermee vb. aandacht vestigen op een voorwerp, uitdrukken van ongenoegen, uiten van plezier of herkenning
Taalgebruik ontstaat dus niet zomaar als bij wonder in het tweede levensjaar. Het is al grondig voorbereid in de voortalige conversaties. Minimum spreeknorm: 1 jaar veel en gevarieerd brabbelen
De vroegtalige periode (1 tot 2,5 jaar) In deze periode wordt de grote stap gezet van brabbelen naar betekenisvol woordgebruik. - fase van de één-woordzin: rond 15 à 16 maanden - fase van de twee-woordzin: rond 18 maanden - fase van de meer-woordzinnen: er is een snelle overgang van 3 naar 4 en 5 woordzinnen, meestal rond 2 jaar kenmerken: - telegramstijl-aspect: ontbreken van morfologie en functiewoorden (lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden,…) - merkbare groei van fonologische vaardigheden en woordenschat, zinsbouw evolueert - kind voert echte conversaties in vertrouwd milieu, nog niet vlot spreken met vreemden, veel praten als kind helemaal alleen is (tijdens spel, in bed) - in groep met leeftijdsgenoten spelen kinderen vaak ongeveer hetzelfde spel maar toch op een vrij individuele manier (parallel spel), op dezelfde manier wordt er met leeftijdsgenoten niet echt geconverseerd maar is er eerder sprake van op zichzelf spreken (parallelle spraak) De passieve woordenschat ontwikkelt zich sneller dan de actieve woordenschat: een kind begrijpt meer dan het kan zeggen Bij veel kinderen is de meerwoordfase zeer kort en begint de volgende fase al rond 30 maanden. Bij andere kinderen loopt deze fase echter uit tot 3,5 jaar zodat heel wat kleuters die beginnen school te lopen nog volop in deze periode van taalontwikkeling verkeren. Minimum spreeknorm: 1j6 -woordbegrip ontstaat -tenminste 5 woorden -woordopbouw nog onvolledig 2j-2j6
-2-woordzinnen -woordopbouw nog onvolledig -begrijpt éénledige opdrachten
De differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar) KLANKNIVEAU kind verwerft in deze periode zeker alle Nederlandse fonemen afzonderlijk - enkele ervan nog niet helemaal technisch correct (vb.s-r) - verbindingen van 2 of meer consonanten kan ook nog moeilijk zijn vb. srijven voor schrijven vb. bosteke voor borstelke vb. smuffers voor smurfen vb. ammer voor arm - stereotiepe fouten uit de vorige fase kunnen behouden blijven in hun
woordenschat Vb. milionade voor limonade Vb. pesiaal voor speciaal
Nochtans is er bij het kind een toenemend fonologisch bewustzijn Vb. vierjarige richt zich tot baby met opzettelijk krom en primitief spreken: geeft aan dat hij een onderscheid kan maken tussen meer en minder fonologisch gevorderde vormen
WOORDENSCHAT
Rond de leeftijd van 3 jaar is er een grote woordenschatgroei, hangt samen met - evoluerende perceptieve en cognitieve ontwikkeling: kleurenkennis, plaats- en tijdsaanduidingen - evolutie op klankniveau, kunnen nu ook meerlettergrepige woorden zeggen - uitbreiding van zinsbouw (nieuwe woordsoorten) - externe factoren: uitgebreider contact met de buitenwereld, doorbreken van alledaagse vertrouwde milieu (vb. naar school gaan) Ervaringsgegevens spelen een belangrijke rol in het opbouwen van woordbetekenissen !!! Vb. betekenis van “leggen” en “zetten”: een stoel kan je zetten en een boek kan je leggen, heel wat vier-jarigen blijken het moeilijk te hebben met de opdracht om een stoel te leggen of een boek te zetten
Bevorderend voor de woordenschat (vanuit literatuur): - van buiten leren van liedjes en versjes - veelvuldig vertellen van korte verhaaltjes - gebruik van prentenboeken - gunstige invloed van creatief en fantasiespel - zelfs gunstige invloed van TV-reclame
WOORDVORMING Ontwikkeling van morfologie is meest typerend voor deze periode want morfologie kwam in vorige periode nog helemaal niet voor - meervoud van zelfstandige naamwoorden 4-jarige maken normaal geen fouten meer tegen regelmatige vormen onregelmatige vormen blijven moeilijk tot lagere schoolleeftijd
- verkleinwoorden ondz: tussen 2j7 en 2j11 verkleinwoord gebruiken voor kleine dingen ondz: tussen 3j6 en 4j correct gebruik van regelmatige vormen
- werkwoord 4-jarigen beheersen overeenkomst tussen onderwerp en werkwoordsvorm, met uitzondering van onregelmatige vormen
ZINSBOUW Naarmate een kind ouder wordt, worden de zinnen langer en vollediger ond, wkw, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bepaling van plaats of tijd, negatieve zinnen, vraagzinnen, samengestelde zinnen
TAALGEBRUIK Het niet-communicatief taalgebruik neemt af ten voordeel van het communicatieve. Ook tussen leeftijdsgenoten wordt taal nu druk als communicatiemiddel gebruikt, vooral tussen 4 en 5 jaar is er een opmerkelijke toename van het tot elkaar spreken. Ondz: tussen 3 en 4 jaar naast parallel spel ook coöperatief spel
In deze periode gaan kleuters ook nadenken over taal, er is een duidelijk groeiend metalinguistisch bewustzijn Vb. Luuk (3j): toen ik klein was zeg ik dindin, maar nu zeg ik stoomtrem
Minimum spreeknorm: 3j-3j6 -3 à 5-woodzinnen -explosieve woordenschat -weinig zinsbouw -75% verstaanbaar 4j-4j6
-eenvoudige, enkelvoudige zinnen -problemen met meervoudsvormen en vervoegingen van wkw -alle klanken en medeklinkerverbindingen zijn juist (behalve r-s) -begrijpt tweeledige opdracht -kan verhaal/gebeurtenis begrijpelijk overbrengen
De voltooiingsfase (vijf jaar en ouder) De taalontwikkeling is nu dermate goed dat een niet geoefend oor niet zo veel verschillen meer opmerkt tussen de taal van een doorsnee 6-jarige en die van een volwassene. - klankniveau: alle afzonderlijke fonemen en verbindingen kunnen probleemloos worden gebruikt Indien een kind op deze leeftijd nog systematische articulatiemoeilijkheden heeft, is contact met een logopedist zeker aangewezen. - woordenschat en woordvorming: woordenschatuitbreiding hangt sterk samen met uitbreiding van de leefwereld (sociale contacten, interesses vb. ruimtevaart) Hoewel een kind nu alle woordklassen beheerst zijn er toch nog sporen van het feit dat functiewoorden moeilijker zijn dan inhoudswoorden Vb. trouwens, waarschijnlijk, blijkbaar, mogelijkheid, betwijfelen,…
- zinsontwikkeling: kind kent rond 5 jaar de meeste regels van de volwassenentaal, gebruikt meeste zinstypen van de moedertaal - verdere ontwikkeling woordvorming: uitzonderingen op de regels - communicatieve en metalinguistische aspecten: taal is nu een efficient communicatiemiddel met leeftijdsgenoten en met volwassenen metalinguistische vaardigheden komen nu volop naar voor: verbeteren van volwassenen bij onjuist taalgebruik, zichzelf verbeteren, vaststellen dat woordenschat van moedertaal ook beperkingen heeft , taal als uitdrukking van spel en fantasie Minimum spreeknorm: 5j6-6j -juiste enkelvoudige en samengestelde zinnen -begrijpt twee- en meerledige opdrachten en voert ze correct uit -100% verstaanbaar
3. Signalen van een afwijkende spraak/taalontwikkeling Enkele voorbeelden van concreet observeerbare signalen (hou hierbij steeds rekening met de minimum spreeknormen)
KLANKNIVEAU (morfologie) De laatste klanken in de spraakontwikkeling zijn: s – r – en g naast sj en zj en sch Het kind is moeilijk te verstaan owv - mompelen en binnensmonds praten, geen “pittige” articulatie - klanken worden misvormd uitgesproken of vervangen door andere vb. de “baw” ipv de “bal”
- woorden met medeklinkerverbindingen worden vereenvoudigd vb. “keuren en pikken” ipv kleuren en prikken”
- weglaten van doffe voorvoegsels (be-, ge-, ver) : zeer negatieve invloed op spraakverstaanbaarheid
WOORDVORMING (morfologie) opvallend veel hardnekkige fouten die niet meer aanvaardbaar zijn op die leeftijd (onderscheid enkelvoudige versus samengestelde zin) Fouten tegen verleden van klankveranderende werkwoorden, onregelmatige meervoudsvormen zijn in de eerste graad van het lager onderwijs nog aanvaardbaar Vb. ik keekte en die is afgebrookt Vb. ik heb geloopt Vb. ik hebt die geneemd, nee genoomd Vb. de meisje
ZINSVORMING (syntaxis) opvallend dysgrammatische zinsbouw niet meer aanvaardbaar op die leeftijd (onderscheid tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen) vb. katrien pop muts hebben vb. de deur staat van de kasten open
BETEKENISNIVEAU (semantiek) - beperkte woordenschat zowel wat begrijpen als gebruik betreft - betekenis koppelen aan één context vb. een hok is enkel voor kippen en niet voor een hond - benoemingsproblemen - relatie met leesleerproces vb. het kind weet geen naam te geven, maakt neologismen (vb. vuurstok) vb. vaak ook moeite met het benoemen va kleuren, personen, dagen,… oproepingsproblemen, problemen met het woord “vinden” (woordvindingsmoeilijkheden) - verwarring binnen dezelfde betekeniscategorie vb. brug ipv tunnel, ballonnen ipv zeepbellen
vaak problemen met lange termijn geheugen: opslaan, onthouden en oproepen van informatie
TAALGEBRUIK (pragmatiek) gebruik van taal in een sociale context, communicatieve functie van taal vb. het gesprek is niet echt een heen-en-weer of interactief gebeuren
Observatiegegevens moeten worden gestaafd adhv testresultaten
4. Handelen in de klas Bij jonge kinderen met spraak- en taalproblemen moet men een taalstimulerende omgeving bieden, dit betekent dat het taalaanbod wordt aangepast aan het kind. Binnen een taalstimulerende omgeving zijn een aantal uitgangspunten van belang: - vanuit luisteren een gesprek aangaan - betekenissen uitbreiden - voorlezen - rijmen en zingen - interactief voorlezen
Vanuit luisteren een gesprek aangaan Kinderen vertellen veel en vragen veel. Hierop kan zowel inhoudelijk als taalkundig gereageerd worden, uitgaande van de belevingswereld van het kind. Het is belangrijk dat in het besef van het kind de inhoudelijke reactie voorop staat en dat de taalkundige reactie “verstopt “ is in de manier waarop de volwassene de antwoord-zin formuleert Taalstimulatie kent drie methoden om met het kind een gesprek aan te gaan: - principe van expanderen: uiting van het kind overnemen, uitbreiden en in een goede vorm teruggeven vb. kind: hondje eten volwassene: ja, het hondje eet uit zijn bak (“ja” geeft aan dat de volwassene het kind heeft begrepen en het gesprek wordt gaande gehouden) vb. ik mag nu wakker komen ja, jij bent wakker, ja mag uit je bed komen vb. omdat ik die kwijt hebt ja, jij bent de bal kwijt, wat jammer hè
- principe van modelleren: het goede taalvoorbeeld geven, een reactie op wat
het kind zegt maar geen expansie of correctie, het is een voorbeeld of een model vb. kind: “omdat ik die kwijt heb” volwassene: “zullen we gaan zoeken?”
vb. kind: “hondje eten” volwassene: “ja, het hondje heeft honger” vb. kind: “ik mag nu wakker worden” volwassene: “ja hoor, je hebt nu lang genoeg geslapen”
- principe van corrigeren: de uiting van het kind in een verbeterde vorm teruggeven, zonder dat er expliciet op de “fout” gewezen wordt vb. kind “ik is gevald van de stoel” volwassene: “ja, je bent van de stoel gevallen” vb. die is gebrookt die is gebroken, ja!
De meest natuurlijke manier om taal te stimuleren is de technieken in afwisseling toepassen. Het is belangrijk dat de taalstimulatie in de beleving van het kind “spelenderwijs” gebeurd. Zodra kinderen doorkrijgen dat ze verbeterd worden is de kans groot dat ze het plezier aan praten en vertellen gaan verliezen. Naast de manier waarop de volwassene de zin formuleert is het belangrijk dat het spreekvoorbeeld niet te snel is, zodat kinderen de taalconstructies in zich op kunnen nemen (zwakker taalbegrip + zwakker auditief geheugen) De volwassene spreekt in kortere en eenvoudigere zinnen Langere uitingen worden opgedeeld in kortere, door de grenzen tussen de verschillende accentgroepen duidelijk te laten horen via pauzes en intonatie Niet vernoemd zijn hier “na laten spreken” en “vragen om iets te benoemen”. Uit onderzoek blijkt dat ouders van STG kinderen dit veel vaker vragen van hun kinderen dan van andere kinderen. Het zijn goedbedoelde pogingen om het kind te stimuleren maar ze werken averechts. Deze door het kind ervaren,, directe taalstimulatie, leidt er vaak toe dat het kind zich geen terugtrekken uit de communicatie. De verzoeken tot benoemen en nazeggen druisen in tegen de spontane neiging van het kind “alles zelf te willen doen”. Ouder-kind interacties, leerkracht-kind interacties kunnen op deze manier vastlopen.
Betekenissen uitbreiden Volwassenen willen veel aan kinderen leren, ook allerlei begrippen en nieuwe woorden. Vaak zie je in gesprekken met kinderen dat volwassenen te veel geneigd zijn om het woord te nemen. Het kind wordt bestookt met vragen (wat is dat? Zeg maar wat je ermee kan doen). Voor kinderen is dit niet de geschikte methode om “aan het woord te komen” en nog minder om nieuwe woorden bij te leren. Volwassenen moeten dus leren om het kind te volgen en om vanuit dit volgen aan kinderen dingen te leren. De volwassene moet zich richten op de reactie van het kind op het aangeboden materiaal. Wanneer volwassenen zich teveel “leraar” voelen is de kans groot dat ze niet horen wat het kind in het gesprek inbrengt. De conversatie verloopt dan van beide kanten teleurstellend. Vb. volwassene: Kind: Volwassene: Kind
kijk eens, een giraffe heb ik ook eens gezien hij heeft een hele lange nek, anders kan hij niet bij de bladeren komen stopt de conversatie, loopt weg bij het boek
Wanneer de volwassene meer op het kind gericht was geweest en minder op de inhoud van het boek, had de conversatie als volgt kunnen verlopen: Volwassene kijk eens, een giraffe Kind: heb ik ook eens gezien Volwassene heb jij die ook gezien, waar? Kind: dierentuin Volwassene: was jij in de dierentuin, in Antwerpen? Daar waren vast veel dieren! Kind: ja, boel Volwassene zullen wij kijken wat de giraffe verder doet? Het boek wordt nu samen gelezen
aanleggen van een woordenschatschrift: woorden in verschillende betekenissen en contexten gebruiken Betekenissen kunnen verder aan het kind overgedragen worden aan de hand van allerlei spelmateriaal: puzzels, lotto’s, wereldoriëntatiemateriaal,…. Echter ook het oefenen van allerlei praktische vaardigheden als knippen en plakken nodigen uit tot verbale uitleg en daarmee tot het uitbreiden van de woordenschat.
Voorlezen Zie Herman
Rijmen en zingen - geven kinderen inzicht in de klankpatronen en melodie van de taal. - helpen het talige geheugen op te bouwen en de auditieve waarneming wordt getraind door de minimale klankverschillen die juist de lol van het rijmpje of het versje betekenen
Algemene maatregelen die gelden bij taalzwakke kinderen - nood aan een vast structuur, regelmaat en voorspelbaarheid - een goede luisterhouding trainen (gerichte auditieve waarneming) - uitgaan van beleving en waarneming (zaken meemaken: gezien en beleefd) - taal-actie koppeling (verwoorden van handelingen) - visualiseren : gebruik maken van schriftbeeld, prenten, tekeningen en foto’s vaak problemen van auditieve aard; auditieve waarnemening, auditief geheugen, tragere auditieve verwerking - taal aanpassen aan het taalniveau van de kinderen - veel herhalen - uitgaande van concrete activiteiten (vb. knippen, plakken, pannenkoeken bakken) - eigen handelen verwoorden (vb. kind wassen in bad) -checken van het begrijpen
Maatregelen die het taalbegrijpen bevorderen (inspelen op de doorgaans tragere auditieve informatieverwerking): - ritmisch spreken in accentgroepen vb. als het straks mooi weer is / rijden we eens met de fiets / naar Bokrijk - trager spreken - gebruik maken van pauzes - gebruik maken van klemtoon, wanneer de klemtoon anders gelegd wordt – andere betekenis vb. wij gaan met de fiets naar Hasselt - samengestelde opdrachten opdelen in enkelvoudige opdrachten - begrip checken (wat moest je weeral doen?)
Evalueren van maatregelen - nagaan van rendement - observatie en testgegevens - ouders op de hoogte houden van behandeling - belang van afstemming verwijzing buitengewoon onderwijs afdeling spraak-taal: weinig rendement, secundaire gedragsproblemen, vaak te laat!!! In BO SLI: klasaanbod afgestemd op de zorgvraag, intensieve en gespreide logo, gegarandeerde afstemming
NIET: - “ze groeien er wel overheen”, “wacht maar af” - “taal komt wel vanzelf” LET OP: hou rekening met de taalgevoelige periode
TAALSTIMULERING IS INTENTIONEEL, GESTUURD ONDERWIJS ( spreken is niet vanzelfsprekend)
TIJDIG SIGNALEREN IS EEN NOODZAAK VROEGTIJDIGE EN PROFESSIONELE HULP
Referentie: Pedagogische aspecten van taalontwikkelingsstoornissen. Prof. Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer