Caroline Jeanmart
Het Aanleren van Nederlands in Wallonië: De Motivatie van Leerlingen
In een klas van het zesde leerjaar van het Secondair onderwijs, richting secretariaat in Wallonië binnenkomen, lessen Nederlands volgen, observeren en leerlingen interviewen… Acht jaar lang (sinds het vijfde leerjaar van het Basis Onderwijs) leren de leerlingen Nederlands, maar voor het grooste deel hebben ze maar een paar keer hun kennis in het dagelijkse leven toegepast. Deze ondervinding verrast, verbaast en roept vragen op. In dit artikel vraag ik me af wat dit werkelijk betekent. Wat zijn de factoren die het aanleren van de Nederlandse taal in het Franstalige landsgedeelte van België beïnvloedt en in het bijzonder in Het Onze Lieve Vrouw Instituut van Chimay, richting secretariaat ? En welke invloed oefenen ze op de motivatie van de leerlingen uit ? [motivatie, taalaanleren, Wallonië]
Inleiding De kennis van vreemde moderne talen speelt een belangrijke rol in België. Zo wordt een deel van het onderwijs aan het aanleren van deze talen gewijd : de meeste leerlingen van het Secundair Onderwijs moeten een tweede en een derde taal leren, sommigen kiezen er zelf een vierde en zelfs een vijfde bij. Niemand ontkent dat de kennis van verschillende talen een zeer opmerkelijke troef is. Dat wordt veroorzaakt door het feit dat er in België drie officiële talen zijn (Frans, Nederlands en Duits). Maar het fenomeen is ook aan de geografische ligging van België verbonden. België ligt midden de culturele en economische assen van West Europa. De kans er andere talen dan zijn eigen taal te ontmoeten zijn bijzonder hoog. We moeten ook rekening houden met de verschillende internationale organisaties en Europese instellingen die hun zetel in Brussel hebben. Bovendien biedt de kabeltelevisie het Belgische publiek niet alleen de mogelijkheid verschillende buitenlandse zenders te ontvangen maar ook belgische zenders te kiezen die in de verschillende talen van het land uitzenden. Wat de artikelen voor dagelijkse gebruik betreft, zijn de etiketten van de producten vaak twee, zelfs drietalig. Wat de administratie betreft wordt de wet in het Belgische Staatsblad in drie talen geschreven. Het is duidelijk dat de Belgische context op alle niveaus twee en zelfs drietalig is. Binnen de Europese Gemeenschap kan alleen één land - België - zeggen dat het verschillende nationale talen heeft. België is dus een soort uitzondering waar de kennis van buitenlandse talen noodzakelijk is. Het Nederlands wordt als academisch vak op school of om persoonlijke redenen geleerd. De beoordelingsladder voor het Nederlands gaat van heel positief tot heel negatief. Hoe gaat dit voor de
leerlingen van het Secondaire onderwijs en speciaal de leerlingen van het zesde jaar richting secretariaat ? Verschillende factoren spelen in deze beoordelingsladder voor het Nederlands een rol. In dit onderzoek heb ik geprobeerd deze factoren en hun invloed op de motivatie van de leerlingen om Nederlands te leren te identificeren. De algemene doelstelling van dit onderzoek is de kwaliteit van de motivatie van de leerlingen te bekijken in het kader van het leren van een vreemde taal, en dit in verband met het milieu waarin ze opgegroeid zijn, met het gedrag en de interacties van de leerlingen en van de leraar. In het bijzonder wilde ik de factoren beschrijven en analyseren die de kwaliteit van de motivatie voor het aanleren zoals: de klas, de positie betreffende het werk, de interacties tussen de leerlingen onderling, tussen de leraar en de leerlingen, de invloed van de school en het milieu op de leerlingen. Voor dit onderzoek houd ik mij bezig met leerlingen van het technisch onderwijs : de afdeling secretariaat van een Waalse school - het Onze Lieve Vrouw Instituut van Chimay. Ik heb deze keuze om twee redenen gemaakt. Ten eerste, de leerlingen van deze technische afdeling hebben een bepaald beroep voor ogen. De leerkrachten kennen het belang van het Nederlands voor de toekomstige werksituatie van deze leerlingen. Maar wat denken de leerlingen er zelf over? Zijn ze bewust van het belang van het beheersen van het Nederlands ? Ten tweede, de leerlingen van het technisch onderwijs hebben de reputatie minder gemotiveerd te zijn dan andere leerlingen. In tegenstelling tot de andere afdelingen van de school hebben de leerlingen van de afdeling secretariaat geen keuzemogelijkheid aangaande de taal en het aantal uren taalonderricht die ze krijgen.
Ethnographica 2: 31-41. Copyright ©2002, Department of Social and Cultural Anthropology, KULeuven
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32
Motivatie De motivatie is in de klassieke filosofie het geheel van de redenen die iemand aanhaalt als beweegredenen voor zijn handelingen (Akoun 1999). In het kader van dit onderzoek betekent de term motivatie het oogmerk van de leerlingen die een geheel van doelstellingen volgen om iets te doen. De persoonlijke behoeften van de leerlingen scheppen een motivatie die hen stimuleert te handelen. Het aanleren van een tweede taal heeft hoofdzakelijk hetzelfde type motivatie als die van een kind om zijn moedertaal aan te leren (Gardner en Lambert, 1959). Een individu die een tweede taal leert gebruikt gedragscodes die kenmerkend zijn voor een andere culturele groep. Deze gedragscodes bepalen voor een deel het slagen van het aanleren van de nieuwe taal. In dit onderzoek gebruik ik de term ‘gedrag’ als constructie van de motivatie.
Socialisatie De gewone definitie van de term is : de socialisatie is het proces waardoor individuën codes, normen, waarden van een maatschappij verinnerlijken (Akoun, Ansart, 1999). Het is een proces van interactie tussen het individu en de maatschappij. In antropologie wordt de term ‘socialisatie’ gedefiniëerd als de intergenerationele overdracht van cultuur en als de manier waarop de individuën leden van de maatschappij worden (Barefield, 2000). Er zijn ervaringen en ontmoetingen die het individu ondergaat om een bepaalde cultuur op te nemen. Deze maken het individuën mogelijk in het sociale leven te integreren. Dat kan op verschillende manieren. Mensen nemen cultuur op samen met « significant others » die de cultuur opnemen. Zoals elke leerling weet, is bij het aanleren van een vreemde taal, het opnemen van en een verbintenis tegenover de cultuur noodzaakelijk : de kinderen leren cultuur zoals ze talen aanleren. Socialisatie is niet beperkt tot formele instellingen van educatie en sociale controle van de maatschappij. Socialisatie werkt via verschillende kanalen, informeel en formeel. Socialisatie werkt niet altijd op een nederwaartse manier (ouders en leraars) maar kan ook op een opwaartse manier (gelijken groep) werken. Dus al de kennis die nodig is voor een individu om in een maatschappij te leven wordt alleen maar gedeeltelijk door de school overgebracht. De rest wordt door andere wegen dan de school verworven en doorgegeven. Je hoeft maar te denken aan wat mensen met hun familie, met hun vrienden, door de televisie, door de radio, door de kranten, in hun beroep leren (Santerre, 1981). Volgens Santerre blijft de beste definitie van de opvoeding nu nog de definitie van Durkheim wanneer hij de opvoeding voorstelt als een methodische socialisatie van de jongere generatie door de volwassen generatie. Met de term socialisatie bedoelt Durkheim niet alleen wat
specialisten van het onderwijs onderscheidt. Durkheim maakt van de opvoeding het sociale feit bij uitstek, het proces waardoor het jonge individu een sociaal wezen, de mens van een tijd en van een plaats wordt. De verwerving van deze bijzondere cultuur is voor hem de opvoeding. We zijn ver van de school als enige overweging. Durkheim heeft de nadruk gelegd op het feit dat elke maatschappij een ideaal van de mens maakt en het is dit ideaal, eigen aan elke maatschappij, dat de opvoedingspraktijken aan de kinderen moet inprenten. De antropoloog van nu slechts nuanceert de positie van Durkheim. De antropologie definieert de opvoeding als een enculturatieproces van de persoonlijkheid van de mens variabel in tijd en ruimte (Santerre, 1981). Een van de vragen die mijn analyse van de motivaties zal ondersteunen is de zin van het aanleren op school van een taal geconfronteerd met die bijzondere visie van de opvoeding. Ik spreek ook in deze bladzijden over de weerstand en samenwerkingsmiddelen die aangewend zijn door de leerlingen tijdens het aanleren van het Nederlands. Met de term weerstand bedoel ik de middelen die aangewend zijn door de leerlingen om de uitwerking van het aanleren te weerstaan, te verminderen of te annuleren : de handeling waardoor ze proberen de school tegen te werken, tegengestelde strategieën ontwikkelen, weigeren te gehoorzamen. Deze weerstand tegen het aanleren kan bewust of onbewust gebeuren. Tegenover deze weerstandstrategieën wenden de leerlingen samenwerkingstrategieën aan. De leerlingen passen zich aan de middelen die door de leraar in zijn onderwijs aangewend worden aan. In de resultaten zal ik de nuances van deze modellen en strategieën proberen te verduidelijken.
Methode Het onderzoek vindt in een technische en beroepsschool van het Franstalige landsgedeelte plaats, in het uiterste zuiden van de provincie Henegouwen. De gekozen school maakt deel uit van het “Centre d’Enseignement Saint Joseph “ die een kleuter- en basisschool (SS Pierre et Paul), een college voor algemeen onderwijs (Collège Saint Joseph) en een Instituut voor technisch en beroepsonderwijs (Institut Notre Dame) bevat. Het College telt 672 leerlingen en het Instituut telt 466 leerlingen. Ik heb ervoor gekozen mijn onderzoek op een school te richten. Ik heb deze keuze gemaakt niet omdat ik denk dat de school de enige plaats is om een taal aan te leren (de school is alleen maar een socialisatie instantie) maar omdat de school me de mogelijkheid aanbood om contact met de leerlingen te hebben die dezelfde taalcursus tegelijkertijd volgen. Eens het contact met de leerlingen door bemiddeling van de school gemaakt, was de toegang tot de leerlingen gemakkelijker. De school was dus een middel om met de leerlingen
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 kennis maken, hun aanleerwereld te observeren om daarna het kader van de verzamelde gegevens te kunnen verbreden. De gekozen klas is de klas van het zesde jaar secretariaat. De klas telt zeven leerlingen, allen meisjes van 17 tot 18 jaar. Toen ik op het terrein aankwam, had ik geen theoretisch kader of voorafgaande hypothesen. Pas in de klas, na de eerste observaties, heb ik verschillende hypothesen ontwikkeld. Vanuit mijn hypothesen kan ik mijn middelen opbouwen om mijn gegevens te verzamelen. Deze hypothesen heb ik als gids gebruikt om mijn vragenlijst en mijn interviews op te bouwen. Mijn onderzoek wordt dus meer door een inductieve manier opgebouwd. Ik heb deze methode om mijn gegevens te verzamelen gekozen om twee redenen : ten eerste, de complexiteit van het aanleren en zijn motivatie kan niet rechtstreeks aan meetinstrumenten zoals punten en resultaten van testen gekoppeld worden. Deze meetinstrumenten geven geen inlichtingen over een proces. Ten tweede toen ik aan de verschillende activiteiten van de les Nederlands deelnam kon ik in de diepte de bijzondere en latente bedoeling van het aanleren zien.
Observaties in de klas De eerste fase bestond uit de observaties in de klas. Ik heb acht lessen gevolgd, elke les duurde 50 minuten. Deze perioden hadden tot doel de leerlingen tijdens de les Nederlands, de manier waarop de les gebeurt en de interacties tussen de leerlingen onderling en tussen de leerlingen en de leraar te observeren. De gegevens zijn schriftelijk verzameld. Ik woonde de les bij met een boekje waarin ik noteerde wat rond mij gebeurde. Ik gebruikte geen registreerapparaat, geen camera en geen ander apparaat. Ik wilde tijdens deze eerste fase mijn aanwezigheid in de klas zo anoniem en discreet mogelijk houden.
Dossier van de leerling Dit dossier geeft mij de volgende informatie : persoonlijke gegevens (nationaliteit, geboorteplaats en datum, adres en telefoonnummer, verantwoordelijke van het gezin en het aantal kinderen in het gezin), schoolloopbaan (afdelingen, resultaten), de bewijzen van hun slagen voor elk schooljaar, lesroosters voor elk jaar, formulieren van de samenstelling van het gezin en inschrijvingsformulieren van de school (naam, nationaliteit en beroep van de ouders).
Vragenlijsten Door de observaties beginnen de vragen die zich stellen duidelijker te worden. Tijdens het zevende lesuur heb ik aan de leerlingen voorgesteld om een vragenlijst te beantwoorden. Het betrof vooral de omgeving van de leerlingen en hun motivaties om Nederlands te leren. De vragenlijst werd in klas ingevuld tijdens een lesuur. Dit werk heeft een half
uur geduurd. De leerlingen waren vrij het in te vullen.
Gesprekken Het laatste deel bestond uit semi directieve gesprekken. Ik heb voor dit soort gesprekken gekozen om preciezere inlichtingen over het fenomeen te oogsten. Deze gesprekken gaven me de mogelijkheid om de antwoorden van de leerlingen op de vragenlijst te verdiepen. Ze maken het de leerlingen mogelijk zich vrijer over de vragen uit te drukken. De gesprekken richtten zich op de motivaties van de leerlingen om Nederlands te leren. De interviews vonden grotendels buiten de school, tijdens de Paasvakantie, plaats. De duur van de interviews varieert tussen de 30 en de 45 minuten. Deze laatste fase was nodig want de benadering met gesloten vragenlijst maakt de rijkdom van de inlichtingen kleiner die de leerlingen me kunnen geven. Deze stap maakt het me mogelijk me te concentreren op een techniek die plaats laat aan wat onderwachts is. Het is een open deur op de rede van het individu. Op dit niveau dringen zich twee opmerkingen op. Ten eerste maak ik van deze kleine groep geen veralgemening. Ten tweede heb ik de leraar niet ondervraagd. Hij wordt net als de leerlingen tijdens de eerste fase geobserveerd maar hij is niet tijdens de andere fasen van het onderzoek betrokken. Dit onderzoek stelt alleen een bijzonder en onvolledig standpunt voor, dat van de leerlingen. De interviews, observaties en vragenlijsten werden gecodeerd en geanalyseerd. Met deze gegevens heb ik geprobeerd de factoren te begrijpen en te grijpen die de motivatie van de leerlingen van deze klas om Nederlands te leren kunnen beïnvloeden. Ik wilde verschillende types van leerlingen duidelijk doen uitkomen die met bijzondere motivaties overeenstemmen. De analyse van de gegevens gebeurde in drie stappen. Ten eerste werden de observaties en de gesprekken volledig opgeschreven. Die stap bestond uit de uitdrukkingen en de handelingen van de leerlingen te reproduceren. Daarna, eens dat al de gegevens beschikbaar waren, werden ze gecodeerd. De codes en de thema’s worden onthouden als de factoren die het aanleren van het Nederlands beïnvloeden. Het ging er niet om al de betekenissen uit het geheel van gegevens te ontlenen maar alleen deze die relevant waren wat het onderwerp betreft. Daarna heb ik geprobeerd de eventuele verschillen tussen de feiten en de meningen te opperen. De analyse per thema heeft tot doel de inhoud van de relevante delen te vergelijken. In die stap gaat het om de gelijkenissen en de verschillen te constateren, de elementen naar gelang van hun gemeenschappelijke kenmerken te verenigen en ze te onderscheiden van andere waarvan de kenmerken verschillen. Door de analyse van de observaties en de andere gegevens heb ik
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 geprobeerd expliciet te maken wat impliciet en stilzwijgend is in de situatie van het aanleren van het Nederlands.
Resultaten Het concept motivatie is abstract. Er bestaat geen wetenschappelijke ladder om deze motivatie te meten. Ik kan het alleen meten als ik twee situaties vergelijk. Om de motivatie van de leerlingen van het zesde leerjaar richting secretariaat om het Nederlands te leren te kennen heb ik het milieu waarin de leerlingen opgroeien en dus waarin hun motivatie zich ontwikkelt in factoren ingedeeld. Om deze motivatie te begrijpen zoek ik de factoren die het aanleren van de leerlingen beïnvloedt. Door deze factoren kan ik dus een idee vormen over de stand van de motivatie van de leerlingen. De motivatie, zoals ik al heb verduidelijkt, vooronderstelt een bedoeling van de leerlingen om de taal aan te leren om verschillende doelstellingen. Deze doelstellingen die het individu nastreeft hebben verschillende intensiteitsgraden. Ze zetten het individu aan om te handelen. De motivatie is de motor van zijn handelingen (Gardner en Lambert, 1959). In dit deel probeer ik types te bepalen vanaf de relevante factoren die de motivatie om het aanleren van het Nederlands van de leerlingen op een positieve of een negatieve manier beïnvloeden.
De Omgeving De moedertaal van de ouders van de leerlingen is het Frans. De ouders hebben allemaal les gevolgd tot het Hoger Algemeen of Technisch Onderwijs behalve een moeder die haar basis onderwijs heeft gevolgd. We kunnen hieruit afleiden dat al de ouders - behalve deze moeder - Nederlandse les tijdens hun schoolloopbaan hebben gevolgd. We kunnen echter belangrijke elementen vaststellen die de motivatie van het aanleren van het Nederlands kunnen beïnvloeden in de familie van drie van de leerlingen. In de omgeving van de leerlingen zijn er mensen die afkomstig zijn uit Vlaanderen of Nederland. We kunnen dus denken dat deze leerlingen contact met de taal of de streek hebben. Maar als we de situatie beter nagaan, stellen we vast dat deze toestand niet tot conversaties of contacten in het Nederlands leidt. De vader van C is van Nederlandse afkomst. Een deel van zijn familie woont in Vlaanderen en in Nederland. Wat echter mag blijken als een motivatie om Nederlands aan te leren, speelt niet de verwachte rol. De vader van C nodigt dit deel van de familie uit en gaat er op bezoek. Hij verstaat de taal maar gebruikt ze niet zelf. Hij antwoordt op de conversaties in het Frans. Hetzelfde geldt voor de rest van de familie. Als C in contact komt met dit deel van de familie, spreekt ze in het Frans. Bovendien is de vader van C boer in de streek van Chimay en vinden de potentiële contacten die hij met Vlamingen kan ontwikkelen niet plaats.
Est-ce que tu penses plus tard avoir des contacts avec des néerlandophones ? Non, je ne pense pas. J’ai mes grands-parents. J’ai des origines hollandaises mais chez nous, on n’utilise pas le néerlandais. Les parents de mon père sont nés en Hollande. Ils n’habitent pas là-bas. Ma grand-mère est revenue ici.Ton papa parle flamand aussi ? Quand il y en a de la famille qui viennent, il comprend mais il ne le parle pas.Quand tu étais plus petite, il te parlait néerlandais ? Non, il ne l’a pas fait.Et quand tu es avec tes grands-parents ? Non. On parle français. Des fois avec ma tante quand on est chez elle, des fois elle parle néerlandais. Mais nous non. Au téléphone, tu as déjà eu des conversations en néerlandais ? Chez moi, oui mais ils savent parler français. C’est un drôle de français mais je comprends quand même. Ils ne parlent pas néerlandais.Et sinon, tu fais quoi ? Tu demandes à la personne si elle parle français ou tu essaies d’abord ? Je demanderais si il sait parler français. Twee andere leerlingen hebben Nerderlandstalige familieleden. Een van de tantes van T is Vlaamse maar ze woont in Wallonië sinds ze de oom van T ontmoette. Ze spreekt vloeiend Frans en T heeft nooit contact met haar in het Nederlands. De zeldzame gelegenheden die aan haar afkomst herinneren zijn die als T een probleem met een huiswerk of een les in het Nederlands heeft. In dit geval belt ze haar tante op. De tante van V is ook Vlaamse. Ze spreekt vloeiend Frans, Duits en Engels. De contacten met de familie gebeuren in het Frans. Deze drie leerlingen gebruiken de gelegenheid een Nederlandstalige te midden van hun familie te hebben niet als een troef. In geen geval schijnen ze van de gelegenheid gebruikt te maken om hun kennis te verbeteren en de taal in een ander kader dan het schoolkader te leren. Deze drie leerlingen hebben een factor van potentiële motivatie die verschillend is dan die van de andere leerlingen maar ze gedragen zich niet anders dan hun studiegenoten. Ze gedragen zich niet als motorelement van de klas. De andere leerlingen hebben geen omgeving die het Nederlands op een veelvuldige en zichtbare manier gebruikt. Alleen vier van de familieleden van de leerlingen gebruiken soms het Nederlands. Drie van hen in hun beroepskader en de laatste privé.Hoewel de gelegenheden aanwezig zijn stellen we een soort weerstand vast tegen het aanleren van het Nederlands op school. Ondanks een gunstige omgeving om de leerlingen te motiveren om het Nederlands te leren, schijnen deze factoren zich niet op een positieve manier te ontwikkelen. Er ontwikkelen zich weerstandsvormen namens de leerlingen zelf of namens hun omgeving die niet gunstig is om die motivatie te produceren. De bredere omgeving van de leerlingen bevat ook geen
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 elementen die de motivatie voor de taal kunnen bevorderen. De kennissen van de leerlingen hebben uitsluitend schoolkennis Nederlands. Niemand zei me iemand te kennen die buiten de school zijn kennis gebruikt. Rondom zich zien de leerlingen geen mensen die bijzondere capaciteiten ontwikkelen of die een bijzonder gebruik van hun kennis Nederlands maken. De positieve kanten in het beroeps- of privé- kader van deze mensen schijnen hen niet te motiveren om hun kennis te verdiepen. Wat de socialisatie betreft : de familie en de omgeving (groep van gelijken) zijn instanties van socialisatie. Ze oefenen een belangrijke invloed uit op het inzicht van de leerlingen op de wereld die hen omgeeft. Deze instanties van socialisatie schijnen niet te kunnen spelen ten gunste van een zin om te leren en de taalkennis te verdiepen. De ouders van de leerlingen zetten hun kinderen niet bepaald aan om een taal te leren. Voor hen moet hun kind zijn leerjaar slagen. Geen vak schijnt hen belangrijker. Ze plaatsen al de vakken op hetzelfde niveau.
niet kan antwoorden, helpen de anderen. We kunnen zeggen dat het een soort vorm van bescherming is. De leerlingen van de richting secretariaat volgen de algemene vakken met de leerlingen van de afdeling boekhouding. Wat de les Nederlands betreft blijven ze afzonderlijk. Er wordt herhaaldelijk aangetoond dat een klas die een klein aantal leerlingen bevat gunstig is voor een efficiënte scholing. Het klein aantal leerlingen in de klas zeven leerlingen - is een troef om op een optimale manier een taal aan te leren. Nochtans stellen we vast dat de aanwezigheid van deze twee factoren, namelijk de indeling van de leerlingen in de klas en het niet beschikken over een, vast die de ontwikkeling van de motivatie kan afremmen. De leerlingen hebben een soort beschermings- en uitwijkingstechniek ontwikkeld die onbewust is. Het gaat om een soort bescherming tegenover “agressies”. In moeilijke gevallen vindt het mechanisme plaats om de leerling die bedreigd is te beschermen . Deze leerlinge komt haar moeilijkheid nooit alleen te boven.
De klas
Schoolloopbaan
Tijdens mijn eerste observatie in de klas, kon ik eerst het lokaal observeren waarin de les Nederlands plaatsvond. Er is geen bijzonder lokaal voor de lessen Nederlands in deze school. De lessen die ik volgde vonden in drie verschillende lokalen plaats. Er is geen bijzondere omgeving voor het vak Nederlands ontwikkeld. Er is geen didactisch materiaal beschikbaar voor de leerlingen in de klas, wat audiovisueel materiaal betreft. Er is geen bibliotheek,... Er worden geen concrete herinneringen aan het bestaan van een levendige culturele gemeenschap (in verband met de Nederlandse taal) voorgesteld. Tijdens mijn eerste lesuur in de klas, kon ik de plaatsen van de leerlingen observeren. Hier volgen de plannen van de plaatsen van de leerlingen in twee lokalen die we bezet hebben. De leerlingen delen zich in twee groepen in : een bevat drie leerlingen en een andere vier leerlingen. Ze zitten achteraan in de klas, op een lijn. Deze indeling is niet gunstig voor de communicatie tussen de leerlingen. Tijdens mondelinge oefeningen of simulaties van telefonische gesprekken zien de leerlingen elkaar niet. Ze houden steeds dezelfde plaats. Geen verplaatsing vindt plaats. De situaties worden uitgevonden en uit boeken ontleend en blijven altijd op een schoolniveau. Deze indeling wijst op het schoolkarakter van de situaties waarin er geen beroepsrealisme is. Geen enkel beroepsrealisme is mogelijk met deze indeling en toch zitten deze leerlingen in een kwalificatieve richting die hen op een beroep voorbereidt na het secondair onderwijs. De indeling van de leerlingen maakt het begrip van het hulpsysteem tussen de leerlingen mogelijk. Als tijdens de oefeningen een leerling van een groep
Al de leerlingen volgen lessen Nederlands sinds het vijfde leerjaar van het Basis Onderwijs, dat wil zeggen sinds acht jaar minimum. In het Basis Onderwijs hebben ze twee uur Nederlands per week. Het gaat om een inleiding tot de taal (cijfers, kleuren, voorstelling van zichzelf,...). Sinds het Secundair onderwijs hebben ze vier uur per week. Het doet ons denken dat deze leerlingen die sinds acht jaar Nederlandse lessen volgen een niveau bereikt hebben dat hen in staat stelt zich in het dagelijkse leven te redden. Als we hun schoolloopbaan analyseren, stellen we vast dat alleen drie leerlingen de afdeling secretariaat persoonlijk hebben gekozen. Vier leerlingen zijn in deze afdeling vanwege samenloop van omstandigheden. A heeft beheerstudies gevolgd tot haar vierde leerjaar. Op dat moment besefte ze dat de afdeling haar niet beviel en ging naar de afdeling secretariaat over. V zakte voor haar vierde leerjaar richting wetenschappen. Ze ging naar de richting secretariaat over want ze voelt zich niet in staat het algemeen onderwijs verder te zetten en heeft interesse voor het vak informatica. Eigenlijk stonden twee leerlingen op het punt om voor hun derde leerjaar richting te zakken. Ze hadden twee keuzes : blijven zitten of naar de afdeling secretariaat overgaan. Ze kozen voor de afdeling secretariaat. Ze zien er geen nut in voor het aanleren van het Nederlands in dat kader. Dat kan verklaren waarom sommige leerlingen niet gemotiveerd zijn voor het aanleren van deze taal. Ze zien er geen nut in voor een toekomstig beroep die ze zich misschien niet kunnen voorstellen.
Afdeling secretariaat
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 Het is een technische afdeling kwalificatie, dat betekent dat het als doel heeft de leerlingen te kwalificeren voor de beoefening van een beroep op het einde van het secundair onderwijs. De leerlingen mogen deze afdeling kiezen vanaf het derde leerjaar. Elk jaar bevat het programma vier lesuren Nederlands per week. In het vierde leerjaar is een van deze lesuren bestemd voor conversatie. De leerlingen die deze richting volgen hebben geen keuze wat de tweede en derde taal en wat het aantal te volgen lesuren betreft. Deze twee talen het Nederlands en het Engels zijn verplicht. Iedere leerling die zich in deze richting inschrijft weet dat hij vier lesuren Nederlands per week zal moeten volgen en dat deze taal verplicht is wegens het beroep dat ze willen beoefenen.
Geografische positie Chimay ligt in het uiterste zuiden van de provincie Henegouwen. Door zijn geografische ligging is de stad geïsoleerd : de naburige steden liggen op meer dan 60 kilometer (Charleroi, Bergen, Namen). Deze geografische ligging heeft een invloed op de motivatie van de leerlingen. Ze beïnvloedt hun inzicht over het belang van het Nederlands en zijn gebruik. In Chimay zijn de mogelijkheden om Nerderlandstaligen te ontmoeten zeldzaam. In de zomer bezoeken enkele Vlaamse toeristen de streek maar het grootste deel kent Frans of worden door gidsen die Frans spreken vergezeld. Sommige leerlingen werden evewel bij gelegenheid geconfronteerd met situaties waar ze het Nederlands moesten gebruiken. Een van de leerlingen werkte op langlaufpisten van Rièzes tijdens de wintervakantie. De skipistes zijn echter niet ieder jaar bruikbaar. Een Nederlandstalige stelde zich voor. Dans le commerce. Ici, il y a les pistes de ski. Moi, je m’occupais de la restauration, du bar et tout ça. De temps en temps, on a des néerlandophones qui viennent mais ils ne comprennent rien du tout en français. Donc il faut se débrouiller avec notre néerlandais et leur français. Là, tu dois faire avec les deux ? Oui. Toi, toute seule en néerlandais, tu sens que ça n’irait pas ?Il y a certains mots de vocabulaire que je n’ai pas. Donc, c’est pas possible mais on essaie toujours de se faire comprendre et on y arrive.Et ça ne te motive pas justement, quand tu travailles là-bas de te dire « Bon avant, je vais aller voir ce que je pourrais leur répondre » ? C’est tellement rare qu’il y ait des néerlandophones. C’est peut-être arrivé une ou deux fois, pas plus. Een andere leerlinge werkte tijdens de vakantie als kassierster in een kruidenierszaak dichtbij een camping. Tijdens de zomervakantie richtte een Nederlanstalige klant tot haar het woord. Est-ce que tu as déjà été confrontée à des situations où tu devais utiliser le néerlandais ? Oui, ça m’est déjà arrivé. Au début, j’étais perdue parce
que j’avais dur à reconnaître la langue et puis quand j’ai reconnu que c’était du néerlandais, ça a été. Tu fais quoi ? La caisse, je suis toujours à la caisse.Comment as-tu réagi ? J’ai répondu en néerlandais. Il ne demandait pas quelque chose de compliqué. Dans les autres cas, j’essayerais toujours de me débrouiller et si ça ne va pas, j’irais appeler quelqu’un d’autre et je lui demanderais si il parle français. Je trouve que c’est d’abord à moi de faire l’effort parce qu’il téléphone chez nous donc c’est à nous de faire l’effort. Par exemple comme secrétaire, c’est à nous à faire l’effort pour que le client revienne. Deze omstandigheden zouden ze kunnen motiveren om de correcte uitdrukkingen te leren die ze in hun vakantiewerk kunnen ontmoeten maar ze schijnen niet geïnteresseerd omdat het geval te zeldzaam is. Ze berusten ook op het idee dat de meeste Nederlandstaligen Frans kunnen spreken of minstens een voldoende basis hebben. Ze denken dat de gelegenheid om het Nederlands te gebruiken in de streek zeer zeldzaam zullen zijn.
Reizen De meeste leerlingen tonen een diepe gehechtheid aan hun streek. Ze reizen weinig. De reizen die ze in Nederlandstalige streken hebben gemaakt zijn zeldzaam en hebben alleen een toeristisch doel. Ze waren al minstens een keer naar zee op vakantie gegaan. Niemand zegt het Nederlands te hebben gebruikt. Volgens hen is de zee een toeristische streek - linguïstisch neutraal. De Nederlandstaligen spreken er Frans. We stellen hier de aanwezigheid van een weerstand namens de leerlingen vast : de Nederlanstaligen Frans laten spreken. C heeft twee Vlamingen tijdens vakantie aan zee ontmoet. Tu allais en vacances avec tes parents ? Avec une amie aussi une fois on y a été et on a rencontré des gens donc on a essayé. On avait notre dictionnaire avec nous. C’était à la mer. C’était deux garçons qu’on avait rencontrés et on se revoyait le soir. Mais ils savaient parler en français donc on ne cherchait pas trop à parler néerlandais. Ze hebben ook allen een schoolreisje naar Brugge gemaakt. Ze hebben ook niet van de gelegenheid gebruikt gemaakt om het Nederlands te spreken. Dat was trouwens echt niet het doel van de reis. Het ging om een schoolreis om zich te ontspannen. Ze profiteren niet van de gelegenheid om hun kennis Nederlands te gebruiken. Drie van de leerlingen gingen al naar Nederland. Het ging ook om een toeristische uitstap. Ook daar is er geen spoor van het gebruik van de taal. Zelfs als ze naar Nederlandstalige streken reizen, gebruiken de leerlingen hun kennis niet. Dat geeft hen de indruk dat deze taal hen niet in een privékader dient. We stellen vast dat de leerlingen ook hier weerstand bieden om het gebruik van de taal te ontwikkelen.
Stages
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 De stages zijn een bevoorrechte mogelijkheid voor de leerlingen om wat ze op school leren in praktijk te brengen. Ze schijnen geen factor te zijn die de leerlingen bewust maakt van het belang van het Nederlands. Alle leerlingen hebben hun stage in een bedrijf of een school in de streek van Chimay gelopen. Hun taken bestonden in klassering, coderen, archiveren, ontvangst en telefonische gesprekken voor enkelen. Alleen twee leerlingen hadden tijdens de drie weken stage contact met de Nederlandse taal gehad. In drie weken heeft een van de leerlingen twee brieven gekregen maar dat waren brieven met aangeboden banen. Et dans tes stages, j’ai vu que tu avais eu parfois du courrier en néerlandais.Oui, on a eu du courrier en néerlandais mais le courrier, ça va sauf certains mots qu’on ne connaît pas mais on va voir au dictionnaire. Ca passe toujours. Pourquoi pensestu que le courrier c’est plus facile ?Le courrier, on peut le relire, le relire et encore le relire jusqu’au moment où on comprend. Tandis que quand la personne est en face de toi, il faut comprendre la première fois. De tweede heeft een telefoontje gekregen A « Dans le passé ou dans tes stages, tu as déjà été confrontée à des situations dans lesquelles tu devais utiliser le néerlandais ?Oui, j’ai eu un coup de téléphone une fois. C’était une société flamande et je n’ai pas bien compris. Il y a l’accent et puis le nom de la société, j’ai compris que c’était flamand. J’ai dit : « Un instant, een ogenblikje. Je vous passe le magasin. ». Et puis, je me suis débrouillée, ils ont compris quand même. J’ai eu des chaleurs. Au début, je suis là : « Ca y est, je suis prise. » mais ça a été. Ils m’ont compris.Et ils ne se sont pas mis à parler français ?Non parce qu’ils ne savaient pas beaucoup parler, alors j’ai dit : « Bon ». Au début, j’ai demandé si il parlait un petit peu français. Il a dit : « Non, pas beaucoup ». OK, d’accord. Je dis : « Bon, je vais passer le responsable du magasin ».Tu te sens comment quand c’est comme ça ? C’est la panique. Au début, j’étais là : « Qu’est-ce que je vais dire ? Qu’est-ce que je vais faire ? ». Et puis, je me suis dit : « Aurélie, calmetoi. Ca va aller. Tu vas passer le magasin ». Et puis, je lui ai dit que je passais le magasin et il a compris. Et tu étais toute seule ? En fait, il y a une pièce, il y a deux bureaux. Il y a celle qui s’occupe de moi, elle s’occupe du service comptabilité et moi, c’est secrétariat. Mais on s’aide l’une l’autre. Moi, ça sonnait à mon bureau et puis j’ai décroché et puis, j’ai fait la commission. Sinon, la femme serait venue m’aider. Deze twee gelegenheden brachten de leerlingen meer in verwarring (« panique ») dan ze hen ertoe aanzetten hun kennis te verdiepen. De factor “geografische afzondering” beinvloedt echt op een negatieve manier de motivatie van de leerlingen om
het Nederlands aan te leren. In hun beroepskader als ze in de streek willen blijven - beseffen ze dat het Nederlands zeldzaam of zelfs nooit van enig nut zal zijn. De stages hebben hun idee versterkt. In het privékader hebben ze ook niet veel kans nederlandstaligen te ontmoeten behalve tijdens de zeevakantie en dan nog zullen ze steeds Frans proberen te spreken met de Vlamingen.
Beroepstoekomst Deze gehechtheid aan de streek vertaalt zich ook door de zin daar in de toekomst te wonen en hun geboortestreek niet te verlaten. Twee leerlingen willen graag in Namen werken, een in de streek van Charleroi. De anderen willen graag in de streek van Chimay blijven. Voor wat het beroep betreft zijn de zeldzame bedrijven die de kennis van het Nederlands vereisen en die belangrijke internationale contacten hebben “Bières de Chimay S.A.” (67 personen, omzet 1999 : 19.000.000 euros), “Chimay Fromages S.C.” (36 personen, omzet 1999 : 5.500.000 euros) en “Les Nouvelles Verreries de Momignies S.A.” (640 personen, omzet 2000 : 54.500.000 euros). Dat beperkt de gelegenheid met tweetalige aangeboden banen te worden geconfronteerd. Hoewel de gelegenheden bestaan, verschuilen de leerlingen zich achter het feit dat ze zeldzaam zijn.
Reputatie van het Nederlands Voor hen blijft de reputatie van het Nederlands abstract. Als ik hun mening over het belang van het Nederlands vraag, antwoorden ze algemene dingen, wat ze rondom zich horen maar die ze zelf niet hebben uitgevonden. Et Pourquoi ça te semblerait important ? Parce que en Belgique, c’est français et néerlandais. Tu penses que tu l’utiliseras ? Je ne sais pas. Je ne crois pas, pas beaucoup. Et si tu l’utilises, ce sera dans quel cadre ? Professionnel, sûrement. Oui parce que dans la vie de tous les jours, on ne l’utilise pas. Parce que c’est notre deuxième langue. C’est la langue du pays, la moitié de la population parle néerlandais. Si j’avais pu choisir, je l’aurais pris quand même parce qu’on habite en Belgique et il y a deux langues. Et puis comme il y en a beaucoup qui viennent en vacances par ici, on peut faire connaissance en parlant néerlandais. C’est important pour tout le monde. Quand on va dans les Flandres, souvent on parle français et eux quand ils viennent chez nous, ils parlent le français. On devrait faire l’effort de parler néerlandais. Il faut avoir des connaissances et savoir parler lorsque l’on va en Flandre. Apprendre le néerlandais, c’est qqc que tu avais envie de faire ? Non, c’est parce que c’est dans le programme de l’école. Tu as une motivation particulière à apprendre le néerlandais ? Non.
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 Cette année, y a-t-il une branche qui te motive plus ? J’ai envie de réussir tout. Ce qui me semble le plus important, c’est les deux plus dures : néerlandais et français. C’est dans celles-là que j’ai toujours des échecs. Je les vois plus importantes pour l’avenir parce que dans mon travail, le français c’est important et le néerlandais, si on ne sait pas le parler, on te prend pas. Non pour l’instant, ça ne me sert pas mais plus tard, ça va servir à quelque chose. Peut-être pas tout de suite mais plus tard oui.Est-ce que tu penses que la région nécessite le bilinguisme ? Non, parce qu’il n’y a pas grand monde qui parle néerlandais. Ca ne sert pas, mais il y en a beaucoup qui le demande quand même, au téléphone par exemple. C’est nécessaire dans le coin parce qu’il y en a beaucoup qui le demande. Si dans une entreprise commerciale, ils ont des clients flamands ; si ils téléphonent, il faut qu’on sache parler. Le néerlandais est important partout, même si on est écarté de la Flandre. Het is hier noodzakelijk de leerlingen te onderscheiden die graag hun studies willen voorzetten of die secretaresse willen worden van de anderen. De eersten zien hun antwoorden door dat feit beïnvloed. Je compte faire secrétaire de direction donc il faut que j’apprenne le néerlandais, les langues c’est obligé. Normalement on va s’en servir plus tard donc… On m’a dit qu’on trouvait plus facilement de l’emploi plus tard dans cette branche. Et puis maintenant, on doit être automatiquement bilingue, trilingue pour trouver un job. Voor deze leerlingen schijnt het belang van het Nederlands duidelijk. Doordat ze tijdens hun studies het Nederlands verplicht zullen moeten leren, hebben ze een duidelijker idee van het nut en de gebruiksvoorwaarden van het Nederlands. Wat de anderen betreft - die geen secretaresse willen worden - is de motivatie om het Nederlands te leren meer gezien als een troef die ze in hun beroepskader kunnen gebruiken. Ze zien ook het nut van de taal als ze reizen of als ze naar zee gaan. Het Nederlands is voor hen een soort troef, een manier om hun cultuur te verbreden maar ze hebben niet de indruk dat deze kennis vaak in een privé-kader of in hun beroepskader zal dienen. Quelle serait ta motivation à apprendre le néerlandais ? Pourquoi tu voudrais apprendre le néerlandais ? Parce qu’on est en Belgique. On ne sait jamais, si je vais en Flandre, ça pourrait toujours m’aider. Et puis c’est une langue en plus, c’est un plus. Tu penses avoir plus tard des contacts avec des néerlandophones ? Non, je ne pense pas mais ça peut toujours arriver. Il suffit d’aller en vacances ou quelque chose. On me parle
néerlandais et bien, je parle avec. C’est plutôt dans une optique professionnelle que tu apprendrais le néerlandais ou pas du tout ? Non, je ne pense pas. C’est juste pour me débrouiller en néerlandais. Pour toi, dans la situation dans laquelle tu te vois plus tard, il n’y a pas de néerlandais ? Juste les bases. Si je fais secrétaire par exemple, savoir la correspondance en néerlandais mais pas trop poussé. Juste ce qu’il faut pour être secrétaire, ce qu’il faut savoir quoi. Pour toi, ça te servirait plus dans ton boulot ou ce serait un plus pour quand tu voyages ? Pour les deux, je crois. Ca m’aiderait dans mon boulot si je suis secrétaire et si je voyage, ça m’aidera aussi. Parce que ça peut toujours servir et c’est pour plus tard aussi. Si je vais en Flandre, ça peut m’aider. C’est toujours un plus. Door hun antwoorden stellen we vast dat deze leerlingen geen nauwkeurig idee hebben wat hun gebruik van het Nederlands betreft. Een taal leren zonder precies te weten waarom is geen motor element van de motivatie.
Vlaanderen Aan de vraag : “ Wat betekent Vlaanderen voor u ?”is het meeste geciteerd antwoord “een andere taal”. Maar als we de antwoorden analyseren stellen we vast dat hun kennis van Vlaanderen en van de streken waar het Nerderlands wordt gebruikt zich beperkt tot een soort briefkaart. Maar een taal aanleren is een cultuur aanleren, een streek en tradities ontdekken. Door hun antwoorden stellen we vast dat de leerlingen niets kennen over de streek waar ze Nederlands kunnen gebruiken. We hebben het al gezien door hun beperkte bezoeken aan Vlaanderen ter gelegenheid van een zeevakantie en schoolreisjes. Het schijnt moeilijk aangetrokken te worden door een streek waar we niets van kennen. Hoe kunnen de leerlingen door een taal gemotiveerd worden als ze niets over de cultuur en het land kennen - behalve karikaturale beelden. On parle français et ils parlent flamand. Mais sinon les coutumes et tout, c’est le même. C’est le changement de langue, surtout ça qui me freinerait le plus. C’est autre chose, un autre environnement, une autre langue, la nourriture est différente, je suppose. Plus de cultures, de tulipes. Les trucs qui a là-bas. Les paysages, c’est beau. C’est différent. L’étranger sans être étranger, c’est le même pays, mais la différence c’est la langue. Flandre = flamands = ceux qui parlent néerlandais. C’est quand même différent. Ils font quand même une différence. Le première différence, c’est la langue. Quand je te dis Flandre, ça te fait penser à quoi ? A la mer, non, je ne sais pas. La grosse différence entre la Flandre et la Wallonie, ce serait quoi ? Je ne sais pas, il y a beaucoup de choses de
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 différentes. La langue, déjà. Tu es déjà allée en Flandres ? Oui. J’ai un peu l’impression d’être dans un autre pays. Quand même, ça fait un grand changement. C’est pas le même. Déjà la mer et puis les fleurs, les tulipes. We stellen dus vast dat de leerlingen niets over de Vlaamse of Nederlandse cultuur kennen. Vlaanderen beperkt zich tot een taal en een karikaturale briefkaart. De gelegenheden om deze cultuur te ontdekken worden niet door de school, de omgeving van de leerlingen of door hun particulier initiatief gebruikt. Geen schoolreisje had als doel de Vlaamse cultuur te ontdekken. Geen ruil werd in het schoolkader georganiseerd. De communicatiemiddelen die hen kunnen helpen met andere culturen in contact te komen worden ook niet gebruikt. In de vragenlijst antwoorden ze allen nooit naar de televisie te kijken, naar de radio te luisteren, de krant of boeken te lezen in het Nederlands hetzij op school hetzij in het privé kader. De Vlaamse muziek en de ‘bekende Vlamingen’ zijn ook voor hun onbekend. Die factor die hen mag motiveren wordt ook niet te baatgenomen. Zelfstandigheid ten opzichte van de les Tijdens de observaties stellen we vast dat de leerlingen zich niet “zelfstandig” ten opzichte van de taal voelen. Wat de oefeningen betreft (mondeling of schriftelijke uitdrukking,...) gebruiken ze hun nota’s, hun schoolboekjes of hun woordenboek. Ze mogen ook al hun materiaal voor hun examen meebrengen. Ze ontwikkelen dus hier tegenover een soort weerstand : ze maken zich de stof niet eigen en worden niet onafhankelijk van hun stof. Dat kan het feit verklaren dat ze een dagelijkse situatie ondergaan in paniek raken en moeite hebben om iets te zeggen. Ze distancieren zich niet van de lessen.
Schoolwerk Tijdens de les Nederlands stellen we vast dat aan een kant de leerlingen het leren weerstaan maar dat ze aan de andere kant met de leraar schijnen samen te werken. De meeste weerstand tegen het aanleren is dat de leerlingen meestal in het Frans spreken. Als de leraar een vraag in het Frans of in het Nederlands stelt, antwoorden ze in het Frans. Als de leraar er de nadruk op legt, antwoorden ze in het Nederlands maar ze laten zich door hun medeleerlingen helpen. Ik kon vaststellen dat ze niet spontaan in het Nederlands antwoorden. Aux cours, vous parlez peu le néerlandais, à quoi est-ce dû à ton avis ? C’est parce que le prof traduit tout le temps, on a pas envie de chercher, on évite l’effort. Als ze mondelinge oefeningen maken (simulatie van telefonische gesprekken) beginnen ze het gesprek in het Nederlands maar ze gebruiken altijd hun nota’s of ze ontwikkelen hun hulpsysteem. Bovendien worden de instructies van de mondelinge
oefeningen meestal in het Nederlands gegeven. We stellen vast dat de les meestal in het Frans gebeurt. In enkele omstandigheden spreekt de leraar in het Nederlands maar deze omstandigheden zijn zeldzaam en kort. Aan een andere kant schijnen de leerlingen met de leraar samen te werken. Ze weigeren niet te leren. Het schijnt belangrijk voor hen de juiste vertalingen te noteren. Ze volgen de les, antwoorden meestal spontaan op de vragen, maken hun farde klaar voor de leraar in de klas binnenkomt. Al de leerlingen tonen belang om hun leerjaar te slagen en ook het vak Nederlands maar ze schijnen alleen te werken om niet te zakken.
Relaties taalleraar-leerlingen De leraar en de leerlingen werken samen. Hij helpt hen. Het onderwijs is positief en motiveert de leerlingen. Vanaf het begin van hun cursus Nederlands zeggen de leerlingen dat hij hun lievelingsleraar is. De leraar is voor hen open en respectvol. Hij is de leraar die hen het meest heeft geleerd. Il ne nous décourage pas, il nous motive. On ne fait jamais le même, on apprend beaucoup. Il met en confinace pour parler. Si on a un problème, il explique directement. Déjà, il est plus ouvert. Je ne sais pas, il écoute. Quand il veut faire une pause pour parler d’autre chose, il la fait. C’est pas toujours juste le cours. Une fois qu’il faut travailler, là il faut y aller mais je trouve que c’est mieux comme ça. Oui, il m’a appris le plus de choses. On a plus de vocabuliare. Les autres profs, j’étudiais sans plus. Avec lui, j’étudie quand même ce qu’il faut. Tijdens de les zijn de leerlingen helemaal spontaan. De leerlingen nemen vrij het woord, ze antwoorden op de vragen zonder hun vinger op te steken. Ze antwoorden allemaal samen maar zonder door elkaar te praten. Dit systeem is een respectvol systeem, iedereen heeft het recht aan het woord te komen. Geen strikt systeem wordt opgelegd. Het werkt zonder echte autoriteit. De sfeer in de klas is positief en opbouwend. De leraar moedigt regelmatig de leerlingen aan. Na elke oefening en elke tussenkomst van de leerlingen toont de leraar zich optimistisch en gemotiveerd. Hij toont hen de evolutie van hun kennis vanaf het begin van het schooljaar.
Relaties tussen de leerlingen De sfeer in de klas is sereen. Het gaat om een werkende sfeer. We stellen geen concurrentie vast. De leerlingen respecteren elkaar en onderbreken elkaar niet. Een soort spontane ondersteuning wordt in deze sfeer ontwikkeld. Er is een soort omleidingstrategie : de leerlingen weten dat hun buurmeisje hen mag helpen. Als er een stilte is, weet ze wel dat het hulpsysteem zal werken. Hoewel de relaties tussen de leraar en de leerlingen en tussen de leerlingen positief zijn, toont de
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 observatie dat de motivatiepogingen niet systematisch gebruikt worden. We stellen vast dat de cursus uit een handboekje komt. De voorbeelden van brieven die uit het handboekje komen maken het de leerlingen niet mogelijk het aanleren te concretiseren. Maar na elke schriftelijke oefening kopieert de leraar een verbeterd werk van een leerlinge om hun cursus te illustreren De verwezenlijkingen hebben geen verband met wat de leerlingen interesseert. De naam van de firma’s, de bestudeerde produkten,... zijn vreemd voor de leerlingen.
De doelstellingen van het vak Het vak Nederlands van het zesde leerjaar afdeling secretariaat heeft tot doel de kennis van de tweede cyclus uit te breiden. Ze moet de kennis in situaties plaatsen die bij het beroep horen. Het vak Nederlands is op secretariaatsituaties geconcentreerd. Dat geeft een doel voor hun aanleren. Maar het beperkt hen ook. Zoals we al hebben gezien zijn sommige leerlingen niet van plan om in het secretriaat verder te gaan. Het gespecialiseerd leren voldoet niet aan hun wensen. De les wordt nochtans afgewisseld : theorie, praktijk oefeningen van secretariaat (dactylo), mondelinge oefeiningen (gesprekken, beluisteren,...),...
Conclusie De geanalyseerde factoren vormen een geheel waar de relaties ingewikkeld zijn en ze de motivatie van de leerlingen vormen. In dit onderzoek worden niet alle factoren geciteerd of geanalyseerd die invloed op het aanleren van het Nederlands hebben. Het gaat hier om degene die ik tijdens mijn terreinwerk heb kunnen observeren. Het spreekt ook vanzelf dat de voorgestelde resultaten geen pretentie op objectiviteit of op generalisatie hebben. Die analyse is alleen geldig voor de geobserveerde situatie tijdens een korte tijd. Deze analyses zijn degene die worden gemaakt door een onderzoeker, in het kader van een bepaald vak, door een bepaalde leraar gegeven aan een bepaalde klas. Door de analyses merken we op dat sommige facoren op dezelfde manier de motivatie van alle leerlingen van de klas beïnvloeden : de school, het vak, het lokaal, de leraar, de geografische situatie. Andere factoren beïnvloeden iedere leerling verschillend. Deze factoren beïnvloeden niet iedere leerling op dezelfde manier en het is moeilijk bijzondere motivatietypes te onderscheiden. De meeste leerlingen tellen vier of vijf cumulatieve invloedfactoren maar deze hebben een lichte en ongelijke invloed of worden door andere invloeden in tegengestelde richting tegengewerkt. De globale motivatie van de leerlingen kan worden overgewogen als neutraal omdat ze geneutraliseerd wordt.
We kunnen uit de analyse het bestaan van het voornaamste motivatietype afleiden : een instrumentele motivatie bij het aanleren (de examens slagen, een baan vinden, kennis maken wanneer ze naar zee met vakantie gaan). Maar een grondige en meer uitgebreid onderzoek is nodig om onze suggestie te bevestigen. De rol van de school is om de basis van de taal aan de leerlingen te leren en hen de zin proberen te geven om dat aanleren te verdiepen. Het doel is dat de leerling zijn aanleren onafhankelijk beheert en een bepaalde autonomie verwerft. We stellen door de resultaten vast dat de school zijn rol van de overdracht van de algemene basis van de taal speelt maar de leerlingen nemen niet de interesse van het aanleren buiten het schoolkader waar. De school genereert geen zin voor een zelfstandigheid. Volgens Gardner en Lambert leiden persoonlijke behoeftemotivaties tot het doen van moeite om het vak aan te leren. Op dit gebied vinden we alleen enkele zeldzame sporen van deze absolute behoeften voor het aanleren en de voorwaarden voor de vorming van een echte motivatie worden niet ingevuld. Daarentegen niettegenstaande enkele toevallige weerstandsvormen, denk ik niet dat de leerlingen globaal en volledig weerstand tegen het aanleren bieden. Ik praat liever over een soort lusteloosheid. Nu stelt de vraag zich om te weten of de resultaten van dit lokale, gedeeltelijke en beperkte onderzoek kunnen worden toegepast voor een min of meer groot deel aan andere streken en de andere gemeenschap van het land. Als we zien wat op het terrein gebeurt, kunnen deze onderzoeken de werkelijkheid begrijpen en handelen om de taal aan te leren - zo belangrijk in ons land - doeltreffend worden.
References Cited Akoun, André and Ansart, Pierre 1999 Dictionnaire de sociologie. Paris : Seuil. Barfield, Thomas J. 2000 The dictionary of Anthropology. Oxford : Blackwell Publishers. Barnard, Alan and Spencer, Jonathan 1996 Encyclopedia of social and cultural anthropology. London: Routledge. Gardner, Robert C. and Lambert, Wallace E. 1959 Motivational variables in second-language acquisition. Canadian Journal of Psychology 13(4): 266-272. Miron, Louis F. ans Lauria, Mickey 1998 Student Voice as Agency : Resistance and Accommodation in Inner-City Schools. Anthropology and Education Quarterly 29 (2):189-213. Norbert, Francis and Phyllis, M.Ryan 1998 English as an International Language of
JEANMART / Het aanleren van Nederlands in Wallonië / 32 Prestige: Conflicting Cultural Perspectives And Shifting Ethnolinguistic Loyalties. Anthropology and Education Quarterly 29 (1):25-43. Santerre, Renaud 1981 L’éducation dans les sociétés sans écoles. In: Anthropologists approaching education, A. Kater, 1981, CESO.