Herziening kinderalimentatiestelsel per 1 april 2013 Eenvoudiger en transparanter of nog steeds een sluitstuk bij (echt)scheiding?
Masterscriptie Rechtsgeleerdheid: accent Privaatrecht Tilburg Law School / Universiteit van Tilburg Solmaz Usanmaz
MASTERSCRIPTIE RECHTSGELEERDHEID TILBURG UNIVERSITY
Student:
Solmaz Usanmaz
ANR:
592173
Accent:
Privaatrecht
Begeleider:
prof. mr. P. Vlaardingerbroek
Tweede lezer:
mr. R. Heerkens
Afstudeerdatum:
19 november 2013
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 2
VOORWOORD De voor u liggende scriptie is het resultaat van een onderzoek naar de problematiek omtrent de vaststelling van kinderalimentatie. Sinds lange tijd bestaat er enige ophef binnen de praktijk en rechtspraak omtrent de vaststelling van kinderalimentatie. Vaak genoeg merkte prof. mr. P. Vlaardingerbroek tijdens zijn colleges Relatierecht en Afstammingsrecht op dat de kinderalimentatienormen niet altijd eenvoudig werken in de praktijk. Ter afronding van mijn masterstudie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Tilburg, heb ik er daarom voor gekozen een enigszins diepgaand onderzoek te verrichten naar de knelpunten binnen het kinderalimentatierecht.
Tijdens dit onderzoek zijn belangrijke bevindingen geconstateerd hetgeen naar mijns inziens onder het daglicht dienen te worden gehouden, teneinde de discussie in de praktijk, rechtspraak en politiek te doen afnemen. De alimentatienormen die in april 2013 voor het laatst zijn herzien, staan in dit onderzoeksrapport daarom centraal. Het laatste onderdeel van dit onderzoek omvat een rechtsvergelijkende studie naar het Turks alimentatierecht, waarbij de nadruk is gelegd op de wijze van vaststelling van kinderalimentatie door de Turkse rechter. Mede vanwege mijn Turkse afkomst en de daaruit voortvloeiende interesse naar het Turks recht, is dit het juiste moment geweest om mijn grenzen te verleggen en de uitdaging aan te gaan door onbekend terrein te betreden. Bovendien heb ik tijdens mijn bijbaan als administratief juridisch medewerker bij Ozkara & Osinga Advocaten te Arnhem, het afgelopen drieënhalf jaar veel kennis opgebouwd binnen het Turks associatierecht. Daarmee blijft het Turks recht voor mij in elk opzicht interessant.
Tot slot wil ik graag gebruikmaken van de gelegenheid om iedereen te bedanken die direct danwel indirect betrokken is geweest bij de totstandkoming van mijn afstudeerscriptie. Allereerst gaat mijn speciale dank uit naar mr. Paul Vlaardingerbroek voor zijn adviserende en begeleidende rol. Mede dankzij zijn geduldige en zeer vriendelijke houding heb ik de afgelopen periode met plezier mogen werken aan dit onderzoek. Voorts wil ik graag bedanken de heer mr. Adem Kotan, advocaat te Amsterdam, voor de waardevolle informatie die ik heb mogen verkrijgen tijdens een interview. Dankzij zijn bereidheid om mij verder op weg te helpen, ben ik in contact gekomen met de heer mr. Abdullah Cebeci (diplomaat bij de Turkse Ambassade te Den Haag). Voorts wil ik bedanken mijn collega’s van Ozkara & Osinga Advocaten voor hun adviezen. Tenslotte gaat mijn speciale dank uit naar mijn familie die tijdens dit tijdrovende proces mij hebben gesteund in elke zin.
Ervan uitgaande dat ik enigszins heb mogen bijdragen aan het verhelpen van de discussie omtrent de vaststelling van kinderalimentatie, wens ik u hierna veel leesplezier.
Solmaz Usanmaz,
Dieren, november 2013
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 3
INHOUDSOPGAVE
Lijst van afkortingen……………………………………………………………………………………………...6
1.
2.
Inleiding.................................................................................................................... .................................7 1.1
Inleiding…………………………………………………………………………………………7
1.2
Onderzoeksdoel………………………………………………………………………………….8
1.3
Onderzoekopzet………………………………………………………………………………....8
1.4
Onderzoeksmethode…………………………………………………………………………….8
1.5
Hoofdvraag en deelvragen………………………………………………………………………9
1.6
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie……………………………………………..9
Juridisch kader kinderalimentatie…………………………................................................................10 2.1
Inleiding………………………………………………………………………………………..10
2.2
Korte schets ontstaan onderhoudsplicht………………………………………………………..10
2.3
Juridisch kader kinderalimentatie……………………………………………………………...13 2.3.1
2.4
2.5
3.
Burgerlijk Wetboek 1……………………………………………………….13
2.3.1.1
Positie van de juridische ouder…………………………………………………...13
2.3.1.2
Positie van de stiefouder/ geregistreerde partner………………………………14
2.3.1.3
Positie van de verwekker/ instemmende levensgezel......................................15
2.3.1.4
Positie van de voogd(en)……………………………………………………16
2.3.2
Het IVRK……………………………………………………………………16
2.3.3
Het EVRM…………………………………………………………………..17
Vaststelling en inning van de kinderalimentatie……………………………………………….19 2.4.1
Vaststelling van de kinderalimentatie………………………………………19
2.4.2
Inning van de kinderalimentatie…………………………………………….22
Subconclusie…………………………………………………………………………………...23
De crisis en de wijzigingen alimentatienormen per 1 april 2013……………………………………24 3.1
Inleiding………………………………………………………………………………………..24
3.2
Voortschrijdende ellende bij vaststelling kinderalimentatie: ‘De knelpunten’………………...24
3.3
Initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en VVD…………………………………………………..26
3.4
3.5
3.3.1
Inhoud van het voorstel……………………………………………………..26
3.3.2
Kritiek op het initiatiefwetsvoorstel………………………………………...28
Alimentatienormen april 2013: ‘Wat zijn de wijzigingen en gevolgen’?....................................29 3.4.1
Aanleiding tot kritiek………………………………………………………..30
3.4.2
De wijzigingen………………………………………………………………31
Vergelijking knelpunten vs. nieuwe alimentatienormen: ‘Is de berekening nog steeds een sluitstuk bij echtscheiding’?........................................................................................................34 3.5.1
Tilburg Law School
Kritiek op de nieuwe alimentatienormen……………………………………34
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 4
3.6
4.
5.
3.5.2
De nieuwe alimentatienormen en de rechtspraktijk…………………………37
3.5.3
Vergelijking van de knelpunten en de nieuwe normen……………………..37
Subconclusie…………………………………………………………………………………...38
Een kijkje in het kinderalimentatiesysteem in Turkije: in rechtsvergelijkend perspectief…….......39 4.1
Inleiding………………………………………………………………………………………..39
4.2
Het huwelijk……………………………………………………………………………………39
4.3
De echtscheiding……………………………………………………………………………….40
4.4
Rechten en plichten van ouders ten opzichte van hun kinderen……………………………….40
4.5
Onderhoudsverplichtingen……………………………………………………………………..41 4.5.1
De algemene onderhoudsplicht……………………………………………...41
4.5.2
Partneralimentatie en (im)materiële schadevergoeding…………………….42
4.5.3
Kinderalimentatie…………………………………………………………...45
4.5.3.1
Juridisch kader……………………………………………………………………...45
4.5.3.2
Vaststelling van kinderalimentatie……………………………………………….46
4.5.3.3
Wijziging van omstandigheden, verjaring en de beëindiging…………………48
4.5.3.4
Voorlopige voorzieningen……………………………………………...……49
4.6
Rechtsvergelijkend onderzoek…………………………………………………………………49
4.7
Subconclusie…………………………………………………………………………………...52
Conclusies en aanbevelingen…………………………………………………………………………..53 5.1
Inleiding………………………………………………………………………………………..53
5.2
Conclusie………………………………………………………………………………………53
5.3
Aanbevelingen…………………………………………………………………………………56
LITERATUURLIJST…………………………………………………………………………..........................59
BIJLAGEN……………………………………………………………………………………………………...63 1.
Tabel: Totale behoefte per kind per maand (bij Nota PvdA en VVD)
2.
Tabel: Draagkrachtberekening ouders per maand (bij Nota PvdA en VVD)
3.
Tabel: Kindgebonden kosten per kind per maand (bij Nota PvdA en VVD)
4.
Tabel: Eigen aandeel kosten van kinderen (bij Alimentatienormen 2013)
5.
Tabel: Draagkrachtberekening ouders per maand (bij Alimentatienormen 2013)
6.
Gespreksverslag interview met mr. Adem Kotan
7.
Gespreksverslag interview met mr. Abdullah Cebeci
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 5
LIJST VAN AFKORTINGEN
Art./ Artt.
Artikel/ Artikelen
BW
Burgerlijk Wetboek
EB
Tijdschrift voor Scheidingsrecht
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
FJR
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht
HR
Hoge Raad
IBO
Interdepartementaal beleidsonderzoek
IVRK
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Jo
Juncto/ junctis
Kgb
Kindgebonden budget
LBIO
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
LJN
Landelijk Jurisprudentie Nummer
m. nt.
met noot
NIPO
Nederlands Instituut voor Publieke Opinie
PvdA
Partij van de Arbeid
RFR
Rechtspraak Familierecht
RO
Wet op de Rechterlijke Organisatie
r.o.
rechtsoverweging
RvdW.
Rechtspraak van de Week
RvR
Raad voor Rechtsbijstand
SEO
Stichting Economisch Onderzoek
Stb.
Staatsblad
TNO
Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek
vFAS
Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators
VVD
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 6
1.
Algemene Inleiding
1.1
Inleiding
‘Ja ik wil!’ Met het Ja woord begint vaak de belofte voor een eeuwig en trouw huwelijk. Niet alle huwelijken duren voort tot de dood hen scheidt zoals gepland en eindigen nagenoeg met een scheiding. Ongeveer 26 procent van de huwelijken loopt al binnen een jaar op de klippen. In 2011 was het aantal echtscheidingen maar liefst 32.510.1 Jaarlijks hebben ruim 70.000 kinderen te maken met de scheiding of het verbreken van de relatie van hun ouders of verzorgers. Wat nu als er kinderen zijn geboren binnen dit huwelijk en hun zorg, opvoeding en de kosten van de kinderen moeten worden verdeeld na de scheiding? Het uitgangspunt van het Nederlandse kinderalimentatiestelsel is dat het belang van kinderen voorop moet staan en zij niet de dupe mogen worden van een echtscheiding. Helaas werkt dit in de praktijk meestal anders uit, want kinderen gaan er wel degelijk op achteruit. Dit komt onder andere omdat ouders na de echtscheiding minder te besteden hebben.2 In maart 2009 is de Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden, waarin een belangrijke wijziging op het gebied van de echtscheiding is ingevoerd.3 Zo bepaalt artikel 815 lid 2 Rv sinds maart 2009 dat het verzoekschrift tot echtscheiding, een ouderschapsplan moet bevatten ten aanzien van hun gemeenschappelijke kinderen.4 Een andere belangrijke wijziging is geweest de betaling van kinderalimentatie voorrang te geven boven andere onderhoudsverplichtingen van de alimentatieplichtige ouder, welke regel is neergelegd in artikel 1:400 lid 1 BW. De wettelijke verplichting van ouders om in de (dagelijkse) behoeften van hun gemeenschappelijk kinderen te voorzien vloeit voort uit artikel 1:392 en 1:404 BW. De wet bevat weinig aanknopingspunten hoe de onderhoudsbijdrage dient te worden vastgesteld. In de rechtspraak worden daarom rapporten en normen gebruikt die met name een uitwerking bevatten over de te verdelen kosten.5
De afgelopen jaren is veel kritiek geleverd op de wijze van toepassing van de Tremanormen en deze lieten te vaak te wensen over. Zowel vanuit de rechtspraak, als door de alimentatieplichtigen en –gerechtigden is geklaagd over het (toen nog) geldende systeem voor berekening van kinderalimentatie. Diverse pogingen tot vereenvoudiging van het alimentatiesysteem is wegens niet-haalbaarheid terzijde geschoven. Over het algemeen werd geklaagd dat vrijwel geen rekening werd gehouden met de veranderingen in de taakverdeling binnen het gezin. Een ander knelpunt was dat in het vorige systeem tekorten op de verzorgende ouder werden afgewenteld, indien de niet verzorgende ouder door onvoldoende draagkracht geen alimentatie kon betalen. Zijn inkomen werd als het ware beschermd als er onvoldoende draagkracht was. De oude alimentatienormen gingen uit van de traditionele situatie van vader als kostwinnaar en de moeder als huisvrouw, terwijl dit model steeds minder voorkomt in de moderne samenleving. Sinds 2009 zijn beide ouders in gelijke mate verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding en zo ook na hun scheiding.6
1
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek> Huwelijksontbindingen door echtscheiding 2011.
2
Vlaardingerbroek 2012
3
Kamerstukken II nr.: 30 145, Wet van 27 november 2008, Stb. 500
4
Heida e.a. 2010, pagina 30
5
Rechtspraak.nl >Procedures>Landelijke Regelingen>Alimentatienormen
6
Kamerstukken II 2006/07, 30 145, 27 november 2008, Stb 2008, 500
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 7
De Werkgroep Alimentatienormen kondigde eind 2012 aan een nieuw systeem in te voeren, dat per 1 april 2013 inwerking is getreden.7 In de nieuwe alimentatienormen wordt getracht tegemoet te komen aan de wensen vanuit de praktijk, onder andere door voortaan een minder complexe berekening van de draagkracht te hanteren. De nieuwe alimentatienormen beogen daarom meer transparantie en zekerheid met zich mee te brengen, door onder andere forfaitaire bedragen te hanteren en het kindgeboden budget in mindering te brengen op de behoefte van het kind. Overigens zal de zorgkorting op een andere manier worden berekend. Onderhoudsplichtigen zullen mogelijk bij aanvang van de echtscheidingsprocedure meer inzicht hebben in de te betalen onderhoudsbijdrage.
1.2.
Onderzoeksdoel
In dit onderzoek zal uitgebreid worden stilgestaan op deze wijzigingen in het alimentatiestelsel. De nieuwe berekeningswijze zal nader worden geanalyseerd. Voorts zal worden onderzocht of tegemoet is gekomen aan de wensen vanuit de praktijk (met name de ontwikkelingen in de gezins- en inkomenssituatie). Het nieuwe stelsel zal worden vergeleken met de oude normen, zodat kan worden vastgesteld of de nieuwe alimentatienormen inderdaad de beoogde transparantie en vereenvoudiging met zich meebrengen. De knelpunten vanuit verschillende invalshoeken zullen daarbij nader worden onderzocht. De VVD en PvdA hebben een nieuwe rekenmethode aangekondigd, welke tevens kritisch wordt geanalyseerd.8 Voorts zal een (rechtsvergelijkend) onderzoek worden verricht naar het kinderalimentatiestelsel in Turkije, teneinde te bezien of het systeem in Turkije wellicht kan bijdragen om een beter alimentatiesysteem te ontwikkelen in Nederland.
1.3
Hoofdvraag en de deelvragen
De centrale vraag die tijdens dit onderzoek moet worden beantwoord luidt als volgt: ‘Brengt de nieuwe regeling tot berekening van kinderalimentatie meer transparantie en duidelijkheid mee voor de rechtszoekende, of bestaan er nog steeds problemen met de berekening?
De hoofdvraag wordt mede aan de hand van de volgende deelvragen beantwoord: I. II. III.
Hoe luidt de vorige regeling omtrent de berekening van kinderalimentatie? Wat zijn de beweegredenen om een geheel nieuw systeem in te voeren? Wat houden de nieuwe normen tot berekening van kinderalimentatie in, zoals deze zijn voorgesteld door de Werkgroep Alimentatienormen?
IV.
Hoe is alimentatiesysteem in Turkije geregeld en wat zijn de belangrijkste verschillen en overeenkomsten in rechtsvergelijkend perspectief?
1.4
Onderzoeksopzet
Alvorens een antwoord kan worden gegeven op de hoofdvraag, zal stapsgewijs, getracht worden enkele subconclusies te beantwoorden. Deze tussenconclusies zijn verdeeld in verschillende hoofdstukken. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 het juridisch kader van de onderhoudsverplichting besproken en wordt een korte schets van de ontwikkelingen van kinderalimentatie weergegeven. In hoofdstuk 3 zal worden beschreven welke problemen men ervoer tijdens de vorige alimentatienormen tevens welke knelpunten kenbaar zijn gemaakt welke noopten 7
Richtlijn tot vereenvoudiging van kinderalimentatie, Werkgroep Alimentatienormen, november 2012
8
Nota PvdA en VVD vindplaats: www.verder-online.nl/vereenvoudiging-kinderalimentatie
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 8
tot aanpassing van de berekeningswijze. Voorts wordt in hoofdstuk 3 de recente wijzigingen van de alimentatienormen toegelicht. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd of deze nieuwe normen beter of slechter zijn ten opzichte van de oude normen. In hoofdstuk 4 leest men de resultaten van het rechtsvergelijkend onderzoek naar het alimentatiestelsel in Turkije. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de resultaten van dit onderzoek in zijn geheel worden weergegeven mede door beantwoording van de hoofdvraag. Hierin worden tevens enkele aanbevelingen gedaan.
1.5
Onderzoeksmethode
Voor dit onderzoek zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van literatuurstudie. Zo zal relevante rechtswetenschappelijke literatuur, wetteksten en jurisprudentie worden geraadpleegd. Literatuurstudie zal allereerst worden verricht om de (inter)nationale wettelijke regelingen met betrekking tot het ontstaan en verankering van de kinderalimentatie te kunnen beschrijven. Diverse (oude) alimentatierapporten en – normen worden vervolgens bestudeerd ten behoeve van hoofdstuk 3, zodat de knelpunten nader onder de loep kunnen worden genomen. Mede door bestudering van rechterlijke uitspraken zal worden nagegaan hoe rechters omgaan met de nieuwe normen en of de problemen daarmee zijn verminderd. Het rechtsvergelijkend onderzoek naar het Turkse kinderalimentatiesysteem vergt eveneens enige literatuurstudie. Alhoewel empirisch onderzoek zich ook goed leent voor dit onderzoek in zijn algemeenheid, zal deze methode slechts in geringe mate worden toegepast. Binnen dit kader zal slechts worden gevraagd naar de mening van deskundigen, aangezien zij vaker geconfronteerd worden met verschillende rekenmodellen. Grotendeels zal worden uitgegaan van een juridisch dogmatisch onderzoek voornamelijk binnen het rechtsgebied personen- en familierecht en jeugdrecht.
1.6
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
De alimentatienormen worden bijna elk jaar herzien en gepubliceerd op site van de rechterlijke macht. Tot op heden hebben verschillende deskundige onderzoeken bijgedragen aan de wens tot aanpassing van de normen. Verschillende auteurs hebben inmiddels hun oordeel kenbaar gemaakt over de (mogelijke) gevolgen van de recent aangepaste alimentatienormen. Daarom is het voor de praktijk van belang om in ieder geval in één overzicht te lezen hoe de meningen in de praktijk zijn verdeeld en wat de achtergrond is geweest van de recente wijzigingen. De Werkgroep Alimentatienormen heeft te allen tijde behoefte aan gedetailleerde informatie over de knelpunten zodat bij een toekomstige herziening van de alimentatienormen, de wensen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit onderzoeksrapport zal daar ongetwijfeld aan bijdragen.
Bovendien ben ik tijdens dit onderzoek erachter gekomen dat vrijwel weinig Nederlandstalig literatuur beschikbaar is over het Turks kinderalimentatierecht. Dit heeft vooral te maken met het feit dat binnen het Nederlands echtscheidingsrecht geen vrije keuze bestaat omtrent de rechtsmacht. Het Turks alimentatierecht wordt slechts toegepast indien het kind zijn hoofdverblijfplaats in Turkije heeft. Gelet op de procedures in Nederland waarin beide systemen gebruikt worden, is verheldering in elk opzicht zeer wenselijk. Voor deskundigen is het noodzakelijk om te weten wat de verschillen tussen beide systemen zijn. Voorts zullen de essentiële verschillen wellicht bijdragen aan de toekomstige ontwikkelingen binnen de Nederlandse alimentatiepraktijk.
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 9
2.
Juridisch kader kinderalimentatie
2.1
Inleiding
In het vorige hoofdstuk is weergegeven hoe dit onderzoeksverslag is opgebouwd en waarom is gekozen voor dit onderwerp. In de volgende paragrafen wordt een aanvang gemaakt met de inhoudelijke aspecten van de alimentatieplicht. Allereerst wordt kort aandacht besteed aan het ontstaan van de onderhoudsplicht jegens kinderen. Daarna komen de wettelijke grondslagen van kinderalimentatie aan bod.
2.2
Korte schets ontstaan kinderalimentatie
De verplichting van ouders om in het levensonderhoud van hun kinderen te voorzien vloeit voort uit de morele verantwoordelijkheid van ouders om voor hun kinderen te zorgen. Deze morele verplichting heeft niet alleen in nationale maar ook in internationale regelgeving een wettelijke grondslag gekregen. Alle staten, op Somalië en de Verenigde Staten na, hebben het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) geratificeerd. Op grond van dit verdrag zijn ouders primair verantwoordelijk voor het waarborgen naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind’.9 Dit recht voor het kind en de plicht voor de ouders vloeit voort uit artikel 27 lid 2 IVRK.
Het moment van ontstaan van de onderhoudsplicht in Nederland kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar op grond van het oud-Hollandse recht waren ouders verplicht om hun kinderen op te voeden en te onderhouden. Zij dienden niet alleen te voorzien in ‘spys en drank: maar ook kleding, woning, haafnis, gemak, tugt, onderwijsing, en lering (...) na yder syn staat en gelegenheid’.10 Hoewel het oud- Hollandse recht dus een omvangrijke omschrijving gaf van de onderhoudsverplichting voor kinderen, was dit niet meer het geval in het Burgerlijk Wetboek uit 1838. De onderhoudsplicht was namelijk opgenomen in de titel ‘de vaderlijke magt’. Over de specifieke bepalingen was weinig geregeld, anders dan de algemene bepaling dat ouders verplicht waren hun kinderen, in natura, te onderhouden en op te voeden. De omvang van de onderhoudsbijdrage werd zowel voor kinderen als voor de andere bloed- en aanverwanten geregeld naar evenredigheid van de behoeften van degenen die de onderhoudsbijdrage vordert en naar rato van het vermogen van degenen die daartoe verplicht is. 11 Met de invoering van de Kinderwet werd een specifieke invulling gegeven aan de financiële zorgplicht van de ouders. Ouders waren op grond van deze Kinderwet verplicht om naar evenredigheid van hun inkomen te voorzien in de kosten van onderhoud en opvoeding van een minderjarige, ook indien zij geen ouderlijke macht meer over het kind hadden. Dit betekende dat nader invulling werd gegeven aan de algemene zorgplicht.12
In 1879 werd door Kollmann in zijn proefschrift (Universiteit Leiden) gesproken over de wettelijke verplichting tot onderhoud.13 Dit werd als volgt omschreven: ‘Hoewel reeds door de zedelijkheid gevorderd, is toch door de wet aan sommige bloed- en aanverwanten de wederkerige verplichting opgelegd, elkander ingeval van behoefte 9
Jonker, 2011, pagina 2
10
Wiarda 1957, pagina 560
11
Wiarda 1957, pagina 943
12
Jonker 2011, pagina 38-152
13
Jonker 2011, pagina 58
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 10
te onderhouden’.14 In 1933 besteedde ook Minkenhof aandacht aan de grondslag van de onderhoudsverplichting, waarin deze plicht berust op ‘de zedelijke verplichting van ieder mensch zijn naaste niet van honger te doen omkomen’. Zij voegt daaraan toe dat verwantschap alleen niet voldoende is, omdat dan alleen sprake zou zijn van een wederkerige verplichting. De heersende leer is nog steeds dat de wettelijke onderhoudsplicht van ouders gebaseerd is op een morele verplichting jegens hun kinderen.15 Tot het eind van de vorige eeuw maakte de wet onderscheid tussen ‘wettige’ en ‘onwettige’ kinderen. Om de burgerrechtelijke positie van het kind met zijn ouders te kunnen bepalen was van belang of het kind binnen, danwel buiten het huwelijk was geboren. Bij onwettige kinderen moest het kind erkend worden om in burgerrechtelijke verhouding te kunnen staan.16 Vóór de codificatie aan het begin van de 19e eeuw hadden buiten huwelijk geboren kinderen, een recht op levensonderhoud jegens beide ouders. Hoewel een buiten huwelijk geboren kind niet in familierechtelijke verhouding tot zijn of haar vader stond, had dit onwettige kind op grond van het Wetboek Napoleon uit 1809 eveneens een wettelijk recht op levensonderhoud jegens de vader. Dit veranderde in 1838 toen ouders op grond van het toenmalige Burgerlijk Wetboek, dat grotendeels voortvloeide uit de Napoleontische ‘Code Civil’, slechts een onderhoudsplicht kregen tegenover hun wettige en erkende minderjarige kinderen. Zij hadden derhalve alleen een onderhoudsplicht tegenover hun juridische afstammelingen. De wetgever oordeelde destijds dat geen onderhoudsplicht bestond ten opzichte van ‘overspelige’ en ‘bloedschennige’ kinderen. Dit waren kinderen die buiten huwelijk waren geboren en niet werden erkend door de biologische vader. Het biologisch vaderschap was dus geen zelfstandige wettelijke grondslag voor een onderhoudsverplichting. Met de invoering van de Kinderwetten in 1905, benadrukte de wetgever dat de onderhoudsplicht niet verviel nadat een ouder uit de ouderlijke macht was ontheven of ontzet.17 Daarmee heeft de onderhoudsplicht zijn wettelijke basis gevonden. Later, aan het einde van de 19e eeuw begon de discussie omtrent de verantwoordelijkheid van de biologische vader die het kind niet had erkend. Dit leidde tot een wetswijziging in 1909, waarin de verwekker mede onderhoudsplichtig was ten aanzien van natuurlijke, niet erkende kinderen. Voorheen had de man die het kind had verwekt bij een ongehuwde vrouw geen enkele financiële verantwoordelijkheid. De vrouw kon slecht via onrechtmatige daad schadevergoeding vorderen van de bloot-verwekker.18 Tevens kon de moeder via de rechter door een ‘vaderschapsactie’ de onderhoudsplicht van de verwekker laten afdwingen. Het biologisch en juridisch vaderschap werd wel van elkaar gescheiden, met dien verstande dat de vaderschapsactie niet tot juridisch ouderschap kon leiden.
Pas eind jaren dertig was de samenleving ervan overtuigd dat ook natuurlijke niet- erkende kinderen recht op levensonderhoud zouden moeten hebben en dat onderhoudsrecht bij wet moest zijn voorzien. Met de herziening van het Burgerlijk Wetboek 1 in 1949 werd de onderhoudsplicht voor biologische ouders en juridische ouders wettelijk verankerd, ongeacht de vorm van het gezinsband. Vervolgens werd met de invoering van het Burgerlijk 14
Kollmann 1879, pagina 1
15
Jonker 2011, pagina 58
16
Vlaardingerbroek e.a. 2008, pagina 222
17
Jonker 2011, pagina 59
18
Het verhaalsrecht van onrechtmatige daad was mogelijk wegens het verwekken en het niet onderhouden van het kind.
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 11
Wetboek 1 in 1970 de onderhoudsplicht voor stiefouders definitief ingevoerd. Hiermee werd de plicht tot het bieden van onderhoud door de stiefouder beperkt tot het huwelijk met de juridische ouder en werd deze morele plicht bezien vanuit het ‘sociaal ouderschap’. Het sociaal ouderschap omvat het huwelijk van de stiefouder met de juridische ouder en de feitelijke zorg voor kinderen.19
Wat betreft de onderhoudsplicht van de donor werd in 1965 door de Commissie Verveen (benoemd door de Ministers van Justitie en Volksgezondheid) een uitgebreid onderzoek verricht naar diens verantwoordelijkheden.20 De Commissie was van mening dat de rechter in het individuele geval moest oordelen of de donor een onderhoudsplicht had, waarbij het denkbaar was dat de rechter een onderscheid zou maken tussen een bekende donor en een onbekende donor die zijn zaad had afgestaan bij een ziekenhuis of kliniek. In het laatste geval zou geen onderhoudsplicht moeten worden opgelegd.21 Voor meerderjarigen tussen 18 en 21 jaar werd vervolgens een specifiek onderhoudsrecht bepaald, mede naar aanleiding van de verlaging van de meerderjarigheidsgrens van 21 naar 18 jaar.22
Sinds 1998 kent het nieuwe afstammingsrecht ook een onderhoudsplicht voor de ongehuwde mannelijke levensgezel van de geboortemoeder die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. In de jurisprudentie is dit begrip ruim geïnterpreteerd. De Hoge Raad beschouwde in een situatie, de man die toestemming gaf tot overspel van zijn vrouw door prostitutie, als een instemmende levensgezel. Hoewel deze instemmende levensgezel niet de biologische ouder is, wordt de onderhoudsplicht wel gelijk gesteld met die van de verwekker.23
Wat betreft de nadere invulling van de onderhoudsplicht, bleek dat de wetgever hier niet veel aandacht aan had besteed. Kinderen hadden op grond van het BW uit 1947 recht op een onderhoudsbijdrage indien zij behoeftig waren. In het ontwerp van Meijers voor het huidige BW hadden kinderen eveneens slechts een onderhoudsrecht ingeval van behoeftigheid.24 In 1954 werd in de memorie van toelichting een bepaling toegevoegd dat kinderen een recht op levensonderhoud verkregen ongeacht of zij behoeftig waren. 25 In 1957 stelde Wiarda dat minderjarige kinderen een uitzondering vormden op de toenmalige algemene regel dat slechts een onderhoudsrecht bestaat indien sprake is van behoeftigheid. Wiarda vond dat deze uitzondering gerechtvaardigd was op grond van de natuurlijke en wettelijke verplichting van ouders om hun minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden.26 Het onvoorwaardelijk recht van minderjarige kinderen op levensonderhoud is echter pas sinds de invoering van het BW in 1970 van kracht. 27 Mede door jurisprudentie en door richtlijnen heeft de omvang van kinderalimentatie tot de dag van vandaag zijn
19
Jonker 2011, pagina 60-62
20
Jonker 2011, pagina 63-67
21
Jonker 2011, pagina 63-67
22
Jonker 2011, pagina 139
23
HR 7 februari 2003, NJ 2003, 358 en Jonker 2011, pagina 66
24
Jonker 2011, pagina 105
25
Kamerstukken II 1954/1955, 3 767, nr. 3 pagina 5
26
Wiarda 1957, pagina 945
27
Jonker 2011, pagina 106
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 12
inhoudelijke berekening gevonden. In 1940 stelde Divosa de ‘Richtlijn voor de onderhoudsplicht en verhaal’ op. Deze richtlijnen zijn herhaaldelijk gewijzigd en werden tot 1960 toegepast. Later kwam de ‘Werkgroep normen onderhoudsbijdrage’ tot stand en midden jaren zeventig richtte de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de Werkgroep Alimentatienormen op met als doel normen te ontwikkelen die meer rechtseenheid zouden bewerkstelligen in alimentatiezaken. Deze werden voor het eerst gepubliceerd in 1979 en betekenden het begin van de alimentatienormen. Deze zijn in de loop der jaren steeds herzien.28 De Hoge Raad heeft voor het eerst op 6 december 1945 uitspraak gedaan over wat onder kinderalimentatie moet worden verstaan.29 Het begrip uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen ziet op ‘datgene wat nodig is om de ondersteunende in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving’.30
2.3
Juridisch kader kinderalimentatie
In de vorige paragraaf is beschreven hoe de plicht tot kinderalimentatie is ontstaan en hoe de wettelijke maatstaven tot nu zijn ontwikkeld. In deze paragraaf wordt de huidige regelgeving met betrekking tot de onderhoudsplicht voor kinderen besproken.
2.3.1
Burgerlijk Wetboek 1
De meeste regels met betrekking tot het levensonderhoud zijn opgenomen in Titel 17 van het Burgerlijk Wetboek 1. Deze titel bestaat uit twee afdelingen: een afdeling ‘algemene bepalingen’ en een afdeling ‘voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen’. De eerste afdeling bevat in het algemeen de verplichting tot levensonderhoud tussen bloed- en aanverwanten. Deze afdeling bevat echter ook bepalingen aangaande de ouder-kindrelatie, bijvoorbeeld de vaderschapsactie en de onderhoudsverplichting van de stiefouder jegens het minderjarig stiefkind. Sinds 1 januari 1988 bevat de eerste afdeling ook de onderhoudsverplichting van de ouders ten aanzien van hun jongmeerderjarige kinderen van achttien, negentien en twintig jaar. De tweede afdeling bevat bijzondere regels voor de voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige (stief)kinderen. Dit betreft niet alleen de situaties na echtscheiding, maar ziet tevens op de gevallen waarin de rechter het gezag aan de ouder(s) heeft ontnomen. 31 Ouders zijn verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige en jongmeerderjarige kinderen (18 tot 21 jaar). Ook na scheiding of na samenwoning van de ouders blijft deze verplichting voor beide ouders bestaan. De onderhoudsplicht geldt ook voor ouders die nooit hebben samengewoond. Elke biologische ouder (met uitzondering van de zaaddonor) is volgens de wet onderhoudsplichtig. Ook in het geval als de vader het kind niet heeft erkend.32
2.3.1.1
Positie van de juridische ouders
De wettelijke verplichting van ouders tot het verstrekken van levensonderhoud aan de kinderen op grond van hun bloed- of aanverwantschap wordt geregeld in artikel 1:392 BW. Onder ‘ouders’ in artikel 1:401 BW wordt verstaan de juridische ouders, dat wil zeggen de ouders die afstammingsrechtelijk de juridische ouders van het 28
Jonker 2011, pagina 139-142
29
Hoge Raad 6 december 1945 B. nr. 8008
30
Roelvink 2011-I
31
Vlaardingerbroek 2011, pagina 496
32
Jehoel Gijsbers e.a. 2001, pagina 51
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 13
kind zijn.33 Dat hoeven niet per definitie de biologische/ genetische ouders van het kind te zijn, want juridisch ouderschap ontstaat ook door erkenning of adoptie. De juridische ouders zijn dus verplicht hun kinderen te onderhouden, welke plicht ook voortvloeit uit de artikelen 1:82 en 1:247 BW. Daarbij is het niet van belang of ouders met elkaar gehuwd zijn of geregistreerd partners zijn, samenwonend of niet samenwonend zijn. Deze onderhoudsplicht van de ouders blijft bestaan zolang de ouders afstammingsrechtelijk de juridische ouders van het kind zijn.34 De alimentatieplicht blijft voortbestaan indien kinderen uit huis zijn geplaatst naar aanleiding van ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht. Indien zij vervolgens bij pleegouders zijn geplaatst, hoeft er geen ouderbijdrage aan het LBIO te worden betaald. Dit in verband met de verbetering van de positie van de pleegouder(s), waardoor de plaatsingskosten geheel voor rekening van de overheid komen. 35 Echter, de alimentatieplicht vervalt daarmee niet. Van belang te vermelden is dat de stiefouder mede verplicht is tot het verstrekken van levensonderhoud aan het kind dat onder zijn gezag staat op grond van artikel 1:253t BW. Deze plicht vloeit voort uit artikel 1:253w BW. De onderhoudsplicht is gelijk aan de termijn van de uitoefening van het gezamenlijk gezag. In de volgende paragraaf wordt deze vorm van de onderhoudsplicht van de stiefouder toegelicht.
Het vaststellen van de hoogte van de bedragen die gemoeid zijn bij het levensonderhoud geeft tal van problemen, waarvoor de wet weinig houvast biedt. Alleen in artikel 1:397 BW wordt aangegeven dat de behoefte en draagkracht de wettelijke maatstaven vormen, voor bepaling van de omvang van kinderalimentatie. Om meer eenheid in de rechtspraak te krijgen, zijn de wettelijke maatstaven ingevuld door de alimentatienormen.36 Een nadere uitleg hierover volgt in hoofdstuk 3.
2.3.1.2
Positie van de stiefouder/ geregistreerde partner
In het rapport van de Staatscommissie betreffende de vervanging van de Armenwet werd voorgesteld om de kring van onderhoudsplichtigen uit te breiden met stiefouders die jegens minderjarige stiefkinderen een onderhoudsplicht zouden krijgen. Dit voorstel werd in het nieuwe BW overgenomen en wordt sindsdien beschouwd als een morele verplichting van een stiefouder om in het levensonderhoud van een stiefkind te voorzien.37 Zoals eerder in hoofdstuk 2.1 is beschreven, wordt deze verplichting direct in samenhang gebracht met het sociaal ouderschap en titel 6 BW van Boek 1. Ingevolge artikel 1:395/ 395a BW heeft de stiefouder/geregistreerde partner dan ook de plicht tot onderhoud van het kind van de echtgenoot of geregistreerde partner.38 Een stiefouder/geregistreerde partner heeft deze verplichting alleen tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap met de (juridische) ouder en voor zover de kinderen onderdeel uitmaken van zijn of haar gezin.39 Voor samenwonende partners geldt deze verplichting gedurende hun relatie niet, evenmin na scheiding.40 De stiefouder/ geregistreerde partner is na verbreking van de relatie met de juridische ouder in
33
Zie artikelen 1:198 en 1:199 BW
34
Vlaardingerbroek 2012
35
Kamerstukken I 2011/ 2012, nummer 32 529A
36
Vlaardingerbroek 2011, pagina 497
37
Staatscommissie vervanging Armenwet 1951, pagina 5 en Armenwet 1954 pagina 143
38
Jonker 2011, pagina 61-62
39
Vlaardingerbroek 2012
40
Zie Hof Leeuwarden 17 februari 2011 LJN BQ 8148
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 14
beginsel niet (meer) alimentatieplichtig. Wel kan zijn inkomen van belang zijn voor de vaststelling van de onderhoudsbijdrage van de alimentatieplichtige ouder.41
Uit artikel 1:395 BW volgt voor een stiefouder/geregistreerde partner een rechtstreekse verplichting tot levensonderhoud van de tot het gezin behorende kinderen. Sterker nog, de onderhoudsverplichtingen van de stiefouder en ouder zijn in beginsel van gelijke rang en is rechtens afdwingbaar.42 Dit volgt onder andere uit een uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch.43
De persoon die gezamenlijk gezag samen met de andere ouder uitoefent uit hoofde van artikel 1:253w BW, is eveneens onderhoudsplichtig jegens het minderjarig/ jongmeerderjarig kind, na verbreking van zijn relatie met de ouder. Deze niet-ouder heeft naast de ouder van het kind gedurende een bepaalde periode gezag uitgeoefend uit hoofde van artikel 1:253t of 1:253sa BW. Het gezamenlijk gezag na beëindiging van de relatie loopt gewoon door. De onderhoudsplicht die voortvloeit uit artikel 1:253w BW is gelijk aan de termijn van de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Indien de rechter, op verzoek van de ouder, bijzondere omstandigheden van het geval aanwezig acht, wordt een langere termijn bepaald. De onderhoudsplicht eindigt door dood van de onderhoudsplichtige en -gerechtigde, dan wel door een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. Indien het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, vervalt de alimentatieplicht eveneens. Tot slot, de onderhoudsplicht van de juridische ouders eindigt niet indien zij uit het ouderlijk gezag zijn ontheven of ontzet.44
2.3.1.3
Positie van de verwekker en/of de instemmende levensgezel
De verwekker is onderhoudsplichtig voor een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij als (juridische) ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Eveneens is de verwekker verplicht om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud en studie voor zijn meerderjarig kind.45 Nadien bestaat deze plicht slechts in geval van behoeftigheid van het kind. Als het kind later door een andere man wordt erkend, vervalt de onderhoudsplicht van de verwekker.46 De verwekker in de zin van artikel 1:394 BW is de man wiens biologisch ouderschap met voldoende zekerheid wordt aangenomen naar aanleiding van een DNA-onderzoek. Dit brengt mee dat indien de man wiens biologisch vaderschap is aangetoond, gemotiveerd betwist dat hij niet de verwekker is maar wel stelt dat hij spermadonor is geweest voor de moeder van het kind, hem geen onderhoudsplicht kan worden opgelegd. Zijn verweer dient hij echter wel aannemelijk te maken.47 Dit geldt ook voor de man die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben. Deze onderhoudsplicht beperkt zich echter wel tot de mannelijke partner.
41
Dit inkomen kan onderdeel zijn van de draagkrachtberekening van de moeder. De rechter kan namelijk uitgaan van een gemeenschappelijk
huishouden, waardoor de (woon)lasten mogelijk worden gehalveerd. Het gevolg is dat dit de draagkracht van de moeder beïnvloedt. 42
Claessen 2011
43
Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 8 juni 2007, JPF 2007-9
44
Vlaardingerbroek 2012
45
Artikel 1:392 jo 1:394 BW en voor meerderjarige kinderen 1:395a en 1:395b BW
46
Zie o.a. Hoge Raad 21 mei 1965, NJ 1965, 340
47
Zie o.a. Rechtbank Zutphen 3 augustus 2012 LJN BX 3557 en Hoge Raad 18 februari 2011 LJN BO9841
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 15
Voor de vrouwelijke partner van de moeder geldt deze onderhoudsplicht (nog) niet.48 Met de invoering van het Wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het BW in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, wordt de vrouwelijke ex-partner van de moeder als ‘instemmende levensgezel’, mede verantwoordelijk voor het levensonderhoud van het kind. Dit wetsvoorstel beoogt in grote lijnen een afstammingsrechtelijke positie te scheppen voor de vrouwelijke partner van de moeder (duomoeder) door deze op gelijke rang te stellen met de juridische vader.49 Van een dergelijke situatie is nog geen sprake.
2.3.1.4
Positie van de voogd(en)
In de vorige subparagrafen is beschreven welke personen onderhoudsplichtig kunnen zijn. Van belang te vermelden is dat voogden ook onder de onderhoudsplichtigen vallen. Volgens artikel 1:282 lid 6 BW hebben twee natuurlijke voogden die gezamenlijke voogdij hebben, conform artikel 1:282 BW, de plicht en het recht de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt is artikel 1:253w BW, met betrekking tot de duur van de onderhoudsplicht, ongeacht van toepassing. De onderhoudsplicht geldt niet indien één natuurlijke persoon is belast met voogdij. Inmiddels is het wetsvoorstel met betrekking tot de verbetering van de positie van de pleegouder(s) in werking getreden.50 In lid 6 van artikel 282 BW is het volgende eraan toegevoegd: ‘tenzij het betreft pleegouders die zijn belast met de gezamenlijke voogdij en die met een zorgaanbieder een pleegcontract hebben gesloten als bedoeld in artikel 28b van de Wet op de Jeugdzorg.’ Dit betekent dat de onderhoudsplicht alleen nog van toepassing is op pleegouders die een pleegzorgcontract hebben in het kader van de Wet op de Jeugdzorg.
2.3.2
Het IVRK
De Verklaring inzake de Rechten van het Kind werd op 20 november 1959 door de Algemene Vergadering van de VN aanvaard, waarmee voor het eerst een internationaal akkoord is bereikt met betrekking tot de bescherming van de fundamentele rechten van het kind. Op 2 september 1990 is het IVRK in werking getreden, dat een uitbreiding is op de Verklaring van de rechten van het Kind en voornamelijk het doel heeft om zoveel mogelijk landen te binden aan dit (mensenrechten)akkoord. In Nederland is het IVRK pas op 8 maart 1995 in werking getreden. Alle landen hebben het IVRK ondertekend en geratificeerd, behalve Somalië en de Verenigde Staten. Landen die zich hebben aangesloten bij dit Verdrag, zijn verplicht tot naleving ervan. Een belangrijke meerwaarde van het verdrag ten opzichte van de algemene mensenrechtenverdragen ligt in het alomvattende karakter van het verdrag. Het verdrag bevat zowel beschermingsrechten als participatierechten en stelt ook regels voor de noodzakelijke voorzieningen voor kinderen.51 De bepalingen die eenieder kunnen verbinden kunnen rechtstreekse werking hebben. De Nederlandse wetgever heeft tijdens de parlementaire behandeling een aantal artikelen genoemd die rechtstreekse werking zouden hebben, maar het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of een artikel direct doorwerkt.52 Sommige artikelen hebben geen rechtstreekse werking, aangezien deze 48
Vlaardingerbroek 2012
49
Kamerstukken I 33 032, Juridisch ouderschap van de vrouwelijk partner van de moeder anders dan door adoptie (lesbisch ouderschap)
april 2013 50
Kamerstukken II 2011/12 nr.32 529/162, Stb 2013/72 ,73, Wijziging van de wet i.v.m. de verbetering van de positie van pleegouders
51
De Graaf e.a. 2008, pagina 21-23
52
Kamerstukken II 1992/93, nr. 22 855, nr. 3, pagina 9
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 16
onvoldoende concreet zijn en te weinig houvast bieden in concrete zaken. In tegenstelling tot het EVRM bevat het IVRK noch een interstatelijk klachtrecht, noch een individueel klachtenrecht voor burgers die van mening zijn dat hun rechten zijn geschonden. In dergelijke situaties kan slechts bij de nationale rechter een zaak aanhangig worden gemaakt.53 Het uitgangspunt van het IVRK sluit aan bij de in het familierecht te preferen ‘ethics of care’ boven die van een ‘ethics of rights’.54 In artikel 3 IVRK wordt allereerst het belang van het kind voorop gesteld en erkend. Artikel 5 en 18 IVRK benadrukken vervolgens dat kinderen door hun ouders worden opgevoed en dat de overheid de verplichting heeft om ouders bij de verzorging en opvoeding te ondersteunen.55 In artikel 18 lid 1 IVRK is bepaald dat ouders de eerstverantwoordelijke zijn voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun eerste zorg. Waar de ouders eerstverantwoordelijke zijn voor de opvoeding en de ontwikkeling van hun kind, betreft dat ook hun financiële verantwoordelijkheid. 56 Artikel 27 lid 1 IVRK bepaalt dat ieder kind recht heeft op een levensstandaard die toereikend is voor een goede lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en sociale ontwikkeling. De ouders (of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind) dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van een kind. Dit laatste wordt bepaald in artikel 27 lid 2 IVRK. Echter, artikel 27 lid 1 IVRK heeft geen rechtstreekse werking; de ouders kunnen de overheid niet aanspreken op het recht van hun kinderen op een toereikende levensstandaard. Het recht op levensonderhoud voor kinderen wordt in verschillende artikelen van het IVRK direct of indirect gewaarborgd. Van belang te vermelden is dat in het IVRK geen specifiek artikel met betrekking tot kinderalimentatie is opgenomen. Wel is uit de plicht van ouders, in relatie tot de opvoeding van kinderen, een alimentatieplicht af te leiden. Zoals hiervoor werd beschreven zijn de artikelen 18 en 27 IVRK de meest voor de hand liggende bepalingen wat betreft het recht op levensonderhoud van het kind door hun ouders. Artikel 6 IVRK (recht op leven en ontwikkeling) en artikel 24 (recht op gezondheidszorg) zijn daarmee nauw verbonden met artikel 27 IVRK.57
2.3.3
Het EVRM
Het EVRM is tot stand gekomen binnen het kader van de Raad van Europa. Deze intergouvernementele organisatie is in 1949 opgericht, waarbij Nederland samen met negen andere West-Europese staten betrokken bij zijn. De oprichting van het EVRM is voornamelijk in reactie op hetgeen zich tijdens de Tweede Wereldoorlog had afgespeeld. Uit het Statuut van de Raad van Europa blijkt dat het bevorderen van de rechtsstaatgedachte, het garanderen van mensenrechten en het mede op deze wijze vergroten van de eenheid tussen de lidstaten kerndoelstellingen van de Raad zijn. Ernstige schending van beide eerstgenoemde beginselen kan leiden tot schorsing of beëindiging van het lidmaatschap van de betreffende lidstaat, waarvan overigens tot nu toe geen
53
Jonker 2011, pagina 39
54
De Graaf e.a. 2008, pagina 23-24
55
De Graaf e.a. 2008, pagina 24
56
Zonnenberg 2012
57
Meuwese e.a. 2005, hoofdstuk 1 en 2
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 17
gebruik van is gemaakt.58 Naast de bepalingen genoemd in het EVRM, zijn diverse Protocollen opgesteld om de specifieke rechten van burgers beter te waarborgen. De bepalingen uit het EVRM werken rechtstreeks en prevaleren boven nationale wetgeving indien er sprake is van strijdigheid.59
De belangrijkste bepaling in het EVRM met betrekking tot het recht op levensonderhoud van kinderen is artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM beoogt in essentie het individu te beschermen tegen willekeurige inmenging door de overheid in de rechten van het individu (negatieve betekenis). In verband met afstamming gaat het dan om bescherming tegen willekeurige inmenging door de overheid in het familie- en gezinsleven. Daarnaast heeft artikel 8 EVRM onder omstandigheden ook een positieve betekenis in die zin dat de overheid zorg dient te dragen voor een effectieve bescherming van het familie- en gezinsleven. De grenzen tussen de negatieve en positieve betekenis van artikel 8 EVRM zijn niet altijd even duidelijk. Steeds zal gezocht moeten worden naar een evenwicht tussen de belangen van het individu aan de ene kant en als het gaat om de afstamming, die van de anderen die deel uitmaken van het gezin of de familie aan de andere kant.60 Voor een beroep op een mogelijke schending van ‘family life’ zal per geval moeten worden getoetst. Hoe kan artikel 8 EVRM een rol spelen in de vaststelling van een onderhoudsplicht voor kinderen? Mede aan de hand van de volgende voorbeelden uit de rechtspraktijk, wordt de rol van artikel 8 EVRM kinderalimentatie nader toegelicht.
In het bekende Marckx-arrest is overwogen dat binnen het afstammingsrecht, geen onderscheid mag worden gemaakt tussen ‘wettige’ en ‘onwettige’ kinderen.61 De (bewust) ongehuwde moeder kon haar kind niet erkennen in verband met haar positie als ‘ongehuwde’ moeder. Zij achtte dit onderscheid door de Belgische autoriteiten in strijd met artikel 8 EVRM. Het EHRM (Europees Comité) achtte de klacht gegrond en stelde vast dat tussen de moeder en haar onwettig kind wel degelijk sprake was van een gezinsleven (family life). Daarnaast kan er eveneens sprake zijn van ‘family life’ in andere bijzondere gevallen, zoals met naaste familieleden (grootouders, tante, neef, nicht etc.)62 Echter, het voorgaande is geen absoluut recht, elk geval dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Degene die zich beroept op artikel 8 EVRM, dient aan te tonen dat er sprake is van een nauwe en persoonlijke betrekking tussen zichzelf en het kind. Hiervan kan sprake zijn indien de belanghebbende, het kind (mede) heeft verzorgd en opgevoed. De verwekker kan ook onder de werkingssfeer van artikel 8 EVRM vallen. Family life hangt dus van de situatie af. Het EHRM heeft tevens bepaald dat kwesties met betrekking tot levensonderhoud ook onder de werkingssfeer van artikel 8 EVRM vallen.63
Met betrekking tot de onderhoudsplicht voor de instemmende levensgezel heeft de Hoge Raad in 2001 overwogen dat family life ook de materiële belangen, zoals de onderhoudsplicht omvat. 64 In dit arrest betrof het een moeder die een relatie had met een vrouwelijke partner. Na verbreking van de relatie deed moeder een beroep op de onderhoudsplicht van artikel 1:394 BW. In artikel 1:394 BW wordt namelijk bepaald dat de 58
Barkhuysen 2004, p. 23
59
Zie artikelen 93 en 94 Nederlandse Grondwet
60
Kamerstukken II, 1995/96, 24 649, nr. 3; Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie
61
EHRM 13 juni 1979 Marckx vs Belgium, Application no: 6833/ 74
62
Kamerstukken II, 1995/96, 24 649, nr. 3; Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie
63
EHRM 13 juni 1979 Marckx vs Belgium, Application no: 6833/ 74, r.o. 52
64
Hoge Raad 10 augustus 2001, NJ 2002, 278
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 18
verwekker oftewel de levensgezel van de moeder, die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, verplicht is tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding (levensonderhoud en studie). De wetgever heeft in deze bepaling bewust gekozen voor de ‘mannelijke’ levensgezel, omdat een vrouwelijke partner van de moeder nooit gezien kan worden als ‘verwekker’. Volgens de Hoge Raad faalde de klacht, aangezien uit de bewoordingen niet kon worden afgeleid dat deze bepaling een positieve verplichting oplegt om een kind een aanspraak op levensonderhoud toe te kennen jegens de (voormalige) vrouwelijke partner van zijn moeder. Daarbij moet worden aangenomen dat de beperking in art. 1:394 BW van het begrip levensgezel tot de ‘mannelijke’ levensgezel geen schending oplevert van art. 8 EVRM. Echter, indien het Wetsvoorstel 33 032 met betrekking tot de positie van duo moeders in werking treedt, zal in dit opzicht een drastische verandering komen.65
Voorts kan een niet gehuwde partner van de moeder nimmer verplicht worden gesteld voor een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn niet- biologische kind. Deze lijn wordt niet doorbroken indien sprake mocht zijn van family life in artikel 8 EVRM. In hoofdstuk 2.3.1 zijn de verschillende gezinsvormen beschreven en is tevens de positie van de niet-gehuwde partner van de moeder toegelicht.
2.4
Vaststelling en inning kinderalimentatie
In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de specifieke bepalingen omtrent de vaststelling van kinderalimentatie. Het bedrag tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud wordt vastgesteld enerzijds door de ‘behoefte’ van het kind en anderzijds door de ‘draagkracht’ van de alimentatieplichtige ouder. Als eenmaal (via rechterlijke uitspraak) een bedrag aan kinderalimentatie is vastgesteld, is de alimentatieplichtige ouder gedwongen zijn verplichtingen na te komen. Volgens artikel 1:408 lid BW dient de alimentatie voor het kind rechtstreeks aan de verzorgende ouder te worden betaald.66
2.4.1
Vaststelling van de kinderalimentatie
De vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie kunnen ouders onderling regelen. Zij kunnen deze afspraak al dan niet laten vastleggen door een rechter of, indien zij niet tot een onderling vergelijk komen, de rechter verzoeken de hoogte van de kinderalimentatie te bepalen. Artikel 1:397 BW bepaalt dat bij de vaststelling van de kinderalimentatie rekening dient te worden gehouden met enerzijds de behoefte van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon.67 De concrete invulling wordt overgelaten aan de rechter, die op zijn beurt gebruikmaakt van de alimentatienormen, opgesteld door de Werkgroep Alimentatienormen. Deze worden (jaarlijks) gepubliceerd op de site van de rechterlijke macht.68 Dit rapport Alimentatienormen bevat richtlijnen die de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak aanbeveelt, teneinde deze in de rechtspraak te kunnen gebruiken voor de vaststelling van kinderalimentatie. Het rapport Alimentatienormen is geen wetgeving en valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 99 Wet RO.
65
Kamerstukken I 33 032, Juridisch ouderschap van de vrouwelijk partner van de moeder anders dan door adoptie (lesbisch ouderschap)
april 2013 66
De Graaf e.a. 2008, pagina 97
67
De Graaf e.a. 2008, pagina 95
68
www.rechtspraak.nl>procedures>alimentatienormen
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 19
Behoefte In de tabel ‘kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie’, opgenomen in de bijlage bij de alimentatienormen, is nader vormgegeven aan de behoefte van een minderjarig kind. Het Hof ’s-Gravenhage heeft in dit kader duidelijkheid gegeven wat moet worden verstaan onder de kosten van kinderen en vaststaat dat de hoogte wordt bepaald aan de hand van het inkomen van de ouders en het aantal kinderen dat betrokken is bij de scheiding.69 Dit inkomen is gebaseerd op het gezinsinkomen tijdens de relatie. Een kind heeft recht op een levenstandaard als zijn/ haar ouders en de financiële positie van het kind mag na de scheiding in beginsel niet achteruit gaan. Indien ouders nooit hebben samengewoond is er geen sprake van een ‘gezinsinkomen’. De Hoge Raad heeft bepaald dat de behoefte in deze gevallen ‘niet noodzakelijkerwijs gebaseerd dient te worden op een fictief gezinsinkomen.’70 In dit geval kan worden uitgegaan van een inkomen als ware zij hadden samengewoond.71 In de nieuwe alimentatienormen van 1 april 2013 wordt de behoefte, het netto besteedbaar inkomen en eventueel het kindgebonden budget van beide ouders op het moment dat partijen nog samenleefden, op een andere manier berekend dan voorheen het geval was.72 De behoefte van het kind wordt minder indien er meerdere kinderen betrokken zijn in het gezin. Elk kind onder de 18 jaar krijgt kinderbijslag, welke bepaald wordt aan de hand van de leeftijd van het kind. Dit bedrag aan kinderbijslag telt men bovenop het netto besteedbaar inkomen van de ouders. Vervolgens worden aan de hand van het totale inkomen de gemiddelde kosten van een kind berekend. Dit wordt in de vorm van een tabel weergegeven in het overzicht: ‘Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie’ behorende bij de alimentatienormen van de Raad voor de Rechtspraak. De rechter kan hier uiteraard van afwijken, indien sprake is van bijzondere kosten. 73 De tabellen zien niet op de situatie waarin ouders een gezinsinkomen hebben dat hoger is dan €5.000,- netto per maand. In dergelijke gevallen zal een concrete bepaling van de behoefte moeten plaatsvinden. Voor jongmeerderjarigen wordt de behoefte specifiek bepaald, aangezien de meeste jongmeerderjarigen studiefinanciering ontvangen conform de Wet op de Studiefinanciering.74 Voor jongmeerderjarigen kan conform artikel 1:399 BW het onderhoudsrecht worden gematigd in verband met wangedrag van de behoeftige75, waardoor de onderhoudsplicht naar redelijkheid niet kan worden gevergd.76 Andersom kan hier eveneens een beroep op worden gedaan door de alimentatieplichtige, bijvoorbeeld als de jongmeerderjarige om bepaalde redenen weigert contact te hebben met de alimentatieplichtige ouder.77
Draagkracht Ouders zijn conform artikel 1:404 BW, verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De draagkracht wordt bepaald door de middelen tot levensonderhoud waarover de alimentatieplichtige kan beschikken, alsmede door uitgaven die daarvan ten laste komen. Dit betreft
69
Hof ‘s- Gravenhage, 28 januari 2009, LJN BH4118
70
Hoge Raad 13 april 2007, NJ 2007,394
71
Jonker 2011, pagina 147-148
72
Werkgroep Alimentatienormen, Voorstel vereenvoudiging Richtlijn Kinderalimentatie, 16 november 2012
73
Bijvoorbeeld als het kind een handicap heeft of topsport bedrijft en hogere kosten heeft ten opzichte van een gemiddeld kind.
74
Wet Studiefinanciering 2000, Stb 2000, 286
75
Vlaardingerbroek 2011, pagina 502
76
Zie o.a. HR 27 oktober 1989, NJ 1990, 324 en HR 10 november 2006, LJN AZ0428
77
Zie o.a. Hof ’s-Gravenhage 17 januari 2007 LJN AZ8758 en Rechtbank ’s-Gravenhage 22 maart 2005, LJN AT312
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 20
de uitgaven voor zichzelf, maar ook die voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de alimentatieplichtige komt. Bij de bepaling van de draagkracht kan ook inkomensverlies dat door de onderhoudsplichtige zelf teweeg wordt gebracht en dat niet meer kan worden hersteld, buiten beschouwing worden gelaten. Dit mag echter niet zover gaan dat de onderhoudsplichtige niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en zijn inkomen daardoor daalt beneden de 90% van de bijstandsnorm (bestaansminimum waar men recht op heeft).78 In de huidige situatie is het van belang dat eerst wordt nagegaan of de onderhoudsplichtige een verwijt kan worden gemaakt van diens lagere inkomen of de hogere lasten.79 De draagkracht vormt een percentage van de draagkrachtruimte, dat bestaat uit het inkomen van de onderhoudsplichtige verminderd met een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm en de nodige lasten.80 Dit inkomen bestaat uit arbeid (inclusief vakantietoeslag), een uitkering, bijverdiensten uit verhuur van kamers, extra heffingskortingen en inkomen uit vermogen. Binnen de alimentatienormen is zowel een nettomethode als een brutomethode ontwikkeld voor de berekening van de draagkracht. Voor bijzondere gevallen wordt de draagkracht berekend op basis van de brutomethode.81 Een nadere uitleg hierover volgt in hoofdstuk 3.
Los van de gang naar de rechter kan de hoogte van de kinderalimentatie tussen ouders onderling bij overeenkomst worden bepaald en onderdeel uitmaken van het echtscheidingsconvenant. Indien partijen hier onderling niet uitkomen, zal er een rechter aan te pas moeten komen. Indien eenmaal een bedrag aan kinderalimentatie is bepaald door de rechter, wordt vervolgens bepaald wanneer en op welke wijze deze betaald dient te worden aan de behoeftige. Meestal gaat dit om geldbedragen, maar in bijzondere gevallen mag kinderalimentatie ook in natura worden uitgekeerd.82 De rechter stelt vervolgens vast vanaf welke dag de bedragen moeten worden betaald en of deze per week, per maand, of driemaandelijks moeten worden betaald (artikel 1:402 lid 2 BW).83 Een eenmaal vastgesteld onderhoudsbijdrage, kan worden gewijzigd aangezien de onderhoudsverplichting een langdurige verplichting is en deze in tussentijd sterk kan veranderen. Artikel 1:401 BW bepaalt de voorwaarden waaronder wijziging of intrekking van een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst mogelijk is. Dit kan zijn door wijziging van omstandigheden of als is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.84 Wijziging van een door partijen overeengekomen alimentatie is mogelijk als de omstandigheden zijn gewijzigd of als deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.85 Een wijziging kan zich voordoen indien de behoefte van het kind danwel de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder is gewijzigd ten opzichte van het moment van de eerdere vaststelling. Ouders zijn niet verplicht om bij wijziging van omstandigheden een rechterlijke procedure te starten. Zij kunnen ook in onderling overleg tot een wijziging van het alimentatiebedrag komen, hetgeen kan worden vastgesteld in een overeenkomst.86
78
Vlaardingerbroek 2011, pagina 500-501
79
Werkgroep Alimentatienormen, Voorstel Vereenvoudiging Richtlijn Kinderalimentatie, 16 november 2012, pagina 5
80
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2010, pagina 10
81
Jonker 2011, pagina 150-153
82
Zie o.a. HR 10 november 1989, NJ 1990, 523 en Hof s’-Hertogenbosch 03 februari 2011, LJN BP5807
83
Vlaardingerbroek 2011, pagina 501
84
Artikel 1:401 lid 1 en 4 BW
85
Artikel 1:401 lid 1 en 5 BW
86
De Graaf e.a. 2008, pagina 95-97
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 21
Een overeenkomst waarbij kinderalimentatie op nihil wordt gesteld is echter nietig conform artikel 1:400 lid 2 BW, want het belang van het kind dient voorop te worden gesteld. 87 Na de scheiding mag het kind in beginsel hier niet op achteruit gaan. De ouders dienen in elk geval bij te dragen aan de kosten voor onderhoud en verzorging van het minderjarig kind, tenzij de rechter tot een nihilstelling beslist van een partij in verband met onvoldoende draagkracht. Nieuw is dat volgens de nieuwe alimentatienormen, het opleggen van een minimumbijdrage bij onvoldoende draagkracht toch mogelijk is. Het Gerechtshof Arnhem heeft beslist dat een overeenkomst met betrekking tot kinderalimentatie niet zonder meer in strijd is met het recht (artikel 1:400 lid 2 BW). Uitsluitend overeenkomsten waarbij afstand wordt gedaan van de wettelijke verplichting tot betaling van kinderalimentatie, zijn nietig.88
Indien ouders na (echt)scheiding een nieuwe relatie krijgen, waarbij eventueel nieuwe kinderen worden geboren, mag dit geen negatieve financiële gevolgen hebben voor de behoeftige. Kinderalimentatie verdient daarmee prioriteit. Sinds maart 2009 is een voorrangsregeling voor kinderen ten opzichte van andere onderhoudsgerechtigden ingevoerd (Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding).89 Deze voorrangsregel heeft gevolgen voor de nieuwe partner van de onderhoudsplichtige, aangezien bij de berekening van de hoogte van de kinderalimentatie geen rekening meer wordt gehouden met de nieuwe partner. In de alimentatienormen komt deze voorrangsregeling terug in de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, namelijk een wijziging in de bijstandsnorm van alleenstaand naar samenwonend/ gehuwd. Daarmee wordt de (gewijzigde) bijstandsnorm afgetrokken van de draagkrachtruimte. De voorrangsregeling is definitief wet geworden doordat in artikel 1:400 lid 1 BW is bepaald dat bij samenloop van onderhoudsverplichtingen en onvoldoende draagkracht van de onderhoudsplichtige, de kinderen en stiefkinderen voorrang krijgen boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Daarmee kan bij onvoldoende draagkracht de partneralimentatie zelfs op nihil worden gesteld. Heeft de onderhoudsplichtige een onderhoudsverplichting jegens meerdere kinderen, dan dient de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel gelijkelijk over de kinderen verdeeld te worden, tenzij de speciale behoefte van (een van) de kinderen met zich meebrengt dat een andere verdeling dient plaatst te vinden.90
2.4.2
Inning van de kinderalimentatie
Ingevolge artikel 1:408 lid 1 BW dient de alimentatie voor het kind rechtstreeks aan de verzorgende ouder te worden betaald. Op verzoek van deze ouder, dan wel op verzoek van de alimentatieplichtige of op gezamenlijk verzoek, wordt de invordering overgenomen door het LBIO.91 Om het LBIO te bewegen over te gaan tot inning ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde, dient te zijn voldaan aan drie voorwaarden.92 Allereerst dienen partijen in het bezit te zijn van een executoriale titel (artikel 1:408 lid 2 BW).93 De onderhoudsgerechtigde moet
87
Zie o.a. Hoge Raad 1 december 1989, NJ 1990, 189
88
Gerechtshof Arnhem 16 november 2010, LJN BO 5015
89
Kamerstukken II 2006/07, 30 145, 27 november 2008, Stb 2008, 500
90
Jonker 2011, pagina 154-156
91
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen; gevestigd te Rotterdam; onderdeel van de Raad voor de Kinderbescherming en is sinds 1
januari 1997 een zelfstandig bestuursorgaan. 92
Vlaardingerbroek 2011, pagina 515-518
93
Een rechterlijke uitspraak of bekrachtiging van een overeenkomst, met uitzondering van een notariële overeenkomst.
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 22
vervolgens aantonen dat er sprake is van een betalingsachterstand van minimaal één periodieke betaling, ontstaan ten hoogste zes maanden voorafgaand aan het verzoek.94 De vordering van de onderhoudsgerechtigde dient ten slotte minimaal €10,- te bedragen.95 Kortom, het LBIO wordt vaak ingeschakeld indien problemen ontstaan bij de inning van kinderalimentatie. Handhaving van de onderhoudsbijdrage via de deurwaarder heeft een ander karakter. De deurwaarder zal niet worden ingeschakeld om als intermediair op te treden, maar om de bijdrage te innen. Daartoe dient de verzorgende ouder van het minderjarig kind of het meerderjarig kind zelf opdracht tot inning aan de deurwaarder te geven. Overigens kan de gemeente ook een dergelijk verzoek indienen bij de deurwaarder. Een belangrijk verschil tussen het LBIO en de deurwaarder is dat er verschillende termijnen worden gehandhaafd.96
2.5
Subconclusie
In dit hoofdstuk is allereerst ingegaan op de (historische) ontwikkelingen met betrekking tot de onderhoudsplicht van ouders jegens hun kinderen. In de opvolgende paragrafen is stilgestaan bij de juridische aspecten omtrent de vaststelling van kinderalimentatie in het bijzonder. De wettelijke plicht van de juridische vader eveneens de stiefvader en de verwekker vloeit voort uit Titel 17 Boek 1 BW. Ouders hebben een algemene plicht tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloed- en aanverwantschap.97 In artikel 1:397 BW is bepaald dat de bijdrage voor levensonderhoud wordt vastgesteld naar enerzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige en anderzijds de behoeftigheid van de gerechtigde. Een expliciete berekening vindt men niet in de wet. Wel heeft de Werkgroep Alimentatienormen van de Raad voor de Rechtspraak een rapport ontwikkeld, waarin berekeningen worden gemaakt om een dergelijk bedrag aan kinderalimentatie te kunnen bepalen. Dit rapport wordt vaak herzien en gepubliceerd op de site van de rechterlijke macht. De uitkomst van de berekeningen bepalen de omvang van de kinderalimentatie. In de praktijk blijkt dat de alimentatienormen niet altijd probleemloos willen werken, vooral omdat deze berekeningen in de praktijk niet eenvoudig en transparant worden bevonden. Ouders willen meer inzicht hebben in de berekening van de alimentatie, aangezien de vorige normen te complex werden bevonden. Per 1 april 2013 zijn deze rekenschema’s vervangen door een zogenaamde draagkrachttabel. Met behulp van het netto besteedbaar inkomen wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige gevonden. Voorts wordt de behoefte van het kind anders berekend. Deze laatste wordt verlaagd met het kindgebonden budget dat toekomt aan één van de ouders. De zorgkorting wordt eveneens op een andere manier berekend en ook bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op de aanvaardbaarheidstoets. In het volgende hoofdstuk worden de knelpunten en de recente wijzigingen met betrekking tot de vaststelling van kinderalimentatie nader bezien.
94
Artikel 1:408 lid 4 BW
95
De Graaf e.a. 2008, pagina 97
96
Jonker 2011, pagina 232-236
97
Artikel 1:392 BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 23
3.
De crisis rondom de berekening van kinderalimentatie en de recente wijzigingen
3.1
Inleiding
Mede aan de hand van de alimentatienormen wordt invulling gegeven aan de grondslagen ‘behoefte’ en ‘draagkracht’. In het vorige hoofdstuk is globaal weergegeven wat wordt verstaan onder deze normen. De toepassing van deze normen aan de hand van de rekenmodellen die de Werkgroep Alimentatienormen hanteert, blijkt niet voor eenieder eenvoudig te zijn. Zonder hulp van een deskundige, raakt men sneller zoek en ontstaan de nodige problemen. Zo is de laatste jaren veel kritiek geleverd door zowel ouders als politici over de complexiteit ervan. In dit hoofdstuk wordt een kritische blik geworpen op deze knelpunten en de daaruit voortvloeiende initiatieven binnen het kabinet. Getracht wordt om de huidige problemen zoveel mogelijk in kaart te brengen, om te bezien of met de recent gewijzigde alimentatienormen de knelpunten zijn weggewerkt.
3.2
Voortschrijdende ellende bij de vaststelling van kinderalimentatie
Alimentatie heeft de laatste jaren volop in de belangstelling gestaan. In 2001 werd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid98 onderzoek gedaan of en in hoeverre de combinatie van een deeltijdbaan en alimentatie-inkomsten een strategie kan zijn om uit de bijstand te blijven.99 Alhoewel dit onderzoek zich voornamelijk richt op een bijstandsverhaal voor alleenstaande moeders binnen de gemeenten, zijn er toch belangrijke knelpunten geanalyseerd met betrekking tot de vaststelling en inning van de kinderalimentatie. Niet in alle gevallen werd kinderalimentatie vastgesteld door de rechter, evenmin werd dit onderling afgesproken, onder andere omdat de alleenstaande moeder hier geen beroep op deed. In de gevallen dat er wel een onderhoudsbijdrage werd gevorderd, ontstonden er problemen met de inning ervan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de alimentatienormen niet helder werkten en een aanpassing van de huidige methode wenselijk was. De toen geldende draagkrachtberekening weerspiegelde niet de juiste financiële positie van de alimentatieplichtige.100 Er werd uitgegaan van gemiddelde bedragen voor uitgaven van kinderen die afhankelijk van het inkomen van de alimentatieplichtige werden vastgesteld. De werkelijke uitgaven voor kinderen konden veel lager uitvallen en het opleggen van een hogere verhaalsbijdrage werd vaak als onredelijk gevonden.101 Op 12 juni 2002 werd het rapport ‘Het kind centraal, verantwoordelijkheid blijft’ gepresenteerd door de Werkgroep Alimentatienormen. 102 Uit het rapport blijkt dat het huidige kinderalimentatiestelsel kan leiden tot een ongelijke verdeling van de lasten tussen de verzorgende en niet-verzorgende ouder. Uit dit onderzoek is onder andere gebleken dat er grote problemen bestaan in het kader van de inning van de kinderalimentatie. Ruim de helft van de gescheiden alleenstaande moeders met minderjarige kinderen ontvangt geen kinderalimentatie, terwijl voor nooit gehuwde moeders dit percentage nog hoger ligt. 103 In 2004 werd vervolgens een wetsvoorstel ingediend tot herziening van het kinderalimentatiestelsel.104 Het 98
Het onderzoek is uitgevoerd door Bureau Jehoel-Gijsbers in samenwerking met Stichting Economisch Onderzoek (SEO)
99
Jehoel- Gijsbers e.a. 2001, pagina 1- 2
100
Jehoel-Gijsbers e.a. 2001, pagina 149-153
101
Jehoel Gijsbers e.a. 2001, pagina 86-87 en 111-115
102
Eindrapport Werkgroep Alimentatiebeleid; ‘Het kind centraal: verantwoordelijkheid blijft’ IBO 2002
103
Vlaardingerbroek e.a. 2010, pagina 509
104
Wetsvoorstel 29 480 tot wijziging van Boek 1 BW alsmede van andere wetten in verband met de vaststelling van kinderalimentaties
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 24
streven was de vergroting van de financiële zelfstandigheid van alleenstaande ouders en een besparing op de collectieve uitgaven. Bovendien zou een eenvoudiger rekensysteem de rechterlijke macht kunnen ontlasten, omdat het ouders in staat stelt gemakkelijker zelf afspraken te maken over de kinderalimentatie. Beoogd werd om het draagkrachtprincipe los te laten en de kinderalimentatie forfaitair vast te stellen.105 Het LBIO zou dan worden belast met de vaststelling van de alimentatie. Dit voorstel kreeg weinig steun en werd bij brief van 9 november 2006 ingetrokken. Er bleek onvoldoende draagkracht te zijn voor het voorgestelde forfaitaire systeem van vaststelling van kinderalimentatie. 106
Een enorme verbetering gaf per 1 maart 2009 de instelling van een wettelijke voorrangsregeling, waardoor prioriteit is gegeven aan kinderalimentatie boven andere onderhoudsverplichtingen.107 Kinderalimentatie geniet sindsdien voorrang boven partneralimentatie.108 Uitgangspunt in de jurisprudentie is sinds 1994109 al dat het enkele feit dat vader zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen, hetgeen tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, onvoldoende is om de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen op een lager bedrag te stellen om zo de belangen van de kinderen achter te stellen. 110 Deze veranderingen hebben ook grote invloed gehad op de wijze waarop kinderalimentatie wordt vastgesteld. Steeds meer is de nadruk komen te liggen op gelijkwaardige opvoeding door beide ouders. In het kader van het coouderschap werd namelijk onvoldoende rekening gehouden met de kosten voor dubbele huisvesting van de kinderen. J.P.M. Bol ontwikkelde een rekenmethode, die beter dan de Alimentatienormen 2012 aansluit bij de situatie van co-ouderschap. Bol stelde voor om de kosten van kinderen te splitsen in drie categorieën: de bijzondere kosten, dagkosten en algemene kosten. Al deze kosten moeten worden verdeeld op basis van de feitelijke situatie, het aantal dagen dat een kind bij een ouder per maand verblijft en wie welke bijzondere kosten voor zijn of haar rekening neemt.111 Met deze methode wordt mogelijk meer recht gedaan aan de feitelijke zorgverdeling, in plaats van de €5,- per dag per kind voor het verblijf bij de ouder. In de rechtspraak blijkt dat de methode niet succesvol werkt omdat het ondoenlijk is om ter zitting de kosten van kinderen per kostenpost door te nemen.112
Door Groenleer (advocaat te Den Haag) zijn wel voorstellen gedaan om de methode Bol aan te houden en waar nodig aan te passen, zodat de kostenverdeling binnen het co-ouderschap toch tot zijn recht komt, aangezien het Rapport Alimentatienormen deze kostenverdeling onvoldoende heeft gespecificeerd.113 Op dit punt is geen drastische verandering gekomen in de Alimentatienormen april 2013, waarover in paragraaf 3.4 meer. In november 2012 is het voorstel tot wijziging van de Richtlijn Vereenvoudiging Kinderalimentatie gepubliceerd. Dit voorstel gaat overigens uit van een aantal knelpunten die nader zijn geïnventariseerd. In navolging op de
105
Wakker 2013, pagina 1
106
Vlaardingerbroek e.a. 2010 , pagina 509
107
Kamerstukken II nr. 30 145, wet van 27 november 2008, Stb 500
108
Van Teeffelen 2009; Van Teeffelen 2012, pagina 1
109
Hoge Raad 2 december 1994, NJ 1995/287, zie ook Hoge Raad 13 december 1991, NJ 1992,178
110
Zon 2011, pagina 1
111
Van Teeffelen 2012, pagina 1-3
112
Groenleer 2011
113
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen, versie juli 2013, pagina 18-19
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 25
problematiek in het kader van de berekening van kinderalimentatie, dat hiervoor is aangegeven, worden de volgende knelpunten als volgt beschouwd: −
kinderalimentatie is te veel sluitstuk, omdat de individueel gemaakte keuzes in lastenpatroon bepalend zijn en blijven voor de omvang van de onderhoudsplicht jegens kinderen;
−
(te) veel potentiële geschilpunten, waaronder lasten;
−
toename samengestelde gezinnen, co- en stiefouderschap leidt tot toenemende complexiteit van de berekeningen, waardoor verschillen in behandeling kunnen ontstaan;
−
het gebrek aan draagkracht wordt niet verdeeld, waardoor de armoede mogelijk eenzijdig wordt afgewenteld op de verzorgende ouder;
−
ontbreken van minimum bijdrageverplichting;
−
door forfaitaire bedragen en ficties aan de lastenkant, wordt de pretentie van maatwerk niet altijd waargemaakt;
−
begrip en inzicht justitiabelen in het systeem is beperkt, wat mogelijk het draagvlak aantast.114
Kortom de Alimentatienormen vóór 2013 werden niet eenvoudig bevonden en transparantie op korte termijn was zeer wenselijk. In navolging op hetgeen hiervoor is beschreven achtten de PvdA en VVD het noodzakelijk om met een eigen rekenmethode te komen, welke nader wordt toegelicht in paragraaf 3.3. Dit voorstel is (nog) niet definitief, maar vooruitlopend op eventuele nieuwe wetgeving, heeft de rechtspraak bedacht haar eigen aanbevelingen in te voeren per januari en april 2013. De aanpassing van de Richtlijn Kinderalimentatie en de inhoud van de nieuwe normen worden hierna besproken.
3.3
Wetsvoorstel PvdA en VVD: ‘Een nieuw plan voor de berekening van kinderalimentatie’
3.3.1
Inhoud van het voorstel
De kritiek bleef maar komen en zo ook vanuit de politiek. In september 2011 verscheen een nieuw initiatiefwetsvoorstel van leden van de PvdA en VVD.115 De nota van de PvdA en VVD heeft tot doel betalingsproblemen te verhelpen door de berekening van de kinderalimentatie te vereenvoudigen. Een concreet wetsvoorstel moet nog worden gepresenteerd. Volgens het plan zou uit rapporten uit binnen- en buitenland blijken dat veel betalingsproblemen worden veroorzaakt door de ingewikkelde en niet herkenbare berekening. De alimentatienormen zouden niet transparant zijn en niet op eenvoudige wijze kunnen worden uitgewerkt. De PvdA en VVD stellen voor om te rekenen met vele forfaitaire bedragen. Zo zouden onderhoudsplichtigen in 80% van de gevallen zelf een berekening kunnen maken. Ook het LBIO heeft een bijzondere rol: een wijziging van de alimentatie zou eerst aan het LBIO moeten worden voorgelegd, voor de weg naar de rechter openstaat.116 Het voorstel gaat uit van de behoefte en draagkracht van beide ouders en introduceert nog een derde maatstaf: het aantal dagen dat een kind bij iedere ouder verblijft. Het voorstel bepleit dan ook niet alleen een andere rekenwijze, maar ook andere wettelijke uitgangspunten voor de berekening. 117 In de nota wordt het volgende
114 115
Werkgroep Alimentatienormen; Aanpassing Richtlijn Vereenvoudiging Kinderalimentatie, (toelichting) november 2012, pagina 4 Initiatiefnota PvdA en VVD
116
Wakker 2013, pagina 1
117
Roelvink 2011-II
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 26
rekenmodel gehanteerd: Stap 1:
bepalen van de behoefte van een kind /de kinderen per maand, aan de hand van een gestaffelde tabel gebaseerd op een percentage van het netto gezinsinkomen voor scheiding) met een minimum volgens de Nibud-norm;118
Stap 2:
bepalen van de draagkracht van de ouders gebaseerd op het netto inkomen na scheiding (inclusief kinderbijslag, het kindgebonden budget en de heffingskorting verminderd met de vaste lasten die forfaitair zijn bepaald;119
Stap 3:
toetsen of het vastgestelde behoeftebedrag ook valt binnen de draagkracht van de ouder(s). Indien de draagkracht de betaling van de behoefte niet toestaat, wordt het te betalen bedrag verlaagd. Ouders zonder draagkracht betalen in ieder geval het wettelijke minimum;
Stap 4:
bepalen per ouder welke lasten na scheiding worden gedragen voor de kinderen op basis van de afspraken in het ouderschapsplan en de kindgebonden kosten. De kosten voor de kinderen binnen het kader van de werkelijke omgang zijn forfaitair bepaald;120
Stap 5:
bepalen te betalen alimentatie, verminderd met ieders bijdrage in de kosten van de kinderen. De verdeling van de behoefte geschiedt op basis van draagkracht.121
Toelichting Volgens de VVD en PvdA staan eenvoud en transparantie voorop, er wordt rekening gehouden met de zorgtaken van de ouders als forfaitaire variabelen en tekorten in de draagkracht van ouders worden verdeeld over beide ouders en niet meer op de verzorgende ouder afgewenteld. Ook gaat deze rekenmethode uit van een forfaitaire variant van de methode Bol, namelijk een onderscheid in kindgebonden kosten en overige (kindgebonden kosten). De nota zet niet uiteen welke kosten onder de kindgebonden kosten vallen en hoe deze in de forfaitaire tabel zijn bepaald, maar het is duidelijk dat rekening is gehouden met werkelijke verblijfs-/zorgkosten.122 Voorts is ongeacht het inkomen van de betalende ouder(s), altijd een minimaal bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd. Ook bij lage inkomens is er een verantwoordelijkheid voor het kind die niet kan worden afgeschoven op de andere ouder. Er is een wettelijk maximum, maar partijen mogen andersluidende afspraken maken. De wijziging van de hoogte van de kinderalimentatie hoeft in eerste instantie niet meer door de rechter te worden vastgesteld. Hiervoor is het LBIO beschikbaar als partijen er zelf niet uitkomen. Is een van de partijen het niet eens met het door LBIO vastgestelde bedrag, dan kan men in beroep bij de rechter.123
In de Nota is ook uitgegaan van een draagkrachtruimte van 100% terwijl de vorige alimentatienormen een draagkrachtruimte hanteerden van 70%. Dat betekent dat de alimentatieplichtige zijn volledige draagkrachtruimte moet aanwenden voor de betaling van kinderalimentatie. Tevens is nauwelijks iets te lezen over de komst van een nieuwe partner van de alimentatieplichtige. De komst van de nieuwe partner is mede van belang voor de lastenverdeling. Mr. A. Roelvink-Verhoeff (rechter bij het Gerechtshof Arnhem) heeft in reactie op de 118
Zie tabel bijlage 1
119
Zie tabel in bijlage 2
120
Zie tabel in bijlage 3
121
Initiatiefnota PvdA en VVD, pagina 3
122
Mulder en Van Gaalen 2012
123
Initiatiefnota PvdA en VVD, pagina 4-5
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 27
voorstellen van de PvdA en VVD een aantal positieve en negatieve punten naar voren gebracht. 124 Voorts heeft de vFAS ook haar kritiek op de Nota kenbaar gemaakt, welke samen met de meningen van andere auteurs, worden besproken in paragraaf 3.3.2.
De alimentatienormen ondergaan regelmatig een opknapbeurt, waarbij deels wordt tegemoet gekomen aan de verbetervoorstellen. Echter, niet alle verbetervoorstellen zijn haalbaar en zo nodig werken de alimentatienormen niet waterdicht. Een korte weergave van de knelpunten en ontwikkelingen, zoals hiervoor is geschetst, laat zien dat vanuit verschillende invalshoeken nog steeds de wens bestaat om de alimentatienormen aan te passen. De Werkgroep Alimentatienormen heeft laatstelijk de normen aangepast in het Rapport Alimentatienormen 2013 III.
3.3.2
Kritiek op het initiatiefwetsvoorstel
Met de hierboven besproken Nota tot vereenvoudiging van het kinderalimentatiestelsel is beoogd om eenvoud en transparantie te scheppen voor partijen die betrokken zijn bij een alimentatieberekening. De Nota gaat voornamelijk uit van een rekenmodel door gebruik te maken van forfaitaire bedragen in plaats van variabele. Het plan bestaat uit vijf stappen welke stappen eveneens uitzonderlijk zijn besproken in de vorige paragraaf. Na bekendmaking van het voorstel is gebleken dat deze niet helemaal bestendig was tegen kritiek. Vanuit verschillende functies en invalshoeken zijn meningen kenbaar gemaakt over de voorgenomen wijzigingen.
In dat kader heeft de vFAS haar reactie op de Nota van de PvdA en VVD kenbaar gemaakt op 28 oktober 2011. Met ruim 900 leden vertegenwoordigt de vFAS een groep familierechtadvocaten/ scheidingsmediators die dagelijks bij echtscheidingen zijn betrokken en veel ervaring hebben met onder andere kinderalimentatie. Door verschillende onderzoeken die binnen het kader van de alimentatieproblematiek zijn uitgevoerd, is de vFAS tot de conclusie gekomen dat de onderzoeken waaraan de Nota ten grondslag ligt niet als representatief worden beschouwd. In opdracht van de vFAS heeft het NIPO onderzoek gedaan onder 1.013 ondervraagden en deze kan niet onder dezelfde schaal als de 15 ondervraagden van TNO worden geplaatst. Belangrijke bevindingen in het onderzoek LBIO- en TNO-onderzoek worden door NIPO niet ondersteund. 125 De vFAS is van oordeel dat de berekening voor een deel van de ondervraagden ingewikkeld is, echter de overige problemen worden niet gevolgd. Allereerst is de vFAS van oordeel dat de alimentatienormen juist beogen om meer transparantie en eenvormigheid te bewerkstelligen zodat de berekeningen door de partijen zelf gemaakt kunnen worden. Echter, in de meeste gevallen vindt men het belangrijk dat een deskundige wordt betrokken en het leveren van maatwerk niet als een knelpunt wordt ervaren. Wel kan de vFAS zich vinden in de politieke wens tot vereenvoudiging van de berekening mits die vereenvoudiging niet ten koste gaat van belangrijke uitgangspunten bij de alimentatieberekening. Tevens blijkt volgens de vFAS niet dat een vereenvoudigde berekening tot minder procedures zal leiden. In de Nota gaat men er vanuit dat er te veel procedures onnodig worden gevoerd. Het toekennen van geschilbevoegdheden aan het LBIO acht de vFAS bezwaarlijk, aangezien deze niet deskundig is op dit gebied en een dergelijke regeling in strijd komt met de leer van de scheiding der machten. De vFAS is wel positief over de forfaitaire benadering van kosten, zolang deze in meer of mindere mate aansluit bij de realiteit. Voorts juicht de vFAS toe dat in de Nota in voldoende mate rekening is gehouden met de 124
Mr. A. Roelvink-Verhoeff is tevens voorzitter van de Werkgroep Alimentatienormen
125
vFAS: Reactie op Nota kinderalimentatie VVD en PvdA, oktober 2011, pagina 2
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 28
zorgtaak van ouders als forfaitaire variabele. 126 De vFAS denkt positief over het opleggen van een minimumbijdrage, aangezien de armoede daarmee niet kan worden afgewenteld op de verzorgende ouder. 127 De vFAS heeft over het algemeen geoordeeld, dat de noodaak tot vereenvoudiging van de alimentatienormen niet zozeer bestaat en dat niet alle punten zullen bijdragen aan de knelpunten. 128
Roelvink is van mening dat de Nota van de PvdA en VVD juist conflictgevoelig en complexer wordt. De draagkrachtberekening is moeilijker dan de huidige berekening en de vast te stellen bijdrage verliest zijn noodzakelijke relatie met de draagkracht. De draagkracht kan volgens deze methode ver boven de daadwerkelijke draagkracht worden vastgesteld en dat leidt eerder tot conflicten, aangezien de Nota uitgaat van een volledige draagkracht van 100%. Daarmee wordt de vrije ruimte volledig afgewend voor de kinderalimentatieverplichting en wordt onvoldoende rekening gehouden met incidentele kosten. Roelvink is overigens kritisch over de toebedeling van beslechting aan het LBIO. Er zullen nieuwe taken en mensen moeten worden aangewend terwijl de ervaring al beschikbaar is bij de rechterlijke macht. Hoe het netto-inkomen wordt bepaald is verder niet uitgelegd in de Nota. Roelvink is overigens van oordeel dat de kinderbijslag en de heffingskorting ten onrechte is opgeteld bij het netto-inkomen. Dit behoort juist de behoefte te verminderen en hoort in het andere rijtje thuis. Concluderend is Roelvink van oordeel dat de berekeningen juist zullen toenemen, aangezien diverse tabellen en stappen moeten worden toegepast die in ieder geval niet tot transparantie en eenvoud leiden. In het voorstel zitten volgens Roelvink zeker positieve punten, zoals het verplicht betrekken van beide ouders in de berekening, de minimumbijdrage en de voorlichting en publieke beschikbaarheid van het rekenprogramma. Maar als het voorstel van de PvdA en VVD wordt gevolgd, zal de berekening van kinderalimentatie volgens Roelvink niet eenvoudiger en rechtvaardiger worden.129
Tot slot is het van belang het oordeel van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Fred Teeven erbij te betrekken (hierna: ‘Teeven’). Teeven is kritisch over het concept wetsvoorstel van de PvdA en VVD. Dat bleek uit een overleg in de Tweede Kamer in september 2011. Teeven liet weten 'buitengewoon veel waardering' te hebben voor het plan. Niettemin had hij op een aantal punten kritiek. Zo waarschuwde hij ervoor het plan niet op te tuigen met allerhande aanvullingen, waardoor het resultaat net zo ondoorzichtig wordt als het huidige stelsel. Ook vraagt hij zich af of het invoeren van een minimumbedrag van zeshonderd euro per jaar wel verstandig is en juridisch houdbaar is. Als voorbeeld noemde hij een ouder met een bijstandsuitkering die ook nog schulden moet afbetalen. "Kan hij dit opbrengen?" Verder wilde hij weten of het plan wel echt eenvoudiger is. Hij daagde de partijen uit om dat aan te tonen met concrete rekenvoorbeelden. 130
3.4
Nieuwe alimentatienormen: ‘Wat zijn de wijzigingen en de gevolgen’?
Met ingang van 1 januari 2013 en 1 april 2013 zijn de normen voor berekening van kinderalimentatie veranderd. De eerste wijziging (per januari 2013) is dat het kindgebonden budget in mindering wordt gebracht op het
126
vFAS; Reactie op Nota kinderalimentatie VVD en PvdA, oktober 2011, pagina 5
127
vFAS; Reactie op Nota kinderalimentatie VVD en PvdA, oktober 2011, pagina 6
128
Mulder en Van Gaalen 2012, pagina 38-42
129
Roelvink 2011-II, pagina 1-7
130
http://www.nu.nl/politiek/2628487/teeven-kritisch-alimentatieplan.html; nieuws van 29 september 2011
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 29
aandeel dat de (stief)ouders in de behoefte van een kind moeten bijdragen. Vervolgens is per april 2013 een wijziging aangebracht in de draagkrachtberekening. De laatste wijziging is geweest op 1 juli 2013, waarbij slechts een verduidelijking is aangebracht in de toelichting van de berekeningen.
3.4.1
Aanleiding tot kritiek
In 2012 verscheen het voorstel van de Werkgroep Alimentatienormen voor de Richtlijn vereenvoudiging kinderalimentatie, zoals eerder vermeld.131 Inmiddels is de Richtlijn definitief. De aanpassing van de Richtlijn heeft onder andere te maken met de wens tot vereenvoudiging, voorspelbaarheid en behoud van de band met de realiteit.132 Een reden om de kinderalimentatie te vereenvoudigen is de breed gedragen ervaring dat de berekening van de kinderalimentatie onnodig ingewikkeld en niet transparant is. Rechterlijke uitspraken zijn onvoorspelbaar en worden vaak als onrechtvaardig ervaren. Het huidige systeem dat rechters gebruiken bij de berekening van kinderalimentatie wordt door zowel de rechtspraak, als de samenleving te ingewikkeld, te onvoorspelbaar en te weinig transparant beoordeeld. Daardoor hebben partijen vaak weinig houvast over wat zij kunnen verwachten. Die onzekerheid is onder andere lastig bij het aangaan van andere financiële verplichtingen of bij het maken van afspraken bij schuldeisers.133
Een tweede reden van de aanpassing is dat in de huidige samenleving er steeds meer sprake is van samengestelde gezinnen met kinderen van verschillende ouders, waardoor het aantal complexe berekeningen toeneemt. Bij scheidingen zijn (stief)ouders verplicht bij te dragen in de kosten van de opvoeding en verzorging van hun (stief)kinderen. Bij toename van samengestelde gezinnen zal maatwerk noodzakelijk zijn. Met de vereenvoudiging wordt getracht tegemoet te komen aan de wensen vanuit de samenleving door rekening te houden met stiefouders.134
Tot slot wordt als knelpunt genoemd dat het inkomen van de onderhoudsplichtige ouder, wordt beschermd als de ouders onvoldoende draagkracht hebben. Eventuele tekorten worden afgewenteld op de verzorgende ouder. Dit brengt een zeer ongerechtvaardigde situatie met zich mee, aangezien beide ouders onevenredig opdraaien voor de kosten van het kind, waardoor er snel sprake kan zijn van armoede zijdens één ouder. Dit speelt voornamelijk in situaties waarbij de alimentatieplichtige ouder om welke reden dan ook niet beschikt over voldoende draagkracht. In de Richtlijn tot vereenvoudiging van het kinderalimentatiestelsel wordt dan ook getracht om de draagkracht van beide ouders te betrekken in de berekening zodat er rechtvaardiger wordt opgetreden.
De wens tot verbetering van de alimentatienormen heeft in navolging op het bovenstaande, onder andere ook te maken met de wens van de Werkgroep Alimentatienormen tot behoud van open normen, het geven van prioriteit aan kinderalimentatie en het verplichten van een minimumbijdrage, ongeacht de financiële situatie van de alimentatieplichtige. Om die reden zijn de meest ingrijpende wijzigingen ingevoerd per 1 april 2013.
131
Werkgroep Alimentatienormen: Aanpassing Richtlijn Kinderalimentatie, (toelichting) 16 november 2012
132
A. Wakker 2013, pagina 1
133
www.rechtspraak.nl: ‘Voorstel voor nieuw systeem kinderalimentatie’ Den Haag, 9 juli 2012
134
www.rechtspraak.nl: ‘Voorstel voor nieuw systeem kinderalimentatie’ Den Haag, 9 juli 2012
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 30
3.4.2
De wijzigingen
Aangezien de Werkgroep Alimentatienormen de wijzigingen inmiddels heeft ingevoerd, is een toelichting hierop noodzakelijk. Allereerst volgt hierna een stappenplan weergegeven van de nieuwe rekenmethode zoals deze door de rechtspraak wordt gehanteerd.135
Stap 1:
berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) voor behoefte en draagkracht van ieder van de partijen;
Stap 2:
berekening van de behoefte van de kinderen aan de hand van de tabel ‘Eigen aandeel kosten kinderen’, alsmede de zorgkorting;
Stap 3:
berekening van de draagkracht van iedere onderhoudsplichtige;
Stap 4:
koppeling van de behoefte en draagkracht en de toepassing van de zorgkorting;
Stap 5:
de eventuele aanvaardbaarheidstoets.
Toelichting De eerste berekening houdt in dat allereerst het netto besteedbaar inkomen van beide ouders dient te worden berekend. Fiscale aspecten (hypotheekrenteaftrek, bijtelling leaseauto, etc.) blijven buiten beschouwing. Met de tweede stap wordt de behoefte van het kind bepaald. Dit zijn forfaitaire bedragen, af te lezen uit de tabel ‘Eigen aandeel kosten van kinderen’ (bijlage 4). Hierop strekt in mindering het kindgebonden budget dat de ouder ontvangt na (echt)scheiding bij wie het kind staat ingeschreven. Met het kindgebonden budget wordt in ieder geval een deel van de kosten gedekt. Het resultaat van die rekensom is het eigen aandeel, dat beide ouders nog dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. Met stap drie wordt vastgesteld wat de ouders aan inkomsten genereren en wat de draagkracht c.q. draagkrachtruimte is. De draagkracht wordt bepaald aan de hand van de tabel ‘Netto besteedbaar Inkomen’ (forfaitaire bedragen).136 Deze uitkomst wordt verhoogd met het te genieten fiscaal voordeel wegens betaalde kinderalimentatie. Een alimentatieplichtige kan aanspraak maken op dit voordeel indien zijn bijdrage het minimumbedrag van €136,- per maand te boven gaat.
Met de vierde stap wordt onderzocht of recht bestaat op een zorgkorting. In de vorige alimentatienormen werd dit begrip vaag genoemd, namelijk een korting van €5,- per dag per kind indien het kind verbleef bij de nietverzorgende ouder. In de nieuwe alimentatienormen wordt het voorgaande vastgesteld aan de hand van de feitelijke zorg die de alimentatieplichtige voor zijn/haar rekening neemt. Men gaat uit van een percentage van minimaal 15%, bij een omgangsregeling van standaard een weekend per twee weken. Naarmate de zorg ruimer wordt (bijvoorbeeld bij verblijf van twee dagen per week bij de andere ouder) dan hanteert men een hoger percentage van 25%. En bij verblijf van drie dagen wordt 35% in mindering gebracht op het eigen ‘aandeel kosten kinderen’. Als de alimentatieplichtige het niet eens is met de stappen een tot en met vier, dan bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op de ‘aanvaardbaarheidstoets’. De alimentatieplichtige zal moeten stellen dat het berekende bedrag in strijd is met de wettelijke maatstaven omdat zijn feitelijke draagkracht een dergelijke bijdrage niet toelaat. 135
R. van Coolwijk: ‘Richtlijn kinderalimentatie per 1 april 2013’ (www.blogs.akd.nl) 4 maart 2013
136
Zie bijlage 5
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 31
Het is dus zaak om dit goed te onderbouwen door alle relevante stukken te overleggen aan de rechter. 137 De aanvaardbaarheidstoets is slechts van toepassing in uitzonderlijke situaties en wordt dus overgelaten aan de beoordeling van de rechter. De belangrijkste wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de berekening van de behoefte van het kind, de draagkracht van beide ouders en de zorgkorting. De invoering van een aanvaardbaarheidstoets is geheel nieuw in de alimentatienormen 2013. Deze begrippen komen hierna achtereenvolgend aan bod.
Wijzigingen in de behoefteberekening van de kinderen Oude norm: de behoefte van de kinderen (het eigen aandeel in de kosten) in de Alimentatienormen 2012 werd bepaald door eerst het netto gezinsinkomen (inclusief inkomsten uit vermogen en de eventuele heffingskortingen) vast te stellen. Aan de hand van dat inkomen werd bepaald wat het eigen aandeel in de kosten zou moeten zijn volgens de Nibud tabellen. Het eigen aandeel voor ouders wordt bepaald door de kinderbijslag in mindering te brengen op het gevonden bedrag, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van kinderen resteert.138
Nieuwe norm: De behoefte van het kind wordt voortaan bepaald aan de hand van de Nibud-tabellen en het netto besteedbaar inkomen. Hoewel wordt gesproken over netto besteedbaar gezinsinkomen in plaats van het netto gezinsinkomen, is er inhoudelijk weinig veranderd in de wijze waarop dit gezinsinkomen wordt vastgesteld. De kinderbijslag blijft verwerkt in de Nibud tabellen en hoeft niet apart in aanmerking te worden genomen. Op het aandeel van de kosten wordt vervolgens - anders dan voorheen - het eventueel te ontvangen kindgebonden budget in mindering gebracht. Volgens de toelichting leidt deze verwerking waar recht bestaat op kindgebonden budget, tot een lager eigen aandeel in de kosten van het kind en wordt recht gedaan aan het doel van deze bijdrage: tegemoetkoming in de kosten van een kind. 139
Wijzigingen in de draagkrachtberekening Oude norm: de draagkracht van de onderhoudsplichtige werd vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar inkomen. Dit is het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde premies en belastingen. Het netto besteedbaar inkomen omvat ontvangsten uit loon, winst en uitkeringen en het inkomen wat de alimentatieplichtige redelijkerwijs kan verdienen. Hierop werd het kindgebonden budget opgeteld. Het vermogen dat valt in box 3 (sparen en beleggen) wordt eveneens meegenomen in de berekening. Indien een negatief inkomen overblijft na aftrek van rente en schulden van het positief inkomen, wordt toch het negatief inkomen opgevoerd in de draagkrachttabel.140 Stelt de werkgever een auto ter beschikking, dan dient voor het gebruik van deze auto van de zaak in vrijwel alle gevallen voor de inkomensheffing een forfaitair bedrag bij het inkomen te worden opgeteld.141 De draagkracht wordt vastgesteld door de werkelijke lasten en de bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto besteedbaar inkomen. Naast de premie voor ziektekosten worden schulden uit het huwelijk en de door de scheiding van partijen noodzakelijk geworden herinrichtingskosten ook in mindering 137
R. van Coolwijk: ‘Richtlijn kinderalimentatie per 1 april 2013’ (www.blogs.akd.nl), 4 maart 2013
138
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2012, pagina 7- 8
139
Wakker 2013
140
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2012, pagina 43
141
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2012, pagina 28
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 32
gebracht op het netto besteedbaar inkomen. 142 Het verschil dat overblijft, is de draagkrachtruimte.
Nieuwe norm: het netto besteedbaar inkomen wordt ongeveer op dezelfde wijze als hiervoor berekend. Het kindgebonden budget valt echter niet meer onder het vrij te besteden inkomen en wordt in mindering gebracht op het eigen aandeel in de kosten voor kinderen (behoefteberekening). Nieuw is dat het vermogen (uit box 3) wordt betrokken in de draagkracht, voor zover dit van positieve invloed is op het netto besteedbaar inkomen. In de alimentatieberekening wordt overigens geen rekening gehouden met de fiscale voordelen van een eigen woning en de fiscale bijtelling van een auto van de zaak. Via de nieuw geïntroduceerde draagkrachttabel is het berekende netto besteedbare inkomen af te lezen. Deze draagkracht houdt rekening met een forfaitair bedrag aan lasten bij een zeker inkomen. Dit forfaitaire bedrag bestaat uit de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een forfaitair bedrag aan woonlasten143, een premie ziektekostenverzekering144 en een bedrag per maand aan onvoorziene uitgaven (€53,-).145 Ook redelijke lasten van de onderhoudsplichtige, al dan niet forfaitair berekend, dienen in de beschouwing te worden betrokken. 146 Het percentage dat beschikbaar wordt gesteld voor de betaling van kinderalimentatie is af te lezen uit de draagkrachttabel (bijlage 5). Met een netto besteedbaar inkomen tot €1.250,- wordt een percentage van 100% aan beschikbaar draagkracht gerekend. Dit percentage neemt geleidelijk af indien het netto besteedbaar inkomen stijgt. In de vorige normen was dit percentage 70%.
Wijzigingen in de zorgkorting Oude norm: de oude kinderalimentatienormen gingen uit van een zorgkorting van € 5,- per dag, ten behoeve van de werkelijke kosten van omgang van het kind bij zijn ouder waar hij niet staat ingeschreven. Deze korting werd in mindering gebracht op het eigen aandeel kosten kinderen.
Nieuwe norm: volgens de nieuwe normen berekent men de zorgkorting in percentages, aangezien een bedrag van €5,- onredelijk wordt beschouwd omdat de kosten voor verblijf vaak veel hoger zijn. In beginsel is de zorgkorting 15% van het gevonden bedrag. De kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week (inclusief vakanties), dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. De gedachte hierachter is dat de feitelijke zorgverdeling er toe leidt dat de ouder, waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, voor een deel niet in de behoefte van het kind hoeft te voorzien, omdat de andere ouder daar in natura in voorziet in de periode dat het kind bij hem verblijft. Om die reden dalen de kosten die de verzorgende ouder ten behoeve van het kind heeft. Uitgangspunt hierbij is en blijft dat de ouder waar het kind hoofdverblijf heeft de ‘vaste lasten’ voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport en dergelijke. 147 Bij gedeelde zorg op gemiddeld één dag per week geldt een korting van 15%. Bij gedeelde zorg op gemiddeld twee of drie dagen per week, geldt de korting van 25% respectievelijk 35%. Uitzonderingen zijn mogelijk indien de niet-verzorgende ouder zijn verplichting tot omgang
142
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2012, pagina 10-11
143
30% van het netto besteedbaar inkomen
144
Te weten €125,- per maand
145
Wakker 2013, pagina 2
146
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2013, punt 4.3, pagina 13
147
Werkgroep Alimentatienormen, Rapport Alimentatienormen 2013, punt 5.2.2, pagina 17-18
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 33
niet nakomt.148 Bij co-ouderschap gold voorheen de 50/50 regeling, namelijk dat ieder de helft van de zorg en kosten op zich nam. Deze regeling is afgeschaft. Ouders kunnen onderling afspraken maken omtrent de verdeling van de kosten, zonder tussenkomst van de rechter.
De aanvaardbaarheidstoets In de oude alimentatienormen was er geen specifieke bepaling opgenomen over de aanvaardbaarheidstoets. Indien de onderhoudsplichtige meer lasten en schulden heeft dan waarmee forfaitair rekening wordt gehouden, dan kan hij een beroep doen op de zogenoemde aanvaardbaarheidstoets. Deze toets kan worden toegepast als de onderhoudsplichtige kan onderbouwen dat de bovenstaande berekening van zijn draagkracht leidt tot een onaanvaardbare uitkomst. Zoals eerder in de toelichting bij het nieuwe stappenplan is aangegeven, dient de onderhoudsplichtige dit goed te onderbouwen door inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. Bij deze toets betrekt de rechter de omstandigheid of de onderhoudsplichtige een verwijt kan worden gemaakt van zijn lagere inkomen, dan wel hogere lasten en in hoeverre de situatie te herstellen is. In de oude alimentatienormen bestond geen onderdeel over de aanvaardbaarheidstoets, maar golden er wel fictieve bedragen aan inkomsten, indien de alimentatieplichtige verwijtbaar was voor het verlies van inkomsten, oftewel de hogere lasten/schulden.149 In de Richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen van november 2012 is dit onderdeel voor het eerst geïntroduceerd.
Minimumbijdrage Wat betreft de mogelijkheid tot het opleggen van een minimumbijdrage, heeft de Werkgroep Alimentatienormen in haar Richtlijn van november 2012 aangekondigd het één en ander nog nader te onderzoeken. Dit in verband met een eventuele wetswijziging. Zonder wettelijke regeling kan de rechter niet verplicht worden een minimumbijdrage op te leggen. 150 De normen gaan echter wel uit van een minimumbijdrage van 25, - per kind.
3.5
Vergelijking nieuwe alimentatienormen vs. knelpunten: ‘Is de nieuwe berekening nog steeds een sluitstuk bij (echt)scheiding’?
3.5.1
Kritiek op de nieuwe alimentatienormen 2013
De belangrijkste vraag die in het kader van deze scriptie beantwoord dient te worden is, of de nieuwe alimentatienormen hebben bijgedragen aan een eenvoudige en transparante berekening. De laatste ingrijpende wijzigingen hebben zich voorgedaan met de invoering van de nieuwe Alimentatienormen in april 2013. Nu de nieuwe normen sinds een korte periode worden toegepast, zijn er niet veel uitspraken over de nieuwe rekenmethode bekend. Wel hebben enkele auteurs zich uitgelaten over de (on)werkbaarheid van de nieuwe normen in de praktijk.
In het Advocatenblad verscheen in april 2013 een publicatie van mr. Roelvink, over de nieuwe rekenwijze van de kinderalimentatie. De nieuwe methode zal naar verwachting vele knelpunten tegemoetkomen. Roelvink die
148
R. van Coolwijk: ‘Nieuwe normen berekening kinderalimentatie’ (www. blogs.akd.nl) 21 november 2012
149
Wakker 2013, pagina 3
150
Werkgroep Alimentatienormen: Voorstel vereenvoudiging Richtlijn Kinderalimentatie, november 2012, p. 4
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 34
nauw betrokken was bij de totstandbrenging van de nieuwe alimentatienormen, vindt dat het fictieve uitgangspunt bij de draagkrachtberekening een positieve werking zal hebben, omdat daarmee voldoende rekening wordt gehouden met de schulden en lasten. 151 Indien de alimentatieplichtige van oordeel is dat in zijn geval sprak is van meerdere schulden waarmee rekening moet worden gehouden in de berekening, dan kan daarmee een beroep worden gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. Een van de belangrijke aanpassingen vindt Roelvink, de verdeling van de kosten naar draagkracht van beide ouders. Op die manier wordt de armoede niet op de verzorgende ouder afgewenteld. Tot slot wordt nog opgemerkt dat de nieuwe rekenwijze op zich geen aanleiding is om zonder relevante wijzigingen van omstandigheden, een verzoek in te dienen tot wijziging van de voor 1 april 2013 vastgestelde kinderalimentatie. Daar komt bij dat de nieuwe methodiek juist minder gevoelig is voor wijzigingen in de situatie van de onderhoudsplichtigen. De uitgangspunten blijven draagkracht en behoefte en de verantwoordelijkheid voor de grondslag voor een juiste berekening ligt bij de ouders.152 De Werkgroep Alimentatienormen hoopt met deze systematiek tegemoet te komen aan de wens tot vereenvoudiging van de berekening en vermindering van de potentiële geschilpunten. Meer transparantie en voorspelbaarheid van de alimentatie moet het draagvlak onder de justitiabelen vergroten. Voorts hoopt de Werkgroep voldoende ruimte te behouden om te kunnen inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen.
Mr. J.P.M. Bol vindt de nieuwe systematiek voor de berekening van de kinderalimentatie in veel opzichten een verbetering.153 Eerder werd aangekondigd dat het initiatief om de berekening van de kinderalimentatie te vereenvoudigen, een welkome bijdrage is in het streven om de conflicten rond zorg en opvoeding na scheiding in goede banen te leiden.154 De introductie van de draagkrachttabel maakt het rekenen makkelijker en voorkomt twistpunten. Ook de invoering van de zorgkorting doet recht aan de kosten die de alimentatieplichtige zelf al heeft en zal leiden tot lagere kinderalimentatie. Het betekent ook dat vanaf 1 april 2013 veel beschikkingen niet meer voldoen aan de wettelijke maatstaven. 155 Bol constateert echter wel een aantal aspecten, die mogelijk conflictgevoelig zijn, namelijk dat de gelijkwaardige verdeling op grond van co-ouderschap geheel vervalt en de zorgkorting daarmee niet volgens de werkelijke situatie berekend kan worden. Partijen worden geacht onderling zelf de nodige afspraken te maken. De nieuwe normen gaan namelijk uit van een hoofdverzorger die alle zeggenschap krijgt en wordt voorbij gegaan aan de oprechte wens van moderne ouders om beiden een actieve rol te hebben in de opvoeding. Dit komt waarschijnlijk in strijd met de wetgeving gelijkwaardig ouderschap. Op dit punt zijn de nieuwe normen niet volledig tegemoet gekomen aan de wensen binnen de mediationpraktijk.156 In januari verscheen een publicatie in het EB waarin mr. A. Wakker (hierna: ‘Wakker’) de consequentie van enkele wijzigingen heeft uitgewerkt. De nieuwe methode voor behoefteberekening van het kind brengt volgens Wakker niet zozeer een vereenvoudiging mee.157 Zij verwacht wel dat het in mindering brengen van het kindgebonden budget op het eigen aandeel kosten van kinderen, leidt tot meer acceptatie van het behoeftebedrag 151
Mr. A. Roelvink-Verhoeff is raadsheer bij het Gerechtshof Arnhem en voorzitter van de Werkgroep Alimentatienormen
152
Roelvink 2013, p.18-19
153
Mr. J.P.M. Bol is advocaat/ scheidingsbemiddelaar in Oudorp
154
Bol 2012- II
155
Bol 2012-I, pagina 339-342
156
Bol 2012-I, pagina 339-342
157
Mr. A. Wakker is advocaat bij Banning Advocaten te ’s-Hertogenbosch
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 35
waarin ouders moeten voorzien. Want een veel gehoorde klacht van onderhoudsplichtigen was dat het eigen aandeel voor de kosten van kinderen veel te hoog was. Daarmee wordt het kindgebonden budget op de juiste manier besteed en dit leidt tot een lager aandeel in de kosten.158 Wat betreft de zorgkorting vindt Wakker het bezwaarlijk dat bij onvoldoende draagkracht de armoede alsnog wordt afgewenteld op de verzorgende ouder. De zorgkorting die in feite een korting moet geven aan vader op het eigen aandeel, kan dus niet worden gerealiseerd. In feite betaalt vader meer dan uit de berekening rolt. Voorts is in de nieuwe methode geen specifieke regeling getroffen voor gevallen van co-ouderschap. De Werkgroep Alimentatienormen heeft, zoals eerder vermeld, beoogd om een hoofdverzorger aan te houden. Als de maatstaf afhankelijk wordt van de invulling van de zorg, kan dit volgens de Werkgroep Alimentatienormen leiden tot de situatie, dat de zorgregeling zelf inzet wordt van het geschil.159 Direct na de scheiding zal mogelijk discussie ontstaan tussen ouders, over de inschrijving van het kind op het adres van een van beiden. Echter, hiermee wordt wel een oneindige discussie voorkomen over de steeds terugkerende kosten van het kind.
In het kader van de forfaitaire draagkrachtberekening is Wakker van oordeel dat in de nieuwe normen het gevaar schuilt dat de alimentatieplichtige niet kan voldoen aan zijn verplichtingen in verband met onvoldoende draagkracht. Dit geldt voornamelijk voor lage inkomens, omdat er in het draagkrachtloos inkomen geen rekening wordt gehouden met een bedrag voor onvoorziene uitgaven en de draagkracht bij inkomens tot 1.250,- geacht wordt 100% te zijn van de draagkrachtruimte. Tevens zal men ook een verkeerde weg kunnen inslaan indien de werkelijke lasten veel minder zijn dan uit te tabellen blijkt, bijvoorbeeld als de alimentatieplichtige inmiddels samenwoont en de lasten deelt. Tot slot stelt Wakker dat bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, een gebrek binnen de bewijsplicht zijdens de alimentatieplichtige een ontmoedigend effect kan hebben en daardoor vanaf wordt gezien. Er zal juist eerder een beroep op de aanvaardbaarheidstoets worden gedaan, aangezien niet alle lasten worden meegenomen in de berekening. De discussies zullen daarmee niet eindigen of verminderen, noch zal het vaststellen van kinderalimentatie daarop eenvoudiger worden, aldus Wakker.160 Vanuit de belastingpraktijk bezien, is mevrouw Kavelaars-Niekoop (hierna: ‘Kavelaars’) van oordeel dat twijfel zal bestaan of met de nieuwe normen minder gebruik zal worden gemaakt van een deskundige. 161 Voor moeilijke gevallen blijft maatwerk altijd noodzakelijk. Slechts bij berekeningen op ‘Jip en Janneke-niveau ’ zal er geen deskundige aan te pas hoeven te komen. In de meeste gevallen blijft de moeilijkheidsgraad echter wel bestaan. Het kindgebonden budget dient volgens Kavelaars wel bij de berekening van de draagkracht te worden betrokken, omdat deze voor de ouders met lagere inkomens als inkomensbron wordt gebruikt. Vervolgens is de uitsluiting van de auto van de zaak geen goede beslissing geweest, aangezien dit laatste wel onderdeel uitmaakt van het loon. Voorts wordt diezelfde auto gebruikt voor allerlei doeleinden voor het kind. De behoefte van het kind wordt daarmee wel hoger, omdat voor gebruik van de auto kosten moeten worden gemaakt. De kosten die daardoor ontstaan kan de alimentatieplichtige nergens onderbrengen, maar beïnvloedt ondertussen wel zijn draagkrachtruimte. Vanuit het fiscaal oogpunt zullen de procedures volgens Kavelaars zeker niet minder worden.
158
Wakker 2013, pagina 2
159
Wakker 2013, pagina 2
160
Wakker 2013, pagina 3-4
161
Drs. R.M. Kavelaars-Niekoop is belastingadviseur en forensisch registermediator
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 36
Een consultatieronde onder bepaalde disciplines van (financieel)deskundigen, was volgens Kavelaars niet verkeerd. Het voorstel mist daarom vele punten en is vooralsnog conflictgevoelig.162
De algemene indruk luidt dat niet volledig tegemoet is gekomen aan de wensen. Dat wil niet per definitie zeggen dat de alimentatienormen onwerkbaar zijn in de praktijk. Binnen de rechtspraak zijn een aantal procedures afgedaan met inachtneming van de nieuwe normen. Bezien zal worden hoe de nieuwe alimentatienormen zijn toegepast en hoe de eerste procedures zijn afgehandeld.
3.5.2
Nieuwe alimentatienormen en de rechtspraak
Langzaam beginnen er uitspraken te verschijnen waarin de nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie zijn toegepast. Een bijzondere uitspraak is geweest die van de Rechtbank Den Haag. 163 In deze procedure hadden partijen na hun scheiding steeds invulling gegeven aan een co-ouderschapsregeling. De rechtbank was ervan overtuigd dat de drie kinderen hun hoofdverblijfplaats bij moeder dienden te hebben en dat ten behoeve van vader een zorgregeling moest worden vastgesteld. Deze omgangsregeling hield in dat de vader zijn kinderen eenmaal per twee weken bij zich heeft. In de berekening heeft de rechtbank het kindgebonden budget volgens de oude normen betrokken bij de draagkrachtberekening. De vrouw heeft vervolgens gesteld dat haar lasten hoger zijn dan blijkt uit de forfaitaire berekeningen en daarmee een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. De Rechtbank Den Haag heeft rekening gehouden met de werkelijke lasten in plaats van forfaitair en daarmee het beroep van de vrouw gehonoreerd. De aanvaardbaarheidstoets kan volgens de nieuwe alimentatienormen aan de orde worden gesteld nadat de bijdrage is berekend. Opmerkelijk is dat de Rechtbank Den Haag wel toepassing heeft gegeven aan de aanvaardbaarheidstoets, maar op het verkeerde moment. Voorts is de zorgkorting op een andere wijze berekend, namelijk de korting van 25% is in mindering gebracht op het eigen aandeel van de man. Volgens de Alimentatienormen 2013 wordt de zorgkorting in mindering gebracht op het eigen aandeel van de kosten van kinderen en niet op het eigen aandeel van de ouders. De rechtbank achtte het redelijk om uit te gaan van een eigen berekening. Op 26 juni 2013 publiceerde Wakker haar oordeel over de nieuwe richtlijnen.164 Wakker is van oordeel dat de rechtbank blijkbaar weinig aantrekt van de nieuwe berekeningen, nu tijdens de berekening makkelijker wordt uitgegaan van de werkelijke lasten. In een andere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem zijn de nieuwe alimentatienormen toegepast en is een beroep op de aanvaardbaarheidstoets gehonoreerd.165 Uit de bestudeerde uitspraken blijkt dat de rechter flexibel omgaat met de aanvaardbaarheidstoets, indien het verweer voldoende is onderbouwd door de onderhoudsplichtige. 166
3.5.3
Vergelijking van de knelpunten en de nieuwe alimentatienormen
Samenvattend kan worden opgemerkt dat de kritiek op de recente wijzigingen nogal uiteen valt. In grote lijnen is overeenstemming met de knelpunten bereikt. Aan de wens tot vereenvoudiging van het alimentatiesysteem is tegemoet gekomen. Uit de tabellen kan op eenvoudige wijze het bedrag aan eigen aandeel ten behoeve van het kind worden gevonden. Hetzelfde geldt voor de draagkracht van de alimentatieplichtige ouders. De nieuwe 162
Kavelaars 2013, pagina 1-3
163
Rechtbank Den Haag 5 juni 2013, LJN CA 2341
164
A. Wakker: Nieuwe Richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie toegepast’ www.banningadvocaten.nl>publicaties, 26 juni 2013
165
zie Hof Arnhem-Leeuwarden, 27 juni 2013, zaaknr: GHARL 2013:4569
166
zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch, 27 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2646
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 37
normen gaan uit van forfaitaire bedragen, maar blijven wel zo veel mogelijk bij de werkelijkheid. De vergelijking van de Nota van de PvdA en VVD en de Alimentatienormen 2013 geeft de indruk dat de meeste geanalyseerde knelpunten, die in de Nota worden genoemd, voor een groot deel zijn weggewerkt. De PvdA en VVD beogen eveneens gebruik te maken van forfaitaire bedragen. Tevens is tegemoet gekomen aan de rechtmatige verdeling van omgangskosten, door een ruimere zorgkorting toe te passen. De berekeningen in beide modellen gaan uit van behoefte en draagkracht, echter verschillen in details met elkaar. De Nota hanteert andere bedragen bij de draagkrachtberekening. Tevens heeft de Nota ten opzichte van de Alimentatienormen 2013 een ruimere regeling voor de zorgkosten. De kosten worden volgens de voorgestelde tabellen nader gespecificeerd. Geheel nieuw in het Alimentatierapport 2013 is een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. In dit kader lijkt het erop dat de rechtspraak nogal eenvoudig een dergelijk beroep op de aanvaardbaarheidstoets honoreert. 167 Indien het verweer voldoende wordt onderbouwd, kan de rechter rekening houden met de extra lasten en schulden. Overigens is in de jurisprudentie gebleken dat de rechter (in geringe mate) zelf bepaalt hoe invulling wordt gegeven aan de alimentatienormen, waarbij het weleens voorkomt dat de nieuwe normen niet strikt worden toegepast. Aangezien nog niet zoveel uitspraken bekend zijn over de toepassing van de nieuwe normen, zal met de tijd duidelijker worden hoe de rechter omgaat met de nieuwe normen en of deze werkbaar zijn in de praktijk. Of ouders in staat zijn zelf de berekeningen te maken betwijfel ik, aangezien bij complexe situaties een deskundige moet worden ingeschakeld. Maatwerk is vaker noodzakelijk. De voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen is in ieder geval bevorderd. Partijen weten bij aanvang van de procedure wat de uitkomst zal luiden en hoe hoog het bedrag aan kinderalimentatie zal zijn.
3.6
Subconclusie
In de voorgaande paragrafen zijn de knelpunten met betrekking tot de berekening van kinderalimentatie besproken. De problematiek bij berekening van de kinderalimentatie is de afgelopen jaren een discussiepunt geweest. Het laatste rapport van de Werkgroep Alimentatienormen is verschenen in april 2013. In november 2012 werd al een vooraankondiging gedaan met betrekking tot de aanpassing van de Richtlijn vereenvoudiging kinderalimentatie. Voordat een dergelijk voorstel werd gepubliceerd, was in de politiek ook de nodige ophef ontstaan. Dit gaf aanleiding aan de PvdA en VVD om een concept wetsvoorstel in te dienen bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.168 Daarmee wordt beoogd om betalingsproblemen te verhelpen door de berekening van de kinderalimentatie te vereenvoudigen.169 Op de Nota is kritiek geweest vanuit verschillende invalshoeken. Men is van oordeel dat de berekeningen juist zullen toenemen en de ondergeschikte rol aan het LBIO niet past binnen onze rechtstaat. Op de nieuwe alimentatienormen is ook de nodige kritiek gekomen, maar het lijkt erop dat de normen wel enige tijd in stand kunnen blijven. Uitzonderingen zijn onder andere ontdekt in de jurisprudentie. Nu de wijzigingen in april in werking zijn getreden en binnen de rechtspraktijk niet veel bekend is over de toepassing ervan, zal met de tijd worden bezien of de alimentatienormen meer rechtvaardigheid en eenvoud scheppen. Het is in ieder geval zeker dat is tegemoet gekomen aan de meeste wensen vanuit de praktijk.
168
Initiatiefnota PvdA en VVD
169
Wakker 2013, pagina 1
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 38
4.
Een kijkje in het kinderalimentatiesysteem in Turkije; in rechtsvergelijkend perspectief
4.1
Inleiding
In dit laatste onderdeel van deze scriptie zal een rechtsvergelijkend onderzoek worden verricht naar het kinderalimentatiestelsel in Turkije. In de vorige hoofdstukken is gebleken dat de alimentatienormen van de Werkgroep Alimentatienormen doorslaggevend zijn voor de bepaling van de onderhoudsbijdrage. Over de wijze van de invulling van de normen en de berekeningen is veel kritiek geleverd en mogelijk zal het roer opnieuw worden omgegooid. Het is daarom van belang om het alimentatiesysteem van een ander land onder de loep te nemen en vanuit rechtsvergelijkend perspectief te bezien welke normen aldaar worden gehanteerd en om te bezien wat de verschillen zijn omrent de berekening en vaststelling van kinderalimentatie.
4.2
Het huwelijk
Op 1 januari 2002 is een nieuw Turks Burgerlijk Wetboek (Turk Medeni Kanunu) in werking getreden.170 Het Turks BW vervangt het Burgerlijk Wetboek dat in 1926 in opdracht van Atatürk was ingevoerd en dat grotendeels gebaseerd was op het Zwitsers Zivilgesetbuch van 1912. Het Turks BW van 1926 was bestemd voor de seculiere maatschappij die Atatürk had ingevoerd en brak met de bestaande traditie dat het Turkse recht gebaseerd was op het islamitische recht. Nadat dit wetboek in de loop der tijd enkele malen op onderdelen was gewijzigd en aangevuld, werd na 75 jaar een algehele herziening noodzakelijk geacht. De reden hierachter was dat het Turks BW niet meer aansloot bij de moderne ontwikkelingen in de maatschappij, met name zoals die waren neergelegd in het EVRM en in de jurisprudentie van het EHRM. Met de wijzigingen werd in het bijzonder tegemoet gekomen aan de ondergeschikte rol van de gehuwde vrouw en de positie van buitenechtelijke kinderen. Alhoewel de voorafgaande discussie in het parlement ruim drieënhalf jaar in beslag nam, is het Turks BW niet op alle punten gewijzigd. De kern bleef gehandhaafd. De belangrijkste wijzigingen zijn te vinden in het familierecht.171
Beide partners dienen 17 jaar oud te zijn om te kunnen trouwen. Tijdens het huwelijk hebben zij een gelijke positie; de man is niet langer hoofd van zijn gezin, de vrouw hoeft hem niet meer te volgen en is hem geen rekenschap verschuldigd. Beide hebben dezelfde bevoegdheden met betrekking tot de (huwelijkse) goederen en aansprakelijkheid bij huishoudelijke schulden, beide bepalen de woonplaats en hebben gelijke woonbescherming. De gelijke rechten tussen de man en de vrouw heeft eveneens betrekking op het onderhoudsrecht. Dit geldt ook voor de kinderen.172 Het Turks BW kent een verlovingsperiode voorafgaand het huwelijk. 173 De verloving (Nisan) is geen juridische verplichting, maar is vanuit traditie bedoeld om enige bekendheid te geven aan het huwelijk. Het huwelijk wordt aangevraagd middels de aangifte (Nikah islemleri). Hierbij dient vaak een gezondheidsverklaring van partijen te
170
Wetnummer 4721 van 22 november 2001, Publicatie: Resmi Gazete nr. 24607 van 8 december 2001, inwerkingtreding 1 januari 2002
171
Van der Velden & Ibili 2010, pagina 5
172
Van der Velden en Ibili 2010, pagina 6
173
Artikelen 118-123 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 39
worden overgelegd. De huwelijksbeletselen die het Nederlandse systeem kent, zijn ook van toepassing in het Turkse recht. Een bijzondere huwelijksbeletsel is dat de vrouw, na beëindiging van het eerdere huwelijk, geen nieuw huwelijk mag aangaan binnen 300 dagen nadat het eerdere huwelijk is geëindigd, tenzij de vrouw een medisch bewijs heeft dat zij niet zwanger is. 174 Trouwt de vrouw toch binnen deze termijn, dan wordt haar nieuwe huwelijk niet automatisch nietig verklaard.175 Deze vernietigingsgrond kan eindigen met een nietigverklaring van het huwelijk door de rechtbank. De kinderen geboren uit een door de rechtbank nietig verklaard huwelijk worden geacht binnen het huwelijk geboren te zijn, waarbij de bepalingen van het echtscheidingsrecht onvoorwaardelijk van toepassing zijn 176, zoals thans het geval is volgens het Nederlandse recht. Het huwelijk wordt vervolgens geregistreerd in het familieregister in het district waar het huwelijk is aangegaan (Nüfus Dairesi). De vrouw verkrijgt door het huwelijk de geslachtsnaam van haar echtgenoot. Via een verzoek aan de huwelijksambtenaar of op een later tijdstip een verzoek aan het bevolkingsbureau, is het mogelijk om haar eerdere geslachtsnaam vóór de geslachtsnaam van haar echtgenoot te gebruiken. 177 Momenteel is wetgeving met betrekking tot het naamrecht in voorbereiding, die het mogelijk gaat maken dat gehuwde vrouwen uitsluitend hun meisjesnaam gebruiken. 178
4.3
De echtscheiding
Indien partners van elkaar willen scheiden, moeten zij een verzoekschrift indienen bij de rechtbank in de woonplaats bij één van beiden of in de woonplaats waar zij vóór de procedure de laatste zes maanden hebben samengewoond. Deze Bosanma dilekcesi dient door een advocaat te worden ingediend. Binnen het Turks familierecht bestaan enkele gronden voor de echtscheiding. Deze worden in het Turks BW genoemd, namelijk overspel, levensbedreiging of slechte behandeling door de partner, een eerloos leven hebben, er is sprake van verlating door de partner met de bedoeling zich uit de huwelijksband voortvloeiende verplichtingen te onttrekken, geestelijke stoornis of ontwrichting van de huwelijksband.179 In de procedure tot echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed, treft de rechter ambtshalve voor de duur van de procedure de noodzakelijke voorlopige voorzieningen.180 Na de scheiding verkrijgt de vrouw haar geslachtsnaam die zij voor het huwelijk had. Indien de vrouw weduwe was, voordat zij trouwde, dan kan bij de rechter worden verzocht om voortaan haar meisjesnaam te mogen voeren. De rechter kan op verzoek van de vrouw toestemming geven tot gebruik van de geslachtsnaam van haar voormalige echtgenoot, indien bewezen wordt dat zij daarbij belang heeft en dat de man hiervan geen nadelige gevolgen ondervindt. 181 Bij gewijzigde omstandigheden kan de man de rechtbank verzoeken om deze toestemming in te trekken.
4.4
Rechten en plichten van ouders ten opzichte van hun kinderen
De partners zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van hun kinderen en betalen samen
174
Artikel 132 Turks BW
175
Artikel 154 Turks BW
176
Artikelen 156 en157 Turks BW
177
Artikel 187 Turks BW
178
Van der Velden & Ibili 2010, pagina 83
179
Artikel 161-166 Turks BW; Van der Velden & Ibili 2009
180
Artikel 169 Turks BW
181
Artikel 173 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 40
hiervan de kosten.182 Dat betekent dat beide ouders zowel juridisch als voor de verzorging en opvoeding van de kinderen verantwoordelijk zijn. 183 Op grond van artikel 1 van de Turkse Nationaliteitswetgeving heeft het, in of buiten Turkije geboren kind van een Turkse vader of moeder de Turkse nationaliteit van geboorte af. Kinderen die in Nederland zijn geboren van een Turkse en een Nederlandse ouder, verkrijgen naast de Nederlandse nationaliteit automatisch de Turkse nationaliteit. Ouders oefenen tijdens het huwelijk gezamenlijk het gezag uit over het kind. Indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking staat tot zijn moeder, komt het gezag alleen toe aan de moeder.184 De moeder en de vader nemen in het belang van het kind de nodige beslissingen met betrekking tot zijn verzorging en opvoeding en voeren deze uit. Het kind is verplicht zijn moeder en vader te gehoorzamen.185 Na echtscheiding regelt de rechtbank de rechten van de vader en moeder en hun persoonlijke betrekkingen met het kind. Bij de regeling van de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoot aan wie het gezag is toegewezen en het kind, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de gezondheid, opvoeding en zedelijkheid van het kind.186 Persoonlijke verhoudingen met het kind is volgens het Nederlands recht te vergelijken met een omgangsregeling.187 Indien sprake is van verwantschap tussen het kind en zijn ouders, maar ouders geen gezag hebben over dit kind, dan kan de niet met gezag belaste ouder, de rechtbank verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen. 188 De rechtbank beslist in het belang van het kind een omgangsregeling.189 De plicht van ouders om hun kinderen (financieel) te onderhouden na beëindiging van het huwelijk blijft in beginsel voortduren, totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
4.5
Onderhoudsverplichtingen
4.5.1
De algemene onderhoudsplicht
Volgens artikel 364 Turks BW is eenieder verplicht levensonderhoud te verstrekken aan zijn verwanten in opgaande en neergaande lijn en aan zijn broers en zusters die in behoeftigheid geraken als hij geen hulp verstrekt. De onderhoudsverplichting van de broers en zusters is afhankelijk van hun welstand. De bepalingen inzake de verplichting om de kosten van verzorging te dragen van de echtgenoot, de moeder en de vader blijven van toepassing.190 De in artikel 364 Turks BW genoemde personen kunnen het onderhoudsrecht afdwingen via de rechter. Een procedure betreffende levensonderhoud wordt ingesteld met inachtneming van de erfrechtelijke volgorde. De gevraagde hulp die nodig is voor het levensonderhoud moet passen bij de vermogenskracht van de wederpartij. Indien het verzoek om levensonderhoud jegens één of meerdere onderhoudsplichtigen in strijd is met de billijkheid, kan de rechter hun onderhoudsverplichting verminderen of opheffen. De procedure kan ook worden ingesteld door overheidsinstanties of maatschappelijke instanties die de onderhoudsgerechtigde verzorgen.191 182
Artikel 327 Turks BW
183
Landelijke werkgroep Mudawwanah: ‘Türk Medeni Kanunu’, Van de Garde/Jémé, Eindhoven: Augustus 2009, pagina 8-15
184
Artikel 335-338 Turks BW
185
Artikel 339-345 Turks BW
186
Artikel 182 Turks BW
187
Artikel 1:377a BW
188
Artikel 323 Turks BW
189
Artikel 324-326 Turks BW
190
Van der Velden & Ibili 2010, pagina 150
191
Van der Velden & Ibili 2010, pagina 150 en artikel 365 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 41
De kosten die nodig zijn voor de verzorging, opvoeding en bescherming van het kind worden door zowel de moeder als de vader gedragen. De verplichting van de moeder en de vader om de kosten van verzorging te dragen duurt in beginsel voort tot de meerderjarigheid van het kind. Indien de scholing van het kind na zijn meerderjarigheid voortduurt, zijn de moeder en de vader verplicht te zorgen voor het kind naar wat gezien de feiten en omstandigheden van hen gevergd kan worden, totdat zijn scholing is beëindigd. 192 In jurisprudentie (doctrine) is bepaald dat de rechter, na beoordeling van de economische en sociale positie van partijen, kan bepalen dat de plicht tot betaling van kinderalimentatie voortduurt indien de studie van het kind na zijn meerderjarig voortduurt.193 Het Nederlands alimentatierecht kent een maximumgrens van 21 jaar indien het kind nog studeert en in behoeftigheid verkeert na de (echt)scheiding.194 De onderhoudsplicht van artikel 328 Turks BW kent daarmee geen maximum leeftijdsgrens. De rechter heeft een ruime waarderingsbevoegdheid omtrent het vasttellen van de duur van de onderhoudsverplichting.195
Uiteraard wordt bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage rekening gehouden met de financiële en sociale positie van partijen. Daarvoor is doorslaggevend de vermogenskracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. In artikel 365 Turks BW is niet uitgelegd hoe invulling moet worden gegeven aan de normen ‘vermogenskracht’ en ‘behoefte’. In het kader van de vaststelling van de partner- en kinderalimentatie is volgens jurisprudentie bepaald hoe de genoemde normen vervolgens worden ingevuld. Voor de bepaling van een onderhoudsbijdrage op grond van bloedverwantschap, gaat men uit van dezelfde grondslag. Voor partner- en kinderalimentatie zijn tevens aanvullende voorwaarden van toepassing. Hoe de rechter invulling geeft aan de normen ‘vermogenskracht’ en ‘behoefte’, komt aan de orde in de navolgende paragrafen.
Het Turks alimentatiestelsel kent naast de algemene onderhoudsplicht drie soorten alimentatie vorderingen: a)
Tedbir nafakasi:
tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud tijdens de procedure (voorlopige voorziening);
b) Istirak nafakasi:
bijdrage ten behoeve van het levensonderhoud voor de kinderen;
c)
tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud voor de (ex)partner.
Yoksulluk nafakasi:
4.5.2
Partneralimentatie en (im)materiële schadevergoeding
Zoals eerder al is opgemerkt bestaat binnen het Turks personen- en familierecht de mogelijkheid tot het vorderen van een onderhoudsbijdrage. De strekking van partneralimentatie (Yoksulluk Nafakasi) is om te voorkomen dat een partij door de echtscheiding in een financieel onhoudbare situatie zal komen te verkeren. Partneralimentatie kan worden verzocht als nevenvoorziening tijdens het echtscheidingsproces, alsmede in een afzonderlijke procedure nadat de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.196
192
Artikel 327-328 Turks BW
193
Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer), 13 februari 2012, E. 2010/17921, K. 2012/2392
194
Artikel 1:395a BW
195
Interview met mr. Abdullah Cebeci (rechter en juridische adviseur Turkse Ambassade Den Haag) 11 oktober 2013; N.B. De ruime
waarderingsbevoegdheid van de rechter is wettelijk geregeld in artikel 4 Turks BW en geeft de verplichting om rekening te houden met de omstandigheden van het geval of met gerechtvaardigde redenen. 196
Teker 2013, pagina 251-254
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 42
De voorwaarden voor partneralimentatie zijn:197 I.
de partij die om een onderhoudsbijdrage verzoekt dient niet of minder schuldig te zijn aan de voorafgegane echtscheiding, dan de (ex)partner (Kusursuz taraf);
II.
na de scheiding zal de verzoekende partner in behoeftigheid verkeren waardoor hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien (Yoksulluk). Volgens jurisprudentie zijn dit personen die werkloos zijn, wel een baan/ uitkering hebben maar minder dan de bijstandsnorm ontvangen, of in verband met ziekte/ arbeidsongeschiktheid niet kunnen werken. De verzoekende partij zal aannemelijk moeten maken dat zonder deze bijdrage hij/zij in armoede zal verkeren;
III.
er dient causaal verband te zijn tussen de scheiding en de behoeftigheid/ armoede die na de scheiding zal intreden. Blijkt dat de verzoekende partij door eigen toedoen mogelijk in armoede zal verkeren, bijvoorbeeld door overmatig alcohol- en drugsverbruik, gokken en andere vormen van kansspelen, dan wordt het verzoek om partneralimentatie mogelijk afgewezen.
Toelichting Het verzoek om partneralimentatie wordt in de meeste gevallen afgewezen indien blijkt dat de verzoekende partij beschikt over voldoende middelen van bestaan na de echtscheiding. De rechtbank gaat uit van ‘voldoende eigen middelen’ indien de verzoekende partij een vast bedrag per maand aan inkomsten heeft, de huur op tijd kan betalen, alle kosten voor diens eigen levensonderhoud, danwel specifieke behoeften en allerlei extra’s zelf kan bekostigen. Ook het inkomen en het vermogen van de alimentatieplichtige wordt vastgesteld aan de hand van de situatie na de echtscheiding. Indien blijkt dat de verzoekende partij, eventueel op bijstandsniveau, zijn leven kan voortzetten en niet in armoede zal verkeren, dan wordt er vaak geen partneralimentatie toegewezen. Uiteraard is bij de berekening de sociale positie van de alimentatiegerechtigde tijdens het huwelijk wel van belang, dat wil zeggen dat indien de verzoekende partner na de scheiding wel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, maar volgens een bepaalde standaard leeft, de rechter rekening kan houden met de uitgaven van de verzoeker tijdens het huwelijk. Dit laatste om de levensstandaard van de verzoekende partner na de scheiding zo veel mogelijk reëel te houden. Armoede omvat daarmee niet alleen de behoefte om op bijstandsniveau te leven, maar iedere verslechtering van de economische positie na de scheiding, voorzover dit reëel is en gevergd kan worden van de alimentatieplichtige.198 De armoede dient verband te houden met de scheiding als gevolg. De behoeftigheid is vaak een momentopname, gebaseerd op de situatie van de (behoeftige) echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure, waarbij wordt uitgegaan dat de behoeftigheid ná de (echt)scheidingsbeslissing mogelijk zal voortduren.
Volgens artikel 178 Turks BW zullen rechten tot het instellen van een procedure die door echtscheiding zijn ontstaan, verjaren binnen één jaar nadat de rechterlijke beslissing tot echtscheiding onherroepelijk is geworden. Indien partijen eenmaal hebben afgesproken geen alimentatie van elkaar te vorderen en de rechtbank ambtshalve heeft geoordeeld dat geen der partijen in armoede zal verkeren, zullen de gemaakte afspraken in eerste instantie doorslaggevend zijn. De verzoekende partner kan ná het maken van een dergelijke afspraak geen procedure meer aanhangig maken bij de rechtbank, mits er een wijziging van omstandigheden optreedt. De verjaringstermijn in 197
Artikel 175 en 176 Turks BW
198
Interview met mr. Abdullah Cebeci, diplomaat bij de Turkse Ambassade Den Haag 11 oktober 2013
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 43
alle gevallen is één jaar ná het onherroepelijk worden van de echtscheidingsbeschikking. Partneralimentatie eindigt door dood van één der partijen, bij het aangaan van een huwelijk met een ander door de alimentatiegerechtigde of bij samenwonen met een nieuwe partner van de alimentatiegerechtigde als ware zij gehuwd.199 Het Turks alimentatiestelsel kent geen ambtshalve indexering van de vastgestelde bedragen voor levensonderhoud. Mocht de alimentatiegerechtigde van oordeel zijn dat (na verloop van jaren), de koopkracht in diens hoofdverblijfplaats zodanig is gewijzigd, dat niet meer kan worden uitgegaan van de bestreden beslissing, dan kan om wijziging van de bestreden beslissing worden gevraagd.200
Bij de bepaling van de draagkracht van de alimentatieplichtige, wordt door de rechter een onderzoek ingesteld naar diens financiële en economische situatie. Dit onderzoek kan op bevel ook door de politie worden uitgevoerd. Na dit onderzoek blijkt of de alimentatieplichtige in loondienst, danwel als zelfstandige werkt, een uitkering geniet of geheel werkloos is. Voorts blijkt of de alimentatiegerechtigde bezitter is van onroerend goed.201 Zodra het inkomen en het vermogen is bepaald, wordt na het vaststellen van eventuele schulden, de partneralimentatie bepaald. De rechter houdt rekening met de sociale, economische en financiële positie van de alimentatieplichtige. Tijdens de procedure of achteraf, bij wijziging van omstandigheden, kan de alimentatiegerechtigde aanvoeren dat de alimentatieplichtige méér draagkracht heeft dan uit de stukken blijkt. In vrijwel alle gevallen dient dit standpunt aannemelijk te worden gemaakt door de verzoeker. Het is vaak lastig om dit standpunt met bewijsstukken aan te tonen, aangezien de alimentatieplichtige meestal de relevante documenten in zijn bezit heeft. Tevens zijn gevallen denkbaar waarin de alimentatieplichtige zijn inkomsten en vermogen verzwijgt, teneinde de alimentatieverplichting te ontkomen. De rechter is in dit geval verplicht om onderzoek te verrichten naar de aannemelijkheid van een dergelijk standpunt. Aangezien eenmaal een (uitgebreid)
onderzoek
heeft
plaatsgevonden
naar
de
inkomens-
en
vermogenssituatie
van
de
alimentatieplichtige, zal het wel of niet instellen van nader onderzoek worden overgelaten aan de beoordeling van de rechter. De rechter houdt bij een dergelijk verzoek rekening met een redelijke aannemelijkheid van het standpunt van de alimentatiegerechtigde. Zo dient er een verband te bestaan tussen de rechtens vastgestelde financiële situatie en de mogelijkheid tot het hebben van extra (verzwegen) inkomsten en/of vermogen. Zonodig kan de rechter de bank bevelen om medewerking te verlenen inlichtingen te verschaffen in (recente) transacties, tevens de belastingdienst verzoeken voor aanvullende informatie.
Voorts speelt de schuldvraag in het Turkse familierecht een belangrijke rol. Dat houdt in aan wie de echtscheiding is te wijten.202 De mate van schuld is verder niet relevant.203 Redenen van beëindiging van het huwelijk kan zijn omdat een echtgenoot de ander stelselmatig beledigt, slecht behandelt of niet toelaat tot de echtelijke woning, zijn verplichtingen uit de huwelijkseenheid niet nakomt of overspel pleegt. 204 Indien sprake is van evenveel schuld, wordt het recht op partneralimentatie niet volledig beperkt. Deze behoeftige echtgenoot kan 199
Tijdschrift online (Turks): www.alternatifanne.com, Av. Demet Bozoglu; ‘Yoksulluk nafakasi hakkinda hersey’ 22 mei 2012
200
Artikel 176 lid 4 Turks BW
201
In Turkije wordt het kadaster geraadpleegd via elektronische databanken, namelijk TAKBIS en UYAP. Uit dit onderzoek blijkt of er
onroerende (danwel roerende zaken) staan geregistreerd op naam van de alimentatieplichtige. 202
Artikel 175 lid 1 Turks BW
203
Artikel 175 lid 2 Turks BW
204
Teker 2013, pagina 251- 254
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 44
alsnog partneralimentatie ontvangen. Bij evenveel schuld kan de rechter rekening houden met verzachtende omstandigheden, welke omstandigheden er juist voor kunnen zorgen dat geen 100% recht op partneralimentatie bestaat, maar een lager percentage wordt vastgesteld. De verzoekende partner dient in ieder geval minder schuldig te zijn. De rechter hanteert hier geen normen voor. De rechter heeft in alimentatieprocedures een ruime waarderingsbevoegdheid. Tijdens een gesprek met mr. A. Kotan is onder gebleken dat ten behoeve van de echtscheidingsprocedure uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de schuldvraag van echtgenoten, aangezien de duurzame ontwrichting de grondslag is voor de echtscheiding en indien dit wordt bewezen, daardoor een recht tot partneralimentatie/ (im)materiële schadevergoeding ontstaat. 205 De duurzame ontwrichting dient daarmee te worden bewezen. Een nadeel van dit onderzoek naar de redenen van de duurzame ontwrichting is, dat het privéleven van partners tijdens het huwelijk (uitgebreid) aan het daglicht komt.
Desalniettemin kan de onschuldige of minder schuldige echtgenoot die door de echtscheiding is geschaad in een belang of verwacht belang is geschaad, om materiële en immateriële schadevergoeding vragen. 206 De partij die door de omstandigheden die aanleiding waren voor de echtscheiding in zijn persoonlijkheidsrecht is aangetast, kan eveneens van de schuldige wederpartij betaling van een passend geldbedrag als immateriële schadevergoeding vragen.207
4.5.3
Kinderalimentatie
4.5.3.1
Juridisch kader
Kinderalimentatie (Istirak nafakasi) volgens het Turks recht wordt vastgesteld met de bedoeling om de ‘deelname’ aan de kosten voor het levensonderhoud van de kinderen te verplichten. Het woord ‘Istirak’ betekent letterlijk ‘de deelname’. De onderhoudsplichtige zal door het betalen van kinderalimentatie deelnemen aan de kosten voor het levensonderhoud van het kind. In het Turks BW komt de regeling omtrent de kinderalimentatie twee keer aan bod. Alhoewel op grond van artikel 182 Turks BW de kinderalimentatie kan worden vastgesteld tijdens de echtscheidingsprocedure, regelt artikel 330 Turks BW eveneens een recht op kinderalimentatie.
Artikel 182 Turks BW Kinderalimentatie wordt tijdens de echtscheidingsprocedure ambtshalve of op verzoek vastgesteld door de rechter. Artikel 182 Turks BW bepaalt dat de rechter, bij de beslissing tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed, de rechten van de moeder en de vader en hun persoonlijke betrekkingen met hun kind regelt. Daarmee wordt in een nevenvoorziening bepaald, aan welke ouder het gezag toekomt en of een omgangsregeling moet worden vastgesteld ten behoeve van de niet met het gezag belaste ouder. De niet met het gezag belaste ouder moet naar vermogen bijdragen aan de uitgaven voor verzorging en opvoeding van het kind. 208 De rechter kan op verzoek het bedrag van de periodieke betaling van deze uitgaven voor de komende jaren vaststellen naar de sociale en financiële positie van partijen.209 205
Interview met mr. Adem Kotan (Berk Advocatuur) 26 september 2013 te Amsterdam
206
Teker 2013 pagina 251-254
207
Artikel 174 lid 2 Turks BW
208
Artikel 182 lid 2 Turks BW
209
Artikel 182 lid 3 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 45
Artikel 330 Turks BW In Afdeling 5 van het Turks BW worden de gevolgen van verwantschap nader geregeld. Indien het kind alleen een moeder heeft, zal de moeder slechts via de bepalingen in Titel 5 Turks BW een onderhoudsbijdrage voor het kind kunnen vorderen. Aangezien religieuze huwelijken (nog steeds) vaak voorkomen in Turkije en er geen officieel huwelijk bij de burgerlijke stand plaatsvindt, kan bij scheiding van partijen geen procedure tot echtscheiding worden doorlopen. Kinderalimentatie kan daarom niet als nevenvoorziening worden gevorderd. Wel kan de rechter via een verzoekschrift worden verzocht een regeling te treffen met betrekking tot de huwelijkse goederen, de echtelijke woning en kinderalimentatie. Rechten van kinderen worden nader geregeld in Titel 5-D Turks BW.210 Deze afdeling heeft aanvullende bepalingen die tevens van toepassing zijn op de alimentatieplicht na echtscheiding in artikel 182 Turks BW. Ten tweede kan worden gedacht aan situaties waarbij de rechter geen kinderalimentatie heeft vastgesteld tijdens de echtscheidingsprocedure, maar dat bij wijziging van omstandigheden hier later alsnog aanspraak op wordt gemaakt. Dit laatste kan het geval zijn, indien tijdens de procedure is geoordeeld dat de onderhoudsplichtige onvoldoende draagkracht had, maar zijn inkomenssituatie inmiddels zodanig is gewijzigd dat daardoor mogelijk weer aanspraak op alimentatie ontstaat. Het opnieuw verzoeken van kinderalimentatie kan dan via de bepaling in artikel 330 Turks BW.211
Bijzonder is vervolgens de positie van de stiefouder. Volgens het Turks BW is de onderhoudsverplichting jegens het (minderjarig) kind slechts van toepassing op biologische en adoptiefouders. Stiefouders hebben op grond van het Turks BW geen onderhoudsplicht na de echtscheiding. Evenmin kan een onderhoudsverplichting tijdens het huwelijk met de moeder worden afgedwongen. Wel kan de stiefouder vanuit de moraal bezien, bijdragen aan de kosten voor de verzorging en opvoeding van zijn stiefkind. Slechts via erkenning door de biologische vader, bij rechterlijke beslissing of bij adoptie kan verwantschap met het kind ontstaan. 212 Indien verwantschap met het kind bestaat, zijn de bepalingen omtrent de financiële onderhoudsverplichting onvoorwaardelijk van toepassing. De mogelijkheid tot het verkrijgen van (gezamenlijk) gezag door de stiefouder, is volgens het Nederlandse recht van toepassing via de artikelen 1:253sa en 1:253t BW.213 Een dergelijke constructie kent het Turkse systeem niet, waarbij voor de siefouder slechts de weg tot adoptie openstaat. Daarmee ontstaat van rechtswege gezag en een onderhoudsplicht ten behoeve van het kind.
4.5.3.2
De vaststelling van kinderalimentatie
Het bedrag voor levensonderhoud wordt conform artikel 182 Turks BW vastgesteld naar de ‘behoefte‘ van het kind en de ‘levensomstandigheden en draagkracht’ van de niet met gezag belaste ouder. Artikel 330 Turks BW gaat naast de behoefte van het kind, uit van de levensomstandigheden en de draagkracht van zowel de vader als
210
Artikelen 327- 334 Turks BW
211
Het verschil tussen artikel 182 en 330 Turks BW zit in de wijze van procederen. Artikel 182 Turks BW is van toepassing indien het
alimentatieverzoek een nevenvordering is bij een echtscheidingsprocedure. Artikel 330 Turks BW is van toepassing indien het alimentatieverzoek de hoofdvordering is (bodemprocedure) 212
Artikel 282 Turks BW
213
Artikel 1:253sa BW geeft de mogelijkheid tot het uitoefenen van gezamenlijk gezag over het kind die staande het huwelijk (of geregis-
treerd partnerschap) wordt geboren. Artikel 1:253t BW ziet toe op situaties waarbij het gezamenlijk gezag wordt uitgeoefend via een rechterlijke beslissing.
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 46
de moeder. Bij de vaststelling van het bedrag voor levensonderhoud wordt ook rekening gehouden met de inkomsten van het kind. Het bedrag voor levensonderhoud wordt maandelijks vooruitbetaald. De rechter kan op verzoek de hoogte van de vastgestelde periodieke onderhoudsuitkering voor de komende jaren bepalen, met inachtneming van de sociale en economische positie van partijen. 214
De voorwaarden voor kinderalimentatie zijn: I. II. III.
de verzoekende ouder is belast met het gezag over het kind; de alimentatieplichtige beschikt over voldoende vermogenskracht (draagkracht); het kind dient behoeftig te zijn. .
Uit onderzoek naar een aantal rechterlijke uitspraken van het Turkse Hof van Cassatie (Yargitay kararlari) is gebleken dat rechters geen houvast hebben voor de bepaling van de onderhoudsbijdrage. De sociale en economische positie van de alimentatieplichtige is daarbij bepalend. De rechter stelt een onderhoudsbijdrage vast welke volgens hem, ‘gezien de omstandigheden’ als redelijk kan worden beschouwen. Met ´omstandigheden´ worden een aantal factoren bedoeld, waar de rechter rekening mee moet houden. Daarbij kan worden gedacht aan de levensstandaard van het kind tijdens het huwelijk van zijn ouders en schulden van de alimentatieplichtige, die tijdens het huwelijk zijn gemaakt door beide partners, maar de aflossing daarvan voor rekening komt van de alimentatieplichtige.215
De eerste voorwaarde is dat het kind feitelijk moet worden verzorgd door de ouder die belast is met het gezag. Vaak is dit de moeder. Aan de niet-verzorgende ouder kan een onderhoudsverplichting worden opgelegd. Bij de vaststelling van kinderalimentatie wordt uitgegaan van de vermogenskracht en behoefte. De vermogenskracht wordt onder andere bepaald door het inkomen van de alimentatieplichtige, diens uitgaven en eventuele schulden. Indien de alimentatieplichtige zijn huur en vaste lasten op tijd kan betalen, wordt uitgegaan van voldoende draagkracht. Van draagkracht is geen sprake als de alimentatieplichtige onder de bijstandsnorm verdient dan wel geen (regelmatig) inkomen geniet of geen (toereikend) vermogen heeft. 216 De behoefte van het kind wordt allereerst bepaald door vaststelling van de kosten van voedsel, kleding, onderdak, scholing, sport, eventuele hobby’s, gezondheid en vervoer. Tevens wordt rekening gehouden met de leeftijd van het kind en de koopkracht van de plaats waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. In Turkije wordt geen kinderbijslag toegekend aan ouders. Bij de bepaling van de behoefte wordt daarom volledig uitgegaan van de draagkracht van de ouders. Uit onderzoek naar enkele Turkse alimentatiebeslissingen, blijkt dat in de meeste gevallen, bij een inkomen rond de bijstandsnorm, ongeveer 1/3 deel van dit inkomen beschikbaar wordt gesteld aan kinderalimentatie.217 De rechter heeft in elk geval een ruime waarderingsbevoegdheid en is niet gebonden aan deze norm. Deze norm, enigszins forfaitair bepaald, geeft in ieder geval indicatie hoe een minimumbijdrage moet worden vastgesteld. Bij een hoger inkomen zijn de redelijke behoeften van het kind bepalend voor de bepaling van kinderalimentatie.
214
Van der Velden en Ibili 2010, pagina 137-138
215
Interview met mr. Abdullah Cebeci, diplomaat bij de Turkse Ambassade te Den Haag, 11 oktober 2013.
216
Teker 2013, pagina 251
217
Interview met mr. Adem Kotan (Berk Advocatuur) 26 september 2013 te Amsterdam
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 47
Indien de alimentatieplichtige tijdelijk geen inkomsten heeft, kan de rechter bepalen dat hij toch kinderalimentatie dient te betalen, als ware hij een minimuminkomen heeft. De rechter hoeft geen rekening te houden met tijdelijke werkloosheid of gedaalde omzet bij een eigen onderneming. De rechter kan uitgaan van een fictief inkomen of een minimuminkomen. Voorts hoeft de rechter geen rekening te houden met alle schulden van de alimentatieplichtige. Indien de schulden bewust en onnodig zijn aangegaan kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en wordt uitgegaan van een fictief inkomen. Uitzondering op het voorgaande zijn schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, welke schulden worden afgelost door de alimentatie-plichtige.218
Rechterlijke uitspraken kunnen sterk uiteenlopen doordat er geen vaste normen worden gehanteerd voor de berekeningen. De redelijkheidstoets oftewel de redelijke belangafweging heeft binnen het Turkse familierecht dan ook een onmiskenbare rol.219 Indien het kind gedurende een langere periode bij de alimentatieplichtige verblijft, wordt over deze periode geen alimentatie betaald. 220 Echter, ontslag van deze verplichting moet wel via een rechterlijke uitspraak worden vastgesteld in verband met wijziging van omstandigheden. De feitelijke verzorging door de ouder zonder gezag, moet tevens betrekking hebben op een langere periode. Het tegenovergestelde zou immers niet rechtvaardig zijn, aldus mr. Abdullah Cebeci.221
4.5.3.3
Wijziging van omstandigheden, verjaring en beëindiging van kinderalimentatie
Indien sprake is van wijziging van omstandigheden, stelt de rechter op verzoek, het bedrag voor het levensonderhoud opnieuw vast of beëindigt hij de verplichting tot betaling van het levensonderhoud. 222 Wijziging van omstandigheden kan te allen tijde, zolang het kind nog minderjarig is. Er is sprake van wijziging van omstandigheden indien de met het gezag belaste ouder kan aantonen dat de behoefte van het kind is gewijzigd, doordat het kind bijvoorbeeld ouder is geworden of indien wordt gesteld dat de alimentatieplichtige méér inkomsten of vermogen heeft dan tijdens de (echtscheidings)procedure is gebleken, waardoor een lager bedrag aan kinderalimentatie is bepaald.223 Andersom kan wijziging van omstandigheden worden ingeroepen door de onderhoudsplichtige, indien de inkomenssituatie is gewijzigd of de draagkracht minder is geworden, met als gevolg dat de financiële zorgplicht niet meer volledig kan worden nagekomen.224 Bij een verzoek tot wijziging van omstandigheden wordt opnieuw onderzoek ingesteld naar het inkomen en vermogen van de alimentatieplichtige. Eventueel kan de politie op bevel van de rechter, de werkgever van de alimentatieplichtige aanschrijven om inzicht te geven omtrent het salaris. Voorts kan de bank, het kadaster, en de belastingdienst worden verzocht nadere inlichtingen te geven over de vermogenssituatie van de alimentatieplichtige. Het recht tot het instellen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van het kind verjaart niet. Zolang het kind nog minderjarig is kan te allen tijde een verzoek worden ingediend bij de rechtbank. Het recht tot het 218
Interview met mr. Abdullah Cebeci, diplomaat bij de Turkse Ambassade Den Haag, 11 oktober 2013.
219
Artikel 4 Turks BW
220
Turkse Orde van Advocaten te Ankara; www.ankarabarosu.org.tr; ‘Evlilik hukukundan dogan mali yukumlulukler’ Cemre Kocacimen &
Nazli Nil Yukaruc, 2006 ; Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer) 27 december 2005, E. 2005.11694, K. 2005/18387; Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer) 13 februari 2012 E.2010/17921, K. 2012/2392 221
Interview met mr. Abdullah Cebeci, diplomaat bij de Turkse Ambassade Den Haag, 11 oktober 2013
222
Artikel 183 jo 331 Turks BW
223
Zie Turkse Hof van Cassatie (3e Civiele Kamer) 29 maart 2004, E. 2004/2744, K. 2004/2916; Turkse Hof van Cassatie (3 e Civiele
Kamer) 20 september 2005, E. 2005/9226, K. 2005/8838 224
Turkse Hof van Cassatie 02 februari 2012, E. 2012/14248, K. 2012/20466; Turkse Hof van Cassatie 06 oktober 2011, E 2011/10075
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 48
vorderen van kinderalimentatie vervalt na de meerderjarigheid van het kind. Indexering van de vastgestelde onderhoudsbijdrage gebeurt niet ambtshalve. Partijen kunnen eventueel jaarlijks de rechtbank verzoeken om het bedrag aan levensonderhoud aan te passen. Kinderalimentatie eindigt vervolgens door dood van de alimentatieplichtige en -gerechtigde en bij het meerderjarig worden van het kind. Indien de studie van het kind voortduurt na zijn meerderjarigheid, dan bepaalt de rechtbank een einddatum. Tot slot eindigt de alimentatieplicht bij adoptie van het kind. De rechten en plichten van de moeder en de vader gaan over op de adoptant en zo ook de onderhoudsverplichtingen.225
4.5.3.4
Voorlopige voorzieningen
Indien de procedure inzake levensonderhoud wordt ingesteld, kan de rechter op verzoek van één der partijen een voorlopige voorziening treffen voor de duur van de procedure (Tedbir nafakasi).226 De rechter kan ook een passende zekerheid vorderen indien de vrees bestaat dat de moeder en/of de vader zich voortdurend en aanhoudend aan hun verplichting tot betaling van levensonderhoud onttrekken of voorbereidingen treffen zich daaraan te onttrekken, dan wel kan worden aangenomen dat zij hun vermogen willekeurig uitgeven of verkwisten.227 Kinderalimentatie kan niet met terugwerkende kracht worden gevorderd. De rechter bepaalt hoelang de voorlopige maatregel voortduurt. Indien het kind tijdens de procedure bij één van de ouders verblijft, zonder dat deze ouder is belast met het gezag over het kind, kan de rechter beslissen dat gedurende de rechterlijke procedure geen kinderalimentatie betaald hoeft te worden door de feitelijk verzorgende, niet met het gezag belaste ouder.228
4.6
Rechtsvergelijkend onderzoek
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat het Turkse kinderalimentatiestelsel net als het Nederlandse stelsel uitgaat van de draagkracht en behoefte. Echter, voor de berekening van beide normen zijn geen specifieke normen ontwikkeld in Turkije. Er bestaan overeenkomsten, maar ook essentiële verschillen met het Nederlandse kinderalimentatierecht.
Gezag Binnen het Nederlandse stelsel gaat men uit van gezamenlijk ouderlijk gezag, ook na echtscheiding.229 Volgens het Turkse personen- en familierecht komt het gezag na echtscheiding toe aan één der ouders. Tijdens de echtscheidingsprocedure wordt door de rechter bepaald aan wie het gezag toekomt. De ouder die niet wordt belast met het gezag, heeft recht op een passende persoonlijke betrekking met het kind (omgangsregeling). 230 Het overleggen van een ouderschapsplan tijdens de echtscheidingsprocedure, zoals zulks het geval is volgens het Nederlandse recht is niet van toepassing in het Turkse recht.231 Indien partijen zelf om een omgangsregeling verzoeken zal dit in het verzoekschrift worden opgenomen, bij gebreke waarvan de rechter ambtshalve een 225
Artikel 314 lid 1 Turks BW
226
Artikel 182 jo 332 Turks BW
227
Artikel 334 Turks BW; Van der Velden & Ibili 2010, pagina 139
228
Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer) 27 december 2005 E. 2005/11694, K. 2005/18387
229
Artikel 1:251 lid 2 BW
230
Artikel 182 Turks BW
231
Artikel 815 lid 2 BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 49
omgangsregeling vaststelt. De Turkse rechter neemt in dit kader een beslissing, waarbij zowel het kind als de niet met het gezag belaste ouder gebaat bij zijn.
Een tweede verschil tussen beide systemen is dat het hebben van gezag een voorwaarde is in Turkije om kinderalimentatie te kunnen vorderen. Slechts de ouder die belast is met het gezag, kan kinderalimentatie vorderen. Uitzondering hierop is mogelijk, indien de ouder zonder gezag, het kind gedurende een langere periode feitelijk verzorgt. Deze feitelijk verzorgende, maar niet met het gezag belaste ouder kan de rechter verzoeken om de alimentatieverplichting, al dan niet tijdelijk, te beëindigen. 232 De positie van de verschillende alimentatieplichtigen wordt volgens het Nederlands recht bepaald in de artikelen 1:392 tot en met 1:395 BW. De alimentatieplicht volgens het Nederlands stelsel, is gekoppeld aan de feitelijke zorg en niet aan het gezag. Een overeenkomst tussen beide stelsels is wel dat de feitelijke verzorging van het kind impliceert dat er sprake is van gezag.
Draagkracht In het kader van de bepaling van de draagkracht is gebleken, dat het Turkse stelsel uitgaat van een voldoende en een vast inkomenspatroon tevens de vaste uitgaven van de alimentatieplichtige. De eventuele schulden van de alimentatieplichtige kunnen eveneens worden betrokken bij de bepaling van de onderhoudsbijdrage. Net als in het Nederlandse stelsel gaat men bij de berekening uit van voldoende draagkracht, als het inkomen in ieder geval boven de bijstandsnorm is. Alhoewel er geen specifieke normen zijn vastgesteld met betrekking tot de draagkracht, zijn bepaalde indicatoren doorslaggevend, namelijk of de onderhoudsplichtige een regelmatig inkomen heeft, in voldoende mate kan voorzien in de eigen levensbehoefte en de vaste lasten op tijd kan betalen. Bij een minimuminkomen kan minimaal 1/3 deel van het inkomen beschikbaar worden gesteld aan kinderalimentatie. Overigens is het vermogen van de onderhoudsplichtige van belang voor de berekening van kinderalimentatie. Uit dit vermogen kunnen inkomsten worden gegenereerd, die eveneens meetellen bij de berekening. Ook kan de rechter een fictief inkomen vaststellen, als de rechter van oordeel is dat de alimentatieplichtige binnenkort een inkomen zal ontvangen, of dat het gevolg van zijn lage inkomen is te wijten aan eigen schuld. De Nederlandse rechter kan in dergelijke gevallen eveneens een alimentatieplicht opleggen, indien er sprake is van een verwijtbaar lager inkomen. Voor de bepaling van de inkomsten en vermogen stelt de rechter zelf een onderzoek in en hoeft niet uit te gaan van de stukken die door de advocaat zijn overgelegd. Zo kan informatie worden opgevraagd bij de werkgever, de bank, het kadaster en de belastingdienst.
Volgens de Nederlandse alimentatienormen wordt aan de hand van het netto besteedbaar inkomen bepaald wat de draagkracht is. De draagkracht volgens de alimentatienormen wordt bepaald door forfaitaire lasten (woonlasten en ziektekostenpremie) in mindering te brengen op het inkomen. Rekening houdend met de bijstandsnorm, wordt vervolgens de draagkracht bepaald. De werkelijke lasten van de alimentatieplichtige worden slechts meegenomen in de berekening, indien een aanvaardbaarheidsverweer slaagt. Beide stelsels gaan uit van de draagkracht van de alimentatieplichtige. Het Nederlandse stelsel biedt meer zekerheid aan partijen, aangezien toepassing wordt gegeven aan de alimentatienormen. Het Nederlandse alimentatiestelsel is naar mijn oordeel daarmee transparanter dan het Turkse stelsel. 232
Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer) 13 februari 2012 E. 2010/17921, K. 2012/ 2392
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 50
Behoefte Met betrekking tot de behoefte van het kind zijn geen forfaitaire bedragen ontwikkeld in Turkije. Bij de bepaling van de behoefte wordt eventueel wel rekening gehouden met het inkomen en vermogen van het kind. De behoefte kan daardoor lager zijn. Een belangrijk verschil is dat de behoefte van het kind wordt bepaald aan de hand van de (toekomstige) situatie na de scheiding. De behoeftebepaling wordt berekend door alle mogelijke kosten van het kind bij elkaar op te tellen, voor zover deze kosten redelijk zijn. Daarbij wordt wel bezien hoe de situatie tijdens de samenleving was, maar de situatie na de (echt)scheiding blijft doorslaggevend. Volgens het Nederlandse stelsel is de behoefte van het kind gebaseerd op de uitgaven en de kosten van het kind tijdens de samenleving van de ouders. De behoefteberekening wordt forfaitair bepaald en is afhankelijk van het netto besteedbaar inkomen van de ouders. Voorts komt een kind in Nederland in aanmerking voor kinderbijslag en een kindgebonden budget. Het eigen aandeel van ouders wordt minder, indien de kindgebonden sociale voorzieningen in mindering worden gebracht op de behoefte van het kind. In Turkije is geen stelsel ontwikkeld voor de kinderbijslag, evenmin voor een kindgebonden fiscale tegemoetkoming. Volgens de doctrine is wel bepaald dat de alimentatieplichtige in aanmerking kan komen voor korting op de kinderalimentatie, indien hij geheel of gedeeltelijk de kosten van het onderwijs vergoedt. Daarmee draagt de alimentatieplichtige in natura bij aan de kosten voor het levensonderhoud van het kind.233 Volgens de Nederlandse alimentatienormen bestaat eveneens het recht om in natura bij te dragen aan de kosten voor het levensonderhoud van het kind. 234
Zorgkorting Vanuit het Turkse stelsel bezien zijn evenmin normen ontwikkeld met betrekking tot de zorgkosten van het kind. Wel is in de doctrine bepaald dat bij langdurig verblijf van het kind bij de niet verzorgende ouder, geen kinderalimentatie over de deze periode hoeft te worden betaald. 235 Nederland kent wel een dergelijk systeem voor toepassing van de zorgkorting. Naar rato van de feitelijke zorgverdeling wordt forfaitair bepaald hoe hoog de zorgkorting wordt. Het gevolg van de zorgkorting is dat het eigen aandeel van de alimentatieplichtige ouder verminderd, waardoor deze maandelijks minder hoeft bij te dragen. Gelet op de kosten die tijdens het verblijf van het kind ongetwijfeld worden gemaakt, is het in Turkije wellicht wenselijk om een zorgkorting toe te kennen aan de ouder die het kind niet feitelijk verzorgt. Nadat de omgangsregeling wordt vastgesteld door de Turkse rechter, zou de rechter zich kunnen buigen over de mogelijke kosten van de feitelijke zorgverdeling en dit bedrag vervolgens te verminderen op de kinderalimentatie. Dit zou naar mijn oordeel meer recht doen aan de rechtvaardigheid bij de vaststelling van kinderalimentatie.
Positie stiefouders/ verwekker/ adoptant Het Turkse stelsel kent geen onderhoudsverplichting voor de stiefouder. Aangezien de stiefouder geen bloedverwant is van het kind kan hem, anders dan adoptie, geen onderhoudsverplichting worden opgelegd. De verwekker daarentegen heeft wel verwantschap met het kind. Het al dan niet hebben van gezag, evenmin het hebben van een juridisch huwelijk met de moeder, is niet relevant voor de onderhoudsplicht van Titel 5 Turks
233
Turkse Hof van Cassatie (2e Civiele Kamer) 13 februari 2012 E. 2010/17921, K. 2012/ 2392
234
Zie Hoge Raad 10 november 1989, NJ 1990, 523 en Hof s’-Hertogenbosch 3 februari 2011, LJN BP5807
235
Turkse Orde van Advocaten te Ankara; www.ankarabarosu.org.tr; ‘Evlilik hukukundan dogan mali yukumlulukler’ Cemre Kocacimen&
Nazli Nil Yukaruc, 2006
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 51
BW. De verplichtingen van de biologische ouders gaan bij adoptie over aan de adoptiefouder(s). Zo ook de financiële verplichtingen.236 Aangezien een (nieuwe) familierechtelijke betrekking ontstaat tussen het kind en de adoptiefouders, zijn de meeste bepalingen van het Turkse personen- en familierecht onvoorwaardelijk van toepassing. Het Nederlandse alimentatiestelsel kent beperkte onderhoudsverplichtingen voor de stiefouder, namelijk de onderhoudsplicht tijdens het huwelijk met de moeder en bij verkrijging van het gezag (via rechterlijke beslissing of bij de geboorte van het kind tijdens het huwelijk- geregistreerd partnerschap).237 Indien het gezag eindigt bij rechterlijke beslissing of na overlijden van de ouder met wie tot dat tijdstip het gezag gezamenlijk is uitgeoefend, blijft de financiële onderhoudsplicht gedurende de termijn dat het gezamenlijk heeft geduurd, bestaan.238 De verwekker heeft op grond van artikel 1:394 BW eveneens een onderhoudsverplichting. De kring van onderhoudsplichtigen in Turkije is duidelijk beperkter dan het Nederlandse stelsel. Turkije heeft in vergelijking met Nederland daarmee een eenvoudiger systeem, namelijk dat slechts door (bloed)verwantschap van het kind, aanspraak bestaat op de financiële zorgplicht. Indien de moeder trouwt met een ander, blijft de biologische ouder verantwoordelijk voor het levensonderhoud van het kind. Indien het kind alleen een moeder heeft, kan de nieuwe partner van de moeder slechts via adoptie het gezag over het kind verkrijgen en daarmee financieel verplicht worden om bij te dragen aan de kosten voor het levensonderhoud van het kind.
4.7
Subconclusie
Uit rechtsvergelijking met het Turkse personen- en familierecht is gebleken dat er overeenkomsten bestaan in beide stelsels, doch zijn er wel belangrijke verschillen geconstateerd. Het hebben van gezag is onmiskenbaar om in aanmerking te kunnen komen voor kinderalimentatie. Deze eis kan worden gerelateerd aan de voorwaarde in Nederland dat het kind zijn hoofdverblijfplaats moet hebben bij de ouder die het kind feitelijk verzorgt. Beide stelsels gaan uit van de normen ´draagkracht´ en ´behoefte´. Alhoewel binnen het Turkse systeem geen specifieke regels zijn ontworpen voor de vaststelling van de draagkracht en de behoefte, houdt de Turkse rechter wel rekening met de inkomsten, het vermogen en de uitgaven van de alimentatieplichtige. Voor de bepaling van de behoefte van het kind is doorslaggevend de situatie na de scheiding. Een overeenkomst is dat de rechter bij een laag inkomen minimaal 1/3 deel beschikbaar stelt aan kinderalimentatie en daarmee de draagkracht forfaitair bepaalt. Stiefouders hebben geen financiële zorgplicht. De beperking van de kring van alimentatieplichtigen in Nederland, kan mogelijk bijdragen aan het wegnemen van de complexiteit van de berekeningen. Daarvoor zou het Turkse systeem wellicht een goed voorbeeld kunnen zijn. De Nederlandse wetgever zou initiatieven kunnen nemen tot herziening van het stelsel omtrent de onderhoudsplichtigen, door stiefouders uit te sluiten van de onderhoudsplicht. In Turkije stelt de rechter zelf een onderzoek in naar de inkomenssituatie van de alimentatieplichtige. De kans dat bepaalde inkomsten worden achtergehouden is daardoor klein. Een nadeel van het onderzoek naar de feitelijke inkomenssituatie van de alimentatieplichtige, is dat dit onderzoek enigszins tijdrovend kan zijn. Hiervoor zullen medewerkers moeten worden ingezet en kan de procedure wellicht langer duren dan normaal. Turkse procedures zouden wellicht vergemakkelijken indien nadere normen worden ontwikkeld voor de berekening van kinderalimentatie. Zo hebben de rechters en beide partijen meer inzicht in het verloop en het resultaat van de procedure. Zeker is in ieder geval dat beide systemen van elkaar kunnen leren.
236
Artikel 314 lid 1 Turks BW
237
Zie artikelen 1:253sa en 1:253t BW
238
Artikel 1:253w jo 1:395 BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 52
5.
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is uiteengezet waarom de berekening van kinderalimentatie al jarenlang (nog steeds) een punt van discussie is en welke problemen deze onder andere met zich meebrengt. In dit onderzoek is getracht om de knelpunten te bezien vanuit verschillende invalshoeken en mede door de relevante rechtswetenschappelijke literatuur, jurisprudentie en wetsartikelen erbij te betrekken, tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen. De belangrijkste vraag in dit onderzoek was: ‘Brengt de nieuwe regeling tot berekening van kinderalimentatie meer transparantie en duidelijkheid voor de rechtszoekende, of bestaan er nog steeds problemen met de berekening?
Mede door beantwoording van de deelvragen, die in hoofdstuk 1 zijn genoemd wordt getracht om antwoord te geven op de hoofdvraag. In de tweede paragraaf worden belangrijke aanbevelingen gedaan.
5.2
Conclusie
In hoofdstuk 2 is het juridisch kader over de onderhoudsverplichting uiteengezet. Daaruit is gebleken dat de onderhoudsplicht van oudsher wordt gebaseerd op de morele plicht van ouders om hun kinderen op te voeden en te verzorgen. Mede door de invoering van de Kinderwetten in 1905 en de opheffing van het onderscheid tussen de erkende en niet-erkende kinderen werd de onderhoudsplicht nader gespecificeerd. Door de uitbreiding van de kring van onderhoudsplichtigen in de loop der jaren, is beoogd om meer rekening te houden met het belang van het kind. Het Nederlandse stelsel kent een ruime regeling voor onderhoudsplichtigen, welke is opgenomen in Titel 17 BW. Conform artikel 1:397 BW wordt de hoogte van de onderhoudsbijdrage bepaald door de ‘draagkracht’ van de onderhoudsplichtige en de ‘behoefte’ van het kind. De invulling die aan deze normen wordt gegeven, blijkt niet altijd eenduidig te zijn. Al jarenlang streeft men naar een vereenvoudiging van de berekening van kinderalimentatie. Sinds 2001 zijn daarom belangrijke onderzoeken verricht om tegemoet te komen aan de verschillende problemen. 239 Alhoewel de alimentatienormen door de jaren heen steeds zijn herzien door de Werkgroep Alimentatienormen, zijn de meest ingrijpende wijzigingen in april 2013 doorgevoerd. De aanpassing van de alimentatienormen heeft onder andere te maken met de wens tot vereenvoudiging en voorspelbaarheid en behoud van de band met de realiteit. 240 Het gevolg is namelijk dat de berekeningen te ingewikkeld werden ervaren en de rechterlijke uitspraken te onrechtvaardig. In de vorige normen werd vrijwel altijd rekening gehouden met de werkelijke lasten van de alimentatieplichtige. Indien werd aangetoond dat de alimentatieplichtige geen of minder draagkracht had, kon de onderhoudsbijdrage zelfs op nihil worden gesteld. Het gevolg is dat de onderhoudsgerechtigde hier vaak de dupe van werd. Voorts werd vrijwel weinig rekening gehouden met de steeds complex wordende gezinssamenstelling. Aangezien stiefouders ook onderhoudsplichtig kunnen zijn 241, werd in de oude normen onvoldoende rekening gehouden met hun positie. In hoofdstuk 3.2 is uitvoerig toegelicht wat de knelpunten zijn rondom de
239
Jehoel Gijsbers e.a. 2001
240
A. Wakker 2013, pagina 1
241
Conform artikel 1:253sa en 1:253t BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 53
berekeningen bij kinderalimentatie. Er is onder andere gebleken dat de eerdere wijzigingen in de alimentatienormen tot op heden slechts tijdelijk doel hebben getroffen en de wens tot herziening bleef bestaan. Met de invoering van de wettelijke voorrangsregeling in artikel 1:400 lid 1 BW, is beoogd om deels bij te dragen aan de knelpunten. Door de kinderalimentatie te prefereren boven partneralimentatie is helaas niet volledig tegemoet gekomen aan de problematiek.242 In de politiek zijn ook plannen bekendgemaakt tot vereenvoudiging van het kinderalimentatiesysteem. De PvdA en VVD heeft een initiatiefwetsvoorstel aanhangig gemaakt, die zou moeten leiden tot meer transparantie en vereenvoudiging.243 Het plan gaat onder andere uit van forfaitaire berekeningen en een ruimere taakverdeling aan het LBIO. Op de Nota is veel kritiek geleverd, welke uitvoerig is besproken in hoofdstuk 3.3. Alhoewel in de Nota goede initiatieven zijn genomen, is niet iedereen voorstander voor invoering van deze normen. Mijn oordeel over deze Nota is dat de draagkracht mogelijk ver buiten de werkelijkheid wordt vastgesteld en door de verschillende berekeningen de complexiteit zeker niet zal verminderen. Overigens zal de ruime taakbelasting van het LBIO niet meedragen aan de rechtvaardigheid, aangezien het LBIO eerst de alimentatie mag vaststellen en vervolgens de eigen beslissing ten uitvoer moet leggen. De vFAS heeft daarmee terecht de meeromvattende rol van het LBIO bekritiseerd, namelijk dat deze niet beschikt over de kernkwaliteiten en expertise voor geschillenbeslechting.244 In november 2012 werd de Richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen gepubliceerd. 245 Met de hantering van de vorige normen werd naar mijns inziens, terecht geklaagd over de ondoorzichtigheid en de complexiteit ervan. De huidige alimentatienormen gaan juist uit van forfaitaire bedragen, met het oog op vereenvoudiging van de berekeningen. 246 In hoofdstuk 3.4.2 is toegelicht wat de wijzigingen en de gevolgen zijn van de nieuwe alimentatienormen. De Werkgroep hanteert een herziene stappenplan, waarbij voortaan het inkomen van beide ouders wordt betrokken in de berekening. Door het kindgebonden budget voortaan buiten de draagkrachtberekening te laten, komt deze fiscale tegemoetkoming beter tot zijn recht en vermindert tevens het eigen aandeel van ouders. De zorgpremie en overige lasten worden forfaitair bepaald. Door rekening te houden met de geldende bijstandsnorm verwacht de Werkgroep Alimentatienormen dat vele kosten van de ouders worden gedekt en de uitkomst dicht blijft bij de werkelijkheid. Dat tegemoet is gekomen aan enkele problemen is zeker, namelijk dat stiefouders voortaan ook worden betrokken bij de draagkrachtberekening, dat de forfaitaire benadering van de lasten ervoor zorgt dat de werkelijke lasten in beginsel buiten beschouwing worden gelaten en dat in alle gevallen een minimumbijdrage moet worden opgelegd. Vanuit het Turkse stelsel bezien, kan het beperken van de kring van onderhoudsgerechtigden in Nederland, er juist voor zorgen dat mindere complexe procedures worden gevoerd. Bijzonder in Turkije is, dat de stiefouder geen onderhoudsverplichtingen heeft jegens zijn stiefkind. Zijn onderhoudsverplichting kan slechts via adoptie worden afgedwongen. Hetzelfde geldt voor het verkrijgen van (gezamenlijk) gezag. Gelet op de wijzigingen, concludeer ik dat de forfaitaire berekening van de draagkracht van partijen niet altijd voor het beoogde resultaat zullen zorgen. Indien de alimentatieplichtige extra lasten en schulden heeft, dient naar mijns inziens, hier enigszins rekening mee te worden gehouden, bij gebreke waarvan de draagkracht niet de werkelijkheid van de financiële positie van de alimentatieplichtige weerspiegeld. Het gevolg is dat de 242
Kamerstukken II nr. 30 145, Wet van 27 november 2008, Stb 2008/500
243
Initiatiefnota PvdA en VVD, te raadplegen via www.verder-online.nl
244
vFAS: Reactie op Nota kinderalimentatie VVD en PvdA, oktober 2011
245
Wakker 2013, pagina 1
246
Werkgroep Alimentatienormen; Aanpassing Richtlijn kinderalimentatie (toelichting), november 2012
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 54
financiële zorgplicht wellicht niet meer kan worden nagekomen. De nieuwe alimentatienormen bieden echter wel de mogelijkheid om zich te beroepen op een aanvaardbaarheidstoets. Echter of de rechter altijd rekening houdt met de lasten en schulden is nog zeer de vraag. Uit onderzoek naar een aantal uitspraken na 1 april 2013, is gebleken dat de rechter in beginsel flexibel omgaat met een dergelijk verweer. 247 In het verlengde hiervan rijst dan de vraag of de aanvaardbaarheidstoets juist is bedoeld om eenvoudig gehonoreerd te worden. Immers, door flexibel om te gaan met de aanvaardbaarheidstoets, mist de forfaitaire benaderingswijze juist zijn doelstelling en sluit men vaker aan bij de oude alimentatienormen. Een oplossing hiervoor kan zijn dat, binnen de draagkrachtberekening extra ruimte wordt gegeven aan eventuele (hoge) schulden en lasten. Een dergelijke toetsing zal vooral relevant zijn in gevallen, waarbij de alimentatieplichtige dubbele woonlasten heeft omdat de oude echtelijke woning (nog) niet is verkocht. De forfaitaire berekening van woonlasten van 30%, zoals in het Alimentatierapport 2013 wordt bepaald, is daarmee vaak niet haalbaar. De rechter kan uiteraard in andere gevallen altijd nagaan of de lasten en/of schulden onnodig zijn aangegaan en deze zonodig buiten beschouwing laten. Een nadeel van de aanvaardbaarheidstoets is vervolgens dat maatwerk altijd noodzakelijk blijft, omdat de rechter in dergelijke gevallen niet meer de forfaitaire benadering zal volgen. Een overeenkomst met het Turkse stelsel is dat de Turkse rechter kan uitgaan van fictieve bedragen, als er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies of extra lasten. Het opleggen van een minimumbijdrage is daarentegen wel een goede zet geweest. Zo draagt de nietverzorgende ouder in ieder geval bij aan de kosten voor het levensonderhoud van zijn kind. Om de verplichting tot het opleggen van een minimumbijdrage rechtens te kunnen afdwingen, biedt een wettelijke bepaling wellicht meer zekerheid. Tevens worden ouders tijdens de feitelijke omgang niet benadeeld met extra kosten, doordat de zorgkorting ruimer wordt toegepast. Op dit aspect zouden de klachten grotendeels wegnemen naar mijn oordeel, aangezien de zorgkorting wordt gerelateerd aan het werkelijke verblijf. Echter, de zorgkorting houdt in geringe mate rekening met de co-ouderschapsregeling. In de nieuwe alimentatienormen is deze regeling bewust buiten beschouwing gelaten, zodat ouders in staat worden geacht om zelf afspraken te maken hierover. 248 Indien ouders niet in staat zijn om deze afspraken te kunnen maken, zullen de problemen blijven bestaan. In het kader van het rechtsvergelijkend onderzoek met Turkije zijn in hoofdstuk 4 enkele overeenkomsten, maar ook belangrijke verschillen geconstateerd. Het verzoek tot kinderalimentatie wordt in het Turks BW in twee verschillende artikelen genoemd. Allereerst kan kinderalimentatie worden vastgesteld als een nevenvordering tijdens de echtscheidingsprocedure.249 Indien het kind onder gezag staat van zijn moeder, kan de moeder via artikel 329 Turks BW, op grond van bloedverwantschap eveneens kinderalimentatie vorderen. Wijziging van omstandigheden is in beide situaties mogelijk en desnoods kan de rechter worden verzocht het bedrag aan te passen.250 Voor de berekening van kinderalimentatie in Turkije, worden er geen forfaitaire bedragen gehanteerd. De rechter gaat uit van de werkelijke ‘draagkracht’ van de alimentatieplichtige en de ‘behoefte’ van het kind. Het Nederlandse stelsel is duidelijker omtrent de vaststelling van kinderalimentatie, aangezien de alimentatienormen inhoud geven aan de berekeningen en daardoor transparanter zijn. Bijzonder is wel dat de Turkse rechter zelf onderzoek verricht naar de inkomenssituatie van de alimentatieplichtige. Om meer 247
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27 juni 2013, GHARL 2013:4569; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 27 juni 2013,
ECLI:NL:GHSHE:2013:2646; Rechtbank Den Haag 5 juni 2013 LJN CA 2341 248
Rapport Alimentatienormen versie juli 2013, pagina 17-18
249
Artikel 182 Turks BW
250
Artikel 331 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 55
inzicht te krijgen in de werkelijke inkomenssituatie van de alimentatieplichtige, kan de Nederlandse rechter eventueel feitelijk onderzoek instellen naar diens inkomen en vermogen, bijvoorbeeld door onderzoek te doen bij de bank, de werkgever of de Belastingdienst. Een nadeel is echter wel dat een dergelijk onderzoek veel tijd in beslag kan nemen en mogelijk daardoor niet haalbaar is. Maatwerk blijft dan noodzakelijk en berekeningen blijven ver buiten de recent gewijzigde doelstellingen van de alimentatienormen. In beginsel duurt de onderhoudsverplichting van de ouders voort totdat het kind meerderjarig is geworden. Eveneens in Nederland bestaat in Turkije de mogelijkheid om de onderhoudsverplichting te verlengen, indien het kind na zijn meerderjarigheid nog studeert.251 De behoeftigheid van het kind wordt, anders dan in Nederland, bepaald aan de hand van de feitelijke behoefte na de echtscheiding. Uiteraard houdt de rechter rekening met de sociale levensstandaard van het kind tijdens het huwelijk van zijn ouders, maar doorslaggevend is de financiële situatie van het kind na de echtscheiding van zijn ouders. Beide systemen hebben overeenkomsten en verschillen, zoals thans is gebleken in hoofdstuk 4. Uit mijn onderzoek heb ik geconstateerd dat de berekening van kinderalimentatie door de Turkse rechter niet complex is, aangezien de feitelijke situatie doorslaggevend blijft. In de volgende paragraaf worden daarom enkele aanbevelingen gedaan naar aanleiding van dit rechtsvergelijkend onderzoek. Uit het voorgaande blijkt dat door de forfaitaire vaststelling van kinderalimentatie zeker tegemoet is gekomen aan vele knelpunten. De armoede wordt niet meer afgewenteld op de verzorgende ouder, waardoor de kosten van het kind evenredig worden verdeeld over beide ouders. Echter, door deze benadering kunnen problemen met de inning van de bijdragen ontstaan, omdat de draagkracht niet altijd juist wordt weergegeven. Om problemen met de draagkrachtberekening te voorkomen, kan extra ruimte worden gegeven aan schulden en relevante lasten, omdat de aanvaardbaarheidstoets niet altijd kan worden gehonoreerd door de rechter. Door de uitsluiting van stiefouders als onderhoudsplichtigen, kan de complexiteit naar mijn oordeel afnemen. Op dit onderdeel sluit ik mij aan bij het Turkse stelsel. Met de nieuwe normen blijft maatwerk noodzakelijk, zolang er sprake is van complexe situaties. Aan de vooropgestelde doelen ‘transparantie’ en ‘eenvoud‘ is daarom niet volledig aan tegemoetgekomen. Daarom is het noodzakelijk dat de Werkgroep Alimentatienormen bij een toekomstige herziening, de alimentatienormen op multidisciplinaire wijze vaststelt. Om de werking ervan beter te kunnen beoordelen, is samenwerking met verschillende deskundigen en disciplines noodzakelijk. In de volgende paragraaf beschrijf ik een aantal aanbevelingen, die zouden kunnen leiden tot het bevorderen van eenduidigheid en eenvoudigheid bij de vaststelling van kinderalimentatie in de toekomst.
5.3
Aanbevelingen
Uit diepgaand onderzoek is gebleken dat de wijzigingen per 1 april 2013 niet voor iedereen positief is geweest. Mede door het toelichten van enkele aanbevelingen kunnen de kritiek- en knelpunten op termijn, alsnog worden weggewerkt en sluiten de alimentatienormen beter aan bij de problemen.
Aanbevelingen met betrekking tot het Nederlandse alimentatiesysteem: Allereerst, om de complexiteit van de berekeningen te doen afnemen, zal de kring van de onderhoudsplichtigen verkleind moeten worden. In dat opzicht sluit ik mij aan bij het Turkse recht, namelijk dat in eerste instantie de verwekker de eerstverantwoordelijke blijft voor de financiële zorg van het kind. Van het Turkse 251
Artikel 328 lid 2 Turks BW
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 56
systeem valt te leren dat slechts bij bloedverwantschap en adoptie een onderhoudsplicht ontstaat. De Nederlandse wetgever zou een dergelijke aanpassing kunnen doorvoeren in het wettelijk stelsel, waarbij wordt bepaald dat de stiefouder voortaan wordt uitgesloten van de onderhoudsverplichting. Het voordeel is dat de berekeningen binnen het Nederlandse stelsel in ieder geval minder complex worden en zullen afnemen. Een nadeel kan zijn dat het kind in sommige gevallen dan afhankelijk is van zijn biologische ouders, of alleen van zijn moeder, waardoor wellicht niet volledig tegemoet wordt gekomen aan de behoeften. Het belang van het kind kan daardoor financieel gezien wellicht achteruit gaan. De stiefouder vult in het huidige systeem weliswaar een ‘reserve’ positie in, maar de complexiteit bij berekeningen zal daardoor wel afnemen. De vaststelling van de alimentatienormen vergt bij elke herziening vaak veel energie. De Werkgroep Alimentatienormen beoogt ongetwijfeld om de normen voor lange termijn toe te passen. Helaas blijkt soms al snel dat het roer dient te worden omgegooid, omdat de normen in de praktijk niet tot het gewenste resultaat leiden. Om dit te voorkomen, is het raadzaam om bij de vaststelling van de (toekomstige) nieuwe alimentatienormen, alle problemen en knelpunten goed tegen het licht te houden door verschillende disciplines te raadplegen om de problematiek vanuit een andere invalshoek te bezien. De wensen en de knelpunten dienen te worden besproken met een bredere groep. Aangezien de politiek zich desgewenst kan inmengen in de bestaande discussie, is het mijns inziens verstandig om ook de knelpunten vanuit deze invalshoek te inventariseren, zodat in overleg met politici en de rechterlijke macht de wensen beter op elkaar konden worden afgestemd. Een aanbeveling is dan ook om bij een volgende herziening beter samen te werken. Sterker nog, niet alleen het inwinnen van advies bij verschillende disciplines moet mogelijk zijn, er dient een vaste groep van adviseurs te worden aangesteld. Op die manier kunnen ook financieel en fiscaal deskundigen bijdragen aan efficiënte en werkbare alimentatienormen. Voorts zou vaker intern overleg met advocaten, rechters en mediators moeten plaatsvinden om nauw betrokken te zijn bij de problematiek omtrent de vaststelling van kinderalimentatie. Met betrekking tot de inhoudelijke normen ben ik van oordeel dat de beoogde transparantie moet worden gehandhaafd bij een eventuele herziening. De draagkrachtberekening volgens het netto besteedbaar inkomen moet doorslaggevend zijn, echter er dient meer ruimte te worden gecreëerd voor relevante lasten en schulden. Aangezien niet altijd kan worden uitgegaan van de forfaitaire draagkracht, had de Werkgroep Alimentatienormen extra ruimte moeten openlaten voor de onvoorziene uitgaven. Hiervoor wordt de aanvaardbaarheidstoets weliswaar ingezet, echter er bestaat geen zekerheid of een dergelijk verweer zal slagen. De hantering van forfaitaire bedragen zou wellicht kunnen leiden tot vaststelling van de financiële positie, ver buiten de werkelijkheid. Daar zou eventueel een betere oplossing voor gevonden kunnen worden, door enige ruimte open te laten voor bijzondere gevallen. Het hanteren van een minimumbijdrage is een goede zet geweest van de Werkgroep Alimentatienormen. Met een minimumloon is het in vrijwel alle gevallen mogelijk om met een klein bedrag bij te dragen aan de kosten voor de verzorging van het kind. In situaties van schuldsanering, is het opleggen van een minimumbijdrage derhalve noodzakelijk en gewenst. Het opleggen van een minimumbijdrage bevestigt voorts de gezamenlijke verantwoordelijkheid die ouders voor hun kinderen dragen, zodat de kosten niet op een ouder worden afgewenteld. De minimumbijdrage moet wettelijk kunnen worden afgedwongen. Daarvoor is een wetswijziging noodzakelijk, waarin wordt bepaald dat ongeacht de draagkracht van de alimentatieplichtige, een minimumbijdrage kan worden opgelegd. De PvdA en VVD (hoofdstuk 3) hebben in dit kader een voorstel gedaan tot het opleggen van een wettelijk minimum bij de wet. De uitkomst van deze discussie is bepalend voor
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 57
een dergelijk voorstel. Het lijkt mij dan ook raadzaam om eerst deze discussie af te wachten, aangezien de draagkracht en de behoefte het uitgangspunt blijft voor vaststelling van kinderalimentatie. Tot slot, uit onderzoek naar het alimentatiestelsel in Turkije is gebleken dat de rechter, bij wie de procedure aanhangig is gemaakt, zelf een onderzoek instelt naar de inkomens- en vermogenspositie van de alimentatieplichtige. In Nederland wordt de financiële situatie door de alimentatieplichtige aangetoond. Ten behoeve van de procedure wordt het inkomen onderbouwd met stukken. De advocaat neemt hetgeen is aangeleverd ten behoeve van de procedure aan voor waar en zo ook de rechter in de meeste gevallen. De kans is groot dat inkomsten niet worden getoetst aan de volledig- en/of werkelijkheid. De Nederlandse rechter zou voor een rechtvaardiger uitkomst van de procedure, onderzoek kunnen verrichten naar de werkelijke inkomenssituatie van partijen. Daarbij kan het kadaster, de bank, de Belastingdienst en eventueel de werkgever van de partijen kunnen worden benaderd voor nadere inlichtingen. Een dergelijke verplichting kan worden opgelegd door de rechter, maar om deze verplichting volledig te kunnen afdwingen, zou eventueel gedacht kunnen worden aan een wetswijziging, waarbij instanties en particulieren verplicht worden tot het verschaffen van inlichtingen ten behoeve van de vaststelling van kinderalimentatie.
Aanbevelingen met betrekking tot het Turkse alimentatiesysteem: Binnen het Turkse alimentatiestelsel bestaan geen nadere regels over de toepassing en bepaling van de kinderalimentatie. Mogelijk omdat elke procedure individueel wordt beoordeeld en men zich mogelijk vasthoudt aan de gewoonte en doctrine. Met het oog op verbetering van de wetgeving en de (ongeschreven) normen, zou binnen het Turks alimentatiesysteem betere richtlijnen moeten worden ontwikkeld om invulling te geven aan de normen ‘draagkracht’ en ‘behoefte’. Dit kan onder andere door (deels) het Nederlands kinderalimentatiesysteem te volgen door een Alimentatierapport of –handleiding te creëren die advocaten, adviseurs en rechters kunnen toepassen in alimentatiezaken. Daarin kunnen (deels) forfaitaire bedragen worden gehanteerd en zou rekening kunnen worden gehouden met de bijstandsnorm, woon- en zorgkosten. En indien blijkt dat er geen draagkrachtruimte is om een positieve uitkomst te kunnen geven aan een berekening, kan in ieder geval een minimumbijdrage worden opgelegd. Het opleggen van een minimumbijdrage kan eventueel via de wet worden afgedwongen. In Turkije wordt eveneens onvoldoende rekening gehouden met de daadwerkelijke zorg. Een ander verbeterpunt is, dat binnen het Turkse kinderalimentatiestelsel het mogelijk moet zijn om de financiële zorg beter te verdelen tussen ouders. De ouder die geen gezag over het kind heeft, dient in ieder geval korting te krijgen op zijn verplichte aandeel per maand. Zo worden de kosten naar evenredigheid verdeeld en wordt meer recht gedaan aan de wensen en de financiële situatie van ouders. Volgens het geldende systeem in Turkije, kan bij een feitelijke verzorging door de niet met het gezag belaste ouder, de rechter worden verzocht om de verplichting tot betalen van kinderalimentatie (tijdelijk) te beëindigen. Een positief aspect binnen het Turkse alimentatiesysteem is dat aan derden geen onderhoudsplicht kan worden opgelegd. De biologische vader ( mits deze nog in leven is) blijft in die zin altijd verantwoordelijk voor de verzorging van zijn kind. Het verplichten van een onderhoudsbijdrage aan een stiefouder, is slechts via adoptie mogelijk. Bij een eventuele herziening van het Turkse systeem, zou afstamming/ bloedverwantschap het uitgangspunt moeten blijven met betrekking tot de kring van onderhoudsplichtigen.
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 58
LITERATUURLIJST Boeken Barkhuysen 2004 T. Barkhuysen, Het EVRM als integraal onderdeel van het Nederlandse materiële bestuursrecht, De betekenis van het EVRM voor het materiële bestuursrecht, (VAR 132) Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004 (boekdeel- hoofdstuk) De Graaf e.a. 2008 C. de Graaf& C. Mak, Rechten van het kind en ouderlijke verantwoordelijkheid: Nijmegen, Ars Aequi Libri 2008 Heida e.a. 2010 A. Heida, C.A. Kraan & Q.J. Marck, Echtscheidingsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010 Jehoel-Gijsbers e.a. 2001 G. Jehoel-Gijsbers, L. Kok & L. Janssens, Alleenstaande ouders, het combinatiescenario en kinderalimentatie, Doetinchem: Elsevier 2001 Jonker 2011 M. Jonker, Het recht van kinderen op levensonderhoud: een gedeelde zorg. Een rechtsvergelijking tussen Nederland, Noorwegen en Zweden, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011 Kollmann 1879 A.J.A. Kollmann, De wettelijke verplichting tot onderhoud volgens de bepalingen van het burgerlijk wetboek, Leiden: Somerwil 1879 Meuwese e.a. 2005 S. Meuwese, M. Blaak & M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht. Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005 Minkenhof 1933 Mr. A. Minkenhof, Wettelijke Onderhoudsplicht,Amsterdam 1933 Van der Velden en Ibili 2010 Mr. F.J.A. van der Velden en F. Ibili, Nederlandse vertaling Turks Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer 2010 Vlaardingerbroek e.a 2008 Prof. P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008 Vlaardingerbroek e.a 2011 Prof. P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2011 Wiarda 1957 J. Wiarda, C. Asser en P. Scholten, Handleiding tot beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Personenrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1957 Tijdschriftartikelen Bol 2012-1 Mr. drs. J.P.M. Bol, ‘Nieuwe Tremanormen kinderalimentatie: wat zijn de wijzigingen en wat de gevolgen’ Relatierecht en Praktijk, december 2012, nummer 8, pagina 339-342 Bol 2012-2 Mr. drs. J.P.M. Bol, ‘Kinderalimentatie, de klok 50 jaar terug?’ EB 2012/28
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 59
Claessen 2011 Mr. I.G.S Claessen, ‘De stiefvader: wel de plichten niet de rechten?’ EB 2011/53 Groenleer 2011 Mr. M. Groenleer, ‘Voortborduren op Rekenmethode Bol’ EB 2011/43 Heida 2008 Mr. A. Heida, ‘Alimentatie en wangedrag’ EB 2008/1 Kavelaars 2013 Drs. R.M. Kavelaars-Niekoop, ‘Aanpassing normen kinderalimentatie: een gemiste kans’ EB 2013/51 Mulder en Van Gaalen Mr. A. Mulder en mr. dr. M. van Gaalen, ‘Vereenvoudiging van kinderalimentatie; een reactie op het plan voor de nieuwe berekening van kinderalimentatie van de VVD en PvdA’ Relatierecht en Praktijk, februari 2012, nummer 1 Pieck 2013 Mr. V.H.F. Pieck, ‘Onwerkbaarheid van de tremanormen in de praktijk’ Relatierecht en Praktijk, december 2013 nummer 8, pagina 305-307 Roelvink 2011-1 Mr. A. Roelvink-Verhoeff; ‘Alimentatie en fiscaal voordeel voor kinderen’ EB 2011/61 Roelvink 2011-2 Mr. A. Roelvink-Verhoeff; ‘Kinderalimentatie, ‘kijkgeld’ of ‘wie niet zorgt zal betalen?’ EB 2011/74 Roelvink 2013 Mr. A. Roelvink-Verhoef, ‘Alimentatie was te vaak sluitstuk bij echtscheiding’ Advocatenblad, april 2013 Teker 2013 Mr. E. Teker, ‘Turks partneralimentatierecht’ Relatierecht en Praktijk, september 2013 nummer 6, p. 251-254 Van der Ploeg 2012 P.P. van der Ploeg, ‘Voorstel van de PvdA en VVD voor de nieuwe berekening van kinderalimentatie: een nadere toelichting’ Relatierecht en Praktijk, februari 2012, nummer 1 Van der Velden en Ibili 2009 Mr. F.J.A. van der Velden en mr. F. Ibili, ‘Turks echtscheidingsrecht’ EB 2009/19 Van Teeffelen 2009 P.A.J.Th van Teeffelen, ‘Kinderen eerst: een wettelijke voorrangsregel voor kinderalimentatie’ EB 2009,27 Van Teeffelen 2012 P.A.J.Th van Teeffelen, ‘Vereenvoudiging van het kinderalimentatiestelsel: manouvren tussen rechtvaardigheid en eenvoud’ EB 2012/27 Vlaardingerbroek 2012 Mr. P. Vlaardingerbroek ‘Postrelationele solidariteit bij kinderalimentatie’ WPNR 2012/ 6945 Wakker 2013 Mr. A. Wakker, ‘Is de vereenvoudigde berekening van kinderalimentatie ook een verbetering?’ EB 2013/12 Weenink 2011 Mr. M.A. Weenink ‘Gevolgen van inkomensverlies in het licht van de 90%-regel’ Relatierecht en Praktijk, juni 2011, nummer 4, pagina 140-143 Zon 2011 Mr. M.A. Zon ‘Kinderalimentatie in samengestelde gezinnen’ EB 2011/75
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 60
Zonneberg 2012 Mr. dr. L.H.M. Zonnenberg, ‘Kinderalimentatie en contractsvrijheid’ EB 2012/53 Overige IBO, Werkgroep alimentatiebeleid, Het kind centraal: verantwoordelijkheid blijft, juni 2002 Initiatienota PvdA en VVD Initiatiefnota PvdA en VVD; Van der Steur, Recourt en Berndsen: PvdA en VVD plan voor de nieuwe berekening van kinderalimentatie, vindplaats: http://www.verder-online.nl/vereenvoudiging-kinderalimentatie Landelijke werkgroep Mudawannah, Türk Medeni Kanunu: Informatie over het Turks en Nederlands (familie)recht, Van de Garde/Jémé, Eindhoven: Augustus 2009 Vindplaats: http://www.steunremigranten.nl/art/uploads/files/Turk%20Medeni339TNL.pdf
Staatscommissie Vervanging Armenwet, Eindrapport Staatscommissie vervanging Armenwet 1951, C.G.C. Quarles van Ufford, Den Haag: Staatsdrukkerij 1954 Vereniging voor Familierecht Advocaten en Scheidingsmediators, ‘Reactie op Nota vereenvoudiging kinderalimentatie’ Den Haag 2011, vindplaats: http://www.verder-online.nl/vereenvoudiging-kinderalimentatie Rapporten Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Werkgroep Alimentatienormen, Alimentatienormen 2010 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Werkgroep Alimentatienormen, Alimentatienormen 2012 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Werkgroep Alimentatienormen, Alimentatienormen 2013 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Werkgroep Alimentatienormen, Voorstel vereenvoudiging richtlijn kinderalimentatie, november 2012 (en bijbehorende toelichting) Kamerstukken Kamerstukken II 1954/1955, 3 767, nr. 3 Kamerstukken II 1992/93, nr. 22 855, nr. 3 Kamerstukken II, 1995/96, 24 649, nr. 3; Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie Kamerstukken II 2006/07, 30 145, 27 november 2008, Stb 2008, 500 Kamerstukken II 2011/12 nr. 32 529 nr. 162, Stb 2013/72 ,73, Wijziging van de wet i.v.m. de verbetering van de positie van pleegouders Kamerstukken I 33 032, Juridisch ouderschap van de vrouwelijk partner van de moeder anders dan door adoptie (lesbisch ouderschap) april 2013 Wetsvoorstel 29 480 tot wijziging van Boek 1 BW alsmede van andere wetten in verband met de vaststelling van kinderalimentaties. Jurisprudentie Rechtbanken Rechtbank ’s-Gravenhage 22 maart 2005 LJN AT312 Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 8 juni 2007, JPF 2007-9 Rechtbank Zutphen 3 augustus 2012, LJN BX 3557 Rechtbank ’s-Gravenhage 5 juni 2013, LJN CA 2341 Gerechtshoven Hof ’s-Gravenhage 17 januari 2007, LJN AZ8758 Hof ‘s- Gravenhage, 28 januari 2009, LJN BH4118 Hof Arnhem 16 november 2010, LJN BO 5015 Hof ’s-Hertogenbosch 3 februari 2011, LJN BP5807
Hof Leeuwarden 17 februari 2011, LJN BQ 8148 Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 61
Hof ’s-Gravenhage 8 mei 2013, LJN CA0733 Hof ’s-Hertogenbosch 27 juni 2013, ECLI:N::GHSHE:2013:2646 Hof Arnhem 27 juni 2013, ECLI:NL:HARL:2013:4569 Hoge Raad Hoge Raad 6 december 1945, B. nr. 8008 Hoge Raad 21 mei 1965, NJ 1965, 340 Hoge Raad 27 oktober 1989, NJ 1990, 324 Hoge Raad 10 november 1989, NJ 1990, 523 Hoge Raad 1 december 1989, NJ 1990, 189 Hoge Raad 13 december 1991, NJ 1992,178 Hoge Raad 2 december 1994, NJ 1995/287 Hoge Raad 10 augustus 2001, NJ 2002, 278 Hoge Raad 7 februari 2003, NJ 2003, 358 Hoge Raad 10 november 2006, LJN AZ0428 Hoge Raad 18 februari 2011 LJN BO9841 Hoge Raad 13 april 2007, NJ 2007,394 Internationaal EHRM 13 juni 1979 Marckx vs Belgium, Application no: 6833/ 74 Turkse Hof van Cassatie, 29 maart 2004, E.2004/2744, K.2004/2916 Turkse Hof van Cassatie, 14 oktober 2004, E. 2004/11894, K. 2004/10996 Turkse Hof van Cassatie 27 december 2005, E.2005/11694, K.2005/18387 Turkse Hof van Cassatie, 20 september 2005, E.2005/9226, K.2005/8838 Turkse Hof van Cassatie, 24 oktober 2005, E. 2005/12096, K.2005/14638 Turkse Hof van Cassatie, 9 september 2008, E. 2008/9857, K. 2008/13986 Turkse Hof van Cassatie, 20 oktober 2008, E. 2007/13838, K.2008/13605 Turkse Hof van Cassatie, 6 oktober 2011, E.2011/10075, K.2011/14876 Turkse Hof van Cassatie, 16 januari 2012, E.2011.17467, K.2012/690 Turkse Hof van Cassatie, 13 februari 2012, E.2010/17921, K.2012/2392 Turkse Hof van Cassatie, 2 oktober 2012, E.2012/14248, K.2012/20466 Geraadpleegde websites:
(geraadpleegd tussen 15 juni 2013- 20 oktober 2013)
Nationaal www.advocatenblad.nl www.alimentatie.nl www.banning.nl www.blogs.akd.nl www.cbs.nl www.echtscheidingsplan.nl www.nieuws.nl www.nu.nl www.overheid.nl www.recht.nl www.rechtspraak.nl www.rechtwijzer.nl www.verder-online.nl Internationaal www.alternatifanne.com www.ankarabarosu.org.tr www.yargitay.gov.tr www.bosanmahukuku.com www.hukuki.net www.turkhukuksitesi.com
Tilburg Law School
Herziening kinderalimentatiestelsel 2013
Pagina | 62