NEDERLANDS JURISTENBLAD
HERVORMING ONTSLAGRECHT VOLGENS SOCIAAL AKKOORD ž Arbeidsplicht en bijstandswet ž Internationaal stakingsrecht ž Opvolgend werkgeverschap P. 1622-1691 JAARGANG 88 21 JUNI 2013
10295531
25
Vind snel alle informatie die u nodig heeft met de
Kluwer Navigator Collecties Advocatuur u Neem n roeftis p een gra ment. abonne
U stelt de hoogste eisen aan de kwaliteit en de reikwijdte van de informatie die u nodig heeft. In de nieuwe Kluwer Navigator Collecties voor de Advocatuur heeft Kluwer alle relevante bronnen per rechtsgebied aan elkaar gekoppeld. Altijd direct beschikbaar via de nieuwe en gebruiksvriendelijke portal, de Kluwer Navigator. Deze collecties bevatten onder meer de Asser-serie, de Groene Serie, Tekst & Commentaar, NJ, NJB, Rechtspraak van de Week, Modellen voor de Rechtspraktijk, de Praktijkgids, Data Juridica en natuurlijk de Nederlandse wetgeving plus uitgebreide toelichting (Lexplicatie). Compleet, actueel en van hoge kwaliteit, samengesteld door topauteurs. De volgende Collecties zijn beschikbaar voor de advocatuur: Arbeidsrecht Banking & Finance Contracten- en aansprakelijkheidsrecht & Burgerlijk procesrecht IE- en ICT-recht Insolventierecht Omgevingsrecht Ondernemingsrecht Personen-, familie- en erfrecht Sociale zekerheidsrecht Staats- en bestuursrecht Strafrecht Vastgoedrecht.
Meer informatie of een gratis proefabonnement? Ga naar kluwernavigator.nl/advocatuur of neem contact op met ons: 0570 673 591 of
[email protected]
Inhoud
1623
Prof. mr. J.E.J. Prins De klank van veiligheid
Wetenschap 1490
1624
Mr. D.M.A. Bij de Vaate Sociaal Akkoord en hervorming van het ontslagrecht Lessen uit Duitsland
Wetenschap 1491
1631
Dr. mr. A. Eleveld De arbeidsplicht en het rechtskarakter van de bijstandswetgeving
Focus 1492
1638
1644
Mr. W.J.M. van Tongeren Opvolgend werkgeverschap?
Rubrieken 1494-1512 Rechtspraak 1513 Boeken 1514-1525 Tijdschriften 1526-1531 Wetgeving 1532-1537 Nieuws 1538 Universitair nieuws 1539 Personalia 1540 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
POSITIE in het
HERVORMING ONTSLAGRECHT VOLGENS SOCIAAL AKKOORD
maatschappelijke en
ž Arbeidsplicht en bijstandswet ž Internationaal stakingsrecht ž Opvolgend werkgeverschap
politieke DEBAT krijgt
P. 1622-1691 JAARGANG 88 21 JUNI 2013
25
het ARGUMENT van VEILIGHEID steeds meer LAST van onaangename
Prof.mr. P.F. van der Heijden Internationaal stakingsrecht onder spanning
Opinie 1493
Door de DOMINANTE
1645 1666 1667 1675 1682 1687 1689 1690
10295531
Vooraf 1489
TREKJES Pagina 1645
Men spreekt over het ‘SCHRECKGESPENST’ van het KÜNDIGUNGSSCHUTZPROZESS
Pagina 1628
De GEMEENTEN hebben er FINANCIEEL BELANG bij gekregen bijstandsgerechtigden zo SNEL mogelijk uit te laten stromen naar REGULIER WERK
Pagina 1633
Zowel de recente EU- als ILODEBATTEN over het STAKINGSRECHT laten een heftige STRIJD zien tussen internationale WERKGEVERS organisaties en VAKBONDEN
Pagina 1638
Het VERSCHIL in positie tussen Van Tuinen en Isik is te KLEIN om het grote verschil in uitkomst te RECHTVAARDIGEN
Pagina 1644 Er komt één EENVOUDIGE manier om een PROCEDURE te STARTEN die zowel voor CIVIEL- als BESTUURSRECHT geldt
Pagina 1683
De OMZET van de RECHTSKUNDIGE dienstverleners DAALDE in het eerste kwartaal van 2013 met RUIM 4 PROCENT
Pagina 1685 Een dergelijke TOEPASSING van een AFGESCHAFTE WET kan NIET gebaseerd worden op de STREKKING van de wet, NOCH op een REDELIJKE wetstoepassing
Pagina 1686 Omslag: © Shutterstock.com
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Fidura Kleeoss Altijd en ovveral uw w dosssiers en adm min nisttratie bij de hand Hét all-in pakket voor de advocatuur Met Fidura Kleos beheert u al uw contacten, documenten, dossiers, urenregistratie, e-mail en agenda’s eenvoudiger dan ooit. Waar en wanneer u maar wilt! De voordelen van Fidura Kleos op een rij: Ǧ ǂ Ǧ Ǧ Ǧ Ǧ Æ Ǧ ƽ Ǧ ƿȕȠȟȤƽǂ Ǧ ƽǂ
Bezoek www.fidurakleos.nl voor meer informatie
Vooraf
1489
De klank van veiligheid
25
Inmiddels weten we waar PRISM voor staat: het grootschalig surveillanceprogramma van de Amerikaanse National Security Agency (NSA). Als klokkenluider Edward Snowden gelijk blijkt te hebben, heeft de NSA rechtstreeks toegang tot de servers van diverse grote aanbieders van internetdiensten: Microsoft, Apple, Google, Skype en Facebook om bekende te noemen. Aldus verkrijgt de Amerikaanse dienst niet alleen ontelbare gegevens van klanten van deze bedrijven, maar heeft het ook toegang tot e-mailberichten, gedownloade documenten en chatgesprekken. Zonder dat deze klanten daar iets van weten. Inmiddels hebben de desbetreffende bedrijven niet alleen ontkend iets van de praktijken af te weten maar ze ook als ‘schandelijk’ gekwalificeerd. Zowel Microsoft als Google heeft er bij de Amerikaanse regering op aangedrongen meer openheid van zaken te geven over de verzoeken tot afgifte van data die zij met de regelmaat van de klok van allerhande overheidsinstanties krijgen. Aldus kan de samenleving deze belangrijke kwestie proberen te begrijpen en erover discussiëren, aldus een woordvoerder van Microsoft. Maar waar exact moet deze discussie dan over gaan? Als we de reacties in de media mogen geloven heeft de gemiddelde burger toch niets te verbergen. Sterker nog, het type initiatieven als dat van de NSA wordt volgens sommigen zelfs door de samenleving uitgelokt nu burgers vrijelijk hun gegevens op het internet rondstrooien. Wat valt de overheid nog te verwijten als informatie voor het oprapen ligt? Toch is het de vraag of we hier het juiste discussieonderwerp te pakken hebben. Het gaat namelijk al lang niet meer zozeer om het verzamelen van gegevens. Velen maakt het inderdaad niet veel uit of anderen – of dat nu medeburgers, bedrijven of overheden zijn – op de hoogte zijn van hun dagelijks doen en laten. Het prangende punt is veeleer informatiemacht. Macht van instituties over wat er na het verzamelen met al die gegevens gebeurt. En daarmee de onmacht van burgers hier nog enig zicht, laat staan controle of zeggenschap op te hebben. Overheden en bedrijven hebben zich een welhaast tijdloze en mateloze heerschappij over gegevens van burgers aangemeten. Over hoe lang ze worden bewaard en waar ze vrijwel oncontroleerbaar voor mogen worden hergebruikt. De paradox van de wens de burgers veiligheid te garanderen is dat zij de veiligheid van hun persoonlijke gegevens volledig kwijt zijn. Het is deze situatie en de veranderende machtsrelatie tussen individuen en instituties die daarmee samenhangt, waar het debat over dient te gaan. Geagendeerd wordt daarmee niet alleen de relatie die burgers hebben met de instituties (bedrijven of overheden) die aan de hand van gegevens belangrijke beslissingen over hen nemen, maar uiteindelijk ook de sociale structuren in onze samenleving. De NSA is in dit opzicht slechts een illustratie van de wijze waarop de instituties met burgers omgaan. Bovendien is de huidige consternatie - voor wie het nieuws volgt - overdreven: Pulitzer Prize winnaar James Risen schreef er al in 2006 over. We behoeven ons geen illusies te maken: ook in ons land hebben opsporingsinstanties zich een grotendeels
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
oncontroleerbare macht aangemeten wat betreft opvragingen van persoonsgegevens op sociale media. Burgerrechten-organisatie Bits of Freedom probeert al langer cijfers over deze politie-opvragingen boven tafel te krijgen. Tot op heden zonder succes. Waar ieder jaar wel een overzicht wordt vrijgegeven van het aantal vorderingen bij aanbieders van internet en telefonie, blijft onbekend om hoeveel vorderingen bij aanbieders van sociale media het gaat. Alleen politiekorps Limburg-Zuid maakte na een Wob-verzoek bekend dat ieder jaar persoonsgegevens van veertig tot tachtig accounts worden opgevraagd.1 Soms zijn dat alleen contactgegevens, maar soms ook alle informatie over de communicatie van een gebruiker. Als het aan staatssecretaris Teeven ligt blijven de aantallen geheim. In antwoord op vragen van Tweede Kamerlid El Fassed (GroenLinks), stelde hij vorig jaar: “Publicatie van deze aantallen zou inzicht geven in de mate waarin communicatie via sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt. Het is niet in het belang van de opsporing om dit inzicht te verschaffen, ondermeer omdat het risico bestaat dat personen hun gedrag op deze informatie gaan afstemmen.” Ten slotte. De NSA heeft PRISM opgezet om de veiligheid van burgers te dienen. Veiligheid blijkt een welhaast vanzelfsprekende motivatie voor de stortvloed aan initiatieven voor het observeren van burgers en wettelijke regelingen die deze initiatieven legitimeren. Wie is er immers tegen veiligheid? Juist vanwege het ogenschijnlijk ontbreken van tegenstanders, wordt het argument van veiligheid nauwelijks kritisch bevraagd. Ook nu weer lijken voorstanders van PRISM er redelijk eenvoudig mee weg te komen. Maar door die dominante positie in het maatschappelijke en politieke debat krijgt het argument van veiligheid steeds meer last van onaangename trekjes. Trekjes van heimelijkheid en zelfs superioriteit. En dat terwijl veiligheid een warm woord zou moeten zijn. Althans voor degenen die het wordt geboden. Veiligheid in de zin van geborgenheid. Een toevluchtsoord voor rust en je door medemensen gedragen te weten. In de discussie over PRISM toonde het woord zich echter wederom van een totaal andere kant. Veiligheid werd in alles een woord van macht. Daarmee roept het steeds vaker associaties op die het tot een hard en koud woord maken. Als we proberen de noodzaak tot veiligheid weer eens vanuit de wens tot geborgenheid op te vatten. Als we veiligheid verbinden met de wens tot maatvoering bij de instrumenten die we inzetten om dat belang te dienen. Zou dat niet een veel productiever vertrekpunt voor discussie zijn? Corien Prins PS Inmiddels hebben Facebook en Microsoft openbaar gemaakt dat zij tegen de 10.000 resp. 5000 à 7000 verzoeken om gegevensverstrekking hebben ontvangen van de NSA
1. https://www.bof.nl/live/wp-content/uploads/20120217-bevragingen-sociale-netwerken.pdf
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1623
1490
Wetenschap
Sociaal Akkoord en hervorming van het ontslagrecht Lessen uit Duitsland Vivian Bij de Vaate1
In het Sociaal Akkoord dat afgelopen april werd gesloten tussen het kabinet en de sociale partners is onder andere een herziening van het ontslagrecht voorzien. Enkele aspecten van de voorgenomen hervormingen vertonen grote gelijkenis met het systeem zoals dat nu al in Duitsland bestaat. Daar bestaat veel kritiek op het stelsel omdat zowel werkgever als werknemer langdurig in het ongewisse kunnen zijn of er nu wel of niet rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.
1. Inleiding Na het initiatiefwetsvoorstel van voormalig D66-kamerlid Koşer Kaya,2 het Kunduz-akkoord, de uitwerking daarvan door voormalig Minister Kamp,3 en het tussen de VVD en PvdA gesloten Regeerakkoord,4 ligt er nu een Sociaal Akkoord.5 Sociale partners en het kabinet hebben daarin onder andere een vertraagde hervorming van het ontslagrecht afgesproken. Vanwege de huidige economische crisis wordt voorgesteld het ontslagrecht niet te hervormen per 1 juli 2014, maar per 1 januari 2016. De bescherming van werknemers tegen willekeurige ontslagen staat daarbij niet ter discussie. Waar het om gaat is dat het ontslagrecht activerender, eerlijker en eenvoudiger wordt, waarbij sneller zekerheid wordt geboden aan werknemers en werkgevers en gelijke gevallen gelijk worden behandeld, aldus Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.6 Deze bijdrage gaat in op de procedurele aspecten van de in het Sociaal Akkoord voorgestelde plannen tot herziening van het ontslagrecht in rechtsvergelijkend perspectief. Allereerst wordt kort de inhoud van de wijzigingsplannen in procedureel opzicht uiteengezet. Daarbij zij opgemerkt dat het Sociaal Akkoord slechts hoofdlijnen weergeeft. Details zullen verder uitgewerkt moeten worden in een wetsvoorstel. Vervolgens wordt een vergelijking gemaakt met het Duitse ontslagstelsel, met name op het punt van de voorgestelde rechtsmiddelen in het Sociaal Akkoord. Welke lessen kan het Duitse ontslagrecht in dat kader bieden voor Nederland? Deze vraag wordt in de laatste paragraaf behandeld, die tevens dienst doet als conclusie. Om alvast een tip van de sluier op te lichten: de Duitse ontslagpraktijk geeft aanleiding tot twijfel omtrent de juridische werkbaarheid van de voorgestelde herzieningsplannen.
1624
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
2. Herordening ontslagbescherming volgens het Sociaal Akkoord Het Sociaal Akkoord gaat, in tegenstelling tot het huidige recht en de plannen in het Regeerakkoord, uit van een procedureel onderscheid tussen bedrijfseconomische en persoonsgebonden ontslagen. Voor beide komt een aparte ontslagprocedure en instantie. Voor een bedrijfseconomisch ontslag en ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid geldt dat de werkgever alleen kan opzeggen na een positieve beslissing van het UWV. Voor ontslag om in de persoon gelegen redenen geldt dat de werkgever zich tot de kantonrechter moet wenden voor ontbinding. Er blijven dus twee instanties die het voorgenomen ontslag preventief gaan toetsen. Anders dan thans het geval is, is de werkgever echter niet meer vrij in zijn keuze welke route (opzeggen via het UWV of ontbinden via de kantonrechter) hij volgt.7 Naast het UWV en de kantonrechter gaan mogelijk sectorale commissies als ontslaginstantie functioneren. Het wordt mogelijk om dergelijke instanties bij cao in het leven te roepen. Zij kunnen in plaats van het UWV of de kantonrechter over ontslagen gaan oordelen. Inhoudelijk blijven de huidige ontslagregels gelden, zij het dat de regels uit het BBA worden overgeplaatst naar het BW. Een opvallend nieuw punt is dat er hoger beroepsmogelijkheden worden gecreëerd. Tegen de beslissing van het UWV is altijd hoger beroep mogelijk bij de kantonrechter. Anders dan thans het geval is kan de werknemer bij een positieve beslissing van het UWV de kantonrechter verzoeken de arbeidsovereenkomst te herstellen. Tegen de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter wordt hoger beroep mogelijk gemaakt bij het gerechtshof. In beide gevallen, zowel voor het bedrijfseconomisch als het persoonsgebonden ontslag, is de hoogste instantie de
Hoge Raad.8 Op dit punt wijkt het Sociaal Akkoord in belangrijke mate af van het Regeerakkoord. Daarin werd namelijk uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen dat tegen de toetsing van het ontslag door de rechter geen hoger beroep mogelijk is.9
3. Duits ontslagprocesrecht De voorgaande plannen uit het Sociaal Akkoord met betrekking tot een herziening van het ontslagrecht maken een rechtsvergelijking met het Duitse ontslagprocesrecht interessant. De door sociale partners en het kabinet voorgestelde hervorming heeft namelijk belangrijke raakvlakken met het Duitse ontslagrecht. Ik licht dit toe. Het Sociaal Akkoord gaat uit van een preventieve ontslagtoetsing die drie instanties kan beslaan. Er worden algemene hoger-beroepsmogelijkheden gecreëerd. Met name in het kader van de ontbindingsbeschikking lijkt dit tot gevolg te hebben dat de werkgever en de werknemer langdurig in onzekerheid kunnen verkeren omtrent de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet is beëindigd. Nergens in het Sociaal Akkoord zie ik het voorbehoud dat er alleen hoger beroep kan worden aangewend ter zake van de toegekende vergoeding in de ontbindingsbeschikking. Vooralsnog lijkt het mogelijk om ook ten aanzien van de beslissing tot ontbinding tot aan de Hoge Raad door te procederen. Dit brengt mee dat mogelijk pas na het doorlopen van drie instanties voor partijen duidelijk wordt of de arbeidsovereenkomst al dan niet door ontbinding is beëindigd, met een eventuele loonvordering en vordering tot wedertewerkstelling van de werknemer tot gevolg. Hetzelfde geldt voor het Duitse ontslagprocesrecht. Ook daar kent men een ontslagprocedure, weliswaar niet preventief zoals in Nederland, maar repressief, waarvan de uitkomst beslissend is voor de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet is beëindigd. In Duitsland kan een werkgeversopzegging achteraf na het doorlopen van twee, soms zelfs drie, gerechtelijke instanties nietig worden verklaard, hetgeen meebrengt dat de werkgever met terugwerkende kracht het loon aan de werknemer moet betalen alsmede de werknemer weer moet toelaten tot het werk.10 Hoe werkt dit Duitse stelsel in de praktijk? Wellicht kunnen daaruit belangrijke lessen voor Nederland volgen.
3.1 Het Kündigungsschutzprozess De Duitse werkgever heeft in beginsel – namelijk indien het Kündigungsschutzgesetz (KschG) van toepassing is11 –een redelijke grond nodig voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met een werknemer.12 Volgens § 1 Abs. 1 KSchG moet een opzegging, op straffe van nietigheid, ‘sociaal gerechtvaardigd’ zijn. Dit criterium wordt nader toegelicht in het tweede lid. Sociaal gerechtvaardigd kunnen alleen de opzeggingen zijn die verband houden met: 1. de persoon van de werknemer, 2. het gedrag van de werknemer, of 3, dringende bedrijfseconomische redenen.13 Er
Het Sociaal Akkoord gaat uit van een preventieve ontslagtoetsing die drie instanties kan beslaan moet steeds een afweging plaatsvinden van de belangen in het individuele geval, waarbij geldt dat de werkgever geprobeerd moet hebben het ontslag te voorkomen (‘ultima-ratioPrinzip’) en bovendien op het moment van de opzegging objectief mocht aannemen dat de grond voor opzegging ook in de toekomst zal aanhouden (‘Prognoseprinzip’).14 Meent de werknemer dat zijn opzegging sociaal ongerechtvaardigd is, dan kan hij zich binnen drie weken tot het Arbeitsgericht (arbeidsrechter in eerste instantie) wenden en verzoeken voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet door de opzegging is beëindigd.15 Het zogeheten ‘Kündigungsschutzprozess’. Stelt de werknemer geen beroep in binnen die beroepstermijn, dan wordt de opzegging na afloop van die termijn als rechtsgeldig beschouwd.16 Komt het Arbeitsgericht tot de conclusie dat de opzegging sociaal ongerechtvaardigd is, dan wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst nooit door de opzegging is beëindigd.17 De opzegging is van aanvang nietig en de arbeidsovereenkomst duurt nog steeds voort. De werkgever moet met terugwerkende kracht het loon aan de werknemer doorbetalen, alsmede hem weer tot het werk
Auteur
gen via: http://www.kabinetsformatie2012.
8. Vgl. ‘Perspectief voor een sociaal en
12. Beschikt het bedrijf over een onderne-
1. Mr. D.M.A. Bij de Vaate is als docent/
nl/actueel/documenten/regeerakkoord.
ondernemend land: uit de crisis, met goed
mingsraad (‘Betriebsrat’), dan moet de
onderzoeker sociaal recht verbonden aan de
html.
werk, op weg naar 2020’, Stichting van de
werkgever op straffe van nietigheid, boven-
Vrije Universiteit Amsterdam.
5. Kamerbrief Minister L.F. Asscher d.d. 11
Arbeid, 11 april 2013, p. 28-29.
dien voorafgaand aan de voorgenomen
april 2013 betreft Resultaten sociaal overleg
9. ‘Bruggen slaan’, regeerakkoord VVD-
opzegging de Betriebsrat raadplegen (§ 102
Noten
(hierna: Kamerbrief) en de daarbij behoren-
PvdA, 29 oktober 2012, p. 33.
Betriebsverfassungsgesetz (BetrVG). Deze
2. Kamerstukken II 2011/12, 33 075, nr. 1
de bijlage ‘Perspectief voor een sociaal en
10. § 1 Abs. 1; § 4 KSchG en § 615 BGB.
verplichting is niet afhankelijk van de toe-
en 2.
ondernemend land: uit de crisis, met goed
Vgl. K. Dörner, R. Vossen in: R. Ascheid, U.
passelijkheid van het KschG.
3. Hoofdlijnennotitie aanpassing ontslag-
werk, op weg naar 2020’, Stichting van de
Preis, I. Schmidt, ‘Kündigungsrecht’, Mün-
13. § 1 Abs. 2 KSchG.
recht en WW. Te raadplegen via: http://
Arbeid, 11 april 2013 en de bijlage ‘Over-
chen: C.H. Beck 2012, § 1 KSchG Rn. 117.
14. K. Dörner, R. Vossen 2012, a.w., § 1
www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
zicht van maatregelen’. Te raadplegen via:
11. Dit is het geval indien de arbeidsover-
KSchG Rn. 61, 65 en 74.
publicaties/notas/2012/06/18/hoofdlijnen-
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-
eenkomst met de werknemer zonder onder-
15. § 4 KSchG.
notitie-aanpassing-ontslagrecht-en-ww.
en-publicaties/kamerstukken/2013/04/11/
breking langer dan zes maanden heeft
16. § 7 KSchG.
html.
kamerbrief-resultaten-sociaal-overleg.html.
geduurd en het bedrijf meer dan tien werk-
17. Dörner en Vossen 2012, a.w., § 1
4. ‘Bruggen slaan’, regeerakkoord VVD-
6. Kamerbrief, p. 9.
nemers in dienst heeft. Zie § 1 Abs. 1 en
KSchG Rn. 117.
PvdA, 29 oktober 2012, p. 33. Te raadple-
7. Kamerbrief, p. 9.
§ 23 Abs. 1 KSchG.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1625
Wetenschap
toelaten.18 Het Kündigungsschutzgesetz is daarmee een ‘Bestandsschutzgesetz und kein Abfindungsgesetz’: de wet ziet op bescherming van het behoud van de arbeidsovereenkomst en niet op het enkele verkrijgen van een ontslagvergoeding.19 Het ontstane geschil tussen de werknemer en werkgever over de opzegging en het daarmee gepaard gaande Kündigungsschutzprozess kan echter de basis voor toekomstige samenwerking hebben aangetast. Hier houdt § 9 KSchG rekening mee door te bepalen dat de rechter ondanks de sociale onrechtvaardigheid van de opzegging op verzoek van een der partijen de arbeidsovereenkomst kan ontbinden, onder toekenning van een redelijke vergoeding aan de werknemer.
Het kan wel tot vijf jaar duren voordat het voor de werkgever en werknemer definitief duidelijk is of de opzegging door de werkgever geldig was Ingevolge § 9 Abs. 1 KSchG kan een ontbinding op verzoek van de werknemer worden toegewezen indien voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van hem te vergen valt. De sociale onrechtvaardigheid van de opzegging alleen is daartoe niet voldoende. In de regel treden door iedere opzegging spanningen op tussen werkgever en werknemer.20 Er zijn bijkomende gronden nodig, die in samenhang staan met de opzegging of het Kündigungsschutzprozess. De toelichting bij het Kündigungsschutzgesetz noemt als voorbeeld: het door de werkgever doen van lasterlijke, beledigende of discriminerende uitlatingen over de persoon of het gedrag van de werknemer in samenhang met de opzegging of het ontslagproces.21 Ingeval de opzegging sociaal ongerechtvaardigd is, kan ontbinding op verzoek van de werkgever ingevolge § 9 Abs. 1 KSchG alleen worden toegewezen indien een verdere zinvolle, het bedrijfsbelang dienende, samenwerking tussen werkgever en werknemer niet te verwachten valt. Vanwege de doorbreking van het Bestandsschutz-karakter – de werknemer verliest ondanks de sociale onrechtvaardigheid van de opzegging toch zijn arbeidsovereenkomst – stelt de rechtspraak strenge eisen aan de toewijzing van een werkgeversverzoek.22 Vereist is dat bepaalde gronden gelegen in het gedrag of de persoon van de werknemer naar objectieve maatstaven bij de werkgever terecht twijfel doen rijzen over de vraag of een verdere zinvolle samenwerking nog te verwachten is.23 Gedacht kan worden aan het door de werknemer doen van lasterlijke uitspraken over de werkgever, leidinggevenden of collega’s,24 of twijfel over de geschiktheid van de werknemer voor de hem opgedragen taken.25 Oordeelt de rechter de opzegging door de werkgever sociaal ongerechtvaardigd en wordt voldaan aan de voor-
1626
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
waarden genoemd in § 9 Abs. 1 KSchG, dan wordt het ontbindingsverzoek van de werknemer respectievelijk werkgever toegewezen. In het oordeel moet de rechter een datum bepalen waarop de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Dit ontbindingstijdstip is dwingend geregeld in § 9 Abs. 2 KSchG. De rechter moet de arbeidsovereenkomst ontbinden op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst in geval van een sociaal gerechtvaardigde opzegging beëindigd zou zijn. Concreet betekent dit dat de ontbindingsdatum wordt vastgesteld op de laatste dag van de geldende opzegtermijn (§ 622 BGB).26 De redelijke vergoeding waarop de werknemer recht heeft bij toewijzing van het ontbindingsverzoek, wordt ambtshalve door de rechter onder afweging van de omstandigheden van het geval vastgesteld.27 De ontslagvergoeding is evenwel in § 10 KSchG gemaximeerd op twaalf maandsalarissen. Tegen het oordeel van het Arbeitsgericht in het ontslagproces staat altijd beroep open bij het Landesarbeitsgericht. In § 64 Abs. 2 c Arbeitsgerichtsgesetz (ArbGG) wordt bepaald dat in geschillen over het bestaan van een arbeidsovereenkomst of de opzegging daarvan onafhankelijk van het geldelijk belang beroep mogelijk is. Na beroep bij het Landesarbeitsgericht staat in sommige gevallen nog het rechtsmiddel van de ‘Revision’ open bij het Bundesarbeitsgericht (vergelijkbaar met cassatie in Nederland). Dat is het geval indien het Landesarbeitsgericht in zijn eindoordeel bepaalt dat tegen zijn oordeel Revision openstaat.28 Het tweede lid van § 71 ArbGG bepaalt in welke drie limitatieve gevallen het Landesarbeitsgericht Revision dient toe te laten. Is Revision door het Landesarbeitsgericht niet toegelaten, dan kan deze beslissing binnen een maand door middel van een klacht, de zogeheten ‘Nichtzulassungsbeschwerde’, bij het Bundesarbeitsgericht worden aangevochten.29 3.2 Knelpunten De Duitse literatuur is kritisch over het ontslagstelsel. Duidelijk komt naar voren dat het ontslagsysteem op het punt van het snel bieden van rechtszekerheid niet voldoet. Men meent dat ondanks de in het verleden door de Duitse wetgever ondernomen pogingen om de afwikkeling van een ontslagprocedure te versnellen en rechtszekerder te maken, de procedures nog steeds onredelijk lange periodes van onzekerheid over het voortbestaan van
18. § 615 BGB. Vgl. Dörner en Vossen
243 (p. 245); BAG 10 juni 2010, NJW
2012, a.w., § 1 KSchG Rn. 117.
2010, 3796 (p. 3797); BAG 9 september
19. BAG 5 november 1964, AP KSchG § 7
2010, NJW 2010, 3798 (p. 3799).
Nr. 20.
24. BAG 24 maart 2011, NZA-RR 2012,
20. BAG 24 september 1992, NZA 1993,
243 (p. 245); BAG 23 juni 2005, AP KSchG
362 (p. 363); BAG 23 juni 2005, AP KSchG
1969 § 9 Nr. 52.
1969 § 9 Nr. 52.
25. BAG 24 oktober 1954, AP KSchG § 3
21. Begründung des KSchG, RdA 1951, p.
Nr. 6; LAG Köln 19 april 2005, NZA-RR
61 en 64.
2005, 637 (p. 638).
22. Vgl. BAG 24 maart 2011, NZA-RR
26. J. Biebl in: Ascheid/Preis/Schmidt 2012,
2012, 243 (p. 244); BAG 23 oktober 2010,
a.w., § 9 KSchG Rn. 84.
AP KSchG 1969 § 9 Nr. 61; BAG 10 juli
27. Biebl 2012, a.w., § 10 KSchG Rn. 7.
2008, NZA 2009, 312 (p. 316); BAG 23 juni
28. § 72 Abs. 1 ArbGG.
2005, NZA 2006, 363 (p. 364).
29. § 72a Abs. 1 en 2 ArbGG.
23. BAG 24 maart 2011, NZA-RR 2012,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1627
Wetenschap
de arbeidsovereenkomst met zich brengen.30 Het kan wel tot vijf jaar duren voordat het voor de werkgever en werknemer definitief duidelijk is of de opzegging door de werkgever geldig was.31 Het Kündigungsrecht werkt om die reden praktisch gezien niet en wordt als irrationeel beschouwd.32 Er heerst voor partijen een grote mate van rechtsonzekerheid, mede als gevolg van de vele vage normen en de bij iedere opzegging noodzakelijke belangenafweging, waardoor de uitkomst van een ontslagproces moeilijk te voorspellen is.33 Voornamelijk wordt dit als problematisch ervaren voor de werkgever. Hij moet er rekening mee houden dat een werknemer een ontslagproces start en mogelijk na het doorlopen van drie instanties wordt vastgesteld dat de opzegging nietig was, hetgeen hem verplicht tot het nabetalen van het loon aan de werknemer gedurende het ontslagproces, alsmede de werknemer weer tot het werk toe te laten.34 Het voorgaande
Hoe hoger het risico, des te meer werkgevers bereid zijn te betalen voor een schikking maakt het Kündigungsschutzprozess, in het bijzonder voor kleinere en middelgrote bedrijven, zeer belastend en in het ergste geval zelfs bedreigend voor het voortbestaan van de onderneming. Men spreekt over het ‘Schreckgespenst’ (schrikbeeld) van het Kündigungsschutzprozess.35 Het wordt als een probleem ondervonden dat het Duitse ontslagsysteem geen snelle en zekere mogelijkheid biedt voor het eenzijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst, eventueel onder toekenning van een vergoeding.36 De mogelijkheid van § 9 KSchG om aan de onzekerheid van een langdurig Kündigungsschutzprozess en de dreiging van een loondoorbetalingsverplichting te ontkomen, biedt in de praktijk vaak geen oplossing.37 Deze mogelijkheid draagt - zo bleek hiervoor - een uitzonderingskarakter. 3.3 Beëindigingsovereenkomsten en schikkingen als alternatief In de praktijk brengt het Duitse ontslagsysteem mee dat werkgevers (en werknemers) hun toevlucht zoeken tot beëindigingovereenkomsten en schikkingen.38 Dit gebeurt niet omdat de werkgever overtuigd is van de redelijkheid van een dergelijke oplossing, maar uitsluitend uit vrees voor de aanzienlijke onvoorzienbare financiële risico’s die een langdurig ontslagproces kan meebrengen. Het Duitse ontslagsysteem met zijn lange procedures en daarmee langdurige onzekerheid over het al dan niet beëindigd zijn van de arbeidsovereenkomst leidt er volgens de Duitse literatuur de facto toe dat werkgevers gedwongen worden tot het aangaan van beëindigingsovereenkomsten onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer.39 Ook de werknemer richt zich in een Kündigungsschutzprozess niet zozeer op behoud van zijn arbeidsovereenkomst, maar op het verkrijgen van een ontslagvergoeding. Voor de werknemer is een langdurig
1628
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Kündigungsschutzprozess ook allesbehalve prettig.40 Moet hij zich richten op een nieuwe baan of niet?41 Vanwege de onzekerheid over de uitkomst van de ontslagprocedure zal hij dit meestal doen.42 Lukt dit, dan heeft hij geen interesse meer om in zijn oude functie terug te keren.43 Bovendien is het de vraag of de werknemer überhaupt nog kan terugkeren na een gewonnen procedure. Daarbij moet bedacht worden dat in de loop van een Kündigungsschutzprozess de mogelijkheid en bereidheid voor een werknemer om na het proces weer aan de slag te gaan bij de werkgever snelt daalt.44 Het Kündigungsschutzprozess wordt derhalve door de werknemer in de praktijk vaak gebruikt om een zo hoog mogelijke ontslagvergoeding te verkrijgen. Hoe hoger het risico, des te meer werkgevers bereid zijn te betalen voor een schikking.45 Uit statistieken blijkt dat het aantal ontslagprocedures beëindigd door een schikking in Duitsland enorm hoog is.46 In 2011 is maar liefst 75% van de in totaal 176 134 ingediende Kündigungsschutzklagen in een schikking geëindigd.47 In slechts 6% kwam het tot een einduitspraak door het Arbeitsgericht.48 Ondanks de doelstelling van het Kündigungsschutzgesetz een ‘Bestandsschutzgesetz’ te zijn, heeft het zich in de praktijk ontwikkeld tot een ‘Abfindungsgesetz’. Recht en realiteit lopen volgens de Duitse literatuur uit elkaar.49 3.4 Hervorming ontslagrecht 2004 De Duitse wetgever heeft zich de kritiek op het Kündigungsschutzprozess aangetrokken en een wet ontworpen die beoogde recht te doen aan die kritiek door meer transparantie en rechtszekerheid in het KSchG te creëren.50 Per 1 januari 2004 werd door het ‘Gesetzes zu Reformen am Arbeitsmarkt’, § 1a KSchG ingevoerd.51 § 1a KSchG geeft de werkgever de mogelijkheid om in geval van een bedrijfseconomische opzegging de werknemer een wettelijk geregelde ontslagvergoeding (‘Abfindung’) aan te bieden, op de voorwaarde dat deze afziet van het instellen van een Kündigungsschutzklage.52 De hoogte van deze vergoeding is dwingend geregeld in § 1a Abs. 2 KSchG en bedraagt een half maandsalaris voor ieder jaar dat het dienstverband geduurd heeft. Wil de werkgever gebruik maken van de regeling van § 1a KSchG – dit is dus niet verplicht – dan is vereist dat de werkgever in de opzeggingsbrief vermeldt dat het gaat om een opzegging wegens bedrijfseconomische redenen én dat de werknemer aanspraak kan maken op de vergoeding wanneer hij de beroepstermijn van drie weken voor het instellen van een Kündigungsschutzklage laat verstrijken.53 Laat de werknemer vervolgens daadwerkelijk de beroepstermijn verstrijken zonder het instellen van een Kündigungsschutzklage, dan ontstaat aanspraak op de vergoeding. De werknemer heeft derhalve keuzevrijheid. Hij kan besluiten af te zien van een gerechtelijk ontslagproces en aanspraak maken op de wettelijk geregelde ontslagvergoeding, maar hij kan ook het aanbod van de werkgever negeren en binnen drie weken na de opzegging een Kündigungsschutzklage instellen. Volgens de toelichting bij het wetsontwerp biedt de regeling van § 1a KSchG partijen een eenvoudig, modern en onbureaucratisch alternatief voor het Kündigungsschutzprozess.54 Voor de werkgever wordt het Kündigungs-
De hervormingswet is niet in staat gebleken de knelpunten in het Duitse ontslag(proces)recht het hoofd te bieden schutzrecht transparanter en meer calculeerbaar, aldus de toelichting.55 De werkgever kan door toepassing van § 1a KSchG een lange onzekere gerechtelijke ontslagprocedure vermijden met het risico dat in die procedure wordt geoordeeld dat de bedrijfseconomische opzegging geen stand houdt en de werkgever met terugwerkende kracht het loon aan de werknemer moet nabetalen.56 Ook voor de werknemer is er een voordeel volgens de Duitse wetgever. Voor hem wordt een wettelijke mogelijkheid geschapen om zonder de omweg van een onzeker Kündigungsschutzprozess een ontslagvergoeding te ontvangen.57 Verwacht werd dat de regeling van § 1a KSchG de arbeidsgerechten zou ontlasten.58 Bovendien wordt het Kündigungsschutzrecht door invoering van § 1a KSchG volgens de toelichting meer in overeenstemming gebracht met de realiteit, aangezien een ontslagproces in de praktijk veelal eindigt door middel van een schikking onder betaling van een ontslagvergoeding. De toelichting meldt: ‘In der öffentlichen Diskussion wird der Realitätsverlust des Kündigungsschutzrechts beklagt, der die wirklichen Interessen von Arbeitnehmern und
Arbeitgebern in vielen praktischen Fällen ignoriere. Die Arbeitsvertragsparteien würden gezwungen, ineffiziente und kostenträchtige Kündigungsschutzprozesse zu führen, obwohl sie oft von vornherein nur an einer Beendigung des Arbeitsverhältnisses gegen eine angemessene Abfindungszahlung interessiert seien.’59 De heersende mening in de Duitse literatuur is echter dat de regeling geen effect heeft gehad en ook in de toekomst niet zal verkrijgen.60 De rechtspraktijk past § 1a KSchG nauwelijks toe. De hervormingswet is niet in staat gebleken de hiervoor gesignaleerde knelpunten in het Duitse ontslag(proces)recht het hoofd te bieden. Er bestaat nog steeds een roep om meer rechtszekerheid.61 In de literatuur wordt de regeling van § 1a KSchG omschreven als een ‘muurbloempje’ of ‘placebo’.62 De voornaamste reden hiervoor is dat de wetswijziging niets nieuws heeft gebracht. De regeling heeft geen nieuwe aanspraak in het KSchG ingevoerd, maar uitsluitend de voordien reeds bestaande mogelijkheid van het sluiten van een beëindigingsovereenkomst gelegaliseerd, zij het met vastlegging van een wettelijke vergoeding van een half
30. J. Berkowsky in: R. Richardi e.a., ‘Mün-
Sonderbeilage zu NZA 2003, heft 21, p.
H. Topf, ‘Kündigungsschutz: zurück zum
52. R. Giesen, N. Besgen, ‘Fallstricke des
chener Handbuch zum Arbeitsrecht’, Mün-
6-7.
Bestandsschutz durch Ausschluss des
neuen gesetzlichen Abfindungsanspruchs’,
chen: C.H. Beck 2009, § 126 Rn. 4; J. Bau-
35. J.H. Bauer, ‘Ein Vorschlag für ein
Annahmeverzuges’, RdA 2004, 19 (p. 25);
NJW 2004, 185 (p. 185).
er, ‘Abfindungsregelungen zur Vermeidung
modernes und soziales Kündigungsschutz-
Rüthers 2002, a.w., p. 1604; Schiefer 2002,
53. § 1a Abs. 1 KSchG.
der Kündigungsschutzklage’, Hamburg:
recht’, NZA 2002, 529 (p. 529).
a.w., p. 771; Willemsen 2000, a.w., p.
54. BT-Drucks 15/1204, p. 12.
Verlag Dr. Kovac 2009, p. 23; H. Buchner,
36. Berkowsky 2009, a.w., § 126 Rn. 4; J.
2782.
55. BT-Drucks 15/1204, p. 9.
‘Notwendigkeit und Möglichkeiten einer
Willemsen, ‘Kündigungsschutz – vom Ritual
40. J.H. Bauer 2002, a.w., p. 529.
56. BT-Drucks 15/1204, p. 9.
Deregulierung des Kündigungs-
zur Rationalität – Gedanken zu einer grund-
41. Vgl. Willemsen 2000, a.w., p. 2782.
57. BT-Drucks 15/1204, p. 9.
schutzrechts’, NZA 2002, 533 (p. 534).
legenden Reform’, NJW 2000, 2779 (p.
42. J. Bauer 2009, a.w., p. 23.
58. BT-Drucks 15/1204, p. 9.
31. Statistisches Bundesamt, Fachserie 10,
2780 en 2783).
43. Neef 2000, a.w., p. 8; Willemsen 2000,
59. BT-Drucks 15/1204, p. 9.
Reihe 2,8 – 2011, p. 48, 88 en 102. Te
37. K. Neef, ‘Das Kündigungsschutzrecht
a.w., p. 2782.
60. Vgl. D. Hesse in: R. Ascheid, U. Preis, I.
raadplegen via https://www.destatis.de/
zur Jahrtausendwende’, NZA 2000, 7 (p. 8);
44. H. Wolter, ‘Reformbedarf beim Kündi-
Schmidt, ‘Kündigungsrecht’, München: C.H.
DE/Publikationen/Thematisch/Rechtspfle-
B. Rüthers, ‘Arbeitsrecht und ideologische
gungsrecht aus Arbeitnehmersicht – Praxi-
Beck 2012, § 1a KSchG Rn. 2; W. Hromad-
ge/GerichtePersonal/Arbeitsgerich-
Kontinuitäten? Am Beispiel des Kündi-
serfahrungen und Schlossfolgerungen’, NZA
ka, ‘25 Jahre Arbeitsrecht’, NZA 2012, 585
te2100280117004.pdf?__
gungsschutzrechts’, NJW 1998, 1433 (p.
2003, 1068 (p. 1071).
(p. 588); A. Spilger in: G. Etzel e.a.,
blob=publicationFile.
1433); Willemsen 2000, a.w., p. 2782; K.
45. Preis 2003, a.w., p. 66.
‘Gemeinschaftskommentar zum Kündi-
32. Zie o.a. B. Schiefer, ‘Kündigungsschutz
Hümmerich, ‘Die arbeitsgerichtliche Abfin-
46. Vgl. Berkowsky 2009, a.w., § 129 Rn.
gungsschutzgesetz und zu sonstigen kündi-
und Unternehmerfreiheit – Auswirkungen
dung – Ein Beitrag zur Abfindungspraxis
1; U. Preis ‘Reform des Bestandsschutz-
gungsrechtlichen Vorschriften’, Berlin:
des Kündigungsschutzes auf die betriebliche
und zur gesetzlichen Neuregelung’, NZA
rechts im Arbeitsverhältnis’, RdA 2003, 65
Luchterhand-Verlag 2009, § 1a KSchG p.
Praxis’, NZA 2002, 770 (p. 770 en 777).
1999, 342 (p. 342).
(p. 69); Neef 2000, a.w., p. 8.
229; J. Bauer 2009, a.w., p. 209; Kögel
33. Zie o.a. B. Rüthers, ‘Der geltende Kün-
38. Zie o.a. W. Eichhorst, P. Marx, ‘Zur
47. Statistisches Bundesamt, Fachserie 10,
2009, a.w., p. 367; F.G. May, H.M. Schell-
digungsschutz – Beschäftigungsbremse oder
Reform des Deutschen Kündigungsschut-
Reihe 2,8 – 2011, p. 26.
haass, ‘Reform des Kündigungsschutzes: ein
Scheinproblem?’, NJW 2006, 1640 (p.
zes’, IZA Research Report 2011, nr. 36, p. 2
48. Statistisches Bundesamt, Fachserie 10,
Weg zu mehr Beschäftigung?’, Orientierun-
1640).
en 8; S. Lingemann, R. Groneberg, ‘Der
Reihe 2,8 – 2011, p. 26.
gen zur Wirtschafts- und Gesellschafspoli-
34. Vgl. M. Löwisch, ‘Die kündigungs-
Aufhebungsvertrag (Teil 1)’, NJW 2010,
49. Zie o.a. Boecken en Topf 2004, a.w., p.
tik 2009, nr. 122, p. 23.
rechtlichen Vorschläge der ‘Agenda 2010’,
3496 (p. 3496); Berkowsky 2009, a.w.,
22.
61. Eichhorst en Marx 2011, a.w., p. 12.
NZA 2003, 689 (p. 690); T. Bruening, ´Der
§ 129 Rn. 1; J. Bauer 2009, a.w., p. 23; A.
50. Gesetzentwurf der Bundesregierung zu
62. J.H. Bauer en Krieger 2004, a.w., p. 79.
Deutsche Kündigungsschutz und seine
Höland, U. Kahl, N. Zeibig, ‘Kündigungs-
Reformen am Arbeitsmarkt vom 2. 9. 2003,
Konsequenzen für Arbeitnehmer und
praxis und Kündigungsschutz im Arbeits-
BT-Drucks 15/1509, p. 1.
Arbeitgeber‘, München: Grin Verlag 2003,
verhältnis’, Baden: Nomos Verlagsgesell-
51. Gesetz zu Reformen am Arbeitsmarkt
p. 15; R. Wank, ‘Bestandsschutz in
schaft 2007, p. 151.
vom 24 december 2003, BGBl I 2003, p.
Deutschland aus arbeitsrechtlicher Sicht’,
39. J. Bauer 2009, a.w., p. 24; W. Boecken,
3002.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1629
Wetenschap
maandsalaris per gewerkt dienstjaar.63 Er is geen enkel structureel probleem van het Kündigungsschutzrecht opgelost.64 De werknemer kan nog steeds de voorkeur geven aan een Kündigungsschutzprozess. Hij is namelijk niet verplicht om op het aanbod van de werkgever in te gaan. Bovendien zal het voor de betreffende werknemer in veel gevallen gunstiger zijn om geen gebruik te maken van het aanbod van de werkgever, maar een ontslagproces te starten en daarin te onderhandelen over een hogere vergoeding.65 Dit effect wordt versterkt door het feit dat een aanbod van de werkgever overeenkomstig § 1a KSchG vaak gezien kan worden als een uitdrukking van de onzekerheid van de werkgever over de sociale rechtvaardigheid van de opzegging. De werkgever die zeker is van de sociale rechtvaardigheid van de opzegging wegens dringende bedrijfseconomische omstandigheden, zal de werknemer niet als ‘cadeautje’ een ontslagvergoeding overeenkomstig § 1a KSchG aanbieden.66 Daarnaast zorgt de regeling van § 1a KSchG niet voor een executoriale titel, terwijl een schikking gesloten tijdens de ontslagprocedure deze wel geeft.67 Wanneer de werknemer twijfelt aan de nakoming van het aanbod door de werkgever, verdient het daarom de voorkeur voor de werknemer om een Kündigungsschutzklage in te stellen.
4. Duitse lessen voor Nederland Terug naar Nederland en het Sociaal Akkoord. Welke lessen kunnen we trekken voor Nederland uit het Duitse stelsel? Het Sociaal Akkoord gaat uit van het behoud van een preventieve ontslagtoetsing. Nieuw is de invoering van algemene appelmogelijkheden. Met name in het kader van de ontbindingsprocedure, die volgens het Sociaal Akkoord de route wordt voor persoonsgebonden ontslagen, kan dit een langdurige periode van onzekerheid meebrengen voor de werkgever en de werknemer omtrent het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Mogelijk weten zij pas na het doorlopen van drie instanties of het dienstverband met de werknemer definitief beëindigd is of kan worden. Nergens in het Sociaal Akkoord wordt het voorbehoud gemaakt dat alleen ten aanzien van de toegekende vergoeding hoger beroep en cassatie zou kunnen worden aangewend. In Duitsland zien we eenzelfde rechtsonzekerheid. Een werkgeversopzegging kan daar na het doorlopen van twee, soms zelfs drie gerechtelijke instanties alsnog nietig verklaard worden. Het gebrek aan snelheid en rechtszekerheid brengt in de Duitse praktijk mee dat werkgevers (en werknemers) hun toevlucht zoeken tot het sluiten van beëindigingovereenkomsten of schikkingen onder toekenning van een ontslagvergoeding aan de werknemer. Zij gaan daartoe niet over omdat zij van de redelijkheid van
een dergelijke overeenkomst overtuigd zijn maar uitsluitend omdat zij de onvoorzienbare financiële risico’s van een langdurig ontslagproces uit de weg willen gaan. Het Kündigungsschutzprozess wordt door de werknemer alleen gebruikt om een zo hoog mogelijke ontslagvergoeding te verkrijgen. De Duitse literatuur is kritisch over het Duitse ontslagstelsel. Het wettelijk systeem en de realiteit lopen uit elkaar. We moeten ervoor waken dat Nederland zich niet dezelfde problemen als Duitsland op de hals haalt. In Duitsland geldt het als een probleem dat het ontslagstelsel niet voorziet in een mogelijkheid om snel zekerheid te verkrijgen omtrent het eenzijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst, eventueel onder toekenning van een vergoeding.68 In Nederland hebben we thans juist die mogelijkheid. In het huidige ontslagstelsel heeft de werkgever (en ook de werknemer) na het doorlopen van de relatief korte preventieve ontslagprocedures – bezwaar en beroep respectievelijk hoger beroep en cassatie zijn uitgesloten69 – zekerheid omtrent het ontslag. In het kader van een loonvorderingsprocedure na een beroep op een vernietigingsgrond van de opzegging door de werknemer wordt die snelle zekerheid omtrent het al dan niet beëindigd zijn van de arbeidsovereenkomst in het algemeen verkregen door de mogelijkheid van een voorwaardelijke ontbindingsprocedure. Als we de plannen in het Sociaal Akkoord bezien, gaat dit op de schop. Er worden hoger beroepsmogelijkheden gecreëerd tegen de ontbindingsbeschikking. In de toekomst wordt het voor de werkgever en werknemer mogelijk pas na doorlopen van drie instanties duidelijk of de arbeidsovereenkomst beëindigd is of kan worden. Hoe verhoudt zich dit tot de doelstelling, om in woorden van de minster te spreken, ‘het ontslagrecht activerender, eerlijker en eenvoudiger te maken, waarbij sneller zekerheid wordt geboden aan werknemers en werkgevers’?70 Mijns inziens wordt er juist behoorlijk ingeleverd op het bieden van snelle zekerheid. Kijken we naar Duitsland dan wordt duidelijk dat ernstige twijfels rijzen omtrent de praktische werkbaarheid van een ontslagsysteem met langdurige onzekere ontslagprocedures waarvan de uitkomst beslissend is voor het eindigen of beëindigd zijn van de arbeidsovereenkomst. Werkgevers en werknemers zoeken daar massaal hun toevlucht tot beëindigingsovereenkomsten en schikkingen. Laat ik daarbij voorop stellen dat er in beginsel niets mis is met het sluiten van een beëindigingsovereenkomst of het schikken van een ontslagprocedure. Indien partijen er onderling kunnen uitkomen, is dat des te beter. Men moet daartoe mijns inziens echter niet gedwongen worden louter en alleen door het gebrek aan snelle zekerheid in het ontslagsysteem. Moge dit een wijze les zijn voor de hervorming van het Nederlandse ontslagrecht.
63. Zie o.a. J. Bauer 2009, a.w., p. 204; M.
van de ontslagvergoedingen, ook die buiten
64. Zie o.a. U. Kortstock, ‘Abfindung nach
Willemsen 2000, a.w., p. 2780 en 2783.
Kögel, ‘Der Abfindungsanspruch nach § 1a
de regeling van §1a KSchG vallen. L. Goer-
§1a KSchG und Betriebsübergang’, NZA
69. Art. 8:5 Awb, art. 6 lid 10 BBA en art.
KSchG’, RdA 2009, 358 (p. 367). Volgens
ke, M. Pannenberg, ‘Take it or Go to
2007, 297 (p. 297).
7:685 lid 11 BW.
onderzoek van Goerke en Pannenberg
Court – The impact of Sec. 1a of the Ger-
65. Vgl. Kögel 2009, a.w., p. 367.
70. Kamerbrief, p. 9.
heeft de wettelijke normering van de hoog-
man Protection against Dismissals Act on
66. Vgl. Kögel 2009, a.w., p. 367.
te van de ontslagvergoeding in §1a KSchG
Severance Payments’, CESifo Working
67. Kögel 2009, a.w., p. 367.
wel een daling veroorzaakt in de hoogte
Paper 2010, nr. 3120.
68. Berkowsky 2009, a.w., § 126 Rn. 4;
1630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Wetenschap
1491
De arbeidsplicht en het rechtskarakter van de bijstandswetgeving Anja Eleveld1 In de bijstandswetgeving lijkt het recht op sociale zekerheid – en daarmee het rechtenperspectief – tegenwoordig veel minder op de voorgrond te staan dan wat men wel het symbolische karakter van het recht op bijstand heeft genoemd: een recht gecodificeerd om plichten te kunnen opleggen aan de uitkeringsgerechtigde. Zo wordt de in de Wet Werk en Bijstand geboden mogelijkheid om bijstandsgerechtigden te verplichten arbeid met behoud van uitkering te verrichten, op grote schaal toegepast en is deze mogelijkheid onlangs verder uitgebreid door de invoering van de tegenprestatie naar vermogen. Het doel is de instroom in de WWB te beperken en een snelle uitstroom te bevorderen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag hoe de huidige sturingsmethode uit de uitvoeringspraktijk van de WWB zich verhoudt met het rechtskarakter van de WWB.
1. Inleiding In 1992 betoogde Holtmaat al dat het rechtskarakter in de Nederlandse bijstandswetgeving vaag en omstreden was. Er was volgens haar sprake van een symbolisch recht op bijstand, nu dit recht slechts was gecodificeerd om plichten te kunnen opleggen aan de uitkeringsgerechtigde.2 In de Wet Werk en Bijstand (WWB) uit 2003 is het recht op bijstand geformuleerd in art. 11 lid 1: “Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.” Het symbolische karakter van het recht op bijstand lijkt tegenwoordig nog meer op de voorgrond te staan dan in de periode waarin Holtmaat het rechtskarakter van de Algemene bijstandswet (Abw) aan de kaak stelde. Zo wordt de in de WWB geboden mogelijkheid om bijstandsgerechtigden te verplichten arbeid met behoud van uitkering te verrichten op grote schaal toegepast.3 In 2012 zijn de mogelijkheden van de gemeente om bijstandsgerechtigden te verplichten tot het verrichten van arbeid met behoud van uitkering verder uitgebreid door de invoering van de tegenprestatie naar vermogen.4
Inmiddels is er ook een tegenbeweging ontstaan. In het afgelopen jaar verscheen het zwartboek van FNV Bondgenoten waarin ervaringen van bijstandsgerechtigden die verplicht arbeid verrichten zijn opgetekend.5 Uit deze verhalen komt een niet al te rooskleurig beeld van de uitvoeringspraktijk naar voren. De omstandigheden waaronder bijstandsgerechtigden werken zijn veelal onder de maat en vaak is er, ondanks de geleverde inzet, geen uitzicht op een reguliere baan. De oproep van Holtmaat aandacht te besteden aan het rechtskarakter van de WWB lijkt hiermee actueler dan ooit. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag hoe de huidige sturingsmethode uit de uitvoeringspraktijk van de WWB, waarbij beperking van de instroom en bevordering van de uitstroom het uitgangspunt vormt, zich verhoudt met het rechtskarakter van de WWB. Hiertoe geef ik allereerst een historische beschouwing van de verplichting arbeid te verrichten in de Armenwet en de bijstandswetgeving (paragraaf 2). Vervolgens bespreek ik de praktijk en de effectiviteit van de verplichting arbeid te verrichten met behoud van uitkering (paragraaf 3), de randvoorwaarden die in de rechtspraak zijn gesteld aan deze verplichting (paragraaf 4) en de verhouding tussen de tegenprestatie naar vermogen en de al langer bestaande verplichting om arbeid te verrichten in het kader van
Auteur
Noten
den met behoud van uitkering arbeidsacti-
4. De tegenprestatie is geregeld in art. 9 lid
1. Dr. mr. A. Eleveld is als docent/onderzoe-
2. R. Holtmaat, Het recht op bijstand,
viteiten te laten verrichten is geregeld in art.
2 onder c WWB.
ker verbonden aan de afdeling Sociaal
Zwolle: Tjeenk Willink, 1992.
9 lid 2 onder b WWB en in art. 10a WWB
5. FNV, Werken in de bijstand. Alles behal-
Recht van de Vrije Universiteit Amsterdam.
3. De mogelijkheid om bijstandsgerechtig-
(participatieplaatsen).
ve gewoon goed werk, december 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1631
Wetenschap
re-integratie (paragraaf 5). De laatste paragraaf (6) bevat een slotbeschouwing over de verhouding tussen de gehanteerde sturingsmethode en het rechtskarakter van de WWB.
2. Van Armenwet naar WWB Het idee om mensen die voor hun inkomen een beroep doen op bijstand of ‘onderstand’, de vroegere variant van bijstand in de Armenwet, te verplichten tot het verrichten van (onbetaalde) werkzaamheden is niet nieuw. Sterker nog, in de discussies voorafgaand aan de eerste Armenwet
1632
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
uit 1854 stelde historicus, econoom en rechtsgeleerde De Bosch Kemper, al dat het aanbieden van arbeid in een werkhuis een belangrijke voorwaarde diende te zijn voor het recht op onderstand. Op deze wijze zou een duidelijke prikkel tot het verrichten van economische activiteiten worden gerealiseerd.6 De Armenwet uit 1854 bevatte evenwel nauwelijks inhoudelijke normen. Voorop stond de gedachte dat de zorg voor de armen zoveel mogelijk moest worden overgelaten aan de vrijheid van kerkelijke en bijzondere instellingen. Pas in de gewijzigde Armenwet van 1912 treffen we normen aan die betrekking hadden op de
bijstandsverlening door burgerlijke instellingen. Eén daarvan zag expliciet op het principe dat hulpbehoevenden die in staat waren om te werken ondersteuning dienden te krijgen in de vorm van loon voor arbeid. Dit kon ter eigen inzicht van de gemeente ingevuld worden door vormen van werkverschaffing, de oprichting van een werkinrichting of de uitzending naar een arbeiders- of landkolonie.7 Met de vervanging van de Armenwet door de Abw van 1963 was er voor het eerst sprake van een overheidsplicht tot bijstandsverlening. Eén van de voorwaarden waaraan moest zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering betrof ‘de inschakeling in de arbeid’. Hieraan werd echter in de praktijk weinig uitvoering gegeven. Pas nadat in de jaren tachtig en begin jaren
introductie van de WWB dragen gemeenten namelijk volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitbetaling van de uitkeringen. Tekorten dienen uit eigen kas aangevuld te worden. Ten behoeve van re-integratieactiviteiten ontvangen gemeenten een apart budget. Deze laatste budgetten zijn de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. De gemeenten hebben er dus (financieel) belang bij gekregen bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk en met gebruik van zo min mogelijk dure scholingsvoorzieningen uit te laten stromen naar regulier werk.
3. ‘Work First’ als nieuw re-integratie instrument, wat is het eigenlijk en werkt het?
negentig van de vorige eeuw het beroep op de bijstand sterk was toegenomen vond er een kentering in het beleid plaats. In de literatuur wordt in die zin ook wel gesproken van een paradigmawijziging.8 Dit vond zijn weerslag in de gewijzigde ABW van 1995 waarin de voorwaarde tot arbeidsinschakeling was vervangen door een plicht tot arbeidsinschakeling. Deze plicht werd bovendien uitgebreid tot groepen die voordien uitgesloten waren van de voorwaarde tot arbeidsinschakeling, zoals partners van werkloze broodwinners en alleenstaande ouders met een kind van vijf jaar of ouder. Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand in 2004 is de nadruk op ‘werk boven uitkering’ nog verder vergroot. Hieraan ligt niet zozeer een (sterk) gewijzigde regelgeving ten grondslag. De motor voor grote veranderingen in het gemeentelijke re-integratiebeleid lijkt vooral te zijn ingegeven door de grotere beleidsvrijheid die de gemeenten hebben gekregen bij de invulling van de verplichting tot arbeidsinschakeling, alsmede de hiermee gepaard gaande verschuiving van de financiële verantwoordelijkheid van het rijk naar de gemeenten.9 Na de
In de afgelopen jaren is er een groot aantal onderzoeken verschenen naar zogenaamde ‘Work First’ projecten. Het idee achter Work First is bijstandsgerechtigden te activeren, motiveren en te diagnosticeren aan de hand van een combinatie van scholing en training met verplichte werkactiviteiten. Bijna alle gemeenten hanteren tegenwoordig de Work First methode. In deze paragraaf ga ik in op de belangrijkste kenmerken van Work First programma’s en de effectiviteit ervan. Ik put hierbij uit een achttal (beleids)onderzoeken die zijn gepubliceerd tussen 2006 en 2012 en de Divosa Monitoren die sinds 2005 jaarlijks of tweejaarlijks zijn verschenen.10 Work First programma’s bestaan over het algemeen uit laag gekwalificeerde activiteiten, zoals werk in de productie en de groenvoorziening, aangevuld met trainingen en zorgprogramma’s. Het totale programma varieert van 16 tot 36 uur per week. Het aandeel van trainingen is echter gering, zo werd in 2011 gemiddeld slechts 5% van het beschikbare re-integratiebudget besteed aan beroepskwalificerende scholing.11 Scholing en het opdoen van werknemersvaardigheden staan dan ook niet altijd voorop in een Work First programma. Soms staat het afschrikwekkende effect dat van Work First uitgaat voorop, met name ten aanzien van bijstandsgerechtigden die weinig motivatie hebben om te werken.12 Typerend zijn de beruchte ‘veegbanen’ in Den Haag. Deze arbeidstrajecten vormen een schrikbeeld, vooral vanwege de ‘oranje pakken’. De veegbanen fungeren soms als ‘straf’ voor uitkeringsgerechtigden die niet goed meewerken in andere programma’s.13 Aan Work First projecten waar het afschrikwekkende effect vooropstaat, kleeft ook een belangrijk nadeel. Mensen kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen geen uitkering aan te vragen en onder de armoedegrens te leven. Uit onderzoeken verricht in Rotterdam en Meppel blijkt bijvoorbeeld dat 30% van degenen die af hadden gezien van een bijstandsuitkering, nadat ze werden geconfronteerde met verplichte deelname aan een Work First programma, niet beschikte over werk of inkomen.14
6. J. De Bosch Kemper, Geschiedkundig
ter: Kluwer, 1995, p. 21.
aanbod laaggeschoold werk, Leiden 2012.
WWB Den Haag, Amsterdam, 2012-2.
onderzoek naar de armoede in Ons vader-
8. H.R. Spies and R. Van Berkel, ‘Workfare
N. Borgers and E. Lemmens, Maatwerk
Research voor beleid, Work First en
land. Haarlem: De erven Loosjes, 1851. Zie
in The Netherlands’ in I. Lodemel and H.
First. Utrecht/Den Haag, 2009. CBS, Bewe-
arbeidsmarktperspectief, Leiden 2008.
hierover verder A. Eleveld, ‘Configuraties
Trickey (eds.), An offer you can’t refuse:
gingen op de Nederlandse arbeidsmarkt
SEOR, Het gebruik van prikkels in de bij-
van liberale governmentality. Een vergelij-
Workfare in international perspective,
1999-2008, 2012. IWI, In de bijstand en
stand, 2006. Sol et al, Work First werkt,
king van het discours ronde Armenwet en
Bristol: The Policy Press, p. 105-133.
dan (N07/06), Den Haag, 2007. L. Kok en
HSI/Orbis, 2007.
het levensloopdiscours’, Krisis 2011, no. 2,
9. Zie hierover ook G. Vonk, ‘Lokale verzor-
A. Houkes, Gemeentelijk re-integratiebe-
11. Divosa, WWB Monitor 2012.
p. 31-45.
gingsstaat’, NJB 2012/2172.
leid vergeleken, 2011. Raad voor Werk en
12. Research voor beleid, 2008, zie noot 9.
7. J.L.M. Schell, De algemene bijstandswet,
10. Het gaat om de volgende (beleids)
Inkomen, Dynamiek in uitkering en werk,
13. Regioplan 2012, zie noot 9.
Monografieën Sociaal Recht nr. 3, Deven-
onderzoeken: Astri, Aansluiting vraag en
2012. Regioplan, Uitvoeringsthermometer
14. Kok en Houkes 2011, zie noot 9.
Het doel van Work First programma’s is bovenal de beperking van de schadelast: preventie van nieuwe instroom en een snelle uitstroom staan voorop
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1633
Wetenschap
De verplichting tot het verrichten van arbeid met behoud van uitkering mag alleen opgelegd worden indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitstroom naar regulier werk Het doel van Work First programma’s is bovenal de beperking van de schadelast: preventie van nieuwe instroom en een snelle uitstroom van uitkeringsgerechtigden staan voorop. Het instrument wordt met name effectief geacht voor nieuwe instroom en jongeren. Tegenwoordig zetten gemeenten Work First echter ook in ten behoeve van de activering van het zittend bestand. De meeste onderzoeken laten aan de hand van cijfers over de instroom en uitstroom zien dat de Work First methodiek werkt: het beroep op bijstand neemt af. Toch zijn de uitkomsten niet zo eenduidig als ze op het eerste gezicht lijken. Het is bijvoorbeeld niet zeker of de onderzoeken meten wat je eigenlijk wil weten, namelijk doet de inzet van een Work First traject er toe? Om dit op een wetenschappelijk verantwoorde wijze in kaart te brengen dienen bijstandsgerechtigden die geplaatst worden in een Work First traject vergeleken te worden met een controle groep. Dergelijk experimenteel onderzoek is bij mijn weten echter nog niet verricht in Nederland. Bijstandsgerechtigden die – met of zonder ‘hulp’ van een Work First traject – uitstromen naar een reguliere baan, blijken veelal terecht te komen in de zogenaamde flexibele schil van de arbeidsmarkt. De uitzendbranche is voor hen de belangrijkste werkgever. Dit geldt vooral voor specifieke groepen die uitstromen uit de bijstand zoals ouderen, allochtonen, mensen zonder startkwalificatie, mensen met sociale, psychische en medische belemmeringen en lager opgeleiden die zijn aangewezen op seizoenswerk. Een derde van de totale uitstroom blijkt na dertien maanden geen baan meer te hebben.15 De Divosa monitor uit 2012 concludeert dan ook dat een deel van het bestand van sociale diensten bestaat uit draaideur klanten, mensen die dan weer een (uitzend)baan hebben en dan weer een uitkering. Er wordt zelfs gesproken van de opkomst van de ‘flex wwb’er: de uitkeringsgerechtigde die een kleine baan aanvult met bijstand. Kortom, op basis van de onderzoeken kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat Work First projecten effectief zijn. Aan de andere kant is wel bekend dat de economische conjunctuur en de plaatselijke arbeidsmarkt van grote invloed zijn op het vinden van werk.16 Volgens een recent proefschrift spelen deze factoren zelfs een nog grotere rol bij de uitstroom naar een reguliere baan dan gemeentelijk re-integratiebeleid.17 Uitstroom uit de bijstand lijkt voor een groot aantal groepen in ieder geval niet te leiden tot duurzame arbeidsparticipatie.18 Marginalisering is mogelijkerwijs één van de onbedoelde gevolgen. De verplichting tot het verrichten van arbeid door bijstandsgerechtigden in de rechtspraak Sinds de invoering van de WWB is er veel rechtspraak verschenen over de plicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling (art. 9 lid 1 onder b WWB). Op grond daarvan is
1634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
het mogelijk de randvoorwaarden te schetsen waaraan gemeenten moeten voldoen om bijstandsgerechtigden de verplichting op te leggen arbeid te verrichten met behoud van uitkering en hen te sanctioneren bij niet nakoming daarvan.19 In het bekende arrest van de Arnhemse Schoffelaar uit 2008, bepaalde de rechtbank dat bijstandsgerechtigden niet zonder meer verwezen mogen worden naar een bepaald arbeidsproject. De verplichting tot het verrichten van arbeid met behoud van uitkering mag alleen opgelegd worden indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitstroom naar regulier werk.20 Sinds deze uitspraak heeft de rechter verschillende malen bepaald dat maatwerk voorop dient te staan in geval een dergelijke verplichting wordt opgelegd. Zo oordeelde de Centrale Raad van Beroep in 2011, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de WWB,21 dat de re-integratievoorziening het resultaat dient te zijn van ‘een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging’.22 Dit betekent bijvoorbeeld dat onderzoek moet worden verricht naar de geschiktheid tot werken alvorens doorverwijzing plaatsvindt naar een arbeidsproject.23 In de lagere rechtspraak werd daarnaast de aanwezigheid van een trajectovereenkomst en een plan van aanpak van belang geacht voordat een bijstandsgerechtigde kon worden geplaatst op een participatieplaats.24 Eerder zagen we al dat opgelegde werkzaamheden meestal bestaan uit eenvoudige arbeidsactiviteiten. De vraag dient zich aan in hoeverre dergelijke werkzaamheden maatwerk opleveren voor bijstandsgerechtigden met recente werkervaring en/of een hogere opleiding dan vereist voor dergelijke werkzaamheden. In de gepubliceerde rechtspraak zijn twee uitspraken van de Rechtbank Breda te vinden waarin het verplicht verrichten van simpele werkzaamheden niet passend werd geacht voor bijstandsgerechtigden met recente meerjarige arbeidservaring.25 In de praktijk blijkt dit criterium evenwel niet altijd van toepassing. In het zwartboek gepubliceerd door FNV vinden we bijvoorbeeld het verhaal van de dertigjarige Frank uit Utrecht die als afgestudeerd HBO’er en kortgeleden nog werkzaam als ICT’er, nu in het kader van zijn re-integratie dagelijks flessen in een krat stapelt.26 Bij mijn weten zijn verder geen uitspraken bekend waar verplichte arbeidsactiviteiten uitsluitend ongeschikt werden geacht vanwege het (hoge) opleidingsniveau van de bijstandsgerechtigde. Zo oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat het verplicht verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering op een lager niveau dan het opleidingsniveau is toegestaan, indien er sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt,27 of eerdere trajecten niet hebben geleid tot regulier werk.28 In het laatste geval ging het om een gepromoveerde bijstandsgerechtigde die tewerk was gesteld in een zogenaamd disciplineringstraject. Ook het verplicht verrich-
ten van werkzaamheden die verder worden uitgevoerd door mensen met een WSW indicatie is volgens de Raad een adequate voorziening in de zin van art. 9 lid 2 onder b van de WWB. Het doel van een dergelijke voorziening is immers meer dan alleen het verrichten van werkzaamheden, het gaat ook om activering, diagnose en het bevorderen van uitstroom naar regulier werk of regulier onderwijs.29 De ondergrens waaraan verplichte werkzaamheden dienen te voldoen is gespecificeerd in een zaak waarin de verplichting om arbeid te verrichten met behoud van uitkering werd getoetst aan het verbod op slavernij en verplichte arbeid uit art. 4 EVRM (het zogenaamde dwangarbeidarrest). De Centrale Raad oordeelde dat in casu geen strijd was met art. 4 EVRM, maar dat er wel sprake kon zijn van schending van het verbod op verplichte arbeid in het geval van een deelnemer, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet (meer) verlangd kan worden de opgedragen activiteiten of werkzaamheden te verrichten vanwege het excessief of disproportioneel belastende karakter ervan en/of het totaal ontbreken daaraan van enig perspectief richting arbeidsinschakeling.30 In latere zaken waar de schending van het verbod op verplichte arbeid uit art. 4 EVRM werd ingeroepen heeft de CRvB steeds aan dit criterium getoetst. In geen van deze zaken kwam de Raad tot de conclusie dat er strijd was met het verbod op verplichte arbeid.31 Indien de bijstandsgerechtigde de verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening niet nakomt, is het college op grond van art. 18 lid 2 WWB bevoegd om de bijstand van de betrokkene te verlagen overeenkomstig de gemeentelijke verordening. Een maatregel kan worden opgelegd naar aanleiding van verwijtbaar gedrag van de uitkeringsgerechtigde. Hierbij geldt volgens de Centrale Raad als algemene regel dat het college aannemelijk dient te maken dat de betrokkenen door zijn gedrag niet heeft voldaan aan de op grond van art. 9 lid 1 WWB op hem rustende plicht tot arbeidsinschakeling. Dit betekent bijvoorbeeld dat het college zelf nader onderzoek moet verrichten in het geval de bijstandsgerechtigde een andere lezing heeft over zijn
gedrag dan blijkt uit de rapportage van een gesprek bij een re-integratiebureau.32 Gedrag dat bestraft wordt met een korting op de uitkering betreft meestal de expliciete weigering mee te werken aan een voorziening gericht op re-integratie. Daarnaast kan het gaan om gedragingen als het niet verschijnen op de eerste werkdag,33 of het ruiken naar alcohol tijdens het verrichten van de werkzaamheden.34 De sanctie varieert, afhankelijk van de ernst ervan, veelal tussen een korting van 20% tot 100% gedurende één of meerdere maanden. De hoogte van de sanctie is relatief frequent (marginaal) getoetst in de rechtspraak. In 2008 oordeelde de Centrale Raad van Beroep, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting,35 dat het voor onbepaalde duur verlagen van de bijstand in strijd is met de WWB. Gemeentelijke verordeningen die dergelijke bepalingen bevatten achtte hij dan ook onverbindend.36 Het is volgens de Raad wel toegestaan om de uitkering gedurende drie of vier maanden te verlagen in het geval de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn weigering mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.37 Onlangs achtte de Raad een verlaging van 100% gedurende zeven maanden niet onevenredig. Hierbij nam de Raad in aanmerking dat de betrokkene bij zijn moeder inwoonde, zodat in zijn elementaire levensbehoeften zou zijn voorzien.38 Echter in een geval waar geen sprake was van recidive noch bijkomende bijzondere omstandigheden werd een korting van 100% gedurende drie maanden disproportioneel geacht. Daarbij overwoog de Raad dat het bieden van een inkomenswaarborg één van de kernfuncties is van de WWB. Een verlaging van 100% gedurende drie maanden zou te zeer afbreuk doen aan het karakter van de WWB als inkomenswaarborg.39 Een beroep op internationale bepalingen waaraan een recht op bijstand ontleend zou kunnen worden is daarentegen consequent afgewezen door de Raad.40
4. De tegenprestatie naar vermogen De in 2012 ingevoerde tegenprestatie naar vermogen biedt gemeenten de mogelijkheid bijstandsgerechtigden werkzaamheden te laten verrichten, die niet expliciet
15. RWI 2012, zie noot 9.
20. Rb. Arnhem 8 februari 2008; JB
29. CRvB 28 februari 2012, LJN BV 7466.
33. CRvB 23 oktober 2012, LJN BY 0909.
16. Regioplan, The Netherlands. Minimum
2008/266; JWWB 2008/ 310; RSV 2009/
30. CRvB 8 februari 2010, RSV 2010, 79
34. CRvB 6 november 2012, LJN BY 2608.
income scheme: Work and Social Assistan-
11.
m.nt. Bruggeman; AB 2010, 79 m.nt.
35. Kamerstukken II 28 870, nr. 3, p. 48.
ce Act, Amsterdam, 2009.
21. Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr.
Bröring; JWWB 2010, 64; NJB 2010, 410;
36. CRvB 11 maart 2008, RSV 2008/132.
17. A.J.E. Edzes, Werk en bijstand (diss.
3, p. 5-6.
NTM/NJCM 2011, 325 m.nt. De Vries, JIN
37. Zie bijvoorbeeld CRvB 10 maart 2009,
Groningen), 2010.
22. CRvB 26 april 2011, USZ 2011/186;
2010, 175; USZ 2010, 79. Beroep tegen deze
JWWB 2009/ 96. CRvB 31 maart 2009,
18. In de literatuur is dit effect al eerder
RSV 2011/181. In een latere uitspraak van
uitspraak bij het Hof in Straatsburg is op 14
LJN BI 1707. CRvB 22 februari 2011, USZ,
bekritiseerd, zie R. van Berkel, ‘The decen-
de Centrale Raad is dit uitgangspunt
februari 2013 onder verwijzing naar art. 34
2011, 96.
tralization of social assistance in The
bevestigd: CRvB 13 maart 2012, JWWB
en 35 EVRM niet ontvankelijk verklaard.
38. CRvB 3 juli 2012, RSV 2012/ 210;
Netherlands’, International Journal of
2012/57; RSV 2012/118.
31. Zie CRvB 31 augustus 2010, RSV
JWWB 2012/148.
Sociology and Social Policy, 2006 volume
23. CRvB 9 augustus 2011, USZ 2011/283.
2010/312. CRvB 20 september 2011,
39. CRvB 14 maart 2011, RSV 2011/186;
26 no. 1/2 , 20-32 en M. Blommesteyn et
24. Rb. Alkmaar 1 november 2012, LJN BY
JWBB 2011/241, RSV 2011/326. CRvB 13
USZ 2011/ 99; JB 2011/ 110.
al., ‘Dutch municipalities and the implemen-
3329 en 8 november 2012, LJN BY 3327.
maart 2012, JWWB 2012/57, RSV
40. Het gaat hierbij om art. 13 ESH, art. 11
tation of social assistance: making social
25. Rb. Breda 3 juni 2008, LJN BD 5039 en
2012/118 Rb. ’s-Gravenhage 12 december
IVESCR, art. 8 EVRM, art. 1 van het Eerste
assistance work, Local Economy, volume 27
Rb. Breda 7 februari 2013, LJN BZ 2912.
2012, LJN BY 8477.
Protocol bij het EVRM en art. 18 IVRK
no. 5/6, 620-628, 2012.
26. Zie noot 4, 2012, p. 21.
32. CRvB 6 december2005, JWWB 2006/ 7
(CRvB 26 januari 2010, RSV 2010/ 78;
19. Ik heb hiertoe alle gepubliceerde uit-
27. CRvB 24 april 2012, LJN BW 4084.
m.nt. Stijnen; RSV 2006/ 7 m.nt. Stijnen;
CRvB 14 maart 2011, zie noot 38).
spraken bestudeerd waarin melding werd
28. Rb. Amsterdam 3 juli 2008, LJN BD
USZ 2006/ 58 m.nt. Balkema, CRvB 3 juli
gemaakt van art. 9 WWB.
7134.
2012, RSV 2012/ 210, JWWB 2012/148.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1635
Wetenschap
zien op uitstroom naar reguliere arbeid. Het gaat er uitsluitend om dat de bijstandsgerechtigde iets terug doet voor de uitkering. Hiermee heeft de gemeente een nieuw instrument in handen om bijstandsgerechtigden te verplichten tot het verrichten van arbeid met behoud van uitkering. Volgens de wetgever dient de tegenprestatie opgevat te worden als een ‘normale burgerverplichting’, zoals sneeuwruimen, waardoor de tegenprestatie buiten de definitie van verplichte arbeid van art. 4 EVRM en ILO-Conventie nr. 29 valt.41 Tijdens de parlementaire behandeling hebben de oppositiepartijen in beide Kamers getracht nadere uitspraken te ontlokken aan de staatssecretaris over de invulling van de tegenprestatie naar vermogen. Hij hield zijn kaken evenwel stevig op elkaar en betoogde dat het aan het college zelf is te bepalen hoe de tegenprestatie wordt ingevuld. Tot nu toe heeft een derde van de gemeenten uitvoering gegeven aan de mogelijkheid die door de wet wordt geboden.42 Vanaf de invoering van de participatiewet in 2015 dienen de gemeenten de tegenprestatie naar vermogen op alle bijstandsgerechtigden toe te passen. Hoewel er weinig informatie voorhanden is over hoe de gemeente dit instrument inzet, lijkt het op voorhand een middel waarmee gemeenten ‘gemakkelijker’ dan voorheen bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden kunnen verplichten arbeid met behoud van uitkering te verrichten. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan bijstandsgerechtigden die in de rechtspraak waren uitgezonderd van voorzieningen gericht op sociale activering, omdat er geen reëel perspectief bestond op re-integratie in regulier werk.43 In de tweede plaats kan de gemeente bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering tewerkstellen die, wellicht als gevolg van de in de rechtspraak gestelde verplichting om maatwerk te leveren, niet voor bepaalde Work First projecten in aanmerking zouden zijn gekomen. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor bijstandsgerechtigden met recente werkervaring. Terwijl in de eerder genoemde uitspraak van de Rechtbank Breda plaatsing van een bijstandsgerechtigde met langdurige werkervaring in een arbeidsproject niet passend werd geacht, kon dezelfde plaatsing wel worden gerechtvaardigd indien de arbeid zou worden aangemerkt als tegenprestatie naar vermogen. Echter, nu betrokkene in casu verplicht was deze werkzaamheden voor 32 uur per week te verrichten, handelde het college volgens de rechtbank in strijd met de WWB. Het primaat van de arbeidsinschakeling dreigde namelijk te worden verdrongen door de – additionele – plicht tot het verrichten van een tegenprestatie.44 In een tweede uitspraak, die kort hierop volgde, oordeelde de rechter dat een tegenprestatie beperkt dient te zijn in tijd en duur en dat, net als bij de re-integratieverplichting, het college bij het opleggen van een tegenprestatie naar vermogen rekening dient te houden met de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde zoals leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden.45 Aan het opleggen van de tegenprestatie zijn aldus in de lagere rechtspraak enige randvoorwaarden verbonden. In de praktijk lijkt overigens de scheiding tussen het verrichten van onbetaalde arbeid op grond van art. 9 lid 2 onder b (de re-integratieverplichting) en art. 9 lid 2 onder
1636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
c (de tegenprestatie) niet zo scherp als de besproken jurisprudentie wellicht suggereert. In de casus van de Rechtbank Breda bleken uitkeringsgerechtigden die op grond van art. 9 lid 2 onder b of onder c tewerkgesteld waren dezelfde werkzaamheden te verrichten. In de vier grote steden geldt daarnaast al langer dat bijstandsgerechtigden waarvan gemeenten menen dat ze niet binnen een termijn van vijf jaar zullen uitstromen naar regulier werk verplicht worden tot het verrichten van arbeid met behoud van uitkering.46 Re-integratie en tegenprestatie zijn kennelijk ‘rubberen begrippen die je kunt kneden zoals je wilt’.47
5. Slotbeschouwing: de gehanteerde sturingsmethode versus het recht op bijstand Uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat de gemeente Work First programma’s, bestaande uit verplichte arbeidstrajecten geflankeerd door een (zeer) beperkt aantal scholingsen trainingsprogramma’s, vooral inzet als sturingsinstrument. Het recht op sociale zekerheid – en daarmee het rechtenperspectief – staat veel minder op de voorgrond.
Re-integratie en tegenprestatie zijn kennelijk ‘rubberen begrippen die je kunt kneden zoals je wilt’ Doel is de instroom in de WWB te beperken en een snelle uitstroom te bevorderen. De afschrikwekkende werking die uitgaat van verplichte arbeidstrajecten speelt hierbij een belangrijke rol. Bestaande onderzoeken geven geen definitief uitsluitsel over de effectiviteit van de Work First programma’s. Wel is duidelijk dat er, zeker onder kwetsbare groepen, weinig sprake is van duurzame uitstroom. Historisch gezien fungeerden sociale zekerheidsregelingen overigens vaak primair als sturingsinstrument, het voorkwam sociale onrust en droeg bij aan de maatschappelijke cohesie. Op zichzelf is dit een legitiem doel. Bovendien is het ook mogelijk om vanuit de sturingsgedachte tegemoet te komen aan de verdedigers van het rechtenperspectief. Onbedoelde gevolgen van een beleid dat uitsluitend is gericht op de preventie op instroom en de bevordering van uitstroom, zoals afnemende maatschappelijke cohesie en marginalisering, kunnen immers ook een reden zijn voor een verbetering van de rechten van bijstandsgerechtigden. Nader onderzoek naar het reilen en zeilen van zogenaamde afhakers is in ieder geval aan te bevelen. Vertrekken we daadwerkelijk vanuit het rechtenperspectief, dan bewandelen we een ietwat andere weg. Het absoluut geformuleerde recht op bijstand uit art. 11 lid 1 WWB doet wellicht denken aan het recht op een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dit past echter niet bij de wetssystematiek van de WWB waarin rechten en plichten tegen elkaar worden afgewogen. Het rechtskarakter van
Het rechtskarakter van de bijstand dient nu eenmaal te worden onderscheiden van de vraag naar rechtvaardigheid de bijstand dient nu eenmaal te worden onderscheiden van de vraag naar rechtvaardigheid. 48 Overigens had zelfs de meest bekende verdediger van sociale rechten, T.H. Marshall, geen absoluut recht voor ogen. Hij meende dat burgers verplichtingen hadden ten overstaan van de gemeenschap. De plicht tot werken was volgens hem dan ook een direct gevolg van het uitbreiden van de burgerschapsstatus met sociale rechten.49 Op basis van een rechtenperspectief dat verenigbaar is met Marshall’s pleidooi voor sociale rechten is het mijns inziens wel mogelijk om aan de hand van de bestaande rechtspraak een aantal criteria te formuleren waaraan de arbeidsverplichting zou moeten voldoen. Naast de door de Raad in het dwangarbeidarrest reeds geformuleerde ondergrens, kunnen we denken aan een stringentere toepassing van het maatwerk criterium bij de re-integratie verplichting. Een ander aspect betreft de hoogte van de sancties. We zagen dat bijstandsgerechtigden die voor de eerste keer in de fout gaan nog wel enige aanspraak maken op het rechtskarakter van de WWB. Recidivisten kunnen echter op weinig coulance rekenen. Geredeneerd vanuit een rechtenperspectief zouden, mijns inziens, minimaal internationale waarborgen op een bestaansvoorziening moeten worden verzekerd.50 In verband met de tegenprestatie naar vermogen vinden we verder een aantal bruikbare criteria in de besproken uitspraken van de Rechtbank Breda. In aansluiting daarop zou een nadere omschrijving van het begrip ‘burgerverplichting’ op zijn plaats zijn, al was het maar om de tegenprestatie te kunnen onderscheiden van de arbeidsverplichting in het kader van re-integratie (waarvoor andere normen gelden). Vanuit een rechtenperspectief kan verder het standpunt worden verdedigd dat verplichte arbeid in het kader van zowel re-integratie als tegenprestatie, onder adequate
voorwaarden dient te worden verricht. Uit het zwartboek van FNV blijkt dat de voorwaarden waaronder bijstandsgerechtigden arbeid verrichten vaak aanzienlijk slechter zijn dan de voorwaarden waaronder werknemers met een arbeidsovereenkomst werken. Zo werd een vrouw ronduit geweigerd om te zorgen voor haar ernstig zieke dochter van een paar maanden oud en werd het bijstandsgerechtigden met (erkende) rugklachten niet toegestaan om even te staan of te lopen, dit zou een ‘niet passende werkhouding’ zijn.51 Juist in deze situaties dienen de voorwaarden waaronder wordt gewerkt, serieus genomen te worden. Het gaat hier immers om bijstandsgerechtigden die het, ondanks de (afschrikwekkende) Work First programma’s, niet lukt uit te stromen uit de WWB. Ze zijn in feite beperkt in hun grondwettelijk recht op vrije arbeidskeuze, nu ze niet om kunnen zien naar ander werk in het geval de voorwaarden waaronder de verplichte arbeid wordt verricht onder de maat zijn. Voor hen is de WWB daadwerkelijk het laatste vangnet. Alleen al op grond daarvan is het aan te bevelen in een re-integratieovereenkomst en in een overeenkomst waarin afspraken worden gemaakt over de tegenprestatie, relevante bepalingen uit de arbeidswetgeving over te nemen. Hierbij valt te denken aan een aantal bepalingen uit de Wet arbeid en zorg, zoals het recht op kortdurend zorgverlof en bepalingen rond de loonaanspraken bij ziekte of zwangerschap (art. 7:629 BW). Ook valt er iets voor te zeggen om, net als bij reguliere werknemers, het opleggen van een sanctie in een week te maximeren tot een halve dag ‘loon’ per week per boete (art. 7: 650, lid 5 BW). Deze opsomming oogt nog vrij willekeurig. Een gefundeerde aanbeveling tot het overnemen van arbeidsrechtelijke bepalingen in een re-integratieovereenkomst vereist nader onderzoek naar huidige knelpunten als het gaat om de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht.
41. A. Eleveld, ‘De veranderde bijstands-
46. WWB Monitor 2008 en 2009.
pleegd op 5 april 2013.
and social development, Connecticut:
wetgeving in het licht van het internationa-
47. De laatste zinsnede komt letterlijk uit
48. A. Eleveld, ‘Labor obligation, justice and
Greenwood Press 1976, p. 65-122.
le recht, TRA 2012/50.
een verslag van een door Divosa georgani-
the foundations of social security law,
50. Zie noot 39.
42. WWB Monitor 2012.
seerde Masterclass over de tegenprestatie.
Netherlands journal of legal philosophy,
51. FNV 2012, noot 4, p. 29-30.
43. CRvB 24 april 2012, LJN BW 4084.
Zie http://www.divosa.nl/sites/default/
volume 41, no. 1, p. 28-43.
44. Rb. Breda, 7 februari 2013, zie noot 24.
files/verslag_divosa_masterclass_
49. T.H. Marshall, ‘citizenship and social
45. Rb. Breda 25-2-2013, LJN BZ 5171
tegenprestatie_20130315_0.p, geraad-
class’ in T.H. Marshall, Class, citizenship
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1637
1492
Focus
Internationaal stakingsrecht onder spanning Paul F. van der Heijden1
Binnen de ILO is het stakingsrecht altijd ongeschreven ingelezen in het recht op vakbondsvrijheid en op onderhandelen, ook al wordt het niet uitdrukkelijk toegekend in de ILO Conventies. Werkgevers hebben zich altijd tegen deze interpretatie gekeerd maar zich tot voor kort neergelegd bij de meerderheidsopvatting binnen de ILO. Aan die houding is een einde gekomen en het debat voltrekt zich inmiddels op hoge toon. En niet alleen binnen de ILO, ook in EU-verband is het stakingsrecht voorwerp van strijd tussen werkgeversen werknemersorganisaties. De waarden die ten grondslag liggen aan de rechten die vakorganisaties in de loop der tijd hebben opgebouwd, blijken niet altijd goed te rijmen met die van de vrije economische markt.
Duizend doden Het stakingsrecht, de femme fatale van het arbeidsrecht, luistert naar zowel nationale als internationale normen en jurisprudentie. In Nederland wordt het stakingsrecht beheerst door het Europees Sociaal Handvest (ESH), het EU Handvest voor fundamentele rechten, de ILO (International Labour Organisation) Conventies 87 en 98, het nationale leerstuk van de onrechtmatige daad en vooral veel jurisprudentie. Een nationale stakingswet kennen we niet. Zowel het EU-stakingsrecht als dat van de ILO zijn de afgelopen tijd onder vuur komen te liggen. In de EU gaat het vooral om omstreden jurisprudentie van het Hof van Justitie, waarin fundamentele beginselen botsen: het vrij verkeer van personen en diensten met het stakingsrecht van werknemers. In de ILO betwisten werkgevers het mandaat en de status van de Committee of Experts (CoE) dat uitleg geeft aan de ILO Conventies. De CoE geeft in haar uitleg van het stakingsrecht meer ruimte dan nationale staten soms doen. Zowel de recente EU- als ILO-debatten over het stakingsrecht laten een heftige strijd zien tussen internationale werkgeversorganisaties en vakbonden. Ook voor de betrokken overheden blijft het een gevoelig onderwerp. De verbondenheid van dit onderwerp met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en ‘Business and Human Rights’ maakt de soep nog wat heter. Ook de actualiteit van alle dag geeft spanning aan het onderwerp. Op 24 april jl. vond een ramp plaats in een textielfabriek in Bangladesh: de Rana Plaza Building stortte in, waardoor meer dan duizend daarin werkzame arbeiders (meest jonge meisjes) de dood vonden. Uiterst onveilige arbeidsomstandigheden zijn in veel landen helaas nog aan de orde van de dag. In China bijvoorbeeld zijn de kolenmijnen hierom berucht. De aanwezigheid van vakbonden, die hier oog op houden, kan helpen een einde aan deze misstanden te maken. Daar hoort soms ook het voeren van collectieve actie bij, bijvoorbeeld staken.
1638
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Het speelveld: ILO, EU, Raad van Europa, VN, OESO Het stakingsrecht, als een Siamese tweeling verbonden met het recht van vakbondsvrijheid en het recht op collectief onderhandelen, is te vinden in nogal wat internationaalrechtelijke verdragen. Ook de ‘soft law’ laat zich hier inmiddels niet onbetuigd, kijkend naar de relevante codes van de VN en de OESO. De ILO rekent het recht op de vrije vorming van vakorganisaties, en op het vrij onderhandelen over collectieve arbeidscontracten, waarvan staking een sequeel kan zijn, tot de fundamentele rechten en beginselen van het internationale arbeidsrecht. De Conventies 87 (vrije vorming van vakorganisaties) en 98 (vrijheid van collectieve onderhandelingen) gaan hierover en hebben inmiddels een groot aantal (respectievelijk 152 en 163 ratificaties) door de 185 lidstaten mogen verwelkomen. Bovendien maken deze Conventies deel uit van de ILO ‘Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work’ uit 1998, in het Engelse jargon ook wel de ‘Core Labour Standards’ genoemd. Om de toepassing van de Conventies in de praktijk in de gaten te houden, beschikt de ILO over een bewezen succesvol toezicht- en monitoringsmechanisme dat al vele jaren meegaat. Dat toezicht is tweeledig. In de eerste plaats wordt van de lidstaten verwacht dat zij regelmatig rapporteren over de implementatie in hun nationale regelgeving van geratificeerde ILO-Conventies. Die rapportages worden vervolgens bestudeerd en becommentarieerd door het Committee of Experts, onafhankelijke deskundigen (doorgaans hoogleraren en/of rechters) afkomstig uit de lidstaten. De bevindingen van het CoE worden vervolgens voorgelegd aan de Internationale Arbeidsconferentie, de jaarlijkse bijeenkomst van de ILO, waarnaar iedere lidstaat een tripartiet (overheid, werkgevers, werknemers) samengestelde delegatie afvaar-
digt. Een conferentiecommissie (Committee on Application of Standards) buigt zich over de ‘Observations’ van de CoE, en verbindt daaraan conclusies. Die conclusies zijn net als het rapport van de CoE openbaar en vragen dikwijls van de lidstaten hun regelgeving en/of praktijk aan te passen, indien is vastgesteld dat die op gespannen voet staan met de geratificeerde ILO-Conventies. Vervolgens wordt weer in de gaten gehouden of die door de ILO gewenste aanpassingen inderdaad plaatsvinden. Dikwijls biedt de ILO daarbij technische hulp of assistentie aan, omdat niet iedere lidstaat over voldoende kwalitatief adequate menskracht beschikt om de gewenste veranderingen tot stand te brengen. Aldus het eerste deel van het toezichtmechanisme. In dit kader hebben de CoE en vervolgens de Conferentiecommissie in de afgelopen decennia vele malen een uitleg en oordeel gegeven over het stakingsrecht in het kader van de Conventies 87 en 98. Het tweede deel van het toezichtmechanisme bestaat erin dat in concrete gevallen van schending van de Conventies 87 en 98 een betrokken vakbond of werkgeversorganisatie een klacht kan indienen bij de permanente Committee on Freedom of Association(CFA). Deze Commissie is zoals alle organen in de ILO tripartiet samengesteld en bestaat uit 9 leden (iedere geleding 3) en hun plaatsvervangers. Een onafhankelijke voorzitter leidt de vergaderingen van de Commissie die 3 keer per jaar plaatsvinden in Geneve. Naar aanleiding van de ingediende concrete klachten tegen lidstaten over schendingen van de Conventies 87 en 98 doet de CFA aanbevelingen aan de betrokken lidstaat
De ILO produceert via de twee toezichthoudende Commissies (CoE en CFA) oordelen over het stakingsrecht om de schending ongedaan te maken. De aanbevelingen van de CFA zijn openbaar en worden na iedere zitting zaak voor zaak goedgekeurd door het hoogste bestuursorgaan van de ILO, de Raad van Beheer. De CFA behandelt per zitting zo’n 40 zaken waarin een schending is gemeld. De CFA heeft op dit ogenblik een caseload van zo’n 180 zaken. De jurisprudentie van de CFA is gebundeld in een ILO uitgave, die regelmatig wordt ververst: Digest of Decisions of the CFA. De door de CFA behandelde klachten zijn inhoudelijk vrijwel altijd van ernstige aard: moord, doodslag, ontvoering, mishandeling, gedwongen ontslag, pesterijen van vakbondsleden of officials. Niet alleen van werknemers, soms ook van werkgevers, bijvoorbeeld in Venezuela. Verder worden aan de CFA voorgelegd regelgeving en/of praktijk die haaks staat op de vrijheid van vakorganisatie en het recht om collectief te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.
Blijkens haar jurisprudentie heeft de CFA zich vele malen gebogen over stakingen, die met geweld of juridisch werden verhinderd en ze heeft daarover een stakingsdoctrine geformuleerd. Klachten bij de CFA kunnen ook worden ingediend tegen landen die de Conventies 87 en 98 niet hebben geratificeerd (zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten), omdat de ILO de vakverenigingsvrijheid en de daarmee verbonden rechten beschouwt als de kern van de zaak, waar iedere lidstaat alleen al door het lidmaatschap aan gebonden is. De ILO produceert dus via de twee bovengenoemde toezichthoudende Commissies (CoE en CFA) oordelen over het stakingsrecht. De een (CoE) oordeelt over implementatie van geratificeerde verdragen (waaronder Conventies 87 en 98), de ander (CFA) over concrete gevallen van schending onafhankelijk van de ratificatie. Inhoudelijk is de hoofdregel dat het stakingsrecht wordt erkend, met inachtneming van uitzonderingsregels die bepalen wanneer niet of niet langer gestaakt mag worden. Het debat in de toezichthoudende organen spitst zich doorgaans toe op de uitzonderingen. Mogen ambtenaren staken? Mogen essentiële diensten staken? Wat zijn precies essentiële diensten (gezondheidszorg, banken, ICT, energievoorziening)? In welke gevallen moet ondanks de staking toch minimale dienstverlening plaatsvinden? Geldt de ILO-regelgeving en -jurisprudentie voor de ganse wereld, ook Europa heeft zich op dit vlak zeker niet onbetuigd gelaten. De Raad van Europa heeft het Europees Sociaal Handvest vastgesteld (1961, herzien in 1996), waarin het stakingsrecht in art. 6 lid 4 wordt erkend. De Hoge Raad heeft deze bepaling tot leidraad genomen (rechtstreekse werking) om een ‘Nederlands’ stakingsrecht te formuleren bij gebreke van een nationale wet ter zake (NS arrest, 30 mei 1986, NJ 1986, 688). Ook hier bestaat uiteraard de mogelijkheid van uitzondering op de hoofdregel dat staken mag: art. G van het ESH bepaalt dat beperkingen van het stakingsrecht rechtmatig moeten zijn en in een democratische samenleving noodzakelijk voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, alsmede voor de bescherming van de openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid of goede zeden. Een hele mond vol uitzonderingen. Voor de interpretatie van dit art. G moet men te rade gaan bij het Europees Comité voor de sociale rechten, dat toeziet op de naleving van het ESH. Dit Comité bestaat uit onafhankelijke deskundigen uit de lidstaten van de Raad van Europa. Net als het CoE van de ILO publiceert ook het ESH Comité voor de sociale rechten jaarlijks Conclusies met betrekking tot de (niet of niet correcte) toepassing van het ESH in de lidstaten. Deze Conclusies zijn formeel niet bindend maar wel gezaghebbend (aldus ook onze Hoge Raad). Naast de ILO en de Raad van Europa kent ook de EU regelgeving en jurisprudentie die relevant zijn voor het stakingsrecht. Het EU-Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat in 2009 via het Verdrag van Lissabon
Auteur 1. Prof. mr. Paul F. van der Heijden is hoog-
Committee on Freedom of Association (CFA)
leraar Internationaal Arbeidsrecht aan de
en medewerker van dit blad.
Universiteit Leiden, voorzitter van de ILO
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1639
Focus
juridisch verbindend werd in de EU, bevat ook een bepaling over het stakingsrecht: art. 28. De tekst ervan grijpt terug op het ESH, dat scheelt. Op deze wijze wordt benadrukt dat de rechtsontwikkeling rond het stakingsrecht op basis van het ESH ook leidend is voor de EU. Belangrijk is te benadrukken dat zowel het ESH als het EU Handvest veel ruimte laat aan de nationale wetgever en/of rechter. Dat geldt ten slotte ook voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat zich over het stakingsrecht heeft uitgelaten in het kader van art. 11 EVRM, de verenigingsvrijheid (zie bijvoorbeeld EHRM 12 nov 2008, Demir en Baykara/Turkije).
Het internationaal publiekrechtelijk ILO-recht daalt neer in de privaatrechtelijke bedrijfsomgeving De piketpalen waarbinnen de nationale organen kunnen handelen zijn hiermee wel geslagen en bakenen het speelveld af. In het laatste decennium is er ook ‘soft law’-ontwikkeling te bespeuren rond het stakingsrecht. Daarbij doel ik op de ontwikkelingen in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), in het internationale jargon Corporate Social Responsibility (CSR) genoemd. De Verenigde Naties stuurde Harvard professor John Ruggie op pad om te bezien of er mogelijkheden waren te komen tot richtlijnen omtrent Business and Human Rights. Die zijn er gekomen, de UN Guidelines for Business and Human Rights. In die Guidelines wordt (onder veel meer) verwezen naar de Fundamentele Principes van de ILO, waaronder de vrijheid van vakvereniging en onderhandelingsvrijheid. En daar is in ILO-termen het stakingsrecht onder begrepen. De OESO heeft haar Guidelines voor Multinationale Ondernemingen in 2009 vernieuwd, ook daar wordt verwezen naar de ILO-Principles ter zake. Veel bedrijven hebben verklaard de UN-Guidelines en die van de OESO te onderschrijven. En daar gaat de schoen wringen en ontstaat spanning, zo is inmiddels in de ILO gebleken. Hoe zit dat?
Spanning op de ILO-lijn De International Organisation of Employers, de IOE (een soort VNO op wereldschaal), heeft op de conferentie van de ILO in juni 2012 de knuppel in het hoenderhok gegooid. Zoals hierboven al aangegeven buigt ieder jaar tijdens de ILO-Conferentie een Comittee on the Application of Standards (CAS) zich over het rapport van de CoE. In 2012 bevatte het Rapport van de experts passages over het stakingsrecht, die voor de IOE aanleiding waren het mandaat en het gezag van de experts ter discussie te stellen. Dat was opmerkelijk, omdat de CoE in haar rapport geen nieuwe interpretatie van het stakingsrecht had gegeven of anderszins een nieuwe weg was ingeslagen. Maar juist omdat de ILO opvattingen over onderhandelingsvrij-
1640
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
heid en het daaraan verbonden stakingsrecht inmiddels waren ‘gecodificeerd’ in soft law Guidelines (zie hierboven), die door veel grote(re) bedrijven in de wereld zijn onderschreven is de relevantie ervan sterk gegroeid. Van de ILO kunnen alleen staten lid zijn en het daar ontwikkelde internationale recht richt zich tot de lidstaten. Bedrijven zijn er geen partij. Bij schending van verdragen wordt de lidstaat aangesproken om deze ongedaan te maken, al dan niet met hulp van de ILO. Via de weg van de door bedrijven, dikwijls onder maatschappelijke druk, onderschreven Guidelines daalt het internationaal publiekrechtelijk ILO-recht neer in de privaatrechtelijke bedrijfsomgeving. En dat is de reden waarom de IOE en in haar kielzog haar Nederlands lid VNO/ NCW, de aanval op het ILO-stakingsrecht hebben geopend. Het ging er hard aan toe vorige zomer. Normaal behandelt de CAS een lijst van ongeveer 30 landen, waarvan de experts in hun rapportage hebben geobserveerd dat er schendingen van geratificeerde verdragen zijn. Het gaat dan om de zware gevallen. De IOE wilde niet meewerken aan het vaststellen van de lijst en de behandeling ervan als de vakbonden niet wilden meewerken aan een herziening van het mandaat van de CoE. En omdat de vakbonden dat om begrijpelijke redenen niet wilden, was de clash volledig en werd er geen lijst opgesteld en behandeld. Dat was nog nooit eerder gebeurd in de geschiedenis van de ILO, en daarom voor velen schokkend. Veel afgevaardigden naar de Conferentie maken lange en kostbare reizen, juist om schendingen van verdragen vastgesteld te zien en actie door de ILO op te roepen. Denk daarbij aan veiligheid op het werk (kledingfabrieken in Bangladesh, mijn-ontploffingen in China, etc.), aan kinderarbeid (India, Bangladesh, Zimbabwe), aan dwangarbeid en aan schending van vakbondsvrijheid (Belarus). Geen kleinigheden dus.
Het ILO stakingsrecht Wat is nu het mandaat van de CoE, en wat is haar opvatting over het stakingsrecht? In haar Rapport voor de conferentie van 2013 heeft de CoE nog eens omschreven dat het op basis van de artikelen 19, 22 en 35 van de ILO Constitutie, en vastgesteld door de Raad van Beheer van de ILO, haar taak is om aan te geven of ILO lidstaten hun verplichtingen op grond van het lidmaatschap nakomen en of hun wetgeving en praktijk in overeenstemming zijn met de geratificeerde verdragen. Bij het uitvoeren van haar taak weet de CoE zich gebonden aan de principes van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en objectiviteit. Haar samenstelling wijst erop dat aan deze principes recht wordt gedaan. Zij stelt na bestudering van de rapporten van de lidstaten ‘observaties’ vast, die ter bespreking worden voorgelegd aan de Conferentie Commissie (CAS). Die kan ermee doen wat ze wil. De praktijk van de afgelopen decennia leerde dat de CAS veelal de observaties van de experts overneemt en de landen die op enigerlei wijze hun verplichtingen niet nakomen aanspoort om dat alsnog te doen. Voorts stelt de CoE nog eens vast dat haar ‘observaties’ niet juridisch bindend zijn. Haar opvattingen zijn bedoeld als richtlijnen voor de lidstaten en geven de staten een raamwerk waarbinnen zij aan hun ILO-verplichtingen kunnen voldoen.
Wat betreft het stakingsrecht heeft de CoE in de loop der jaren de volgende principes ontwikkeld. Het stakingsrecht is een fundamenteel recht, dat volgt uit het recht op vakbondsvrijheid en op collectief onderhandelen. Het moet op vreedzame wijze worden uitgeoefend. Het recht geldt voor werknemers in zowel de private als de publiek sector (ambtenaren). Uitgezonderd zijn de politie en het leger, ambtenaren die gezag uitoefenen in de naam van
de staat en werknemers die werken in essentiële diensten in de strikte zin van het woord. Stopzetten van deze diensten mag niet leiden tot in gevaar brengen van het leven, de veiligheid of de gezondheid van de gehele of een deel van de bevolking. Ook geldt het stakingsrecht niet in situaties van acute nationale crisis. Het ILO stakingsrecht geldt voorts niet voor puur politieke stakingen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1641
Focus
De interpretatie dat het stakingsrecht ongeschreven volgt uit het recht op vakbondsvrijheid en op onderhandelen gaat de werkgevers te ver Een minimum dienstverlening kan bij een staking verplicht zijn wanneer het gaat om de veiligheid van personen, het voorkomen van ongelukken en de veiligheid van machines en instrumenten. Verder zijn er procedurele voorschriften zoals het tijdig aanzeggen van de staking, de verplichting mee te werken aan verzoeningspogingen en toegang te hebben tot vrijwillige arbitrage. Deze principes hebben aan de hand van voorbeelden uit de praktijk verdere invulling gekregen. Wanneer is wel/niet sprake van essentiële diensten, wanneer is sprake van het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en spullen enz.? Veel praktijkvoorbeelden zijn te vinden in de rapporten van de CoE en de Digest van CFA uitspraken. Het stakingsrecht zoals ontwikkeld door de CoE, en synchroon hieraan ook door de CFA, heeft weerklank gevonden in tal van nationale rechtszaken, gevoerd in vele landen in de wereld bij stakingsacties. De opvattingen van de CoE, en ook die van de CFA, worden doorgaans als gezaghebbend beschouwd door de dienstdoende nationale rechters (vergelijk onze Hoge Raad en het ESH Comité van experts, zie hierboven.) De IOE is van oordeel dat de opvattingen van de CoE buiten het ILO boek gaan. In de Conventies 87 en 98 komt het stakingsrecht niet voor en de interpretatie dat dit recht ongeschreven volgt uit het recht op vakbondsvrijheid en op onderhandelen gaat de werkgevers te ver. Deze opvatting is al gedurende een reeks van jaren door de IOE tot uitdrukking gebracht maar men legde zich uiteindelijk altijd neer bij de meerderheidsopvatting in de ILO dat deze interpretatie wel de juiste is. De IOE heeft in de afgelopen 40 jaar dat de ‘jurisprudentie’ is gevormd nooit een resolutie in stemming gebracht om het scherpst van de snede op te zoeken. Aan die houding van de IOE is nu een einde gekomen en het debat zal zich nog wel even op hoge toon voortzetten. De opvatting van de Nederlandse regering hierover is niet bekend. Het zou haar sieren als zij de continuïteit van de opvatting van de ILO over de verbinding van de vakbondsvrijheid met het stakingsrecht expliciet zou onderschrijven. En de IOE/VNO ertoe zou willen bewegen hetzelfde te doen.
Spanning op de EU-lijn Ook in de EU is het stakingsrecht de laatste jaren voorwerp van strijd tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Die strijd was zo hoog opgelopen, dat de Europese Commissie van oordeel was dat die slechts via het zware middel van een EU Verordening was te beslechten. Aanleiding voor dit alles zijn vier arresten van het EU Hof van Justitie: Viking, Laval, Ruffert en Luxemburg. In deze zaken kwam aan de orde de botsing tussen enerzijds het grondrecht van collectieve actie, inclusief het stakingsrecht en anderzijds de grondbeginselen van de EU:
1642
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening. In het geval van Viking Line bijvoorbeeld wilde een Finse reder gebruik maken van de vrijheid van vestiging. Een schip dat heen en weer voer tussen Helsinki en Talinn zou worden omgevlagd waardoor de werknemers uiteindelijk onder de veel goedkopere Estse cao zouden vallen. Hiertegen kwam een vakbond op met een actie waarvan weer de vraag was of die rechtmatig was in het licht van de vestigingsvrijheid. In de Laval-zaak werden Letse werknemers naar Zweden gedetacheerd, om daar tegen – in vergelijking met Zweden goedkope –Letse lonen te werken. Ook hier was sprake van actie van de vakbonden en de vraag naar de rechtmatigheid ervan tegen de achtergrond van de vrijheid van dienstverlening. Het Hof van Justitie erkende in zijn uitspraken (voor het eerst in de geschiedenis van de EU) dat het recht om collectieve actie te voeren met inbegrip van het stakingsrecht een grondrecht is dat integraal deel uitmaakt van de algemene beginselen van EU-recht waarvan het hof de eerbiediging verzekert. Het hof heeft ook beslist dat de Verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal moeten worden afgewogen tegen de doelstellingen van sociaal beleid. Bovendien heeft het hof aanvaard dat het recht om collectieve actie te voeren een legitiem belang vormt dat in beginsel beperkingen van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kan rechtvaardigen. Het hof hangt de subsidiariteits-, evenredigheids- en proportionaliteitsprincipes aan. De vrijheid van dienstverlening en van vestiging mag alleen worden beperkt door de vrijheid van collectieve actie wanneer met de beperking een legitiem doel wordt nagestreefd dat verenigbaar is met het Verdrag en die beperking wordt gerechtvaardigd door dwingende reden van algemeen belang. Voorts moet de beperking geschikt zijn ter bereiking van het ermee nagestreefde doel en mag deze niet verder gaan dan met het oog daarop noodzakelijk is. De nationale rechter moet de afweging in de praktijk maken. In deze opvatting staat het stakingsrecht dus niet ‘boven’ de vestigingsvrijheid en dienstverleningsvrijheid, maar moet er op een bepaalde wijze tegen afgewogen worden. De vakbonden, in Europa verenigd in de EVV, hebben hier de grootste moeite mee. In hun ogen schrijft het EU Hof nu voor dat vakbondsacties getoetst worden door de nationale of EU-rechter aan eventuele beschadiging van de vrijheden van dienstverlening en vestiging. Dat wordt als een onterechte beknotting van het stakingsrecht ervaren. Deze zorg werd gedeeld door het CoE van de ILO, die ernstige bezorgdheid uitte over de praktische beperkingen van het stakingsrecht door de benadering van het EU Hof. Die gaan immers verder dan dat de ILO ‘jurisprudentie’ van CoE en CFA toestaat. De Europese Commissie probeerde de door het hof gecreëerde spanning te mitigeren door een Verordening vastgesteld te krijgen. Daarbij moet worden aangetekend
dat bij de discussie ook een belangrijke rol speelt de vernieuwing van de Detacheringsrichtlijn, een Richtlijn uit 1996 die nog onvoldoende de positie van binnen de EU gedetacheerde werknemers beschermt. In de concept-Verordening, zoals die voorlag bij het Europees Parlement werd bevestigd dat het grondrecht van collectieve actie niet boven de vrijheden prevaleert of omgekeerd (art.2). Erkend werd dat er zich situaties kunnen voordoen van botsing van stakingsrecht en vrijheden en gesteld werd dat dan verzoening moet plaatsvinden overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, conform de vaste praktijk van de rechterlijke instanties en de rechtspraak van de EU. Gelijke rangorde dus en een voorziening voor botsingen. Benadrukt werd dat dit pas aan de orde komt bij grensoverschrijdende aangelegenheden en dus niet in de uitsluitend nationale context. Voor die context is nu duidelijk vastgesteld dat de EU het stakingsrecht als een grondrecht beschouwt, hetgeen weer bedoeld was als balsem voor de vakbondsziel. De concept-Verordening is een harde dood gestorven. In veel landen is door de nationale parlementen een ‘gele kaart’ getrokken, ook in het Nederlandse parlement. Men vond het geen onderwerp voor de EU maar voor de nationale staten. Door de Europese vakcentrales was hard gelobbyd om de verordening van tafel te krijgen en met succes. De Europese Commissie heeft de concept-Verordening vanwege het verzet van de nationale parlementen moeten intrekken (12 september 2012). De omstreden jurisprudentie van het Hof van Justitie staat intussen nog overeind maar zal ongetwijfeld binnen afzienbare tijd weer worden betwist in een volgende zaak. Daarbij is voor de werkgevers weer van belang dat afbreuk wordt gedaan aan de visie van het CoE van de ILO, zodat het hof daar geen of minder acht op slaat. La lutte continue…
Markt-denken en waarde-denken Wie, dit alles overziende, geïnteresseerd is in de dieperliggende oorzaken van de gemelde verschillen van inzicht en van de juridische gevechten, komt al gauw uit bij nogal uiteenlopende visies op de samenleving. In de EU wordt
het sociale marktdenken omarmt waarbij getracht wordt liberale, sociaaldemocratische en christendemocratische beginselen te verenigen. De waarden die ten grondslag liggen aan de rechten die vakorganisaties in de loop van een lange en harde geschiedenis hebben opgebouwd (bestaanszekerheid, bescherming van werknemers, solidariteit) zijn niet altijd goed te rijmen met die van de vrije economische markt (vraag en aanbod, eigen verantwoordelijkheid van de burger). De controverse over het internationale stakingsrecht legt dit verschil in mensbeeld en in visie op de samenleving pijnlijk bloot. Maar zolang we praten en proberen te regelen, vechten we niet. Bronnen: - H.L. Bakels, Afscheidscollege over Stakingsrecht als femme fatale, Groningen 1987 (Stakingsrecht in 1903 en 1983). - B. Gernigon, A. Odero, H. Guido, ILO Principles concerning the right to strike, ILO, Geneve, 2000. - Digest of Decisions and Principles of the Freedom of Association Committee of the Governing Body of the ILO, laatste versie, 2006. - S.S.M. Peters en R.M. Beltzer (red), Inleiding Europees Arbeidsrecht, 2e druk, Kluwer 2013 (m.n. hoofdstuk 3, Sociale grondrechten, van de hand van Peters en Jaspers). - Voorstel voor een Verordening van de Europese Raad betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening, COM/2012/0130 final-2012/0064 (APP). - Rapporten van de ILO Committee of Experts en van de ILO Committee on Freedom of Association, te vinden op www.ilo.org , onder Labour Standards. - UN Guiding Principles on Business and Human Rights, 2011. - OECD Guidelines for Multinationals, 2011. - John Ruggie, Just Business, Multinational Corporations and Human Rights, 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1643
1493
Opinie
Opvolgend werkgeverschap? Willem van Tongeren1
I
n mei 2012 wees de Hoge Raad het arrest Van Tuinen/ Taxicentrale Wolters.2 Per 1 april 2008 gunde de gemeente Leeuwarden het tot dan door Connexion verrichtte personenvervoer aan Wolters. Van Tuinen trad daarop per 1 april 2008 in dienst bij Wolters. In juli 2006 wees de Hoge Raad het arrest Boekenvoordeel/Isik.3 De werkgever van Isik failleerde en Isik trad daarop in dienst van Boekenvoordeel. Noch chauffeur Van Tuinen noch winkelbediende Isik ging automatisch mee over omdat er geen sprake was van een overgang van een onderneming, in het geval van Van Tuinen om de simpele reden dat de arbeidsovereenkomst afliep op 31 maart 2008, één dag voor de ‘overgang’, in het geval van Isik vanwege koop van de ondernemingsactiviteiten uit een failliete boedel (art. 7: 666 BW). De posities van Van Tuinen en van Isik leken veel op elkaar. In beide gevallen werd de arbeidsovereenkomst na de ‘overgang’ tweemaal verlengd, in het geval van Van Tuinen met telkens 1 jaar. In het geval van Van Tuinen was er sprake in totaal van 5 overeenkomsten voor bepaalde tijd, in het geval van Isik van 4, met aanvankelijk in haar geval een voorafgaande oproepcontractperiode. Isik kreeg ontslagbescherming omdat Boekenvoordeel een opvolgend werkgever was in de zin van art. 7: 668a lid 2 BW. Van Tuinen kreeg het niet, omdat Wolters redelijkerwijze ten aanzien van de verrichte arbeid niet de opvolger van Connexion was. Naar de kern genomen liet de Hoge Raad dat afhangen van het antwoord op de vraag of Wolters gelijk te stellen is met een opvolgend werkgever die rechtsgeldig een (nieuwe) proeftijd zou mogen bedingen, waarbij hij nadrukkelijk verwees naar Hoge Raad 24 oktober 1986, NJ 1987-293, in welke zaak het er over ging of met een werknemer die heen en weer ging tussen een moeder- resp. dochterondernemingen een nieuwe proeftijd mocht worden overeengekomen. Omdat er tussen Wolters en Connexion niet zodanige banden bestonden, zij waren immers concurrent, konden, kort gezegd, de ervaringen van Connexion met Van Tuinen wat betreft haar geschiktheid als werknemer niet aan Wolters worden toegerekend en dus was Wolters niet te beschouwen als opvolgend werkgever. Het verschil in positie tussen Van Tuinen en Isik is te klein om het grote verschil in uitkomst te rechtvaardigen. Met een al of niet gevoerd dan wel een al of niet succesvol ‘er mocht een proeftijd worden bedongen-verweer’ bewerkstelligt een ‘opvolgend’ werkgever al of niet een breuk in de keten van art. 7:668 lid 1 BW. In de praktijk zal het vaststellen van de gegrondheid van een dergelijk verweer vaak niet eenvoudig zijn en bij partijen tot onzekerheid leiden. Zou de ervaring van Connexion wat betreft de geschiktheid van Van Tuinen wél aan Wolters kunnen worden toegerekend als bijvoorbeeld ook de bedrijfsleider, die voor de ‘overgang’ dagelijks met Van Tuinen werkte, bij Wolters in dienst trad? Anders dan Isik moest Van Tuinen, terwijl zij hetzelfde werk bleef doen, ná 3 overeenkomsten
1644
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
voor bepaalde tijd opnieuw beginnen aan de opbouw van haar keten, hetgeen te meer onwenselijk is nu in de praktijk overeenkomsten voor bepaalde tijd, waarvan Van Tuinen er al 3 achter de rug had, in zekere zin al een proeftijdkarakter zullen hebben. Werknemers in een gelijke positie als die van Van Tuinen zouden dus jarenlang in onzekerheid zijn of zij wel een vaste aanstelling krijgen/hebben. De weg die door de Hoge Raad is gekozen om het gewenste resultaat te bereiken, in navolging van de door prof. Bouwens bepleitte aansluiting bij de proeftijdjurisprudentie,4 is onwenselijk.5 Wat een proeftijd betreft stelt de wet qua tijd uitdrukkelijk paal en perk aan een proef met een (nieuwe) werknemer. In relatief korte tijd moeten de werkgever en de werknemer elkaars geschiktheid beoordelen en besluiten of zij met elkaar doorgaan. Nadat de Hoge Raad in de zaak Isik er, terecht, voor had gekozen in geval van koop van ondernemingsactiviteiten en voortzetting van de arbeidsovereenkomst de keten van art. 7: 668a lid 2 BW ongebroken te laten, zou het veeleer voor de hand hebben gelegen om in de zaak van Van Tuinen die lijn voort te zetten en het ‘onbekend zijn met de geschiktheid van de werknemer-verweer’ te verwerpen. Als de Hoge Raad op dat punt al de deur had willen openlaten dan was het openzetten op een kier voldoende geweest en zou de Hoge Raad hebben kunnen beslissen dat Wolters met Van Tuinen een proeftijd van maximaal 1 maand had mogen afspreken in de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, als dat tenminste de wens van Wolters zou zijn geweest. Aldus zou de keten van art. 7: 668a lid 1 BW in stand zijn gebleven en zou er een minder grove inbreuk zijn gemaakt op de gedachte áchter het recht op het bedingen van een proeftijd. Als bij de Hoge Raad al zou hebben meegespeeld dat in de praktijk al een bepaalde mening zou hebben postgevat over wanneer er niet en wanneer er wel sprake is van opvolgend werkgeverschap bij een dergelijke ‘overgang’ van een onderneming had hij de techniek van de prospective overruling6 kunnen hanteren zodat de praktijk zou hebben geweten waaraan zij toe was in alle vanaf de datum van zijn arrest in de toekomst volgende soortgelijke gevallen.
Auteur
2007, pag. 201 e.v. Vgl. Ook zijn noot
1. Mr. W.J.M van Tongeren is advocaat te
onder het arrest in AA 2012, pag. 933 e.v.
Twello,
[email protected]
5. Vgl. A.R. Houweling, noot onder JIN 2012/111, G.W. Voet ‘Een uniforme uitleg van
Noten
het begrip ‘Opvolgend werkgeverschap’, AR
2. Hoge Raad 11 mei 2012, LJN BV9603,
Updates commentaar 2012/470 en E. Loes-
JAR 2012/150
berg, noot onder JOR 2012/278, voor kritisch
3. Hoge Raad 14 juli 2006, NJ 2007/101
onthaal van arrest in de zaak Van Tuinen
4. W.H.A.C.M. Bouwens, ‘Opvolgend
6. Vgl. Hoge Raad 27 november 1981, NJ
werkgeverschap na faillissement’, SMA
1982-503, Boon-Van Loon
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
privacy voldoende verzekeren. In hoger
Hoge Raad (civiele kamer)
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
beroep en in cassatie bleef dit oordeel in
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
stand, waarbij het Cour de cassation expliciet
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
EHRM
1645
oordeelde dat de gang van zaken in overeen-
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
Hoge Raad (civiele kamer)
1645
stemming was met artikel 8 EVRM.
te zien op www.rechtspraak.nl
Hoge Raad (strafkamer)
1651
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1657
B. Procedure in Straatsburg
Centrale Raad van Beroep
1661
Op 28 februari 2009 diende M.K. een klacht
College Beroep bedrijfsleven
1663
in bij het EHRM. Hij klaagde hoofdzakelijk onder artikel 8 EVRM.
1495 7 juni 2013, nr. 11/05561 (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, M.A.
C. Uitspraak van het Hof
Loth, G. de Groot en M.V. Polak; A-G mr. J.C.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(Vijfde Kamer: Villiger (president), Nußber-
van Oven)
ger, Power-Forde, Potocki, Lemmens, Jäder-
LJN BZ5351
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
blom, Pejchal) Onteigening. Vrijheid onteigeningsrechter.
kers verbonden aan de juridische faculteiten van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam
Niet in geschil is dat het registreren van de
1. Waarderingsmethode. De onteigenings-
en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking
digitale vingerafdruk onder het bereik van
rechter dient zelfstandig te onderzoeken
is verzorgd door G. Boogaard (Universiteit
artikel 8 EVRM valt. De kwestie is of de
welke schadevergoeding aan de onteigende
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
inmenging proportioneel genoemd kan wor-
partij of een derde-belanghebbende toe-
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
den. Ten aanzien van de door de Franse rege-
komt en is niet gebonden aan het deskun-
uiteindelijk in Reports of Judgments and
ring redelijk omstandig ingeroepen margin
digenadvies. Hij is vrij die waarderingsme-
Decisions. Beslissingen waarin een kamer van
of appreciation, merkt het Hof op dat die
thode te kiezen die naar zijn oordeel het
het EHRM concludeert tot niet-ontvankelijk-
kleiner is als de betrokken gegevens intiem
meest geschikt is. 2. Hoor en wederhoor.
heid, zijn definitief. Arresten van kamers wor-
zijn of belangrijk voor een effectief genot
Het onderdeel klaagt over de beslissing van
den drie maanden na de uitspraakdatum
van mensenrechten. Anderzijds wordt de
de rechtbank om het rapport-A tot uit-
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
margin juist weer groter naar de mate waar-
gangspunt te nemen in het licht van het
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
in de lidstaten van mening verschillen over
niet gehonoreerde verzoek om de zaak aan
het gewicht van een belang of over de
te houden teneinde de partij in de gelegen-
geschikte middelen om het belang te
heid te stellen bezwaren tegen het rapport
beschermen.
uit te werken. In het licht van de omstan-
Het Hof constateert dat het Franse systeem
digheden van het geval en de vrijheid van
uiteindelijk wel erg gemakkelijk gegevens
de onteigeningsrechter is deze beslissing
verzamelt en bewaart. De redenering van de
niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
Art. 8 EVRM. Grenzen aan de digitale opslag
Procureur, dat de vingerafdrukken altijd nog
veerd.
van vingerafdrukken. Onschuldpresumptie.
identiteitsfraude zouden kunnen helpen ont-
Schending.
maskeren, vindt het EHRM in dit opzicht
1494 18 april 2013, appl. no. 19522/09
(Ow art. 40b; Rv art. 19)
veel betekenend. Met die redenering zou in (EVRM art. 8) M.K. vs. Frankrijk
beginsel de opslag van de vingerafdrukken
De gemeente Amersfoort, adv. mr. J.F. de
van iedereen voor een oneindige duur
Groot, vs. X c.s., adv. mr. J.P. van den Berg.
gerechtvaardigd kunnen worden. In nadeel van Frankrijk weegt verder dat kennelijk zo
Feiten en procesverloop
A. Feiten
weinig rekening wordt gehouden met de
Bij besluit van 1 juni 2005, goedgekeurd bij
M.K. was twee maal voorwerp van strafrech-
ernst van de feiten dat ook een vermeende
KB van 22 november 2005, heeft de gemeen-
telijk onderzoek naar de diefstal van boeken.
diefstal van een boek volstaat om geregis-
teraad ter uitvoering van het Uitwerkings-
Daarbij werden vingerafdrukken digitaal
treerd te worden en te blijven. Ten slotte
plan ‘Locatie Bloemweg-Vlasakkerweg 2000’
opgeslagen in een database. De eerste zaak
maakt de betrokken regeling ten onrechte
besloten tot onteigening van een aantal per-
liep uit op vrijspraak, de tweede op een
geen onderscheid tussen veroordeelde crimi-
celen, waaronder een perceelsgedeelte waar-
besluit tot niet-vervolging. M.K. verzocht ver-
nelen en personen die enkel werden verdacht
van X c.s. als eigenaren zijn aangemerkt.
volgens om verwijdering van zijn gegevens,
van strafbare feiten. Daarmee komt de
De rechtbank heeft de vervroegde onteige-
maar de Procureur wees dat verzoek alleen
onschuldpresumptie onder druk te staan.
ning van het perceelsgedeelte uitgesproken,
toe voor wat betreft de in de eerste procedu-
In conclusie oordeelt het Hof dat het blijven
een voorschot bepaald en deskundigen
re verzamelde gegevens. Het geregistreerd
bewaren van de vingerafdrukken van iemand
benoemd. In een tweede vonnis heeft de
houden van de vingerafdruk vanwege de
die niet is veroordeeld niet getuigt van een
rechtbank een aanvullend deskundigenon-
tweede verdenking motiveerde de Procureur
juiste afweging van het algemeen belang
derzoek bevolen. Bij eindvonnis heeft de
onder andere met het belang van M.K. om zo
tegen het belang van de klager en dus dispro-
rechtbank het bedrag van de schadeloosstel-
snel mogelijk verontschuldigd te kunnen
portioneel is.
ling bepaald op € 308.357.
van zijn identiteitsgegevens. Het beroep van
D. Slotsom
Hoge Raad
M.K. op het Tribunal de grande instance werd
Het Hof concludeert unaniem dat artikel 8
In het principale beroep: de onderdelen 2.1
verworpen. Het vertrouwelijke karakter van
EVRM is geschonden.
en 2.2 keren zich tegen de beslissing van de
worden als anderen gebruik zouden maken
de databank zou, volgens het Tribunal, de
rechtbank om de door de deskundigen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1645
Rechtspraak
gehanteerde intuïtieve methode niet over te
of onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank
De A-G concludeert zowel in het principale
nemen, maar de residuele methode tot uit-
kon de juistheid van de opmerking dan ook
beroep als in het incidentele beroep tot ver-
gangspunt te nemen. Volgens vaste recht-
in het midden laten.
nietiging en verwijzing. Hij meent dat de
spraak dient de onteigeningsrechter zelfstan-
Onderdeel 2.3 klaagt voorts over de beslis-
rechtbank de juistheid van de in onderdeel
dig te onderzoeken welke schadevergoeding
sing van de rechtbank om voor de vaststel-
2.3 bedoelde ‘marginale opmerking’ had
aan de onteigende partij of een derde-belang-
ling van de complexwaarde het rapport-A tot
moeten onderzoeken (3.17). Onder 3.3
hebbende toekomt en is hij daarbij niet
uitgangspunt te nemen, zulks in het licht
bespreekt hij de vrijheid van de onteige-
gebonden aan het advies van de door hem
van het (door de rechtbank niet gehonoreer-
ningsrechter.
benoemde deskundigen (vgl. HR 31 maart
de) verzoek van de Gemeente om de zaak aan
2006, LJN AV1684, NJ 2006/655 (Staat/Volle-
te houden teneinde de Gemeente in de gele-
7 juni 2013, nr. 11/05567 en 11/05559
ring)). Bovendien is de onteigeningsrechter
genheid te stellen haar bezwaren tegen het
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, M.A.
vrij die methode van waardering te kiezen
rapport-A te concretiseren en uit te werken.
Loth, G. de Groot en M.V. Polak; A-G mr. J.C.
die naar zijn oordeel voor de waardevaststel-
Dit betoog ziet eraan voorbij dat de recht-
van Oven)
ling het meest geschikt is (vgl. HR 13 augus-
bank – in cassatie onbestreden – heeft vast-
LJN BZ5353 en LJN BZ5349
tus 2004, LJN AQ6968, NJ 2005/151 (Limburg/
gesteld dat de Gemeente het rapport-A voor-
Seegers)). De rechtbank heeft haar beslissing
afgaand aan het pleidooi heeft ontvangen en
Onteigening. Vrijheid onteigeningsrechter.
gebaseerd op de volgende omstandigheden:
in de gelegenheid was dit rapport voor te
Gelijke beslissingen als in HR 7 juni 2013,
(i) de deskundigen hebben zelf te kennen
leggen aan een eigen deskundige. Voorts
11/05561, LJN BZ5351, hiervóór afgedrukt,
gegeven dat de intuïtieve methode bij voor-
blijkt uit het proces-verbaal van de pleidooi-
met betrekking tot andere onteigende per-
keur slechts aanvullend wordt gebruikt;
zitting dat de Gemeente bij die gelegenheid
ceelsgedeelten ten behoeve van hetzelfde
(ii) het perceelsgedeelte vormt onderdeel van
het standpunt heeft ingenomen eerst op het
stadvernieuwingsproject.
een bijzonder binnenstedelijk stadvernieu-
rapport-A te willen ingaan, als de rechtbank
wingsproject, terwijl dergelijke projecten
zou beslissen dat zij de deskundigen niet zou
sterk wisselende marges laten zien;
volgen in hun keuze voor de intuïtieve
(iii) in het convenant gemeentelijk grond-
methode. Uit dit proces-verbaal blijkt niet –
prijsbeleid dat onder meer door de Vereni-
en in cassatie wordt evenmin aangevoerd
7 juni 2013, nr. 12/00888
ging Nederlandse Gemeenten is onderte-
– dat de Gemeente tijdens de pleidooizitting
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
kend, is afgesproken dat de residuele
ook het standpunt heeft ingenomen dat haar
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
grondprijsmethode wordt gehanteerd bij het
onvoldoende gelegenheid was geboden om
G. Snijders; A-G mr. A. Hammerstein)
bepalen van de grondwaarde;
het rapport-A te bestuderen en te becom-
LJN BZ4115
(iv) X c.s. hebben onweersproken gesteld dat
mentariëren. Ten slotte hebben de deskundi-
partijen ook zelf de residuele grondprijsme-
gen kans gezien om tijdens de pleidooizit-
Octrooi. Centrafarm vordert vernietiging
thode in hun onderhandelingen voorafgaand
ting kritiek op het rapport-A uit te oefenen,
van het Nederlandse deel van een Europees
aan deze procedure hebben gehanteerd; en
welke kritiek de rechtbank heeft onderzocht
octrooi, stellende dat het niet nieuw en/of
(v) het complex is deels gerealiseerd, waar-
en gedeeltelijk gegrond heeft bevonden. In
niet inventief is. Het octrooi heeft betrek-
door er cijfermateriaal voorhanden is waarin
het licht van deze omstandigheden en de
king op een in antidepressiva gebruikte
onderbouwing voor de vast te stellen schade-
hiervoor genoemde vrijheid van de onteige-
chemische stof. HR: 1. Inventiviteit. Een stof
loosstelling kan worden gevonden.
ningsrechter is de beslissing van de recht-
waarvan de samenstelling en mogelijke
In het licht van de hiervoor genoemde vrij-
bank om voor de vaststelling van de com-
eigenschappen op zichzelf bekend zijn, kan
heid van de onteigeningsrechter heeft de
plexwaarde het rapport-A tot uitgangspunt te
desondanks octrooieerbaar zijn, als geen
rechtbank haar oordeel voldoende gemoti-
nemen en om de zaak niet aan te houden,
werkwijze bekend is om die stof te verkrij-
veerd. Daarop stuiten de klachten af.
niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
gen. 2. Bewijslastverdeling. Nu Centrafarm
Onderdeel 2.3 klaagt over het oordeel van de
veerd. De klacht faalt dan ook.
vernietiging van het octrooi vordert wegens
rechtbank dat hetgeen bij pleidooi van de
In het incidentele beroep: het middel keert
het ontbreken van inventiviteit, rust de
zijde van de Gemeente is opgemerkt over de
zich tegen het oordeel van de rechtbank dat
bewijslast van de stelling dat die inventivi-
onjuistheid van de opbrengstenkant in het
X c.s. te kennen hebben gegeven zich te kun-
teit ontbreekt, in beginsel op haar. 3. Nieu-
rapport-A in verband met de verkoop van de
nen vinden in het oorspronkelijke advies van
we stof. Een stof is nieuw als zij voordien
garages, kan worden aangemerkt als een
de deskundigen om ter zake van de waarde-
niet beschikbaar was. 4. Aanvulling cassa-
‘marginale opmerking’ waarvan de juistheid
vermindering van het overblijvende perceels-
tiemiddel. In cassatie moeten partijen alle
in het midden kan blijven. Het bestreden
gedeelte een bedrag van € 6.450 te vergoe-
(eind)beslissingen die zij onjuist dan wel
oordeel berust op de aan de rechtbank als
den. Het middel is gegrond. Bij pleidooi
niet naar behoren gemotiveerd achten,
feitenrechter voorbehouden vaststelling (i)
hebben X c.s. zich slechts verenigd met de
aanstonds bestrijden, eventueel slechts
dat de gemeente bij pleidooi terloops heeft
door de deskundigen in hun oorspronkelijke
voorwaardelijk indien zij daarbij alleen
doen opmerken dat de opbrengstenkant in
advies gehanteerde systematiek ter begroting
belang hebben voor een bepaald geval. Een
de berekening van het rapport-A niet juist is,
van de waardevermindering van het overblij-
dergelijk geval kan onder meer zijn het sla-
(ii) dat deze opmerking feitelijk niet is onder-
vende perceelsgedeelte. X c.s. hebben echter
gen van een mogelijke klacht van de weder-
bouwd, (iii) dat niet duidelijk is of deze
niet te kennen gegeven zich te kunnen vin-
partij.
opmerking wel juist is, en (iv) dat indien van
den in het door de deskundigen geadviseerde
de juistheid van deze opmerking wordt uitge-
bedrag.
(Europees Octrooiverdrag art. 54 lid 1, 56;
gaan, onduidelijk is met welk bedrag de
Volgt in het principale beroep verwerping en
Verordening 469/2009 art. 1, aanhef en onder
opbrengsten zouden moeten worden bijge-
in het incidentele beroep vernietiging en
b, 3, aanhef en onder c, 15 lid 1, aanhef en
steld. Deze vaststelling is niet onbegrijpelijk
verwijzing.
onder 1; Rijksoctrooiwet 1995 art. 4 lid 1, 6;
1646
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1496
Rechtspraak
Rv art. 150, 407 lid 2, 410 lid 1, 426a lid 2, 427
werkwijze bekend is om die stof te verkrijgen
mingscertificaat is thans geregeld in Veror-
lid 2)
en met de geclaimde werkwijze derhalve
dening 469/2009 betreffende het aanvullen-
voor het eerst die stof kan worden verkregen
de beschermingscertificaat voor
A (de octrooihoudster), adv. mr. W.A. Hoyng,
op een inventieve wijze. In zodanig geval
geneesmiddelen (Gecodificeerde versie), Pb.
vs. Centrafarm c.s., adv. mrs. L. Kelkensberg
geldt immers dat ook de stof, hoewel op zich-
L 152/1-10 (hierna: Verordening 469/2009).
en M.H.J. van den Horst.
zelf bekend wat betreft samenstelling en
Voor zover in cassatie van belang, heeft het
mogelijke eigenschappen, niet op voor de
hof in dit verband, overeenkomstig art. 1,
Feiten en procesverloop
hand liggende wijze voortvloeit uit de stand
aanhef en onder b, Verordening 469/2009,
A vervaardigt geneesmiddelen, waaronder
van de techniek. In dat geval kan daarom ook
het begrip ‘product’ in de zin van deze ver-
sinds 1989 Cipramil met de werkzame stof
een stofoctrooi worden verkregen. Dit is de
ordening uitgelegd als ‘werkzame stof ’ en
citalopram en sinds 2002 Cipralex met de
vaste lijn van de Kamers van beroep van het
vervolgens vastgesteld dat escitalopram een
werkzame stof escitalopram. Beide genees-
Europees Octrooibureau. Ook door de hoog-
andere ‘werkzame stof ’ is dan citalopram,
middelen zijn antidepressiva. Citalopram is
ste rechters van Duitsland en het Verenigd
zodat het ABC 155 niet nietig is op de grond
een mengsel van twee enantiomeren. Escita-
Koninkrijk is – met betrekking tot het onder-
dat het niet had mogen verleend omdat
lopram is een van de twee enantiomeren van
havige octrooi – in deze zin geoordeeld (BGH
reeds eerder een certificaat voor het product
citalopram. A is houdster van het Europese
10 september 2009, Xa ZR 130/07 en House
is verkregen (art. 15 lid 1, aanhef en onder 1,
octrooi EP 0.347.066 B1 (hierna: ‘EP 066’) dat
of Lords, UK, 25 februari 2009, [2009] UKHL
in verbinding met art. 3, aanhef en onder c,
betrekking heeft op escitalopram en is ver-
12). Het oordeel van het hof is dus onjuist.
Verordening 469/2009). Voor zover het
leend voor ‘New enantiomers and their isola-
Overigens klaagt onderdeel II eveneens
onderdeel het oordeel van het hof bestrijdt
tion’. De vermelding van de verlening van het
terecht dat het hof bij zijn oordeel is uitge-
dat escitalopram een andere werkzame stof
octrooi is gepubliceerd in 1995. Het octrooi
gaan van een onjuiste opvatting omtrent de
is en dus een ander product in de zin van
is verleend voor een groot aantal landen,
bewijslast in dit verband. Nu Centrafarm c.s.
Verordening 469/2009 dan citalopram, faalt
waaronder Nederland. Tegen het octrooi is
vernietiging van het octrooi vorderen wegens
het. Hetgeen het hof heeft overwogen, komt
geen oppositie ingesteld. Op basis van EP 066
het ontbreken van inventiviteit, rust de
erop neer dat escitalopram een andere stof
heeft A in 2004 een aanvullend bescher-
bewijslast van de stelling dat die inventiviteit
is dan citalopram en een eigen therapeuti-
mingscertificaat voor escitalopram aange-
ontbreekt, in beginsel op hen (art. 150 Rv).
sche werking kent. Dit oordeel is feitelijk en
vraagd en onder nummer 300155 verkregen
Uit de door het hof genoemde uitspraak T
niet onbegrijpelijk. Aldus verstaan is het
(hierna: ABC 155).
595/90 van de Technische kamer van beroep
oordeel van het hof dat escitalopram een
In dit geding hebben Centrafarm c.s. primair
van het Europees Octrooibureau volgt geen
ander product is in de zin van Verordening
vernietiging gevorderd van het Nederlandse
andere bewijslastverdeling. In de eerste
469/2009 dan citalopram, in overeenstem-
deel van EP 066 en subsidiair een verklaring
plaats heeft die uitspraak betrekking op de
ming met die verordening, de toelichting
voor recht dat ABC 155 nietig is. Zij stellen
verlening van een octrooi en niet op de ver-
daarop van de Europese Commissie en de
daartoe dat EP 066 niet nieuw dan wel niet
nietiging van een reeds verleend octrooi. In
rechtspraak van het Hof van Justitie EU (HvJ
inventief is. Volgens hen zijn conclusies 1
de tweede plaats is die uitspraak gebaseerd
EU 4 mei 2006, C-431/04, Jurispr. I-4107 e.v.
t/m 5 daarvan niet nieuw, althans niet inven-
op de bijzonderheden van het geval van het
(MIT) en 17 april 2007, C-202/05, Jurispr.
tief. Conclusies 6 en 7 achten zij niet inven-
zuiver maken van een chemische stof. In
I-2839 e.v. (Yissum)). Gelet op de doelstelling
tief. Het hof heeft het Nederlandse deel van
deze zaak gaat het om iets anders, namelijk
van Verordening 469/2009 – te weten de
EP 066 vernietigd voor zover het de conclu-
om het verkrijgen van een nieuwe stof.
verlengde bescherming van geneesmiddelen
sies 1-5 betreft, en het meer of anders gevor-
In het incidentele beroep: onderdeel 1a keert
waarvoor een octrooi is verleend –, mocht
derde afgewezen.
zich tegen het oordeel van het hof dat escita-
het hof zich mede laten leiden door het feit
lopram als nieuw dient te worden aange-
dat een nieuw octrooi voor escitalopram is
Hoge Raad
merkt. Het onderdeel faalt omdat het oordeel
verleend.
In het principale beroep: het middel betoogt
van het hof juist is. Een stof is nieuw als zij
Onderdeel 2 van middel B is evenwel
dat het hof heeft miskend dat het op inven-
voordien niet beschikbaar was en daardoor
gegrond. Centrafarm c.s. hebben niet alleen
tieve wijze oplossen van het probleem dat
op de prioriteitsdatum niet behoorde tot de
vernietiging van EP 066 gevorderd op de
een gemiddelde vakman (en derhalve de
stand van de techniek als bedoeld in art. 54
grond dat dit octrooi niet nieuw en inventief
stand van de techniek) over een stof met te
lid 1 EOV en 4 lid 1 ROW.
is, maar ook nietigverklaring van het ABC
verwachten gunstige eigenschappen niet kan
De onderdelen 2a-3f zijn gericht tegen het
155. Nu het hof de vernietiging met betrek-
beschikken, betekent dat bedoelde stof die op
oordeel van het hof dat de werkwijze om
king tot conclusies 1-5 van EP 066 heeft uit-
die wijze wordt verschaft en waarmee de
escitalopram te verkrijgen volgens conclusie
gesproken omdat deze niet inventief zijn,
stand van de techniek derhalve wordt ver-
6 van EP 066 inventief is. De onderdelen
klaagt het onderdeel terecht dat het hof niet
rijkt, (nieuw en) inventief is. Dit betoog is
kunnen niet tot cassatie leiden. Het oordeel
het meer of anders gevorderde heeft kunnen
gegrond. Een stof waarvan de samenstelling
van het hof geeft geen blijk van een onjuis-
afwijzen, voor zover de vordering tot nietig-
en mogelijke eigenschappen op zichzelf
te rechtsopvatting en is zozeer verweven
verklaring van het ABC 155 betrekking heeft
bekend zijn en die om die reden op voor de
met waarderingen van feitelijke aard dat het
op die conclusies.
hand liggende wijze voortvloeit uit de stand
voor het overige in cassatie niet op juistheid
In het principale cassatieberoep: A heeft bij
van de techniek als bedoeld in art. 56 Euro-
kan worden onderzocht. Het is niet onbegrij-
conclusie van antwoord in het incidenteel
pees Octrooiverdrag (EOV) en art. 6 ROW
pelijk en behoefde geen nadere motivering.
cassatieberoep haar middel in het principale
1995, kan desondanks niet voor de hand lig-
Onderdeel 1 van middel B keert zich tegen
beroep aangevuld. Zij heeft aangevoerd dat
gend zijn in de zin van die bepalingen en
het oordeel van het hof dat Centrafarm c.s.
haar dit behoort te worden toegestaan omdat
daarom octrooieerbaar, als uit de stand van
tevergeefs een beroep doen op de nietigheid
zij eerst belang heeft gekregen bij de daarbij
de techniek op de prioriteitsdatum geen
van het ABC 155. Het aanvullend bescher-
aangevoerde klachten door de klachten van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1647
Rechtspraak
Centrafarm c.s. in het incidentele cassatiebe-
1. Arbeidsomstandigheden. Gezondheids-
aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet
roep (en wel voor het geval die klachten zou-
schade. Causaal verband. Vooropstelling: zie
het door de werknemer te bewijzen oorzake-
den slagen). Dit standpunt is onjuist. Op
hoofdtekst. Gelet op de door de werkgever
lijk verband tussen de werkzaamheden en
grond van art. 407 lid 2 en 426a lid 2 Rv dient
aangevoerde omstandigheden – onder meer
die schade in beginsel worden aangenomen
de cassatiedagvaarding dan wel het cassatie-
ten betoge dat omtrent de aard en de oor-
indien de werkgever heeft nagelaten de
verzoekschrift de middelen te bevatten waar-
zaken van RSI veel onduidelijkheden
maatregelen te treffen die redelijkerwijs
op het beroep steunt. Indien de verweerder
bestaan – is het oordeel van het hof dat de
nodig zijn om te voorkomen dat de werkne-
van zijn kant in cassatie komt, dienen op
regel uit de arresten Unilever/Dikmans en
mer in de uitoefening van zijn werkzaamhe-
grond van art. 410 lid 1 en 427 lid 2 Rv de
Havermans/Luyckx van toepassing is, zon-
den dergelijke schade lijdt. Voor de toepas-
middelen waarop dat beroep steunt, te zijn
der nadere motivering niet begrijpelijk.
sing van deze regel is nodig dat de
opgenomen in de conclusie van antwoord
Daaraan doet niet af dat het oordeel van
werknemer niet alleen stelt en zo nodig
dan wel het cassatieverweerschrift. Na het
het hof steun vindt in een rapport van een
bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft
verstrijken van de cassatietermijn, respectie-
deskundige. 2. Zorgplicht werkgever. Het
moeten verrichten onder omstandigheden
velijk het tijdstip waarop uiterlijk voor ant-
oordeel van het hof dat de werkgever een
die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezond-
woord dient te worden geconcludeerd dan
zorgplicht heeft geschonden, getuigt niet
heid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aan-
wel het verweerschrift dient te worden inge-
van een onjuiste rechtsopvatting, is niet
nemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheids-
diend, kunnen geen nieuwe klachten worden
onbegrijpelijk en is toereikend gemoti-
klachten die daardoor kunnen zijn
aangevoerd, behoudens – in deze zaak niet
veerd. 3. Proportionele aansprakelijkheid.
veroorzaakt (HR 17 november 2000, LJN
aan de orde zijnde – bijzondere omstandighe-
Falende klachten tegen de verwerping van
AA8369, NJ 2001/596 (Unilever/Dikmans), HR
den die een uitzondering op deze regel recht-
het beroep op proportionele aansprakelijk-
23 juni 2006, LJN AW6166, NJ 2006/354
vaardigen. Uit deze regeling van de cassatie-
heid.
(Havermans/Luyckx) en HR 9 januari 2009,
niet onnodig lang te laten duren – volgt dat
(BW art. 6:98, 7:658; Arbeidsomstandigheden-
De hier bedoelde regel drukt het vermoeden
partijen alle (eind)beslissingen die zij onjuist
wet 1994 art. 6 lid 1; Besluit beeldscherm-
uit dat de gezondheidsschade van de werkne-
dan wel niet naar behoren gemotiveerd ach-
werk art. 4)
mer is veroorzaakt door de omstandigheden
LJN BF8875, NJ 2011/252 (Landskroon/BAM)).
procedure – die ertoe strekt die procedure
waarin deze zijn werkzaamheden heeft ver-
ten, aanstonds moeten bestrijden, eventueel slechts voorwaardelijk indien zij daarbij
SVB (de werkgeefster), adv. mrs. R.A.A. Duk
richt. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd
alleen belang hebben voor een bepaald geval.
en L.B. de Graaf, vs. X (de werkneemster),
door hetgeen in het algemeen bekend is
Een dergelijk geval kan onder meer zijn het
adv. mr. S.F. Sagel.
omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de
slagen van een mogelijke klacht van de wederpartij. De eiser dan wel verzoeker tot
Feiten en procesverloop
veiligheidsnorm die beoogt een en ander te
cassatie moet dus op zulke klachten anticipe-
X is van 11 juli 1994 tot 4 mei 1995 werk-
voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoe-
ren. De nadere klachten van A moeten derhal-
zaam geweest bij SVB als dossierbeoordelaar.
den geen plaats in het geval het verband tus-
ve buiten behandeling blijven.
Op 4 mei 1995 heeft zij zich ziek gemeld. Zij
sen de gezondheidsschade en de arbeidsom-
Volgt in het principale beroep en in het inci-
heeft het werk niet meer hervat en ontvangt
standigheden te onzeker of te onbepaald is.
dentele beroep vernietiging en terugwijzing.
een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar
Het hof heeft oorzakelijk verband tussen de
De A-G concludeert in het principale beroep
een arbeidsongeschiktheidsklasse van
arbeidsomstandigheden en de RSI van X aan-
en in het incidentele beroep tot verwerping.
80-100%.
genomen. De klacht hiertegen slaagt. In het
Hij meent dat uit de overwegingen van het
In dit geding heeft X op de voet van art.
licht van de hiervoor gegeven vooropstellin-
hof niet volgt dat met de geoctrooieerde werk-
7:658 BW schadevergoeding gevorderd, stel-
gen en gelet op de door SVB aangevoerde
wijze voor het eerst het probleem is opgelost
lende dat zij lijdt aan Repetitive Strain Injury
omstandigheden – die ertoe strekken te beto-
hoe men de stof escitalopram kan verkrijgen
(RSI) die is veroorzaakt door haar werkzaam-
gen dat omtrent de aard en de oorzaken van
(2.12-2.13) en dat in de gegeven situatie de
heden bij SVB. X betoogt dat haar medische
RSI veel onduidelijkheden bestaan en dat,
klacht over de bewijslastverdeling faalt (2.36).
problemen zijn veroorzaakt door een combi-
mede als gevolg daarvan, onvoldoende aan-
In het incidentele beroep meent hij dat de
natie van de aard van de verrichte werkzaam-
nemelijk is dat de arbeidsomstandigheden
uitspraak van het hof met betrekking tot de
heden, de slechte ergonomische omstandig-
van X haar RSI hebben veroorzaakt – is het
gevorderde nietigverklaring van het aanvul-
heden, de hoge werkdruk en de slechte
andersluidende oordeel van het hof dat de
lend beschermingscertificaat verbeterd gele-
werksfeer. De kantonrechter heeft een neuro-
regel uit de arresten Unilever/Dikmans en
zen kan worden (3.83).
loog als deskundige benoemd. In zijn eind-
Havermans/Luyckx van toepassing is, zonder
vonnis heeft de kantonrechter de vordering
nadere motivering niet begrijpelijk. Daaraan
afgewezen. Het hof heeft de internist M.G.W.
doet niet af dat het oordeel van het hof steun
Barnas als deskundige benoemd. Deze des-
vindt in de tweede rapportage van de des-
kundige heeft tweemaal gerapporteerd. In
kundige Barnas. In het licht van de onduide-
7 juni 2013, nr. 12/01939
zijn eindarrest heeft het hof de vordering
lijkheden omtrent de aard en oorzaken van
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
alsnog toegewezen.
RSI volstaat niet dat wordt aangesloten bij de
1497
zienswijze van een deskundige op grond van
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
Hoge Raad
de enkele verwijzing naar diens ‘op kennis,
LJN BZ1717
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
ervaring en intuïtie gebaseerde schatting’.
volgende vooropgesteld. Wanneer een werk-
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van
Werkgeversaansprakelijkheid. RSI. Een
nemer in de uitoefening van zijn werkzaam-
het hof dat SVB is tekortgeschoten in haar
werknemer die een klein jaar beeldscherm-
heden is blootgesteld aan voor de gezond-
zorgplicht jegens X. Bij de beoordeling van
werk verricht, ontwikkelt RSI-klachten. HR:
heid gevaarlijke omstandigheden en schade
dit onderdeel geldt als uitgangspunt dat de
1648
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
enkele omstandigheid dat SVB in strijd met
tie slechts op begrijpelijkheid kan worden
aanleg, veroudering of van buiten komen-
art. 4 Besluit beeldschermwerk in verbinding
onderzocht. Kennelijk en niet onbegrijpelijk
de oorzaken. Het hof heeft dit miskend.
met art. 6 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet
heeft het hof geoordeeld dat de deskundige
1994 heeft verzuimd aan X de instructie te
Barnas weliswaar een percentage van 75%
geven dat zij na ten hoogste twee achtereen-
noemt maar daaraan geen gevolgtrekkingen
volgende uren beeldschermwerk ander werk
heeft verbonden omtrent eventuele alterna-
A (de werkgever), adv. mrs. N.T. Dempsey en
moest gaan doen of een pauze moest nemen,
tieve oorzaken in de risicosfeer van X, en dat
P.A. Fruytier, vs. B (de dochter van de overle-
niet meebrengt dat SVB is tekortgeschoten in
hetgeen SVB daaromtrent heeft aangevoerd
den werknemer), adv. mr. S.F. Sagel.
de naleving van de op grond van art. 7:658
onvoldoende gewicht in de schaal legt. Het
lid 1 BW op haar rustende zorgplicht jegens
hof is daarbij klaarblijkelijk ervan uitgegaan
Feiten en procesverloop
X. Het antwoord op de vraag of zulks het
dat het op de weg van SVB lag om, in het
X is in 1976 bij A in dienst getreden als
geval is, is mede afhankelijk van de overige
licht van de bevindingen van de deskundige
onderhoudsschilder. Voordien heeft hij
omstandigheden van het geval (vgl. HR 12
Barnas, haar stellingen nader te onderbou-
gewerkt als vrachtwagenchauffeur en (vanaf
september 2003, LJN AF8254, NJ 2004/177
wen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuis-
1968) als schilder bij andere bedrijven. In
(Peters/Hofkens)). Met betrekking tot dergelij-
te rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is
2000 is hij arbeidsongeschikt geraakt. Begin
ke overige omstandigheden heeft het hof
toereikend gemotiveerd. De klachten van
2000 is bij hem een kwaadaardige tumor ont-
vastgesteld dat X in november-december
onderdeel 5 stuiten daarop af.
dekt in het nierbekken (urotheelcelcarcino-
1994 gemiddeld bijna zes uur per dag en in
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
noom) en een kwaadaardige tumor in de lon-
januari-mei 1995 gemiddeld ruim vijf uur
komstig de conclusie van de A-G.
gen (plaveiselcelcarcinoom). In 2001 is X
per dag beeldschermwerk verrichtte (onder-
De A-G bespreekt onder 3.14-3.23 de stand
overleden. Vóór zijn overlijden heeft hij A
broken door een half uur middagpauze, maar
van de wetenschap inzake het verschijnsel
aansprakelijk gesteld.
niet door koffie- of theepauzes). Voorts is
RSI. Onder 4.3.1-4.7.2 bespreekt hij de regel
In dit geding hebben de weduwe en de doch-
vastgesteld dat circa 75% van de werktijd aan
van Unilever/Dikmans en Havermans/Luyckx
ter van X als erfgenamen schadevergoeding
beeldschermwerk werd besteed. Het hof
over het verband tussen arbeidsomstandighe-
gevorderd van de werkgever. Na het overlij-
heeft geoordeeld dat – in aanmerking geno-
den en gezondheidsschade. Onder 4.16.1-
den van de weduwe heeft de dochter de pro-
men de hiervoor weergegeven omstandighe-
4.16.7 noemt hij verschillende manieren
cedure voortgezet. Zij betoogt dat X geduren-
den – het gegeven dat SVB geen bijzondere
om de toepasselijkheid van die regel af te
de zijn dienstverband bij A heeft gewerkt
maatregelen heeft getroffen om art. 4 Besluit
wijzen.
met producten die aromatische amines
beeldschermwerk in verbinding met art. 6 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet 1994 toe te passen, als schending van een zorgplicht
(BW art. 6:98, 7:658)
bevatten die in verband zijn gebracht met
1498
jegens X dient te worden aangemerkt. Dat
urotheelkanker en dat hij bij zijn werkzaamheden is geconfronteerd met situaties die een verhoogde kans op longkanker met zich
oordeel getuigt niet van een onjuiste rechts-
7 juni 2013, nr. 12/03390
brengen. Volgens B is A aansprakelijk op de
opvatting, is niet onbegrijpelijk en is toerei-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
grond dat zij heeft verzuimd te zorgen voor
kend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmer-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en
adequate bescherming van X. De kantonrech-
king genomen dat de rechtvaardiging die
C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
ter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
SVB voor haar handelwijze heeft aangevoerd
LJN BZ1721
heeft de vorderingen alsnog toegewezen.
andere taken dan beeldschermwerk omvat-
Werkgeversaansprakelijkheid. Schilders-
Hoge Raad
ten – door het hof kennelijk en niet onbegrij-
ziekte. Bij iemand die jarenlang als onder-
Het volgende wordt vooropgesteld. Wanneer
pelijk is verworpen op de grond dat die
houdsschilder werkt, ontstaat een tumor
een werknemer in de uitoefening van zijn
omstandigheid onvoldoende garantie bood
in het nierbekken en een in de longen.
werkzaamheden is blootgesteld aan voor de
voor de door de regelgever van art. 4 Besluit
HR: 1. Arbeidsomstandigheden. Gezond-
gezondheid gevaarlijke omstandigheden en
beeldschermwerk beoogde afwisseling van
heidsschade. Causaal verband. Vooropstel-
schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen,
werkzaamheden. Onderdeel 4 stuit daarop af.
ling: zie hoofdtekst. Voor de regel uit de
moet het door de werknemer te bewijzen
Onderdeel 5 is gericht tegen de verwerping
arresten Unilever/Dikmans en Havermans/
oorzakelijk verband tussen de werkzaamhe-
door het hof van het (subsidiaire) beroep van
Luyckx is geen plaats in het geval het ver-
den en die schade in beginsel worden aange-
SVB op HR 31 maart 2006, LJN AU6092, NJ
band tussen de gezondheidsschade en de
nomen indien de werkgever heeft nagelaten
2011/250 (Nefalit/Karamus). Het hof heeft
arbeidsomstandigheden te onzeker of te
de maatregelen te treffen die redelijkerwijs
geoordeeld dat SVB zich beroept op arresten
onbepaald is. 2. Zorgplicht werkgever. Het
nodig zijn om te voorkomen dat de werkne-
waarin sprake was van meerdere mogelijke
hof heeft nagelaten te vermelden welke
mer in de uitoefening van zijn werkzaamhe-
alternatieve oorzaken van de schade die deels
zorgplicht de werkgever naar zijn oordeel
den dergelijke schade lijdt. Voor de toepas-
in de risicosfeer van de benadeelde liggen,
heeft geschonden en welke maatregelen
sing van deze regel is nodig dat de
maar dat die situatie zich hier niet voordoet.
hij had moeten nemen of welke instruc-
werknemer niet alleen stelt en zo nodig
Daarmee heeft het hof tot uitdrukking
ties hij had moeten geven. 3. Proportione-
bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft
gebracht – waarbij het kennelijk acht heeft
le aansprakelijkheid. Onder een oorzaak
moeten verrichten onder omstandigheden
geslagen op het rapport van Barnas en de
die voor risico van de benadeelde zelf
die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezond-
overige door het hof vastgestelde omstandig-
komt wordt in een geval als het onderha-
heid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aan-
heden – dat de klachten van X geheel moe-
vige verstaan een buiten de uitoefening
nemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheids-
ten worden toegeschreven aan de door het
van de werkzaamheden gelegen omstan-
klachten die daardoor kunnen zijn
hof vastgestelde arbeidsomstandigheden. Dat
digheid die aan de werknemer moet wor-
veroorzaakt (HR 17 november 2000, LJN
is een oordeel van feitelijke aard dat in cassa-
den toegerekend, zoals roken, genetische
AA8369, NJ 2001/596 (Unilever/Dikmans), HR
– namelijk dat de werkzaamheden van X ook
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1649
Rechtspraak
1499
23 juni 2006, LJN AW6166, NJ 2006/354
heeft weliswaar met juistheid geoordeeld
(Havermans/Luyckx) en HR 9 januari 2009,
dat het enkele feit dat tot 1990 het gevaar
LJN BF8875, NJ 2011/252 (Landskroon/BAM)).
van kanker door blootstelling aan verf en
7 juni 2013, nr. 12/03740
Voor zover de klachten betogen dat het hof
oplosmiddelen niet kenbaar was, nog niet
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de
doorslaggevend is, maar zijn oordeel dat uit
Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot;
regel uit de arresten Unilever/Dikmans en
de aangehaalde vakliteratuur en het Publi-
A-G mr. J. Spier)
Havermans/Luyckx, treffen zij doel. Het oor-
catieblad P-139 volgt dat A bekend behoorde
LJN BZ3670
deel van het hof dat die regel meebrengt dat
te zijn met ‘de gevaren verbonden aan de
voor het antwoord op de vraag of de gezond-
blootstelling aan gevaarlijke stoffen’, en dat
Schadeverzekering. Overgang van het ver-
heidsklachten van de werknemer kunnen
zij – zoals het hof kennelijk heeft geoor-
zekerde risico. Redelijkheid en billijkheid.
zijn veroorzaakt door de blootstelling aan
deeld – op die grond maatregelen had moe-
Een tegen brandschade verzekerde ven-
gevaarlijke stoffen rechtens geen ondergrens
ten treffen dan wel instructies had moeten
nootschap draagt haar bedrijfsgebouwen
bestaat, in die zin dat de grootte van die kans
geven die hadden bijgedragen tot de beper-
over aan haar 100%-moedermaatschappij
daarvoor niet van belang is, geeft blijk van
king van die gevaren, is zonder nadere toe-
zonder de verzekeraar daarvan in kennis
een onjuiste rechtsopvatting. De hier bedoel-
lichting onbegrijpelijk. Het hof heeft – in
te stellen. Daarna ontstaat brandschade.
de regel drukt het vermoeden uit dat de
het licht van de door A aangevoerde
De verzekeraar doet een beroep op een
gezondheidsschade van de werknemer is ver-
omstandigheden – nagelaten te vermelden
clausule over overgang van het verzekerde
oorzaakt door de omstandigheden waarin
welke zorgplicht A naar zijn oordeel heeft
risico. Het hof acht dat beroep niet naar
deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat
geschonden en welke maatregelen zij had
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
vermoeden wordt gerechtvaardigd door het-
moeten nemen, of welke instructies zij had
onaanvaardbaar. HR: Vooropstelling: zie
geen in het algemeen bekend is omtrent de
moeten geven, en het heeft aldus zijn oor-
hoofdtekst. Het hof heeft het betoog dat de
ziekte en haar oorzaken, alsook door de
deel onvoldoende gemotiveerd.
premie steeds is doorbetaald en dat gelet
schending door de werkgever van de veilig-
Onderdeel 4 klaagt over de verwerping door
op het concernverband nimmer sprake is
heidsnorm die beoogt een en ander te voor-
het hof van het door A subsidiair gedane
geweest van een hoger risico, niet kenbaar
komen. Gelet daarop is voor dit vermoeden
beroep op HR 31 maart 2006, LJN AU6092, NJ
in zijn beoordeling betrokken en zijn
geen plaats in het geval het verband tussen
2011/250 (Nefalit/Karamus). De regel uit dat
beslissing aldus onvoldoende begrijpelijk
de gezondheidsschade en de arbeidsomstan-
arrest – ook wel aangeduid als proportionele
gemotiveerd.
digheden te onzeker of te onbepaald is. Het
aansprakelijkheid – is bedoeld voor gevallen
bestreden oordeel kan daarom niet in stand
waarin niet kan worden vastgesteld of de
blijven.
schade is veroorzaakt door een normschen-
Onderdeel 3 klaagt over het oordeel van het
ding van de aansprakelijk gestelde persoon
Wasserij De Blinde en Phrontos (de verzeke-
hof dat A niet aan haar zorgplicht heeft vol-
of van iemand voor wie hij aansprakelijk is,
ringnemers), adv. mrs. J.P. Heering en L. van
daan. Het hof heeft tot uitgangspunt geno-
dan wel door een oorzaak die voor risico van
den Eshof, vs. Achmea (de verzekeraar), adv.
men dat de vraag of een werkgever op grond
de benadeelde zelf komt (of door een combi-
mr. M.J. Schenck.
van de op hem rustende zorgplicht die
natie van beide oorzaken), en waarin de kans
maatregelen heeft genomen die redelijker-
dat de schade door de normschending is ver-
Feiten en procesverloop
wijs nodig zijn om te voorkomen dat de
oorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is.
Phrontos is 100% houdstervennootschap en
werknemer in de uitoefening van zijn werk-
Onder een oorzaak die voor risico van de
bestuurster van Wasserij De Blinde, die een
zaamheden schade lijdt, beantwoord dient
benadeelde zelf komt wordt in een geval als
wasserij exploiteert. Beide vennootschappen
te worden aan de hand van de in de betrok-
het onderhavige verstaan een buiten de uit-
zijn gevestigd op hetzelfde adres en vormen
ken periode geldende maatstaven (HR 2
oefening van de werkzaamheden gelegen
een fiscale eenheid. Wasserij De Blinde heeft
oktober 1998, LJN ZC2721, NJ 1999/683
omstandigheid die aan de werknemer moet
de verzekering van onder meer haar bedrijfs-
(Schelde/Cijsouw)). Wanneer concrete voor-
worden toegerekend, zoals roken, genetische
gebouwen ondergebracht bij Achmea. Art. 14
schriften ontbreken, dient aan de hand van
aanleg, veroudering of van buiten komende
van de toepasselijke voorwaarden luidt:
de concrete omstandigheden te worden
oorzaken. Die laatste drie omstandigheden
‘Bij eigendomsoverdracht van het verzekerde
beoordeeld of de werkgever aan zijn zorg-
kunnen de werknemer weliswaar niet wor-
belang geldt dat de verzekering gedurende
plicht heeft voldaan (vgl. HR 11 november
den verweten, maar komen in de verhouding
dertig dagen van kracht blijft ten bate van de
2005, LJN AU3313, NJ 2008/460 (Bayar/Wij-
tot de werkgever voor zijn risico (vgl. HR 31
nieuwe eigenaar. De verzekering zal ook na
nen)). Daarbij heeft het hof onder meer van
maart 2006, LJN AU6092, NJ 2011/250 (Nefa-
dertig dagen doorlopen onder voorwaarde
belang geacht of het gevaar dat zich heeft
lit/Karamus), rov. 3.13). Het hof heeft dit mis-
dat de nieuwe eigenaar binnen deze termijn
gerealiseerd, kenbaar was op het moment
kend. De klacht slaagt derhalve.
ons hiervan schriftelijk mededeling heeft
dat de veiligheidsmaatregelen getroffen
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
gedaan. Na ontvangst van de kennisgeving
werden. Dit uitgangspunt is in cassatie niet
komstig de conclusie van de A-G.
van eigendomsovergang bevestigen wij de
bestreden. Vervolgens heeft het hof geoor-
De A-G bespreekt onder 3.4.1-3.6 de stand van
nieuwe eigenaar zo spoedig mogelijk of wij
deeld dat A vanaf het begin van het dienst-
de wetenschap inzake het verschijnsel schil-
hem als verzekeringnemer accepteren of de
verband van X rekening behoorde te hou-
dersziekte. Onder 4.27.1-4.38 gaat hij in op
verzekering beëindigen.’
den met ‘de gevaren verbonden aan de
proportionele aansprakelijkheid en kansscha-
Op 23 juli 2004 zijn de bedrijfsgebouwen van
blootstelling aan gevaarlijke stoffen’. Het
de. Onder 5.1-5.12 bespreekt hij de zorgplicht
Wasserij De Blinde verkocht en geleverd aan
onderdeel klaagt dat dit een ‘vaag en alge-
van de werkgever naar de stand van de maat-
Phrontos. Achmea is hiervan niet in kennis
meen gevaar’ is, dat ontoereikend is voor
schappelijke opvattingen ten tijde van de
gesteld. Op 29 december 2005 heeft een
het oordeel dat A haar zorgplicht heeft
tewerkstelling van de werknemer.
brand gewoed in de bedrijfsgebouwen.
geschonden. Die klacht treft doel. Het hof
1650
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
(BW art. 6:248 lid 2, 7:948 lid 2)
In dit geding hebben Wasserij De Blinde c.s.
Rechtspraak
uitkering onder de verzekeringen gevorderd.
De A-G concludeert dienovereenkomstig, zij
Splinter-van Kan, Y. Buruma en N. Jörg)
De rechtbank heeft de gevorderde bedragen
het dat hij concludeert tot gedeeltelijke afdoe-
(na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
grotendeels toegewezen. Het hof heeft de
ning door de Hoge Raad zelf. Onder 3.5-3.28.2
kende tot vernietiging wat betreft de opge-
gevorderde bedragen voor een groot deel als-
bespreekt hij de vraag wanneer een beroep op
legde straf, tot vermindering daarvan en tot
nog afgewezen. Onder meer heeft het hof de
een clausule als de onderhavige over de
verwerping voor het overige; adv. mr. D.
vordering ter zake van de opstalschade afge-
overgang van het verzekerde risico naar
Moszkowicz en mr. H.M.W. Daamen, beiden
wezen op grond van zijn oordeel dat het
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
Maastricht)
beroep van Achmea op art. 14 van de toepas-
onaanvaardbaar is.
LJN BX7959
selijke voorwaarden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard-
(Sr art. 317)
baar is.
1500
Hoge Raad
7 juni 2013, nr. 13/01467
1 Sr. Om van een bij afpersing verkregen
Het volgende wordt vooropgesteld. Indien
(Mrs. A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
‘gegeven’ sprake te kunnen zijn is niet vereist
de verzekeringnemer het verzekerde risico
G. de Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
dat daaraan onmiddellijk of middellijk enige
heeft doen overgaan op een derde en die
LJN BZ9327
economische waarde moet kunnen worden
Afpersing: ‘gegevens’ in de zin van art. 317 lid
toegekend. De strafbaarstelling van afpersing
derde zich op dekking beroept, staat het de verzekeraar in het algemeen vrij zich te
Wet Bopz. Contra-expertise. HR: Een verzoek
wordt echter beperkt door het vereiste oog-
beroepen op een clausule als hiervoor is
om een nader onderzoek door een onafhan-
merk tot wederrechtelijke bevoordeling,
weergegeven. Een beroep op een zodanige
kelijke arts mag slechts gemotiveerd wor-
waarvoor wel van belang kan zijn of het voor-
clausule is dan ook niet reeds naar maatsta-
den afgewezen.
deel economische waarde heeft. In casu ontoereikende motivering nu de aangevoerde
ven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar op de enkele grond dat de verze-
(Wet Bopz art. 15 lid 1)
omstandigheid – dat verdachte en zijn mededader van slachtoffer informatie hebben wil-
keraar zijn standpunt dat hij de derde als nieuwe verzekerde zou hebben geweigerd,
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi-
len verkrijgen over diefstal uit een hennep-
niet heeft gemotiveerd. Dit neemt niet weg
cier van justitie, niet verschenen.
kwekerij met de kennelijke bedoeling om het slachtoffer ervan te weerhouden verdachte
dat art. 6:248 lid 2 BW een beroep op een dergelijke clausule kan beletten in verband
Feiten en procesverloop
(opnieuw proberen) te bestelen – onvoldoen-
met – door de verzekeringnemer of derde te
Betrokkene is op grond van een rechterlijke
de is voor het bewezenverklaarde ‘bevoorde-
stellen en zo nodig te bewijzen – omstan-
machtiging opgenomen in een psychiatrisch
len’ uit de zinsnede ‘oogmerk om zich weder-
digheden van het concrete geval. Bij de
ziekenhuis.
rechtelijk te bevoordelen’.
beoordeling kan meewegen dat de verzeke-
In dit geding heeft de rechtbank op verzoek
raar zijn voormelde standpunt niet heeft
van de officier van justitie een machtiging
Inleiding:
gemotiveerd. Het onderdeel doet een beroep
tot voortgezet verblijf verleend voor de duur
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
op diverse in de feitelijke instanties door
van twaalf maanden.
gezegd – tezamen en in vereniging met een
Wasserij de Blinde c.s. gestelde omstandig-
ander, met het oogmerk zich wederrechtelijk
heden, die samengevat erop neerkomen dat
Hoge Raad
te bevoordelen door geweld en door bedrei-
de overgang van de gebouwen van dochter-
Ter zitting is namens betrokkene gevraagd
ging met geweld [slachtoffer] heeft gedwon-
maatschappij Wasserij De Blinde op moeder-
om een nader onderzoek door een onaf-
gen tot het ter beschikking stellen van gege-
maatschappij Phrontos feitelijk geen enkele
hankelijke arts. Gelet op de ingrijpende
vens, te weten informatie over een poging tot
voor de onderhavige verzekeringsovereen-
aard van de beslissing tot vrijheidsbene-
diefstal van een hoeveelheid hennep (weed)
komst relevante wijziging heeft teweegge-
ming mag een dergelijk verzoek slechts
ten nadele van hem, verdachte. ’s Hofs bewijs-
bracht, noch op het moment van die over-
gemotiveerd worden afgewezen (vgl. HR 29
overwegingen houden onder meer in: “Van
gang, noch nadien. Meer in het bijzonder
april 2005, LJN AS5978, NJ 2007/153). De
afpersing in de zin van artikel 317 [Sr] is
wijst het onderdeel op het concernverband
rechtbank heeft echter een machtiging tot
sprake indien het slachtoffer door geweld en/
tussen Wasserij De Blinde en Phrontos als-
voortgezet verblijf verleend zonder op het
of bedreiging met geweld is gedwongen tot
mede op het feit dat de premie steeds is
verzoek in te gaan.
het ter beschikking stellen van gegevens, met
doorbetaald en voert het aan dat van een
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
het oogmerk om zich en/of een ander of
hoger risico nimmer sprake is geweest. Het
komstig de conclusie van de A-G.
anderen wederrechtelijk te bevoordelen. Hier-
hof heeft in dit verband weliswaar overwo-
onder moet worden begrepen elke verbete-
gen dat ‘Achmea geen argumenten heeft
ring van positie, mits het voordeel economi-
aangedragen op grond waarvan de conclusie
Hoge Raad (strafkamer)
sche waarde heeft. Het hof is van oordeel dat
gerechtvaardigd zou zijn dat zij Phrontos als
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
verdachte en zijn mededader de informatie
nieuwe verzekerde zou hebben geweigerd
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar straf-
met betrekking tot diefstal van hennep uit
als daarom tijdig zou zijn gevraagd’, maar
(proces)recht Radboud Universiteit
een hennepkwekerij van [slachtoffer] hebben
het heeft de overige door Wasserij De Blinde
Nijmegen.
willen verkrijgen met de kennelijke bedoe-
c.s. ter onderbouwing van hun beroep op art. 6:248 lid 2 BW gestelde omstandigheden niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken.
ling om [slachtoffer] er van te weerhouden
1501
Aldus heeft het zijn beslissing onvoldoende
hem (opnieuw proberen) te bestelen. Anders dan de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad
begrijpelijk gemotiveerd.
28 mei 2013, nr. 10/04815
om zich wederrechtelijk te bevoordelen, welk
Volgt vernietiging en verwijzing.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, H.A.G.
voordeel voor verdachte economische waarde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1651
Rechtspraak
had.” Het in de tenlastelegging voorkomende
’s-Gravenhage)
autoriteiten meldt. Verdachte heeft die op
begrip ‘gegevens’ is ontleend aan art. 317 lid
LJN BY4238
hem rustende verplichting niet nageleefd. Het hof verwerpt dan ook het beroep op de
1 Sr. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaarde afpersing.
Vereiste om zich “onverwijld bij autoritei-
niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ten te melden” in de zin van art. 31 Vluchte-
ministerie.”
Hoge Raad, onder meer:
lingenverdrag: onjuist is het oordeel dat
2.4. Voor zover het middel berust op de
een verdachte, die als vluchteling onmis-
Hoge Raad, onder meer:
opvatting dat aan een bij afpersing verkre-
kenbaar op doorreis was en wordt vervolgd
2.5.1. Blijkens zijn hiervoor in 2.3 weergege-
gen ‘gegeven’ onmiddellijk of middellijk eni-
ter zake van het in het kader van zijn
ven overwegingen is het Hof ervan uitgegaan
ge economische waarde moet kunnen wor-
vlucht in het bezit hebben of aangewend
dat de verdachte op 9 maart 2008 vluchteling
den toegekend, is het tevergeefs voorgesteld.
hebben van vervalste documenten, de
was, dat de verdachte zijn thuisland Somalië
Die opvatting vindt, gezien de tekst van art.
bescherming van art. 31 Vluchtelingenver-
is ontvlucht en via onder meer een hem
317 Sr en de hiervoor aangehaalde wetsge-
drag ontbeert op de grond dat hij bij bin-
onbekend Arabisch land naar Nederland is
schiedenis, geen steun in het recht.
nenkomst of bij zijn verblijf gedurende vijf
gereisd, alwaar hij op 4 maart 2008 is aange-
2.5. Blijkens diezelfde wetsgeschiedenis blijft
dagen in Nederland zich niet onverwijld bij
komen, dat hij bij zijn reis gebruik heeft
de door het schrappen van de zinsnede ‘met
de autoriteiten heeft gemeld.
gemaakt van valse of vervalste identiteitspa-
geldswaarde in het handelsverkeer’ bewerk-
pieren, dat de verdachte voornemens was
stelligde verruiming van de strafbaarstelling
(Vluchtelingenverdrag 1951 art. 31; Sr art.
vanaf Eindhoven Airport met gebruikmaking
van afpersing in art. 317 Sr echter beperkt
231)
van het hem in Nederland overhandigde, in
door het vereiste oogmerk tot wederrechtelij-
de tenlastelegging vermelde, (valse) paspoort
ke bevoordeling.
Inleiding:
Nederland uit te reizen naar de tussenbe-
Mede in dat licht bezien geeft de overweging
Verdachte is zonder oplegging van straf of
stemming Dublin, Ierland, om vandaar door
van het Hof ‘dat verdachte het oogmerk heeft
maatregel veroordeeld wegens – kort
te reizen naar zijn ‘eindbestemming’ Londen,
gehad om zich wederrechtelijk te bevoorde-
gezegd – het opzettelijk gebruik maken van
Verenigd Koninkrijk, en dat hij op Eindhoven
len, welk voordeel economische waarde had’,
een niet op zijn naam gesteld reisdocument
Airport dit paspoort heeft overhandigd aan
waarbij het Hof dus – anders dan voor het
(art. 231 Sr). Het (eerste) middel klaagt over
de Koninklijke Marechaussee.
hiervoor onder 2.4 besproken bestanddeel
de verwerping door het Hof van het verweer
Aldus heeft het Hof vastgesteld dat de ver-
‘gegevens’ – voor het oogmerk van de weder-
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
dachte zich als vreemdeling in het kader van
rechtelijke bevoordeling wel van belang acht-
van het Openbaar Ministerie in de vervol-
zijn vlucht in Nederland heeft bevonden, ter-
te dat het voordeel economische waarde had,
ging op grond van art. 31 lid 1 Vluchtelin-
wijl hij onmiskenbaar op doorreis was naar
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
genverdrag (Trb. 1951/131 en 1954/88). Het
(uiteindelijk) het Verenigd Koninkrijk als
Het middel klaagt echter terecht erover dat
Hof heeft het in het middel bedoelde ver-
land van toevlucht.
de bewezenverklaring in dit opzicht ontoerei-
weer verworpen, daartoe onder meer over-
2.5.2. In zodanig geval kan de verdachte, die
kend is gemotiveerd, nu het Hof blijkens zijn
wegende: “Het hof leidt uit de verklaring
zich tegen zijn vervolging ter zake van het
‘bijzondere overwegingen omtrent het bewijs‘
van verdachte ter terechtzitting in hoger
in art. 231 Sr omschreven strafbare feit ver-
slechts de omstandigheid dat ’verdachte en
beroep […] af dat hij zijn thuisland, Somalië,
weert met een beroep op de bescherming
zijn mededader de informatie met betrek-
is ontvlucht en via onder meer een hem
die art. 31 Vluchtelingenverdrag beoogt te
king tot diefstal van hennep uit een hennep-
onbekend Arabisch land per vliegtuig naar
bieden, deze bescherming niet worden ont-
kwekerij van [slachtoffer] hebben willen ver-
Nederland is gereisd, alwaar hij op 4 maart
zegd op de enkele grond dat hij zich in
krijgen met de kennelijke bedoeling om
2008 is aangekomen. Hij heeft bij die reis
Nederland niet onverwijld bij de autoritei-
[slachtoffer] ervan te weerhouden hem
gebruik gemaakt van valse/vervalste identi-
ten heeft gemeld of in Nederland geen asiel-
(opnieuw proberen) te bestelen‘ voldoende
teitspapieren. Hij heeft zich bij aankomst in
aanvraag heeft gedaan, waar hem in het
heeft geacht voor het bewezenverklaarde
Nederland niet als vluchteling bij de autori-
land van toevlucht de bescherming van deze
‘bevoordelen’ uit de zinsnede ‘oogmerk om
teiten gemeld. Vervolgens heeft verdachte
verdragsbepaling zou zijn toegekomen. Een
zich wederrechtelijk te bevoordelen’.
vijf dagen in Nederland verbleven. Door een
andere uitleg van deze bepaling zou onvol-
2.6. Het middel is in zoverre terecht voorge-
hem tijdens zijn gehele reis vergezellende
doende recht doen aan de bedoeling van art.
steld.
persoon is hem het in de tenlastelegging
31 Vluchtelingenverdrag om vluchtelingen
genoemde vluchtelingenpaspoort overhan-
te vrijwaren van vervolging wegens ‘illegal
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
digd. Verdachte was voornemens met
entry or presence’ en het daarmee samen-
beslissingen ter zake van het onder 1 tenlas-
gebruikmaking van dat paspoort Nederland
hangende bezit van valse identiteitspapie-
tegelegde en de strafoplegging, en in zoverre
vanaf Eindhoven Airport uit te reizen naar
ren en zou de met die bepaling beoogde
terugwijzing.
de tussenbestemming Dublin, Ierland, om
bescherming van vluchtelingen ernstig
van daar uit naar zijn eindbestemming
tekortdoen.
Londen, Engeland, door te reizen. Op Eind-
2.5.3. Het oordeel van het Hof dat de verdach-
hoven Airport heeft hij bedoeld vluchtelin-
te, die als vluchteling onmiskenbaar op door-
genpaspoort overhandigd aan een wacht-
reis was en wordt vervolgd ter zake van het
28 mei 2013, nr. 10/05426
meester van de Koninklijke Marechaussee,
in het kader van zijn vlucht in het bezit heb-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
waarna hij is aangehouden op verdenking
ben of aangewend hebben van vervalste
van Kan, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg)
van overtreding van artikel 231 [Sr]. Artikel
documenten, de bescherming van art. 31
(na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
31 van het Vluchtelingenverdrag eist dat
Vluchtelingenverdrag ontbeert op de grond
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
een vluchteling zich bij binnenkomst of
dat hij bij binnenkomst of bij zijn verblijf
wel verwijzing; adv. mr. Th.J. Kelder,
verblijf in een veilig land onverwijld bij de
gedurende vijf dagen in Nederland zich niet
1502
1652
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld,
tuig waren aangekomen uit Pisa, verdachte
beroep van de vreemdeling op zijn vluchte-
geeft dus blijk van een onjuiste opvatting
gevraagd om zijn paspoort. Verdachte toonde
lingenstatus moet onthouden. Daarbij is
omtrent die verdragsbepaling. Daarop heeft
hun vervolgens een vreemdelingenpaspoort
voorts benadrukt dat, mede gelet op de moei-
het Hof zijn verwerping van het beroep op
van Italië met een pasfoto waarop een per-
lijke bewijspositie die de vreemdeling heeft
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
soon stond afgebeeld die geen gelijkenis
bij de onderbouwing van zijn beroep op de
Ministerie in de strafvervolging dan ook niet
vertoonde met verdachte. Daarop hebben zij
vluchtelingenstatus, de vreemdeling die
kunnen baseren.
verdachte aangehouden. Bij het verhoor voor
wordt vervolgd ter zake van art. 231 Sr ook
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
inverzekeringstelling heeft verdachte eerst
een beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag
gezegd dat het wel een paspoort van hem is
toekomt indien nog niet vaststaat dat hij aan
en dat hij niet lijkt op de foto op dat paspoort
alle voorwaarden voor erkenning als vluchte-
omdat mensen nu eenmaal kunnen verande-
ling voldoet.
ren. Pas op 16 april 2009 als verbalisanten
2.5.2. Tegen deze achtergrond moet met het
hem confronteren met de bevindingen van
oog op een voor de praktijk van de straf-
bureau ECID (te weten dat aan het paspoort
rechtspleging zo eenvoudig mogelijk te han-
28 mei 2013, nr. 11/01046
geen kenmerken van valsheid of vervalsing
teren regel thans worden aangenomen dat
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
zijn aangetroffen, maar dat de verdachte geen
de vreemdeling niet behoort te worden ver-
van Kan, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg)
gelijkenis vertoonde met de pasfoto in het
volgd wegens het onmiskenbaar in het kader
(na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
paspoort) heeft verdachte verklaard dat hij
van zijn vlucht in het bezit hebben of aange-
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
asiel wil aanvragen. Het hof oordeelt: “Onder
wend hebben van vervalste documenten
wel verwijzing; adv. mr. L.E.J. Vleesenbeek,
deze omstandigheden is het hof van oordeel
zolang, kort gezegd, op de door de vreemde-
Rotterdam)
dat bezwaarlijk kan worden gesteld dat ver-
ling gedane eerste asielaanvraag nog niet
LJN BY4310
dachte zich onverwijld tot de Nederlandse
onherroepelijk is beslist.
autoriteiten heeft gewend voor het aanvragen
2.5.3. Daarom zal de strafrechter in die geval-
Vervolging ter zake art. 231 Sr: met het oog
van asiel. Hij is integendeel in zijn eerste con-
len waarin de ter zake van het misdrijf van
op een voor de praktijk van de strafrechts-
tacten met de Nederlandse autoriteiten
art. 231 Sr vervolgde vreemdeling zich op de
pleging zo eenvoudig mogelijk te hanteren
begonnen met een leugenachtig verhaal en
bescherming van art. 31 Vluchtelingenver-
regel dient thans te worden aangenomen
heeft enige tijd volgehouden dat hij als toerist
drag beroept en aangenomen moet worden
dat de vreemdeling niet behoort te worden
naar Nederland was gekomen, dat hij zijn pas-
dat op de – eerste – door de verdachte geda-
vervolgd wegens het onmiskenbaar in het
poort terug wilde en dat hij niet wilde blijven.
ne asielaanvraag zal worden beslist, niet
kader van zijn vlucht in het bezit hebben of
Reeds hierom komt verdachte de bescherming
mogen aannemen dat de verdachte aan de
aangewend hebben van vervalste documen-
van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag
voorwaarden voor het kunnen inroepen van
ten zolang op de door de vreemdeling
niet toe. Het verweer strekkende tot niet-ont-
de door art. 31 Vluchtelingenverdrag gebo-
gedane eerste asielaanvraag nog niet
vankelijkverklaring van het openbaar ministe-
den bescherming niet voldoet. In zo een
onherroepelijk is beslist.
rie wordt verworpen.”
geval, waarin geen sprake is van een onher-
(Vluchtelingenverdrag 1951 art. 31; Sr art.
Hoge Raad, onder meer:
verdachte gedane asielaanvraag, is bij een
231)
2.5.1. Bij de beoordeling van het middel moet
strafvervolging ter zake van het in art. 231 Sr
worden vooropgesteld dat, zoals de Hoge
strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte om
Inleiding:
Raad in zijn arrest van 6 november 2012, LJN
te onderzoeken of aan de overige voorwaar-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort gezegd
BW9266 heeft beslist, uit de strekking van
den van art. 31 Vluchtelingenverdrag is vol-
– het opzettelijk gebruik maken van een niet
art. 31 Vluchtelingenverdrag voortvloeit dat
daan en kan derhalve niet worden aangeno-
op zijn naam gesteld reisdocument (art. 231
het openbaar ministerie in de op art. 231 Sr
men dat de stelling dat de verdachte een
Sr). Het (eerste) middel klaagt over de verwer-
gebaseerde vervolging van een verdachte die
vluchteling is in de zin van het Vluchtelin-
ping door het hof van het verweer strekkende
vreemdeling is en zich tegen de beschuldi-
genverdrag niet evident ongegrond is. In dat
tot niet-ontvankelijkverklaring van het open-
ging verweert met een beroep op de bescher-
geval zal het openbaar ministerie niet-ont-
baar ministerie in de vervolging op grond van
ming die deze verdragsbepaling beoogt te
vankelijk moeten worden verklaard in de
art. 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag (Trb.
bieden, slechts dan ontvankelijk is indien
strafvervolging.
1951/131 en 1954/88). Deze bepaling luidt:
onverwijld en zonder nader onderzoek door
2.6. Blijkens zijn hiervoor in 2.3 weergegeven
“The Contracting States shall not impose
de strafrechter kan worden vastgesteld dat de
overwegingen en het verhandelde ter
penalties, on account of their illegal entry or
stelling van de vreemdeling dat hij een
terechtzitting in hoger beroep moet het
presence, on refugees who, coming directly
vluchteling is in de zin van het Vluchtelin-
ervoor worden gehouden dat de verdachte
from a territory where their life or freedom
genverdrag ongegrond is. In dat arrest is
een asielaanvraag heeft gedaan.
was threatened in the sense of article 1, enter
overwogen dat de beslissing op een asielaan-
Waar het Hof niet heeft onderzocht of op de
or are present in their territory without
vraag, en dus ook het oordeel omtrent de
door de verdachte ingediende asielaanvraag
authorization, provided they present them-
aannemelijkheid van het aan de asielaan-
onherroepelijk afwijzend is beslist, kan de
selves without delay to the authorities and
vraag ten grondslag liggende vluchtrelaas, is
stelling van de verdachte een vluchteling te
show good cause for their illegal entry or
voorbehouden aan de Minister en – na inge-
zijn nog niet evident ongegrond worden
presence.” Verder is het volgende relevant. Op
steld beroep – aan de bestuursrechter en dat,
bevonden en heeft het Hof het verweer strek-
15 april 2009 omstreeks 11.45 uur hebben
mede met het oog op het voorkomen van
kende tot niet-ontvankelijkverklaring van het
twee wachtmeesters van de Koninklijke Mare-
tegenstrijdige uitspraken van de strafrechter
Openbaar Ministerie in de vervolging verwor-
chaussee op de luchthaven Eindhoven Airport
en de bestuursrechter, de strafrechter zich in
pen op gronden die deze verwerping niet
bij de controle van reizigers die met het vlieg-
beginsel van een zelfstandig oordeel over het
kunnen dragen.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
1503
roepelijke afwijzing van de eerste door de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1653
Rechtspraak
Daarvoor is van belang dat ter terechtzitting
punt voor de opvatting, dat dit voorschrift
in hoger beroep de verdediging het verweer
niet van toepassing zou zijn op slooppanden.
heeft gevoerd dat het openbaar ministerie
[…] Uit het onderzoek ter terechtzitting is met
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
betrekking tot het gekraakte pand gebleken
in de vervolging van de verdachte vanwege
dat dit zou worden gesloopt vanwege de
onherstelbare vormverzuimen als bedoeld
onveilige staat, onder andere betonrot, en dat
in art. 359a Sv. Daartoe heeft de verdediging
dit ook de reden was dat door de woning-
28 mei 2013, nr. 11/03092
onder meer aangevoerd dat de verdachte
bouwvereniging geen antikraak was ingezet
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
huisrecht had opgebouwd met betrekking
om kraken tegen te gaan. Alle toegangen tot
Lohman, Y. Buruma en J. Wortel en V. van
tot het gekraakte gebouw aan de [a-straat
de panden waren door middel van houten
den Brink)
1-10], op welk recht inbreuk is gemaakt door
platen afgesloten en de woningbouwvereni-
(na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
het binnentreden, de aanhouding van in het
ging had maatregelen genomen met betrek-
kende tot verwerping; adv. mr. M. Lindhout,
gebouw aanwezige personen en de ontrui-
king tot de nuts- en sanitaire voorzieningen.
’s-Gravenhage)
ming door de politie. Het Hof heeft dit ver-
Deze waren uit het pand verwijderd. Het hof
LJN CA1222
weer verworpen.
is van oordeel dat de woningbouwvereniging
Kraken art. 429sexies Sr (vervallen). De
bescherming kon ontlenen aan artikel 429
vraag of inbreuk is gemaakt op enig huis-
Hoge Raad, onder meer (eerste middel):
recht – welk recht uit de wil tot bewoning
3.3. Ten aanzien van de vrijspraak van feit 2
dat niet is gebleken dat de woningbouwver-
en de feitelijke bewoning kan ontstaan – is
meest subsidiair heeft het Hof overwogen
eniging onherroepelijk afstand had gedaan
in casu niet relevant. De “verlengde
dat de verdachte op bezoek was bij de krakers
van haar recht op het gebouw. Het anderslui-
gebruiksbescherming” in de zin van art.
en niet kan worden bewezen dat de verdach-
dende verweer van de verdediging wordt ver-
429sexies Sr is ook van toepassing op
te zelf het gebouw aan de [a-straat 1-10]
worpen.” Ten aanzien van B (periode van leeg-
slooppanden.
wederrechtelijk in gebruik heeft genomen.
stand) overweegt het hof: “Uit het [door de
Bewezenverklaard is dat de verdachte vertoe-
verdediging] overgelegde uittreksel GBA volgt
vende in voornoemd gebouw, waarvan het
dat de meerderheid van de bewoners minder
gebruik door de rechthebbende niet meer
dan een jaar voor 9 januari 2009 uit hun
Inleiding:
dan twaalf maanden voorafgaande aan de
woning in het gekraakte gebouw is vertrok-
Verdachte is veroordeeld tot een voorwaar-
wederrechtelijke ingebruikname was beëin-
ken. Een minderheid was reeds meer dan een
delijke geldboete van € 500, subsidiair 10
digd, zich op vordering vanwege de rechtheb-
jaar eerder vertrokken. Dit laatste staat echter,
dagen hechtenis, met een proeftijd van 2
bende niet aanstonds heeft verwijderd.
naar het oordeel van het hof, niet in de weg
jaren wegens – kort gezegd – opzettelijk
3.4. Het voorgaande brengt mee dat hetgeen
aan een bewezenverklaring van dit onderdeel
niet voldoen aan een vordering, krachtens
het Hof ter verwerping van het verweer inza-
van het ten laste gelegde, nu het een kraakac-
wettelijk voorschrift gedaan door een amb-
ke de ontvankelijkheid van het Openbaar
tie betrof waarbij de krakers gezamenlijk alle
tenaar met de uitoefening van enig toezicht
Ministerie heeft overwogen omtrent het
woningen in het complex kraakten. [...] Gelet
belast; en: Vertoevende in een wederrechte-
huisrecht in deze zaak moet worden
op het vorenstaande is het hof van oordeel
lijk in gebruik genomen gebouw, waarvan
beschouwd als een overweging ten overvloe-
dat zowel het onder 1 als onder 2 meest sub-
het gebruik door de rechthebbende niet
de. Derhalve heeft de verdachte geen belang
sidiair ten laste gelegde kan worden bewezen
meer dan twaalf maanden voorafgaande
bij zijn klacht, zodat het middel niet tot cas-
nu verdachte vertoefde in een (door anderen)
aan die wederrechtelijke ingebruikname is
satie kan leiden.
wederrechtelijk in gebruik genomen gebouw
2.7. Het middel is terecht voorgesteld. Volgt vernietiging en terugwijzing.
1504
Laurentius ook onder deze omstandigheden
(Sr art. 429sexies (vervallen) en 184)
sexies Sr; daarbij neemt het in aanmerking
en zich op vordering vanwege de rechtheb-
beëindigd, zich op vordering vanwege de rechthebbende niet aanstonds heeft verwij-
Inleiding tweede middel:
bende niet aanstonds heeft verwijderd. Het
derd; in eendaadse samenloop begaan. De
Het tweede cassatiemiddel klaagt over ver-
andersluidende verweer van de verdediging
tenlastelegging waarop de hiervoor weerge-
werping door het hof van het ter terechtzit-
wordt verworpen.”
geven bewezenverklaring stoelt, is toegesne-
ting in hoger beroep gevoerd verweer dat de
den op het per 1 oktober 2010 vervallen art.
vordering vanwege de rechthebbende om zich
429sexies Sr, wat het onder 1 bewezenver-
aanstonds te verwijderen niet krachtens wet-
Hoge Raad, onder meer (tweede middel):
klaarde betreft in samenhang met art. 184
telijk voorschrift is gegeven omdat zij niet op
4.3. Het middel berust op de stelling dat de
Sr. Het in de tenlastelegging en bewezenver-
artikel 429sexies Sr kon worden gebaseerd. In
wetsgeschiedenis en de ratio van art.
klaring onder 2 voorkomende begrip
verband daarmee is aangevoerd: A. van
429sexies Sr aanleiding geven deze strafbaar-
‘gebruik door de rechthebbende’ moet wor-
‘gebruik’ als bedoeld in artikel 429sexies Sr is
stelling niet toe te passen ‘indien voortzet-
den geacht te zijn gebezigd in dezelfde
geen sprake als het pand leegstaat in afwach-
ting van het gebruik door de rechthebbende
betekenis als daaraan toekwam in de des-
ting van sloop; B. delen van het pand stonden
niet in de rede ligt, bijvoorbeeld vanwege
tijds in 429sexies Sr vervatte strafbaarstel-
langer dan twaalf maanden leeg. Het hof
concrete sloopplannen’.
ling. De hoge raad bespreekt twee cassatie-
overweegt daarover dat artikel 429sexies Sr
4.4. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weer-
middelen.
“een ‘verlengde gebruiksbescherming’ biedt
gegeven in de conclusie van de Advocaat-
voor een woning of gebouw waarvan het
Generaal onder 15 tot en met 18, beoogde de
Inleiding eerste middel:
rechtmatig gebruik binnen een jaar vooraf-
wetgever met art. 429sexies te bereiken dat
Het eerste middel komt op tegen het oor-
gaande aan het kraken een einde heeft geno-
de eigenaar van een pand na het leegkomen
deel van het hof dat de verdachte met
men. Anders dan de rechter in eerste aanleg
daarvan nog enige tijd de strafrechtelijke
betrekking tot de gekraakte woning geen
vindt het hof in de geschiedenis noch in de
bescherming kan inroepen die overeenkomt
aanspraak kan maken op het huisrecht.
ratio van art. 429sexies Sr een aanknopings-
met de bescherming die gedurende het
1654
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
gebruik van dat pand kan worden geboden
Het instellen van een strafvervolging voor
bare feiten van een aantal jongemannen in
tegen ‘huisvredebreuk’ (vgl. art. 138 Sr). Deze
een misdrijf als bedoeld in art. 167a Sv
de leeftijd van 16 tot 22 jaar die contacten
‘verlengde gebruiksbescherming’ wordt gebo-
leidt ingeval de minderjarige niet in de
aangingen met meisjes in de leeftijd tussen
den teneinde de eigenaar van een leeggeko-
gelegenheid is gesteld zijn mening over het
13 en 16 jaar, welke contacten onder meer
men pand gelegenheid te geven daarvoor
gepleegde feit kenbaar te maken of ingeval
inhielden dat seksuele handelingen werden
een nieuwe bestemming te vinden. Uit de
de minderjarige te kennen heeft gegeven
verricht waaronder seksueel binnendringen
wetsgeschiedenis volgt echter niet dat art.
die vervolging niet te wensen, niet zonder
en waarbij in een aantal gevallen filmopna-
429sexies Sr niet van toepassing zou zijn op
meer tot de niet-ontvankelijkheid van het
men van deze seksuele verrichtingen werden
slooppanden noch dat, zoals in de toelichting
openbaar ministerie in de vervolging. Hoge
gemaakt. De onderlinge communicatie tus-
op het middel kennelijk wordt verondersteld,
Raad verschaft boordelingsmaatstaf en
sen deze jongemannen die de politie ter ore
die voor het pand te vinden bestemming
merkt voorts op dat tekortschieten van het
kwam, bleek uiterst respectloos met betrek-
dienstbaar moet zijn aan ‘een rechtvaardige
openbaar ministerie in zijn in art. 167a Sv
king tot de betreffende meisjes, zodat moest
en evenwichtige verdeling van schaarse
vervatte inspanningsverplichting geen
worden gevreesd dat niet voldoende met de
woonruimte’, in die zin dat de toepasselijk-
vormverzuim is als bedoeld in art. 359a Sv.
belangen van deze meisjes rekening werd gehouden. Tevens bestond met betrekking
heid van art. 429sexies Sr dwingend verbonden is aan wederom als huurwoning(en)
(Sr art. 245; Sv art. 167a en 359a; Aanwijzing
tot sommige, en in elk geval één van de ver-
beschikbaar stellen van het leeggekomen
opsporing en vervolging inzake seksueel mis-
dachten de verdenking dat er sprake was van
bouwwerk. Een in deze zin beperkte uitleg
bruik, Stcrt. 2008/253)
mensenhandel in de vorm van het werven van minderjarige meisjes voor prostitutie. De
van ‘gebruik door de rechthebbende’ vloeit evenmin dwingend voort uit de ratio van dit
Inleiding:
kwetsbaarheid van meisjes in de bovenge-
inmiddels vervallen art. 429sexies Sr, een
Verdachte is zonder oplegging van straf of
noemde leeftijd brengt in bovenbeschreven
bepaling waarmee blijkens de zojuist bedoel-
maatregel veroordeeld wegens – kort gezegd
context met zich dat er sprake was van een
de wetsgeschiedenis ook de openbare orde
– medeplegen van met iemand die de leeftijd
maatschappelijk belang. Nadat een derde de
werd gediend.
van twaalf jaren maar nog niet die van zes-
politie had gemeld dat een filmpje zoals
4.5. Het Hof heeft derhalve niet blijk gegeven
tien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuch-
bovengenoemd aan hem was getoond, rustte
van een onjuiste rechtsopvatting door in zijn
tige handelingen plegen die bestaan uit of
op politie en justitie de taak ambtshalve
overwegingen te betrekken dat niet is geble-
mede bestaan uit het seksueel binnendrin-
onderzoek te verrichten en tot vervolging
ken dat woningbouwvereniging Laurentius
gen van het lichaam (onder 3 en 5 tenlaste-
over te gaan. Het verweer tot niet-ontvanke-
onherroepelijk afstand heeft gedaan van
gelegde feiten). In hoger beroep heeft de
lijkheid van het openbaar ministerie wordt
haar recht op het gebouw en mede daaraan
raadsman aangevoerd dat wat betreft de ten
derhalve verworpen.” Het middel klaagt dat
de gevolgtrekking te verbinden dat het voor-
laste gelegde ontucht met [betrokkene 1] het
het Hof het verweer strekkende tot niet-ont-
nemen van Laurentius het gebouw te slopen
openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal
vankelijkverklaring van het Openbaar Minis-
niet eraan in de weg staat dat Laurentius in
dienen te worden verklaard, aangezien is
terie in de vervolging, onbegrijpelijk gemoti-
de gegeven omstandigheden bescherming
afgeweken van de Aanwijzing opsporing en
veerd heeft verworpen.
kon ontlenen aan art. 429sexies Sr.
vervolging seksueel misbruik. In de aanwij-
4.6. Nu de tenlastelegging en bewezenverkla-
zing staat dat opsporing na aangifte aan-
Hoge Raad, onder meer:
ring inhouden dat de verdachte heeft vertoefd
vangt. Daarop is weliswaar een uitzondering
3.3. Op de gronden die zijn vermeld in de
‘in een wederrechtelijk in gebruik genomen
toegelaten ingeval de geestelijke en/of licha-
conclusie van de Advocaat-Generaal onder
gebouw, aan de [a-straat 1-10]’ (feit 2), onder-
melijke integriteit van het slachtoffer ernstig
5.19 kan het middel niet tot cassatie leiden.
scheidenlijk de verdachte geen gehoor heeft
is dan wel wordt bedreigd en het slachtoffer
3.4. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 16
gegeven aan de vordering ‘de panden aan de
zich evident in een afhankelijkheidspositie
november 2010, LJN BM4308, NJ 2012/437,
[a-straat 1-10]’ te verlaten (feit 1), is voorts niet
bevindt. Daarvan zou in de onderhavige zaak
heeft beslist, leidt het instellen van een straf-
onbegrijpelijk dat het Hof het verweer heeft
geen sprake zijn. Het hof overweegt dienaan-
vervolging ter zake van een misdrijf als
verworpen dat het onder 2 tenlastegelegde
gaande als volgt: “Uit de Aanwijzing opspo-
bedoeld in art. 167a Sv ingeval de minderjari-
niet strafbaar kan zijn, en de in de tenlasteleg-
ring en vervolging inzake seksueel misbruik
ge niet in de gelegenheid is gesteld zijn
ging van feit 1 bedoelde vordering niet krach-
komt naar voren dat als betrokkene geen
mening over het gepleegde feit kenbaar te
tens wettelijk voorschrift is gedaan, omdat
aangifte doet, maar er wel sprake is van een
maken of ingeval de minderjarige te kennen
enkele woningen in die panden reeds langer
strafbaar feit, zoveel mogelijk bewijs wordt
heeft gegeven die vervolging niet te wensen,
dan twaalf maanden leegstonden.
verzameld ten behoeve van een eventuele
niet zonder meer tot de niet-ontvankelijk-
4.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
ambtshalve vervolging, indien de geestelijke
heid van het openbaar ministerie in de ver-
en/of lichamelijke integriteit van het slacht-
volging. Het komt immers erop aan of de
offer ernstig is/wordt bedreigd en wanneer
minderjarige door dat verzuim dan wel door
het maatschappelijk belang dit vereist. Het
het instellen van de vervolging zo ernstig in
hof is van oordeel dat aan de aanwijzing is
zijn belang is geschaad dat dat, afgewogen
voldaan. In de onderhavige zaak was er spra-
tegen andere met de vervolging gemoeide
ke van een maatschappelijk belang om tot
belangen, dient te leiden tot het oordeel dat
28 mei 2013, nr. 11/05550 en 11/05551
strafvervolging over te gaan. Aan het hoor-
vervolging achterwege had moeten blijven.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
recht omschreven in artikel 167a van de bij
Daarbij verdient opmerking dat ingeval het
van Kan en W.F. Groos) (na conclusie van
zedendelicten betrokken minderjarigen is
openbaar ministerie is tekortgeschoten in
A-G mr. G. Knigge, strekkende tot verwer-
eveneens voldaan, terwijl een aangifte geen
zijn in art. 167a Sv vervatte inspanningsver-
ping; adv. mr. B. Kizilocak, Rotterdam)
vereiste voor vervolging is. Het betreft hier
plichting, dat verzuim niet kan worden aan-
LJN CA0796
een grootschalig politieonderzoek naar straf-
gemerkt als een verzuim van vormen als
Volgt verwerping van het beroep.
1505
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1655
Rechtspraak
bedoeld in art. 359a Sv omdat het niet de
vorm van verder onderzoek te rechtvaardi-
volging niet in de weg stond, had zij zich
verdachte is die door de niet-naleving van dat
gen. Dat geldt al als het gaat om een voorge-
mogelijk anders opgesteld en had zij de
voorschrift is getroffen in een belang dat die
sprek waaraan de betrokkene vrijwillig mee-
gelegenheid aangegrepen om, even aange-
bepaling beoogt te beschermen.
werkt, dat geldt zeker in gevallen waarin het
nomen dat zij geen strafvervolging wenste,
Volgt verwerping van het beroep.
initiatief tot het gesprek van de politie uit-
uiteen te zetten waarom dat zo was.
gaat en waarin de bereidheid om daaraan
5.19. Een en ander brengt mij tot de vol-
A-G Knigge, onder meer:
mee te werken uiterst gering is. De kans dat
gende slotsom. Voor zover het middel
5.15. In HR 20 november 2012, LJN BY0249,
de betrokkene, juist vanwege de bestaande
klaagt dat het oordeel van het Hof dat het
NJ 2012/673 oordeelde de Hoge Raad met
afhankelijkheidsrelatie, uit angst voor de ver-
openbaar ministerie in redelijkheid tot ver-
betrekking tot enkele voorschriften uit de
dachte geen aangifte wenst te doen, is dan
volging kon overgaan onbegrijpelijk is
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake
niet denkbeeldig.
omdat bij de vervolgingsbeslissing de Aan-
seksueel misbruik dat “die in het bijzonder
5.17. Dan nu de beoordeling van het middel
wijzing opsporing en vervolging inzake sek-
ertoe strekken te bevorderen dat aangevers
voor zover dat betrekking heeft op het oor-
sueel misbruik niet in acht is genomen,
en slachtoffers van de delicten waarop de
deel van het Hof dat op justitie de plicht
faalt het omdat, indien moet worden aan-
Aanwijzing betrekking heeft zorgvuldig en
rustte om tot vervolging over te gaan. Ik
genomen dat in de desbetreffende passage
met de vereiste specifieke deskundigheid
versta de desbetreffende overweging van
vervolgingscriteria worden geformuleerd
zullen worden bejegend”. Voor de onderhavi-
het Hof aldus dat daarin als oordeel tot uit-
(zie onder 5.16), die passage betrekking
ge instructienorm geldt mijns inziens even-
drukking is gebracht dat het openbaar
heeft op seksueel misbruik in afhankelijk-
zeer dat die in het bijzonder strekt tot de
ministerie in redelijkheid tot vervolging
heidsrelaties, waarvan volgens het middel
bescherming van aangevers en slachtoffers
heeft kunnen overgaan (vgl. hiervoor, onder
echter geen sprake is. Voor zover het mid-
en in ieder geval niet tot de bescherming
5.12). Zoals reeds werd opgemerkt, wordt
del klaagt dat het Hof bij vorenbedoeld oor-
van de verdachte. Nu het hier als gezegd
het oordeel van het Hof dat art. 167a Sv is
deel voorbij is gegaan aan de specifieke
niet gaat om de normering van de vervol-
nageleefd, niet aangevochten. De vraag is
omstandigheden van het geval, faalt het
gingsbeslissing met betrekking tot art. 167a
wat daarvan de consequentie moet zijn
omdat op dergelijke specifieke omstandig-
Sv, zie ik geen reden om af te wijken van het
voor de beoordeling van de klacht. Dat
heden in feitelijke aanleg geen beroep is
algemene uitgangspunt dat de verdachte
klemt omdat het feit dat het horen van het
gedaan. In de overwegingen van het Hof
zich niet kan beroepen op de schending van
slachtoffer niet door het openbaar ministe-
– dat, mede gelet op zijn vaststelling dat
voorschriften die niet in zijn belang zijn
rie is gedaan, niet het enige gebrek lijkt te
art. 167a Sv is nageleefd, kennelijk tot uit-
gegeven.12 De verdachte heeft in elk geval
zijn dat aan dit horen lijkt te kleven. De
gangspunt heeft genomen dat het slachtof-
niet aangegeven in welk rechtens te respec-
vraag is namelijk of het slachtoffer tijdens
fer geen vervolging wenste – ligt het oor-
teren belang hij is geschaad door de beweer-
het informatieve gesprek dat de politie met
deel besloten dat het openbaar ministerie
delijke niet naleving van de Aanwijzing.
haar had – en dat gericht was op de vraag
desondanks in redelijkheid heeft kunnen
Voor een beroep op het vertrouwensbegin-
of zij aangifte wenste te doen – voldoende
oordelen dat het slachtoffer door de straf-
sel lijkt mij evenmin plaats, al was het maar
in de gelegenheid is gesteld haar mening
vervolging niet dusdanig in haar belangen
omdat de betrokkene van gedachten kan
“over het gepleegde feit” kenbaar te maken.
is getroffen dat die strafvervolging achter-
veranderen en alsnog aangifte kan doen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de gele-
wege behoort te blijven. Dat oordeel is niet
Ook hierom zal dit onderdeel van het mid-
genheid die het slachtoffer moet worden
onbegrijpelijk gelet op enerzijds hetgeen
del niet kunnen slagen.
geboden mede betrekking heeft op het
het Hof in aanmerking heeft genomen met
5.16. Gelet op het voorgaande zou onbespro-
“eigener beweging of desgevraagd” geven
betrekking tot het maatschappelijk belang
ken kunnen blijven hoe de bedoelde passage
van een oordeel over de (on)wenselijkheid
dat met vervolging gemoeid was en ander-
precies moet worden uitgelegd. Toch veroor-
van een strafvervolging.13 De vraag is of het
zijds (1) dat art. 245 Sr strekt tot de
loof ik mij daarover een enkele opmerking.
slachtoffer die gelegenheid tijdens het
bescherming van de seksuele integriteit
Het gevoerde verweer berust op de opvatting
informatieve voorgesprek is geboden. Op
van personen die gelet op hun jeugdige
dat de politie in gevallen waarin geen aangif-
dat moment was, zo leert een blik over de
leeftijd in het algemeen geacht moeten
te wordt gedaan alleen tot bewijsverzameling
papieren muur, de verdachte kennelijk nog
worden niet of onvoldoende in staat te zijn
mag overgaan als “de geestelijke en/of licha-
niet in beeld als mogelijke dader. Diens
zelf die integriteit te bewaken en de draag-
melijke integriteit van het slachtoffer ernstig
naam is door de politie in elk geval niet
wijdte van hun gedrag in dit opzicht te
is/wordt bedreigd en het slachtoffer zich evi-
genoemd. Gelegenheid om zich over de (on)
overzien14 en (2) dat niet is gebleken van
dent in een afhankelijkheidspositie bevindt.”
wenselijkheid van vervolging van verdachte
aanwijzingen dat sprake is van bijzondere
De bedoelde passage kan ook anders worden
uit te laten, heeft het slachtoffer zo gezien
belangen aan de zijde van het slachtoffer
gelezen, namelijk als een aanduiding van de
niet gehad. Daar komt bij dat het slachtof-
die door vervolging ernstig zouden worden
gevallen waarin een eventuele ambtshalve
fer door de politie, op zich begrijpelijk
geschaad.
vervolging op haar plaats zou zijn. De
gezien de stand van het onderzoek, niet vol-
instructie aan de politie houdt zo gelezen in
ledig is voorgelicht. Het gesprek concen-
12. De voorschriften waarop het genoemde arrest van de
dat steeds zo veel mogelijk bewijs verzameld
treerde zich op de vraag of de seks onvrij-
Hoge Raad betrekking had, zagen mede op de deskundig-
moet worden opdat tot ambtshalve vervol-
willig was geweest, hetgeen het slachtoffer
heid van de opsporing. Door ondeskundige opsporing kan
ging kan worden overgegaan indien daartoe
ontkende. Mogelijk verkeerde zij in de ver-
ook het belang van de verdachte worden geschaad. Bij het
reden is. Daarbij verdient aandacht dat de
onderstelling dat alleen tot strafvervolging
onderhavige voorschrift is dit echter niet aan de orde.
bedoelde passage betrekking heeft op de
zou worden overgegaan als sprake was
13. Zie m.n. Kamerstukken II 2001-2002, 27 745, nr. 6, p.
‘voorfase’. De vraag is of een informatief
geweest van dwang. Als haar in een later
17 e.v.
voorgesprek voldoende (betrouwbare) infor-
stadium van het onderzoek duidelijk was
14. HR 30 maart 2010, LJN BK4794, NJ 2010/376 m.nt. N.
matie oplevert om het afzien van iedere
gemaakt dat vrijwilligheid aan een strafver-
Keijzer.
1656
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
1506
bestuursorgaan is die ingevolge art. 8, aanhef
Overwegingen
en onder a, in verbinding met art. 9, eerste
(…)
28 mei 2013, nr. 12/00159
lid, Vreemdelingenwet 2000 wordt afgegeven
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
in de vorm van een document of schriftelijke
onder a, van Richtlijn 2006/42/EG van het
Lohman en N. Jörg)
verklaring en die derhalve als zodanig vat-
Europees Parlement en de Raad van 17 mei
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
baar is voor afgifte in de in art. 326 Sr
2006 betreffende machines en tot wijziging
strekkende tot vernietiging wat betreft het
bedoelde zin, geeft het oordeel van het Hof
van Richtlijn 95/16/EG (PB 2006 L 157; hier-
onder 2 tenlastegelegde en de strafopleg-
dat zo een vergunning een goed is in de zin
na: de Machinerichtlijn) is de Machinericht-
ging, en tot terugwijzing dan wel verwij-
van art. 326 Sr niet blijk van een onjuiste
lijn van toepassing op machines.
zing; adv. mr. R.W. Koevoets, Rotterdam)
rechtsopvatting.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, wor-
LJN CA0799
3.4. Het middel faalt.
den in de Machinerichtlijn onder “machines” verstaan, de producten bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a tot en met f. De volgende
Oplichting: een verblijfsvergunning is een
Raad van State
definitie van “machine” is van toepassing:
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
- een samenstel, voorzien van of bestemd om
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
te worden voorzien van een aandrijfsysteem
bij de directie bestuursrechtspraak van de
- maar niet op basis van rechtstreeks gebruik-
Inleiding:
Raad van State. Volledige versies van deze
te menselijke of dierlijke spierkracht -, van
De verdachte is veroordeeld (onder 2) omdat
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
onderling verbonden onderdelen of compo-
hij – kort gezegd – met het oogmerk om zich
vanstate.nl.
nenten waarvan er ten minste één kan bewe-
‘goed’ in de zin van art. 326 Sr. (Sr art. 326)
gen, en die samengevoegd worden voor een
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam de Immigratieen Naturalisatiedienst heeft bewogen tot de
1507
bepaalde toepassing; - een samenstel als bedoeld onder het eerste streepje waaraan slechts de componenten
afgifte van een verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling, hebbende ver-
17 april 2013, nr. 201109374/1/A1
voor de montage op de plaats van gebruik of
dachte met vorenomschreven oogmerk valse-
(mrs. Van der Beek-Gillessen, Hoekstra en
voor de aansluiting op kracht- of aandrijf-
lijk een formulier Bijlage Fotokaart op naam
Kramer)
bronnen ontbreken;
van [betrokkene 1] ondertekend en voorzien
LJN BZ7904
- een samenstel als bedoeld onder de eerste twee streepjes dat gereed is voor montage en
van zijn pasfoto en zich aldus voorgedaan als [betrokkene 1], waardoor de Immigratie- en
Bouwvergunning voor OV-terminal. Toepas-
dat alleen in deze staat kan functioneren na
Naturalisatiedienst werd bewogen tot boven-
selijkheid Machinerichtlijn op roltrappen.
montage op een vervoermiddel of montage
omschreven afgifte. De raadsman van de ver-
Geen mogelijkheid ten opzichte van ProRail
in een gebouw of bouwwerk;
dachte heeft ter terechtzitting in hoger
strengere veiligheidsnorm af te dwingen
- samenstellen van machines als bedoeld
beroep het verweer gevoerd dat de verdachte
dan geharmoniseerde Europese NEN-EN-
onder het eerste, tweede en derde streepje,
behoort te worden vrijgesproken van het
norm.
en/of niet voltooide machines als bedoeld onder g die, teneinde tot hetzelfde resultaat
onder 2 ten laste gelegde, omdat een verblijfsvergunning niet aan te merken is als
(Machinerichtlijn art. 1, 2, 4, 7, 10, 15; Waren-
te komen, zodanig zijn opgesteld en worden
een ‘goed’ in de zin van art. 326 Sr. Het hof
wetbesluit machines art. 1, 4; Bouwbesluit
bestuurd dat zij als één geheel functioneren.
overweegt hieromtrent als volgt. “Onder een
art. 1.1, lid 1, 2.2, lid 1, 2.24, lid 2)
Ingevolge het bepaalde onder l, is de volgende definitie van “geharmoniseerde norm” van
‘goed’ in de zin van artikel 326 [Sr], moet worden verstaan elk goed dat vatbaar is om
Uitspraak op het hoger beroep van: de beslo-
toepassing: niet-bindende technische specifi-
voor de bezitter (economisch of anderszins)
ten vennootschap met beperkte aansprake-
catie die op grond van een door de Commis-
waarde te hebben. Een verblijfsvergunning,
lijkheid ProRail B.V., gevestigd te Utrecht,
sie volgens de procedures van Richtlijn
een beschikking van een bestuursorgaan, is
appellante, tegen de uitspraak van de recht-
98/34/EG van het Europees Parlement en de
een vergunning die iemand over het alge-
bank Utrecht van 13 juli 2011 in zaak nr.
Raad van 22 juni 1998 betreffende een infor-
meen moet hebben om te kunnen wonen en
10/2651 in het geding tussen: Prorail en het
matieprocedure op het gebied van normen
werken in een land waarvan die persoon
college van burgemeester en wethouders van
en technische voorschriften verstrekte
geen staatsburger is. Een verblijfsvergunning
Utrecht.
opdracht is vastgesteld door een normalisatie-instelling, namelijk de Europese Commis-
belichaamt rechten en aanspraken. Derhalve heeft het (in economische zin) waarde voor
Procesverloop
sie voor Normalisatie (CEN), het Europees
de bezitter ervan en kan het worden aange-
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft het col-
Comité voor Elektro-technische Normalisatie
merkt als een ‘goed’ in de zin van artikel 326
lege aan Prorail bouwvergunning tweede fase
(CENELEC) of het Europees Instituut voor
[Sr] (zie ook HR 6.10.1992, LJN ZC9117). Het
verleend voor het bouwen van een OV-termi-
Telecommunicatienormen (ETSI).
hof verwerpt het verweer.” Het middel komt
nal op het perceel nabij de Stationsstraat -
Ingevolge artikel 4, eerste lid, treffen de lid-
op tegen de verwerping door het Hof van het
Mineurslaan te Utrecht.
staten alle dienstige maatregelen om te
verweer dat een verblijfsvergunning niet kan
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college
waarborgen dat machines uitsluitend in de
worden aangemerkt als een goed in de zin
het door Prorail daartegen gemaakte bezwaar
handel gebracht en/of in bedrijf gesteld kun-
van art. 326 Sr.
gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal
nen worden indien zij voldoen aan de erop
van de aan de bouwvergunning verbonden
van toepassing zijnde bepalingen van de
Hoge Raad, onder meer:
voorwaarden aangepast.
richtlijn en geen gevaar opleveren voor de
3.3. In aanmerking genomen dat een ver-
(…)
veiligheid en de gezondheid van personen
blijfsvergunning een beschikking van een
en, in voorkomend geval, huisdieren of goe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1657
Rechtspraak
deren, wanneer zij op passende wijze worden
en rolpaden - Deel 1: Vervaardiging en aan-
Ingevolge dat artikel wordt onder “rookvrije
geïnstalleerd en onderhouden en overeen-
brengen” vermeld.
vluchtroute” verstaan: van rook gevrijwaarde
komstig hun bestemming of in redelijkerwij-
De besturen van de stichting Nederlands
route die begint bij een toegang van een
ze voorzienbare omstandigheden worden
Normalisatie-instituut (NEN) en de stichting
rookcompartiment of een subbrandcomparti-
gebruikt.
Nederlandse Elektrotechnisch Comité (NEC)
ment, uitsluitend voert over vloeren, trappen
Ingevolge artikel 6, eerste lid, mogen lidsta-
hebben namens de Minister van Volksge-
of hellingbanen en eindigt op een veilige
ten op hun grondgebied het in de handel
zondheid, Welzijn en Sport en de Minister
plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden
brengen en/of in bedrijf stellen van machi-
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de
gemaakt van een lift.
nes die aan deze richtlijn voldoen niet ver-
nationale referenties van de geharmoniseer-
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, wordt een
bieden, beperken of verhinderen.
de Europese normen horend bij richtlijn
uiterste grenstoestand van een bouwcon-
Ingevolge artikel 7, eerste lid, worden machi-
2006/42/EG en gepubliceerd in Publicatie-
structie niet overschreden bij de fundamente-
nes die van de CE-markering zijn voorzien en
blad reeks 2009 C 214 en 2010 C 136, zoals
le belastingcombinaties, bepaald volgens NEN
vergezeld gaan van de EG-verklaring van
bedoeld in artikel 4, van het Warenwetbesluit
6702. Uit deze norm volgt dat een vaste trap
overeenstemming, als beschreven in bijlage
machines, gepubliceerd op 23 december 2009
in een stationsgebouw moet zijn berekend op
II, deel 1, onder A, door de lidstaten
in de bijlage van Stcrt. 2009, 20046, aange-
een horizontale belasting van 3 kN/m¹.
beschouwd aan deze richtlijn te voldoen.
vuld op 15 oktober 2010 in Stcrt. 2010, 16039.
Ingevolge artikel 2.24, tweede lid, wordt een
Ingevolge het tweede lid worden machines
In de bijlage worden NEN-EN 115-
hoogteverschil tussen voor bezoekers toegan-
gebouwd overeenkomstig een geharmoni-
1:2008+A1:2010 en EN 115-1:2008 “Veiligheid
kelijke vloeren groter dan 0,21 m overbrugd
seerde norm waarvan de referenties in het
van roltrappen en rolpaden – Deel 1: Vervaar-
door een vaste trap.
Publicatieblad van de Europese Unie zijn
diging en aanbrengen” (hierna: NEN-EN 115-
(…)
bekendgemaakt, geacht in overeenstemming
1) vermeld.
3.1. De Afdeling ziet zich allereerst gesteld
te zijn met de essentiële gezondheid- en vei-
Ingevolge artikel 1, van het Warenwetbesluit
voor de vraag welk recht van toepassing is op
ligheidseisen waarop deze geharmoniseerde
machines wordt in dit besluit en de daarop
de voorwaarde die het college bij het in
norm betrekking heeft.
berustende bepalingen verstaan onder essen-
bezwaar gehandhaafde besluit van 1 februari
Ingevolge artikel 10 wendt de Commissie of
tiële gezondheids- en veiligheidseisen: bepa-
2010 heeft gehanteerd. Hiertoe wordt als
de lidstaat, wanneer deze van mening zijn dat
lingen betreffende het ontwerp en de bouw
volgt overwogen.
een geharmoniseerde norm niet geheel vol-
van machines om te zorgen voor een hoog
3.2. De Machinerichtlijn definieert de funda-
doet aan de in bijlage I vermelde essentiële
niveau van de veiligheid of gezondheid van
mentele eisen inzake veiligheid en gezond-
gezondheids- en veiligheidseisen waarop deze
de mens en, in voorkomend geval, van huis-
heid voor het ontwerp en de bouw van
norm betrekking heeft, zich met een motive-
dieren en de veiligheid van zaken en, indien
machines en veiligheidscomponenten, als-
ring tot het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde
van toepassing, de bescherming van het mili-
mede de regels voor de beoordeling van de
comité. Dit comité brengt onverwijld advies
eu, als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn.
conformiteit, de verklaring van overeenstem-
uit. De Commissie beslist, gezien het advies
Ingevolge artikel 1, wordt onder de richtlijn
ming en de markering van machines. Zij ver-
van het comité, de referenties van de betrok-
verstaan: richtlijn nr. 2006/42/EG van het
vangt Richtlijn 98/37/EG van het Europees
ken geharmoniseerde norm in het Publicatie-
Europees Parlement en de Raad van de Euro-
Parlement en de Raad van 22 juni 1998 over
blad van de Europese Unie bekend te maken,
pese Unie van 17 mei 2006 betreffende
de onderlinge aanpassing van de wetgevin-
niet bekend te maken, met beperkingen
machines en tot wijziging van richtlijn
gen van de lidstaten betreffende machines.
bekend te maken, te handhaven, te handha-
95/16/EG (PB 2006 L 157).
Zoals het Hof van Justitie bij arrest van 17
ven met beperkingen, dan wel in te trekken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en
april 2007 in zaak nr. C-470/03, Finland, over-
Ingevolge artikel 15 laten de bepalingen van
onder a, zorgt de fabrikant of diens gemach-
wegingen 52-53 (hierna: het arrest Finland)
deze richtlijn de bevoegdheid van de lidsta-
tigde dat de machine voldoet aan de essenti-
(www.curia.europa.eu) ten aanzien van Richt-
ten onverlet om, met inachtneming van het
ele veiligheids- en gezondheidseisen.
lijn 98/37/EG heeft overwogen, moet, gelet
Gemeenschapsrecht, de eisen voor te schrij-
Ingevolge artikel 4, worden machines die vol-
op de aard, de doelstellingen en de inhoud
ven die zij noodzakelijk kunnen achten ter
doen aan de door Onze Minister die het aan-
van de richtlijn worden geconcludeerd dat
bescherming van personen, en met name
gaat aangewezen normen, en die met inacht-
Richtlijn 98/37/EG een volledige harmonisa-
van werknemers, bij het gebruik van machi-
neming van het proces, genoemd in artikel 5,
tie op gemeenschapsniveau tot stand brengt,
nes, voor zover dit geen wijziging inhoudt
voorzien zijn van de in bijlage III van de
niet alleen van de regels betreffende de fun-
van deze machines op een manier waarin
richtlijn bedoelde aanduiding houdende de
damentele eisen inzake de veiligheid van
deze richtlijn niet voorziet.
CE-markering en vergezeld gaan van de in
machines en de verklaringen van overeen-
Ingevolge artikel 25 wordt Richtlijn 98/37/EG
bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde
stemming van deze machines met die eisen,
ingetrokken en gelden verwijzingen naar de
EG-verklaring van overeenstemming,
maar ook van de regels betreffende de wijze
ingetrokken richtlijn als verwijzingen naar
bestaande uit de in de bijlage aangegeven
waarop de lidstaten machines waarvan wordt
deze richtlijn en worden gelezen volgens de
onderdelen voor zover deze van toepassing
aangenomen dat zij met deze eisen overeen-
concordantietabel in bijlage XII.
zijn, vermoed te voldoen aan de essentiële
stemmen, mogen behandelen. Deze richtlijn
De Europese Commissie heeft op 26 mei
veiligheids- en gezondheidseisen.
strekt er blijkens artikel 6, in samenhang
2010 in het kader van de uitvoering van de
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het
gelezen met overwegingen 5 en 18, en het
Machinerichtlijn de titels en referentienum-
Bouwbesluit 2003, zoals dat gold ten tijde
arrest Finland toe het vrije verkeer van
mers van geharmoniseerde normen in het
van belang, wordt voor de toepassing van de
machines in de interne markt te waarborgen
kader van de richtlijn bekendgemaakt (PB
bij of krachtens dit besluit gegeven voor-
en te voldoen aan de dwingende en funda-
2010, C 136). In de mededeling wordt de door
schriften verstaan onder “bouwconstructie”:
mentele eisen inzake veiligheid en gezond-
CEN vastgestelde norm EN 115-
onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is
heid voor deze machines. Gelet op het arrest
1:2008+A1:2010 “Veiligheid van roltrappen
om belasting te dragen.
Finland (overweging 30), overwegingen 1 en
1658
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
28 van de Machinerichtlijn en artikel 25 van
blijkt voorts dat in de norm rekening wordt
weg zijn bedoeld en dat zij geen onderdeel
de Machinerichtlijn in aanmerking genomen,
gehouden met de situatie dat roltrappen
van het vluchtplan uitmaken.
moeten verwijzingen naar Richtlijn 98/37/EG
voorkomen in of onderdeel uitmaken van
Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van
gelden als verwijzingen naar de overeenkom-
gelegenheden waar openbaar vervoer plaats-
oordeel dat het Bouwbesluit 2003 geen dwin-
stige bepalingen van de Machinerichtlijn.
vindt. In deze annex wordt voor roltrappen
gende eisen voor de belasting van roltrappen
In overweging 3 van de Machinerichtlijn
die onderdeel uitmaken van een openbaar
voorschrijft. Dientengevolge biedt het Bouw-
wordt overwogen dat het de taak van de lid-
vervoerssysteem of die intensief gebruikt
besluit 2003 geen grondslag voor de voor-
staten is op hun grondgebied de veiligheid
worden, aanbevolen om hulpremmen te
waarde die door het college ten aanzien van
en gezondheid van personen, met name
installeren.
de roltrappen aan het in bezwaar gehand-
werknemers en consumenten, en in voorko-
3.4. De Afdeling stelt vast dat de Machine-
haafde besluit van 1 februari 2010 is verbon-
mend geval huisdieren en goederen, te waar-
richtlijn en de bijbehorende NEN-EN 115-1
den.
borgen, in het bijzonder ten aanzien van de
van toepassing zijn op de voorwaarde die
3.6. De door het college gestelde voorwaarde
risico’s die uit het gebruik van machines
door het college ten aanzien van de roltrap-
heeft tot gevolg dat roltrappen die voldoen
voortvloeien. De Machinerichtlijn legt vol-
pen aan het in bezwaar gehandhaafde besluit
aan NEN-EN 115-1 en daarmee aan de Machi-
gens overweging 18 slechts algemeen gelden-
van 1 februari 2010 is verbonden. De Machi-
nerichtlijn, niet in de OV-terminal geïnstal-
de essentiële gezondheids- en veiligheidsei-
nerichtlijn is van toepassing op roltrappen,
leerd mogen worden en dat deze moeten
sen vast. Voor gedetailleerde technische
nu deze voldoen aan de omschrijving van
worden aangepast, naar gesteld met aanzien-
normen waarmee kan worden voldaan aan
“machines” in artikel 2, aanhef en onder a,
lijke kosten voor Prorail als gevolg. Zodoende
deze essentiële gezondheids- en veilig-
van de Machinerichtlijn. Voorts heeft deze
ziet de Afdeling zich voorts gesteld voor de
heidseisen verwijst de richtlijn naar de zoge-
richtlijn ingevolge overweging 3, in samen-
vraag of de Machinerichtlijn toelaat dat
noemde geharmoniseerde normen.
hang gelezen met artikel 4, mede betrekking
verdergaande beschermende maatregelen
3.3. De geharmoniseerde norm NEN-EN 115-1
op gebruikers van roltrappen, hetgeen beves-
worden genomen dan bepaald in de gehar-
beoogt volgens de preambule veiligheidsei-
tigd wordt in de preambule van NEN-EN 115-
moniseerde norm.
sen voor roltrappen en rolpaden te definië-
1. Uit NEN-EN 115-1 volgt voorts dat het
3.7. Omdat de Machinerichtlijn, zoals vastge-
ren om personen en objecten te beschermen
gebruik van roltrappen in stationsgebouwen
steld onder 3.2, een volledige harmonisatie
tegen het gevaar van ongelukken gedurende
is voorzien, daaronder begrepen het gebruik
op Unie-niveau tot stand brengt, kunnen de
de installatie, de werking, het onderhoud en
bij calamiteiten.
lidstaten geen afwijkende normen stellen,
de inspectie. Deze norm ziet op roltrappen
3.5. De rechtbank heeft overwogen dat het
tenzij de richtlijn zelf in een afwijkmogelijk-
en rolpaden die voldoen aan het bepaalde in
Bouwbesluit 2003 ook van toepassing is op
heid voorziet. In dit kader kan worden gewe-
artikel 3 van deze norm. Volgens artikel 3.1.8
roltrappen, doordat zij een geïntegreerd
zen op artikelen 10 en 15 van de Machine-
zijn roltrappen machines – zelfs als zij buiten
onderdeel uitmaken van een bouwwerk dat
richtlijn.
bedrijf zijn – en kunnen roltrappen niet wor-
is bestemd om een belasting te dragen als
Artikel 10 geeft de lidstaten de mogelijkheid
den opgevat als vaste trappen.
bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het
om, wanneer deze van mening zijn dat een
NEN-EN 115-1 ziet op alle significante geva-
Bouwbesluit 2003.
geharmoniseerde norm niet geheel voldoet
ren, gevaarlijke situaties en gebeurtenissen
De Afdeling is van oordeel dat een roltrap
aan de in bijlage I vermelde essentiële
die betrekking hebben op roltrappen en rol-
weliswaar is bestemd om een belasting te
gezondheids- en veiligheidseisen waarop
paden als zij worden gebruikt als bedoeld en
dragen, maar dat een roltrap bovenal een
deze norm betrekking heeft, zich met een
onder omstandigheden van verkeerd gebruik
mechanische voorziening is met als voor-
motivering tot het bij Richtlijn 98/34/EG
die redelijkerwijs zijn voorzien door de fabri-
naamste werking om personen te transporte-
ingestelde comité te wenden.
kant, als bepaald in artikel 4. Artikel 4 ziet
ren. Daar waar de rechtbank heeft overwogen
Uit artikel 15 volgt dat de bepalingen van de
onder meer op mechanische en elektrische
dat het in het geval van een calamiteit onver-
Machinerichtlijn de bevoegdheid van de lid-
gevaren, brandgevaar, het gevaar van vallen
mijdelijk is dat ook gebruik zal worden
staten onverlet laten om, met inachtneming
of uitglijden van personen, gevaren die ont-
gemaakt van (stilstaande) roltrappen en dat
van het Unierecht, de eisen voor te schrijven
staan door de onderbreking van de werking
het college daarom uit oogpunt van veilig-
die zij noodzakelijk kunnen achten ter
waaronder begrepen het belasten van de
heid een gelijkwaardig veiligheidsniveau
bescherming van personen, en met name
balustrade met een groter dan voorziene
heeft mogen eisen als voor vaste trappen,
van werknemers, bij het gebruik van machi-
kracht, en op specifieke gevaren voor dit type
heeft de rechtbank niet onderkend dat een
nes.
machine, zoals het klimmen en glijden over
roltrap geen vluchtroute is als bedoeld in
Thans dient te worden onderzocht of van de
de balustrade en het ontstaan van een
artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit
in deze artikelen geboden mogelijkheden
opstopping bij een geblokkeerde uitweg.
2003. In dat artikel is bepaald dat een rook-
gebruik is gemaakt.
In artikel 5 van de norm worden de veilig-
vrije vluchtroute een van rook gevrijwaarde
3.8. Ten aanzien van de in artikel 10 van de
heidseisen en/of beschermende maatregelen
route is die uitsluitend over vloeren, trappen
Machinerichtlijn neergelegde mogelijkheid
beschreven. Ingevolge artikel 5.5.2.3 van
of hellingbanen voert en eindigt op een veili-
staat vast dat de centrale overheid zich niet
NEN-EN 115-1 moeten balustrades zijn ont-
ge plaats, zonder dat gebruik behoeft te wor-
met een motivering als bedoeld in dat artikel
worpen om een gelijktijdig optreden van een
den gemaakt van een lift. In de toelichting
heeft gewend tot het bij de Machinerichtlijn
statische zijdelingse kracht van 600 N en een
bij dat artikel staat dat een vluchtroute uit-
ingestelde comité.
verticale kracht van 730 N te weerstaan, bei-
sluitend over de daarin genoemde delen mag
Voorts staat vast dat van de mogelijkheid die
de gelijkmatig verdeeld over een lengte van 1
plaatsvinden omdat het gebruik van bepaal-
artikel 15 van de Machinerichtlijn biedt, geen
m en aangrijpend op de bovenkant van het
de mechanische voorzieningen zoals liften
gebruik is gemaakt. Blijkens de tekst van het
geleidesysteem van de leuningband op
en roltrappen risico’s met zich meebrengt.
Warenwetbesluit machines en de bijbehoren-
dezelfde plaats.
Vast staat voorts en niet in geschil is dat de
de transponeringstabel (Stb. 2008, 236, blz.
Uit annex H van NEN-EN 115-1 (titel H.2)
roltrappen in de OV-terminal niet als vlucht-
21) is de Machinerichtlijn in de Nederlandse
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1659
Rechtspraak
rechtsorde geïmplementeerd in het Waren-
pa.eu) is bepaald dat wanneer het gaat om
152/84, Marshall, overweging 47; www.curia.
wetbesluit machines, met uitzondering van
een facultatieve afwijkbepaling, de richtlijn
europa.eu) volgt dat richtlijnen uit zichzelf
onder meer artikel 15. Hieruit blijkt dat door
niet verplicht tot een uitlegging van het
geen verplichtingen aan particulieren kun-
de implementerende overheid niet beoogd is
nationale recht waarbij afgeweken wordt
nen opleggen en dat de overheid een bepa-
om van de in artikel 15 van de Machinericht-
van de nationale regels tot omzetting van
ling uit een richtlijn als zodanig, dat wil zeg-
lijn geboden mogelijkheid gebruik te maken.
de hoofdregel van de richtlijn. Uit het arrest
gen, zonder dat implementatie heeft
Ook het Bouwbesluit 2003, waarop de door
volgt dat het Unierecht lidstaten niet ver-
plaatsgevonden, niet ten nadele van een par-
het college gestelde voorwaarde gebaseerd is,
plicht om van de afwijkmogelijkheid
ticulier kan inroepen. Het zogenoemde ver-
kan niet worden aangemerkt als de uitvoe-
gebruik te maken en dat lidstaten voor de
bod op omgekeerde rechtstreekse verticale
ring van artikel 15 van de Machinerichtlijn,
mogelijkheid dienen te kiezen. Toegepast op
werking is laatstelijk door het Hof van Justi-
nu noch uit de toelichting bij het Warenwet-
de onderhavige zaak betekent dit dat de
tie bevestigd in het arrest Accardo (overwe-
besluit machines, noch uit de toelichting bij
Machinerichtlijn niet zo kan worden uitge-
gingen 45-46).
het Bouwbesluit 2003, blijkt dat deze laatste
legd dat zij, ondanks het Warenwetbesluit
Nu artikel 15 van de Machinerichtlijn, zoals
regeling strekt tot implementatie van (artikel
machines, de toepassing van de in het
vastgesteld onder 3.8, niet is geïmplemen-
15 van) de Machinerichtlijn.
Bouwbesluit 2003 vervatte normen voor vas-
teerd in de Nederlandse rechtsorde, kan het
Voorts heeft noch de centrale overheid, noch
te trappen eist.
college artikel 15 van de Machinerichtlijn
de raad van de gemeente Utrecht, daargela-
Voorts volgt uit het arrest Accardo (overwe-
naar het oordeel van de Afdeling niet recht-
ten of die laatste bevoegd is om van de
ging 53) dat de richtlijn zich ook niet verzet
streeks aan Prorail tegenwerpen.
mogelijkheid van artikel 15 gebruik te
tegen richtlijn conforme interpretatie in
3.12. Gelet op het voorgaande, betoogt Prorail
maken, algemeen verbindende voorschriften
geval van facultatieve bepalingen, indien
terecht dat het college aan de bouwvergun-
vastgesteld met de strekking van artikel 15
mogelijk. Voor de vraag of het mogelijk is het
ning ten aanzien van de roltrappen niet een
van de Machinerichtlijn.
nationale recht uit te leggen in het licht van
voorwaarde heeft mogen verbinden die
De Afdeling overweegt ten overvloede dat
facultatieve richtlijnbepalingen is volgens
strenger is dan volgt uit NEN-EN 115-1. De
ook de aan de individuele bouwvergunning
het arrest Accardo (overwegingen 54-55) het
rechtbank heeft dat niet onderkend.
verbonden voorwaarde niet kan worden aan-
nationale recht bepalend, waarbij de lidsta-
(…)
gemerkt als implementatie van artikel 15
ten gebonden zijn aan de algemene beginse-
van de Machinerichtlijn (vergelijk het arrest
len van het Unierecht, waaronder het rechts-
van het Hof van Justitie van 17 september
zekerheidsbeginsel.
1987 in zaak C-291/84, Commissie/Nederland;
De Afdeling is van oordeel dat het in dit
www.curia.europa.eu).
geval niet mogelijk is om het Bouwbesluit
24 april 2013, nr. 201200598/1/A3
Nu van de afwijkmogelijkheden die de
2003 zodanig uit te leggen dat daarop een
(mrs. Vlasblom, Borman, Hoogvliet)
Machinerichtlijn biedt door de (centrale)
verdergaande voorwaarde kan worden geba-
LJN BZ8409
overheid geen gebruik is gemaakt, kan het
seerd. Allereerst biedt het Bouwbesluit 2003,
college op basis van het nationale recht geen
zoals vastgesteld onder 3.5, naar het oordeel
Vondst drugs in pand. Niet is komen vast te
beschermende voorwaarde stellen die verder
van de Afdeling geen grondslag voor de door
staan dat burgemeester alle verdiepingen
gaat dan volgt uit de bij deze richtlijn horen-
het college gestelde voorwaarde. Zoals over-
pand mocht sluiten, nu hij niet heeft
de volledig geharmoniseerde norm.
wogen onder 3.8 blijkt voorts uit het Waren-
onderbouwd dat alle verdiepingen als één
3.9. Gelet op het bovenstaande stelt de Afde-
wetbesluit machines dat niet is beoogd om
woning moeten worden aangemerkt.
ling vast dat het opleggen van de verder-
gebruik te maken van de mogelijkheid om af
gaande beschermende voorwaarde door het
te wijken van de Machinerichtlijn. Het toe-
college in feite neerkomt op een beroep op
passen van een strengere voorwaarde uit het
de rechtstreekse toepassing van artikel 15
Bouwbesluit 2003 is in zoverre niet in over-
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
van de Machinerichtlijn dan wel een uitleg
eenstemming met de bedoeling van de wet-
lant] tegen de uitspraak van de voorzienin-
van het Bouwbesluit 2003 in het licht van
gever in het Warenwetbesluit machines.
genrechter van de rechtbank Maastricht van
artikel 15 van de Machinerichtlijn. Hierna
Reeds omdat dit in strijd zou zijn met het
28 november 2011 in de zaken nrs. 11/1919
zal eerst worden onderzocht of het college
rechtszekerheidsbeginsel is het onder deze
en 11/1918 in het geding tussen: [appellant]
artikel 15 Machinerichtlijn aan Prorail heeft
omstandigheden niet mogelijk om het Bouw-
en de burgemeester van Maastricht.
mogen tegenwerpen via richtlijn conforme
besluit 2003 via richtlijnconforme interpreta-
interpretatie van het Bouwbesluit 2003. Ver-
tie als rechtsgrond te gebruiken voor het stel-
Procesverloop
volgens zal worden beoordeeld of het colle-
len van een strengere voorwaarde dan
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft de
ge artikel 15 van de Machinerichtlijn recht-
voorgeschreven door het Warenwetbesluit
burgemeester [appellant] onder aanzegging
streeks aan Prorail heeft mogen
machines.
van bestuursdwang gelast de bovenverdiepin-
tegenwerpen.
Dientengevolge heeft het college naar het
gen van het pand aan de [locatie] te Maas-
3.10. Ten aanzien van de eventuele richtlijn
oordeel van de Afdeling artikel 15 van de
tricht met ingang van 25 augustus 2011 voor
conforme interpretatie van het Bouwbesluit
Machinerichtlijn niet door middel van richt-
de duur van drie maanden te sluiten.
2003 wordt ten eerste overwogen dat daar-
lijnconforme interpretatie van het Bouwbe-
Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft de bur-
toe geen verplichting bestaat, nu artikel 15
sluit 2003 aan Prorail mogen tegenwerpen.
gemeester het door [appellant] daartegen
van de Machinerichtlijn een facultatieve
3.11. Ten aanzien van de mogelijkheid om
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en
bepaling is. In het arrest van het Hof van
artikel 15 rechtstreeks aan Prorail tegen te
de ingangsdatum van de sluiting van de
Justitie van 21 oktober 2012 in zaak
werpen, wordt overwogen dat uit vaste recht-
bovenverdiepingen van het pand vastgesteld
C-227/09, Accardo, overwegingen 48-52
spraak van het Hof van Justitie (onder meer
op 29 november 2011.
(hierna: het arrest Accardo) (www.curia.euro-
in het arrest van 26 februari 1986 in zaak
(…)
1660
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1508
(Opiumwet art. 13b)
Rechtspraak
1509
Overwegingen
van het pand te sluiten, omdat deze als één
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opi-
woning dienen te worden aangemerkt en in
umwet is de burgemeester bevoegd tot opleg-
één kamer van die woning een grote hoeveel-
Centrale Raad van Beroep
ging van een last onder bestuursdwang
heid verdovende middelen is aangetroffen. Dat
30 mei 2013, 11/3199 AW
indien in woningen of lokalen dan wel in of
standpunt heeft hij niet nader onderbouwd.
(mr. Zeilemaker, Van Vulpen-Grootjans,
op bij woningen of zodanige lokalen behoren-
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en
Garvelink-Jonkers)
de erven een middel als bedoeld in lijst I of II
onder c, van de Huisvestingswet is het verbo-
LJN CA1743
wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan
den een woonruimte die behoort tot een
wel daartoe aanwezig is.
door de gemeenteraad in de huisvestingsver-
De rechtbank heeft niet in strijd met de
2. [appellant] is huurder van het pand aan de
ordening daartoe met het oog op het behoud
goede procesorde gehandeld door ter zit-
[locatie]. Op de benedenverdieping van het
of de samenstelling van de woonruimtevoor-
ting de zaak inhoudelijk beknopt te behan-
pand exploiteert hij een [broodjeszaak], ter-
raad aangewezen categorie, zonder vergun-
delen en door hem na deze zitting geen
wijl hij het daarboven gelegen woongedeelte,
ning van het college van zelfstandige in
gelegenheid meer te geven zijn standpunt
naar hij stelt, onderverhuurt.
onzelfstandige woonruimte om te zetten.
in een nadere zitting toe te lichten.
3. De burgemeester heeft aan de oplegging
Indien woonruimte behoort tot een door de
van de last onder bestuursdwang aan [appel-
gemeenteraad in de huisvestingsverordening
Overwegingen
lant] ten grondslag gelegd dat uit een rap-
aangewezen categorie, mag er, indien het
1.1. Appellant was werkzaam als [naam func-
port van de regiopolitie Limburg-Zuid volgt,
college geen vergunning heeft verleend voor
tie]. Nadat er een verschil van inzicht was
dat de politie bij een doorzoeking van de
omzetting van zelfstandige in onzelfstandige
ontstaan over de wijze van functioneren van
bovenverdiepingen van het pand op 18
woonruimte, van worden uitgegaan dat geen
appellant, hebben partijen eind juli 2009 een
augustus 2011 verdovende middelen heeft
kamerbewoning plaatsvindt en dus van één
vaststellingsovereenkomst tot beëindiging
aangetroffen. De aangetroffen middelen
woonruimte. In Maastricht heeft de gemeen-
van het dienstverband gesloten. Ter uitvoe-
betroffen enerzijds middelen als bedoeld in
teraad geen huisvestingsverordening vastge-
ring van deze overeenkomst heeft de minis-
lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs,
steld. Dit betekent dat voor kamerbewoning
ter appellant bij besluit van 1 augustus 2009
anderzijds middelen als bedoeld in lijst II
geen vergunning nodig is en kamerbewoning
met ingang van 1 augustus 2010 ontslag ver-
van de Opiumwet, zijnde softdrugs. Voorts
zonder meer is toegestaan. Voor de vraag of
leend met toepassing van artikel 98, eerste
zijn volgens dat rapport alsmede volgens een
kamerbewoning plaatsvindt, dient daarom te
lid, aanhef en onder g, van het Algemeen
aanvullend rapport van de regiopolitie Lim-
worden uitgegaan van de feitelijke situatie.
Rijksambtenarenreglement (ARAR). Daarte-
burg-Zuid een grote hoeveelheid contant
In dit geval heeft [appellant] twee huurcon-
gen heeft appellant geen rechtsmiddelen
geld, een weegschaal, een mixer en een druk-
tracten overgelegd die weliswaar niet volledig
aangewend.
pers aangetroffen.
zijn ingevuld, maar wel zijn voorzien van een
1.2. Bij besluit van 14 september 2010 heeft
(…)
handtekening van de huurders. Uit die con-
de minister het verzoek van appellant terug
4.1. Anders dan de voorzieningenrechter is
tracten volgt verder dat de eigenaar van de
te komen van het ontslagbesluit afgewezen.
de Afdeling van oordeel dat niet is komen
woning toestemming heeft verleend voor
Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij
vast te staan dat de burgemeester bevoegd
onderverhuur. Geen aanleiding bestaat om
besluit van 22 december 2010 (bestreden
was met toepassing van artikel 13b van de
aan de authenticiteit van de huurcontracten
besluit).
Opiumwet tot sluiting van alle door [appel-
te twijfelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
lant] gehuurde verdiepingen van het pand
De burgemeester mocht onder deze omstan-
bank het beroep van appellant tegen het
over te gaan. Uit het besluit van 17 oktober
digheden niet zonder nader onderzoek over-
bestreden besluit ongegrond verklaard.
2011 volgt dat in een kamer aan de voorzijde
gaan tot de sluiting van alle verdiepingen
op de eerste verdieping een grote hoeveel-
van het pand. Dit heeft de voorzieningen-
3. De Raad oordeelt als volgt.
heid verdovende middelen is aangetroffen
rechter ten onrechte niet onderkend. De ove-
3.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn
alsmede contant geld. Daaruit volgt niet dat
rige gronden behoeven geen bespreking.
stelling dat de rechtbank in strijd met de
verdovende middelen zijn aangetroffen in de
Het betoog slaagt.
goede procesorde heeft gehandeld door ter
andere kamers op de bovenverdiepingen. Dat
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
zitting van 4 mei 2011 de zaak inhoudelijk
volgt evenmin uit het proces-verbaal van
len uitspraak dient te worden vernietigd,
beknopt te behandelen en door hem na deze
bevindingen van 19 augustus 2011 van de
voor zover daarbij het beroep tegen het
zitting geen gelegenheid meer te geven zijn
regiopolitie Limburg-Zuid of het aanvullende
besluit van de burgemeester van 17 oktober
standpunt in een nadere zitting toe te lich-
rapport van 15 september 2011. Weliswaar
2011 ongegrond is verklaard. Doende het-
ten. In de aan partijen toegezonden uitnodi-
volgt uit het proces-verbaal van bevindingen
geen de rechtbank zou behoren te doen, zal
ging voor deze zitting is vermeld dat de
van 19 augustus 2011 dat heroïneresten zijn
de Afdeling het beroep tegen het besluit van
behandeling van de zaak in beginsel het
aangetroffen op een mixer en een drukpers
17 oktober 2011 alsnog gegrond verklaren en
karakter zal hebben van een regiezitting en
in de gemeenschappelijke keuken, maar dit
dat besluit vernietigen.
dat in deze zitting voorop staat dat er zo
betekent niet dat een directe relatie bestaat
(…)
mogelijk na de behandeling ter zitting een
tussen de verdovende middelen en de andere
definitief einde aan het geschil komt. Indien
kamers op de bovenverdiepingen van het
het voor (de gemachtigde van) appellant niet
pand. Die conclusie kan evenmin worden
Centrale Raad van Beroep
duidelijk was wat zo’n regiezitting inhield en
getrokken uit de vondst van gsm-toestellen
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
wat van hem op die zitting verwacht werd,
in een kamer op de zolderverdieping van het
van der Ham, vice-president van de Centrale
had hij vooraf navraag kunnen doen bij de
pand.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
rechtbank. Uit het proces-verbaal van de zit-
De burgemeester heeft zich op het standpunt
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ting van 4 mei 2011 blijkt niet dat appellant
gesteld dat hij bevoegd was alle verdiepingen
Raad van Beroep.
onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1661
Rechtspraak
standpunt mondeling toe te lichten. Verder
8.4. Aan de andere kant geeft de Insolventie-
kelen 3 en 4 van de Insolventierichtlijn niet
biedt de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
richtlijn zelf geen duidelijkheid over de vraag
in de weg staan aan een nationale regeling
niet de mogelijkheid de rechtbank te wraken
of deze bevoegdheid zo ver strekt dat de nati-
op grond waarvan onvervulde aanspraken
door middel van het instellen van hoger
onale lidstaat daarmee derdelanders die geen
van werknemers als “uitkering van sociale
beroep tegen de aangevallen uitspraak, zoals
rechtmatig verblijf houden in Nederland in
zekerheid” kunnen worden gekwalificeerd
appellant heeft gedaan.
de zin van hiervoor genoemde bepalingen,
wanneer zij worden gehonoreerd door een
(..)
(categorisch) mag uitsluiten van honorering
waarborgfonds.
van onvervulde loonaanspraken. Het doel
8.6. Ingevolge de bepalingen van hoofdstuk
van de Insolventierichtlijn – werknemers bij
IV van de WW worden onvervulde loonaan-
insolventie van de werkgever te beschermen
spraken gehonoreerd door toekenning van
met inachtneming van de noodzaak van een
een uitkering, die – evenals in de zaak Viscia-
4 juni 2013, 10/719 WW-P
evenwichtige economische en sociale ontwik-
no aan de orde was – kan worden gekwalifi-
(mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
keling in de Gemeenschap – noopt niet tot
ceerd als ‘uitkering van sociale zekerheid’
LJN CA0789
de uitsluiting van derdelanders die geen
Daarbij rijst de vraag of de artikelen 3 en 4
rechtmatig verblijf houden en brengt moge-
van de Insolventierichtlijn niettemin in de
Prejudiciële vragen. De Raad verzoekt aan
lijk het insluiten van dergelijke werknemers
weg staan aan een zodanige nationale rege-
het Hof van Justitie van de EU om uitleg
met zich. Daarbij kan worden opgemerkt dat
ling indien deze het honoreren van de onver-
van de Europese regels over de rechten van
artikel 34 van het Handvest van de grond-
vulde aanspraken afhankelijk stelt van de
werknemers als de werkgever geen loon
rechten van de Europese Unie in het tweede
verblijfsstatus van de werknemer.
meer kan betalen. Het gaat om de vraag of
lid een recht op sociale voordelen toekent
8.7. In het arrest van 17 november 2011,
werknemers die geen EU-burger zijn en die
aan eenieder, dus ook een derdelander, mits
C-435/10, Van Ardennen heeft het Hof beslist
ook niet in Nederland mochten zijn, op
deze legaal in de Unie verblijft. In het eerste
dat de artikelen 3 en 4 van de Insolventie-
grond van een EU-richtlijn wel recht kun-
lid van deze bepaling wordt de voorwaarde
richtlijn zich verzetten tegen een nationale
nen hebben op een uitkering omdat zij van
van rechtmatig verblijf niet gesteld. Bij
regeling die werknemers, in geval van insol-
de werkgever nog loon tegoed hebben.
beantwoording van de vraag is voorts het
ventie van hun werkgever, voor het volledig
volgende mogelijk van belang. De relatie tus-
geldend maken van hun recht op honorering
sen appellant en zijn werkgever heeft naar
van onvervulde loonaanspraken als die welke
Nederlands civiel recht als arbeidsovereen-
in dat geding aan de orde waren, verplicht
komst te gelden. Appellant wordt uit dien
zich als werkzoekende te laten registreren. In
hoofde civielrechtelijk als werknemer aange-
het arrest Van Ardennen, heeft het Hof het
Overwegingen
merkt en heeft recht op loon. Bij het uitblij-
volgende overwogen:
Overwegingen met betrekking tot het nationa-
ven van loonbetaling kan hij op grond van de
“Voorts zij erop gewezen dat artikel 4 van
le recht en de Insolventierichtlijn
arbeidsovereenkomst een vordering tot beta-
richtlijn 80/987 eng moet worden uitgelegd
8.1. Allereerst is van belang dat appellant vol-
ling van het loon bij de rechter instellen. Met
en in overeenstemming met het sociale doel
doet aan de voorwaarden die artikel 3 van de
ingang van 2011 staat de illegale werknemer
ervan, dat erin bestaat een minimum aan
Insolventierichtlijn stelt. Appellant heeft – het-
overigens een specifieke loonvordering ter
bescherming aan alle werknemers te verzeke-
geen tussen partijen niet in geschil is – onver-
beschikking, ingevoerd ter implementatie
ren (zie arrest van 14 juli 1998, Regeling,
vulde loonaanspraken die voortvloeien uit zijn
van artikel 6, eerste lid, van Richtlijn
C-125/97, Jurispr. Blz. I-4493, punt 20). Daar-
arbeidsovereenkomst en die betrekking heb-
2009/52/EG van 18 juni 2009 tot vaststelling
toe worden de gevallen waarin de betalings-
ben op het loon over de voor de relevante
van minimumnormen inzake sancties en
verplichting van de waarborgfondsen mag
datum vallende periode.
maatregelen tegen werkgevers van illegaal
worden beperkt in richtlijn 80/987 limitatief
8.2. In de situatie van appellant rijst de vraag of
verblijvende onderdanen van derde landen
opgesomd en dienen de betrokken bepalin-
de derdelander die geen rechtmatig verblijf in
(artikel 23 van de Wet Arbeid Vreemdelin-
gen, aangezien het om uitzonderingen gaat
Nederland houdt in de zin van artikel 8, onder
gen). Appellant is – met onderbrekingen –
en gelet op het doel van de richtlijn, eng te
a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet
reeds vanaf 1997 werkzaam en civielrechte-
worden uitgelegd.”
2000, moet worden aangemerkt als werknemer
lijk als werknemer aan te merken.
8.8. De Raad ziet zich allereerst gesteld voor
in de zin van de Insolventierichtlijn. Brengt de
Opgemerkt wordt dat ten behoeve van appel-
de vraag of de Insolventierichtlijn van toe-
grondslag van de Insolventierichtlijn, artikel
lant in het jaar 2007 premie ingevolge de
passing is op onderdanen van derde landen
137 EG-Verdrag thans artikel 153 van het
WW is afgedragen. Kortom, civielrechtelijk
die niet rechtmatig in Nederland verblijven.
VWEU, met zich dat het toepassingsbereik van
dient appellant ondanks het ontbreken van
Indien dat het geval is, ziet de Raad zich
de Insolventierichtlijn zich niet uitstrekt tot
een vergunning tot verblijf als werknemer te
gesteld voor de vraag of de uitsluiting van
onderdanen van derde landen die niet recht-
worden beschouwd doch doordat de Neder-
derdelanders die niet over een verblijfstitel
matig in Nederland verblijven, zoals het Uwv
landse wetgever ervoor heeft gekozen de
beschikken, moet worden beschouwd als een
heeft betoogd (zie punt 3.2)?
insolventie-uitkering te regelen in de WW
beperking van de betalingsverplichting van
8.3. De Insolventierichtlijn lijkt voorts aan de
– waar deze al was neergelegd voor de tot-
het waarborgfonds, als bedoeld in artikel 4,
lidstaten de bevoegdheid te laten om invul-
standkoming van de Insolventierichtlijn –
eerste lid, van de Insolventierichtlijn. Hierbij
ling te geven aan de term werknemer. In arti-
staat de in de WW opgenomen eis van een
wordt opgemerkt dat het onderhavige geval
kel 2, tweede lid, van de Insolventierichtlijn
voldoende verblijfsstatus voor derdelanders
– anders dan de zaak Van Ardennen – geen
is bepaald dat de richtlijn geen afbreuk doet
aan honorering van de onvervulde loonaan-
betrekking heeft op een procedurele voor-
aan het nationale recht met betrekking tot
spraken in de weg.
waarde voor het volledig geldend maken van
de definitie van – onder andere – de term
8.5. In het arrest van 16 juli 2009, C-69/08,
hun recht op honorering van onvervulde
werknemer.
Visciano heeft het Hof geoordeeld dat de arti-
loonaanspraken. De aan de orde zijnde uit-
1510
(WW, art 3, derde lid) (…)
1662
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
sluiting lijkt daarentegen aan te merken als
Brieven waarbij de budgetten voor 2008 en
7 februari 2011 is genomen, kan het bezwaar
een (materiële) beperking van het recht op
2009 definitief zijn vastgesteld zijn beslui-
tegen de brief van 27 augustus 2010 onmo-
honorering van de onvervulde loonaanspra-
ten in de zin van de Awb. Buiten beschou-
gelijk geacht worden mede te zijn gericht
ken.
wing laten van indexeringen bij de vaststel-
tegen de tariefbeschikkingen voor 2009 en
8.9. Indien zou moeten worden geconclu-
ling van het budget.
2010. Appellante had dan ook niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in haar
deerd dat de uitsluiting van derdelanders die niet over een verblijfstitel beschikken, moet
(Algemene wet bestuursrecht art. 1:3; Wet
bezwaar tegen de brieven.
worden beschouwd als een beperking van de
marktordening gezondheidszorg art. 1, 50)
Het College gaat allereerst in op de ontvanke-
betalingsverplichting van het waarborgfonds,
Appellante is een instelling voor medisch
lijkheid van het beroep. Het College over-
komt het de Raad voor, gelet op de limitatie-
specialistische epilepsiezorg. Op 15 septem-
weegt dat verweerster op grond van artikel
ve opsomming van de gevallen waarin de
ber 2009 heeft zij met twee zorgverzekeraars
50 van de Wet marktordening gezondsheids-
betalingsverplichting van de waarborgfond-
een gezamenlijk verzoek ingediend voor
zorg (Wmg) de bevoegdheid heeft om tarie-
sen mag worden beperkt, dat deze uitsluiting
nacalculatie over het jaar 2008. Op 8 juni
ven vast te stellen en dat op grond van arti-
zich niet met de artikelen 3 en 4 van de
2010 hebben appellante en deze zorgverzeke-
kel 1, eerste lid, onder k van de Wmg een
Insolventierichtlijn laat verenigen.
raars een gezamenlijk verzoek ingediend
‘tarief’ de prijs is voor een prestatie, een deel
voor nacalculatie over het jaar 2009.
van een prestatie of geheel van prestaties
9. De hiervoor weergegeven overwegingen
Bij brief van 16 juni 2010 heeft de Neder-
door een zorgaanbieder. Blijkens de Memorie
geven de Raad dan ook aanleiding een vraag
landse Zorgautoriteit (hierna: verweerster)
van Toelichting bij de Wmg is gekozen voor
voor te leggen aan het Hof met betrekking
appellante geïnformeerd over de hoogte van
de zinsnede ‘geheel van prestaties’ in verband
tot de uitleg van de Insolventierichtlijn.
het budget voor 2008, 2009 en 2010. De brief
met de vaststelling van budgetten. Ingevolge
vermeldt op welk bedrag het budget voor
artikel 8 van de Aanwijzing inzake experi-
Beslissing
2008 definitief is vastgesteld, alsmede op
ment epilepsie-DBC’s (hierna: aanwijzing)
De Centrale Raad van Beroep
welke bedragen de budgetten voor 2009 en
worden de epilepsie-instellingen tijdens het
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
2010 voorlopig zijn vastgesteld.
in de aanwijzing bedoelde experiment bekos-
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
Bij brief van 27 augustus 2010 heeft verweer-
tigd door middel van tarieven die zijn vastge-
VWEU uitspraak te doen over de volgende
ster appellante geïnformeerd over de hoogte
steld op basis van het eenmalig door ver-
vraag:
van de budgetten voor 2009 en 2010. De
weerster vastgestelde budget. Nu in de
Moet, mede gelet op de in artikel 137, tweede
brief vermeldt op welk bedrag het budget
brieven van 16 juni en 27 augustus 2010 het
lid, van het EG-Verdrag (thans artikel 153,
voor 2009 definitief is vastgesteld, alsmede
budget voor appellante voor 2008 respectie-
tweede lid, van het VWEU) gelegen grondslag,
op welk bedrag het budget voor 2010 voorlo-
velijk 2009 als prijs voor een geheel van pres-
de Insolventierichtlijn, in het bijzonder de
pig is vastgesteld.
taties voor die jaren definitief en zonder
artikelen 2, 3 en 4 van deze richtlijn, zo wor-
Beide brieven zijn voorzien van een bijlage
voorbehoud is vastgesteld waarbij de door de
den uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is
waarin de opbouw van de genoemde budget-
instelling te hanteren tarieven ingevolge de
een nationale regeling als artikel 3, derde lid
ten is weergegeven.
aanwijzing van de vaste budgetten worden
en artikel 61 van de WW op grond waarvan
De door appellante tegen de hoogte van de
afgeleid, is het College van oordeel dat deze
niet als werknemer wordt beschouwd de
budgetten gemaakte bezwaren zijn bij
brieven zijn aan te merken als besluiten in
vreemdeling die onderdaan van een derde
besluit van 5 januari 2011 (het bestreden
de zin van artikel 1:3 van de Awb. De bezwa-
land is en die niet rechtmatig in Nederland
besluit) ongegrond verklaard. Appellante
ren van appellante tegen deze besluiten zijn
verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a
heeft tegen het bestreden besluit beroep
door verweerster terecht ontvankelijk geacht.
tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet
ingesteld bij het College. Het beroep betreft
Inhoudelijk had het bezwaar van appellante
2000, ook in het geval als dat van appellant,
de definitieve vaststelling van de budgetten
met name betrekking op het niet toepassen
die een insolventie-uitkering heeft aange-
over 2008 en 2009.
van het ‘demogroeicijfer curatieve zorg’ op de
vraagd, naar civielrecht als werknemer moet
In beroep stelt verweerster zich op het stand-
budgetten voor 2008 en 2009. Dit terwijl blij-
worden aangemerkt en aan de overige voor-
punt dat in de beslissing op bewaar abusieve-
kens de brief van 16 juni 2010, waarin het
waarden voor toekenning daarvan voldoet?
lijk niet is onderkend dat appellante gedeel-
voorlopige budget voor 2010 was vermeld,
- houdt de verdere behandeling van het
telijk niet-ontvankelijk is in haar bezwaar.
voor het jaar 2010 wél een compensatie zou
geding aan totdat het Hof uitspraak zal heb-
Verweerster voert hiertoe aan dat de brieven
plaatsvinden voor volumegroei, op basis van
ben gedaan.
van 16 juni en 27 augustus 2010 waarbij
het door het ministerie van VWS vastgestelde
appellante over de hoogte van de budgetten
demogroeicijfer. Appellante voert in dit ver-
is geïnformeerd geen besluiten zijn in de zin
band aan dat in de beleidsregels met betrek-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van artikel 1:3 van de Awb. Volgens verweer-
king tot het experiment epilepsie is bepaald
ster kan alleen tegen een tariefbeschikking
dat alle geldende beleidsregels onverkort gel-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
bezwaar worden gemaakt. Het is immers het
den, tenzij in de beleidsregels experiment epi-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
tarief, niet het budget, dat door de instelling
lepsie anders is bepaald. Uit de toelichting op
auditeur bij het College.
in rekening kan worden gebracht. Omdat
het Budgettair Kader Zorg (BKZ) dat in
kort na de brief van 16 juni 2010 de tariefbe-
beleidsregels is verwerkt blijkt dat gerealiseer-
schikking voor 2008 is genomen, is het door
de groei wordt gecorrigeerd door de gevolgen
appellante tegen die brief ingediende
van demografie (zowel bevolkingsgroei als
bezwaar opgevat als mede gericht tegen die
vergrijzing) en effecten van het gevoerde
1 mei 2013, AWB 11/125
tariefbeschikking. Aangezien de tariefbe-
beleid. Appellante stelt dat demografische
(Mrs. Eggeraat, Van Dorst en Dijt)
schikking voor 2010 nog niet is genomen en
ontwikkelingen een onlosmakelijk onderdeel
LJN CA2226
de tariefbeschikking voor 2009 pas op
vormen van de budgettering in de zorg. Vol-
1511
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1663
Rechtspraak
gens appellante is het een te beperkte inter-
hiermee heeft kunnen aanvangen nadat op
men dat in de afgegeven vergunning voor het
pretatie van de betrokken beleidsregels en de
grond van de evaluatie in het najaar van 2009
bevaren van de Eemsmonding het voorschrift
aanwijzing om uit te gaan van een vast bud-
was besloten om het experiment verder te
is opgenomen dat op het traject Eemshaven-
get, zonder deze te indexeren voor demografi-
verlengen. De omstandigheid dat het experi-
Westereems gebruik gemaakt dient te worden
sche ontwikkelingen. Appellante wijst er
ment langer heeft geduurd dan aanvankelijk
van ten minste één registerloods en dat de
voorts op dat het budget voor academische
voorzien levert derhalve geen bijzondere
Nederlandse registerloods, onder de voorwaar-
ziekenhuizen op grond van de Beleidsregel
omstandigheid op om het budget van appel-
de dat een Duitse loods aan boord is op het
mutaties academische component ook jaar-
lante in 2008 en 2009 in afwijking van de
traject Borkum-Westereems v.v., in overleg met
lijks werd aangepast voor demogroei.
beleidsregels vast te stellen. Van andere bij-
de kapitein onder het eiland Borkum gedebar-
Het College overweegt dat er geen beleidsre-
zondere omstandigheden is niet gebleken.
keerd mag worden. Blijkens de uitspraak van
gel demogroei is die voor alle instellingen
Appellante heeft voorts een beroep op het
het tuchtcollege verliepen de gesprekken over
voor medisch specialistische zorg geldt. De
gelijkheidsbeginsel gedaan, omdat andere
de ontscheping tussen de kapitein en de loods
Beleidsregel mutaties academische compo-
zorginstellingen volgens haar wel worden
moeizaam en gaf de kapitein geen uitsluitsel.
nent, die voorzag in een jaarlijkse aanpassing
gecompenseerd voor de correcties in het BKZ
De loods heeft ter zitting van het tuchtcollege
van een budgetonderdeel van de academische
voor demografische ontwikkelingen. Het Col-
de volgende verklaring afgelegd: Hij wilde
component van academische ziekenhuizen, is
lege merkt op dat de stelling van appellante
weten of hij van boord kon gaan bij boei 17,
per 1 januari 2008 beëindigd. In 2008 en 2009
ter zitting dat het budget van andere instel-
onder het eiland Borkum, en vroeg aan de
was er geen beleidsregel voor instellingen
lingen in 2008 en 2009 voor demogroei is
kapitein of hij moest varen. De kapitein ant-
voor medisch specialistische zorg die voorzag
geïndexeerd niet is onderbouwd en gaat
woordde daarop: “Nee, we gaan stuurproeven
in een aanpassing van het budget voor demo-
daarom wegens het ontbreken van feitelijke
houden”. Ze wilden niet dat de registerloods
groei. Dit leidt het College tot de conclusie dat
grondslag daaraan voorbij.
zich daarmee bemoeide. Hij is toen op zoek
de van toepassing zijnde beleidsregels ver-
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
gegaan naar een WC. De deur van de WC op de brug was gesloten, reden waarom hij de
weerster niet verplichten op de budgetten van appellante voor de jaren 2008 en 2009 het demogroeicijfer toe te passen. Ook aan het
1512
brug heeft verlaten. Door een Duitse loods, die dienst deed als stuurman, is hij gewezen op een andere WC. Daarna is hij een sigaret gaan
feit dat het demogroeicijfer een rol speelt bij de vaststelling van het BKZ kan appellante
7 mei 2013, AWB 09/779
roken in de rookruimte, omdat ze toch bezig
een dergelijke aanspraak niet ontlenen, nu het
(Mrs. Eggeraat, Dijt en Albers)
waren met stuurproeven. Hij heeft zich niet
BKZ niet is gericht op de vaststelling van het
LJN CA1175
afgemeld bij de kapitein. Er waren twee bevoegde Duitse loodsen op de brug.
budget van individuele instellingen. Naar aanleiding van het betoog van appellan-
Tuchtrechtspraak op grond van de Loodsen-
Het tuchtcollege heeft aan de loods de maat-
te dat sprake is van bijzondere omstandighe-
wet. Onaangekondigd verlaten van de brug.
regel van berisping opgelegd. De loods heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het
den die met zich brengen dat voor de vaststelling van de budgetten voor de jaren 2008
(Loodsenwet art. 2, 37, 41; Voorschriften-
College.
en 2009 het demogroeicijfer dient te worden
besluit registerloodsen art. 6; Beroepsuitoefe-
De loods voert in beroep allereerst aan dat
gehanteerd, overweegt het College het volgen-
ningsverordening registerloodsen art. 2)
de klacht is ingediend door het bestuur, terwijl het feitelijk geen klacht van het bestuur
de. Het budget van appellante over 2008 en 2009 is gebaseerd op een experiment dat aan-
Het bestuur van de Regionale Loodsencorpo-
betreft. Voorts heeft het bestuur niet aange-
vankelijk een looptijd had van 1 januari 2008
ratie Noord (hierna: het bestuur) heeft bij het
voerd dat artikel 2 van de verordening is
tot 1 januari 2009. In het najaar van 2008 is
Tuchtcollege Loodsen (hierna: het tuchtcolle-
overtreden. Dat is kennelijk ingevuld door
besloten het experiment in 2009 te verlen-
ge) een klacht ingediend tegen een (Neder-
het tuchtcollege.
gen. Ook in de Beleidsregel verlenging experi-
landse) loods, in verband met diens beroeps-
Het College stelt vast dat de klacht is inge-
ment epilepsie 2009 is geen index voor
uitoefening als registerloods aan boord van
diend door het bestuur. Dat dit is ingegeven
demogroei opgenomen. Bij de evaluatie over
het passagiersschip Celebrity Solstice. Dit
door informatie afkomstig van de kapitein
het experiment in het najaar 2009 is geble-
betreft een buitengewoon groot schip. Het
terwijl de kapitein zelf geen klacht heeft
ken dat bij verdere verlenging van het experi-
bestuur heeft de klacht aanhangig gemaakt
ingediend maakt dit niet anders. Het College
ment indexatie op basis van volumeontwik-
nadat de kapitein van het schip zijn bezwaar
overweegt voorts dat het bestuur niet gehou-
kelingen (volumegroei) uit oogpunt van
had geuit over het gedrag en de dienstverle-
den was om te verwijzen naar artikel 2 van
doelmatige bekostiging van deze zorg wense-
ning van de loods. De kapitein verklaarde
de verordening. Uit artikel 37, eerste lid, van
lijk is. Volumegroei bestaat uit demogroei en
onder meer dat de loods zonder aankondi-
de Loodsenwet volgt dat van de klager niet
overige volumegroei. Bij de voortzetting van
ging en opgave van reden de brug tijdens de
meer wordt verlangd dan een feitelijke
het experiment in 2010 is het budget van
uitoefening van zijn beroep heeft verlaten.
omschrijving van de klacht. Voorts volgt uit
appellante met ingang van 2010 verhoogd in
Het tuchtcollege heeft vastgesteld dat de
artikel 37, tweede en derde lid, dat de voorzit-
verband met demogroei. In deze omstandig-
registerloods zich schuldig heeft gemaakt aan
ter van het tuchtcollege vervolgens onder-
heden is het College van oordeel dat, in aan-
overtreding van artikel 2 van de Beroepsuitoe-
zoekt of de klager ontvankelijk is en of de
merking nemend dat een vast budget onder-
feningsverordening registerloodsen (hierna:
feiten waarop de klacht berust tot het opleg-
deel was van het experiment en de
de verordening), waarin is bepaald dat de
gen van een maatregel dient te leiden. Met
verwachting was dat het experiment één jaar
registerloods zich in het openbaar zodanig
de toetsing van de door het bestuur naar
– later bijgesteld naar twee jaar – zou duren,
moet gedragen dat het vertrouwen in het
voren gebrachte feiten aan de verordening is
verweerster in redelijkheid niet gehouden
beroep van registerloods of in zijn eigen
het tuchtcollege niet buiten zijn bevoegdheid
was om dit budget reeds in 2008 en 2009 te
beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Het
getreden. De beroepsgrond faalt.
indexeren in verband met demogroei, maar
tuchtcollege heeft hierbij in aanmerking geno-
De volgende beroepsgrond, waarin de loods
1664
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Rechtspraak
bestrijdt dat hij in elke omstandigheid de
kapitein. De kapitein, die ter zitting van het
een klacht de betreffende loods moet horen.
navigatie van het schip zou moeten blijven
College als getuige is verschenen, heeft voorts
Voorts stelt het College vast dat het tuchtcol-
volgen, faalt eveneens. Het College overweegt
verklaard dat de loods over een afstand van
lege ingevolge artikel 41 van de Loodsenwet
dat in artikel 2 van de Loodsenwet is bepaald
ongeveer 6 mijl, voor de duur van meer dan 30
de mogelijkheid heeft om getuigen op te roe-
dat de loods aan boord de kapitein of ver-
minuten, niet aanwezig is geweest op de brug.
pen en te horen. Het staat het tuchtcollege
keersdeelnemer adviseert over de door deze te
De loods heeft dit niet bestreden. Het College is
vrij om al dan niet van deze bevoegdheid
voeren navigatie en dat uit artikel 6 van het
van oordeel dat de loods, door gedurende zo’n
gebruik te maken. De loods is op de zitting
Voorschriftenbesluit registerloodsen volgt dat
lange tijd én zonder daarover duidelijk medede-
van het tuchtcollege gehoord als beklaagde.
in het geval de kapitein optreedt als verkeers-
ling te doen aan de kapitein de brug te verlaten,
Zijn verzoek om als getuige te worden
deelnemer, de loods steeds de navigatie van
heeft gehandeld in strijd met artikel 2 van de
gehoord is door de voorzitter van het tucht-
het schip moet blijven volgen om hem te kun-
verordening. De loods heeft tijdens zijn afwezig-
college afgewezen. Het College stelt vast dat
nen adviseren. Het tuchtcollege heeft derhalve
heid op de brug de navigatie van het schip niet
de verklaringen van de loods en het bestuur
met juistheid overwogen dat ook nadat de
kunnen volgen. Bovendien was de kapitein tij-
omtrent de afwezigheid van de loods op de
kapitein te kennen had gegeven zelf te blijven
dens de afwezigheid van de loods verstoken van
brug elkaar in essentie niet weerspreken.
optreden als verkeersdeelnemer, de loods een
diens adviezen. Dat er ook andere – Duitse –
Evenmin zijn er aanwijzingen om aan te
eigen verantwoordelijkheid hield en steeds de
loodsen aan boord waren maakt dit niet anders,
nemen dat de loods als getuige onder ede
navigatie van het schip moest blijven volgen.
nog daargelaten dat zij zich niet in de hoeda-
een andere verklaring zou afleggen dan hij
In de derde beroepsgrond bestrijdt de loods
nigheid van loods aan boord van het schip
heeft gedaan. Onder deze omstandigheden
dat hij zich niet zou hebben afgemeld bij de
bevonden. Ook deze grond slaagt niet.
valt naar het oordeel van het College niet in
kapitein. Subsidiair voert hij aan dat voor
De loods voert voorts aan dat hij vooraf-
te zien dat appellant, doordat hij niet als
zover het verlaten van de brug voor een toilet-
gaand aan het indienen van de klacht niet
getuige onder ede maar als beklaagde is
bezoek zonder zich af te melden niet zou zijn
door het bestuur is gehoord, waarmee het
gehoord, in zijn belangen is geschaad.
toegestaan, dit niet tot het oordeel kan leiden
beginsel van hoor en wederhoor is geschon-
Ten slotte faalt de beroepsgrond die is
dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan over-
den, en dat hij bij de procedure bij het tucht-
gericht tegen de door het tuchtcollege geko-
treding van artikel 2 van de verordening.
college zelf niet als getuige onder ede is
zen strafmaat. Het College acht het opleggen
Het College overweegt dat de kapitein bij herha-
gehoord, zodat tevens strijd is met een goede
van de maatregel van berisping in dit geval
ling heeft verklaard dat de loods de brug onaan-
procesorde. Deze beroepsgronden slagen
passend en geboden.
gekondigd heeft verlaten en dat de loods ter
evenmin. Het College overweegt dat in de
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
zitting van het tuchtcollege zelf ook heeft ver-
Loodsenwet niet is voorgeschreven dat het
klaard dat hij zich niet had afgemeld bij de
bestuur voorafgaand aan het indienen van
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1665
1513
Boeken
European Penology? Is there something distinctive about penology in Europe? Do Europeans think about punishment and penal policy in a different way to people in other parts of the globe? If so, why is this the case and how does it work in practice? This book addresses some major and pressing issues that have been emerging in recent years in the interdisciplinary field of ‘European penology’, that is, a space where legal scholarship, criminology, sociology and political science meet – or should meet – in order to make sense of punishment in Europe. The chapters in European Penology? have been written by leading scholars in the field and focus in particular on the interaction of European academic penology and national practice with European policies as developed by the Council of Europe and, increasingly, by the European Union. Tom Daems, Dirk van Zyl Smit and Sonja Snacken (eds.) Oñati International Series in Law and Society Hart Publishing 2013, 384 p., € 78 ISBN 978 18 4946 233 4
Cybercrime and the Police This publication has been prepared on the occasion of the 60th anniversary of IPA Section the Netherlands, the Dutch branch of the International Police Association. It focuses on a range of studies centrally related to crime in a digitized society. The volume concentrates on policing and fighting crimes in a digital era. It provides several options and recommendations for implementing strategies that will allow the Dutch police to adapt to the quick changes in this field. The book provides an overall view of outcomes of recent cybercrime studies in the Netherlands and their implications for (inter)national police organisations. There is an increase of digital (ICT) components in traditional crimes. Hacking is now one of the top crimes in the Netherlands. The studies in this volume suggest that it is wise to enhance public private partnership, expand international collaboration and invest in police education. It is important to note that the digitizati-
1666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
on is never complete. The police is advised to closely examine and readjust their strategy where needed and take into account a change in police clientele. Although this volume provides some answers, new questions also emerge. More research is needed to grasp what is happening in this fast-changing digital world. Internet makes our world smaller and the playing field of criminals much larger. Wouter Stol and Jurjen Jansen (eds.) Eleven International Publishing 2013, 106 p., € 24,95 ISBN 978 94 6236 069 3
Onvoorziene omstandigheden, verstoring en herstel van contractueel evenwicht Algemene beschouwingen en beschouwingen op deelterreinen van het privaatrecht Imprévision, Wegfall der Geschäftsgrundlage, frustration of contract. De meeste rechtssystemen hanteren wel één of ander mechanisme om bij de contractsluiting onvoorziene omstandigheden die het evenwicht in een contract verstoren, aldus op te vangen dat het evenwicht wordt hersteld. Dat geldt mede voor de rechtsstelsels binnen de Europese Unie. Binnen Europa wordt er al heel verschillend gedacht over de mogelijkheden tot en de grondslagen voor wijziging of ontbinding van contracten wegens onvoorziene omstandigheden. In de huidige complexe samenleving en globale economie zijn omstandigheden vaker onvoorzien en de gevolgen ervan dikwijls omvangrijker dan vroeger. In deze tijd van economisch zwaar weer zou je kunnen zeggen dat de druk op rechters en arbiters om een contract door wijziging of ontbinding op grond van onvoorziene omstandigheden te corrigeren, toeneemt. De mogelijkheid dat een onvoorziene omstandigheid de uitvoering van de overeenkomst verstoort en dat een wijziging zich opdringt, is reëel. Flexibiliteit, samenwerking en aanpassing behoren tot de essentie van de overeenkomst. Een dergelijke visie gedijt goed in een steeds meer aan redelijkheid en billijkheid onderworpen contractenrecht. Toch geldt economisch zwaar weer in het algemeen niet als een onvoorziene omstandigheid die correctie van het contract rechtvaardigt. De
realiteit gebiedt te zeggen dat de wijziging of ontbinding van overeenkomsten wegens onvoorziene omstandigheden uitzondering blijft en ongewijzigde instandhouding de regel. Dat is maar goed ook, aldus de redactie van dit boek. Het adagium pacta sunt servanda refereert niet alleen aan de partij-autonomie en de verbindende kracht, maar ook aan de notie van solidariteit en aan het vertrouwensbeginsel. Men laat zijn contractspartner niet vallen, ook niet als het moeilijk wordt. Omgekeerd mag men in redelijkheid vertrouwen op het gegeven woord. Maar er zijn grenzen. Het zijn deze grenzen die in deze bundel, geschreven naar aanleiding van de traditionele stafuitwisseling van Leidse en Gentse privatisten die laatstelijk in Leiden plaatsvond, worden opgezocht. H.J. Snijders, P.C.J. De Tavernier (red.) Maklu-Uitgevers nv 2013, 190 p., € 38 ISBN 978 90 4660 591 2
René Cassin and Human Rights From the Great War to the Universal Declaration Through the life of one extraordinary man, this biography reveals what the term human rights meant to the men and women who endured two world wars, and how this major political and intellectual movement ultimately inspired and enshrined the Universal Declaration of Human Rights. René Cassin was a man of his generation, committed to moving from war to peace through international law, and whose work won him the Nobel Peace Prize in 1968. His life crossed all the major events of the first seventy years of the twentieth century, and illustrates the hopes, aspirations, failures and achievements of an entire generation. It shows how today’s human rights regimes emerged from the First World War as a pacifist response to that catastrophe and how, after 1945, human rights became a way to go beyond the dangers of absolute state sovereignty, helping to create today’s European project. Jay Winter and Antoine Prost Cambridge University Press 2013, 397 p., € 25,85 ISBN 978 11 0765 570 6
Tijdschriften
1514 Burgerlijk (proces) recht Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 21e jrg. nr. 2, 2013 Mr. D.M. de Knijff Kroniek Beslag- en executierecht – In deze kroniek komt een aantal arresten aan de orde die de Hoge Raad vanaf 2011 heeft gewezen en een recente belangwekkende hofuitspraak.
1515 Fiscaal recht Forfaitair 26e jrg. nr. 235, juni 2013 W.J. den Boer Belastingprogressie – een kwestie van vanzelfsprekendheid? – Is belastingprogressie wel zo vanzelfsprekend? Deze tariefstructuur vinden we door de geschiedenis heen in de wetgeving van veel landen. Er worden allerlei argumenten voor progressie in de belastingen aangedragen, maar er zijn ook veel tegenargumenten. De discussie over belastingprogressie wordt op veel manieren aangevoerd en verschillendes schrs. hebben hierover hun mening gegeven. Het is belangrijk om de aangevoerde argumenten voor en tegen progressie te onderzoeken om te kunnen bepalen waar de waarheid ligt. Dr. I.J. Mosquera Valerrama Reconciling the differences in tax systems and tax cultures in international tax treaty negotiations: Colombia and the Netherlands – This article analyzes and compares the differences in the tax systems and tax cultures in Colombia and the Netherlands. The main objective of this article is to address the obstacles that the differences in tax systems and tax cultures of Colombia and the Netherlands may face in relation to the current (advanced) negotiation of a double tax conventions (DTC) between these two countries. The experience and knowledge that both
countries have differ, taking into account the expertise that treaty negotiators in the Netherlands have in comparison to Colombian negotiators, for instance language (English) and tax expertise including expertise on complex international transactions (e.g. transfer pricing). M.E. de Kok Foutje, bedankt! – De foutenleer is voor het eerst aangedragen door de Hoge Raad in 1952 en komt voort uit de totaalwinstgedachte. Vanuit deze gedachte worden de gevolgen van verkeerde vermogensetikettering tenietgedaan. Voor het hogere bedrag aan belasting en de extra nadelige gevolgen van de toepassing wordt een redelijke tegemoetkoming verleend aan de belastingplichtige. Het ‘lek’ in de foutenleer is inmiddels gedicht. Echter, tot op heden worden de extra voordelen die door onjuiste etikettering worden genoten noch door de foutenleer, noch door wetgeving of jurisprudentie teruggenomen. In hoeverre moet deze redelijke tegemoetkoming worden toegepast in de foutenleer? S.W. Nieuwenhuijsen Blaffen tegen hondenbelasting – Op 24 januari 2013 concludeerde het Hof Den Bosch dat houders van een hond worden gediscrimineerd ten opzichte van niet-hondenhouders, wanneer hondenbelasting slechts is gericht op het verkrijgen van inkomsten. Heffen van hondenbelasting is volgens het hof toegestaan als de kosten voor het houden van honden voor gemeenten van wezenlijke betekenis zijn voor de heffing. Hoewel de gemeente SittardGeleen in cassatie gaat bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van het hof en er dus nog geen definitief oordeel is roept de uitspraak wel (weer) de vraag op of de centrale wetgever niet moet overgaan tot het afschaffen van hondbelasting. Mr. D.A. Avenarius De btw-positie van centra voor kunst en cultuur (deel 3) – In het eerste deel van dit artikel zijn de btw-risico’s en -kansen besproken van de gebruikelijke culturele prestaties van centra voor kunst en cultuur en ook van enkele vaak voorkomende andere prestaties. In het tweede deel besprak schr. de verhuur van zalen door de centra, evenals de btw-gevolgen van onderwerpen die
niet direct zien op de prestaties die de centra verrichten. In dit derde deel gaat schr. in op de achtergronden van het arrest over de terbeschikkingstelling van een theaterzaal. Mr. M. Kastelein Pensioen – waarmee zullen we het in de toekomst moeten doen? – In Forfaitair 2013/232 verscheen een artikel over de verhoging van de AOW-leeftijd. Een nieuwe ontwikkeling heeft zich voorgedaan op dit vlak. In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 is het volgende overeengekomen: de overbruggingsregeling AOW, die geldt voor personen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, wordt verruimd naar deelnemers met een inkomen tot 200% van het wettelijk minimumloon (WML) voor alleenstaanden en 300% WML voor paren. De regeling werkt terug tot 1 januari 2013. D. de Wolf Belastingparadijzen met een bankgeheim onder druk – Belastingparadijzen worden dikwijls geassocieerd met een bankgeheim. Niet elk belastingparadijs heeft echter een bankgeheim en niet elk land met een bankgeheim is een belastingparadijs. Desondanks hebben toch veel belastingparadijzen een bankgeheim, en zo niet dan bieden ze minstens op één of andere manier een vorm van geheimhouding aan. Dit gebrek aan transparantie maakt dat belastingparadijzen het voorwerp zij van allerlei maatregelen.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7004, 6 juni 2013 Prof. mr. F.P.G. Pötgens, mr. W.E.J. Dijkstra, WFR 2013/708 De grensoverschrijdende fiscale eenheid en belastingverdragen; niets nieuws onder de zon? – In deze bijdrage analyseren schrs. HR 3 februari 2012, nr. 10/05383, BNB 2012/126 inzake een grensoverschrijdende fiscale eenheid met een dual resident moedermaatschappij (werkelijke leiding in België). Schrs. gaan in op de relatie tussen BNB 2012/126 en de eerder gewezen jurisprudentie inzake grensoverschrijdende fiscale eenheden, op het verdragsinwonerschap van de in de fiscale
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1667
Tijdschriften
eenheid gevoegde maatschappijen, op de verhouding met de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de goede verdragstrouw en op de voorkoming van dubbele belasting. Drs. D.M. Brouwers, WFR 2013/729 Uitgifte van aandelen en kostenaftrek bij (on)zakelijke transacties – Met uitzondering van toekenning van aandelen of opties aan werknemers, is de beoogde werking van art. 10 lid 1 onderdeel j Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969) onduidelijk bij aandelenemissies die onderdeel uitmaken van (on)zakelijke transacties tussen partijen. Deze onduidelijkheid is ongewenst, met name waar het gaat om de fiscale aftrekbaarheid van afschrijvingen op met eigen vermogen gefinancierde activa. Daarnaast kan een kapitaalstorting die verband houdt met een aandelenemissie leiden tot niet-aftrekbare kosten waar een informele kapitaalstorting in een economisch vergelijkbare situatie wel leidt tot aftrekbare kosten.
1516 Handels- & economisch recht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7387, 30 mei 2013 Mr. H.J.S.M. Langbroek, Gst. 2013/40 Nieuwe regels ter bestrijding van betalingsachterstanden – Het Burgerlijk Wetboek bevat een aantal bepalingen over schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. De algemene regel staat in art. 6:119 BW. De schadevergoeding bestaat in de wettelijke rente van de desbetreffende geldsom berekend over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest. Daarnaast zijn er aparte regels voor de handelsovereenkomst. Onder die definitie vallen ook overheidsinstanties. Niet(-tijdige) nakoming van een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom leidt tot de verplichting om de wettelijke (handels)rente te vergoeden. Deze in art. 6:119a BW neergelegde regeling
1668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
is ingevoerd ter implementatie van Richtlijn 2000/35/EG. Deze Richtlijn is inmiddels vervangen door Richtlijn 2011/7/EU, waarin aanvullende maatregelen zijn opgenomen om betalingsachterstanden tegen te gaan. Deze aanvullingen hebben met name betrekking op overheidsinstanties. De Richtlijn is inmiddels geïmplementeerd en enkele nieuwe bepalingen in Boek 6 BW zijn per 16 maart 2013 in werking getreden. In deze bijdrage staat schr. stil bij deze nieuwe bepalingen.
1517 Internationaal privaatrecht Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 40, 1 juni 2013 J. Verhellen Het Wetboek IPR inzake familierecht getoetst aan de praktijk. De toenemende mondialisering van familierelaties vraagt om juridische en institutionele aandacht – (België) Deze bijdrage gaat in op de voornaamste onderzoeksbevindingen van schr. en schetst de gehanteerde empirische onderzoeksmethode voor haar proefschrift. Schr. maakte een grondige doorlichting van de concrete toepassing van het Wetboek IPR (2004) in familiezaken. De analyse van de doelstellingen en ambities van de wetgever enerzijds en de concrete toepassingen in de praktijk anderzijds leggen tal van discrepanties bloot tussen de law in the books en de law in action. Deze discrepanties blijken niet zozeer te maken te hebben met het Wetboek IPR zelf, maar eerder met de context waarbinnen het (Wetboek) IPR moet functioneren. Deze bijdrage biedt een overzicht van deze contextuele factoren, zoals het migratievraagstuk en de complexiteit van het familierecht in grensoverschrijdende zaken, die hebben geleid tot een verregaande instrumentalisering van het IPR.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 21e jrg. nr. 2, 2013 Mr. M.I. Hazelhorst, prof. mr. X.E. Kramer Afschaffing van het exequatur in Brussel I: daadwerkelijke
verbetering of politiek gebaar? – In Brussel wordt gesproken over de geleidelijke afschaffing van het exequatur binnen EU-verband. Het exequatur speelt traditioneel een belangrijke rol in het internationaal erkennings- en tenuitvoerleggingsrecht. Het kan worden gezien als een toestemming om een buitenlandse gerechtelijke beslissing te ‘importeren’ en volgens het nationale recht ten uitvoer te leggen. De verschillende EU-regelingen bevatten eenvormige regels voor de exequaturprocedure. Aan de exequaturprocedure zijn bepaalde weigeringsgronden gekoppeld, zoals strijd met de openbare orde, schending van procedurele regels die het recht om gehoord te worden garanderen, en schending van beschermende bevoegdheidsregels voor onder meer consumenten. Belangrijkste instrument op dit terrein is de Brussel I-Verordening. Deze voorziet, naast een stelsel van bevoegdheidsregels, in een eenvoudige en goed functionerende exequaturprocedure. De Europese Commissie wil echter verder gaan. In deze bijdrage staan de implicaties van het nieuwe erkennings- en tenuitvoerleggingsregime centraal.
1518 Internationaal publiekrecht International Organizations Law Review 9e jrg. nr. 2, 2012 M. Kanetake The interfaces between the national and international rule of law: the case of UN targeted sanctions – The interfaces between national and international law have significantly evolved due to subjectmatter overlap between national and international law. The restriction of governmental authority by the ‘rule of law’ is no exception in this regard. International scholarship has so far largely examined the national reception of the international rule of law. Much less recognised is the international perspective; namely, as to how the international rule of law understands, accepts, or resists the national rule of law. This paper examines the international reception of natio-
Tijdschriften
nal rule of law practices within a specific regulatory context of UN targeted sanctions. Member states’ exercise of authority and the UN sceurity Council’s listing decisions bear resemblance to each other, which creates the conditions for the interfaces between the national and international rule of law. A series of judicial contestations formally based on the national rule of law were translated into normative, theoretical, and political forces at the international level, leading to the generation and materialisation of the principles of fairness and transparency as one of the elements of the international rule of law. M. Waechter Due process rights at the United Nations: fairness and effectiveness in internal investigations – International organizations have a duty to combat frauds and other wrongdoings in their midst – with due respect for the rights of their staff members. International investigation is a tool for administration of internal justice and oversight. There are currently discussions within the United Nations System regarding who should conduct these investigations, and most importantly how. Discussion topics include discretionary authority to initiate an investigation and to outline its appropriate scope, standard of evidence, legal representation, timing of the disclosure of evidence and other due process considerations. This contribution discusses the cost of some selected due process policies and calls for balancing fairness and effectiveness objectives in investigation, keeping in mind both the rights of staff members and the public good objectives for which donors entrust funds to international organizations. G.J. Naldi, K.D. Magliveras The African Court of Justice and Human Rights: a judicial curate’s egg – The African Court of Justice and Human Rights is meant to replace the African Court of Human and Peoples’ Rights and would therefore constitute a unique international judicial body combining the jurisdiction of the judicial organ of an intergovernmental organization with the jurisdiction of a regional human rights court. It shares features of the Inter-
national Court of Justice and the Inter-American Court of Human Rights. In a highly contentious move detrimental to the role of the International Criminal Court, it is currently proposed to extend its jurisdiction over international crimes, the definition of which goes much further than that currently accepted by the international community, raising the prospect of conflicting obligations. The Court’s governing instruments are too ambitious and contain some significant flaws and the case for doing away with the now operational African Court of Human Rights and Peoples’ Rights seems unconvincing. Even though the Court has not yet been established, its structure and mandate do pose many challenging questions that deserve to be thoroughly investigated by drawing comparisons with the existing similar judicial organs in other international organizations. S. Bouwhuis The International Law Commission’s definition of international organizations – Whilst the number of international organizations in the world has flourished in recent decades, attempts to analyse them have been hampered by disagreement as to how even to define what is an international organization. The International Law Commission’s recent work on the responsibility of international organizations addresses this absence by providing such a definition. This note tests that definition by applying it to one particular organization, the Commonwealth Secretariat, to see how it applies in practice and concludes with general observations on whether the definition might be used more broadly. F. Kamau, M-C. Colaiacomo Financing for development: examining the concept of resource mobilization for international organizations, a case study of the International Fund for Agricultural Development (IFAD) – The International Fund for Agricultural Development (IFAD) was established in 1977 under unique circumstances during a period of severe food crisis coupled with the oil crisis. Although it was bestowed with a broad mandate to “mobilize additional resources to be made available
on concessional terms for agricultural development in developing membre states”, IFAD has relied almost exclusively on donor contributions through the traditional replenishment process to finance its operations. As a result, the scope and scale of IFAD’s operations has been dependent on its ability to mobilize resources from its donors, these contributions have not been particularly forthcoming.
1519 Omgevingsrecht Het Waterschap Nr. 5, juni 20136 I. Kraak, W. Wensink Waterwet in Omgevingswet – De Omgevingswet is in aantocht. de komst van deze nieuwe wet heeft belangrijke consequenties voor het waterbeheer en de waterbeheerder. De huidige Waterwet gaat op in de Omgevingswet, maar voorlopig is er nog geen sprake van ‘exit Waterwet’. Aan de ene kant omdat de wetgever veel zaken in lagere regelgeving wil regelen, dus ook onderdelen die nu op wetsniveau in de Waterwet zijn opgenomen. Aan de andere kant lijkt een deel van de Waterwet over te blijven, namelijk de Deltawet. De Waterwet is sinds december 2009 in werking en inmiddels werpt deze integrale wet zijn eerste vruchten af. Een exit Waterwet kunnen schrs. toejuichen als de positieve ervaringen met deze wet worden vertaald naar een plek in de Omgevingswet. Het concept-wetsvoorstel behoeft wat dat betreft zeker nog aanpassing. Daarna kan volgens hen met recht worden gezegd dat de Nederlandse delta juridisch op de toekomst is voorbereid.
Milieu & Recht 40e jrg. nr. 5, 2013 Thema: 40 jaar recht aan milieu. Een vogelvlucht langs vier decennia juridische ontwikkelingen rond bodem, water, lucht, klimaat, natuur, gevaarlijke stoffen, handhaving en rechtsbescherming. Prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1669
Tijdschriften
M en R 2013/65 Veertig jaar milieurecht: enkele algemene thema’s – Voor deze terugblik concentreert schr. zich op enkele algemene thema’s: de wetgeving, de uitvoering en handhaving daarvan en de rechtsbescherming tegen de uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving. Waar dat binnen het bestek van deze bijdrage mogelijk was, betrekt schr. er ook enkele financieringsaspecten bij. Een vraag die eveneens, zij het kort, aan de orde komt, is hoe de Nederlandse milieuwetgeving zich verhoudt tot het Europese milieurecht. Mr. W.Th. Braams, mr. K. Winterink, ir. J.P.M. Burger, M en R 2013/66 Bodemsanering, bestaat dat nog? – De affaire Lekkerkerk is de start geweest van bodemsanering en wetgeving op dit gebied. De praktijk met betrekking tot bodemverontreiniging en bodemsanering heeft zich na het gifschandaal in Lekkerkerk voortdurend ontwikkeld en vernieuwd om adequaat in te spelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Schrs. staan stil bij een aantal toonaangevende juridische en technische ontwikkelingen die het beleid omtrent bodemverontreiniging en bodemsanering de afgelopen veertig jaar – in navolging van de uitvoeringspraktijk – heeft doorgemaakt. Tot slot blikken schrs. kort vooruit. Mr. dr. H. Havekes, ir. M. Hofstra, M en R 2013/67 Het zelfreinigend vermogen een handje geholpen. 40 jaar wetgeving en beleid voor het waterkwaliteitsbeheer – In deze beschouwing geven schrs. in kort bestek een beeld van de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van het Nederlandse waterkwaliteitsbeheer in de afgelopen vier decennia, zowel wat de wetgeving als (de resultaten van) het beleid betreft. Prof. dr. Ch.W. Backes, M en R 2013/68 De lucht geklaard? 40 jaar luchtkwaliteitswetgeving en -beleid – De luchtkwaliteit is, afhankelijk van de stof, thans tussen ruim 20% en 98% beter dan bij verschijnen van het eerste nummer van dit tijdschrift. Een successtory dus. Het Europese en het nationale luchtkwa-
1670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
liteitsrecht heeft daar mede aan bijgedragen. Of de bijzonder strikte manier van omzetting van de Europese kwaliteitseisen tot 2007 ook bijzonder effectief is geweest, is echter de vraag. De thans toegepaste programmatische aanpak is soepeler, maar het bewijs dat daarmee de lucht voldoende schoon wordt is nog niet geleverd. De rechtsbescherming is door deze aanpak wel in vergaande mate uitgekleed. Drs. H.E. Woldendorp, drs. K. Vertegaal, M en R 2013/69 Een doelmatiger natuurbeschermingsrecht: bedrieglijk fata morgana of realistisch vergezicht? – In dit artikel geven schrs. een terugblik op de ontwikkeling van het natuurbeschermingsrecht, dat zij vervolgens analyseren. De wetgeving blijkt in de praktijk moeilijk toepasbaar. Daarom gaan schrs. tot besluit in op de mogelijkheden om de toepasbaarheid te verbeteren. Prof. mr. dr. R. Lefeber, dr. M.P.J. Pulles, M en R 2013/70 Warming Up. Succesvolle warming up om klimaatverandering te bestrijden lijkt valse start – Het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering is ogenschijnlijk succesvol. De collectieve doelstelling van het protocol om de broeikasgasemissies te reduceren wordt waarschijnlijk gehaald en het onafhankelijke toezicht op de naleving van het protocol blijkt effectief. Desondanks hebben landen zich voorgenomen om het klimaatbeleid op een andere leest te schoeien. Mr. J.M.H. Roosen, drs. H.E. Woldendorp, M en R 2013/71 Stof voor wetgeving – Dat wetgeving de maatschappelijke ontwikkelingen volgt, is in de ontwikkeling van het stoffenrecht goed te zien. Zo’n 40 jaar geleden richtten de regels zich voornamelijk op de veiligheidsaspecten van het omgaan met stoffen, zoals etikettering, verpakking en arbeidsomstandigheden. Gaandeweg brak steeds meer het besef door dat stoffen niet alleen positieve eigenschappen hebben, die zich lenen voor tal van nuttige toepassingen, maar ook negatieve eigenschappen, waartegen mens en milieu beter moesten worden beschermd. Vooral op empirische wijze is dat besef ontstaan. Naar
aanleiding van verschillende gebeurtenissen bleken de toenmalige regels niet toereikend om de risico’s van stoffen voor mens en milieu te beheersen. Deze gaven aanleiding tot veel nieuwe regelgeving.
Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 6, juni 2013 Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer, TBR 2013/76 Toetsversie Omgevingswet (2). Besluitbevoegdheid en meebeslissende bestuursorganen: van verklaring van geen bedenkingen naar advies met instemming – Schr. maakt enkele opmerkingen over besluitbevoegdheid en meebeslissende bestuursorganen. Mr. S.M. van Velsen, TBR 2013/77 Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan (deel 2). Een analyse van (recente) jurisprudentie en rechtsvragen die zijn blijven bestaan. – Deze publicatie in twee delen spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in hoeverre bij de invulling van de maximale planologische mogelijkheden voor het bepalen van de (milieu) effecten van een bestemmingsplan (en daarmee ook een inpassingsplan) van een representatieve invulling mag worden uitgegaan en wat daarvoor de randvoorwaarden zijn. De problematiek speelt in vergelijkbare mate bij structuurvisies. Mr. H.C.W.M. Moesker, TBR 2013/78 De Wet plattelandswoningen. Ruikt u dat ook? Eh, natuurlijk, maar ja ... – In dit artikel bespreekt schr. de wet Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen. Er zijn twee onderdelen aan de orde. Allereerst dat niet langer het feitelijk gebruik bepalend is voor de bescherming van een gebouw of functie tegen negatieve milieueffecten maar het planologisch regime en in de tweede plaats dat voormalige agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond niet langer bescherming genieten tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.
Tijdschriften
Mr. E.A. Minderhoud, TBR 2013/79 Ruim baan voor tijdelijke functies bij transformatie van gebouwen – De voorgenomen wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het nog in procedure zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Leegstandwet dienen ten aanzien van de tijdelijke herbestemming van leegstaande gebouwen in onderlinge samenhang te worden gelezen. Kern van de nieuwe regels is dat de periode gedurende welke tijdelijk kan worden afgeweken van het bestemmingsplan of beheerverordening wordt verlengd tot, ten hoogste, tien jaar en dat het tijdelijk verhuren van woonruimte gedurende deze periode eenvoudiger is. In deze bijdrage wordt, bij wijze van actualiteit, stilgestaan bij de verbeteringen. Mr. J.H.J. van Erk, mr. drs. C.M.L. van der Lee, TBR 2013/80 Planschade en normaal maatschappelijk risico: is 2% de norm? – Binnen het planschaderecht is op dit moment geen onderwerp zo actueel als het ‘normaal maatschappelijk risico’. Hoewel dit zijn grondslag vindt in de al sinds 1 juli 2008 geldende Wet ruimtelijke ordening, heeft het lang geduurd voor de discussie over de invulling daarvan in de praktijk werkelijk op gang kwam. In deze bijdrage geven schrs. hun visie op deze problematiek. Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis, TBR 2013/81 De verhouding onderaannemerhoofdaannemer-opdrachtgever (deel 2). Een jurisprudentie onderzoek – Het onderwerp van de jaarlijkse conferentie van de Europese Vereniging voor Bouwrecht in Luik was onderaanneming. Tijdens die bijeenkomst werd een uitgebreid overzicht van de Belgische rechtspraak over onderaanneming verzorgd door L. Imbrechts. Zijn opmerking dat het Nederlandse onderaannemingsrecht veel minder spannend is dan het Belgische werd met enig ongeloof ontvangen. Dat vormde de prikkel om die rechtspraak uitgebreider aan een onderzoek te onderwerpen in dit tweeluik. De onderwerpen die aan de orde komen zijn verschillend van aard en niet beperkt tot het privaatrechtelijk bouwrecht.
1520 Onderwijsrecht School en Wet 93e jrg. nr. 3, 2013 Mr. H.A.A. Berendsen, mr. W.B.M. Vondenhoff Nieuwe aanbestedingsregels: kleine wijzigingen met scherpe randjes Met ingang van 1 april 2013 vervangt de Aanbestedingswet 2012 de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. Schoolbesturen krijgen met deze wijziging te maken, omdat zij volgens de Aanbestedingswet aanbestedende diensten zijn. Schrs. bespreken de wijzigingen van de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 voor Europese en niet-Europese aanbestedingen. Hierbij is onder meer aandacht voor het proportionaliteitsbeginsel, het clusterverbod, administratieve voorschriften en gunningscriteria. Er wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen.
1521 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 38e jrg. nr. 2, maart-april 2013 Mr. A.A. al Khatib Het originalisme, een potentiële legitimiteitsbron voor Straatsburg? Over het originalisme als alternatief voor de ‘living instrument’benadering van het EHRM – In veel landen bestaat tussen rechtsgeleerden een dispuut over de vraag hoe grond- of mensenrechten dienen te worden geïnterpreteerd. Sommigen stellen zich op het standpunt dat de rechter hoort vast te houden aan de oorspronkelijk betekenis van bepalingen. Deze stroming heet het originalisme. Anderen staan een meer dynamische benadering voor. Zij menen dat de rechter dient te kiezen voor de huidige betekenis van bepalingen. Deze juristen zijn aanhangers van de ‘living instru-
ment’-doctrine. Het EHRM heeft het originalisme afgewezen. Het heeft ervoor gekozen om het EVRM op te vatten als een ‘levend instrument’. Deze keuze is recentelijk van verschillende kanten bekritiseerd. De critici benadrukken steeds dat het Hof acht moet slaan op de ‘oorspronkelijke bedoeling’ van het verdrag. Dit artikel verkent, in het licht van deze kritiek, de stroming van het originalisme. J. Krommendijk (LL.M.) De beperkte effectiviteit van de aanbevelingen van het VNMensenrechtencomité in Nederland nader bekeken en verklaard – De implementatie van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten wordt gemonitord door het VN-Mensenrechtencomité door middel van het proces van statenrapportage. Dit artikel onderzoekt de effectiviteit van dit proces in Nederland door na te gaan in hoeverre de regering maatregelen heeft genomen of beleid of wetgeving heeft gewijzigd naar aanleiding van de aanbevelingen van het Comité, de Concluding Observations (COs). Het artikel laat zien dat de effectiviteit van COs beperkt lijkt en biedt vervolgens een drietal verklaringen hiervoor. Mr. dr. A.J. Nieuwenhuis Hate speech in Washington en in Straatsburg. Een vergelijking tussen de First Amendment-doctrine en de jurisprudentie van het EHRM – Het EHRM acht een verbod van hate speech in beginsel niet in strijd met het in art. 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. De First Amendment-doctrine van het Supreme Court van de Verenigde Staten laat juist niet of nauwelijks ruimte voor dergelijke verboden. Deze bijdrage analyseert dit verschil in benadering door het gewicht van mogelijke redenen voor een verbod van hate speech te onderzoeken.
1522 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 21e jrg. nr. 2, 2013 Mr. J.F. de Groot
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1671
Tijdschriften
De cassatieprocedure bij onteigening – Recente jurisprudentie is volgens schr. aanleiding om de cassatieprocedure als laatste redmiddel bij gedwongen eigendomsontneming via de Onteigeningswet aan een actuele procesrechtelijke beschouwing te onderwerpen. Schr. geeft enkele suggesties voor aanpassing van deze procedure voor het geval herziening van het onteigeningsprocesrecht komt. De Onteigeningswet is volgens schr. aan een opfrisbeurt toe, met name om de daarin opgenomen procedures in overeenstemming te brengen met de inmiddels sinds jaren bestaande praktijk, alsook om de in de praktijk gebleken te lange duur van het tweede deel van de vervroegde onteigeningsprocedure te reguleren door duidelijke – en door de rechter te handhaven – bepalingen te reguleren. Ook onderdelen van de cassatieprocedure in onteigeningszaken verdienen herziening. Deze bijdrage gaat daar uitgebreid op in. Mr. J.S. Kooij Forumshoppen voor een negatieve verklaring voor recht bij een dreigende schadeclaim? – Een partij die een schadeclaim boven haar hoofd heeft hangen, kan ervoor kiezen bij de rechter een vordering in rechte te verhalen (negatieve declaratoire vordering). In een dergelijke verklaring staat dat deze partij niet aansprakelijk is voor de vermeende schade die zou zijn geleden door de wederpartij. Bij een negatieve declaratoire vordering worden de traditionele partijverhoudingen omgedraaid: de partij die mogelijk schade heeft geleden is geen eiser maar verweerder. Het instellen van een negatieve verklaring voor recht is een strategische keuze. De mogelijkheid om in geval van een grensoverschrijdend geschil de zaak aanhangig te maken bij een bepaald gerecht, kan voor de eiser van belang zijn bij het bepalen van de strategie. De eiser wil zijn vordering instellen bij een bevoegde rechter die voor hem het gunstigst is. Redenen om te willen ‘forumshoppen’ zijn bijvoorbeeld de taal waarin een procedure wordt gevoerd, de kosten van de procedure die sterk kunnen verschillen tussen landen, of het feit dat in bepaalde landen procedures zeer lang duren zodat benodigde tijd wordt gewonnen. Tevens is van belang
1672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
hoe de aangezochte rechter aankijkt tegen het instellen van een dergelijke vordering. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag of een eiser die een negatieve declaratoire vordering wil instellen effectief kan forumshoppen tussen de bevoegde gerechten in Europa. Mr. dr. R.H. de Bock Kroniek Bewijsrecht – Ook te lezen in dit tijdschrift is een Kroniek Bewijsrecht.
1523 Sociaal Recht Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 283, 5 juni 2013 K. Nevens Werkloze als vennootschapsbestuurder – (België) Schr. onderzoekt of een werkloze volgens de werkloosheidsreglementering een mandaat als vennootschapsbestuurder mag bekleden. Hij bespreekt de bestaande wetgeving en rechtspraak, en plaatst hier en daar een kritische kanttekening. Schr. gaat niet in op de mogelijkheid voor een werkloze om aangifte te doen van een zelfstandig bijberoep en op die wijze eventueel toch een bestuursmandaat met werkloosheidsuitkering te cumuleren (art. 48 Werkloosheidsbesluit).
School en Wet 93e jrg. nr. 3, 2013 Mr. H.L.A. Ko, mr. drs. J.R. Vos De arbeidsrechtelijke positie van de docent en social media – Werkgevers in het onderwijs moeten inspelen op de toenemende invloed van social media. In 2008 werden volgens het CNV 25 leraren ontslagen in verband met het gebruik van social media. Schrs. leggen uit op welke wijze social media een rol spelen in de arbeidsrechtelijke positie van docenten tijdens de sollicitatiefase, tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst en na afloop daarvan. De kaders waarbinnen werkgevers en werknemers zich in beginsel kunnen bewegen worden geschetst. Besproken worden de disciplinaire maatregelen die worden
genomen bij overtreding en/of overschrijding van grenzen. Schrs. komen tot de conclusie dat een balans moet worden gevonden tussen het belang van de onderwijsinstelling enerzijds en de grondrechten van de werknemer anderzijds. Een werkgever kan legitieme doelen hebben om maatregelen te treffen, terwijl een werknemer moet beseffen dat grondrechten grenzen hebben en dat het recht van meningsuiting niet zover gaat dat deze uitingen beledigend of onnodig grievend mogen zijn.
1524 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7387, 30 mei 2013 Prof. mr. D.J. Elzinga, Gst. 2013/39 Een constitutioneel organogram voor het openbaar bestuur – Vanaf zo ongeveer 1965 zijn pogingen ondernomen het openbaar bestuur in Nederland te hervormen. Hiervan zijn vrijwel alle pogingen gestrand. Wat is de oorzaak van deze lange rij van mislukkingen? Belangrijk is in de eerste plaats de aanwezigheid van een aantal kip-ei-elementen. Ook in het proces van afdoening van veel hervormingsvoorstellen zijn vaste patronen waar te nemen. De vraag rijst waarom bestuurlijke hervormingen in andere landen wel tot een goed einde kunnen worden gebracht, terwijl Nederland daarin niet goed slaagt. In het Nederlandse debat gaat het in overwegende mate om gelegenheidsargumenten die moeilijk kunnen overtuigen. De belangrijkste is bezuiniging. In algemene zin zijn hervormingen die niet door bezuiniging worden gedomineerd eenvoudiger te realiseren. Belangrijker is echter dat hervormingen alleen een goede kans van slagen hebben, indien een begin van overeenstemming bestaat over het referentiekader waarbinnen wordt gedebatteerd en waaraan allerlei opvattingen en posities kunnen worden getoetst. Dit laatste wordt in dit artikel uitvoeriger uitgewerkt.
Netherlands Administrative Law Library Nr. 2, april-juni 2013 Mr. I. van der Veen
Tijdschriften
Aandacht voor de proceskostenvergoeding in bezwaar – De wetgever heeft voor de in bezwaar gemaakte proceskosten bewust een terughoudendere vergoedingsplicht in het leven geroepen dan voor de in beroep gemaakte proceskosten. Volgens artikel 7:15 lid 2 Awb worden de in bezwaar gemaakte proceskosten aan de belanghebbende uitsluitend vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Zeker in situaties dat het oorspronkelijke materiële geschil is opgelost of niet langer belang bestaat bij de oplossing daarvan en het de belanghebbende nog uitsluitend te doen is om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, ligt dit vereiste niet direct voor de hand. Niet verwonderlijk is daarom dat zij aanleiding geeft tot misverstanden bij bestuursorganen en rechters. Dit roept de vraag op of de vergoeding van de proceskosten in bezwaar niet beter op dezelfde manier kan worden geregeld als die in beroep. T. Barkhuysen, mr. M. Claessens Fusies in alle lagen van het onderwijs: praktische en juridische handvatten bij de toepassing van de fusietoets – Op 1 oktober 2011 is de zogenaamde fusietoets voor het onderwijs in werking getreden. Dit is één van de overheidsmaatregelen om invloed te kunnen uitoefenen op de omvang van een onderwijsorganisatie. Onderwijsorganisaties die met elkaar op bestuurlijk of instellingsniveau willen fuseren, dienen hiervoor ingevolge de fusietoets eerst om toestemming van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) te vragen. De fusietoets is inmiddels ruim een jaar van kracht en de eerste beslissingen op basis daarvan zijn genomen door de minister van OCW. Hij heeft zich daarbij laten adviseren door de Adviescommissie Fusietoets in het onderwijs voor fusies in het primair-, speciaal-, voortgezet- en beroepsonderwijs en door de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs voor fusies in het hoger onderwijs. De besluitvorming van de minister van OCW en de daaraan ten grondslag liggende adviezen hebben schrs. ertoe gebracht de ervaringen met de fusietoets en de recente ontwikkelingen in
dit verband te onderzoeken.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 5, mei 2013 Mr. N. Verheij, NTB 2013/16 De VAR-preadviezen 2013: op avontuur voorbij het besluit – In 2013 vond de VARvergadering plaats en werden de preadviezen besproken. Het onderwerp dit jaar was ‘Het besluit voorbij ...’ en ging over de vraag of het besluitbegrip nog een adequaat vehikel is om de toegang tot de bestuursrechter af te bakenen met het oog op slagvaardig bestuurs(proces)recht en (meer) tijdige en finale rechtsbescherming. J. Wieland, NTB 2013/17 De concurrent in het bestuursrecht: de relevante markt ruim afgebakend – Schr. gaat in op de vraag hoe in de bestuursrechtspraak de belanghebbendheid van concurrenten wordt vormgegeven. Hij maakt daarbij een vergelijking met het mededingingsrecht en beziet of daaruit lessen kunnen worden getrokken. Schr. concludeert dat het mededingingsrecht niet zonder betekenis zou moeten zijn voor de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten door de bestuursrechter. A.P.W. Duijkersloot, R. Ortlep, M.J.M. Verhoeven, R.J.G.M. Widdershoven, NTB 2013/18 Kroniek Europees staats- en bestuursrecht – Dit tijdschrift bevat tevens een Kroniek staats- en bestuursrecht.
1525 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 5, mei 2013 F. de Graaf, DD 2013/34 Ne bis in idem. Twee keer hetzelfde in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – Schr. onderzoekt in hoeverre het
Hof van Justitie en het EHRM eenzelfde (feitelijke) uitleg van het ‘ne bis in idem’-beginsel hanteren sinds de uitspraak inzake Zolotukhin. Betoogt wordt dat de veel getrokken conclusie dat sinds deze uitspraak sprake is van convergentie in de interpretatie van ‘idem’, op zijn minst dient te worden genuanceerd. Het staat vooralsnog niet vast dat er geen ruimte meer bestaat voor een (deels) juridischinhoudelijke toets van ‘idem’.
Justitiële Verkenningen 39e jrg. nr. 3, mei 2013 Thema: Berichten van de werkvloer De werkvloer van Veiligheid en Justitie wordt bevolkt door rechters, officieren van justitie, reclasseringswerkers, forensisch psychologen, politieagenten, gevangenisbewaarders en jongerenwerkers. Het doel van dit themanummer is om de persoonlijke ervaringen van deze mensen met hun werk naar buiten te brengen en zo inzicht te bieden in de aard van dat werk, zowel de leuke als de moeilijke kanten. Daarbij is er aandacht voor de specifieke risico’s die sommige van deze beroepen aankleven en het thema professionele weerbaarheid. Opvallend is dat tot nog toe vooral veel is nagedacht over wat een individu kan doen op dit vlak. Pas recent begint er meer aandacht te komen voor de context waarin het individu opereert, de organisatie en wat deze kan doen. Een andere reden voor dit themanummer is dat de ervaringen van mensen die dagelijks het justitiële handwerk verrichten, soms andere, onverwachte inzichten in maatschappelijke problemen bieden. Door deze inzichten naast die van de wetenschappers te zetten, ontstaat een rijk beeld van de sector. Het eerste artikel van dit themanummer De wisselwerking tussen het beroep en de persoon van de rechter is het relaas van voormalig rechter Jaap Tielenius Kruythoff over zijn ervaringen als rechter. Het gaat daarbij om een beschrijving van persoonlijke ervaringen, zoals het omgaan met twijfels, met collega’s, alsmede over de confrontatie met eigen opvattingen. Ed Brand beschrijft in zijn artikel Niet voor wie niet tegen bloed kan. Een laatste handdruk pro Justitia de ervaringen van een forensisch psycholoog. Dit vak wordt niet door
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1673
Tijdschriften
iedereen begrepen of op waarde geschat. Het werken met én hulp verlenen aan degenen die verdacht zijn van of veroordeeld voor ernstige delicten roept veelal weerstand op. In hun bijdrage We moeten samen het dansje afmaken. PIW’ers aan het woord over belastende en motiverende aspecten van hun werk geven Toon Molleman en Esther van Ginneken aan de hand van literatuuronderzoek en gesprekken met zeven penitentiair inrichtingswerkers (PIW’ers) een indruk van de manier waarop zij hun werk ervaren. Er is sprake van een grote betrokkenheid op het werk, in het bijzonder waar het gaat om het werken in teamverband. De belasting wordt niet als zwaar ervaren, behalve als er sprake is van taken die moeilijk in het rooster passen. PIW’ers worden te weinig betrokken bij beleidsontwikkelingen. Tevens komt de invloed van betrokkenheid bij geweldsincidenten aan de orde. Peter-Paul Lücker beschrijft in zijn artikel Het belang van goede nazorg na schokkende gebeurtenissen. En het risico van overdrijving ... hoe de inzichten over opvang en nazorg van politiemensen, brandweerlieden, ambulancepersoneel, werknemers in het openbaar vervoer en van defensie in de loop der tijd aan verandering onderhevig zijn geweest. Nadat er tot aan de jaren tachtig van de vorige eeuw weinig belangstelling voor was geweest, begon men kort na een incident te werken met snelle interventies en debriefing. Er kwam aandacht voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS). De voortvarende preventieve aanpak van PTSS werkt echter soms contraproductief. Een meer afwachtende aanpak en een veilig werkklimaat bieden de beste preventie tegen PTSS en andere werkgerelateerde stoornissen. Ook Maarten Kunst gaat in op het fenomeen posttraumatische stressstoornis (PTSS), in het bijzonder met betrekking tot politiewerk. In zijn artikel De politiefunctionaris en het risico op
1674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
PTSS. Een terechte zorg of medicalisering van een beroepsgroep? beschrijft hij hoe politiemensen die in hun werk schokkende gebeurtenissen meemaken de kans lopen slachtoffers te worden van een PTSS. De maatregelen die in dit verband worden genomen, gaan er ten onrechte vanuit dat politiewerk veel stress genereert. Er is sprake van een tendens tot medicalisering. Daar moet, met een beroep op de ervaringen met Amerikaanse oorlogsveteranen, niet in worden meegegaan. Barend Rombout bespreekt in zijn bijdrage Frontlijnwerken in de grote stad de ervaringen van welzijnsorganisatie Bureau Frontlijn zoals deze in Rotterdamse achterstandswijken functioneert. Het werk leert veel over de verhouding van de overheid ten opzichte van de burger, waarbij de regels van de bureaucratische overheid de burger dieper in de put brengen. De sociale hulpverlening moet middels een integrale aanpak en maatwerk worden georganiseerd.
Sancties Nr. 2, 2013 Mr. dr. M.J.F. van der Wolf, Sancties 2013/10 EHRM Van der Velden: een acuut TBS-probleem ontleed vanuit een duurzaam perspectief – In 2006 concludeerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling dat de beeldvorming van de TBS plaatsvindt via hypevorming – nieuwspiek na incident – en ‘framing’. Framing betekent dat de (nieuws)feiten volgens bepaalde vaste interpretatieschema’s worden gebracht. Dominante frames rondom de TBS zijn ‘doorpakken ten behoeve van de maatschappelijke veiligheid’ en ‘het systeem dat faalt’. Nieuwe feiten worden vaak uitsluitend in het dominante frame gebracht en versterken dat. Het antwoord van de Raad voor Maatschappelijke Ontwik-
keling (RMO) is deze ‘medialogica’ te onderkennen en te bestrijden door het inbrengen van objectiviteit, zodat ook de reflex van grootschalige systeemaanpassingen op basis van scheefgegroeide beeldvorming niet optreedt, doch hooguit op basis van gedegen objectieve kennisontwikkeling. Schr. wil in zijn bijdrage tegenover de hype van nu een duurzaam perspectief plaatsen. De verschillende lagen van het probleem zijn historisch op elkaar gestapeld en een duurzame oplossing in de toekomst moet misschien wel in de onderste lagen worden gevonden. Dr. J.C. Zwemstra, Sancties 2013/11 De adviezen ‘Stoornis en delict’ van de Raad voor de Volksgezondheid en ‘Forensische zorg tijdens detentie’ van de RSJ gewogen – In de tweede helft van 2012 werden voor de forensische psychiatrie twee belangwekkende adviezen uitgebracht. Allereerst van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) het rapport ´Stoornis en delict. Forensische en verplichte geestelijke gezondheidszorg vormen een keten’. Enkele maanden later kwam de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) met het advies ‘Forensische zorg tijdens detentie’. Het advies van de RVZ kwam tot stand naar aanleiding van de invoering van de Wet op de forensische zorg en de Wet op de verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGz). De Raad benadrukt de samenhang van beide wetten en hun doelstelling om de reguliere vrijwillige zorg en forensische zorg te laten aansluiten, met daarbij de brugfunctie van de WvGGz. De aanleiding voor het RSJ-advies was de totstandkoming van de Wet op de forensische zorg met zijn implicaties in het kader van het programma ‘Modernisering gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder de introductie van de vijf penitentiaire psychiatrische centra en de Extra Zorg Voorziening afdelingen in het gevangeniswezen’. Schr. bespreekt beide rapporten op hoofdlijnen.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Wijziging Wet op de orgaandonatie 1526 - Wet tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met nieuwe medisch-technische ontwikkelingen – Belemmeringen die aan het ter beschikking komen van organen in de weg staan moeten, met inachtneming van de uitgangspunten waarop de Wet op de orgaandonatie (WOD) is gebaseerd, zo veel mogelijk uit de weg worden geruimd. Een van die belemmeringen is de onzekerheid die in het veld bestaat over de interpretatie van enige onderdelen van de WOD. Die is ontstaan door nieuwe vormen van transplantatie die mogelijk zijn geworden. Het gaat hierbij om donatie van levers en longen afkomstig van donoren die door een hartstilstand overlijden op een moment dat vanwege de slechte toestand van de betrokkene, in wezen voorspelbaar is geworden. Omdat longen en levers binnen een paar uur na uitname bij de ontvanger geïmplanteerd moeten worden, is het nodig dat al vóór de hartstilstand enkele voorbereidende onderzoeken worden uitgevoerd. Volgens de letter van de wet kunnen zulke voorbereidende handelingen echter slechts getroffen worden als de betrokkene zelf toestemming heeft vastgelegd in het register of door middel van een verklaring bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de wet. In sommige gevallen echter vinden in die gevallen voorbereidende handelingen ook plaats vóór het overlijden, wanneer is gebleken dat de naasten die ingevolge de WOD bevoegd zullen zijn om toestemming voor orgaandonatie te geven, positief staan tegenover de eventuele latere orgaandonatie. Toen beroepsbeoefenaren zich deze strijdigheid realiseerden, waren verschil-
lende van hen geneigd van zulke donatieprocedures af te zien. De onderhavige wijziging van de WOD maakt het mogelijk om als betrokkene zelf geen toestemming heeft vastgelegd voor orgaandonatie, ook vóór overlijden, voorbereidingen voor donatie te treffen zolang daartegen door de daartoe bevoegde naasten geen bezwaar is gemaakt. In de huidige tekst van dit artikellid wordt als moment dat naasten mogen worden benaderd het moment genoemd van intreden van de dood. Met deze wet wordt als moment vanaf wanneer het benaderen van naasten over de mogelijkheid van orgaandonatie is toegestaan, opgenomen het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat de betrokkene binnen afzienbare tijd zal overlijden. De wijziging houdt ten opzichte van de huidige WOD een verdergaande beperking in van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van de betrokkene en een zekere inperking van het beslissingsrecht van de naasten. Daarnaast brengt deze wet enkele andere wijzigingen aan vanwege door de praktijk gepercipieerde onduidelijkheden. Het betreft onduidelijkheid over de begrippen ‘intreden van de dood’ en ‘vaststellen van de dood’. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 25-04-2013, Stb. 2013, 200 (Kamerstukken 32 711)
Taaleis beroepsbeoefenaars 1527 - Besluit houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de invulling van de kennis van de Nederlandse taal voor houders van een certificaat van vakbekwaamheid en dienstverrichters die tijdelijk en incidenteel in een gereglementeerd beroep arbeid verrichten alsmede enkele technische wijzigingen – Dit besluit wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) in verband met de opname van een taaleis voor werknemers en zelfstandige beroepsbeoefenaars in gereglementeerde beroepen op arbeidsomstandighedenterrein (hierna: beroepsbeoefenaars). Deze taaleis geldt al langer voor migrerende beroepsbeoefenaars (d.w.z. perma-
nent in Nederland werkzaam zijnde beroepsbeoefenaars), maar het wordt wenselijk geacht dat zij ook bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland de Nederlandse taal beheersen op het voorgeschreven niveau. De taaleis geldt niet alleen voor beroepsbeoefenaren uit andere EU-lidstaten, maar ook voor beroepsbeoefenaren uit andere landen dan EU-lidstaten én voor Nederlandse beroepsbeoefenaren. De beroepen waarvoor dit gaat gelden, zijn beroepen waarbij het niet goed kunnen communiceren tot ernstige ongevallen kan leiden. Het gaat onder meer om beroepen in de asbestverwijdering, hijskraanbediening, duikberoepen en vuurwerkindustrie. Inwerkingtreding m.i.v. 1 juli 2013. Besluit van 29-05-2013, Stb. 2013, 203
Nieuwe wetsvoorstellen Ongevallenmelding medisch onderzoek 1528 - Wetsvoorstel (31-05-2013) tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen – De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) wordt met dit voorstel gewijzigd ten einde de eisen voor het melden van ernstige ongewenste voorvallen voor geneesmiddelenonderzoek en ander medisch-wetenschappelijk onderzoek gelijk te trekken. Volgens het kabinet is er wat betreft risico’s geen verschil tussen geneesmiddelenonderzoek en onderzoek waarbij sprake is van andere interventies zoals onderzoek met voedingsmiddelen, medische hulpmiddelen, bestraling of chirurgisch ingrijpen. In beide gevallen kunnen er hoge en lage risico’s zijn. Er is dan ook geen reden om in de wet onderscheid te maken. In dit wetsvoorstel is daarom een voorstel opgenomen om de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen te verbreden naar al het medischwetenschappelijk onderzoek. Kamerstukken II 2012/13, 33 646, nrs. 1-4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1675
Wetgeving
Tijdelijke bankenheffing 1529 - Wetsvoorstel (05-06-2013) tot invoering van een tijdelijke heffing voor de bankensector (Tijdelijke wet resolutieheffing 2014) – Dit wetsvoorstel introduceert een nieuwe, tijdelijke heffing over de op grond van het Nederlandse depositogarantiestelsel gegarandeerde deposito’s die op 1 februari 2013 bij de banken werden aangehouden. Deze heffing is aangekondigd in de brief van de Minister van Financiën van 1 februari 2013 en onderdeel van het totale financieringspakket ten behoeve van de nationalisatie van SNS REAAL. De heffing is een eenmalige oplossing voor het unieke geval van SNS REAAL, nu de momenteel in onderhandeling zijnde herstel- en resolutierichtlijn nog niet kan worden toegepast. In deze richtlijn is ook een voorziening opgenomen die in de nabije toekomst voorziet in een Europees systeem voor de financiering van de afwikkeling van financiële instellingen. De middelen zullen worden opgebouwd door middel van heffingen bij banken, die het fonds dat hiervoor bestemd is, zullen vullen. Met dit wetsvoorstel zal er een bijdrage worden gevraagd van de bancaire sector in de vorm van een eenmalige resolutieheffing ter hoogte van € 1 miljard. De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de heffing wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. Kamerstukken II 2012/13, 33 653, nrs. 1-4
1530
Vervolgstukken Raadgevend referendum Brief van de Minister van BZK (5-62013) en eindverslag (11-6-2013) bij en over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Heinen, Voortman en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum. – Brief inzake reactie op de aan de regering gestelde vragen in het voorlopig verslag van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13, 30 372, D en E
1676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Opheffen strafrechtelijke immuniteit publiekrechtelijke rechtspersonen
Vestigingseisen voor Nederlanders uit Aruba, Curaçao en St. Maarten
Nota van wijziging (7-6-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevers.
Advies van de Raad van State (10-102012) en reactie van de indiener (116-2013), voorstel van wet zoals gewijzigd en memorie van toelichting n.a.v. het advies van de Raad van State (116-2013) over het wetsvoorstel van het lid Bosman houdende regulering van de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland (Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland).
Kamerstukken II 2012/13, 30 538, nr. 17
Positie advocatuur in de rechtsorde Nota n.a.v. het nader verslag en derde nota van wijziging (4-6-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde.
Kamerstukken II 2012/13, 33 325, nrs. 4-5-6
Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nrs. 13-14
Kamerstukken II 2012/13, 33 334, nr. 6
Herschikking asielgronden
Wet gebruik Friese taal
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (28-5-2013) en voorlopig verslag (11-62013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. – Brief met nadere informatie over de hoogte en opbouw van de kostprijs van de leges voor een vervangend verblijfsdocument.
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (4-6-2013) houdende regels met betrekking tot het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer en in het rechtsverkeer.
Kamerstukken II en I 2012/13, 33 293, nr. 23 en B
Beslagtitel strafrecht t.b.v. slachtoffer Memorie van antwoord (11-6-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer. Kamerstukken I 2012/13, 33 295, C
Intrekking Wet overleg minderheden Nadere memorie van antwoord (10-62013) en eindverslag (11-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Kamerstukken I 2012/13, 33 297, D en E
Pandbeleningen Nota n.a.v. het verslag (4-6-2013) bij het wetsvoorstel tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen).
Kamerstukken I 2012/13, 33 335, A
Transgenders Voorlopig verslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. Kamerstukken I 2012/13, 33 351, B
Kilometermanipulatie Brief van de Minister van IenM (3-62013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen. – Brief met het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit voertuigen in verband met het verstrekken van tellerstanden aan de Dienst Wegverkeer. Kamerstukken II 2012/13, 33 424, nr. 7
Standaardpakket RTV Brief van de Staatssecretaris van OCW (10-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding
Wetgeving
van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen. – Brief met een reactie op ingediende amendementen en vragen gesteld tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008.
Kwaliteit hoger onderwijs Voorlopig verslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Kamerstukken I 2012/13, 33 519, B
Kamerstukken II 2012/13, 33 426, nr. 21
Staatsinterventie SNS Verdrag overbrenging gevonniste personen met Peru Nota n.a.v. het verslag (30-5-2013) bij het voorstel van Rijkswet tot goedkeuring van het op 12 mei 2011 te ’s-Gravenhage tot standgekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru (Trb. 2011, 109). Kamerstukken II 2012/13, 33 486 (R1994), nr. 8
Toezicht postmarkt Nota n.a.v. het verslag (5-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht. Kamerstukken II 2012/13, 33 501, nr. 10
Elektronische patiëntgegevens Brief van de Minister van VWS (28-52013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet. – Brief over het uitstel toezending nota naar aanleiding van het verslag. Kamerstukken II 2012/13, 33 509, nr. 6
Integriteit energiemarkt Voorlopig verslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering. Kamerstukken I 2012/13, 33 510, B
Novelle verhuurderheffing Nader voorlopig verslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken I 2012/13, 33 515, C
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (28-5-2013) tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 Kamerstukken I 2012/13, 33 533, A
Wijzigingswet kinderopvang Nader voorlopig verslag (6-6-2013), nadere memorie van antwoord (10-62013) en eindverslag (11-6-2013) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang. Kamerstukken I 2012/13, 33 538, E, F en G
Verzamelwet SZW 2013 Eindverslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kamerstukken I 2012/2013, 33 556, B
Nieuwe stembiljetten en centrale telling Brief van de Minister van BZK (7-62013) en Eindverslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel met tijdelijke regels voor experimenten met stembiljetten en een centrale stemopneming. – Brief inzake voorhang Tijdelijke Experimentenbesluit stembiljetten en centrale stemopneming. Kamerstukken I 2012/13, 33 573, B en C
Passief kiesrecht EP Eindverslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, ter implementatie van Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 93/109/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat
waarvan zij geen onderdaan zijn (PbEU 2013, L 26) Kamerstukken I 2012/13, 33 586, A
18+ voor tabak Verslag (7-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht (Verhoging minimumleeftijd verkoop tabaksproducten). Kamerstukken II 2012/13, 33 590, nr. 5
Maximering pensioenen Nota n.a.v. het verslag en brief van de Staatssecretaris van Financiën (3-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen. – Brief over de verbetering van de actuariële berekeningen bij de nota naar aanleiding van het verslag over Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nrs. 8-9
Belastingverdrag NL-D Verslag (12-6-2013) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123) Kamerstukken II 2012/13, 33 615, nr. 4
Minimumloon voor opdracht Verslag (7-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Kamerstukken II 2012/13, 33 623, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1677
Wetgeving
1531 Nota’s, rapporten & verslagen Misstanden vreemdelingendetentie Brief van de Staatssecretaris van V&J (21-5-2013) over vermeende misstanden in de vreemdelingendetentie. – De staatssecretaris reageert middels deze brief op de uitzending van het tv-programma Nieuwsuur van 18 mei 2013 over vermeende misstanden in het Detentiecentrum Rotterdam. De staatssecretaris reageert hierbij op alle afzonderlijke verwijten die een vertrouwensarts in dat programma heeft geuit. Hij komt tot de conclusie dat de betreffende vreemdeling, de heer Bah, op juiste gronden in een afzonderingscel is geplaatst, dat de procedures correct zijn toegepast en dat geen sprake was van disproportioneel geweld. Ten slotte gaat hij kort in op de meest recente ontwikkelingen in deze zaak. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1669
Dwangvoeding hongerstaker Brief van de Staatssecretaris van V&J (22-5-2013) ter aanbieding van de voorlichting van de Raad van State over de mogelijkheid van dwangvoeding bij hongerstakers en/of vochtweigeraars. – De voorlichting is als bijlage bij deze brief te vinden. De inhoud van de voorlichting is beschreven in NJB 2013/1384, afl. 22, p. 1492. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1671
Small claims procedure Brief van de Minister van V&J (22-52013) met een afschrift van het antwoord van het kabinet op de consultatie van de Europese Commissie inzake de Europese procedure inzake geringe vorderingen (861/700). – Het afschrift is als bijlage bij deze brief te vinden. Uit het antwoord: The starting point in the consultation seems to be that it must become easier for parties to an international legal dispute about a small claim to
1678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
solve their dispute in international legal proceedings. Many of the questions seem to suggest that improvements can be achieved in the context of international small claims by improving the small claims procedure in the Regulation. The Netherlands sees two preliminary caveats as to this supposition in the consultation. Firstly, however simple a European Small Claims procedure is going to be, it does not automatically make any international small claim a simple dispute. On the contrary, international small claims inherently involve some legal questions of a rather complex nature. Matters of international jurisdiction, the applicable law to the small claim, differences in the language of the claimant and the defendant all need to be addressed in the court proceedings. However small the small claim, these matters may be as much at the core of a small claim procedure as in any other international civil claim. The European instruments applicable in this context offer no practical solution to suit the situation of international small claims. The recast of Brussels I has not simplified the European rules on international jurisdiction. Rome I and Rome II are the subject of many legal deliberations. In this respect any ambitions for a European Regulation for a small claims procedure as a panacea for international small claims ought to be brought down to a more modest level. Secondly, a purely practical point. Where questions in the consultation relate to the costs of either translations or elements of the procedure itself a dear distinction should be made between two different situations. In as far as costs can be avoided by having different rules and innovative systems, amending the rules may be justified. However, some costs are an inherent element of solving the legal dispute (e.g. costs of translation of relevant documents) or serve as a contribution to the costs of court’s work (e.g. court fees). Amending the rules relating to the latter type of costs will lead to a shift of those costs from citizens to courts and governments. In times of financial crises for every country in Europe such cost shifting is unacceptable. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1625
Fiscaal verdragsbeleid Brief van de Minister van BHOS en de Staatssecretaris van Financiën (16-5-2013) over het geldende kader voor belastingverdragen met ontwikkelingslanden. – Naar aanleiding van een verzoek uit de Kamer laten de bewindslieden weten dat dat het bestaande kader voor onderhandelingen van belastingverdragen met ontwikkelingslanden is beschreven in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. Naar verwachting zal het onderzoek naar een aantal belastingverdragen met ontwikkelingslanden om mogelijke risico’s op onbedoeld gebruik in beeld te brengen eind juni 2013 kunnen worden afgerond. Bij de toezending van dat rapport zullen de bewindslieden dan in brede zin op het onderwerp terugkomen. Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 52
Digitale overheid ‘Visiebrief digitale overheid’ van de Minister van BZK (23-5-2013) over de nadere uitwerking van de plannen rond de digitale overheid 2017. – In het regeerakkoord is de doelstelling opgenomen dat de dienstverlening door de overheid beter moet. Bedrijven en burgers moeten uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen digitaal kunnen afhandelen. In deze brief wordt uiteen gezet hoe deze doelstelling voor de burgers wordt aangepakt. Als de Nederlandse overheid digitalisering van de dienstverlening wil combineren met een efficiënt proces, dan zal de dienstverlening vaker primair digitaal moeten zijn en moeten papieren kanalen stap voor stap worden uitgefaseerd. Een groot deel van de samenleving vraagt ook om meer digitale dienstverlening van de overheid. Daarnaast is er een kleiner deel dat kritisch staat ten opzichte van verdergaande digitalisering. Enerzijds omdat zij minder zelfredzaam zijn en/of minder digivaardig, anderzijds omdat zij zeer kritisch staan ten opzichte van digitalisering van eigen gegevens in verband met hun privacy. Hiervoor moet altijd aandacht zijn en naar een oplossing worden gezocht. Het kabinet zet in de gesprekken met andere overheidsorganisaties in op een aantal pijlers: Informatie moet online beschikbaar zijn; Burgers kunnen alle (aan)vragen aan de overheid
Wetgeving
digitaal versturen en alle berichten van de overheid digitaal ontvangen; Gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid; Inzage- en correctierecht voor burgers; Informatieveiligheid en stelsel eID; Optimaal gebruik van digitale gegevens door de overheid. Kamerstukken II 2012/13, 26 643, nr. 280
Vergunning ggo’s Brief van de Staatssecretaris van I&M 23-5-2013) over de vraag of de procedure voor een vergunning onder vaste voorschriften in lijn is met het (inter)nationale recht. – Tijdens het debat over het ontwerpbesluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2012 is gevraagd of de ‘collectieve aanvraag procedure’ geen afbreuk doet aan de ‘case by case’ benadering, de vereiste transparantie en openbaarheid en derhalve wel in lijn is met het (inter) nationale recht en wat de mening van de Raad van State in dezen is. Gedoeld werd daarbij op de nieuwe procedure die in het ontwerpbesluit is opgenomen voor een ‘vergunning onder vaste voorschriften’ voor een doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu voor overige doeleinden, zoals veldproeven of gentherapie. In deze brief gaat de staatssecretaris op deze vraag in. In de bijlage wordt toegelicht hoe de procedure voor een vergunning onder vaste voorschriften zich verhoudt tot de bepalingen van richtlijn 2001/18/EG en de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Kamerstukken II 2012/13, 27 428, nr. 245
Evaluatie Halt-afdoening Brief van de Staatssecretaris van V&J (23-5-2013) ter aanbieding van de procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening. – Met deze brief wordt de rapportage aangeboden van de procesevaluatie van de uitvoeringspraktijk van de vernieuwde Halt-afdoening (zie bijlage, ‘Halt Vernieuwd. Procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening’). Met ingang van januari 2010 is de vernieuwde Halt-afdoening landelijk geïmplementeerd. De uitvoering hiervan is nu, na ruim twee jaar praktijk, geëvalueerd. In deze brief worden achtereenvolgens de aanleiding voor het onderzoek en de onderzoeksbevindingen betreffende de evaluatie besproken.
Tot slot volgt een beleidsreactie. Het rapport geeft een goed beeld van de uitvoeringspraktijk van de vernieuwde Halt-afdoening. Over het algemeen is dit beeld positief: de Halt-afdoening wordt uitgevoerd zoals de bedoeling is. Wel valt op onderdelen zeker nog winst te behalen en is de uniformiteit nog te vergroten. De omvorming van Halt naar één landelijke organisatie per 1 januari 2013 zal aan dit laatste bijdragen. Met Halt worden afspraken gemaakt over een aantal punten, waaronder: landelijk uniforme werkwijze van de Halt-afdoening; consequente terugverwijzing van zaken bij verwijzingen waarbij toestemming van de Officier van Justitie ontbreekt; excuus aanbieden in alle gevallen die daarvoor in aanmerking komen. Kamerstukken II 2012/13, 28 741, nr. 22
Gemeentelijke herindeling Brief van de minister van BZK (28-52013) waarbij het nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindeling wordt aangeboden. – Na een inleidende paragraaf wordt in paragraaf 2 ingegaan op het (grond)wettelijk kader rond herindeling. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de rol van Rijk, provincie en gemeente bij herindeling van gemeenten. Paragraaf 4 bevat de criteria voor toetsing van herindelingsvoorstellen. Financiële aspecten komen in paragraaf 5 aan bod. In de 6de paragraaf wordt ingegaan op de overgang van het vorige naar dit nieuwe Beleidskader. Tot slot worden in paragraaf 7 enkele overige onderwerpen behandeld. Het Beleidskader formuleert de criteria aan de hand waarvan het kabinet gemeentelijke en provinciale herindelingsvoorstellen toetst, maar een herindeling is geen wiskunde. Het is daarom ook niet mogelijk een checklist te ontwikkelen die tot een eenduidige uitkomst zal leiden. Per geval zal een afweging gemaakt moeten worden op basis van de lokale en regionale omstandigheden, ontwikkelingen en context. Een afweging die voor de betrokken gemeenten leidt tot een versterking van de bestuurskracht en die goed past binnen de regio waar de gemeenten in liggen. Het kabinet zal deze afweging in ieder geval toetsen aan vijf criteria: a) Draagvlak; b) Interne samen-
hang/dorps- en kernenbeleid; c) Bestuurskracht; d) Evenwichtige regionale verhoudingen; en e) Duurzaamheid. Kamerstukken II 2012/13, 28 750, nr. 53
Openbaar bestuur en risico’s Brief van de minister van BZK (27-52013) met reactie op het advies van de Raad voor het openbaar bestuur ‘Belichaming van de kundige overheid. Over openbaar bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding’. – Mensen kunnen zichzelf niet tegen alle gevaren in de samenleving beschermen. Daar ligt een taak voor de overheid. De invulling van die taak is in de laatste decennia gestaag verruimd, waardoor er bij de overheid steeds meer verantwoordelijkheid is komen te liggen voor het waarborgen van veiligheid en het opvangen van de gevolgen van een incident. Dit schept een dilemma over de rol van de overheid. In onze steeds horizontaler opererende samenleving kan de overheid immers een kleinere rol gaan spelen, maar dat wordt bemoeilijkt door de veronderstelling dat zij fysieke en andere risico’s steeds verdergaand moet afdekken, ook lage risico’s met geringe maatschappelijke impact. De onderkenning van de dilemma’s rond dit onderwerp was aanleiding voor de toezegging van de regering om een visie te ontwikkelen op de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij het omgaan met risico’s en incidenten. In het kader van deze thematiek heeft de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) zich in Belichaming van de kundige overheid gebogen over de vraag: hoe kunnen bestuurders betrouwbaar besturen wanneer zij geconfronteerd worden met risico’s en incidenten? De ambitie is om een repertoire te ontwikkelen en uit te dragen dat bestuurders en ambtenaren helpt om interventies rond risico’s en incidenten proportioneel en consistent te houden, juist onder publieke druk. Ook worden hulpmiddelen voor de overheid ontwikkeld om burgers en partijen in de samenleving te stimuleren om eigen verantwoordelijkheid te nemen. De aanknopingspunten die de Rob aanreikt zijn een mooie aanvulling op de tot nu toe opgedane inzichten. Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 218
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1679
Wetgeving
Ecologische Hoofdstructuur Lijst van vragen (van de vaste cie. voor EZ) en antwoorden (van de Staatssecretaris van EZ) (vastgesteld 24-5-2013) over het Groot Project Ecologisch Hoofdstructuur. Kamerstukken II 2012/13, 30 825, nr. 192
Belastingheffing overheidsbedrijven Verslag van een algemeen overleg van 17-4-2013 (vastgesteld 4-6-2013) tussen de vaste cie. voor Financiën en de Staatssecretaris voor Financiën over de belastingplicht voor overheidsbedrijven. – Meer specifiek is overlegd over de brief van de staatssecretaris d.d. 11 mei 2012 houdende de notitie belastingplicht overheidsbedrijven (Kamerstuk 31 213, nr. 7); de brief van de staatssecretaris d.d. 6 maart 2013 met het verslag van een schriftelijk overleg inzake de belastingplicht van overheidsbedrijven (Kamerstuk 31 213, nr. 9); de brief van de staatssecretaris d.d. 20 maart 2013 over fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer (Kamerstuk 33 402, nr. 52); en de brief van de staatssecretaris d.d. 15 april 2013 over afschaffing vrijstelling motorrijtuigenbelasting (MRB) voor oldtimers (Kamerstuk 33 402, nr. 55). Kamerstukken II 2012/13, 31 213, nr. 12
Mensenrechten Rusland Verslag van een algemeen overleg van 3-4-2013 (vastgesteld 3-6-2013) tussen de vaste cie. voor BuZa en de Minister van BuZa over o.a. het Nederland-Rusland jaar. – Er is gesproken over de brief van de minister d.d. 14 februari 2013 met reactie op verzoek van de cie. voor BuZa inzake de inzet Nederland-Rusland jaar 2013 (Kamerstuk 31 263, nr. 53) en de brief van de minister d.d. 21 januari 2013 over bezoek Mensenrechtenambassadeur aan Rusland (15-19 oktober 2012) (Kamerstuk 31 263, nr. 52). Kamerstukken II 2012/13, 31 263, nr. 56
Bewaartermijnen DNA Verslagen van twee schriftelijke overleggen (vastgesteld 19-4-2013 (het A-stuk) en 5-6-2013 (het B-stuk)) tussen de vaste cie. voor V&J en de Minister van V&J over het ontwerpbesluit DNA-onderzoek in strafzaken. – De leden van de vaste cie. begrijpen
1680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
dat de bewaartermijnen die gelden voor DNA-gegevens aangepast dienen te worden in verband met de Wet aanpassing verjaringsregeling (Stb. 2012, 572). De bewaartermijn van 80 jaar gaat ook gelden voor DNA-gegevens van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten die in verband staan met een misdrijf dat als gevolg van de genoemde wet niet langer zal verjaren, aldus de toelichting. De leden van de cie. vragen zich af wat er gebeurt met DNA-materiaal dat in het kader van een opsporingsonderzoek vrijwillig door personen is afgestaan? Wordt dit ook maximaal tachtig jaar bewaard? Zo ja, zijn de personen die dit materiaal vrijwillig hebben afgestaan, daarvan op de hoogte? Zo nee, op welk moment wordt dit materiaal dan vernietigd en worden betrokkenen daarvan in kennis gesteld? Een bewaartermijn van 80 jaar is dusdanig lang dat het standpunt verdedigd zou kunnen worden dat na afloop daarvan niemand meer belang heeft bij het vernietigen van genoemde gegevens. Toch is het van belang dat deze bewaartermijnen worden bewaakt en dat gegevens na afloop daarvan worden vernietigd. De minister antwoordt dat m.b.t. DNA-gegevens van derden (niet-verdachten) die vrijwillig hun DNAmateriaal hebben afgestaan art. 13, lid 2, van het DNA-Besluit bepaalt dat dit terstond wordt vernietigd nadat is vastgesteld dat het DNA-profiel van de derde niet overeenkomt met het DNA-profiel van de onbekende verdachte dat in verband met hetzelfde strafbare feit is verkregen, dan wel terstond nadat de derde het NFI heeft medegedeeld dat hij zijn toestemming tot het verwerken van zijn celmateriaal heeft ingetrokken. Zoals eerder aangekondigd heeft de bewindsman laten onderzoeken of het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zo zou moeten worden aangepast dat het celmateriaal en de DNAprofielen van derden – indien zij toestemming geven voor het langer bewaren van hun DNA-gegevens – pas worden vernietigd na afloop van de strafzaak in het kader waarvan hun celmateriaal is afgenomen. Naar aanleiding van dit onderzoek is hij voornemens het DNA-Besluit op dit punt aan te passen. Een ontwerpbe-
sluit daartoe zal worden voorgehangen bij de beide Kamers. Degene wiens DNA-profiel in de DNAdatabank is verwerkt wordt niet actief op de hoogte gesteld van het feit dat zijn DNA-profiel en het daarbij horende celmateriaal worden vernietigd. Dat neemt niet weg dat de betrokkene zich wel op basis van art. 35 van de Wbp tot het NFI kan wenden met een verzoek hem op de hoogte te stellen van het feit of zijn DNA-gegevens bij het NFI worden bewaard. Indien mocht blijken dat zijn DNA-profiel hier wordt bewaard en dit in strijd is met de geldende regelgeving, kan hij vervolgens de Minister van V&J verzoeken zijn profiel te laten vernietigen. Aan alle DNA-profielen moet een bewaartermijn worden gekoppeld. Voor zover het gaat om vingerafdrukken of DNA-gegevens van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten, zoals in dit ontwerpbesluit, bevat art.18, lid 3 van het DNA-Besluit de plicht voor het OM om aan het NFI de bewaartermijn door te geven die aan de desbetreffende DNA-gegevens moet worden gekoppeld. De cie. komt het vreemd voor dat de betrokkene om vernietiging moet verzoeken. Volgens haar zou de correcte handelwijze zijn dat het NFI tot vernietiging overgaat indien na het informeren door betrokkene blijkt dat zijn of haar DNA-profiel en/of celmateriaal bij dit instituut wordt bewaard in strijd met geldende regelgeving. Het zou toch zo moeten zijn dat het NFI, bij gebruik van het recht tot kennisneming door betrokkene, nagaat of het bewaren van het DNAprofiel en/of celmateriaal overeenkomstig geldend recht is en indien dit niet het geval blijkt, ambtshalve tot vernietiging overgaat? De cie. vraagt ook nog of de uitspraak van het EHRM in de zaak M. K. t. Frankrijk (18 april 2013, nr. 19522/09) over de opslag van vingerafdrukken noopt tot aanpassing van het Besluit DNAonderzoek in strafzaken. Voor zover de cie. met deze vraag wil vernemen of het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zoals dat thans geldt, naar aanleiding van deze uitspraak aanpassing behoeft, beantwoordt de minister deze vraag ontkennend. Kamerstukken I 2012/13, 31 415, A en B
Wetgeving
Milieueffectentoets Brief van de Minister van I&M (28-52013) waarbij zij het rapport ‘Milieueffectentoets wetsvoorstel Omgevingswet – Kansen en risico’s voor milieu en natuurbescherming’, afkomstig van het Planbureau voor de Leefomgeving aanbiedt. – De onderzoeken van het PBL staan op de website www.pbl.nl.
maken om ook periodieke giften die via een schenkingsovereenkomst tussen gevende en ontvangende partij worden vastgelegd fiscaal aftrekbaar te maken. De Belastingdienst zal hiertoe een eenvoudige model-schenkingsovereenkomst als downloadbaar bestand ter beschikking stellen op www.belastingdienst.nl. Kamerstukken II 2012/13, 32 740, nr. 15
Kamerstukken II 2012/13, 31 953, nr. 53
e-privacy Fiscale regelgeving ANBI’s en periodieke schenkingen Brief van de Staatssecretaris van Financiën (28-5-2013) over zijn plannen tot aanpassing van de fiscale regelgeving voor ANBI’s en de formaliteiten voor periodieke schenkingen. – In de brief die op 25 april jl. is gestuurd (Kamerstuk 32 740, nr. 14), zijn al enkele contouren geschetst. De huidige voorwaarden om de ANBI-status te verkrijgen of te behouden zijn opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in de UR AWR 1994. Deze voorwaarden worden onder andere uitgebreid met een verplichting tot het openbaar maken van diverse gegevens via internet. De conceptregeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) is als bijlage bijgevoegd. Bedoeling is om de eerste stap in het proces van aanpassing van de regelgeving, de wijziging van de UR AWR 1994, snel te zetten en de wijzigingsregeling uiterlijk 1 juli 2013 in de Staatscourant te latenplaatsen. Deze snelheid is geboden om de ANBI’s in staat te stellen voor 1 januari 2014 te voldoen aan de nieuwe voorwaarden. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de mogelijkheden die de Belastingdienst nu al ter beschikking staan om de ANBI-status te weigeren of te ontnemen. Als aanvullende maatregel om de integriteit van ANBI’s te bewaken zal de Belastingdienst een meldpunt ‘Misbruik ANBI’ instellen waar signalen kunnen worden gedeponeerd over feiten en handelingen die niet in lijn zijn met de doelstelling van de ANBI of met andere fiscaal relevante gegevens, om gerichter op basis van die signalen bepaalde ANBI’s tegen het licht te kunnen houden. Tot slot meldt de bewindsman dat hij voornemens om het per 1 januari 2014 mogelijk te
Brief van de Minister van EZ (24-52013) waarin de Kabinetsvisie op e-privacy uiteen gezet wordt. – Deze brief richt zich op het gebruik van data in en door de private sector. In de brief wordt een aantal randvoorwaarden geïdentificeerd die nodig zijn voor een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer in private verhoudingen. Ook worden concrete acties benoemd om de positie van de eindgebruiker en een zorgvuldige omgang met diens persoonsgegevens te verbeteren. Een internationale aanpak is vereist daar bescherming van e-privacy een bij uitstek mondiale aangelegenheid is. Het kabinet hecht sterk aan een doeltreffende bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, waarbij van belang is dat de invulling van de bescherming gebruikersvriendelijk is en praktisch uitvoerbaar voor het bedrijfsleven en innovatie niet onnodig wordt belemmerd. Belangrijk is dat de eindgebruiker meer controle krijgt over zijn gegevens. Hiervoor zijn de volgende randvoorwaarden noodzakelijk: Controle van de eindgebruikers over gebruik van hun persoonsgegevens. Zij moeten nadrukkelijk toestemming voor gebruik persoonsgegevens kunnen geven; eindgebruikers moeten het recht krijgen om vergeten te worden en de mogelijkheid hebben hun data te verplaatsen en mee te nemen naar bijvoorbeeld een andere aanbieder of platform (dataportabiliteit). Transparantie over de verzameling en verwerking van gegevens: de eindgebruiker moet volledig en duidelijk over de verwerking geïnformeerd worden, zodat hij ook een duidelijke keuze heeft en weet wat er met zijn gegevens gebeurt. Verantwoordelijkheid bedrijven: bedrijven zijn reeds bij de inrichting van hun diensten
verantwoordelijk voor correcte verwerking van persoonsgegevens en moeten te allen tijde zorg dragen voor een goede beveiliging van persoonsgegevens. Om de randvoorwaarden voor meer vertrouwen te scheppen, zal het kabinet een aantal acties ondernemen via de sporen wetgeving, versterking van het toezicht en intensivering van de dialoog met het bedrijfsleven, en vergroting van het bewustzijn van eindgebruikers en marktpartijen op het gebied van e-privacy. Kamerstukken II 2012/13, 32 761, nr. 49
Dertiende penning Brief van de Minister voor WRD (215-2013) over de heffingswerkwijze van het recht op de dertiende penning. – Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is belast met de feitelijke heffing van het recht van de dertiende penning. Het RVOB brengt sinds vele jaren, indien de notaris dan wel koper en/of verkoper contact opnemen met het RVOB, het recht van de dertiende penning in rekening, en wel op basis van een in 2003 vastgestelde tarieventabel. Daarbij kan men kiezen voor betaling van het recht van de dertiende penning voor de betreffende koop, dan wel voor afkoop. Bij afkoop tegen 1,5 maal het recht zijn toekomstige kopers gevrijwaard van heffing. Bij Wet van 3 oktober 1984, houdende regelen omtrent de opheffing van het recht van de Dertiende Penning (Stb. 443) zal de dertiende penning per 1 januari 2015 worden afgeschaft. Tot 1 januari 2015 zal het RVOB de heffingswerkwijze voortzetten. De minister zal niet meer overgaan tot tariefsverhoging naar een meer marktconforme grondwaarde. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 72
Cie. Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Verslag (vastgesteld 30-5-2013) van de commissie voor de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten over haar werkzaamheden in 2012. – Het betreft een beknopt overzicht van de in de verslagperiode door de commissie verrichte werkzaamheden. Tevens komt de behandeling van brieven van derden ter sprake. Kamerstukken II 2012/13, 33 644, nr. 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1681
Nieuws
1532
Recht op eerlijk proces in Grondwet Het recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt in de Grondwet opgenomen. Dit schreef de Minister van BZK op 6 juni j.l. in een brief aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 31 570, G).
O
geen dringende noodzaak om een algemene bepaling in de Grondwet op te nemen die aan die notie met zoveel woorden uitdrukking geeft. Aan de motie Engels zal dan ook geen uitvoering worden gegeven.
Criterium
p 7 februari 2012 heeft de Eerste Kamer met ambtsvoorganger Spies gedebatteerd over het op 11 november 2010 verschenen rapport van de Staatscommissie Grondwet. In dat debat zijn twee moties ingediend, die een week later zijn aangenomen. In de motie Engels c.s. wordt de regering verzocht een voorstel te (doen) ontwikkelen voor de formulering van een algemene bepaling in de Grondwet, waarin wordt uitgedrukt dat Nederland een democratische rechtsstaat is (Kamerstukken I 2011/12, 31 570, B). In de motie Lokin-Sassen c.s. wordt de regering verzocht om in de Grondwet een artikel op te nemen, waarbij een algemeen recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt opgenomen (Kamerstukken I, 2011/12, 31 570 C). Een besluit over uitvoering van de moties is door minister Spies bij brief van 9 oktober 2012 overgelaten aan een nieuw kabinet. Dat besluit is nu genomen.
Bij de beraadslagingen heeft het kabinet als uitgangspunt genomen het criterium tot wijziging van de Grondwet, zoals dat ook door het vorige kabinet is gehanteerd. Dit houdt in dat voor een wijziging van de Grondwet, en in het bijzonder van de bepalingen waarin de grondrechten zijn verankerd, een dringende juridische en/of maatschappelijke noodzaak wordt vereist. Daarbij dient sprake te zijn van: 1. voldoende constitutionele rijpheid van te verankeren zaken, en 2. een dringende noodzaak voor een dergelijke verankering.
Wel en niet
Democratische rechtsstaat
De beraadslagingen binnen het kabinet hebben ertoe geleid dat het kabinet de motie Lokin-Sassen c.s. zal uitvoeren. Aldus zal het kabinet een voorstel tot wijziging van de Grondwet voorbereiden, dat ertoe strekt een artikel op te nemen, waarbij een algemeen recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt opgenomen. Alles afwegende acht het kabinet de notie van democratische rechtsstaat weliswaar een belangrijk en constitutioneel rijp gegeven, maar ziet het
De democratische rechtsstaat biedt weliswaar, zoals ook de motie Engels terecht overweegt, het kader voor wetgeving, beleid en individueel rechtsherstel waarmee de democratische rechtsstaat dan ook een ‘constitutioneel rijp’ gegeven is maar over de vraag of er ook een dringende noodzaak is om dit expliciet in de Grondwet op te nemen, heeft een intense gedachtewisseling in het kabinet plaatsgevonden. Belangrijke elementen van de democratische rechtsstaat zijn al geheel of
1682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
Eerlijk proces Het opnemen van een bepaling in de Grondwet waarmee een algemeen recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt opgenomen voldoet volgens het kabinet aan deze criteria. Er zullen dan ook stappen worden gezet om dit recht daadwerkelijk in de Grondwet te verankeren.
deels verankerd in de Grondwet. Voor wat betreft de rechtsstaatvereisten gaat het dan in de eerste plaats om het legaliteitsbeginsel en de machtenscheiding. Grond- en mensenrechten zijn vastgelegd in de Grondwet en internationale verdragen als het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het Handvest fundamentele rechten van de Europese Unie. Via de artikelen 93 en 94 van de Grondwet werken rechtstreeks werkende bepalingen van de mensenrechtenverdragen door in onze rechtsorde. Het democratische aspect van de rechtsstaat komt mede tot uitdrukking in grondwetsbepalingen inzake de Staten-Generaal, waaronder die met betrekking tot het kiesrecht, en bepalingen inzake wetgeving en bestuur. Nu de Grondwet primair fungeert als juridisch-staatkundig basisdocument van het staatsbestel en daarom de essentialia daarvan uitdrukt en deze, zoals beschreven reeds geheel of gedeeltelijk zijn opgenomen brengen de functie en het sobere karakter van de Grondwet met zich dat in de Grondwet niet daar bovenop nog met zoveel woorden wordt of behoort te worden uitgedrukt dát Nederland met die essentialia een democratische rechtsstaat is. Het kabinet acht het zelfs denkbaar dat een dergelijke declaratoire bepaling de beoogde zeggingskracht van de verankerde democratisch rechtsstatelijke beginselen vermindert; klaarblijkelijk spreken zij dan niet of onvoldoende voor zich. Die suggestie wenst het kabinet te vermijden. Alles afwegende acht het kabinet de notie van democratische rechtsstaat weliswaar een belangrijk en constitutioneel rijp gegeven, maar ziet het geen dringende noodzaak om een algemene bepaling in de Grondwet op te nemen die aan die notie met zoveel woorden uitdrukking geeft.
Nieuws
1533
Impuls voor vereenvoudiging en digitalisering rechtspraak De Minister van Justitie heeft de Tweede Kamer middels een brief van 11 juni bijgepraat over het vernieuwingsprogramma voor de rechtspraak. De minister schaart zich achter de doelstelling van de Raad voor de rechtspraak om zich de komende jaren te richten op ‘voortvarende, digitaal toegankelijke en minder formele rechtspraak, zodat een conflict snel en effectief kan worden beslecht’.
E
r kan niet meer worden volstaan met de geleidelijke vernieuwing die tot nu toe plaatsvindt, vinden zowel de minister als de Rechtspraak. Beide partijen trekken dan ook gezamenlijk op om voor elkaar te krijgen dat mensen in de toekomst rechtszaken kunnen aanspannen en volgen via de computer. De minister is verantwoordelijk voor de benodigde wetswijzigingen (met name in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht), de Rechtspraak richt zich op procesinnovatie en digitalisering van procedures en werkprocessen. Samen met de Raad voor de Rechtspraak wil Opstelten procedures minder formeel maken en meer nadruk leggen op de mondelinge behandeling van zaken. Ook moeten rechters meer mogelijkheden krijgen om de regie te voeren in zaken. Op die manier kan beter worden ingespeeld op de behoeften van de rechtzoekenden. De digitalisering van de rechtspraak, het vereenvoudigen van civiele procedures en het meer harmoniseren van civiele en bestuursrechtelijke procedures moeten verder zorgen voor kortere doorlooptijden in de rechtspraak. Vooral de tijd dat zaken stilliggen, kan worden verkort.
Vereenvoudigingen Civiele procedures beginnen nu nog met een dagvaarding of een verzoekschrift. Dat onderscheid komt te ver-
vallen. Er komt één eenvoudige manier om een procedure te starten, die zowel voor civiel- als bestuursrecht geldt. Inschakelen van een deurwaarder om de tegenpartij op te roepen blijft mogelijk, maar is straks niet meer verplicht. Het vaste stramien van hoor en wederhoor blijft weliswaar in stand, maar de rechter krijgt meer regie over de zaak en belegt een zitting als hij bijvoorbeeld behoefte heeft aan toelichting van de standpunten of wil toetsen of partijen nader tot elkaar zijn te brengen, eventueel via een mediator. Hij zal zoveel mogelijk streven naar oplossing van de problemen achter het juridische conflict, waardoor verder procederen onnodig wordt. De nieuwe werkwijze biedt ruimte voor maatwerk; eenvoudige zaken kunnen snel worden afgedaan, voor complexere kwesties wordt meer tijd vrijgemaakt. Lange doorlooptijden die samenhangen met de traditionele rechtsgang, waarin zaken vaak een tijdje stil komen te liggen, moeten over enkele jaren tot het verleden behoren. De mogelijkheid voor partijen om standpunten toe te lichten in plaats van een pleidooi te houden op de zitting, komt een snel verloop van de procedure ook ten goede. De bedoeling is dat binnen twee jaar de eerste concrete veranderingen worden doorgevoerd. De Rechtspraak praat over de exacte invulling daarvan met betrokkenen als de advocatuur, gerechtsdeurwaarders, wetenschappers en grote procespartijen. Ook wordt gedacht aan het formeren van burgerpanels die de nieuwe werkwijze kunnen uitproberen voordat die wordt ingevoerd.
Digitalisering De digitalisering van de rechtspraak wordt vanaf 2015 stapsgewijs doorgevoerd. Digitale toegang tot de rechtspraak zorgt ervoor dat burgers en bedrijven en hun procesvertegen-
woordigers eenvoudig vanuit hun eigen digitale omgeving kunnen communiceren met de rechter. De digitalisering betekent ook dat rechters en griffiers minder tijd kwijt zijn met bureaucratische werkzaamheden. De rechters kunnen zich daardoor meer richten op de inhoud van de zaak.
Regeringscommissaris Om deze veranderingen mogelijk te maken is een omvangrijk pakket aan wetgeving en andere maatregelen noodzakelijk. Eind dit jaar wil minister Opstelten de wetsvoorstellen voor advies voorleggen aan de Raad van State. De wijziging van het burgerlijk procesrecht vergt bijzondere juridische expertise en praktijkervaring op het terrein van het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht. Minister Opstelten heeft daarom prof. mr. A. Hammerstein voorgedragen voor benoeming tot regeringscommissaris voor de voorgenomen wijziging van het burgerlijk procesrecht.
Korte termijn In het najaar start het project e-Kantonrechter bij de rechtbanken Rotterdam en Den Bosch waarbij verzoeker en verweerder hun processtukken digitaal kunnen aanbrengen. Er wordt eerst ervaring opgedaan met zaken waarin rechtsbijstandsverzekeraars optreden als gemachtigde. Daarna volgen zaken met andere procesvertegenwoordigers. Vervolgens wordt de procedure toegankelijk voor alle procespartijen. Verder krijgen gerechtsdeurwaarders in de loop van dit jaar de mogelijkheid om een deel van de dagvaardingen digitaal bij de rechter aan te leveren. Vanaf volgend jaar kan de IND digitaal stukken indienen bij de centrale vreemdelingenkamers. Daarnaast komt er een mogelijkheid om personen zonder bekende woon- of verblijfplaats op te roepen door publicatie in de digitale Staatscourant.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1683
Nieuws
1534
Burenrechter smoort ruzies in de kiem Rechters en onderzoekers hebben samen een procedure ontworpen waarmee burenruzies, die vaak tot tijdrovende en belastende rechtszaken leiden, in een vroeg stadium opgelost kunnen worden. Burenrechter.nl laat strijdende partijen hun onderlinge conflict via de computer voorleggen aan de rechter, die langskomt en zo nodig knopen doorhakt. Hij zal echter vooral proberen de buren samen een oplossing te laten vinden, zodat de problemen daarna echt uit de wereld zijn. Om burenrechter.nl te testen worden twee pilots gehouden.
Z
o’n 4000 rechtszaken per jaar gaan over burenruzies. Omdat mensen meestal pas in laatste instantie naar de rechter stappen, zijn de conflicten tegen die tijd al flink uit de hand gelopen. Ieder heeft zijn stelling ingenomen en instanties die proberen te bemiddelen, staan vaak machteloos. “Vervolgens begint een rechtszaak die de partijen verder uit elkaar drijft”, zegt rechter Rogier Hartendorp van de rechtbank MiddenNederland. “De procedure is gebaseerd op tegenspraak: de ene partij stelt een vordering in, de ander voert verweer en komt eventueel met een tegeneis, de rechter moet daar beslissingen over nemen. Daarmee is het probleem meestal niet opgelost, omdat de juridische geformuleerde eis weinig te maken heeft met wat partijen werkelijk dwars zit. Bovendien worden buren op die manier gedwongen zich te richten op tegenstellingen, niet op wat hen bindt. Dat is in de nieuwe burenprocedure heel anders.”
Dichtbij en duurzaam ‘Duidelijk, dichtbij en duurzaam’ is de titel van het rapport waarin de nieuwe burenprocedure uiteen wordt gezet. Die hebben onderzoekers van HiiL Innovative Justice onder leiding van hoogleraar privaatrecht Maurits Barendrecht samen met rechters en juridisch medewerkers uit MiddenNederland en Amsterdam ontwikkeld,
1684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
in opdracht van de Raad voor de rechtspraak. “We hebben daar ook instanties bij betrokken die dagelijks te maken hebben met ruziënde buren, zoals politie, buurtbemiddeling en woningbouwverenigingen”, zegt Hartendorp. “Het dogma dat de rechter op afstand moet blijven, laten wij los. We proberen de uitspraak van de rechter juist aan te laten sluiten bij de inzet van bemiddelende instanties, om die te ondersteunen.” Ook voor de burgers komt de rechter dichterbij: zij kunnen zelf, zonder advocaat zijn hulp inroepen. “Bovendien komen we langs; onderzoek wijst uit dat beslissingen in burenzaken eerder worden aanvaard als de rechter zelf heeft gezien wat er speelt.”
Digitaal Verder verloopt de procedure digitaal. Wie overlast van of ruzie met zijn buren heeft logt in op burenrechter.nl. Daar vult hij een vragenlijst in die het probleem en de achtergrond in kaart brengt. “We toetsen ook welke oplossing de eiser zelf voor ogen heeft, hoe volgens hem de buurman erover denkt en of eventueel anderen bij het conflict betrokken zijn”, zegt Hartendorp. Vervolgens wordt de buurman uitgenodigd om in te loggen en een vergelijkbare vragenlijst in te vullen. “Hij krijgt een heel summiere beschrijving van het geschil te zien, om te voorkomen dat direct de stellingen worden betrokken. Wij willen juist dat beide partijen hun eigen verhaal vertellen.”
Oplossingen aanreiken Een rechtbankmedewerker stimuleert vervolgens beide partijen om over de gegeven antwoorden in gesprek te gaan op de site. Hij leest mee, stelt vast waarover de partijen het al eens zijn en vraagt zo nodig om aanvullende gegevens. Het systeem verstrekt zelf ook informatie, over juridische bepalingen die van toepassing zijn en oplossingen die andere mensen in vergelijkbare omstandigheden hebben gekozen.
“De rechter zoekt in overleg met de partijen naar een passende oplossing en doet uitspraak over kwesties waar zij niet zelf uitkomen”, zegt Hartendorp. “Dat kan ook helpen om hulp weer op gang te brengen. Als buurtbemiddeling bijvoorbeeld telkens vastloopt op een meningsverschil over de schutting, hakt de rechter de knoop over die schutting door.” Partijen weten binnen 3 tot 4 maanden waar ze aan toe zijn, de rechter blijft daarna op de achtergrond betrokken. “Onderzoek wijst uit dat mensen dan hun afspraken beter nakomen. En als het toch niet helemaal goed gaat, kunnen we aanvullende maatregelen nemen zonder kostbare nieuwe procedure.” Het ontwikkelen van het oplossingsgerichte burenrecht was inspirerend, zegt Hartendorp. “Als je ziet hoeveel conflicten door andere instanties worden opgelost, dat is gigantisch. Daar willen wij graag onze bijdrage aan leveren met écht effectieve rechtspraak.”
Pilots Het prototype voor de burenprocedure is in 4 maanden tijd ontworpen en inmiddels enthousiast ontvangen door de Raad, die de tijd rijp acht voor pilots bij twee rechtbanken. Het nieuwe burenrecht past goed bij de vernieuwingsoperatie die de Rechtspraak in gang heeft gezet. Voor het burenrecht is nieuwe wetgeving nodig. “We hopen vooruitlopend daarop een experimenteerbepaling van het ministerie te krijgen, zodat we alvast volgens de nieuwe regels kunnen werken”, zegt Hartendorp. “Zolang dat niet zo is, moeten we voor de pilots de kantonrechters arbitrage gebruiken (art. 96 Rv). Dat heeft als nadeel dat de rechter geen uitspraak kan doen als een van de buren niet meewerkt; de partijen moeten zich samen tot de rechter wenden.” Of ruziënde buren tot zo’n gezamenlijk initiatief te bewegen zijn, zal tijdens de pilots blijken. Die gaan begin 2014 van start. Bron: rechtspraak.nl
Nieuws
1535
Omzet juridische dienstverleners daalt De omzet van de rechtskundige dienstverleners daalde in het eerste kwartaal van 2013 met ruim 4 procent ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Het CBS bracht de daling in kaart.
D
e omzet van juridische en administratieve dienstverleners nam in het eerste kwartaal van 2013 flink af. Op een kleine opleving in het derde kwartaal van 2012 na, is de omzetontwikkeling in deze branche al sinds het derde kwartaal van 2011 negatief. Volgens de ondernemers is het economisch klimaat in het eerste kwartaal verder verslechterd. Voor het tweede kwartaal van 2013 verwacht men een dalende omzet bij lagere prijzen. Ook over de werkgelegenheid zijn de ondernemers negatief gestemd.
Juridische dienstverleners De omzet van de rechtskundige dienstverleners daalde in het eerste kwartaal van 2013 met ruim 4 procent ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Dit is de eerste omzetdaling sinds het eerste kwartaal van 2010. Binnen de rechtskundige dienstverlening vormen advocaten, notarissen en deurwaarders de belangrijkste beroepsgroepen. De omzet van de accountants- en
Omzetontwikkeling t.o.v. dezelfde periode het jaar ervoor % 10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 I II III IV I II III IV I II III IV I II ‘09
Bron: CBS
‘10
‘11
III IV
I
‘12
‘13
691 Rechtskundige dienstverlening 692 Accountancy, administratie e.d.
administratiekantoren daalde in het eerste kwartaal met 2 procent. Over heel 2012 bedroeg hun omzetdaling 0,8 procent.
Personeel De personeelssterkte nam per saldo bij 12 procent van de juridische en administratieve dienstverleners af. Dit is een verbetering ten opzichte van een kwartaal eerder. Toen zag per saldo 31 procent van de bedrijven de personeelssterkte krimpen. De ondernemers waren ongeveer even negatief over de orderpositie als in het vierde kwartaal. Per saldo beoordeelde 15 procent van de ondernemers deze als (te) klein in het eerste kwartaal. De verwachtingen van ondernemers
in de juridische en administratieve dienstverlening geven over de gehele linie een pessimistischer beeld voor het tweede kwartaal van 2013. Zo verwacht per saldo 17 procent een verdere verslechtering van het economisch klimaat. Over de werkgelegenheid in het tweede kwartaal zijn de ondernemers zeer pessimistisch gestemd. De personeelssterkte zal naar verwachting per saldo bij 31 procent van de ondernemers afnemen, een veel grotere groep dan in het eerste kwartaal. De omzetverwachting is negatief. Per saldo verwacht 12 procent een afname van de omzet en ook een bijna even grote groep (11 procent) lagere prijzen. Bron: cbs.nl, - thema’s -
1536
Meer meldingen verdachte transacties In 2012 zijn er 391 verdachte transacties bij de Financial Intelligence Unit - Nederland (FIU) gemeld, een stijging van 35 procent ten opzichte van 2011. Dit blijkt uit het jaaroverzicht van deze organisatie, die zich met name richt op de opspo-
ring van witwassen en financieren van terrorisme. De transacties die in 2012 verdacht zijn verklaard vertegenwoordigen een waarde van 680 miljoen euro. 248 meldingen waren afkomstig van notarissen. Het notariaat vormt samen met de
accountancy de grootste meldgroep.
D
e banken, traditioneel de grootste melders, deden voor het tweede opeenvolgende jaar minder meldingen bij de FIU.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1685
Nieuws
Een lager percentage van deze meldingen is doorgemeld aan de opsporing en het bedrag dat ermee gemoeid is, is sterk gedaald. Deze ontwikkeling wordt op dit moment samen met de banken en de toezichthouder verder onderzocht. Ook Holland Casino deed fors minder meldingen als gevolg van wijzigingen in het meldbeleid.
Complexe analyses In zijn algemeenheid is het aantal doormeldingen van verdachte transacties (VT’s) ten opzichte van het
voorgaande jaar nagenoeg gelijk gebleven. Om haar onderzoekscapaciteit optimaal te benutten heeft de FIU-Nederland in 2012 bewust gekozen invulling te geven aan meer complexe analyses en onderzoeken van haar data, teneinde beter bruikbare informatie en inlichtingen voor opsporingspartners te leveren. De ratio van deze keuze is erin gelegen dat meer waarde wordt gehecht aan het opleveren van verdachte transacties die aansluiten bij door de opsporing gestelde prioriteiten of door de opsporing gestelde vragen, dan aan
het opleveren van veel VT’s. Gezien de begrenzing aan haar formatie zal de FIU-Nederland in elk geval keuzes moeten blijven maken ten aanzien van de wijze waarop zij haar data onderzoekt. De rapportage en analysetool die in de loop van 2013 opgeleverd moet worden zal een aantal bewerkingen efficiënter maken en de FIU-onderzoekers beter in staat stellen om de meest relevante/risicovolle transacties te selecteren voor verder onderzoek. Bron: fiu-nederland.nl
1537
Overgangsrecht alleen bij wet De Hoge Raad heeft op 14 juni j.l. in een fiscale zaak (LJN BY1244) beslist dat als hoofdregel geldt dat nieuwe wettelijke regels direct van kracht zijn en dat op dit principe alleen inbreuk kan worden gemaakt door middel van wettelijke overgangsmaatregelen.
I
n de casus die heeft geleid tot het arrest werd door een dochtermaatschappij een dividend uitgekeerd in een jaar waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing was geworden ten gevolge van een wetswijziging. Dit dividend vond echter zijn oorsprong in een jaar vóór deze wetswijziging, waarin de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was.
Hoge Raad De Hoge Raad stelt voorop dat indien de wetgever bij wijziging van een wetsbepaling in de wijzigingswet geen overgangsbepaling opneemt, moet worden uitgegaan van de hoofdregel van onmiddellijke werking van de gewijzigde bepaling. In de wet waarbij artikel 13 van de Wet is gewijzigd ontbreekt een dergelijke overgangsbepaling, zodat de per 1 januari 2007 geldende tekst van arti-
1686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
kel 13 van de Wet met ingang van die dag toepassing dient te vinden op voordelen die op of na die dag worden gerealiseerd. Daaraan doet niet af dat de wetgever blijkens de toelichting bij deze wetswijziging ervan is uitgegaan dat compartimentering zou plaatsvinden, in die zin dat voor zover voordelen uit deelneming toerekenbaar zijn aan belastingtijdvakken vóór 1 januari 2007 de tot dan geldende tekst daarop nog toepassing zou vinden. Bij afwezigheid van overgangsmaatregelen die afwijken van de hoofdregel van onmiddellijke werking is het niet aan de rechter om in afwijking van de nieuw geldende wettekst de vóór die wijziging geldende wetsbepaling te blijven toepassen voor zover voordelen toerekenbaar zijn aan tijdvakken van voor die wetswijziging.
Conclusie Eerder concludeerde A-G Wattel in deze zaak al dat het bij afwezigheid van geschreven overgangsrecht niet aan de rechter is om - op grond van de strekking van de wet of van een redelijke wetstoepassing - een wet ondanks zijn afschaffing te blijven toepassen alsof hij niet is afgeschaft op ná zijn afschaffing gerealiseerde
vermogensresultaten of uitgekeerde dividenden. Een dergelijke toepassing van een afgeschafte wet kan zijns inziens niet gebaseerd worden op de strekking van de wet, noch op een redelijke wetstoepassing. Iets dat er niet (meer) is, heeft immers ook geen strekking en kan ook niet ‘redelijk’ toegepast worden. Bij wetswijziging moet zijns inziens in geval van ontbreken van geschreven overgangsrecht uitgegaan worden van onmiddellijke werking.
Reparatie Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad heeft de staatssecretaris van Financiën aangekondigd een wetsvoorstel in te dienen om de toepassing van de compartimenteringsleer in de wet vast te leggen. Indien dit reparatiewetsvoorstel wordt aangenomen zoals voorgesteld, zal de wetswijziging terugwerken tot en met 14 juni 2013. Dat doet echter niet af aan het feit dat op deze uitspraak een beroep kan worden gedaan in alle gevallen waarin de wetgever geen wettelijke overgangsmaatregelen heeft getroffen.
Bron: rechtspraak.nl, loyensloeff.com
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Waar gaat het geschil over? Op 6 juni 2013 hield prof. mr. R.J. (Rick) Verschoof, hoogleraar rechtspraak, zijn oratie aan de Universiteit Utrecht. In zijn oratie, getiteld ‘Waar gaat het over?’ stond het handelen van rechters op de civielrechtelijke zitting centraal. Dit handelen is van invloed op de door partijen ervaren rechtvaardigheid van de gang van zaken en ook op de kansen dat een regeling tussen partijen tot stand komt. Maar dezelfde gedragingen hebben niet per se op beiden een positief effect. Een moderne zittingsaanpak omvat volgens Verschoof dat de rechter bij partijen nagaat of het voorgelegde juridische geschil voor hen de kern is waar het om draait. Is er misschien sprake van een onderliggend (breder en/of niet-juridisch) conflict en welke belangen en behoeftes bestaan in dat verband bij partijen? Tot slot ging de bijzonder hoogleraar in op de invloed die een dergelijke moderne aanpak heeft op de ervaren rechtvaardigheid en schikkingskansen. Beheersen rechters de communicatietechnieken en het conflictmanagement die bij deze aanpak horen wel afdoende?
Ondernemen in de i-samenleving Met haar oratie ‘Ondernemingsrecht en de i-samenleving: mind the gap, take the next step’ aanvaardde prof. dr. Iris Wuisman op 7 juni 2013 haar ambt als hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden. Een van haar stellingen was dat de Nederlandse opvatting dat de BVvorm de vanzelfsprekende manier is voor een commerciële onderneming, aan fundamentele herziening toe is. In onze i-samenleving, waarbij i staat voor individualisering, informalisering en digitalisering, zegt Wuisman, staan eigen verant-
woordelijkheid, keuzevrijheid en co-creatie staan centraal. Deze samenleving van zzp-ers en burgerinitiatieven vereist bijpassend ondernemingsrecht dat vraagstukken van samenwerking en aansprakelijkheid met een nieuwe blik bekijkt. Het individueel ondernemerschap maakt een ongekende opmars door. Dat weerspiegelt zich in het grote aantal zzp-ers. Daarnaast is er sprake van een terugtredende overheid die verantwoordelijkheid en zorg bij de burger teruglegt. Zo wordt van de individuele burger in toenemende mate eigen ondernemerschap gevraagd. De juridische vormgeving van het ondernemerschap dient aan te sluiten op deze ontwikkelingen, aldus Wuisman. Moderne persoonsgebonden samenwerkingsvormen zijn verbanden tussen zelfstandige individuen en vragen flexibiliteit en verantwoordelijkheid voor alleen de eigen inbreng. Want modern samenwerken is niet meer automatisch synoniem met aansprakelijkheid voor elkaar. Burgerinitiatieven bevinden zich in een spanningsveld van maatschappelijke belangen en commerciele verdienmodellen. Zij hebben behoefte aan herkenbaarheid van hun gewaarborgde principes naar buiten toe. Het Nederlandse ondernemingsrecht faciliteert deze vormen van ondernemerschap onvoldoende. Ook de recent geïntroduceerde Flex-bv voldoet volgens Wuisman niet. Het Verenigd Koninkrijk is vergevorderd met de ondersteuning van burgerinitiatieven. Oplossingen voor de herkenbaarheid kunnen gevonden worden in wettelijke regelingen, maar ook via certificering. Als uitkomst voor de samenwerkende zzp-ers ziet Wuisman de personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid zoals die elders in Europa en de Angelsaksische landen voorkomt. Zij roept de formele wetgever op met haar voorstel aan de slag te gaan. Ook de rechterlijke macht dient zich meer bewust te zijn van het effect van de i-samenleving op aansprakelijkheidskwesties in persoonsgebonden samenwerkingsvormen.
Promoties Kinderen en vermogen Hans ter Haar schreef een proefschrift met als onderwerp Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen. In een zevental afzonderlijke hoofdstukken komen diverse aspecten van dit onderwerp aan bod. De nadruk ligt vooral op wetswijzigingen in het privaatrecht die de afgelopen drie decennia plaatsvonden en die van invloed waren op vermogensbeheer bij minderjarigen. De onderwerpen betreffen de handelings(on)bekwaamheid van minderjarigen, de autonomie van de minderjarige over zijn vermogen, het ouderlijk vruchtgenot, het testamentair bewind, de som ineens van art. 4:35 BW, verjaringstermijnen en het kantonrechtelijk toezicht op het bewind over erfrechtelijke verkrijgingen. Het onderzoek resulteert in een tweeëntwintigtal suggesties voor wetswijziging. Zo wordt onder andere gepleit voor aanpassing van de regeling van ouderlijk vruchtgenot, maar ook voor verlenging van verjarings- en vervaltermijnen tot enige tijd na de meerderjarigheid. Voor de praktijk van de kantonrechter en de notaris zijn met name de hoofdstukken die het erfrecht betreffen interessant. Men denke aan de som ineens van art. 4:35 BW en het testamentair bewind bij minderjarigen. Een kind dat de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt maakt onder omstandigheden op grond van art. 4:35 BW aanspraak op een som ineens in de nalatenschap van een ouder, voor zover nodig ter bestrijding van kosten van verzorging en opvoeding, levensonderhoud en studie. De bepaling is een betrekkelijk nieuw fenomeen, dat verschillende vragen oproept. De regeling van testamentair bewind bij minderjarigen is complex, omdat Boek 1 BW enkele bepalingen kent (art. 1:253i lid 4 sub c en art. 1:337 lid 3 BW), waarvan niet duidelijk is hoe deze zich verhouden tot het testamentair bewind als geregeld in Boek 4 BW. Opheldering is van groot praktisch belang. Het laatste hoofdstuk betreft een verkennend empirisch onderzoek naar het kantonrechtelijk toezicht op het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1687
1538
Universitair Nieuws
bewind over bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen van minderjarigen. Het resultaat van het onderzoek schetst geen rooskleurig beeld van het functioneren van dit toezicht. Een belangrijke oorzaak hiervan is erin gelegen dat de wettelijke vertegenwoordigers niet worden aangespoord aan de in de wet genoemde formaliteiten te voldoen. De meeste zorgen gaan uit naar het toezicht op het bewind ter zake van vorderingen in de zin van art. 4:13 BW, de wettelijke verdeling. Het betreft vermoedelijk de meest voorkomende erfrechtelijke verkrijging van minderjarigen. Verliest een kind één van zijn (gehuwde of als partner geregistreerde) ouders, dan krijgt het op grond van het versterferfrecht een niet-opeisbare vordering op zijn langstlevende ouder. Op grond van art. 4:16 lid 2 BW hoort de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige (meestal de langstlevende ouder zelf) dan een boedelbeschrijving op te maken waaruit de vordering kan worden afgeleid. Het onderzoek indiceert dat van het toezicht op de naleving van deze bepaling zeer weinig terecht komt. De minderjarige leidt hierdoor in de toekomst mogelijk schade omdat de omvang van zijn erfrechtelijke aanspraak niet meer kan worden herleid. Heroriëntatie op het toezicht is zeer gewenst. Het proefschrift bevat hiervoor suggesties. Ter Haar promoveerde op 25 april 2013 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotor was prof. mr. L.C.A. Verstappen. J.H.M. ter Haar Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen Boom Juridische uitgevers 2013, 400 p., € 82 ISBN 978 90 8974 772 3 Ook beschikbaar op: http://irs.ub.rug.nl/ppn/356499650
European Union property law Goederenrecht wordt traditioneel gezien als een zeer nationaal-georiënteerd rechtsgebied dat weinig tot geen invloed ondervindt van Europees recht. Er hebben zich echter gedurende de laatste vijftien jaar ontwikkelingen voorgedaan die aantonen, dat het Europese Unierecht ook het nationale goederenrecht begint te raken. Men denke aan het snel groeiende EU contractenrecht,
1688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
waarbinnen gepoogd wordt contractenrecht en goederenrecht strikt te scheiden. Dit is echter moeilijk vol te houden, aangezien niet alle lidstaten op dezelfde manier de grens trekken tussen contractenrecht en goederenrecht. Het is dus belangrijk dat in de groeiende ontwikkeling van het EU contractenrecht het goederenrecht niet achterblijft. Daarnaast wordt het nationale goederenrecht steeds meer beïnvloed door de kern van de interne markt: de vier vrijheden. Binnen de interne markt wordt het voor steeds meer particulieren en bedrijven mogelijk om goederen en onroerend goed te (ver)kopen in andere lidstaten. Het toepasselijke recht op dergelijke transacties verschilt echter inhoudelijk van lidstaat tot lidstaat en de automatische toepassing van de lex rei sitae maakt een rechtskeuze door partijen in beginsel onmogelijk. Het zich moeten aanpassen aan verschillende rechtstelsels verhoogt transactiekosten, en de rechtsverschillen tussen lidstaten kunnen iemands recht in het verhandelde goed verloren doen gaan. Europees recht voor dergelijke transacties, bruikbaar binnen de gehele interne markt, zou hier uitkomst bieden. Deze dissertatie presenteert een voorstel voor de ontwikkeling van dergelijke regelgeving. Alvorens dit voorstel uit te werken heb ik uitgebreid onderzoek gedaan naar het reeds bestaande EU goederenrecht. Slechts een vijftiental maatregelen betreft onderwerpen met goederenrechtelijke aspecten zoals grensoverschrijdende insolventie, handel in emissierechten, en beperking van eigendom van grond dat tot natuurgebied is verklaard. Echter, er bestaan enkele honderden richtlijnen en verordeningen die goederenrechtelijke termen bevatten zoals eigendom, overdracht, en erfpacht. Deze maatregelen betreffen zeer uiteenlopende onderwerpen, van landbouw tot terrorismebestrijding. Ze houden zich geen van alle concreet bezig met goederenrecht, en het gebruik van goederenrechtelijke terminologie is inconsequent. Er kan worden vastgesteld dat er weliswaar al EU goederenrecht bestaat, maar dat het nog zeer gefragmenteerd is. Het meest consequent is het EU goederenrecht nog als het gaat om het type objecten waarop een goederenrechtelijk recht kan rusten: zolang een object een economische waarde verte-
genwoordigd kan er een goederenrechtelijk recht (inclusief eigendom) op rusten, ook wanneer het een nietstoffelijk object betreft. Een meer coherente ontwikkeling van het EU goederenrecht is duidelijk hard nodig. Mijns inziens kan dit het beste vorm gegeven worden d.m.v. een optioneel instrument, neergelegd in een verordening. Het optioneel instrument zou private partijen drie Europese goederenrechtelijke rechten bieden, waarvan binnen de gehele Unie gebruik kan worden gemaakt: een Europees recht van eigendom, een zekerheidsrecht en een gebruiksrecht. Het optioneel instrument zou verder een kader van regelgeving m.b.t. vestiging, overdracht, registratie en tenietgaan moeten bieden, waarbinnen deze Europese rechten kunnen functioneren. Dit voorstel behandelt de meest essentiële aspecten, maar het kan geen allesomvattend systeem van goederenrecht bieden. Het is daarom nodig om in het optioneel instrument een regel van internationaal privaatrecht op te nemen die aangeeft, welk recht van toepassing is op die gevallen die niet in het optioneel instrument geregeld zijn. Dit zou de lex rei sitae kunnen zijn, maar zoals eerder gezegd kan de lex rei sitae – al dan niet in samenhang met nationaal goederenrecht – tot belemmeringen in de interne markt leiden. Het loont zich daarom om alternatieven voor de lex rei sitae te onderzoeken. Deze alternatieven komen kort aan de orde in dit proefschrift en zullen onderwerp zijn van toekomstig onderzoek van de auteur. Eveline Ramaekers promoveerde op 4 april 2013 aan Maastricht University. Promotor: prof. dr. J.H.M. (Sjef) van Erp. Dr. Eveline Ramaekers LL.M MA European Union property law: from fragments to a system Ius Commune: European and Comparative Law Series Volume 117 Intersentia 2013, xiii + 338 p., € 75 ISBN 978 17 8068 171 9
Scriptie Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld? In de relatie tussen professionele handelspartijen is het bestaan van een leverancierskrediet eerder regel
Universitair Nieuws
dan uitzondering. Dit houdt in dat de goederen eerst worden geleverd en later, nadat de goederen eventueel zijn verwerkt en doorverkocht, aan de leverancier worden betaald. Ten gevolge van het leverancierskrediet loopt de verkoper een insolventierisico op de koper gedurende de periode die tussen de aflevering van de goederen en de betaling daarvan ligt. De leverancier tracht zich hier tegen te beschermen door het bedingen van een eigendomsvoorbehoud. Deze scriptie vergelijkt de Nederlandse regeling omtrent het eigendomsvoorbehoud op enkele cruciale punten met die van Duitsland. Naast een analyse en vergelijking van de constructie van het eigendomsvoorbehoud staat met name de positie van de koper, de uitbreiding en de verlenging van het eigendomsvoorbehoud centraal. In geval van een uitgebreid eigendomsvoorbehoud worden naast de rechtstreeks tegenoverstaande vorderingen ook andere vorderingen op de koper onder het eigendomsvoorbehoud gebracht. Hierin komt onder andere de problematiek rond het ‘oneindig’ eigendomsvoorbehoud naar voren, evenals een aantal creatieve oplossingen die onze Oosterburen hiervoor hebben bedacht. Verlenging van het eigendomsvoor-
behoud bestaat eruit dat het eigendomsvoorbehoud zich uitstrekt tot zaken die uit de geleverde goederen worden gevormd. In verband met de huidige dwingendrechtelijke regelingen omtrent zaaksvorming, vermenging en bestanddeelvorming wordt dit naar Nederlands recht momenteel niet mogelijk geacht, ten gevolge waarvan het eigendomsvoorbehoud in aanmerkelijke mate wordt uitgehold. Naar Duits recht is deze vorm van verlenging, onder ander door middel van contractsvrijheid, echter wel op grote schaal mogelijk. Het eigendomsvoorbehoud biedt daardoor een flexibele en pragmatische oplossing voor zowel de koper als de verkoper. De pro’s en contra’s van de regelingen in beide landen worden tot slot nogmaals kort belicht in de conclusie. Het Duitse recht blijkt in ieder geval een welkome inspiratiebron te zijn voor de wenselijke herziening van de Nederlandse regeling omtrent het eigendomsvoorbehoud. Stéphanie Broekaart Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld? Een rechtsvergelijkende studie naar de reikwijdte van het eigendomsvoorbehoud tussen professionele handelspartijen in Nederland en Duitsland.
Masterscriptie Privaatrechtelijke Rechtspraktijk aan de Universiteit van Amsterdam Beoordeling: 8,5 Begeleider: mw. mr. S. de Groot De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Koninklijke onderscheiding Prof. mr. Wilhelmina Thomassen, voorzitter van het College van Advies van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, is op 26 april benoemd tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Zij was van 2004 tot 2012 werkzaam als Raadsheer in de Hoge Raad en daarvoor in verschillende (internationale) functies in de rechterlijke macht, waaronder als rechter in het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens. En zij was buitengewoon hoogleraar Rechten van de Mens aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Thomassen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de Nederlandse rechtspraak.
1539
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
tot 2012 rechter bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
ICJ Op 4 maart maakte de International Commission of Jurists (ICJ) de benoeming bekend van prof. Egbert Myjer. Myjer was van 2004
Prof. Theo van Boven en de ICJ hebben op 13 april de Light of Truth Award ontvangen uit handen van de Dalai Lama. Zij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1689
Personalia
ontvingen de prijs voor hun inzet voor de mensenrechten in Tibet. Van Boven is emeritus hoogleraar Internationaal Recht aan de Universiteit Maastricht en voormalig directeur Mensenrechten van de Verenigde Naties, waar hij later tevens speciale rapporteur tegen marteling was.
EU-grondrechtenbureau Prof. dr. Han Entzinger, hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, is per 4 juni 2013 benoemd tot lid van het Wetenschappelijk Comité van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten in Wenen. Het Wetenschappelijk Comité waarborgt de wetenschappelijke kwaliteit van
1540
de activiteiten van het EU-Grondrechtenbureau. Entzinger is de eerste Nederlander die lid wordt van dit Comité.
Hoogleraar Prof. Michael Ignatieff, Canadees schrijver, hoogleraar en oudpoliticus, is benoemd tot Cleveringa-hoogleraar voor het academisch jaar 2013-2014 aan de Universiteit Leiden. Ignatieff houdt op 26 november 2013 de Cleveringa-oratie. Hij doceerde geschiedenis aan de University of Toronto en promoveerde aan Harvard University. Hij was senior research fellow aan King’s College (Cambridge) en verzorgde colleges aan de universiteiten van Harvard, Cambridge, Oxford, Toronto en Lon-
den, en aan de London School of Economics.
Advocatuur Peter Roorda is per 1 juni 2013 als partner toegetreden bij De Waard CS Advocaten. Roorda oefende sinds 1980 de ondernemingsrechtelijke praktijk uit bij Stibbe, waarvan vijf jaar in New York. In 2003 richtte hij mede de Amsterdamse vestiging van het Amerikaanse kantoor Greenberg Traurig op. Hij vertegenwoordigt partijen bij overnames, fusies, reorganisaties, beurstransacties, ondernemingsrechtelijke procedures en commerciële arbitrages, aandeelhoudersgeschillen en maatschapsconflicten, zowel multijurisdictioneel als in arbitrage.
Agenda
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak
zijn geïnteresseerd in dit specialistische onderwerp zijn welkom.
De publicatie van Cahier Politiestudies 28 ‘Vernieuwing in de opsporing’ is voor de Stichting Maatschappij en Veiligheid aanleiding een seminar te organiseren over tunnelvisie en tegenspraak.
Tijd: donderdag 10 oktober van 13.30 tot 17.00 uur
Tijd: donderdag 19 september (exacte tijd volgt nog)
Inlichtingen en aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/
internist ouderengeneeskunde, aan het Leids Universitair Medisch Centrum, en mr. L.A.P. Arends, advocaat bij Dirkzwager advocaten & notarissen te Nijmegen, zullen dit thema inleiden.
alumni/onderwijs/actualiteitencursus/. Er worden studie-
Tijd: vrijdag 1 november 2013 van 13.30 tot ca. 16.30
punten aangevraagd bij de Koninklijke Notariële Beroeps-
uur
Plaats: Den Haag (locatie wordt nader bekendgemaakt)
organisatie (3 PO-punten) en de Nederlandse Orde van
Plaats: Domus Medica, Mercatorlaan 1200 te Utrecht
Inlichtingen en aanmelding: via: www.maatschappijen-
Advocaten. Voor alumni is het € 175, niet-alumni betalen
Inlichtingen en aanmelding: Leden van de Vereniging
veiligheid.nl. Deelname kost € 95
€ 275.
ontvangen een uitnodiging. Ook belangstellende niet-
10 10 2013 Actualiteitencursus Agrarisch recht
01 11 2013 Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht
Plaats: Campus van de Radboud Universiteit Nijmegen, Comeniuslaan 4 te Nijmegen
leden zijn van harte welkom. Toegang is gratis. Om facili-
De Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen organiseert de ‘Actualiteitencursus Agrarisch recht: civiele en fiscale aspecten’. De cursus is in eerste plaats bedoeld voor alumni. Niet-alumni die
1690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
De najaarsvergadering van de Vereniging voor Gezondheidsrecht (VGR) heeft deze keer als thema Ouderen en zorg. Prof. dr. R.G.J. Westendorp, hoogleraar ouderengeneeskunde,
taire redenen is inschrijving verplicht. Inschrijving is vanaf heden tot uiterlijk 28 oktober a.s. mogelijk via de VGRwebsite: www.vereniginggezondheidsrecht.nl/vergaderingen. Nadere informatie over de VGR en de VGR-najaarsvergadering via www.vereniginggezondheidsrecht.nl of bij het secretariaat van de Vereniging, mevr. R. van Baal, Postbus 20051, 3502 LB Utrecht (tel.: 030 28 23 848 /322 optie 1), e-mailadres:
[email protected].
Agenda kort
24 06 2013 VMR Themamiddag
28 06 2013 Rechtsbijstand bij politieverhoor
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1435
24 06 t/m 05 07 2013 Summer school on Health law and ethics
28 06 2013 Kleine Kantoren Dag 2013
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law
NJB 2013/1488, afl. 24, p. 1620
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
25 06 2013 Toetreding EU tot EVRM
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
01 en 02 07 2013 Criminology Conference: Resistance NJB 2013/136, afl. 2, p. 146
NJB 2013/1488, af;. 24, p. 1620
10 10 2013 Actualiteitencursus Agrarisch recht NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
26 06 2013 Fundamentele arbeidsrechten
01 07 t/m 05 07 2013 Summer Programme on International Sports Law
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1434
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
26 06 2013 Fiscale actualiteiten
26 t/m 30 08 2013 Children’s rights
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
26 06 2013 Masterclass Klantgerichtheid
12 09 2013 IFR-symposium
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
27 06 2013 Levensloop denken
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak
NJB 2013/1387, afl. 22, p. 1495
NJB 2013/1540. afl. 25, p. 1690
27 06 2013 Education in the global context
20 09 t/m 01 11 2013 Europees burgerschap
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1434
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
27 t/m 29 06 2013 European Young Bar Association
04 10 2013 De onafhankelijke rechter
NJB 2013/1488, afl. 24, p. 1620
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
01 11 2013 Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
07 en 08 11 2013 Nudging and beyond NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
15 en 16 11 2013 Van der Heijden-congres NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1370
22 11 2013 Nacht van de rechtsstaat NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
29 en 30 11 2013 NJLP conferentie NJB 2013/947, afl. 17, p. 1182
28 06 2013 VAR-studiemiddag NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-06-2013 – AFL. 25
1691
Met de JWB-app actuele jurisprudentie altijd en overal beschikbaar! Q
Elke donderdag de samenvattingen van de civiele arresten van de Hoge Raad
Q
Overal en 24/7 bereikbaar
Q
Inclusief samenvattingen van de zgn. 81 RO uitspraken
Q
Laatste vacatures van Mr.
Q
Voor iOS en Android
DOWNLOAD NU DE
GRATIS APP
KIJK VOOR MEER INFORMATIE OP WWW.JWB.NL
iEigendom? IER 2012/10: (…) Samsung is een belangrijke leverancier van onderdelen aan Apple (…)
NJB 2012/1413: (…) het octrooirecht steeds minder opgewassen lijkt tegen de gevechten die miljardenbedrijven als Apple, Motorola en Samsung via de inzet van dit recht met elkaar uitvechten (…)
T&C IE, art. 4 Rijksoctrooiwet: (…) Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd, indien zij geen deel uitmaakt van de stand van de techniek (…)
Vind snel alle informatie die u nodig heeft met de nieuwe Kluwer Navigator. Deze gebruiksvriendelijke online portal geeft toegang tot bronnen als Tekst & Commentaar, IER, Computerrecht en NJ. Per rechtsgebied en beroepsgroep gebundeld in aantrekkelijk geprijsde collecties, zoals de Kluwer Navigator Collectie Advocatuur IE- en ICT-recht. Interesse? Ga naar kluwernavigator.nl voor meer informatie of een proefabonnement op een van de Kluwer Navigator Collecties.
kluwernavigator.nl kluwernavigator.nl
ENGINE CAPACITY: 3799 CC - MAX POWER: 530 HP @ 6500 RPM - MAX TORQUE: 710 NM @ 2250 RPM (IN OVERBOOST, OTHERWISE 650 NM @ 2000 RPM) - MAX SPEED: 307 KM/H - 0-100 KM/H: 4.7 SECS - FUEL CONSUMPTION (COMBINED): 11.8 L/100KM (23.9 MPG) - FUEL CONSUMPTION (URBAN): 17.4 L/100KM (16.2 MPG) - FUEL CONSUMPTION (EXTRA URBAN): 8.5 L/100KM (33.2 MPG) - CO2 EMISSIONS: 274 G/KM
Driessen Maserati PIETERSBERGWEG 27 POSTBUS 1250, 5602 BG EINDHOVEN Louwman Exclusive Cars BV PROOSTWETERING 53, NL-3543 AC UTRECHT Munsterhuis Sportcars BV GOUDSTRAAT 31-49, 7554 NG HENGELO