Herstelplan PME 2015 Vastgesteld door het algemeen bestuur op 25 juni 2015
1
PME Herstelplan 2015 dekkingraadsjabloon inclusief onderbouwing Dit document bevat het dekkingsgraadsjabloon dat deel uitmaakt van de evaluatie van het herstelplan van Pensioenfonds PME en is opgenomen in de K502 van de kwartaalstaten die uiterlijk 30 juni moeten zijn ingevuld. De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan dit sjabloon worden ook in dit document besproken. Het sjabloon toont ieder jaar voor de komende 15 jaar welke factoren bijdragen aan de ontwikkeling van de dekkingsgraad. De aanvangsdekkingsgraad (ultimo 2014) is 101,7% op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur inclusief 3-maands middeling (zie uitgangspunten). De dekkingsgraad per 1 januari 2015, op basis van de rentetermijnstructuur zonder 3-maands middeling, is gelijk aan 97,2%. Naast de dekkingsgraad wordt ook de beleidsdekkingsgraad weergegeven in het sjabloon. Ultimo 2014 is de beleidsdekkingsgraad gelijk aan 104,1%.
Jaar
DG primo %
∆ DG (oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) RentetermijnOverPremie Uitkering Indexering Overig structuur rendement M1 M2 M3 M6 M4 M5 ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt
2014
DG ultimo
BDG ultimo
%
%
101.7%
104.1%
2015
101.7%
-0.7%
-0.1%
0.0%
-4.5%
3.6%
0.0%
100.0%
100.9%
2016
100.0%
-0.4%
0.0%
0.0%
0.0%
3.7%
-0.1%
103.2%
101.6%
2017
103.2%
-0.4%
0.1%
0.0%
0.0%
3.7%
0.1%
106.6%
104.9%
2018
106.6%
-0.5%
0.2%
0.0%
0.0%
3.8%
0.1%
110.1%
108.4%
2019
110.1%
-0.5%
0.3%
0.0%
0.0%
3.8%
0.0%
113.7%
111.9%
2020
113.7%
-0.5%
0.4%
-0.3%
0.0%
3.9%
-0.1%
117.0%
115.4%
2021
117.0%
-0.5%
0.5%
-0.8%
0.0%
3.9%
-0.2%
119.9%
118.5%
2022
119.9%
-0.5%
0.6%
-1.2%
0.0%
3.9%
-0.2%
122.4%
121.1%
2023
122.4%
-0.6%
0.7%
-1.6%
0.0%
3.9%
-0.1%
124.7%
123.5%
2024
124.7%
-0.6%
0.7%
-1.9%
0.0%
3.9%
0.1%
126.9%
125.8%
2025
126.9%
-0.6%
0.8%
-2.2%
0.0%
3.8%
0.2%
129.1%
128.0%
2026
129.1%
-0.6%
0.9%
-2.4%
0.0%
3.9%
-0.2%
130.7%
129.9%
Uit het dekkingsgraadsjabloon kan worden geconcludeerd dat PME binnen de gestelde termijn van 12 jaar herstelt uit reservetekort. Uitgaande van een vereist eigen vermogen van 21,2% is het fonds ultimo 2023 uit reservetekort hersteld.
2
Toelichting dekkingsgraaddecompositie Algemeen: Conform voorschriften van DNB wordt ultimo 2014 en primo 2015 de dekkingsgraad weergegeven op basis van een rentetermijnstructuur inclusief 3-maands middeling. De effecten in 2015 zijn echter gebaseerd op de verplichtingen zonder 3-maands middeling. Premie M1: De kostendekkende premie wordt voor 2015 bepaald op basis van een 10-jaars demping van de rente. Voor de jaren vanaf 2016 wordt de kostendekkende premie vastgesteld op basis van een reëel verwacht rendement van 2,5%. In de jaren waarin de feitelijke premie hoger is dan de kostendekkende premie, wordt het overschot in premie toegewezen aan het premieegalisatiedepot. Dit depot wordt buiten de dekkingsgraad gehouden. In jaren waarin de feitelijke premie lager is dan de kostendekkende premie wordt het tekort in premie, indien mogelijk, aangevuld vanuit het premie-egalisatiedepot. Het depot vult zich het eerste jaar om daarna jaarlijks af te nemen totdat het depot ultimo 2019 leeg is. Tot en met 2019 kan een opbouwpercentage van 1,875% worden bereikt. Vanaf 2020 is de feitelijke premie niet voldoende meer om de kostendekkende premie te dekken en is er bovendien geen vermogen meer aanwezig in het depot. Vanaf 2020 vindt opbouwkorting plaats en is de opbouw gemiddeld 1,8%. De feitelijke premies 2015 t/m 2019 zijn overgenomen uit het met sociale partners overeengekomen akkoord. Voor de jaren vanaf 2020 is het premieniveau van 2019 aangehouden, te weten 22,7% van de pensioengrondslagsom. De aangroei van verplichtingen door nieuwe inkoop wordt berekend op basis van forward rentes uit de rentetermijnstructuur per einde 2014 (ongemiddelde rts). De lage rente leidt tot hoge koopsommen. De premiedekkingsgraad is in de eerste jaren kleiner dan 100%, wat leidt tot een negatief premie-effect. In latere jaren is de premiedekkingsgraad weliswaar meer dan 100% maar onvoldoende hoog om ook het gestegen niveau van de dekkingsgraad te evenaren. Hierdoor blijft het premie-effect ook in latere jaren negatief. Uitkering M2: Uitkeringen leiden bij een dekkingsgraad onder 100% tot verwatering van de dekkingsgraad. Dit is te zien in het eerste jaar, waar het uitkeringen-effect gebaseerd is op een dekkingsgraad van 97,2%. Bij dekkingsgraadniveaus boven 100% is er voor elke uitkering meer vermogen aanwezig dan nodig. Het overschot aan vermogen valt vrij in het fonds, wat een positief effect heeft op de dekkingsgraad. Indexering M3: Het toekennen van indexaties heeft een negatief effect op de dekkingsgraad, omgekeerd heeft het korten van aanspraken een positief effect op de dekkingsgraad. Vanaf 2020, wanneer de beleidsdekkingsgraad boven de 110% ligt, kunnen toeslagen worden toegekend. Omdat rekening moet worden gehouden met de toekomstbestendige
3
indexatierestrictie (TBI) van het nieuwe FTK kan onder het nFTK niet direct boven het niveau van 100% + VEV volledig worden geïndexeerd. De TBI grens ligt aan het einde van de horizon op ca. 130%. Rentetermijnstructuur M4: In de rentekolom wordt weergegeven welke impact de verandering van de rentetermijnstructuur heeft op de dekkingsgraad. In deze kolom wordt het directe effect van een verandering in de rente op de verplichtingen (duration effect) getoond. Gegeven dat de rente zich ontwikkelt conform de forward curve is er geen impact van de verandering van de rentetermijnstructuur. Conform voorschriften van DNB is in 2015 in M4 het effect opgenomen van afschaffing van de 3-maands middeling. Dit effect is voor PME gelijk aan 4,5% (101,7% - 97,2%). Overrendement M5: Het geometrisch gemiddelde rendement op de beleggingen loopt op van 3.8% in 2015 naar 4.9% in 2026. Dit rendement is voor de zakelijke waarden afgeleid van de maxima van de Commissie Parameters. Voor de vastrentende waarden worden de rendementen gebaseerd op de renteontwikkeling. De kolom overrendement toont het verschil tussen het rendement op beleggingen en de oprenting van de verplichtingen (1-jaars rente). Overig M6: In de kolom overig worden alle kruiseffecten getoond tussen de kolommen M1 t/m M5 en overige oorzaken die niet in een van deze kolommen tot uitdrukking komen. Hierbij valt te denken aan waardeoverdrachten, winst/verlies op bijvoorbeeld sterfte en arbeidsongeschiktheid en administratieve kosten.
4
Uitgangspunten: Gedurende de gehele prognoseperiode (tot en met 2026) is ervan uitgegaan dat de huidige door sociale partners in het pensioencontract (2015-2019) afgesproken pensioenregeling ongewijzigd van kracht blijft. Startpunt en waardering VPV: De deelnemersbestanden gebruikt voor de evaluatie van het herstelplan zijn de bestanden per 31-12-2013, geijkt naar de stand per 31-12-2014. Het startpunt van het sjabloon is feitelijk 1 januari 2015 na de wijziging van de rentetermijnstructuur (3-maands middeling is komen te vervallen). De startdekkingsgraad bedraagt dan 97,2%. In het sjabloon is, overeenkomstig de voorschriften van DNB, nog wel de dekkingsgraad ultimo 2014 weergegeven. Het verschil in dekkingsgraad veroorzaakt door afschaffing van de 3-maands middeling is opgenomen in 2015 in M4. De VPV wordt gewaardeerd op basis van de door DNB gepubliceerde UFR-curve zónder 3maands middeling per december 2014. Toekomstige rentes zijn gebaseerd op de forwards uit de initiële curve. We gaan uit van een vereist eigen vermogen van 21,2%. Dit vereist eigen vermogen is gebaseerd op de regelgeving van het nFTK en op een beleggingsmix met 50% matching en 50% returnportefeuille. De verdeling binnen de matching en binnen de returnportefeuille is overeenkomstig het voorstel uit de studie naar de herijking van het strategische beleggingsbeleid. Het renterisico is voor 50% afgedekt. Het minimum vereist eigen vermogen is gelijk aan 4.3%. De VPL-aanspraken, de VPL-premie-inkomsten en de VPL-bestemmingsreserve zijn in dit herstelplan niet meegenomen. Premiebeleid: De ontvangen premie bedraagt ca. 23% van de pensioengrondslagsom voor de basisregeling (premieniveaus vastgelegd in akkoord). De kostendekkende premie wordt voor 2015 gebaseerd op 10-jaars demping van de rente, vanaf 2016 is de kostendekkende premie gebaseerd op reëel verwacht rendement van 2,5%. Het verwacht rendement wordt voor de gehele duur van het herstelplan constant verondersteld. Als er sprake is van een premieoverschot (feitelijke premie > kostendekkende premie) dan komt dit terecht in het premie-egalisatiedepot. Dit depot kan worden aangesproken om opbouwkortingen te voorkomen mocht de gevraagde premie in een toekomstig jaar niet meer kostendekkend zijn. Het premie-egalisatiedepot wordt buiten de definitie van de dekkingsgraad gehouden. Indexatiebeleid: De indexatieambitie voor zowel actieve als niet-actieve deelnemers is gelijkgesteld aan de prijsinflatie. Het indexatiebeleid dient onder nFTK te voldoen aan toekomstig bestendig
5
indexeren; Boven de daarvoor bepaalde indexeringsgrens (ligt tussen 125% en 130%) kan de prijsinflatie volledig worden toegekend. Bij dekkingsgraadniveau’s onder 110% vindt geen indexatie plaats. Lineaire indexatie vindt plaats tussen 110% en 100% + Indexeringsgrens (. Volledige indexatie + inhalen boven een dekkingsgraad van 100% + Indexeringsgrens.
De indexatiebeslissing in deze dekkingsgraaddecompositie wordt gebaseerd op de beleidsdekkingsgraad ultimo jaar. Fondsrendement en economische uitgangspunten: De rendementen op zakelijke waarden volgen uit de maxima van de Commissie Parameters, de rente (en daarmee de rendementen op vastrentende waarden) ontwikkelt zich conform de forward curves die afgeleid kunnen worden uit de rentetermijnstructuur ultimo 2014 (zonder 3-maands middeling, conform publicatie van DNB). Loon- en prijsinflatie starten op het niveau ultimo 2014 om in 5 jaar tijd (lineair) toe te nemen naar het lange termijn gemiddelde van respectievelijk 2,5% en 2%.
Onderstaande grafiek geeft weer hoe de rentetermijnstructuur zich ontwikkelt over de horizon van de analyse.
Rentetermijnstructuur 3.5% 3.0% 2.5% 2.0% 1.5% 1.0% 0.5% 0.0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Looptijd
2014
2019
2024
6
55
60
Bijlage: Dekkingsgraadsjabloon en veronderstellingen
Jaar
DG primo %
∆ DG (oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) RentetermijnOverPremie Uitkering Indexering Overig structuur rendement M1 M2 M3 M6 M4 M5 ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt ∆%-punt
2014
veronderstellingen DG ultimo
BDG ultimo
Vereist eigen vermogen
Feitelijke premie
Indexatie
Beleggings rendement
%
%
%
%
%
%
101.7%
104.1%
2015
101.7%
-0.7%
-0.1%
0.0%
-4.5%
3.6%
0.0%
100.0%
100.9%
121.2%
23.6%
0.0%
3.8%
2016
100.0%
-0.4%
0.0%
0.0%
0.0%
3.7%
-0.1%
103.2%
101.6%
121.2%
23.2%
0.0%
3.9%
2017
103.2%
-0.4%
0.1%
0.0%
0.0%
3.7%
0.1%
106.6%
104.9%
121.2%
22.9%
0.0%
3.9%
2018
106.6%
-0.5%
0.2%
0.0%
0.0%
3.8%
0.1%
110.1%
108.4%
121.2%
23.0%
0.0%
4.0%
2019
110.1%
-0.5%
0.3%
0.0%
0.0%
3.8%
0.0%
113.7%
111.9%
121.2%
22.7%
0.0%
4.2%
2020
113.7%
-0.5%
0.4%
-0.3%
0.0%
3.9%
-0.1%
117.0%
115.4%
121.2%
22.7%
0.3%
4.3%
2021
117.0%
-0.5%
0.5%
-0.8%
0.0%
3.9%
-0.2%
119.9%
118.5%
121.2%
22.7%
0.7%
4.5%
2022
119.9%
-0.5%
0.6%
-1.2%
0.0%
3.9%
-0.2%
122.4%
121.1%
121.2%
22.7%
1.0%
4.6%
2023
122.4%
-0.6%
0.7%
-1.6%
0.0%
3.9%
-0.1%
124.7%
123.5%
121.2%
22.7%
1.3%
4.7%
2024
124.7%
-0.6%
0.7%
-1.9%
0.0%
3.9%
0.1%
126.9%
125.8%
121.2%
22.7%
1.5%
4.8%
2025
126.9%
-0.6%
0.8%
-2.2%
0.0%
3.8%
0.2%
129.1%
128.0%
121.2%
22.7%
1.7%
4.9%
2026
129.1%
-0.6%
0.9%
-2.4%
0.0%
3.9%
-0.2%
130.7%
129.9%
121.2%
22.7%
1.9%
4.9%
7