Handleiding Portfolio Startassessment Herregistratie Wet BIG
1
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .......................................................................................................................... 2 1. Inleiding............................................................................................................................. 3 2. Inhoud van het portfolio .................................................................................................. 3 3.1. Zelfanalyse................................................................................................................... 4 3.2. Stage ............................................................................................................................ 4 3.3. Reflecteren ................................................................................................................... 4 3.4. Casusbeschrijving ........................................................................................................ 4 3.5. Persoonlijk ontwikkelplan (POP) ................................................................................ 5 Bijlage I Zelfanalyse ............................................................................................................. 6 Bijlage II Format invulling Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) ............................... 7 Bijlage III Plan van aanpak stage...................................................................................... 10 Bijlage IV De beoordeling van het portfolio en de kerncompetenties ........................... 11 Bijlage V Schema: kerncompetenties, beoordelingscriteria en mogelijke bewijslast 15
2
1.
Inleiding
U hebt besloten zich aan te melden voor het begeleidingstraject wat u voorbereid op het startassessment voor de Herregistratie wet BIG voor verloskundigen. Het begeleidingstraject begint met “het einde voor ogen”. Dit betekent dat in het begeleidingstraject wordt toegewerkt naar de competenties waaraan u moet voldoen om in aanmerking te komen voor uw herregistratie. Deze competenties worden getoetst in het startassessment. Om deze competenties aan te tonen maakt u een persoonlijk portfolio. In deze handleiding wordt ingegaan op het samenstellen van dit portfolio.
2. Inhoud van het portfolio In het portfolio neemt u de volgende onderdelen op: 1. Een kort curriculum vitae aangevuld met kopieën van diploma's/registratie BIG. Hierin neemt u eveneens de volgende informatie op: - Naam, adres en telefoon van de werk- en stageplek* - Naam contactpersoon en stagebegeleider; - Omvang van de aanstelling. *: dit geldt alleen voor het (start)assessment 2. Bewijslast Handreikingen voor de bewijslast voor uw portfolio vindt u in de suggesties voor de bewijslast die opgenomen zijn in de bijlage. Zie Bijlage 4: Kerncompetenties en de beoordeling van het portfolio 3. Reflectie en Toelichting In het overzicht van het programma heeft u kunnen zien aan welke competenties met bijbehorende criteria u moet voldoen. In uw portfolio gaat u deze competenties aantonen. In bijlage 5 ziet u nogmaals deze kerncompetenties met bijbehorende criteria, maar nu is ook een kolom met mogelijke bewijslast toegevoegd. Zo kunt u zien aan welke bewijslast u kunt denken bij het aantonen van de kerncompetenties. Om uw competenties in kaart te brengen dient u per competentie een reflectie te schrijven waaraan u de bewijslast koppelt die aantoont dat u aan deze competentie voldoet. Het is mogelijk om bepaalde bewijslast voor meerdere competenties te gebruiken, geef dat wel goed aan.. De reflectie vormt een belangrijk uitgangspunten bij het (start)assessment. Reflectie is een persoonlijke terugblik en evaluatie van uw competenties die u afrondt met een conclusie waarin u samenvat op basis waarvan u over de competenties denkt te beschikken. Om aan te geven hoe u kunt reflecteren en hoever u daarin moet gaan, is een hulpmiddel in deze handleiding toegevoegd in hoofdstuk Hulpmiddelen 3.3 Reflecteren. 4. Aanvulling op uw c.v. waarin opgenomen: gevolgde scholing, cursussen en trainingen n.a.v. het startassessment (eerder gevolgde scholing wordt in Curriculum Vitae opgenomen) U beschrijft hier gevolgde scholingen en eventuele resultaten zoals bijvoorbeeld toetsen en certificaten. (Beroeps)producten neemt u op in uw bewijslast met een onderbouwing ervan.
3
Hulpmiddelen 3.1. Zelfanalyse Zie bijlage 1. Zelfanalyse stappenplan
3.2. Stage Bij het opbouwen van het startportfolio ten behoeve van het startassessment wordt elke kandidaat geacht minimaal 80 uur stage te lopen in een eerstelijns verloskundige praktijk en/of ziekenhuissetting (polikliniek en verloskamers). Tijdens uw stage wordt u begeleid door een stagebegeleider die bekend is met het begeleiden van studenten, bijvoorbeeld van de initiële opleiding. De stagebegeleider heeft hiertoe de opleiding stage/werkbegeleiding c.q. begeleiden op de werkplek gevolgd en afgerond. De feedback en beoordelingsinstrumenten zijn zoveel mogelijk overeenkomstig die van de initiële opleiding. De stagebegeleider is geïnformeerd over het assessment en heeft een handleiding. Waar u zich in de stage op gaat richten is afhankelijk van wat u nog aan moet tonen. Naar aanleiding van uw zelfanalyse en een eventueel kennismakingsgesprek met de praktijk zijn deze ontwikkelingspunten naar voren gekomen. Dit kan input zijn voor de invulling van uw stage. 3.3. Reflecteren Reflecteren is het terugblikken op je handelen, nadenken over jezelf en hoe je hebt gehandeld en hoe het (eventueel) anders kan, zodat je dit de volgende keer kunt toepassen. Het doel van reflecteren is inzicht te krijgen in je gedrag en functioneren en het verbeteren van je gedrag naar professioneler functioneren. Reflecteren verloopt als het ware als een soort spiraal:
U handelt (ervaring opdoen), kijkt daarop terug, probeert te ontdekken wat er goed/minder goed ging, en waarom (wat heb je geleerd?). Terugblikken is dus het leren van wat u hebt gedaan en de kernpunten daarvan op te schrijven (2 terugblikken en 3 formuleren van essentiële aspecten). Op basis daarvan maakt u leerdoelen: wat wilt u aanpakken? (alternatieven ontwikkelen en kiezen). Dit gaat u proberen te bereiken (uitproberen). U probeert een nieuwe handeling uit en dat brengt u weer bij stap 1. De cyclus begint dus weer vooraan.
3.4.Casusbeschrijving Casuïstiek uit de praktijk: o Aantal casus: Er wordt gebruik gemaakt van minimaal 5 – maximaal 12 cases.
4
o
De casuïstiek heeft betrekking op de periode waarop de herregistratie betrekking heeft en zijn dus niet ouder zijn dan 3 jaar. o De casus zijn realistisch en transparant beschreven en/of gedocumenteerd. Het totaal van de casus is voldoende gevarieerd en complex wat betreft: o Medische aspecten. o Psychosociale aspecten. o Spoed. o Veranderende zorg. Evidence Based Midwifery (EBM): o De EBM bewijslast is correct en actueel. o Het (verloskundig) handelen en beleid sluit aan bij de voor de beroepsgroep geldende richtlijnen. o Met gebruikmaking van medisch-professioneel taalgebruik (naar algemeen)
3.5. Persoonlijk ontwikkelplan (POP) In uw portfolio neemt u een Persoonlijk OntwikkelingsPlan op. Dit is het ontwikkelingsdeel van het portfolio, waarin u samenvattend reflecteert op sterke en zwakke punten binnen de competentieontwikkeling, deze reflecties vertaalt in persoonlijke leerdoelen en de daarbij horende acties plant voor het herregistratietraject. In het Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) beschrijft u: - het resultaat van de reflectie op de competentieontwikkeling tot op dat moment, - welke persoonlijke leerdoelen u uzelf voor de komende periode tot aan het eindassessment stelt en - beschrijft hoe (met welke acties) u die denkt te bereiken. Het POP is als volgt gefaseerd opgebouwd: - Stap 1: Waar staat u nu? - Stap 2: Waar wilt u naar toe? - Stap 3: Wat hebt u nodig om uw doel te bereiken? - Stap 4: Wat is realistisch en haalbaar? Het format om deze POP op te bouwen vindt u in bijlage 2 Format invulling Persoonlijk ontwikkelingsplan.
5
Bijlage I
Zelfanalyse
Hieronder vindt u de stappen die u moet doorlopen voor het maken van een goede zelfanalyse. Aan u het verzoek om deze zelfanalyse uit te werken en de uitkomsten te presenteren tijdens het intakegesprek. Het doel hiervan is dat u een beter zicht krijgt op de eisen die aan u gesteld worden en welke stappen door u nog gezet moeten worden. Stap 1: Analyse van de competenties 1.1. Beschrijf per competentie welke aspecten van de competentie u beheerst en welke aspecten u minder of niet beheerst. 1.2. Schrijf per competentie een korte reflectie (per competentie max. 1 A-4) waaruit duidelijk wordt hoe u uw functioneren als verloskundige ziet in relatie tot de competentie. Stap 2: Selectie bewijsmateriaal 2.1. U verzamelt zoveel mogelijk informatie en bewijzen over uw functioneren als verloskundige. 2.2. Selecteer die onderdelen die uw ontwikkeling het best illustreren. Ook situaties of gebeurtenissen tijdens uw studie, stage of elders kunnen heel informatief zijn (kritische incidenten). Beschrijf de gebeurtenis en geef aan wat deze gebeurtenis zegt over uw vaardigheden en functioneren. Selecteer dus materiaal en situaties die voor u belangrijk zijn geweest in uw ontwikkeling.
Stap 3: Sterkte/zwakte analyse Maak aan de hand van de SWOT analyse, een individueel profiel van uzelf. 3.1. Vul onderstaande tabel in.
Ondersteunt ↓
Werkt tegen ↓
Sterke kanten (Strength)
Zwakke kanten (Weaknesses)
Kansen (Opportunities)
Bedreigingen (Threats)
Persoonlijk →
Vanuit de omgeving →
3.2.
Welke aandachtspunten komen voort uit wat u hebt geformuleerd onder ‘zwakke kanten’, ‘kansen’ en ‘bedreigingen’?
Stap 4: Vervolgstappen 4.1. Welke stappen moet u volgens uzelf nog zetten om tot het eindresultaat te komen? 4.2. Welke ondersteuning hebt u hierbij nodig?
6
Bijlage II
Format invulling Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP)
Stap 1: Waar staat u nu? Het gaat hierbij om een reflectie op de sterke en zwakke kanten in de ontwikkeling van uw competenties en professioneel gedrag tot nu toe. Deze vraag kan gesplitst worden in een gedeelte met vragen over uw eigen beleving en vragen die helpen om het feitelijke niveau van competentieontwikkeling te onderzoeken. 1a. Eigen beleving Ga er even voor zitten en stel uzelf de volgende vragen: - Hoe ziet mijn loopbaan er nu uit? - Waar geniet ik van in mijn werk? - Wat vind ik minder leuk in mijn werk? - Waar krijg ik energie van? - Wat kost mij energie in mijn werk? - Sta ik nog steeds achter mijn keuze voor dit beroep? 1b. Per competentie het niveau van ontwikkeling Stel uzelf hierbij de volgende vragen: - Welk niveau van competentieontwikkeling wordt aan het eind van de initiële opleiding van mij verwacht? - Hoe staat het per competentie met de ontwikkeling van de daarvan afgeleide fasedoelen? - Per competentie: Wat zijn mijn sterke punten? - Per competentie: Wat zijn mijn minder sterke punten? - Welk professioneel gedrag wordt aan het eind van de initiële opleiding van mij verwacht? - In welk professioneel gedrag ben ik goed? - Welk professioneel gedrag moet ik nog verbeteren? - Hoe kan ik mijn niveau van competentieontwikkeling, waaronder het niveau van mijn professioneel gedrag, zichtbaar maken? - Wat zijn mijn eventueel belemmeringen? Resultaat stap 1 Het resultaat van mijn reflectie op de ontwikkeling van de verschillende competenties en daarvan afgeleide fasedoelen is als volgt:
7
Stap 2: Waar wilt u naar toe? Bij deze stap dient u op basis van het resultaat van stap 1 persoonlijke leerdoelen op te stellen voor de komende periode tot aan het eindassessment: - Uw leerdoelen moeten voldoen aan de SMART-criteria (zie hieronder). - Stel indicatoren op waarmee u kunt beoordelen of u uw doelen hebt behaald.
Resultaat stap 2 Mijn persoonlijke leerdoelen en bijbehorende indicatoren zijn:
SMART-doelen Een doel is SMART als het Specifiek, Meetbaar, Aanwijsbaar, Realistisch en Tijdgerelateerd is. SPECIFIEK; wil zeggen dat het doel niet vaag is, maar tamelijk concreet. MEETBAAR; wil zeggen dat u moet kunnen nagaan of het specifieke doel ook omgezet wordt in handelingen die meetbaar zijn. AANWIJSBAAR; wil zeggen dat duidelijk is wie wat moet doen om het doel te bereiken. REALISTISCH; verwijst naar de haalbaarheid van doelen. Soms zijn doelen zo hoog gegrepen dat het bijna niet mogelijk is om ze te halen. Het niet halen van doelen werkt demotiverend. Doelen die te laag gesteld zijn, worden makkelijk gehaald, maar dat levert niet veel bevrediging op. Het meest motiverend is om doelen te stellen die net boven het niveau van jezelf of de groep liggen. U moet dan iets extra's doen om ze te halen en als het lukt, kunt u met reden trots zijn op uw prestatie. TIJD GERELATEERD; dit wil zeggen dat er duidelijk een begin en een eindtijd afgesproken moet worden. Wanneer begint u met het verrichten van activiteiten om uw doel te bereiken en wanneer kunt u zeggen dat u het doel bereikt hebt. INSPIREREND; dit wil zeggen dat u doelen stelt waarvan u persoonlijk het nut inziet. Doelen waarbij dat niet het geval is, worden nooit gehaald. Vraag uzelf in alle eerlijkheid af: formuleer ik dit doel, omdat anderen dat graag willen of wil ik het ook echt zelf? Met andere woorden: zit er voor mij iets aantrekkelijks in of doe ik alleen wat ik denk dat ik van anderen moet? Soms merkt u dat al bij het praten over het ontwikkeldoel.
8
Stap 3: Wat hebt u nodig om uw doel te bereiken? U gaat in deze stap na, welke acties u moet ondernemen om (indicatoren bij) de leerdoelen te bereiken? - Vraag u per persoonlijk leerdoel af hoe u dat kunt bereiken of te wel welke acties u dient te ondernemen. - Maak per actie een tijdsschatting. - Stel voor de komende periode een tijdspad op, waarlangs u de acties uitzet.
Resultaat stap 3 Mijn actieplan (acties, uren, tijdpad) voor de komende periode is:
Stap 4: Wat is realistisch en haalbaar? Ter voorkoming van teleurstellingen als gevolg van te ambitieuze doelstellingen is deze vierde stap als 'bezinningsmoment' opgenomen. -
Ga nog eens goed bij uzelf na, of de bij de stappen 2 en 3 geformuleerde persoonlijke leerdoelen en bijbehorende acties voor de komende periode haalbaar zijn. Is het wellicht realistischer om u in uw persoonlijke leerdoelen te beperken? - Stel zo nodig het resultaat van stap 2 en/of 3 bij. - Dien het POP in bij uw coach.
Resultaat stap 4
9
Bijlage III Plan van aanpak stage Format Plan van aanpak stage Algemeen deel:
Naam:
Stageperiode
Stagebegeleider:
Datum:
Beginsituatie: Eerder opgedane werkervaring Sterke punten en ontwikkelpunten die relevant zijn voor de komende periode. Conclusies die je getrokken hebt naar aanleiding van je zelfevaluatie, POP, coachingsbijeenkomsten, kennistoets, gevolgde trainingen etc. en geef de aandachtspunten die je hebt meegekregen of zelf geformuleerd hebt.
Leerdoelen: Geef hier een overzicht van je SMART geformuleerde leerdoelen.
Leeractiviteiten Beschrijf hier welke verschillende soorten activiteiten je in de komende periode gaat ondernemen. Gebruik hiervoor de punten die je hebt gevonden / genoemd n.a.v. je oriëntatie, je beginsituatie en je leerdoelen. Koppel de activiteiten aan de bijbehorende leerdoelen.
Ondersteuning Beschrijf hier: Wat je nodig hebt om je (leer)doelen te bereiken Wat en wie jou kunnen helpen bij het leren en maak concreet hoe je deze hulp inschakelt, Hoe je ervoor kunt zorgen dat je doet wat je je voorneemt, Wat je doet indien je je niet aan je plan van aanpak houdt, Welke ondersteuning jij aan anderen wilt bieden?
Tijdsplanning Maak hier een overzichtelijke én realistische tijdplanning.
10
Bijlage IV De beoordeling van het portfolio en de kerncompetenties Inleiding Het portfolio waarmee u aantoont dat u beschikt over de kerncompetenties van het domein Verloskunde bestaat, naast het korte CV, uit een toelichting en reflectie op de kerncompetenties. Als u bezig bent met het maken van het portfolio stemt u uw activiteiten af op de eisen waaraan dit moet voldoen. Deze eisen en criteria gebruikt u om doelgericht te kunnen werken en te zorgen voor bewijsmateriaal en reflectie van voldoende omvang en kwaliteit om de competenties aan te tonen. Hierna wordt kort toegelicht aan welke eisen en criteria uw portfolio moet voldoen.
Minimumvereisten en algemene criteria Minimum bewijsmateriaal is een opsomming van (vorm)vereisten die tenminste in het assessmentdossier moeten zijn opgenomen. Het betreft hier altijd minimumvereisten. Als deze ontbreken kan niet tot beoordeling worden overgegaan. N.B. Het is noodzakelijk en daarom aan te raden om meer dan dit minimum aan bewijs op te nemen in het portfolio! A. Minimumvereisten 1. Een kort curriculum vitae aangevuld met kopieën van diploma's / registratie BIG. Ter aanvulling op het dossier voor het startbekwaam assessment moet i.v.m. het verplichte bewijs van de 10-daagse stage worden opgenomen: - Naam, plaats, adres en telefoon van de stageplek - Bewijs van een minimale stage van 10 dagen (80 uur) - Naam contactpersoon van de stageplaats en/of stagebegeleider Wanneer van toepassing gegevens van de huidige werkplek en omvang van de aanstelling 2. Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) 3. Bewijsmateriaal In het assessmentdossier zijn bewijzen opgenomen die ondersteunend zijn voor het aantonen van de betreffende kerncompetentie. Per kerncompetentie zijn meerdere bewijzen opgenomen (zie hiervoor de “Handleiding Portfolio Startassessment”). 4. Reflectie en Toelichting Om de kerncompetenties in kaart te brengen is per kerncompetentie een zelfevaluatie en zelfreflectie geschreven waaraan de bewijzen (= bewijslast) zijn gekoppeld. Deze bewijzen staan in directe relatie met de te bewijzen kerncompetentie. De zelfreflectie vormt een belangrijk uitgangspunten bij het (start)assessment.
B. Algemene criteria voor bewijsmateriaal a. Authenticiteit: het aangedragen bewijsmateriaal dient daadwerkelijk een beeld te geven van de persoonlijke competentiebeheersing (dus bij groepswerk bijvoorbeeld moet eigen aandeel specifiek naar voren komen);
11
b. Actualiteitswaarde: het aangedragen bewijsmateriaal dient van een recente periode te zijn – zie hiervoor ook bijlage II ; c. Relevantie: het aangedragen bewijsmateriaal dient een beeld te geven van de beheersing van de handelingscriteria passend binnen de betreffende kerncompetentie; d. Kwantiteit: het aangedragen bewijsmateriaal dient een reëel beeld te geven van de competentiebeheersing. Er moeten meerdere bewijsstukken zijn opgenomen per gevraagde relevante competentie binnen de beroepstaak; e. Variatie: het aangedragen bewijsmateriaal moet een beeld geven van de competentiebeheersing van verschillende aspecten van de kerncompetentie. f. Validiteit: het bewijsmateriaal dient representatief te zijn voor de beheersing van de competentie binnen de specifieke kerncompetentie. g. Betrouwbaarheid: het bewijs afkomstig is van(uit) meerdere situaties in 1e en/ of 2e lijn N.B. Het is aan te raden van tevoren zelf het assessmentdossier te screenen op deze criteria
Vormeisen en Algemene inhoudseisen De vormeisen voor Portfolio Het verslag/portfolio is professioneel qua opbouw: o Duidelijke lay-out, paginanummering, titelpagina met auteurvermelding. o Inhoudsopgave. o Heeft een duidelijke opbouw en structuur. o Is getypt in correct Nederlands. o In de reflectie wordt verwezen naar bewijs.
Casuïstiek uit de praktijk: o Aantal casus: Er wordt gebruik gemaakt van minimaal 5 – maximaal 12 cases. o De casuïstiek heeft betrekking op de periode waarop de herregistratie betrekking heeft en zijn dus niet ouder zijn dan 3 jaar.
Certificaten zijn aanwezig o De benodigde certificaten van KNOV geaccrediteerde trainingen zijn niet ouder dan 1 jaar (zie competentie 3).
Professionele relatie is onderbouwd met meergraden feedback o Ingevulde feedback formulieren (van collega-verloskundige, cliënten).
Het portfolio is authentiek Het portfolio bevat een ondertekende bevestiging van de authenticiteit van de cases door de verloskundige uit de (stage)praktijk (commentaar met handtekening of in de vorm van een apart document ).
12
De algemene inhoudseisen Evidence based midwifery (EBM): o De EBM-bewijslast is correct en actueel. o Het (verloskundig) handelen en beleid sluit aan bij de voor de beroepsgroep geldende richtlijnen. o Er is gebruik gemaakt van medische-professionele vaktaal.
Professionele relatie is onderbouwd met meergraden feedback (collega-verloskundige, cliënten) o Minimaal 8 – maximaal 15 ingevulde feedback formulieren . o Korte verslagen van de bespreking van de feedback met stagebegeleider, ketenpartner, cliënt e.a. Indien het niet mogelijk is om deze korte gesprekken te voeren over het ingevulde feedbackformulier moet hierover een verklaring zijn opgenomen in het portfolio.
Casuïstiek uit de praktijk: o De casus zijn realistisch en transparant beschreven en/of gedocumenteerd. o Het totaal van de casus is voldoende gevarieerd en complex wat betreft: - Medische aspecten. - Psychosociale aspecten. - Spoedeisende zorg. - Veranderende zorg.
Reflectie is aanwezig: In de terugblik op het eigen handelen en in de evaluatie van het eigen bewijsmateriaal in relatie tot de competenties toont de kandidaat aan: o Zich bewust te zijn van de eigen bekwaamheid in het licht van het deskundigheidsgebied (voorbeelden: vroeger – nu, sterkte/zwakte analyse, meergraden feedback, af- en aanleren, ontwikkeling). o Specifieke aandacht te hebben voor veranderingen in het beroep en/of ontwikkelingen in het beroepenveld, in de cliëntenpopulatie en diens omgeving en verduidelijkt de eigen visie daarop.
Reflectie is op niveau: o Plaatst problemen in de context, waarin alle perspectieven worden meegenomen en tegen elkaar afgewogen. o Heeft oog voor dilemma’s en onzekerheden en aandacht voor het gezichtspunten van de diverse betrokkenen in de situatie, de eigen rol en inbreng in de situatie (naar algemeen). o Stelt zich proactief op.
13
De competentiecriteria De competentiecriteria zijn specifieke criteria op basis waarvan de betreffende competentie is aan te tonen. Deze zijn hieronder in schema gezet. In het schema vindt u eerst de kerncompetentie waaraan u moet voldoen, bij de criteria is geformuleerd wat u in uw reflectie moet aantonen om aannemelijk te maken dat u over de betreffende competentie beschikt. Bij bewijsmateriaal is opgenomen welke mogelijke informatie uw reflectie kan onderbouwen of (verplicht) aanwezig moet zijn. Zowel bij de criteria als bij de bewijslast kunt u ook de algemene inhoudseisen herkennen. Uiteindelijk voldoet u hiermee aan de, overstijgende, HBO criteria waaraan u als verloskundige moet voldoen.
HBO criteria Deze criteria beschrijven het HBO niveau van het beroepsfunctioneren Criterium De verloskundige op HBO niveau toont aan dat zij..: zelfstandig adequaat kan handelen. Handelt zelfstandig – onder verantwoordelijkheid van verloskundige - in een reële context van de beroepspraktijk. Doet dit binnen de tijd en heeft hierbij geen - of zeer beperkt - hulp nodig. Werkt zelfstandig aan innovatieopdrachten (afkomstig uit de praktijk). communiceert met experts en niet-experts over ideeën, problemen en keuzes. Onderhoudt en beïnvloedt effectief samenwerkingsprocessen. Neemt initiatieven m.b.t. intercollegiale kwaliteitszorg en/of intercollegiale toetsing. verbanden legt tussen ervaringen en theoretische concepten. Generaliseert en integreert concepten en modellen. Construeert (in opdrachten afkomstig uit het werkveld) op basis van theoretische concepten en modellen innovatieve handelswijzen. Levert een bijdrage aan theorievorming /kennisontwikkeling, en draagt deze uit. alternatieve mogelijkheden afweegt om te handelen in praktijksituaties. Verantwoordt keuzes op basis van besluitvormingsproces waarin de waarden van de cliënt, (eigen) Best Practice en wetenschappelijk bewijs gewogen worden. De student schakelt tussen verschillende strategieën (reflection in action). een visie op de beroepstaak/beroep heeft. Draagt gefundeerde visie uit over beroepsbeeld, reproductieve zorg, bedrijfsvoering, professionalisering, en over actuele ontwikkelingen m.b.t. beroep en maatschappij. dilemma’s herkent en daar zorgvuldig mee om gaat. Hanteert professionele en morele dilemma’s in relatie tot de beroepsuitoefening en geldende ethische opvattingen in zorg en maatschappij. kritisch reflecteert op eigen handelen en haar ontwikkeling (bij) stuurt. Geeft zelf planmatig sturing aan persoonlijke -en beroepsmatige ontwikkeling.
14
Bijlage V
Schema: kerncompetenties, beoordelingscriteria en mogelijke bewijslast
Competentie
Criteria
Uw (mogelijke) bewijslast laat zien:
Competentie 1: De verloskundige neemt de anamnese af, onderzoekt en formuleert de zorgvraag, verricht (lichamelijk) onderzoek en stelt een (differentiaal) diagnose. Dit vormt de basis voor de opbouw van een professionele relatie met de cliënt en haar omgeving.
De bewijslast bevat voldoende variatie, complexe casuïstiek en overtuigingskracht in de onderbouwing van de competentie. In ieder geval: - Anamnese, uitslag onderzoek, de zorgvraag en de gestelde diagnose. - Laat zien dat een volledige anamnese is afgenomen. - Differentiaaldiagnose is gebaseerd op adequate oplossing van problemen/bevindingen in de anamnese. - Toont aan de behoeften en wensen van de cliënt te analyseren; met aandacht voor de sociaalmaatschappelijk, culturele en ethische aspecten.
Verslagen van anamnese, onderzoek en diagnose, status praesens. Casusbeschrijvingen waarin de verloskundige haar rol, aanpak en eventuele effecten ervan beschrijft. Evaluatie waarin professionele relatie met cliënt en haar omgeving duidelijk wordt.
Competentie Competentie 2: De verloskundige maakt met gebruikmaking van EBM op basis van (differentiaal) diagnose een risico inschatting, stelt een indicatie, weegt beleidsopties af en bepaalt in samenspraak met de cliënt beleid. Zij stelt een behandelplan op, bespreekt dat met de cliënt en consulteert of verwijst zo nodig door naar andere deskundigen in de zorgketen.
Criteria De bewijslast bevat voldoende variatie, complexe casuïstiek en overtuigingskracht in de onderbouwing van de competentie. - Laat zien dat beslissingen (wat betreft diagnostiek en beleid) genomen zijn op basis van wetenschappelijk bewijs, beroepservaring en wensen van de cliënt. - Laat zien dat in samenspraak met cliënt verwachtingen afgestemd worden met mogelijke beleidsopties. - Laat zien dat gehandeld is volgens geldende standaarden en de laatste stand van de kennis. - Beargumenteert en documenteert handelen als het van de standaard afwijkt. - Laat zien voldoende op de hoogte te zijn van de organisatie van zorg in de zorgketen.
Uw (mogelijke) bewijslast laat zien: Bewijslast heeft betrekking op prenatale-, natale- en postnatale fase, ook afhankelijk van de lacunes van de verloskundige die zich wil herregistreren. Naast medisch beleid wordt in behandelplan(nen) aanvullend beschreven: gegeven voorlichting, counseling, aanvullend beleid (bv: verhogen indicatie kraamzorg) overleg met andere deskundigen in de zorgketen. Behandelplan(nen) aangevuld met methodische beschrijving van uitgevoerde risicoselectie en links naar gebruikte onderbouwing (richtlijnen, VIL). Reflectie op voorgesteld beleid, gevoerd beleid en evt. afwijkingen van dit beleid, van de richtlijnen/VIL, invloed van cliënt en haar omgeving op gevoerd beleid. Brieven, verslaglegging van overleg met andere zorgverleners en/of verwijzing. Feedback formulieren: 360° feedback aan de hand van feedback van cliënt, (stage)begeleidende verloskundige of collega verloskundige en de verloskundige zelf. Korte verslagen van de bespreking van het fb.formulier met de cliënt e.a. (Indien niet mogelijk: hiervoor een verklaring opnemen.) Daadwerkelijk bij cliënten gebruikt voorlichtingsmateriaal: bij het materiaal is aangegeven wanneer het gebruikt is, wat het beoogde effect en wat het uiteindelijke effect is. U gaat in op hoe u een zo groot mogelijk effect heeft bewerkstelligd.
16
Competentie Competentie 3: De verloskundige verleent verloskundige zorg, begeleidt de cliënt en voert het behandelplan uit naar de laatste stand van de kennis. Ze verricht, binnen de kaders van het deskundigheidsgebied, voorbehouden handelingen en niet- voorbehouden handelingen en handelt tevens in noodsituaties. De verloskundige geeft begeleiding, voorlichting en advies gericht op een optimaal verloop en uitkomst van de zwangerschap. Ze ondersteunt de cliënt in alle fasen van de zwangerschap. Indien nodig organiseert en coördineert zij consultatie en/of doorwijzing naar andere deskundigen in de ketenzorg.
Criteria De bewijslast bevat voldoende variatie, complexe casuïstiek en overtuigingskracht in de onderbouwing van de competentie. - Toont aan recent uitgevoerde (voorbehouden) handelingen te verrichten specifieke aandacht voor: hechten, toucheren, begeleiden baring. - Toont aan te (kunnen) handelen in noodsituaties. - Laat zien emotionele steun te geven aan de cliënt bij het nemen van beslissingen: Laat zien betrokkenen te instrueren met tips en aanwijzingen die passen in de situaties. - Toont reflectie aan op eigen gedrag als professional in de zorg en in de ketenzorg. - Toont aan verantwoordelijkheid in de zorg te delen. - Toont proactieve opstelling aan.
Uw (mogelijke) bewijslast laat zien: Certificaten geaccrediteerde trainingen (< 1 jaar oud): Reanimatietraining, handelen bij fluxus, geboorte in stuitligging en handelen bij schouderdystocie. Reflectie blijkt uit ontwikkelplan waarin, met verwijzing naar casuïstiek, is ingegaan op de eigen professionaliteit en verantwoordelijkheid in de zorg voor cliënten. Bewijzen dat feedback is gevraagd en verwerking van deze feedback: Feedback van (stage)begeleidende verloskundige op professioneel uitvoeren van de (voorbehouden) handelingen en de eigen reflectie erop. Feedback van (stage)begeleidende verloskundige op het emotioneel steunen van de cliënt, de eigen reflectie erop en zo mogelijk die van de cliënt. Behandelplan(nen) aangevuld met methodische beschrijving van uitgevoerde risicoselectie en links naar gebruikte onderbouwing (richtlijnen, VIL). Brieven, verslaglegging van overleg met andere zorgverleners en/of verwijzing.
17
Competentie
Criteria
Uw (mogelijke) bewijslast laat zien:
Competentie 4: De verloskundige reflecteert op het zorgproces en evalueert periodiek de effecten van haar handelen (zorginterventies) op de gezondheidstoestand van de vrouw en stelt het behandelplan zodanig bij dat optimale resultaten bereikt kunnen worden. Zij handelt klachten zorgvuldig af, overlegt met andere betrokken in de zorgketen, zorgt voor goede informatieoverdracht en voor duidelijke verslaglegging van de zorgverlening.
De bewijslast bevat voldoende variatie, complexe casuïstiek en overtuigingskracht in de onderbouwing van de competentie. - Bevat in ieder geval evaluatie van cliënt (zo mogelijk: mate van tevredenheid cliënt). - Klachtenprocedure, hantering en afhandeling van klachten. - Bevat minimaal 1 overdrachtsverslag aan derden in de zorgketen. - Maakt zichtbaar dat verschillende perspectieven zijn afgewogen bij de geleverde kwaliteit van zorg. - Toont reflectie aan op eigen gedrag als professional in de zorg- en in de ketenzorg.
Behandelplan(nen) aangevuld met methodische beschrijving van uitgevoerde risicoselectie en links naar gebruikte onderbouwing (richtlijnen, VIL), overdrachtsverslagen. Reflectie op voorgesteld/bepaald beleid, uitgevoerd beleid en evt. afwijkingen van dit beleid, van de richtlijnen/VIL, invloed van cliënt en haar omgeving op het gevoerde beleid. Brieven, verslaglegging van overleg of overdracht naar andere zorgverleners en/of verwijzing. Feedback formulieren: 360° feedback aan de hand van feedback van cliënt, (stage)begeleidende verloskundige en de verloskundige zelf. Verslagen van evaluaties met cliënten. Klachtenafhandeling (bijvoorbeeld: op basis van de vaak voorkomende klachten uit de rapportage van de klachtencommissie van de KNOV een link maken naar de eigen ingebrachte casuïstiek). Beschrijving van kritische momenten in het totale proces van zorgverlening die klachtengevoelig zijn en wat daarin de aandachtspunten zijn voor wat betreft het eigen functioneren.
Voor de beoordeling van het portfolio op basis van de criteria wordt voor de assessoren een apart formulier gemaakt, nadat over de bovenstaande beoordelingscriteria en (mogelijke) bewijslast is besloten.
18