Universiteit Gent Academiejaar 2008 – 2009
HEDENDAAGSE ARCHITECTUUR IN BRUGGE Integratie van een moderne vormgeving in een historische stad?
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, voor het verkrijgen van de graad van Master, door Charlotte Steyaert. Promotor : prof. dr. L. Van Santvoort
Woord vooraf Bij deze zou ik graag een blijk van erkentelijkheid geven aan de mensen die, tijdens de duur van het onderzoek, mij gesteund hebben. Dank aan prof. dr. Linda Van Santvoort voor het advies in verband met het onderzoek en de uitwerking van de tekst. Ook het personeel van de administratieve diensten in Brugge hebben mij geholpen met de zoektocht naar de nodige dossiers. Daarvoor mijn erkentelijkheid. Als laatste een bijzonder woord van dank aan mijn ouders, mijn familie en vrienden, die mij gesteund hebben gedurende deze Masterproef. Zij hebben mij geholpen en aangemoedigd wanneer de motivatie zoek was.
INHOUDSOPGAVE Inleiding Lijst met gebruikte afkortingen Methodiek I. Fundamenten voor de hedendaagse architectuur I.1. Historisch Brugge I.2. Brugge in de 19de eeuw
1 5 6 13 13 14
I.2.1. België en de neogotiek I.2.2. Opkomst van het katholieke bewind in Brugge I.2.3. Toerisme I.3. Brugge in de 20ste eeuw I.3.1. Een veranderende restauratievisie I.3.2. Gevolgen van de eerste wereldoorlog
14 15 19 20 20 21
I.3.3. De situatie na de tweede wereldoorlog I.3.4. Het structuurplan van de jaren zeventig I.3.5. Integratiearchitectuur: de Brugse mooiheidfilosofie I.4. Brugge in de 21ste eeuw I.4.1. Brugge als werelderfgoedstad I.4.2. 2002: Culturele Hoofdstad van Europa I.4.2.1. Aanleiding I.4.2.2. Doelstellingen en realisaties I.5. Conclusie
23 25 26 28 28 29 30 31 32
II. Concertgebouw II.1. Van statieplaats tot ‟t Zand II.2. Gelegenheid voor een concertgebouw II.2.1. De wedstrijd II.2.2. Laureaten II.3. Het winnende project II.3.1. Robbrecht en Daem II.3.2. Exterieur II.3.3. Visie II.4. Dossiers en media II.5. Algemene conclusie
33 33 34 35 37 38 38 38 39 39 40
III. Paviljoen van Toyo Ito III.1. Geschiedenis van de Burg
42 42
III.2. Het paviljoen III.2.1. Ontstaanscontext III.2.2. Toyo Ito III.2.3. Beschrijving paviljoen III.2.3.(1). Materiaal III.2.3.(2). Functie versus filosofie III.3. De tijdelijkheid van het paviljoen III.3.1. Na 2002
45 45 45 47 47 48 49 50
III.3.2. Bescherming III.3.3. Restauratie III.4. Media en dossiers III.5. Algemene conclusie
52 53 53 55
IV. Kanaaleiland IV.1. Historie IV.1.1. Omgeving IV.1.2. Bescherming
56 56 56 58
IV.2. Het project IV.2.1. West 8 IV.2.2. Beschrijving IV.2.3. Oorspronkelijk plan IV.3. Dossier en media IV.4. Algemene conclusie
58 58 59 60 61 61
V. De fiets- en voetgangersbrug over de Coupure V.1. Het graven van de Coupure
62 62
V.2. Rechtzetten van een historische beslissing V.2.1. Jürg Conzett V.2.2. Techniek en materiaal V.2.3. Inpassing in de stad V.3. Dossiers en media V.4. Algemene conclusie
VI. Het Europacollege langs de Verversdijk VI.1. Geschiedenis van de site VI.1.1. Archeologische vondsten VI.1.2. Bescherming van de site
63 63 63 64 64 65
66 66 68 69
VI.2. Het project van het Europacollege VI.2.1. Renovatie van het kloostergebouw VI.2.2. Het nieuwbouwproject VI.2.2.(1). Inplanting eerste volume (N1) VI.2.2.(2). Inplanting tweede volume (N2) VI.3. Perceptie van het project VI.3.1. Dossiers VI.3.2. Media
70 71 72 72 74 75 75 76
VI.4. Dialoog van de nieuwbouw met de omgeving VI.5. Algemene conclusie
76 77
VII. Hedendaags versus historisch VII.1. Enkele benaderingen van de problematiek VII.2. Huib Hoste VII.3. Toepassing VII.3.1. Het Concertgebouw VII.3.2. Het paviljoen van Toyo Ito VII.3.3. Het Kanaaleiland VII.3.4. De Coupurebrug VII.3.5. Het Europacollege
78 78 80 83 83 84 84 85 85
BESLUIT
86
BIBLIOGRAFIE
89
INLEIDING Het onderzoek in deze Masterproef gaat over de integratie van hedendaagse architectuur in Brugge. Naar aanleiding van Culturele Hoofdstad van Europa werd Brugge vanuit een nieuwe invalshoek belicht, namelijk deze van de nieuwe architectuur. Op korte tijd werden verschillende projecten gestart die in verband stonden met hedendaagse architectuur. Ook moderne kunst kreeg een plaats. Een „nieuwe‟ invalshoek, omdat Brugge vooral bekendstaat om zijn middeleeuws stadscentrum en de kunst van de Vlaamse Primitieven. Het zijn vooral de architectuurprojecten die indruk gemaakt hebben op de inwoners van Brugge: het Concertgebouw rijst statig boven het Zand uit en het paviljoen van Toyo Ito aardt goed op de grondvesten van de oude Sint-Donaaskathedraal. Minder zichtbare projecten zoals het Kanaaleiland en de Coupurebrug verdienen hun punten door hun nuttigheid. De Bruggeling is dergelijke projecten niet gewoon. De stad heeft veel van zijn patrimonium over de eeuwen heen goed bewaard en is niet van plan dit zomaar uit handen te geven. In Brugge heerst een bepaalde visie op het erfgoed. Deze visie is geworteld in de traditie en gaat ver terug in de tijd. De confrontatie met hedendaagse architectuur is tot nu toe beperkt gebleven, op enkele ophefmakende projecten na. Met Brugge 2002 leek dat proces van geleidelijke insijpeling van hedendaagse architectuur plots in een stroomversnelling te raken. Het is onmogelijk om moderniteit te mijden in een historische stad. De noden en eisen van de actuele mens dwingen immers tot verandering. Ook Brugge ontsnapt niet aan deze evolutie. Er ontstaat een conflict wanneer architectuur zich profileert als hedendaags temidden van de traditionele bebouwing. In de randgemeenten leidt dit niet tot een botsing, maar de binnenstad neemt een zeer behoudende positie in en beschermt alles wat binnen haar grenzen ligt. Nu, Brugge 2002 heeft de fascinatie van deze hedendaagse architectuur in een historische omgeving aangewakkerd. Plots kwamen de pennen los en begon er een strijd tussen voorstanders en tegenstanders, elk met hun eigen argumenten. Het is te eenvoudig om te zeggen dat ze beiden „ergens‟ gelijk hebben en dat er een gulden middenweg gezocht moet worden. Wat wel en niet toegestaan is, is immers geen kwestie van objectieve regels, of toch maar slechts gedeeltelijk, maar van het afwegen van verschillende opties. Dit onderzoek is van zo‟n aard dat het niet mogelijk is een objectieve conclusie te trekken aan de hand van enkele casussen. Het gaat om een subjectieve en kritische reflectie op de voorbeeldprojecten. Zij dienen als basis om enkele terugkerende
elementen vast te stellen die zich situeren op het gebied van de integratie van de hedendaagse architectuur in de historische omgeving. Integratie in die zin dat het gebouw rekening houdt met de omgeving en er respect voor opbrengt en dit op verschillende gebieden. Dat is immers de hoofdvraag van dit onderzoek: is er sprake van integratie van de hedendaagse architectuur in de historische binnenstad? En wat wordt juist begrepen onder integratie? Is integratie überhaupt nodig? Dat Brugge 2002 een rol heeft gespeeld in het realiseren van hedendaagse projecten is een vaststaand feit. Maar heeft dit als gevolg dat er soepeler opgetreden wordt tegenover hedendaagse architectuur? Waren de ingrepen voor het culturele jaar niet te veel geforceerd om het imago van de stad te vernieuwen eerder dan om een wezenlijke wijziging van de houding tegenover hedendaagse architectuur in te luiden? De media hebben in deze problematiek een belangrijke invloed op de publieke opinie. Dag- en weekbladen zijn de meest algemene bron van informatie voor het doorsnee publiek en kunnen dat publiek dus sturen. Welke invloed hebben zij op die opinievorming en in welke mate is deze doorslaggevend voor het aanvaarden van de architectuur? Bij elke casus wordt gepoogd een korte samenvatting te geven van hoe het hedendaags project in de media becommentarieerd werd.
Architectuur wordt in de binnenstad sterk gereguleerd. Er zijn natuurlijk de algemene voorschriften voor ruimtelijke ordening, brandveiligheid, etc., maar ook de Monumentenzorg heeft iets te zeggen. In welke mate heeft zij invloed bij bouwprojecten en op welke manier wordt bepaald wat door de beugel kan en wat niet? De Monumentenzorg moet instaan voor de instandhouding van het culturele patrimonium, de bescherming en de restauratie ervan. Via (bouw)historisch onderzoek doet zij wat nodig is om waardevolle getuigen van het verleden te behouden. Dat ook nieuwbouwprojecten onderworpen worden aan een kritische benadering is vanzelfsprekend in een omgeving die overheerst wordt door historisch waardevolle bebouwing.
Een eerste hoofdstuk dient als inleiding op de casussen. Dit hoofdstuk is cruciaal om de houding van de stad tegenover zijn patrimonium te begrijpen, maar eveneens de houding tegenover de nieuwe architectuur. De basis hiervoor ligt in de 19de eeuw, maar komt duidelijker tot uiting in de 20ste eeuw. Ook over de meer recente periode valt een en ander te zeggen. De 21ste eeuw is nog maar kort, maar Brugge heeft reeds een hele weg afgelegd. Brugge 2002 speelt hier een grote rol in. Ook de bekroning van Brugge
tot Werelderfgoedstad beklemtoont het waardevolle erfgoed van de stad nog eens en maakt de problematiek pregnanter. De vijf volgende hoofdstukken behandelen telkens één bepaalde casus. Elke casus heeft aspecten die uniek zijn maar in elk van de gevallen wordt ingegaan op de site en haar geschiedenis, op het hedendaags bouwwerk en zijn realisering, en op de wijze waarop het behandeld werd in de dossiers en de media. Bij de uitwerking van elke casus wordt ook ingegaan op de werking van de Monumentenzorg. Zij heeft een directe band met de historische architectuur, maar ook met de nieuwbouw. In welke mate kan zij een bouwdossier sturen, en op welke grond?
De eerste casus is deze van het Concertgebouw. Deze casus is gekozen omdat het gebouw naar voor geschoven werd als de belangrijkste realisatie in het kader van Brugge 2002. Het gebouw kwam tot stand via een wedstrijd en is zodanig gesitueerd dat niemand die de stad binnenkomt, er naast kan kijken.
Het volgende hoofdstuk behandelt het paviljoen van Toyo Ito. Dit paviljoen is een statement van hedendaagse architectuur temidden het hart van Brugge. De keuze van het paviljoen ligt voor de hand omdat het zoveel stof deed opwaaien. De locatie op de Burg deed heel wat verontwaardiging ontstaan. Nu het paviljoen ook nog eens beschermd is, krijgt deze casus een extra dimensie.
De twee volgende casussen behandelen de twee bruggen die in het kader van Brugge 2002 gerealiseerd zijn. De Kanaalbrug is het ontvangstpaviljoen voor de bustoeristen. Het is een beetje ironisch dat het eerste contact met Brugge via een hedendaags paviljoen verloopt. Maar het is wel opnieuw statement dat kan tellen. De Coupurebrug vervolledigt de vesten rond Brugge en vormt een meer subtiele, maar markante aanwezigheid. Deze twee casussen illustreren dat hedendaagse architectuur niet altijd in gebouwen gerealiseerd moet zijn maar ook in andere constructies aan bod kan komen. De vijfde en laatste casus is tot stand gekomen buiten de context van Brugge 2002. Het gaat om een nieuwbouw van het Europacollege in de Verversdijk, een grootschalig project. De casus is uniek door de inplanting in een beschermd stadsgezicht én een beschermde site.
Het laatste hoofdstuk formuleert enkele bedenkingen over de verschillen tussen hedendaagse en historische architectuur. Deze verschillen maken duidelijk waarom sommige gebouwen goed of slecht onthaald worden. Aan de hand van een tekst van Huib Hoste worden enkele belangrijke invalshoeken beschreven die bijdragen tot de discussie of en in welke mate hedendaagse architectuur in een historische stad gewenst is.
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AROHM: Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg BPA: Bijzonder Plan van Aanleg DIRO: Dienst Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening DMS: Dienst Monumentenzorg en Stadsvernieuwing KCML: Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen M & L: Monumenten en Landschappen RCS: Raadgevende Commissie voor Stedenschoon SAD: Stedelijke Archeologische Dienst VIOE: Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed
METHODIEK 1. Status Quaestionis Aan de basis van dit onderzoek ligt een oude discussie die handelt over de manier waarop men moet omgaan met nieuwe architectuur in een omgeving die sterk getekend is door het verleden. Via geschriften en manifesten werd telkens één standpunt uit dit debat belicht. De polemiek was vooral aanwezig onder architectuurtheoretici- en practici. Een algemeen onderzoek is er echter nooit uitgevoerd. Naar aanleiding van Brugge Culturele Hoofdstad van Europa 2002 is er nieuw leven geblazen in de discussie. Een aandachtspunt op de agenda was de aanwezigheid van hedendaagse architectuur in Brugge. Die werd gerealiseerd in vier hedendaagse projecten, namelijk het Concertgebouw, het paviljoen van Toyo Ito, het Kanaaleiland en de Coupurebrug. In de meeste bijdragen, evaluaties of besprekingen omtrent Brugge 2002 komen zij aan bod. Hierin worden de gebouwen kort besproken en de karakteristieken verduidelijkt, maar tot een vergelijking met de historische omgeving komt het zelden. Omdat hedendaagse architectuur zich niet beperkt tot 2002 werd eveneens een casus besproken die los staat van deze context , namelijk deze van het Europacollege. Ook hier waren er reactie, zij het beperkte. Alles in beschouwing genomen, is er nog géén algemeen onderzoek gebeurt naar de vraag of hedendaagse gebouwen integreren in een historische omgeving en indien ja, in welke mate zij dat doen. 2. Literatuur Als inleiding op het onderwerp is het boek Brugge, een verhaal van 2000 jaar1 gebruikt om een korte en bondige schets te geven van de Brugse geschiedenis. Het boek is heel uitgebreid en heeft aandacht voor economische, politieke, sociale en culturele veranderingen. Om de huidige houding in Brugge tegenover hedendaagse architectuur te verklaren, hebben twee boeken belangrijke informatie geleverd. Het ene boek is Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge2. In dit boek wordt het verloop van de 1
N. GEIRNAERT en L. VANDAMME, Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Brugge, Stichting Kunstboek, 1996. 2 L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever
architectuurpraktijken in Brugge geschetst vanaf de 19de eeuw met aandacht voor de politieke achtergrond. Het toont aan dat Brugge in de 19de eeuw de basis heeft gelegd voor de handelingen in de 20ste eeuw. Het geeft ook een degelijk overzicht wat betreft de kunstige herstellingen tussen 1877 en 1988. Ook Brugge her-zien3 vertelt het verhaal van de architectuur in Brugge. Het is een meer beknopte uiteenzetting maar vult het boek Stenen herleven goed aan. De inhoud van deze twee boeken geeft een duidelijk overzicht dat noodzakelijk is om de rest van het verhaal te situeren in de geschiedenis. De Gids voor architectuur in Brugge4 is dan weer een encyclopedisch werk dat de meest waardevolle gebouwen in Brugge kort bespreekt. Over het Concertgebouw is geen literatuur voorhanden, maar het boek Werk in architectuur: Paul Robbrecht en Hilde Daem gaf duiding bij de visie op architectuur van Robbrecht en Daem. Ook de Masterproef5 geschreven door Maureen Costrop diende als ideale achtergrondliteratuur voor de casus. De casus van het paviljoen op de Burg is uitgebreid beschreven in het boek Toyo Ito builds the Bruges pavilion6. Het boek is samengesteld door Hera Van Sande, Ito‟s vertegenwoordigster in Brugge, en geeft bijgevolg gegevens uit de eerste hand. In het boek worden de verschillende denkpistes van de architect gevolgd en worden verklaringen gegeven voor het gebruik van de materialen en de onderliggende betekenis die erachter schuilt. In de catalogus van een tentoonstelling over Toyo Ito, genaamd Blurring architecture7, worden de ideeën van Ito met betrekking tot zijn architectuur verduidelijkt. Het is onontbeerlijk om een algemeen beeld van Ito te schetsen. Wat betreft het Kanaaleiland is het situeren in de omgeving van belang om in te zien welke betekenis en verandering dit project teweegbracht. De geschiedenis van de bargen wordt door het boek Een trekschuit voor koningen: de barge tussen Gent en Brugge8 duidelijk beschreven. Ook de toeristische gids De vesten anders bekeken. Een Van de Wiele, 1988. 3 G. CHARLIER, H. STYNEN, M. RYCKAERT, J. RAU, Brugge her-zien, Brugge, Uitgeverij Van de Wiele, 1986. 4 SNAUWAERT L. en DEVLIEGHER L., Gids voor architectuur in Brugge, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2002. 5 M. COSTROP, Paul Robbrecht en Hilde Daem : oorspronkelijke uitgangspunten en recent werk (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2001). 6 VAN SANDE H., Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek. 7 ITO T., „Blurring architecture‟, in: Toyo Ito, „blurring architecture‟ (tent. cat.), Aachen (Suermondt-Ludwig-Museum) en Antwerpen (Singel Internationaal Kunstcentrum), 1999. 8 A. VAN DEN KERKHOVE, Een trekschuit voor koningen: de barge tussen Gent en Brugge, tentoonstellingscatalogus, Gent (Bijlokemuseum), 1993.
groene wandeling rond Brugge9 over de vesten van Brugge bood belangrijke informatie over de locatie. Om het graven van de Coupure te situeren is er gebruik gemaakt van het boek Van Rame tot Coupure10 waarin de geschiedenis ervan heel gedetailleerd beschreven wordt, vanaf het graven ervan tot het recente verleden. Meer informatie over Jürg Conzett zelf was te vinden aan de hand van het Londense boek Structure as space : engineering and architecture in the works of Jürg Conzett and his partner11. Hierin worden diverse projecten van Conzett besproken en ook de Coupurebrug hoort daarbij. Ook Nieuwe architectuur in Brugge - Contemporary architecture in Bruges12 vult de informatie over de ingenieur aan. Veel literatuur omtrent de architectuur van het jezuïetencollege in de Verversdijk is niet te vinden. Het is wel zo dat er boeken geschreven zijn over het jezuïetengezelschap in Brugge, maar dit is niet aanvullend voor het onderwerp. Het draagt natuurlijk wel bij tot het situeren van de oude site in het verleden, maar wat betreft het heden is dit beperkt. Voor de architectuur zelf moet een beroep worden gedaan op andere bronnen. Nochtans is de realisatie van een hedendaags gebouw in een beschermde zone op zo grote schaal uitzonderlijk in Brugge. Informatie werd gehaald uit kleine vermeldingen in boeken, zoals in de reeks van De Standaard „1000 jaar architectuur in België‟. Om het werk van Xaveer De Geyter te situeren is gebruik gemaakt van het boek Xaveer De Geyter architecten : 12 projecten13.
3. Geschreven bronnen Geschreven bronnen zijn vooral gebruikt in de uitwerking van de casussen. Het gaat zowel om artikels in kranten en tijdschriften als om bouwdossiers die geraadpleegd kunnen worden bij de stedelijke en provinciale diensten. Wat artikels uit kranten en tijdschriften betreft, zijn vooral die uit de Knack, De 9
M. BECUWE e.a., De vesten anders bekeken. Een groene wandeling rond Brugge, Brugge, Stad Brugge, 2005. 10 W. BAES en A. DE BLIECK, Van Rame tot Coupure, Brugge, uitgeverij de Garve, 1997. 11 M. MOSTAFAVI, Structure as space : engineering and architecture in the works of Jürg Conzett and his partner, Londen, AA Publications, 2006. 12 M. DUBOIS, Nieuwe architectuur in Brugge – Contemporary architecture in Bruges, Brugge, Stichting Kunstboek, 2002. 13 G. BEKAERT e.a., Xaveer De Geyter architecten : 12 projecten (Architectuurmonografieën), Gent, Uitgeverij Ludion, 2001, 143 p.
Standaard en het Nieuwsblad gebruikt. Vooral de eerste twee zijn betrouwbaar en kwalitatief op peil. De berichtgeving is wel behoorlijk algemeen en gericht op brede lagen van de bevolking. Ze is zeker niet nutteloos voor het onderzoek, aangezien het om de bronnen gaat waardoor de meeste mensen aan informatie komen over de casussen. Het is mogelijk om aan de hand van deze artikels een zicht te krijgen op de berichtgeving die de bevolking krijgt betreffende de gebouwen. Op deze berichtgeving baseren de mensen dan vaak hun houding tegenover de gebouwen. Meer gespecialiseerd zijn de verschillende tijdschriften die artikels publiceren omtrent de gebouwen. Het gaat grotendeels over algemene cultuurtijdschriften. Maar ook meer gespecialiseerde architectuurmagazines behandelen de materie. De artikels zijn dus gericht naar een meer specifiek publiek van cultuurliefhebbers, architecten, ingenieurs, ontwerpers, critici etc. De inhoud behandelt niet enkel de feitengegevens over het gebouw, maar gaat verder in op bepaalde aspecten van het onderwerp. Dit kan de vormgeving van het gebouw zijn, het oeuvre van een architect, de technische aspecten of het verwoorden van bemerkingen en kritiek. Gebruikte tijdschriften zijn vooral A+ en Archis. Het tijdschrift A+ bracht een zeer informatief en eveneens kritisch artikel uit over de wedstrijd voor een Concertgebouw in Brugge14. Zij volgden de wedstrijd van dichtbij en brengen daardoor een gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken. Hun kritiek op de wedstrijd is onderbouwd, maar zo uitgedrukt dat die niet vernietigend of denigrerend overkomt. Ook het artikel over Xaveer De Geyter in een ander nummer geeft een genuanceerde visie op het Europacollege onder andere omdat de auteur de verschillende invloeden vermeldt15. Een andere vorm van geschreven bronnen zijn de bouwdossiers. Ze zijn natuurlijk van cruciaal belang aangezien zij illustreren hoe vlot of problematisch het verloop van een dossier is. In die dossiers komen in de eerste plaats de opdrachtgevers en de ontwerpers aan bod die een voorstel doen voor een constructie. De verschillende stedelijke en eventueel ook provinciale diensten evalueren deze aanvraag en houden daarbij rekening met diverse omgevingsfactoren zoals ruimtelijke ordening, bodemgesteldheid, archeologie, bomenbestand, bestaande bebouwing, monumenten, inplanting, brandgevaar, verkeerstoestand etc. Ook de resultaten van het openbaar onderzoek zijn in dit dossier vervat. Hierin worden eventuele bezwaren van omwonenden opgenomen. De
14 15
Concertgebouw Brugge, in: A+, 1999, nr. 2, p. 70. C. VAN GERREWEY, Uniform en vrij, in: A+, nr. 217, p. 56 – 59.
bouwdossiers van het paviljoen van Toyo Ito16 op de Burg en van het Europacollege17 langs de Verversdijk hebben het meest bijgedragen tot het onderzoek. De reden hiervoor ligt in de problematiek die aan bod komt. Het paviljoen van Toyo Ito was tijdelijk maar werd uiteindelijk beschermd. Het beschermingsdossier geeft de verklaring voor de motieven voor de bescherming18 en roept controverse op. Ook het dossier omtrent Europacollege kampte met een dergelijke problematiek omdat het ging om een beschermde site en de afbraak van een beschermd gebouw. De meest beperkte casussen waren die van het Kanaaleiland19 en de Coupurebrug20. Deze beide zijn gelegen aan de rand van het stadscentrum en zijn minder ingrijpend van omvang. Een uitzonderlijke casus is deze van het concertgebouw op ‟t Zand aangezien deze uitgaat van een architectuurwedstrijd.
4. Iconografische bronnen Het iconografisch bronnenmateriaal dat van nut was in dit onderzoek is beperkt. De ontwerpen in de dossiers van de diverse casussen hebben wel een bijdrage geleverd om een algemeen beeld te vormen of om technische aspecten te verduidelijken. De dossiers waarin deze iconografische afbeeldingen zijn weergegeven zijn vermeld bij de geschreven bronnen. Op de website van de Beeldbank Brugge staan veel historische foto‟s. Deze zijn gebruikt om de evolutie van een bepaalde plaats te volgen. Ze geven een beeld van de locatie vóór een bepaald gebouw of stedelijke inpassing gerealiseerd werd.
5. Mondelinge bronnen Hoewel het hier gaat om een recent onderwerp en de mogelijkheid om mondelinge bronnen te raadplegen dus aanwezig is, is hier slechts beperkt gebruik van gemaakt. In de eerste plaats is er contact opgenomen met een aantal mensen in de zoektocht naar dossiers en informatie en de verblijfplaats ervan. Hoewel er altijd respons was, is het 16
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. 17 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 03/2644: bouwdossier gebouw N1 op de site van het Europacollege, Verversdijk 16 (2003). 18 BRUGGE, DIRO, afdeling Monumentenzorg, modern archief, dossier DW002400: beschermingsbesluit paviljoen Toyo Ito op de Burg (2008). 19 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier: bouwdossier Kanaaleiland. 20 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/1460: bouwdossier brug over de Coupure.
echter ook voor mensen die met de materie bezig zijn niet altijd even duidelijk wat zich waar bevindt. Dit heeft af en toe tot verwarring geleid. Bij de start van het onderzoek was er het plan om via interviews naar de houding tegenover de hedendaagse architectuur te peilen bij personen die betrokken zijn bij de problematiek. Deze mensen zijn echter meestal zeer druk bezet en ondanks diverse pogingen om contact te nemen, bleek dit in de realiteit onhaalbaar. Wegens gebrek aan voldoende respondenten is dit onderdeel van het onderzoek afgelast. Dit is jammer, aangezien subjectieve meningen in de bouwdossiers niet altijd aan bod komen en de dualiteit tussen persoonlijke mening en zakelijke opdracht een interessante invalshoek zou zijn. Ditzelfde argument is tevens de reden waarom dit geen ramp is voor het onderzoek. Deze subjectieve meningen zijn immers ondergeschikt aan de wetgeving en regels waaraan men zich moet houden in een bouwdossier en zullen dus relatief weinig invloed uitoefenen in het bouwdossier. 6. Monumentale bronnen Het gebouw an sich is een belangrijk element in het onderzoek. Het is immers onmogelijk een ontleding te doen van een gebouw en de omgeving zonder het ter plaatse te bekijken. Niet alle wijsheid komt uit boeken. Door de gebouwen te bekijken en te onderzoeken is het mogelijk een betere kijk te krijgen op de keuze van het ontwerp en de inpassing in de omgeving. Dit geldt voor alle vijf de casussen. De meest eenvoudig te bereiken projecten zijn de bruggen21 en het paviljoen van Toyo Ito22, die openbaar toegankelijk zijn. Het Europacollege23 is gelegen op een gesloten site, maar tijdens de Open Monumentendag op 14 september 2008 was de site opengesteld en gaf men uitgebreid uitleg bij de oude en nieuwe gebouwen. Gezien het feit dat het vooral om het exterieur van de gebouwen gaat, vormt ook het Concertgebouw ook geen enkel probleem.
7. Internet als bron 21
Respectievelijk het Kanaaleiland, gelegen aan het Bargeplein in Brugge en de Coupurebrug, gelegen tussen de Boninvest en de Kazernevest in Brugge. 22 Gesitueerd op de Burg in Brugge. 23 Europacollege, afdeling Verversdijk 12 in Brugge.
Een van de belangrijkste internetbronnen is de site van het VIOE 24. Op deze site is het mogelijk gebiedsfiches te bekijken van bepaalde plaatsen in Brugge en de informatie ervan door te nemen. Het is een gedigitaliseerde inventaris van erfgoed. De mogelijkheid om op plaatsnaam te zoeken is zeer efficiënt. Een ander gebruik van het internet als bron zijn de archieven op diverse sites van kranten. Op deze manier is het mogelijk om artikels over een bepaald onderwerp, in dit geval de verschillende casussen, op te zoeken. Niet alle kranten en tijdschriften beschikken over zo‟n archief, maar de meest kwaliteitsvolle, zoals Knack25 en De Standaard26 wel. Ook het Nieuwsblad27 beschikt over een databank met zoekmachine. De website van de verschillende architecten of architectenbureaus kunnen ook heel wat informatie bieden over de visie van de architect of het project zelf. West 8 beperkt die informatie tot een beschrijving van de opdracht en enkele foto‟s van het Kanaaleiland28, idem voor Jürg Conzett over de brug over de Coupure29. Een andere interessante bron betreft het Europacollege30. Naar aanleiding van de verbouwingen op de site aan de Verversdijk, heeft het instituut een geschiedenis van het oude jezuïetencollege op zijn website geplaatst en verschillende updates van de werken met bijhorend fotomateriaal. Op deze manier is het mogelijk om de verschillende stappen visueel te volgen en de evolutie van de bouwwerken te zien.
24
Website van de inventaris op het VIOE: http://www.vioe.be/nl/inventarisatie Website van de Knack: http://www.knack.be/index.jsp 26 Website van De Standaard: http://www.standaard.be/ 27 Website van het Nieuwsblad: http://www.nieuwsblad.be/ 28 Kanaaleiland, op de website van West 8, http://www.west8.nl/projects/infrastructure/kanaaleiland/, geraadpleegd op 30 juli 2009. 29 Coupurebrug Brugge, op de website van Conzett, Bronzini, Gartmann AG, dipl. Ingenieure ETH / FH / SIA, http://www.cbg-ing.ch/, geraadpleegd op 30 juli 2009. 30 Verversdijk Extension Project, op de website van het Europacollege, http://www.coleurop.be/template.asp?pagename=intro_verversdijk, geraadpleegd op 30 juli 2009. 25
I. Fundamenten voor de hedendaagse architectuur De manier waarop men tegenwoordig omgaat met architectuur in de binnenstad is gebaseerd op eeuwen geschiedenis. Een synopsis van duizend jaar geschiedenis is noodzakelijk om de turbulente historie van de Brugse binnenstad te illustreren, waarbij periodes van overvloed afgewisseld worden door armoede en schaarste. De bewogen 19de eeuw en de ontwikkelingen die in de stad plaatsvonden, vormen de kiem voor de architecturale benadering die ook nu nog zijn stempel drukt. In de 20ste eeuw zoekt men een manier om het verleden te verzoenen met verschillende architectuuropvattingen.
I.1. Historisch Brugge Reeds sinds de 9de eeuw is er sprake van „bryggja‟. De stad bestond toen slechts uit een versterkte burcht op een plaats die nu bekend staat als de Burg. De naam verwijst naar een oud-Noorse term voor „landingsplaats‟ of „aanlegkaai‟ en dit is duidelijk te linken aan de toenmalige intense handelsrelatie die Brugge had met Scandinavië. Deze handelsrelatie was te danken aan de rechtstreeks verbinding van het centrum met de zee, maar nadat deze verbinding in de tweede helft van de 11de eeuw verzandde, schakelde men over op handel over land. Dit was niet voldoende om de positie als handelscentrum te behouden en in 1134 herstelde een welkome stormvloed de aanhechting tot in Damme en Brugge was opnieuw bereikbaar. Vanaf de 13de eeuw ging het Brugge volledig voor de wind. Er vond een expansie plaats, zowel geografisch, economisch als volkskundig. Er mag echter niet vergeten worden dat er, naast de relatief uitgebreide middenstand in Brugge, ook vele achterbuurten waren, waarin het gewone volk een hopeloos bestaan leidde. Zoals in elke stad zorgde dit voor wrijvingen, die tot een hoogtepunt kwamen tijdens de Moerlemaye van oktober 1280. De burgerij pleegde op 1 oktober 1280 een machtsgreep en werd hierbij gesteund door de volksklasse. De opstand werd onderdrukt, maar uiteindelijk bleven de conflicten zich opstapelen tot deze zouden resulteren in de Guldensporenslag in 1302. Het begin van de 14de eeuw werd tevens geteisterd door een mislukte graanoogst in 1315 en enkele decennia later brak een pestepidemie uit. Ondanks al deze tegenslagen was Brugge één van de meest welvarende steden van Vlaanderen. Het einde van de 14de eeuw is gekenmerkt door politieke rust en de combinatie van buitenlandse koopmannen en de befaamde lakenindustrie zorgde ervoor dat het handelscentrum opnieuw floreerde. De 15de eeuw was een politiek stabiele eeuw, maar er zijn reeds tekenen merkbaar die wijzen op een terugval van de handel. Reden hiervoor was de verzanding van ‟t Zwin,
waardoor de verbinding van Brugge met de zee verdween. Nadat het Bourgondische hof, na de dood van Maria van Bourgondië, de stad heeft verlaten, brak er een periode aan van oorlog, armoede, honger en afzondering. Toen Brugge zich in de 16de eeuw begon te herstellen, was het zijn vooraanstaande positie al kwijt aan Antwerpen. Aan het begin van de 17de eeuw bleef er van het rijke, culturele en vooraanstaande karakter van Brugge weinig over en de stad bleef sluimeren tussen slaaptoestand en ontwaking.31 Toch was de Brugse koopmansgeest niet volledig verdwenen. In de 17de en 18de eeuw bleef men internationale handelsrelaties onderhouden met het Spaanse wereldrijk, maar ook met Engeland en Oost- en West-Indië.32
I.2. Brugge in de 19de eeuw I.2.1. België en de neogotiek De opvatting omtrent architectuur is aan het begin van de 19de eeuw sterk getekend door enerzijds de verwoesting van de Franse Revolutie, en anderzijds het ontstaan van het Belgisch Koninkrijk in 1830. België, als jonge natie, gaat op zoek naar legitimatie en zal daarbij gretig teruggrijpen naar het verleden. In de bouwkunst vindt men een ideale en niet te miskennen veruitwendiging van dit verleden en men onderneemt stappen om dit patrimonium in ere te herstellen.33 De oprichting van de Koninklijke Commissie voor Monumenten in 1835 is daar een gevolg van. Een andere reden om terug te grijpen naar de oude zekerheden is om de aliënatie en pessimisme van de bevolking op te vangen. De opkomst van de industriële revolutie en de nieuwe maatschappelijke orde zorgt ervoor dat er weinig voeling en verbondenheid is met de eigen bodem. Het is dan ook niet vreemd dat men zal terugvallen op de godsdienst en alles wat daarmee te maken heeft, niet in het minst de architectuur. De oorsprong van de hernieuwde interesse voor de middeleeuw, de godsdienst en bijgevolg ook de gotiek ligt in Engeland bij Augustus Welby Pugin (1812 – 1852). Hij vindt een verantwoorde manier om de architectuurtheorie en –praktijk te combineren in de neogotiek. Volgens Pugin moet het eigentijdse gebouw opgebouwd zijn naar de principes van de middeleeuwen. De constructie van het gebouw moet logisch in elkaar 31
N.GEIRNAERT en L. VANDAMME, Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Brugge, Stichting Kunstboek, 1996, 159 p. 32 Brugge, een beetje geschiedenis, op de website van de Stad Brugge, http://www.brugge.be/internet/nl/toerisme/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 20 juni 2009, zie bijlage I. 33 G. CHARLIER, H. STYNEN, M. RYCKAERT, J. RAU, Brugge her-zien, Brugge, Uitgeverij Van de Wiele, 1986, p. 16 – 17.
zitten en de diverse functies moeten van het gebouw af te lezen zijn. Dit staat in schril contrast tot het oppervlakkig kopiëren van de gotische vormentaal aan het begin van de 19de eeuw. Zijn ideeën werden verspreid en vonden bij ons ingang door de Franse vertaling die Thomas Harper King (1822 – 1892) maakte van zijn werk, Les vrais principes de l‟architecture ogivale ou chrétienne34. Jean-Baptiste de Béthune (1821 – 1894) slaagde erin om de opvattingen van Pugin in de praktijk neer te zetten. Via de Sint-Lucasscholen die hij oprichtte, werd deze werkwijze snel verspreid. De generatie na de Béthune zal deze streng archeologisch-religieuze neogotiek overstijgen en ruimte maken voor vrijheid en creativiteit in de architectuur. Desalniettemin zullen zij vasthouden aan de basisprincipes: functionaliteit en de rationele constructie. Deze nieuwe architectuurperceptie vindt zijn weerslag niet enkel bij het optrekken van nieuwe gebouwen, maar ook in de visie op restauratie. In Engeland predikt John Ruskin (1819 – 1900) voor de authenticiteit-opvatting waarbij elke vorm van restauratie geweerd wordt. Volgens hem mag een schepping uit het verleden geen onrecht gedaan worden door nieuwe toevoegingen, eerder moet men de natuur zijn werk laten doen en het gebouw in alle schoonheid laten sterven. Deze visie leidt dus tot een appreciatie van de vergankelijkheid. Een andere opvatting in Engeland is deze van sir John Scott, (1751 – 1838) die, in tegenstelling tot Ruskin, pleit voor een waarheidsgetrouw herstel van het gebouw. In Frankrijk domineert het standpunt van Eugène Viollet-le-Duc (1814 – 1879). Hij kiest ervoor om het monument te restaureren op basis van wetenschappelijke kennis van het gebouw. Hij gaat hierin zelf zo ver dat hij er niet voor terugwijkt om onafgewerkte gebouwen te vervolledigen of gebouwen in één stijl te restaureren, terwijl vroeger sprake was van stijlpluralisme. Later zal hij zijn oordeel zo aanpassen dat ook het gebruik van nieuwe materialen ter ondersteuning van de constructie toegelaten worden, immers verbeteren zij de fouten van de traditionele constructie.35
I.2.2. Opkomst van het katholieke bewind in Brugge Aangetrokken door de middeleeuwse uitstraling van de binnenstad, is Brugge een geliefde bestemming voor Engelse architecten, kunstkenners, maar ook gepensioneerden. De stad is dan ook het middelpunt van neogotische activiteiten. Engelse kolonisten waren grote voorstanders van het gotische ideaal en zij gingen dit 34
A.W. PUGIN, True principles of pointed or Christian architecture, 1841, 67 p. L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 8 – 9. 35
denkbeeld zelfs vurig propageren bij de Vlaamse architecten die zich niet ten volle engageerden voor restauraties. Ondanks de uitgebreide promotie van de neogotiek door de Engelsen, duurde het tot de jaren zeventig van de 19de eeuw voor de neogotiek doorbrak en alle kansen kreeg. De reden hiervoor is het liberale bewind in België. Dit bewind investeert in de uitbouw en expansie van de steden, een manier om hun macht en rijkdom te uiten. Door de individuelere benadering zal de liberaal zich vrijer voelen en tevens minder gebonden aan traditie. Dit heeft voor de grotere steden veel gevolgen, maar ook Brugge ontsnapt niet aan dit denkbeeld. De liberale voorliefde om, naar het voorbeeld van Georges-Eugène Haussmann (1809 – 1891), herstructureringen en saneringen door te voeren, wordt ook gevolgd door de Brugse burgemeester Jules Boyaval (1814 – 1879). De bedoeling hiervan was om het middeleeuwse imago van de stad open te breken en het verkeer in de binnenstad vloeiend te laten verlopen. Een aantal stadspoorten werden gesloopt en een deel van de reien gedempt. Om de straten breder te maken, worden de rooilijnen aangepast, met alle gevolgen van dien voor de gevels. Het meest opvallend waren echter de gevelverbouwingen die plaatsvonden, waarbij trap- en puntgevels plaats ruimden voor bepleisterde lijstgevels, meestal gekenmerkt door classicistische vormentaal. De vertegenwoordigers van deze neoclassicistische architectuur waren stadsarchitect Jean Brunon Rudd (1792 – 1870) en architect I. Alleweireldt. In hun realistaties vallen sporadisch neogotische karakteristieken op te merken en dit wijst op de mentaliteitsverandering die plaatsvindt ten voordele van de neogotiek. Hier en daar worden gevels opgetrokken in neogotische stijl, maar het toenmalige liberale bestuur streefde dit soort architectuur niet na.36 In 1848 breekt echter crisis uit. Brugge is niet meegegaan in de industriële revolutie. In plaats van te investeren in de transformatie van de linnennijverheid en vlashandel in overeenstemming met de nieuwe sociale en economische orde, hebben de liberale burgemeesters ervoor geijverd de huisnijverheid draaiende te houden. Door de mislukte oogst vervalt Brugge in armoede en hongersnood. Eens de crisis gekeerd is en een tweede industriële revolutie doorgevoerd wordt, gaat de herverkozen liberale burgemeester Boyaval sterk investeren in de industriële ontwikkeling van de stad. Brugge lijkt zich te herstellen van de crisis. Nieuwe bedrijven vestigen zich in het centrum, bijvoorbeeld de wolweverij langs de Coupure, een vlasspinnerij en de ijzergieterij van firma De Jaeghere. Een nieuwe spoorweg komt in gebruik en voor het eerst denkt men ook aan een haven voor de stad. In 1870 gaat echter de bank Dujardin, de financiële motor voor de industrialisatie, over kop waardoor de jonge bedrijven die nog niet voldoende kapitaalkrachtig zijn, ten onder gaan en tot niets herleid worden. Op 36
L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 12.
de gemeenteraadsverkiezingen van 26 oktober 1875 moeten de liberalen het onderspit delven en de katholieken komen als grote overwinnaar uit de bus en Amédée Visart de Bocarmé (1835 – 1924) wordt burgemeester. Het belang van deze verkiezingsuitslag kan niet onderschat worden in de doorbraak van het neogotische vormideaal. 37 “We stellen (..) vast dat de stijlenevolutie [in Brugge] aanvankelijk gelijke tred hield met die in andere Vlaamse steden, om vanaf 1870 geleidelijk te stagneren. Brugge zette toen de klok eeuwen terug door een doelbewuste restauratie van de middeleeuwse stad aan te vangen.”38, stelt Lori Van Biervliet in het artikel „Is Brugge zot, ziek, of uniek?‟. De neogotiek heeft, zoals reeds vermeld, enkele voorlopers tijdens de liberale periode, toen schreef men reeds in tijdschriften over de barbaarsheid van het neoclassicisme en de elitaire status van de gotiek in het middeleeuwse Brugge. Na de opkomst van het katholieke bestuur, zal de neogotiek gestimuleerd worden. Om de schoonheid en authenticiteit van Brugge te bewaren, zal men aanzetten tot restauratie. Standaardwerken voor de restauraties zijn deze van architect Karel Verschelde 39 (1841 – 1882) en kannunik Adolf Duclos40 (1841 – 1925), beide in navolging van de theorie van Viollet-le-Duc die gebaseerd is op stijlzuiverheid. Zij zullen dikwijls aangehaald worden in de context van restauraties en constructies in neostijlen en in het bijzonder bij de neogotiek. De motivatie van Verschelde om een Brugs prentenboek uit te brengen gaat als volgt: “Het lijkt ons interessant, zowel voor de kunstgeschiedenis als voor de kunstenaars die zich toeleggen op het namaken of restaureren van onze oude gebouwen, alles wat ons nog rest van deze werken, zozeer bewonderd door de buitenlandse bezoekers, te verzamelen”.41 Het zwaartepunt van een restauratie ligt duidelijk bij het namaken van oorspronkelijke elementen en daaruit kan afgeleid worden dat het geenszins van belang was dat men oud en nieuw van elkaar kon onderscheiden. Vanaf 1877 zal in Brugge een subsidiesysteem in werking treden voor gevelrestauraties, uniek in België op dat moment. Dit systeem wordt bewerkstelligd door Alfred Ronse (1835 – 1914), een vroege voorstander van de neogotiek die in 1876 het tot Schepen van Openbare Werken schopt. De subsidie zal aanzetten tot het verfraaien van gevels en 37
L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 10 – 16. 38 L. VAN BIERVLIET, „Is Brugge zot, ziek, of uniek?‟, in: Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden?, KADOC-uitgave, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2002, p. 121. 39 K. VERSCHELDE, „Les anciens architectes de Bruges‟, in: Annales van de Brugse Société d‟Emulation, 1871; „Les anciennes maisons de Bruges‟, Brugge, Uitgeverij Beyaert-Defoort, 1875, 33 p. 40 A. DUCLOS, L‟art des façades à Bruges, Brugge, Uitgeverij K. van de Vyvere-Petyt, 1902, 98 p. ;Bruges, histoire et souvenirs, Brugge, Uitgeverij K. van de Vyvere-Petyt, 1910, 592 p. 41 K. VERSCHELDE, „les anciens architectes de Bruges‟, in: Annales van de Brugse Société d‟Emulation, 1871, p. 17 – 18, zoals vermeld in CHARLIER G., STYNEN H. e.a., Brugge her-zien, Brugge, Uitgeverij Van de Wiele, 1986, p. 21.
dit in de geest van de neogotiek, waarbij andere stijlelementen geactualiseerd werden in het middeleeuws vormideaal. Stadsarchitect Rudd wordt in 1870 opgevolgd door Louis Delacenserie (1838 – 1909), een leerling van de Brugse Academie die een grote aandacht heeft voor neogotische elementen. Hij is ook een aanhanger van de ideeën van Viollet-le-Duc en bijgevolg niet bang om moderne materialen te gebruiken bij een restauratie. Zijn opvolger in 1892 zal Charles de Wulf zijn, die zowel de vernieuwingsprincipes van zijn leermeester zal volgen, als de drang naar verfraaiing. Het aanbrengen van decoraties bij nieuwbouw en restauratie leidt tot een situatie waarbij restauratie niet onderscheiden kan worden van nieuwbouw met heftige reacties als gevolg. In het tijdschrift Kunst wordt geschreven: “Mij dunkt dat men tegenwoordig te Brugge zeer weinig verschil maakt tussen herstellen en verbouwen: dit laatste woord is misschien nog gewaagd en zou beter vervangen worden door: bouwen”42. Delacenserie en de Wulf hadden zo goed als een alleenrecht op de architectuur in Brugge. Door hun individuele visie ontstond er een eenzijdig standpunt wat betreft de architectuur en ook hun opvolgers volgden hen hierin. Er was met andere woorden geen plaats voor een radicale vernieuwing. In Brugge blijft men echter verdergaan op de bestaande tendensen. Dit leidt weliswaar tot discussies en die zijn vooral gericht aan het adres van de Brugse Academie waar de leerlingen opgeleid worden in de klassieke Griekse orden. Delacenserie zal in 1901 een cursus „Brugse bouwtrant‟ doceren en in 1904 geeft Oscar de Breuck (1855 – 1921) enkele gelijkaardige vakken. Raadslid A. Delanote vraagt in 1904 om de cursus te consolideren, maar wegens gebrek aan interesse komt daar niks van terecht. Redenen hiervoor zijn dat de meeste opgeleide architecten terecht komen bij de spoorwegen of het departement Bruggen en Wegen, maar ook dat de nieuwe generatie architecten met hedendaagse ideeën omtrent architectuur, uitwijken naar steden waar men wel openstaat voor verandering.43
42
H. VAN HULLE, in: Kunst, 30 juni 1898, p. 94, zoals vermeld in CONSTANDT L., Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 23. 43 L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 16 – 27.
I.2.4. Toerisme De fundamenten voor het toerisme in Brugge zijn al gelegd in het begin van de 19 de eeuw, toen de Engelsen Brugge passeerden in hun pelgrimstocht naar Waterloo, waar veldheer Wellington 1769 – 1852) Napoleon (1769 – 1821) verslagen heeft. Eveneens in het voordeel van het toerisme is de ingebruikname van de spoorweg in 1838 die de stad een stuk toegankelijker maakte. Brugge is op dat moment goedkoop om te leven en een kolonie Engelsen besluit zich permanent in de stad te vestigen. De intrede van het toerisme in de binnenstad hangt nauw samen met de komst van de Engelsen en bijgevolg ook met de rechtstreeks invloed van de neogotiek, die deze Engelsen met zich meebrachten. James Weale (1832 – 1917) bracht uit Engeland bijvoorbeeld de kennis mee aangaande het kunstpatrimonium, stedenschoon en monumentenzorg en maakte de Bruggeling daar bewust van. In de jaren tachtig ontstaat het kustoerisme en het eendagstoerisme, die ook nu nog een doelpubliek zijn van de stad. Dit is overwegend een welgesteld publiek. Met het verschijnen van de roman Bruges-la-Morte van Georges Rodenbach (1855 – 1898) in 1892 wordt de fixatie van Brugge als dode en mysterieuze stad gelanceerd en trekt nu vooral Franstaligen aan. Brugge is echter nog niet aangepast aan het imago van toeristische stad en de noodzakelijke uitbatingen ontbreken bijgevolg. Het duurt tot 1936, met de verwezenlijking van een vakantieregeling voor de arbeiders, alvorens het massatoerisme zich vormt. 44 Het belang van toerisme in Brugge is dus niet te onderschatten. Enerzijds lokt dit nieuwsgierigen naar de mysterieuze middeleeuwse stad die zo goed als gaaf bewaard lijkt. Anderzijds was dit toerisme belangrijk voor het in de hand werken van de beeldvorming van de middeleeuwse stad, met als effect het restaureren en realiseren naar model van de middeleeuwse gotiek.45
44
L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 39 – 47. 45 L. VAN BIERVLIET, „Is Brugge zot, ziek, of uniek?‟, in: Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden?, KADOC-uitgave, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2002, p. 122.
I.3. Brugge in de 20ste eeuw I.3.1. Een veranderende restauratievisie De nieuwe eeuw brengt enkele veranderingen met zich mee in de context van de architecturale visie op Brugge. Met de afschaffing van de functie van stadsarchitect, verdwijnt ook het monopolie op de architecturale omwentelingen. Na menig discussie over de aanstelling van een stadsingenieur, bekleedt Clément Salmon als eerste de functie in 1904. Om toch nog inspraak te hebben in wat gebouwd wordt, richt men in 1904 ook een „Commissie voor Stedenschoon‟ op. Dit houdt een soort jury in die een oordeel velt over kunstige herstellingen. Slechts een minderheid van die Commissie bestaat uit architecten, die worden aangevuld door lokalen, gekozen om hun goeie smaak of kennis van Brugge. Door het aanstellen van een stadsingenieur treden nieuwe architecten op de voorgrond. Desalniettemin is de invloed van de stadarchitecten Delancenserie en de Wulf in de nieuwe generatie nog aanwezig, beiden waren leraar aan de Brugse Academie. Een architect die karakteristiek is voor de traditionele tendens, is J. de Bisscop. Hij was niet afkerig was om een gevel te restaureren en opnieuw op te trekken in neostijl. Dit is typisch voor de nieuwe generatie, zij zullen harde restauraties uitvoeren naar voorbeeld van hun leermeesters. Terwijl Brugge doorgaat op zijn vast stramien, vindt er echter al een ommekeer plaats op vlak van restauratie. Men zal steeds kritischer reacties formuleren tegenover de harde restauraties vanaf het einde van de 19de eeuw. De KCML zal onder het voorzitterschap van Charles Lagasse de Locht (1845 - 1937) zich afkeren tegenover de drang naar stijleenheid en stijlen zoals de renaissance en classicisme worden opnieuw gewaardeerd. Het streefdoel is een restauratievisie die het historicisme van Viollet-leDuc combineert met het authenticiteitprincipe van Ruskin. Deze ideeën vinden moeizaam ingang in Brugge. Duclos en Delancenserie behouden als lid van de KCML hun principe waarbij stijleenheid nagestreefd wordt. Sporadisch zijn er echter al tekenen terug te vinden van een conserverende visie. Architecten Maene en Raison zullen in hun restauraties het respect voor de materialen naar voren schuiven, waarbij zij dus opteren voor een zachte restauratie. 46 Interessant om hierbij te vermelden, zijn de realisaties van Huib Hoste (1881 - 1957). Hij is geboren in Brugge en volgde zijn architectuuropleiding bij De Wulf. Hij maakte
46
L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 50 – 55.
de illustraties bij de uitgave L‟art des façades à Bruges47 van Duclos, die één van de grote bezielers was van de neogotiek in Brugge. Voor de eerste wereldoorlog heeft Hoste eveneens enkele gebouwen ontworpen in de traditionele stijl. In 1905 kreeg Hoste zijn eerste opdracht, namelijk een kunstige herstelling langs de Spiegelrei (afb. 1). Hij behoudt zo goed als niks van de oorspronkelijke gevel. Hoste verwerkt de bovenste verdieping en het dak tot een trapgevel en rond de ramen wordt het Brugs travee toegepast. In de details van de woning komen diverse gotische bijzonderheden tot uiting waardoor de woning een neogotisch uitzicht krijgt.48 In Sint-Salvatorskerkhof heeft Hoste twee woningen ontworpen waarvan de gevels elkaar spiegelbeeld zijn (afb. 2). De woningen zijn opgetrokken in de Brugse neogotiek. De hoger opgetrokken hoektraveeën zijn bekroond met uitkragende kanteeltjes en de erkers zijn halfrond van vorm. Hoewel Huib Hoste een vurig modernist was, heeft deze zijn wortels in de neogotiek in Brugge.49
I.3.2. Gevolgen van de eerste wereldoorlog Na de eerste wereldoorlog blijft er een ontredderd land over. Veel steden hebben zwaar geleden onder bombardementen en zijn grotendeels vernield. De oorlog en de sociale gevolgen ervan laten hun sporen na in de architectuuropvatting in het interbellum. De neostijlen behoren tot het verleden en de woningbouw moet gekenmerkt zijn door functionaliteit en het tegemoet komen aan de noden van de bewoners. Ondanks deze denkwijze, verkiezen veel steden om hun verwoest patrimonium te herstellen en opnieuw op te bouwen, om zo in hun glorie hersteld te worden. Brugge bleef dergelijke vernieling bespaard, het patrimonium is zo goed als intact gebleven. Waar de oorlog haar sporen naliet, werd ook gekozen voor een historiserende benadering waarbij het gebouw in waarde hersteld wordt. Aan de rand van Brugge heerst een bouwwoede. De woningen die opgetrokken worden, zijn in de neo-Brugse bouwtrant en het is onmiskenbaar dat men voor die nieuwbouw ook teruggrijpt naar een lokale bouwstijl. Vanaf 1921 is Joseph Vièrin (1872 – 1949) Schepen van Openbare Werken en de neoBrugse stijl, de lokale interpretatie van de neogotiek, krijgt alle kansen om zich door te zetten in de nieuwbouw en de restauraties. Toch zal de moderniteit het stadsbeeld voorgoed veranderen in de vorm van elektriciteitsdraden, straatverlichting, tramlijnen 47
A. DUCLOS, L‟art des façades à Bruges, Brugge, Uitgeverij K. van de Vyvere-Petyt, 1902, 98
p. 48
A. VERDONCK e.a., „Oeuvrelijst Huib Hoste 1881 – 1957‟, in: Huib Hoste (1881 – 1957) focus architectuurarchieven, Antwerpen, Uitgever Vlaams Architectuurinstituut, 2005, 300 p. 49 L. SNAUWAERT en L. DEVLIEGHER, Gids voor architectuur in Brugge, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2002, p. 265.
etc., maar ook nieuwe typologieën doen hun intrede, zoals de warenhuizen, bioscopen en winkels. Deze zullen het uitzicht van de straten definitief transformeren. Bij sommigen rijst de vraag of Brugge de naam van Kunststad wel nog waardig is. Op dit punt zal men nog restaureren op een harde wijze. Een harde restauratie houdt in dat men de gebreken en lacunes van het gebouw zal opvullen Er treedt een differentiatie op tussen de architectuur binnen en buiten de stad. Waar men binnen de stad terugvalt op de traditionele neostijlen, zal buiten de stadsomwalling de modernere creaties geplaatst worden. De vormgeving in de binnenstad wordt dan ook beheerst door de Commissie voor Stedenschoon, waardoor niks aan hun oog onstnapt. Vanaf de jaren dertig van de 20ste eeuw zijn er opnieuw veranderingen op til. De realisatie van het Groeningemuseum door Vièrin (afb. 3) is tot stand gebracht los van de Brugse stijl en leunt aan bij de functionalistische principes van het modernisme. Zijn bedoeling is aan te tonen dat men in historische centra soepelheid aan de dag moet leggen voor moderne architectuur. Hij streeft naar de gulden middenweg tussen de traditie en de moderniteit. Datzelfde jaar vindt een debat plaats met als onderwerp „Brugge en het modernisme‟ waarin Stan Leurs (1893 - 1973) het standpunt inneemt dat Brugge, door het verheerlijken van het verleden, geen enkel spoor van architecturale vernieuwing toelaat in de stad, zo is er bijvoorbeeld bijna geen spoor te vinden van de Art Nouveau. Hij stelt dat moderne architectuur in de middeleeuwse stad niet zal leiden tot disharmonie. Huib Hoste stelt dit nog extremer voor, namelijk dat Brugge niet aangepast is aan de noden van de moderne mens. De Commissie voor Stedenschoon moet het onderspit delven wegens gebrek aan gefundeerde argumenten voor hun architectuurbeleid.50 Eenmaal de oorlog voorbij was, trad er een raar neveneffect op. Nog meer als voordien gingen toeristen Brugge bezoeken. Naast de stad zelf, bezocht men namelijk het front aan de Ijzer en de loopgraven. De stad speelde daarop in door uitstappen naar de kuststreek te organiseren. Stelselmatig zal de stad een promotiecampagne opzetten, zowel op nationaal als internationaal gebied. De ontplooiing van de stad werd halt toegeroepen door de beurscrash in Amerika in 1929 waarvan de gevolgen vanaf 1931 in België merkbaar waren. Het duurde jaren voor men opnieuw durfde investeren in een reisbestemming en de werkregeling waarbij arbeiders één week betaald vakantie kregen, leidde in 1936 tot een boom in de toeristische sector.51
50
L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 64 – 66. 51 Ibid, p. 56 – 71.
I.3.3. De situatie na de tweede wereldoorlog De jaren na de tweede wereldoorlog krijgt België het zwaar te verduren door de crisis als gevolg van de oorlog. Er is een hoge graad van werkeloosheid, de industrie ligt stil door gebrek aan aangepaste machines en het land staat onder grote druk door de koningskwestie. Het duurt tot de jaren ‟50 voor België zich langzaam begint te herstellen. Symbolisch voor de overgang van de na-oorlogse jaren naar jaren van overvloed is de wereldtentoonstelling in Brussel, de Expo ‟58 (afb. 4). Economisch kent België een boost en ook de haven van Zeebrugge draagt hier de vruchten van. Auto en televisie doen hun intrede, de vrouw verwerft stemrecht, kortom de welvaartstaat is een feit. Ook Brugge kent na de oorlog moeilijke jaren. Engeland houdt immers zijn inwoners weg omdat de Belgische export naar Engeland groter is dan de import. Het toerisme krijgt hierdoor een kaakslag. Vanaf de jaren vijftig begint te situatie dan toch de goede kant uit te gaan. De betaalde vakanties worden verlengd en het sociaal toerisme beter ontwikkeld. Naast radio en film, gaat men nu ook via televisie reclame maken voor de stad. De wereldtentoonstelling in Brussel lokt ook 41 miljoen bezoekers naar Brugge. Tijdens de tweede wereldoorlog waren plannen ontstaan om in het hele land stedenbouwkundige veranderingen door te voeren om de chaos en wildbouw, die ontstaan was na de eerste wereldoorlog, te structureren. De aanleg van een stationsplein en –laan werden direct na de oorlog uitgevoerd. Het neogotische stations (1877) van Jospeh Schadde (1818 - 1894) op ‟t Zand wordt vervangen door een station net buiten de stad. De NMBS schrijft een wedstrijd uit en die wordt gewonnen door architecten Josse (1877 – 1963) en Maurice Van Kriekinge (1908 – 1969). Het bouwen van het nieuwe station vangt aan in 1936. Het gebouw is opgetrokken in een modern classicistische stijl en een klassieke zin voor monumentaliteit.52 Dit is opvallend, immers is het station een representatief gebouw en eveneens het eerste dat de toerist ziet wanneer deze in Brugge toekomt. De plannen van Jozef Lantsoght (1912 - 1988) en J. Vandermoere voor de heraanleg dateren van tijdens de wereldoorlog en beperken zich niet tot de stationslaan, maar ze houden rekening met een ruimer ontsluitingsplan voor Brugge. Ook het idee van grootBrugge, waarin de stad wordt samengevoegd met de randgemeenten, blijft onderhuids aanwezig. In 1946 wordt opnieuw een stadsarchitect aangesteld. De discussie die ook aan het begin van de eeuw plaatsvond, wordt nu dus in het voordeel van de 52
Stationsgebouw van de NMBS, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/77850, geraadpleegd op 30 juni 2009, zie bijlage II.
stadsarchitect beoordeeld. De taak van de stadsarchitect zal zijn “gewone en buitengewone onderhoudswerken aan de stadsgebouwen, opmaken van ontwerpen van nieuwe stadsgebouwen en andere inrichtingen, opmaken van plannen en bestekken, toezicht over de uitvoering der werken, nazicht der rekeningen”53. In tegenstelling tot de functie in de 19de eeuw, mag de stadsarchitect geen privé opdrachten meer uitvoeren. M. Koekelbergh wordt met de taak belast en hij zal zetelen in de Commissie voor Stedenschoon. Het aantal restauraties kende een aanzienlijke terugval met als oorzaak de moeilijke economische toestand na de oorlog, maar ook de aandacht die uitging naar de uitbouw van de haven en bestratingswerken (asfaltering). De restauratieopvatting in die periode wordt gedomineerd door een grondig historisch onderzoek en stijlstudie. Stijleenheid blijft op veel sympathie rekenen, de neo-Brugse stijl kent talrijke voorstanders, ook wat betreft nieuwbouw. Een soepele houding ten opzichte van moderniteit, waar Jospeh Viérin voor streefde, werd niet aanvaard, maar men deed wel toegaven wat betreft de winkelpuien, waarbij de onderste laag van waardevolle huizen tot etalages omgebouwd werden. Men paste de traditionele gebouwen aan volgens de moderne vereisten, zoals de aanwezigheid van sanitair en elektriciteit. In 1959 schrijft Fernand Traen dat gebouwen met moderne kenmerken in het straatbeeld aanwezig moeten zijn, zolang rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van de traditionele elementen. De opvatting dat nieuwe architectuur authentiek aanwezig mag zijn in het straatbeeld, staat lijnrecht tegenover de architectuuropvatting die tot dan de bovenhand voerde in Brugge.54 Hij krijgt bijval van Luc Devliegher, lid van de provinciale afdeling van de KCML. Devliegher stelt dat men pas vanaf de 19de eeuw is beginnen knoeien met de bouwstijlen in de binnenstad. Voordien heeft men altijd eigentijds gebouwd en onderging de vormgeving dezelfde veranderingen als de afwisseling van de mode. Om deze oorspronkelijke traditie van Brugge opnieuw op te nemen, pleit hij voor het bouwen in een eigentijdse stijl. De waardering voor de 19de-eeuwse bouwkunst is ver te zoeken. Het stadsbestuur neemt een ambigue positie in ten opzichte van de monumenten een aangezien zij het laatste woord heeft, vindt dit zijn weerslag in de uitvoering. Monumenten worden onderworpen aan restauraties om zo de herinnering aan het verleden te bewaren. Echter, dit was enkel van toepassing voor de grote en prestigieuze monumenten, het bestaan van de architectura minor was onzeker.55
53
In: Gemeenteblad, 2 maart 1946, p. 75 - 78, zoals vermeld in CONSTANDT L., Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 76. 54 F. TRAEN, Nieuwbouw in het oude Brugge, in: West-Vlaanderen, 1959, p. 384 – 391. 55 L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 75 – 82.
I.3.4. Het structuurplan van de jaren zeventig In 1970 worden de administratie, de economie en het bestuur van Brugge gefusioneerd met de randgemeenten tot groot-Brugge. Hierdoor ontstaat een groter financieel draagvlak voor de vernieuwingen die burgemeester Michel Van Maele (1921 – 2003) in de stad wil doorvoeren. Ook het oprichten van een stedelijke Dienst voor Monumentenzorg en Stadsvernieuwing (DMS) is niet onbelangrijk. Monumenten gaan vanaf dat moment deel uitmaken van het stedenbouwkundig geheel die de stad vormt. Bij de verkeersplanning, saneringsprojecten, stratenaanleg etc. zal rekening gehouden worden met de aanwezigheid van monumenten. De toename van het verkeer, de druk van het toerisme en verkrotting van de binnenstad schreeuwt om een oplossing. Die oplossing zal er komen met een uitgebreid structuurplan, opgesteld door Groep Planning onder leiding van Jan Tanghe (1929 – 2003). Dit structuurplan was toen een pionier in Belgïe, nooit eerder had een stad een dergelijk plan ook werkelijk uitgevoerd. De sanering van de reien zal komaf maken met de stank die in de zomermaanden opstijgt uit de grachten en men maakt van de gelegenheid gebruik om de geasfalteerde straten opnieuw te vervangen door kasseien. In plaats van het verkeer naar de stad te leiden, zoals men deed aan het einde van de 19de eeuw, zal men er nu voor kiezen grote ondergrondse parkeergarages te realiseren om zo de stad mensvriendelijke te maken, om de auto‟s uit het centrum te weren en de stad aangenaam te maken. De verkrotting, één van de dringendste problemen, is te wijten aan de stadsvlucht van de bevolking. Door het aankopen van krotten en de renovatie ervan, wil men woningen creëren en de binnenstad aantrekkelijk maken voor potentiële inwoners. Ook het bouwkundig patrimonium krijg voldoende aandacht. Enkele grote restauratieprojecten worden opgezet, maar ook de kleinere panden krijgen een opknapbeurt. Om dit soort initiatieven nog meer aan te moedigen, zal ook de subsidie voor kunstige herstellingen aan de gevel opgetrokken worden van 30 naar 50%, maar nieuw is de toelage van 30% voor achtergevels en kostbare interieurelementen. Het is niet enkel de façade die waardevol geacht wordt, maar het historische gebouw in zijn geheel. In 1976 worden de socialisten voor het eerst verkozen en de socialistische burgemeester Frank Van Acker (1929 – 1992) zal ervoor ijveren de publieke openbare ruimtes in Brugge aan te pakken. De knelpunten zijn het verkeersprobleem en het groenbeleid. Om het verkeer langs de ring van Brugge beter te geleiden, zal een tunnel onder ‟t Zand gegraven worden. Ook het voorzien van meer parkeergelegenheid in de periferie van de
stad zou de auto‟s uit de binnenstad weg moeten houden, de reeds bestaande ondergrondse parkings kunnen in de zomermaanden het aantal auto‟s niet meer slikken. In het centrum zal men opteren voor éénrichtingsverkeer, maar ook autovrije pleinen en straten gaan overbodig verkeer in de stad tegen. Deze maatregelen maken de stad meer leefbaar, en het aanleggen van parkjes en plantsoenen zorgt voor een afwisseling van stedelijke ijver en de rust van de natuur. Na de aanleg van een ondergrondse tunnel is ‟t Zand één grote open ruimte geworden. Voor de invulling van dat plein heeft men gekozen voor een stedelijke benadering die enkele functies van de Markt op zich zou kunnen nemen, zoals de markt of de kermis. Van harde restauraties is er amper nog sprake, vooral de zachte aanpak met respect voor de materialen en vormgeving wordt toegepast, waarbij de aandacht eerder uitgaat naar de conservatie dan naar de restauratie. Dit is in overeenstemming met het Charter van Venetïe uit 1964. Artikel 3 van dat charter stelt dat “de bedoeling van het conserveren en restaureren van monumenten, is deze niet minder als kunstwerk, dan als historisch bewijsmateriaal te beschermen”56. Opnieuw rijst de vraag naar de inpassing van nieuwbouw in de stad. Voor het eerst wordt daar een antwoord op geformuleerd: de invularchitectuur.57
I.3.5. Integratiearchitectuur: de Brugse mooiheidfilosofie In Stenen Herleven wordt integratiearchitectuur, of invularchitectuur, omschreven als “(...) nieuw of vernieuwbouw op een menselijke schaal en aangepast aan de totale omgeving. Dat betekent een stedenbouwkundig verantwoorde inplanting met aanpassing van volumes en materialen aan de omgeving zonder evenwel te vervallen in vormnabootsing”58. Het gaat dus om een modern gebouw waarbij rekening gehouden wordt met de nabije omgeving en daarmee in overeenstemming wordt gebracht. De voorkeur gaat hierbij eerder uit naar het sfeervolle en humane van de kleinschalige bouwprojecten, dan naar de grootschalige projecten die als monotoon ervaren worden. Nieuwbouw moet ingepast worden in het stedelijk weefsel. Het gevolg hiervan was dat grote projecten, zoals publieke gebouwen, aangepast werden aan de kleinere schaal van de omgeving. 56
International charter for the conservator and restoration of monument and sites, op de site van ICOMOS, http://www.international.icomos.org/charters/venice_e.htm, geraadpleegd op 29 juni 2009, artikel 3: „The intention in conserving and restoring monuments is to safeguard them no less as works of art than as historical evidence‟, zie bijlage III. 57 L. CONSTANDT, Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988, p. 94 – 97. 58 Ibid, p. 94.
Enkele voorbeelden van deze invularchitectuur zijn ontworpen door architect Luc Vermeersch (1939 -). De Stadsbibliotheek de Biekorf (1975) is een gebouw in het hart van de stad (afb. 5). Het gebouw herbergt een bibliotheek en discotheek, een ondergrondse publieke garage, een polyvalente theaterzaal, een kinderatelier, een binnentuin en diverse handelszaken. Ondanks de plaats dat hiervoor nodig is, valt aan de buitenkant geen enorm volume af te lezen.59 Op de Burg bevindt zich eenzelfde soort gebouw (afb. 6). De belangrijkste eis was dat het gebouw harmonieus zou inpassen in de omgeving, ook wat betreft schaal. Het gaat om een winkelgalerij met appartementen erboven. Het gebouw is aangepast aan de omgeving in die zin dat de verspringende dakvlakken een zachte overgang creëren en ook het materiaalgebruik is afgestemd op de omliggende gebouwen.60 Het winkelcentrum het Zilverpand uit 1979 naar ontwerp van architect Piet Viérin (1935-) is dan weer een toonbeeld van hoe het niet moet. Het gebouwencomplex bestaat uit 124 woningen, een parking, twee binnenpleinen en een overdekte winkelgalerij die fungeert als verbinding tussen de belangrijke commerciële straten Noordzandstraat, Steenstraat en Zuidzandstraat.61 Kortom, het complex doet niet direct een bescheiden omvang vermoeden en in feite is dat ook het geval niet. Viérin heeft het gebouw echter proberen aan te passen aan de historische omgeving en hij deed dit door enkele van de meest waardevolle gevels te behouden (afb. 7).62 Terwijl men façadisme toepast bij het exterieur van het winkelcentrum, zullen op de binnenpleinen pseudo-gevels opgetrokken worden in neostijl (afb. 8).63 Dit façadisme is niet in overeenstemming met de principes van de invularchitectuur en om deze reden komt veel kritiek op de realisatie. Niet iedereen is het eens met het gebruik van invularchitectuur. In 2002 schrijft Marc Dubois dat deze benadering van hedendaagse architectuur in strijd is met het verleden. Hij duidt erop dat de weerstand tegen integratie net leidt tot de zeggingskracht van de
59
Biekorf - Architectenbureau Vermeersch, s.d., op de website van architectenbureau Vermeersch, http://www.architectenvermeersch.be/nl/83, geraapleegd op 30 juni 2009, zie bijlage IV. 60 L. SNAUWAERT en L. DEVLIEGHER, Gids voor architectuur in Brugge, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2002, p. 60. 61 L. DEVLIEGHER, Beschrijving Zilverpand, op de site van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29996, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage V. 62 L. SNAUWAERT en L. DEVLIEGHER, op. cit., p. 206. 63 L. VAN BIERVLIET, „Is Brugge zot, ziek, of uniek?‟, in: Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden?, KADOC-uitgave, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2002, p. 129.
architectuur en bijdragen tot het algemeen stadsbeeld.64
I.4. Brugge in 21ste eeuw In de paar jaar die het nieuwe millennium ver is, werd Brugge reeds bekroond met twee titels die een blijk van internationale waardering zijn voor de culturele en architecturale betekenis van het stadscentrum. In de eerste plaats behoort, sinds 2000, de volledige historische stadskern van Brugge tot de lijst van het UNESCO-werelderfgoed. Slechts twee jaar later was de stad een jaar lang Culturele Hoofdstad van Europa. Deze twee titels zijn niet onbelangrijk gebleven en laten hun sporen na in het stadscentrum.
I.4.1. Brugge als Werelderfgoedstad UNESCO is een organisatie die op wereldvlak ijvert voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed. In 1996 heeft ook België de UNESCO-Conventie ondertekend. Op 2 december 1998 worden dertien Belgische begijnhoven, waaronder het Brugse begijnhof, ingeschreven als werelderfgoed (afb. 9). Wanneer een jaar later 24 Vlaamse en 6 Waalse belforten een plaats krijgen op de lijst van werelderfgoed, mag Brugge zich opnieuw bij de gelukkigen prijzen (afb. 10). Twee jaar later, tijdens de 24ste samenkomst van het Comité van het Werelderfgoed, wordt het historische stadscentrum van Brugge definitief opgenomen in de lijst en mag de stad zichzelf een Werelderfgoedstad noemen. Deze benoeming valt vanzelfsprekend in goede aard bij de stad en haar inwoners en zij zijn dan ook niet verlegen om de titel op te nemen in het logo van de stad. Om in aanmerking te komen om een plaats op de lijst van het werelderfgoed te krijgen, moet aan enkele criteria voldaan worden. De drie criteria die in Brugge van toepassing zijn, bleken voldoende om de titel te garanderen.65 In de uitgebreide nota, een samenvatting van de evaluatie die de leden van UNESCO stelden66, worden de redenen verklaard voor de benoeming. Een eerste redenen is dat de 64
DUBOIS M., Nieuwe architectuur in Brugge – Contemporary architecture in Bruges, Brugge, Stichting Kunstboek, 2002, p. 8 – 12. 65 E. GOEDLEVEN, Persbericht: Brugge, ingeschreven op de lijst van het cultureel en natuurlijk werelderfgoed, op de AML-Digitaal themasite van Brugge, http://paola.erfgoed.net/brugge/nl/frerfgoed.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage VI. 66 Evaluatie van het adviesorgaan: Brugge (Belgium), op de site van UNESCO Werelderfgoed, http://whc.unesco.org/en/list/996/documents/, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage VII.
stad representatief is voor Vlaanderen, maar ook op wereldvlak. Brugge heeft de structurele en ruimtelijke organisatie die karakteristiek is voor de verschillende fasen van ontwikkeling behouden. Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck schrijft: “In zijn huidige toestand beschrijft het historische centrum van Brugge precies de omtrek van de middeleeuwse stad en behoudt het een indeling van ruimte en structuren die kenmerkend zijn voor haar geschiedenis, verrijkt door belangrijke uitwisselingen op het gebied van architectuur en leefruimte.”67 Het volgende criterium houdt in dat “de site een eminent voorbeeld vormt van een architecturaal geheel dat belangrijke periodes uit de geschiedenis van de mensheid illustreert”68. De nadruk ligt hier vooral op de functie als handelscentrum en de adaptatie van de architectuur en structuur van de stad aan die functie. Het laatste punt is dat Brugge een belangrijke ader vormt voor de artistieke ontwikkelingen en kunstwerken die universeel van betekenis zijn. Een verwijzing naar de Vlaamse Primitieven alleen al is voldoende om de stelling te funderen. Maar wat zijn nu de gevolgen van Brugge Werelderfgoedstad? Andries Van den Abeele besteedt er een artikel aan. Een logisch gevolg is dat Brugge nog meer dan anders in de aandacht komt te staan. Van den Abeele wijst erop dat het niet zo is dat, nu Brugge tot het Werelderfgoed behoort, de stad onveranderd moet blijven, want dit zou onvermijdelijk leiden tot de stad als openluchtmuseum. Opvallend echter in de binnenstad is dat er in feite een relatief laag aantal gebouwen werkelijk ook beschermd zijn, dit aantal ligt rond de 680. In overeenstemming met de beslissing van UNESCO zou een toename van het aantal monumenten geoorloofd zijn. De stad is ook meer dan enkel een toeristisch product. Het bouwkundig patrimonium moet beschermd blijven, maar dit houdt niet in dat er geen wijzigingen aangebracht moeten worden, immers, een stad waar mensen wonen, is een levende stad en staat nooit stil.69
I.4.2. 2002: Culturele Hoofdstad van Europa De titel „Culturele Hoofdstad van Europa‟ had bij de lancering door de Europese Unie in juni 1985 de onderliggende gedachte om de Europeanen dichter bij elkaar te brengen. 67
S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, Brugge Werelderfgoed – Uitgebreide nota, op de AML-Digitaal themasite van Brugge, http://paola.erfgoed.net/brugge/nl/frerfgoed.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage VIII. 68 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, Brugge Werelderfgoed – Uitgebreide nota, op de AML-Digitaal themasite van Brugge, http://paola.erfgoed.net/brugge/nl/frerfgoed.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage VIII. 69 A. VAN DEN ABEELE, Lijst Werelderfgoed: wat nu met Brugge?, geraadpleegd op de site van Andries Van den Abeele, http://users.skynet.be/sb176943/index.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, zie bijlage IX.
Dit event is verschillend van andere culturele aangelegenheden door de grootschaligheid en de tijdsspanne van een volledig jaar. De lat wordt hoog gelegd en men rekent op artistieke en creatieve kwaliteiten. Enkele vereisten zijn het organiseren van culturele evenementen, het belichten van het plaatselijke patrimonium, maar men verwacht ook dat de diversiteit van de Europese culturen een plaats krijgt. Samenwerking met en betrokkenheid van andere Europese steden is daarom een belangrijke zaak. Niet te onderschatten is de communicatie met andere lidstaten, zij moeten uitvoerig en vlot op de hoogte gebracht worden van de evenementen. Volgens veel van de steden die reeds Hoofdstad waren, zoals Athene, Dublin Madrid, Antwerpen, Kopenhagen, Praag enzovoort, betekent de verkiezing van een stad tot culturele hoofdstad ook een katalysator voor culturele ontwikkeling. Een eerste stap in de procedure is deze waarbij de lidstaat een dossier voorlegt aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Comité van de betrokken regio, met daarin de voorstelling van de stad of steden die in aanmerking komen. De Europese Commissie stelt een panel samen dat verslag moet uitbrengen over elk van die steden en het Europees Parlement brengt, na ontvangst van de verslagen, binnen de drie maand een advies uit. Dit advies wordt ontvangen door de Raad en zij beslissen wie de titel krijgt.70
I.4.2.(1). Aanleiding Brugge is een stad waar een veelheid aan historische elementen in verankerd zitten. Hierbij gaat het niet enkel om de relatief gaaf bewaarde architectuur in de stad, maar ook de verschillende musea, bibliotheken, kerkelijke instellingen en archieven bezitten een groot deel van het stedelijke patrimonium in de vorm van eeuwenoude documenten, kunstwerken van onschatbare waarde en vele verhalen die leven blazen in de geschiedenis van Brugge. Kortom, de stad beschikt over voldoende materiaal om zich in november 1997 officieel kandidaat te stellen voor Culturele Hoofdstad van Europa voor het jaar 2002. Al in 1995 stelde burgemeester Patrick Moenaert de stad kandidaat, maar het duurde tot 1997 voor de Franse en Duitse gemeenschap hiermee instemden. De verschillende waarden van de stad worden uitgebreid omschreven in een uitgave71
70
European Capital of Culture, 20 januari 2009, op de website van de Europese Commissie van Cultuur, http://ec.europa.eu/culture/our-programmes-and-actions/doc413_en.htm, geraadpleegd op 20 mei 2009, zie bijlage X. 71 N. GEIRNAERT en G. VERLEYE, Brugge 2002: Europese cultuurstad, Brugge, Stad Brugge, 1997, 90p.
gerealiseerd naar aanleiding van de kandidaatstelling en ter promotie van Brugge. De nadruk wordt gelegd op de rijke geschiedenis van de stad, de waardevolle architectuur en ook de paardenkoetsen krijgen een plaatsje.
I.4.2.(2). Doelstellingen en realisaties In 1998 valt het finale besluit en de voorbereidingen kunnen van start gaan. Vernieuwend in de vooropgestelde plannen voor het culturele jaar is de houding tegenover nieuwe architectuur. In tegenstelling tot de aanpak in de promotiepublicatie, wil men niet enkel de historische stad aandacht geven, maar wil men onder de aandacht brengen dat Brugge een hedendaagse en levende stad is waar ook plaats is voor nieuwe en moderne architectuur. Kortom: het plan bestaat erin Brugge te typeren als een stad waar heden en verleden harmonieus samengaan. In het eindrapport van die voorbereidingsfase schrijft Bart Caron, als algemeen coördinator van Brugge 2002, het volgende: “Deze problematiek is uitdrukkelijk aan de orde en kunnen we benoemen als richtinggevend voor 2002: een ideaal aangrijpingspunt om te streven naar een nieuw en breder imago. Het huidige (oubollige?) imago hypothekeert momenteel in ernstige mate de uitbouw van Brugge als hedendaagse cultuurstad.”72 Op de website van de Europese Commissie voor Cultuur73 is er een samenvatting te vinden van wat Brugge allemaal bereikt heeft in 2002. Eerst en vooral was het jaar 2002 de 700ste verjaardag van de Guldensporenslag waarin Brugge van groot belang was. In totaal heeft Brugge zo‟n 160 muzikale, theatrale, sculpturale en literaire evenementen georganiseerd, het concertgebouw kreeg dus voldoende kansen om haar functionaliteit hard te maken. De Europese Commissie gaf ook toestemming voor drie grote projecten, zijnde de tentoonstelling „Jan van Eyck, de Vlaamse Primitieven en het Zuiden‟, „
[email protected]‟ en „Besloten wereld, open boeken‟. Onder de titel „symbolische architectuur‟ wordt ook het concertgebouw vermeld en de vele restauraties aan de historische panden. 72
B. CARON, Brugge 2002: Culturele hoofdstad van Europa. Eindverslag van de voorbereidingsfase, Brugge, p. 32. 73 Bruges, European Capital of the Culture 2002, 28 februari 2008, op de website van de Europese Commissie voor Cultuur, http://ec.europa.eu/culture/our-programmes-andactions/doc766_en.htm, geraadpleegd op 20 mei 2009, zie bijlage XI.
I.5. Conclusie De 19de eeuw is cruciaal geweest in de beeldvorming van Brugge. De basis is gelegd voor de benadering van het middeleeuwse ideaal en dit is te wijten aan verschillende elementen. De terugkeer naar de gouden tijden van de middeleeuwen, toen Brugge één van de belangrijkste handelcentra was, en de gotische droom die daarbij hoorde, werd als uitgangspunt genomen voor de volledige stad. Het uitblijven van industrialisering en de opkomst van toerisme staaft deze benadering van Brugge en met de opkomst van het katholieke bewind is de neogotiek in de stad niet meer te stuiten en de basis werd gelegd voor de zogenaamde „kunstige herstellingen‟. In de 20ste eeuw ging men op eenzelfde stramien verder. Ondanks de veranderende visie op restauratie en architectuur bleef men in Brugge vasthouden aan zijn traditie. Na de wereldoorlogen is er geleidelijk aan geen ontkomen aan de kering op vlak van de monumentenzorg. Het gecreëerde beeld van een middeleeuwse stad kwam in contact met de moderniteit en ook de monumenten werden aangepast aan de tijden. Onder andere met het structuurplan werden monumenten een deel van de stad dat niet statisch en onafhankelijk bestaat, maar dat dynamisch meeleeft. De monumentenzorgers staan nu voor de moeilijke opdracht de architecturale restanten van de Brugse geschiedenis te integreren in een veranderende stad waarin de moderne mens steeds meer eisen gaat stellen. De vraag onder welke vorm hedendaagse architectuur gepermitteerd is en welke plaats deze inneemt in de historische binnenstad, dringt zich op aan eenieder die bekommerd is om de toekomst van de stad.
II. Concertgebouw De wedstrijd en het bouwen van een concertgebouw is één van de meest opmerkelijkste ingrepen in het kader van Brugge 2002. De inplanting in het stedelijk weefsel en de vormgeving geven aanleiding tot heel wat discussie.
II.1. Van Statieplaats tot ‟t Zand Het Concertgebouw is gesitueerd aan de zuidkant van ‟t Zand (afb.). Dit groot open plein maakt deel uit van de as tussen de Hoefijzerlaan en het Koning Albertpark. Deze as merkt de plaats waar de sporen van het station tot 1948 liepen. In 1837 ontstaan de eerste plannen om Brugge van een station te voorzien. Dit station zou een uitbreiding worden van de spoorlijn Brussel-Gent tot in Oostende. Na veel discussie wordt besloten om het station in het centrum van Brugge te plaatsen in een wanhopige poging om opnieuw meer leven te brengen in de stad. Het station zal gesitueerd worden op de Vrijdagsmarkt. Daartoe wordt het kapucijnenklooster gesloopt en de Smedenrei overwelfd74 De plaatsing van het station zorgt ook voor een opsplitsing van de binnenstad. Tot de dag van vandaag is dit deel van de stad afgesneden van het centrum. De situatie voor en na de zware ingrepen die uitgevoerd werden, is mooi te zien op de plattegrond van Brugge door graveur Ch. Senefelder, gedateerd aan het begin van de 19de eeuw, en de kaart van P.C. Popp van 1865 (afb. 11)75. De Brusselse architect Auguste Payen (1801-1877) ontwerpt het station in een neoclassicistische stijl (afb. 12). Op 12 augustus 1838 wordt het station ingehuldigd en het blijkt een groot succes te zijn. Nog geen vijftig jaar later wordt het stationsgebouw te klein en in 1877 ontwerpt de Antwerpse architect Joseph Schadde (1818 – 1894) een ruimer station (afb. 13). Het nieuwe gebouw volgt de heersende stijl uit die periode, namelijk de neogotiek76. De bouw van een nieuw station buiten het centrum in 1936 leidt tot de uiteindelijke afbraak van het neogotische station op ‟t Zand in 1948. Na de sloop van het oude stationsgebouw op het Zand kwam een grote ruimte vrij. Men 74
Stationsgebouw van de N.M.B.S., op de website van het VIOE,
http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/77850, geraadpleegd op 18 juli 2009, zie bijlage XII. 75 Historische atlas Brugge, op de website van het huizenonderzoek in Brugge, http://vmgeoloket.cevi.be/website/erfgoed_basis4/kaartoverzicht.asp, geraadpleegd op 18 juli 2009, zie bijlage XIII. 76 Stationsgebouw van de N.M.B.S., op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/77850, geraadpleegd op 18 juli 2009, zie bijlage XII.
richtte een park in langs de spoorwegbedding, maar waar het Stationsplein zich bevond bleef een grote open ruimte. Dat zorgde voor verkeersproblemen. De ring rond Brugge liep immers nog steeds over het plein. In de jaren ‟80 besloot men deze problemen aan te pakken door de ring ondergronds te brengen. De aanleg van een tunnel onder ‟t Zand had als gevolg dat het plein verkeersvrij werd. Omdat het plein vroeger bebouwd gebied was, koos men voor een heraanleg van het oppervlak in eenzelfde materiaalgebruik, namelijk steen (afb. 14). De verharding werd uitgevoerd in blauwe hardsteen afgewerkt met kasseien en witte carraramozaïeken.77 Centraal is een fontein geplaatst met vier beeldengroepen. Een eerste groep stelt de Vlaamse zustersteden, Antwerpen, Gent en Kortrijk voor. De fietsers van de tweede beeldengroep zijn vergezeld van de volkshelden Nele en Tijl Uilenspiegel. De zeeman met de vis staat symbool voor de band die Brugge heeft met de zee en de haven en de laatste groep stelt de poldervlakte voor. Het kunstwerk is van de hand van Stefaan Depuydt en Livia Canestraro.
II.2. Gelegenheid voor een concertgebouw Met de verkiezing van Brugge als Culturele Hoofdstad werd het duidelijk dat de huidige stadsschouwburg niet voldoende zou zijn om een groot aanbod aan activiteiten en de massa toeristen op te vangen. Men zag de kans schoon om op het grote open plein van ‟t Zand een nieuwe concertzaal op te trekken dat onderdak zou bieden aan een diversiteit van muziekoptredens. De zaal zou gebruikt worden tijdens Brugge 2002. Maar het was de bedoeling om ook daarna met een aantrekkelijk programma zowel de Bruggeling als de toerist te behagen. In mei 1998 wordt de opdracht gegeven aan de specialisten Hedwig Dewitte, de NV Groep Planning en het WES om te onderzoeken of het plaatsen van een concertgebouw op het Zand haalbaar is. Dit gebeurt nog voor het startsein voor de wedstrijd gegeven is. Het is immers op de basis van het onderzoek dat een bouwprogramma samengesteld wordt.78 Na dit onderzoek wordt op 28 mei 1998 de vzw Concertgebouw opgestart, bestaande uit stad Brugge, de provincie West-Vlaanderen en de vzw Congrespromotie.
77
C. CAESTECKER en U. KEPPLER, Brugge, straten en pleinen, Brugge, Uitgeverij Marc Van de Wiele, pp. 108 – 116. 78 Concertgebouw Brugge, in A+, 1999, nr. 2, p. 70.
II.2.1. De wedstrijd Het thema voor de wedstrijd is een concertzaal met een capaciteit van gemiddeld 1200 zitplaatsen. Architecturaal en technisch moet het gebouw voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een concert- en congreszaal. Er moet ook rekening gehouden worden met de stedenbouwkundige inpassing van het project. De locatie is tenslotte een waardevolle en uitzonderlijke omgeving die vraagt om een sensibele aanpak.79 Burgemeester Patrick Moenaert benadrukt dat “wij de kandidaten van de wedstrijd een niet geringe opdracht [hadden] meegegeven: binnen een bepaald budget, voor een specifieke locatie, een kwalitatieve concertzaal ontwerpen die door de esthetische waarde de test van de tijd kan doorstaan in een stad waar stenen monumenten prominent aanwezig zijn”80. In juli 1998 wordt de selectie van ontwerpers die deelnemen aan de wedstrijd bekend gemaakt. Oorspronkelijk waren er 41 kandidaten. Op basis van kwaliteit en ervaring van de ontwerpbureaus, worden slechts 8 kandidaten uitgenodigd om aan de prijsvraag mee te doen. De wedstrijd zelf gaat op het einde van de maand van start. De jury beoordeelt in januari 1999 de projecten. Er zijn diverse eisen waar men in het gebouw rekening mee moet houden. “De kandidaten moeten een dossier indienen met alle plannen, schaalmodellen en een toelichtende nota bij het architecturaal concept (inpassing in de stedelijke context, verkeersorganisatie, architecturale en technische kwaliteiten, toegankelijkheid, uitrusting van de toneeltorens en scènes). De akoestische keuzes moeten in een speciale nota worden toegelicht”81. Volgens een puntensysteem worden die criteria gekeurd. Op vormgeving en stedelijke inpassing staan 40 punten, waarvan 20 voor de architectuur en 20 voor de inpassing. De zaalconceptie wordt op 20 punten berekend, 10 voor akoestische kwaliteiten en 10 voor theatertechnieken. Eveneens op 20 punten staan het bouwprogramma en technische conceptie, net als de budgetcontrole en tijdsplanning. De limiet op elk criterium is 65%. Aan de hand van deze normen worden de laureaten, de eerste drie plaatsen, bekendgemaakt aan de bouwheer. Vervolgens gaat een tentoonstelling van start in het Memlingmuseum. Drie weken lang zijn de projecten van de laureaten en de overige deelnemers publiek te bezichtigen. Een week na de tentoonstelling wordt de uiteindelijke winnaar bekendgemaakt.82 79
Concertgebouw Brugge, in A+, 1999, nr. 2, p. 70. P. MOENAERT, Tentoonstelling Concertgebouw, in: Architectuurwedstrijd Concertgebouw (tent. catt.), Brugge (Memlingmuseum), 1999, p. 3. 81 Concertgebouw Brugge, op. cit., p. 70. 82 Ibid. 80
Het feit dat men via een tentoonstelling de Bruggeling wil betrekken in een ingrijpend project dat het Zand zal herdefiniëren is verdienstelijk. Het laat zien dat men wel degelijk aandacht schenkt aan de publieke opinie. Een aanmerking hierbij is dat het publiek niet op de hoogte wordt gesteld van de keuze van de jury en de evaluatie van de afzonderlijke projecten. Aangezien die evaluatie gebeurd is door een selectie van experten, kan deze ook de publieke opinie beïnvloeden. Zij zijn immers in staat het haalbare van het onhaalbare te onderscheiden. De publiekslievelingen waren de projecten van Eisenman en Kurokawa. Eisenman brengt het hele project ondergronds (afb. 15). Hierbij wordt de structuur van de reeds bestaande ondergrondse parking overhoop gegooid. Het probleem van de toneeltoren wordt zo wel geminimaliseerd, maar de “metershoge geboetseerde hellingen in gras en beton (...) zorgen vanuit theatertechnisch oogpunt voor een problematische interne organisatie”83. Het project van Kurokawa was stedebouwkundig problematisch door het verhoogde plein (afb. 16). Hierdoor was dit plein een tochtige publieke ruimte. Het geheel ziet er ook bizar uit door de glazen kegel als toegangspaviljoen en het daarboven zwevend vlak dat het volume verbergt.84 Er is nog geen manier om die publieke opinie een plaats te geven in de wedstrijd. Desalniettemin is de tentoonstelling een initiatief dat een positief signaal naar het publiek geeft. Dit zorgt enerzijds dat er interesse gewekt wordt voor het grootschalige project, maar anderzijds laat het ook toe dat het publiek een eigen mening vormt. 85 In het tijdschrift A+ wordt de wedstrijd niet enkel objectief beschreven, zij formuleren ook een subjectieve kritiek hierop. Ondanks het feit dat men met de wedstrijd een internationaal publiek aantrok, werd de internationale interesse niet weerspiegeld in de jury. Ook specialisten betreffende concertgebouwen zouden een vanzelfsprekende aanvulling zijn van deze jury. Als gevolg van de grote complexiteit van de opdracht zijn de projecten zeer uiteenlopend. Dit maakt het voor de jury weliswaar niet eenvoudig, al speelt technische uitwerking een belangrijke rol in de eindbeoordeling. Een ander twistpunt is het budget dat voorzien is voor het ontwerp, een maximum van één miljard Belgische frank, bij benadering euro 25.000.000. Op één ontwerp na kan geen enkel project zich aan dit budget houden. De vraag is in welke mate de budgettering wel een haalbare doelstelling is.86
83 84 85 86
K. VAN SYNGHEL, Heisa in Brugge, in: Archis, nr. 4, 1999, p. 12. Ibid, p. 8 – 13. Concertgebouw Brugge, in A+, 1999, nr. 2, p. 71. Concertgebouw Brugge, op. cit., p. 71.
II.2.2. Laureaten Uit de acht deelnemers zijn op 12 januari 1999 drie laureaten verkozen door de jury. Zij worden niet op de hoogte gebracht van welke architecten verbonden zijn met welke projecten.87 De jury besliste dat de derde prijs naar het projectteam van Stéphane Beel en Lieven Achtergael gaat (afb. 17). Met hun ontwerp doelden zij op een architectuur die zowel de rede als het gevoel voor muziek en theater vereenzelvigen. Het complexe programma wordt omgezet in eenvoudige en elementaire structuren én duidelijk gedefinieerde ruimtes. Het gebouw zoekt een evenwicht tussen een uitnodigende neutraliteit en een ordenend ontwerp”88. Het gebouw bestaat uit volumes met diverse formaten die elkaar afwisselen. Hierdoor krijgt het gebouw een open gevel die in dialoog is met de nabije omgeving van het plein, het park en de stad. Het totaalbudget voor het project wordt op 1.231.531.867 Belgische frank geraamd, of ongeveer 30,6 miljoen euro.89 De tweede prijs is voor Neutelings – Riedijk Architecten BV (afb. 18). Zij gaan voor een compacter gebouw. Er wordt gekozen om de openheid van het Zand en het park te behouden. Het gebouw is gesitueerd in het park zelf en is opgevat als een “vrijstaand plastisch volume, een sculptuur in het groen”. De zalen steken zijwaarts boven de sokkel uit. De grote concertzaal overwelft de tunnel onder ‟t Zand. De kleine concertzaal overluifelt dan weer het park. De prijs wordt geraamd op 1.280.730.825 Belgische frank, of bij benadering 31,8 miljoen euro .90 Het architectenduo Paul Robbrecht en Hilde Daem gaan met de eerste prijs lopen. Zij profileren hun ontwerp als een stedelijke component die de conversatie aangaat met andere grootheden zoals de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de Sint-Salvatorkathedraal en het Belfort.
87
P. MOENAERT, Tentoonstelling Concertgebouw, in: Architectuurwedstrijd Concertgebouw (tent. catt.), Brugge (Memlingmuseum), 1999, p. 5 -6. 88 Ibid, p. 23. 89 Ibid, p. 23. 90 Ibid, p. 17.
II.3. Het winnende project II.3.1. Robbrecht en Daem Het architectuurbureau van Robbrecht en Daem is opgericht in 1975 en heeft ondertussen al meer dan 30 jaar ervaring op zijn naam staan. Een belangrijk thema dat in veel van hun realisaties aan bod komt is de connectie tussen architectuur en de kunsten. “Zowel bij kunst als bij architectuur worden persoonlijke ervaringen geëxpliciteerd, maar toch wordt architectuur bepaald door programmatische condities. Het is juist het aftasten van het begrip “dienstbaarheid” dat deze twee architecten fascineert, het zoeken naar wat de eisen van de opdrachtgevers overstijgen”91. Met hun ontwerpen trachten zij een heel hedendaags en menselijke benadering te bereiken die eveneens een statement vormt in een brede culturele context van wetenschap en kunst. Zowel grootschalige stedelijke en landschapsprojecten als meer kleinschalige ontwerpen hebben zij gerealiseerd.
II.3.2. Exterieur Het gebouw neemt een prominente plaats in op het Zand. Waar vroeger gebrek was aan een overgang tussen het plein en Koning Albertpark, komt nu een afsluiting van het Zand. Verschillende functies zijn aanwezig in het gebouw: een kleine concertzaal, een toeristische infobalie, vergaderruimte, een restaurant, diverse oefenruimtes en kleedkamers, een grote zaal, etc. Een beschrijving van het gebouw wordt gegeven in een tekst van Marc Dubois. Het gebouw is door het gebruik van een rode terracottabekleding monolithisch van uitzicht. De rode kleur heet caput mortuum. Op deze manier wordt de massa van het gebouw geëxpliciteerd. De lantaarntoren is richting het Zand geschoven en torent hoog boven het plein uit. In die toren zit een kamermuziekzaal, een ontmoetingsruimte en een restaurant met dakterras.92 De perceptie van het gebouw varieert naarmate de invalshoek. Vanuit het Koning Albertpark, of wanneer men de stad binnenrijdt, ziet het gebouw eruit als een rode massieve enveloppe (afb. 19). Vanuit het centrum valt de zijkant van het gebouw op door de rode gevel die doorbroken wordt door een spel van 91 92
M. DUBOIS, Naar de intimiteit van de bouwkunst, in: Ons Erfdeel, jg. 44, 2001, nr. 5, p. 707. Ibid, p. 712 – 713.
ramen die lijken op schilderijen aangebracht op de gevel (afb. 20). Het Zand biedt zicht op de lantaarntoren, die door de verticale afwerking met terracottategels eerder een lichte indruk geeft door de aanwezigheid van glas (afb. 21). De zijde langs de tunnel is voorzien van een busstation. Het gebouw is voorzien van een grote glaspartij die opgefleurd wordt door de diverse kleuren van het glas (afb. 22). De plaats van de ingang is gelokaliseerd waar de nieuwbouw het dichtst bij de historische bebouwing komt.
II.3.3. Visie Het gebouw wordt omschreven als een monoliet volume, maar eveneens als een sculptuur. Dit sluit aan bij de invloeden en visie van Robbrecht en Daem. De invloed van de beeldende kunsten, typisch voor hun werk, is present in het concertgebouw. Ondanks de het zwaar uiterlijk van het gebouw, is de constructie echter licht van aard. Dit „probleem‟ van massiviteit is opgelost door de exterieure vlakken op bepaalde plaatsen te doorbreken. Dit gebeurt door het aanbrengen van glas op strategisch gekozen plaatsen. De gevel aan het Zand, bijvoorbeeld, bestaat volledig uit glas en wordt gebroken door gevelstroken in terracotta.93 Het is een gebouw dat geen concurrentie of confrontatie aangaat met de stad, maar een conversatie (afb. 23). De ligging van het gebouw suggereert dat het aangespoeld is op een stroom van groen en bladeren. Het gebouw wordt dikwijls als pastoraal bestempeld.
II.4. Dossiers en media Een belangrijk en opmerkelijk punt is dat bij de bouw van het Concertgebouw géén openbaar onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het gaat om het resultaat van een architectuurwedstrijd en niet zomaar een gebouw. De bedoeling van de wedstrijd is weliswaar het winnend ontwerp effectief uit te voeren. Het gaat om een grootschalig, ingrijpend en prestigieus project dat bedoeld is om te plaatsen op een plein zonder karakter of eigenheid. Het zou zo gesteld kunnen worden dat het gaat om een buitengewoon project. Op dergelijke projecten komt vaak veel respons. Gezien de schaal van de nieuwbouw, zou dit ook hier het geval zijn, gelijk wel ontwerp er gewonnen zou hebben. Het is dus wel begrijpelijk dat een openbaar onderzoek hier achterwege gelaten is. Desalniettemin is het een standaardprocedure die bij elke verbouwing doorlopen moet worden. De feiten kunnen tegen elkaar afgewogen 93
K. VAN SYNGHEL, Heisa in Brugge, in: Archis, 1999, nr. 4, p. 8 – 12.
worden. In dat geval is het aanvaardbaar dat het onderzoek achterwege is gebleven. Immers, men moet ervan uitgaan dat bij het beslissen van de locatie voor een concertgebouw, men rekening gehouden heeft met omgevingsfactoren. De ligging van het gebouw suggereert ook weinig overlast voor eventuele omwonenden. In de media komt het gebouw dan weer vooral aan bod naar aanleiding van het prijskaartje dat eraan vasthangt. Dat blijkt uiteindelijk veel hoger te liggen dan de berekeningen tijdens de wedstrijd. Het gebouw zelf krijgt in cultuurmagazines en architectuurtijdschriften dan wel weer voldoende aandacht. Deze auteurs, en dikwijls ook architecten, kunnen zich meestal vinden in de visie van Robbrecht en Daem en de uitwerking daarvan in het Concertgebouw.
II.5. Algemene conclusie Het concertgebouw is een massieve aanwezigheid in de Brugse binnenstad. Hoogbouw in het centrum is beperkt tot de drie historische torens van het Belfort, de Onze-LieveVrouwekerk en de Sint-Salvatorkathedraal. Door het gebruik van de terracottategels sluit het concertgebouw aan bij de rode daken van Brugge. op die manier wordt de schaal in zekere zin verkleind. Dit neemt echter niet weg dat het gebouw de skyline van Brugge verandert. Op deze manier krijgt het heden een zichtbare plaats tussen de traditionele torens. De grote massa van het gebouw moet eveneens genuanceerd worden. Het Zand is een grote open vlakte die de massa opslokt. Het gebouw vormt een tegenpool van de grote leegte van het plein. Terwijl dit volume in een dichtbebouwde omgeving problematisch zou zijn, is het hier gepast en aanvullend. Van dichtbij bekeken blijft het weliswaar gaan om een immens gebouw. Het feit dat dit volume op een speelse manier doorbroken wordt door ramen en transparante vlakken, laat het aansluiten bij de verspringende daken en gevels van de binnenstad.
Een quote van Paul Robbrecht doet ons zijn kant van de zaak bekijken: “Ja we hebben de oude stad Brugge, het heilige Brugge. Ik heb me daar eigenlijk niks van aangetrokken. Ik ben er zeker van dat het gebouw gedragen zal worden door jonge mensen. Maar Brugge gaat ook een enorm inhaalmanoeuvre doen. Niet alleen met de concertzaal maar ook met andere projecten. Er is een nieuwe tijd aangebroken. (...)
Maar ik zou aan de Bruggeling willen zeggen dat ze van hun stad moeten houden en niet met een soort van onnozelheid. Daarmee wil ik niet zeggen dat ze allemaal ouderwets zijn. Dat is niet waar. Ik bedoel, ze hebben een enorm patrimonium waar een ongelooflijke kracht uit voortkomt, maar het was niet onze opdracht om een relikwie te maken”94.
94
M. COSTROP, Paul Robbrecht en Hilde Daem : oorspronkelijke uitgangspunten en recent werk (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2001).
III. Paviljoen van Toyo Ito In het kader van Brugge 2002 groeide het idee om ergens in de stad een hedendaags bouwwerk te plaatsen. Architectenvereniging Archipel wierp het idee op om de Burg als locatie voor het project te gebruiken en schoof de Japanse architect Toyo Ito naar voor als ontwerper. Het zou zijn eerste realisatie in België worden.
III.1. Geschiedenis van de Burg De Burg is één van de meest symbolisch geladen plaatsen in Brugge. Het plein omvat niet alleen enkele van de meest prestigieuze gebouwen zoals het Stadhuis, de Heilige Bloedkapel en de Griffie, het is ook de kiem van de stad zoals deze nu bestaat. Het heeft niet veel nut om de volledige evolutie van het plein toe te lichten. Enkele belangrijke momenten en gebouwen volstaan om de betekenis van de plaats te benadrukken. Een eerste belangrijk gebouw op de Burg is de verdwenen Sint-Donaaskathedraal. Deze is in de 10de eeuw gebouwd als Karolingische kerk met een kapittelklooster. Na een destructieve brand is de kerk niet te herstellen en wordt ze vervangen door een Romaanse kerk. In de 14de eeuw wordt de kerk getransformeerd in een gotische vormentaal. Halverwege de 16de eeuw wordt Brugge de zetel van het bisdom en hiermee wordt de Sint-Donaaskerk benoemd tot kathedraal. In de 17de eeuw wordt de Proosdij (afb. 24) tegen de kathedraal gebouwd in barokke stijl. Na de Franse Revolutie wordt de kathedraal op het eind van de 18de eeuw verkocht en afgebroken, de Proosdij wordt echter gespaard. Deze zal in het begin van de 20ste eeuw met zes traveeën uitgebreid worden. Van de Sint-Donaaskathedraal zijn nog restanten aangetroffen. Een opgraving in de jaren vijftig van de 20ste eeuw legde brokstukken van het koor en kruisingstoren van de Romaanse fase vrij. Daarnaast werden ook sporen gevonden van de zuilbasementen van het gotische schip. Bij de opgraving van de jaren tachtig kwamen nog meer restanten tevoorschijn, zoals een Romaanse koorpartij met onder andere enkele muren en straalkapellen, maar ook muurschilderingen die dateren van de late middeleeuwen. 95 In de kelders van het Crown Plaza Hotel zijn delen van de oorspronkelijke kerkmuren van de Sint-Donaas teruggevonden. Deze zijn gerestaureerd en geïntegreerd in het gebouw. Bij Ministerieel Besluit werden op 2 maart 1990 de ondergrondse resten van de SintDonaaskerk op de Burg en in het Crown Plaza hotel beschermd als monument (bijlage 95
Archeologische site van de Sint-Donaaskerk, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29235, geraadpleegd op 6 juli 2009, zie bijlage XIV.
XV). Ook resten van de burchtwand werden hierin opgenomen. De redenen hiervoor waren historisch, archeologisch, architectuur-historisch en regionaal-historisch gegrond96. De dubbelkapel voor Sint-Basilius en het Heilig Bloed (afb. 25) is gebouwd in opdracht van Diederik van den Elzas tussen 1134 en 1157. De naam van de Heilige Bloedkapel werd pas gegeven halverwege de 13de eeuw, toen de relikwie uit Constantinopel meegebracht werd. De benedenkerk, gewijd aan Sint-Basilius, is het vroegste en tevens een uitmuntend voorbeeld van Romaanse architectuur. De bovenbouw van de dubbelkapel werd stelselmatig getransformeerd naar een gotisch uitzicht. De laatgotische trap van de dubbelkapel van de eerste helft van de 16de eeuw is hier een mooi voorbeeld van. In de nasleep van de Franse revolutie was het gebouw in zo‟n slechte staat dat men in 1832 een restauratie uitvoerde. Tijdens de 19de eeuw werd de dubbelkapel aan diverse restauraties onderworpen die nu nog het neogotische uitzicht van de Heilige Bloedkapel bepalen.97 Het voormalige Landhuis van de Brugse Vrije is gebouwd in 1726 (afb. 26). Tussen 1795 en 1984 werd het gebouw gebruikt als gerechtshof. Het barokke ontwerp is van de hand van de Amsterdamse architect Jan van der Cruycen. Gestimuleerd door Franse invloeden, is het gebouw ook klassiek geïnspireerd. Het gebouw is opgetrokken op de plaats waar de voormalige Love stond, de tweede grafelijke residentie. Het pand is gelegen aan de Reie en sluit enkele 16de- en 17de-eeuwse panden in die deel uitmaakten van het landhuis. Aan de kant van de Reie zijn drie gelijke laatgotische gevels zichtbaar met daartussen telkens een torentje naar een concept van Jan Vanden Poele ( - ).98 Aanpalend aan de Brugse Vrije is de voormalige Burgerlijke Griffie (afb. 27). Jean Wallot ontwierp dit gebouw en het werd gerealiseerd in de jaren dertig van de 16de eeuw. Opmerkelijk aan het gebouw is de gotische verticale structuur die aangevuld is met renaissanceornamentiek zoals arabesken en voluten. Via een poort wordt toegang gegeven tot de Blinde Ezelstraat. De Griffie werd in het laatste kwart van de 19de eeuw gerestaureerd door Delcanserie om het gebouw te herstellen in de staat van voor de Franse revolutie. In het kader van Brugge 2002 is de polychromie in 2001 gerestaureerd. Het Stadhuis op de Burg is gebouwd tussen 1376 en 1421 (afb. 28). Het is één van de 96
Beschermingsfiche, dossier DW000542, 2 maart 1990. L. SNAUWAERT en L. DEVLIEGHER, Gids voor architectuur in Brugge, Tielt, uitgeverij Lannoo, 2002, p. 59 – 60. 98 Ibid, p. 55 – 56. 97
opmerkelijkste gebouwen op het plein en is een bevestiging van de welvaart die de streek kenmerkt in de 14de eeuw. Dit is eveneens de vroegste toepassing van de Brugse travee. De gotische zaal is één van de meest roemrijke ruimtes in het gebouw. Deze zaal werd tijdens een restauratie in het begin van de 20ste eeuw door Delacenserie en de Bethune vorm gegeven door de kleine en grote schepenkamer samen te voegen. Decoratief is de zaal bijzonder rijk uitgewerkt, net zoals de gevel van het gebouw. De aanwezigheid van diverse gebouwen indiceert dat het plein een hoge status genoot. De religieuze macht was present in de Sint-Donaaskathedraal, de Proosdij en de Heilige Bloedkapel. De aanwezigheid van het Gerechtshof, de Burgerlijke Griffie, de Criminele Griffie en het Stadhuis expliciteren een concentratie van de bestuursorganen. De Burg was niet enkel de plaats waarrond Brugge groeide, het was eveneens de plaats waar alle belangrijke en gezaghebbende structuren zich verenigden. Ondanks het feit dat veel van het erfgoed er uitzonderlijk goed bewaard is gebleven, is de Burg niet ongerept in zijn architectuur. In de 20ste eeuw kwamen enkele projecten tot stand waarvan niet enkel de inpassing op het plein in vraag kan gesteld worden, maar waar ook historisch waardevolle gebouwen voor gesloopt werden. Het Crown Plaza hotel kan hier als voorbeeld dienen (afb. 29). Het belang van het plein ligt tegenwoordig niet enkel in het representeren van de stad door de functies die de gebouwen belichamen, zoals de bestuurlijke en administratieve aangelegenheden. De Burg en de gebouwen die er zich bevinden representeren Brugge en diens historie. De architectuur is een bevestiging van het verleden van de stad.
III.2. Het paviljoen
Zoals vorig punt al verduidelijkte, is de Burg een plein dat sterk architectuur-historisch geladen is. Het plaatsen van een hedendaagse architectuurconstructie temidden van deze gebouwen lijkt in de eerste plaats een gewaagde onderneming. Het feit dat de constructie op het feitelijke hart van Brugge geplaatst zou worden, deed bij velen dan ook de wenkbrauwen fronsen. Desalniettemin moeten verschillende factoren in overweging genomen worden alvorens een oordeel te vellen over het project.
III.2.1. Ontstaanscontext Naar aanleiding van Brugge 2002 werd een meer contemporaine visie op de binnenstad nagestreefd. De wedstrijd voor en realisatie van een concertgebouw was één van deze componenten. De Vlaamse architectuurvereniging Archipel deed het voorstel om op de Burg een tijdelijk paviljoen te plaatsen. Zij stelden voor om “ (...) naar aanleiding van Brugge 2002 een „statement‟ te formuleren. Het oprichten van een lichte, tijdelijke constructie op de Brug als symbool van de onlosmakelijke band van Brugge met haar verleden, maar evenzeer haar band met de toekomst (...)”99 moet gereflecteerd worden. Na overleg met de vzw Brugge 2002 en het stadsbestuur besluiten zij dit voorstel op te nemen in het programma van „hedendaagse architectuur voor 2002‟. 100 De voorkeur gaat uit naar het vernieuwende werk van Toyo Ito. In de uitnodiging aan Ito wordt de bewondering voor zijn werk uitgesproken en de overtuiging dat de Japanse cultuur een intrigerende kijk zal kunnen werpen op het samengaan van geschiedenis en actualiteit.101
III.2.2. Toyo Ito Toyo Ito is een hedendaags Japans architect die met zijn vernieuwende ideeën bijzonder invloedrijk is in de wereld van de architectuur. Algemeen gesteld zijn de ontwerpen die hij uitwerkt gebaseerd op het idee dat hij de plaatsloze ruimte, gecreëerd door het informatietijdperk, vormgeeft. Ito plaatst het elektronisch modernisme tegenover het mechanisch modernisme. In het mechanisch modernisme was de ruimte altijd zichtbaar 99
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. 100 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. 101 H. VAN SANDE, Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, p. 20.
en had deze een duidelijk vorm. Hij maakt de vergelijking met de architectuur van Mies van der Rohe, die door middel van staal en glas vorm trachtte te geven aan de eindeloze ruimte. Le Corbusier deed hetzelfde, hij vulde de ruimte op door middel van fragmentarische vormen in beton. Het elektronisch modernisme is het gevolg van het informatietijdperk. Iedereen is via gsm, internet, televisie, verbonden met de rest van de wereld. Het concept ruimte is relatief geworden aangezien het mogelijk is contact te leggen met de andere kant van de globe, met als gevolg dat een niet plaatselijke gebonden ruimte ontstaat.102 Ito stelt het volgende: “Je zou kunnen zeggen dat de ruimte die het modernistische lichaam nodig had gestalte heeft gekregen en door het zintuiglijke lichaam is geassimileerd. Zo begonnen de mensen te verlangen naar een ander lichaam dan dat van het vroege modernisme. Je zou kunnen spreken van de overgang van het „lichaam van het mechanisch modernisme‟ naar het „lichaam van het elektronisch modernisme‟. (...) De „onzichtbare, andere stad‟ van het „elektronisch modernisme‟ is ongetwijfeld minder plaatsgebonden dan de stad van het „mechanisch modernisme‟. Er ontstaat een ruimte die nog homogener en transparanter is. (...) Is het mogelijk, die „andere stad‟ zichtbaar te maken?”103. Met zijn architectuur wil hij dus een vorm geven aan de onzichtbare wereld die geschapen wordt door de netwerkmaatschappij. Door middel van zijn „blurring architecture‟ (vervagende architectuur) wil hij een „andere, onzichtbare architectuur‟ scheppen voor de „andere, onzichtbare stad‟. De „blurring architecture‟ is architectuur die vervagend is, geen vaste vorm heeft en dus vloeiend is. De architectuur is een reactie op de natuurlijke omgeving. Natuurlijke elementen zoals wind, water en licht moeten opgenomen worden in de architectuur en om die reden moet de architectuur ook ontvankelijk zijn daarvoor. De vervagende architectuur moet, zoals reeds vermeld, vloeiend zijn in die zin dat ze in staat is te veranderen. De ruimtes die gecreëerd worden moeten gelaagd zijn, in tegenstelling tot de eenduidige functie die in het modernisme aan een ruimte gegeven wordt. Als laatste punt moet de blurring architecture streven naar transparantie en homogeniteit. Hiermee wordt bedoeld een heldere en pure ruimte, volgens de stelregel van Mies van der Rohe: less is more. Niettemin moet er ook plaats zijn voor elementen die de homogeniteit doorbreken, zoals bijvoorbeeld de effecten teweeg gebracht door het licht in contrast met de schaduw.104
102
T. ITO, „Blurring architecture‟, in: Toyo Ito, „blurring architecture‟ (tent. cat.), Aachen (Suermondt-Ludwig-Museum) en Antwerpen (Singel Internationaal Kunstcentrum), 1999, p. 17-22. 103 T. ITO, „Blurring architecture‟, in: Toyo Ito, „blurring architecture‟ (tent. cat.), Aachen (Suermondt-Ludwig-Museum) en Antwerpen (Singel Internationaal Kunstcentrum), 1999, p. 19-20. 104 Ibid, p. 21 – 22.
III.2.3. Beschrijving paviljoen Het paviljoen is gesitueerd boven de resten van de oude Sint-Donaaskathedraal. De basis is gevormd door een grote ronde vijver met enkele ronde instulpingen waar bomen staan. Op de vijver drijft een brug van 25 meter lang die overdekt wordt door het paviljoen. Dit paviljoen zelf bestaat uit drie wanden in een u-vorm, twee rechtopstaande wanden en een dak. Deze zijn opgebouwd uit een honingraat structuur die aan de buitenkant met doorzichtige panelen bekleed is. Diverse ovalen vullen de structuur verder aan. (afb. 30, 31)
III.2.3.(1). Materiaal Het gebruik van de materialen speelt bij Ito een grote rol. De karakteristieken van de benodigdheden dienen ter aanvulling van het concept van het bouwwerk. Oorspronkelijk werd de brug verondersteld van glas te zijn. Nadat Ito echter kennis maakte met een plastieken honingraatstructuur, kreeg deze om praktische redenen de voorkeur. Het materiaal was goedkoper en zorgde er bovendien voor dat de brug kon drijven. De zijde van de brug die bewandeld wordt, bestaat uit gehard glas. Deze sterkere variant van glas is voorzien van een laag antislip. De onderzijde van de brug is afgewerkt met een acrylplaat. Tussen deze twee buitenste lagen, zijn vijf lagen plastiek honingraten aangebracht, telkens afgewisseld door een plaat policarbonaat. 105 Het paviljoen zelf steunt grotendeels op het bouwelement aluminium. De aluminium honingraatstructuur is „gedecoreerd‟ met aluminium ovalen. Hoewel dat deze ovalen zorgen voor een uitzicht dat doet denken aan Brugs kantwerk, hebben ze vooral een structurele functie. Ze zorgen er namelijk voor dat de opbouw van de honingraten ondersteund wordt en bijgevolg veel steviger is106. Aan de buitenkant is het bouwwerk afgemaakt met platen policarbonaat107. Bij de afwerking van de vijver werd gebruik gemaakt van kasseien aan de rand en de bodem is voorzien van wit grint.108
105
H. VAN SANDE, Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, p.
64 – 65. 106 107 108
Ibid, p. 32 – 33. Ibid, p. 48. Ibid, p. 56 – 57.
III.2.3.(2). Functie versus filosofie Een belangrijk aandachtspunt bij het ontwerp van het paviljoen is de dialectiek met de omgeving. De opdracht van Ito bestond erin een hedendaags project te ontwikkelen binnen zijn visie op architectuur en ruimte, dat eveneens harmonieert met de sfeer van de omgeving. De vorm van de vijver en de ligging van de brug zijn een referentie naar de plattegrond van de oude Romaanse Sint-Donaaskerk. Ondergronds bevinden zich nog restanten van de kerk en de bescherming van deze archeologische site zorgt ervoor dat een fundering niet dieper dan vijftig cm onder de grond toegestaan is. Hieruit blijkt dus dat de locatie een lichte constructie eist. Ook Ito besefte dit toen hij de Burg kwam bezoeken: “When I actually saw the remains of the cathedral‟s foundation, I knew that the pavilion needed to be a light construction in order to eliminate any damage to the ancient inheritance”109. Het gebruik van die lichte materialen past eveneens in Ito zijn zoektocht naar het weergeven van een onzichtbare ruimte met zijn „blurring architecture‟. Aluminium is het belangrijkste element in het paviljoen. De keuze van Ito voor dit materiaal is meerduidig. In de eerste plaats is het materiaal zeer licht. Ook de handelbaarheid van het materiaal is groot precies door het lichte gewicht: het is makkelijk te bouwen, maar ook eenvoudig om het opnieuw te ontmantelen. Voor een tijdelijk project is dit van cruciaal belang. Ito wou iets ontwerpen dat zonder gewicht is en zonder uitgesproken aanwezigheid, iets dat zowel letterlijk als figuurlijk een lichte presentie is. Om deze reden is het paviljoen ook met platen policarbonaat afgewerkt: het is een materiaal dat functioneel is door het ondersteunen van het aluminium patroon, maar het is eveneens transparant waardoor het Ito‟s visie aanvult.110 De link tussen heden en verleden is het best waar te nemen van in het paviljoen zelf. Doorheen de mazen van het aluminium patroon en de transparante platen kan het verleden, namelijk de gebouwen op de burg, aanschouwd worden doorheen het heden, het paviljoen. Ito stelt dat het paviljoen een verandering teweeg heeft gebracht in zijn denken over architectuur. “This project made me aware of a structural way of thinking that is
109 110
36.
Ibid, p. 17. H. VAN SANDE, Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, p.
completely innovative compared to the traditional ways of thinking.”111, aldus Ito. Die vernieuwing ligt in het gebruik van een patroon van ovalen die aangebracht werden op de honingraat. Op het eerste zicht lijkt dit een decoratief element waarin bijvoorbeeld het Brugs kant herkend kan worden. Het patroon is echter een belangrijke structurele factor. De toeschouwer kan moeilijk onderscheiden welke elementen van het paviljoen structureel zijn en welke decoratief zijn. In deze nieuwe manier van expressie ziet Ito mogelijkheden voor in toekomstige projecten.112 Het laatste element is de grondslag van het gehele paviljoen, namelijk de vijver met de brug. Het water is een rechtstreekse verwijzing naar de reien in Brugge, maar draagt ook bij tot de transparantie van het architecturaal kunstwerk. De vijver zelf is afgewerkt met kasseistenen, die als rechtstreekse link dienen met de stad. Het water weerkaatst het licht en geeft een weerspiegeling van de nabije omgeving. ‟s Nachts is het paviljoen voorzien van strategisch geplaatste belichting waardoor de brug onzichtbaar lijkt. Volgens Ito zal die ervaring vreemd aanvoelen bij toeschouwers, want, in tegenstelling tot de alledaagse confrontatie met steen, zullen zij een halftransparante ruimte betreden waarbij het lijkt dat zij over water lopen.113 Voor Ito hangt zijn visie op architectuur nauw samen met de materialen en de structuur van een bouwwerk. Het paviljoen vormt hier een excellent voorbeeld van.
III.3. De tijdelijkheid van het paviljoen Bij aanvang van het project werd al duidelijk geopteerd voor een tijdelijk paviljoen. In de uitnodiging om een architecturaal werk te bouwen verwoordde men het als volgt: “Bruges 2002 wants to build a temporary „architectural construction‟ on the described historical place [de Burg] between the trees and above the old foundations [van de SintDonaaskathedraal]. This construction is to be built in 2001 and has to remain one year (at least... we hope for a longer life. The „temporary‟ Atomium in Brussels is still there...).”114 Ondanks het feit dat men een vergankelijk paviljoen op het oog had, werd toch geëxpliciteerd dat de kortstondigheid van de constructie als relatief te beschouwen was. 111 112 113
Ibid, p. 32. Ibid, p. 32. H. VAN SANDE, Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, p.
60. 114
Uitreksel van de uitnodiginsbrief aan Toyo Ito door Brugge 2002, april 2000, zoals vermeld in: H. VAN SANDE, Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, p. 20.
III.3.1. Na 2002 Omdat het gaat om een vergankelijk project, is er een tijdelijke vergunning geleverd voor het paviljoen. Deze vergunning was verleend voor een periode van 5 jaar, die liep van 5 oktober 2001 tot en met 4 oktober 2006.115 Het oorspronkelijke plan was om het paviljoen één jaar te laten staan, tijdens het cultuurjaar. Men besloot echter, gezien het feit dat het paviljoen toch een vergunning had tot oktober 2006, om het ook na dat ene jaar nog te behouden. Vanaf 16 oktober 2002 begon men eveneens met het idee te spelen om het paviljoen een definitieve vergunning toe te kennen.116 Gezien het feit dat het paviljoen als tijdelijk geconcipieerd was door de ontwerper en het paviljoen niet bestand was tegen de eeuwigheid, kwam deze vergunning er niet door. Het paviljoen begon ook verschillende mankementen te vertonen, zoals de beschadiging van de brug door het gewicht van een heftruck en een lek in de leidingen van de vijver. Deze gebreken maakten ook dat er problemen ontstonden voor het onderhoud. Vanaf januari 2007 werd het idee opgeworpen om het paviljoen te slopen117. De vergunning was immers al enige maanden verlopen en het paviljoen had zijn oorspronkelijke toestand verloren. Burgemeester Patrick Moenaert lanceerde gelijktijdig het plan om een wedstrijd uit te schrijven voor de heraanleg van de Burg. Op 5 maart 2007 werd het paviljoen van Toyo Ito opgenomen in de lijst van voorlopig beschermde monumenten. Dit gebeurde naar aanleiding van een verzoek van de vzw Archipel en met de steun van de provinciale cel Monumenten en Landschappen. Dit gebeurde nadat de gemeenteraad van Brugge de beslissing tot afbraak en bewaring van het paviljoen had bevestigd op 27 februari 2007118. Deze discrepantie benadrukt 115
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. 116 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. 117 Sloopplan Ito‟s paviljoen lokt veel reacties uit, op de website van de Standaard, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=GCV16JG68, geraadpleegd op 24 juli 2009, zie bijlage. 118 BRUGGE, Advies over de bescherming als monument van het paviljoen van Toyo Ito op de Burg in Brugge, verslag gemeenteraad, te raadplegen in het secretarie van het stadhuis van Brugge, Burg 12: toegevoegde nota uitgaande van de gemeenteraad waarin een standpunt tegen de bescherming wordt gemotiveerd.
vaagheid die er heerste in het dossier. Het bestuur van Brugge was blijkbaar niet op de hoogte van de plannen om het paviljoen te beschermen. De beslissing om de constructie te slopen wordt genomen op stedelijk niveau. Wanneer het gebouw opgenomen wordt in de lijst van voorlopige monumenten, komt het besluit van het Vlaams gewest, waardoor de beslissing van de stad overreden wordt en dus ongeldig is. Op 5 maart dient het schepencollege een nietigverklaring in bij de Raad van State, maar dit wordt niet aanvaard wegens het niet aantonen van moeilijk te herstellen nadeel voor de stad Brugge. In deze nietigverklaring worden enkele argumenten aangehaald ter motivatie. Een eerste element is het verlopen van de vergunning van het paviljoen. Hierdoor wordt automatisch de eis gesteld om het gebied terug te herstellen in zijn oorspronkelijke toestand. Vervolgens duidt men erop dat de bescherming van het paviljoen enkel het paviljoen zelf zal beschermen en de directe omgeving als stadsgezicht beschouwd wordt. Hierbij zou de waterpartij buiten de boot vallen. Als laatste wijzen ze erop dat men geprobeerd heeft een definitieve vergunning aan te vragen, maar dit niet gelukt is. Een bescherming zou in strijd zijn met dat feit.119 De argumenten die de stad aanhaalt zijn aanvechtbaar. Wanneer ze wijzen op de verlopen vergunning moet men ook de vinger naar zichzelf richten. Het paviljoen stond tenslotte al zo‟n 4 maanden illegaal, zonder vergunning, op de Burg. Ook wordt de bescherming van het paviljoen strikt genomen. Het paviljoen en niet de vijver er rond is volgens hen opgenomen in de bescherming. Dit is een onlogische conclusie, het paviljoen is als een geheel ontworpen en de vijver maakt daar vanzelfsprekend een deel van uit. De verwijzing naar de poging om een definitieve vergunning te verkrijgen die op een sisser uitdraaide is dan weer wel aannemelijk. Echter, de reden hiervoor was de temporaire aard van de materialen. Op het moment dat het paviljoen beschermd wordt, is de staat ervan minderwaardig. Een definitieve bescherming zou bijgevolg ook een restauratie inhouden waarbij niet enkel de beschadigde onderdelen hersteld zouden worden, maar het paviljoen in zijn geheel. Om toch tot een overeenkomst te komen, legde de Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening een convenant voor aan stad Brugge. 120 De stad kon kiezen tussen het convenant en de bescherming. Het convenant hield in dat men investeerde in de restauratie van het paviljoen en de opslag ervan. De mogelijkheid tot het heropbouwen van het paviljoen op een andere locatie, verzekert niet dat het paviljoen in Brugge zou blijven. Hierdoor is het welvaren van de stad bij de restauratie 119
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, dossier 01/0820: aangetekend schrijven van stad Brugge aan het AROHM West-Vlaanderen. 120 BRUGGE, Verslag gemeenteraad van 25 maart 2008, te raadplegen in het secretarie van het stadhuis van Brugge, Burg 12.
ook niet gegarandeerd. Het College van Burgemeester en Schepenen ziet zich bijgevolg verplicht om zich neer te leggen bij de bescherming. 121 De reden waarom gekozen wordt om het convenant niet te ondertekenen is financieel van aard. Het is begrijpelijk dat men geen grote som wil steken in een restauratie van een paviljoen dat uiteindelijk in een andere stad terecht zou komen. Ook de kosten voor de opslag zouden niet gering zijn. Hiertegenover staat de subsidie die de stad zou krijgen om het beschermde monument te restaureren en onderhouden het jaar door.
III.3.2. Bescherming Op 10 maart 2008 werd de bescherming van het paviljoen een feit. De argumenten voor het jongste monument in België die naar voor geschoven worden in het beschermingsbesluit zijn historisch, architectuur-historisch, artistiek en sociaalcultureel. In de eerste plaats is het monument van historisch belang omdat het een getuige is van het evenement “Brugge Culturele Hoofdstad van Europa” in 2002. Voorts is het paviljoen ook architectuur-historisch relevant. In de eerste plaats is het ontwerp van een internationaal gerenommeerd architect, Toyo Ito. Het project is een verwezenlijking van zijn concept van „blurring architecture‟. Vervolgens heeft het paviljoen ook een uitzonderlijk voorkomen en dit zonder een specifieke taak te vervullen. De significatie die het paviljoen verworven heeft, wordt als onmisbaar opgevat. Ook het vernieuwende karakter van de aangewende materialen is van doorslaggevend belang. Het betreft de “ (...) semi-transparante honingraatstructuur in aluminium, versterkt met elliptische panelen en polycarbonaatplaten, waardoor oppervlak en structuur één zijn.” Het artistiek belang wordt eveneens toegelicht. Dit artistieke vindt zijn weerslag in de perceptie van ruimte, waarbij het onderscheid tussen exterieur en interieur vervaagt. Daarnaast heeft Ito ingespeeld op de identiteit van de Burg. Door het paviljoen in de lengte op te stellen wordt het een geraffineerd substituut voor de verdwenen vierde wand die de Sint-Donaas vormde. Het grondplan is ook een rechtstreekse verwijzing naar dat van de kerk. Deze elementen wijzen op de algemene geldigheid van kunst, ondanks culturele verschillen. Tot slot moet ook de de sociaalculturele waarde van het bouwwerk in acht genomen worden. Het paviljoen overstijgt het architecturale niveau, het beïnvloedt de belevenis en het debat van hedendaagse architectuur en het is, niet allerminst, een fragiele getuige van de polemiek omtrent
121
Paviljoen Toyo Ito is beschermd monument, op de website van stad Brugge, http://www.brugge.be/internet/nl/content/nieuws/toyo_ito.htm, geraadpleegd op 21 juli 2009, zie bijlage XVI.
hedendaagse architectuur in een historische openbare ruimte.122 Hoewel de reactie vanuit het bestuur van de stad wel begrijpelijk is, tijdelijk is tijdelijk, moet „the bigger picture‟ van een bescherming gezien worden. Een bescherming houdt in dat een monument met verschillende waardevolle kwaliteiten behouden en onderhouden blijft. De drijfveren achter de bescherming van het paviljoen van Toyo Ito zijn overtuigend. Keerzijde is de illegale aanwezigheid van de constructie. Het uiteindelijk beschermingsbesluit toont aan dat de verdienste van het kunstwerk de juridische kwestie overstijgt.
III.3.3. Restauratie Van de recente restauratieplannen is nog niet veel bekend. Het gaat om een lopend dossier, waardoor inzage gevoelig ligt. Volgens de actuele berichtgeving is het zo dat Toyo Ito zelf bereid is het paviljoen te restaureren. De kapotte brug zou hij willen vervangen door glazen blokken die oplichten in het donker. Dit idee werd echter niet aanvaard door de Vlaamse dienst Onroerend Erfgoed. Het paviljoen is een beschermd monument en daar kan niet zomaar iets veranderd worden. Het oorspronkelijke voorstel luidde dat er een nieuwe brug zou komen in een meer duurzame kunststof. Ook de policarbonaat platen zullen tijdens de restauratie vervangen worden door glazen platen. Deze zouden beter bestand zijn tegen slijtage en het lekken van water.123 De omgang met het nieuwe monument gebeurt strikt volgens de regels. In uitzicht mag het niet zomaar gewijzigd worden. Een verandering zoals de transparante platen vervangen door glas, is één van die ingrepen. Echter, het oorspronkelijke concept van een tijdelijk paviljoen wordt daarbij veranderd, het paviljoen wordt tijdsbestendig gemaakt. Ito zelf had als voorstel de brug te vervangen door een nieuw ontwerp, waarbij hij eveneens de duurzaamheid ervan in acht neemt, maar dit is niet toegestaan. De voorkeur gaat uit naar een brug in kunststof die meer durabel is. Het voorstel volgt de wetgeving omtrent een restauratie, maar bij een hedendaags monument waarbij de kunstenaar zelf een aanvaardbaar voorstel doet, zou meer flexibiliteit wel geboden zijn.
122
BRUGGE, DIRO, dienst MONUMENTENZORG, dossier DW002400: beschermingsbesluit paviljoen Toyo Ito op de Burg (2008). 123 T. LE BACQ, Toyo Ito mag eigen kunstwerk niet aanpassen, op de website van Het Nieuwsblad,
http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=B92BLIKC&utm_source=new sletter&utm_medium=text&utm_campaign=regionewsletters&utm_content=regio_artik el, geraadpleegd op 21 juli 2009, zie bijlage XVII.
III.4. Media en dossiers Het bouwdossier van het paviljoen van Toyo Ito was aanvankelijk een eenvoudig dossier: een tijdelijk hedendaags paviljoen op een kwetsbare plaats in de stad als statement voor de houding van de stad tegenover zowel historische als nieuwe architectuur. De notie dat het een tijdelijk paviljoen was, hakte voor de verschillende diensten, zoals de ROHM West-Vlaanderen, de RCS, etc., de knoop door en zij gaven een gunstig advies. De enige voorwaarde die de SAD stelde was met betrekking tot het gedenkmonument van de Sint-Donaas. Het voorstel was om het monument af te breken en wat verder opnieuw op te bouwen, maar de voorkeur van de SAD ging uit naar het afbreken van het monument en bewaren in de kelder van het Crown Plaza. Immers werd het monument bij verplaatsing losgekoppeld van zijn betekenis en was de correctheid ervan ondertussen achterhaald. Enkele andere eisen werden nog gesteld in verband met het paviljoen, maar dit betrof het bomenbestand dat veiliggesteld moest worden en de veiligheid van de vijver voor omstanders.124 Vanaf 2007 wordt het dossier plots een stuk ingewikkelder. Kort nadat de beslissing valt dat men wil overgaan tot slopen, wordt bepaald dat het gebouw op de lijst van voorlopig beschermde monumenten komt te staan. Die beslissing staat hiërarchisch boven die van de stad en bijgevolg wordt de sloop nietig. De vraag hoe die twee tegenstrijdige beslissingen genomen zijn in een paar dagen tijd, is niet overbodig. De vzw Archipel heeft het initiatief genomen om een tijdelijk paviljoen voor te stellen op de Burg en zij zetten eveneens de stap om een voorstel tot bescherming van het paviljoen te adresseren aan de betreffende minister. Achterhalen of dit idee gegroeid is door de controverse die het paviljoen opwierp, of het initieel al een mogelijkheid was, is zo goed als onmogelijk. Ondanks deze bedenkingen is het dossier van de bescherming degelijk onderbouwd. De aangehaalde punten ter motivatie zijn duidelijk geformuleerd en veelzijdig. In contrast hiermee start de restauratie. De schade die de constructie opgelopen heeft, is te wijten aan onvoorzichtigheid en vandalisme. De natuurlijke verwering speelt ook een rol, maar dit is vooral te wijten aan het oorspronkelijke tijdelijke concept. Om deze beschadigingen te herstellen is er dus een restauratie nodig. Ito stelt zich beschikbaar om veranderingen aan te brengen aan het paviljoen, maar dit wordt niet toegestaan, voor zover de berichtgeving meedeelt. Gezien hij de oorspronkelijke architect is, zou dit het 124
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg.
paviljoen geen schade toebrengen. Om dit aan te tonen kunnen we ons even voorstellen dat hij het paviljoen aanpast, in de mate dat het nodig is, en dit vergelijken met de elementen die aangehaald worden in het beschermingsbesluit. Het historisch belang blijft hetzelfde: een getuige van Brugge 2002. Aangezien het paviljoen zelf niet zichtbaar bijgesteld wordt, maar vooral de brug en vijver onder handen genomen worden, blijft het historisch aspect ongeschonden. Gezien het feit dat Ito zelf bereid is om het gebouw aan te passen, zal ook de architectuur-historische waarde dezelfde blijven. Het blijft een werk in het oeuvre van Ito dat zijn principes en visie op architectuur weergeeft. Artistiek verandert er weinig, aangezien de belangrijkste component van de constructie visueel onveranderd blijft. De link met de Sint-Donaas gaat eveneens niet verloren. Sociaal-cultureel wijzigt er evenmin iets. Het paviljoen blijft voor verdere discussie zorgen over hedendaagse architectuur in een historische omgeving, misschien zelf nog meer door eventuele veranderingen. Het is zo dat beschermde monumenten meestal terecht met de nodige voorzichtigheid behandeld worden. Maar dit geldt voor monumenten die oude gebouwen zijn. Het paviljoen is het jongste monument van België en enige soepelheid zou bijdragen tot zowel het verdere bestaan van het paviljoen, als tot een verrijking ervan. In de media is het paviljoen eveneens veelbesproken. De reden hiervoor ligt in de bewogen geschiedenis van het paviljoen. De opeenvolging van een controverse over het paviljoen op de locatie van de Brug, de beschadigingen van het paviljoen, de niet uitgevoerde sloop, de voorlopige bescherming, de feitelijke bescherming en de toekomstige restauratie vormen voor de media een favoriet onderwerp. Om meer kwalitatieve en specifiekere besprekingen van het paviljoen te verkrijgen, moet men bij de architectuurtijdschriften te rade gaan, en dan wel bij A+. Hera Van Sande beschrijft het paviljoen en geeft uitleg over de betekenis ervan. Door middel van enkele foto‟s en technische tekeningen wordt het project schematisch weergegeven. Dit is echter geen objectief artikel aangezien zij zelf betrokken is bij het project.
III.5. Algemene conclusie Uiterlijk vertoont het gebouw, door het bijna exclusief bestaan uit moderne materialen en een moderne vormgeving, weinig parallellen met de omgeving. Het object lijkt op het eerste zicht misschien vervreemd op de locatie. Wie echter het werk van Ito een beetje kent, ziet dat het project niet beperkt is tot de externe karakteristieken. Ja, het is een statement van hedendaagse architectuur in een historische omgeving, maar daarom is deze niet volledig in contrast ermee. Het paviljoen is symbolisch sterk geladen. De
symboliek achter de materialen en de vormgeving zorgen ervoor dat het paviljoen, naast de uiterlijke contrasten, ook verschillende gelijkenissen vertoont. Het evenwicht tussen beide elementen laten het paviljoen een serene aanwezigheid lijken.
IV. Kanaaleiland Elk jaar komen tienduizenden, zoniet honderdduizenden, toeristen Brugge bezoeken. Het aantal van die toeristen dat in groep en per bus toekomt in de stad is niet te verwaarlozen. Om deze reden was er voor het cultuurjaar 2002 nood aan een centraal punt dat enerzijds de arriverende en vertrekkende reizigers opvangt, en anderzijds het busverkeer kon reguleren. Gelegen aan de ring van Brugge en in de nabijheid van diverse uitvalswegen was het Bargeplein een ideale locatie.
IV.1. Historie De locatie voor het ontvangstpaviljoen is gelegen aan de rand van de stad. Dit is echter geen premisse voor een minder historisch en waardevol kader. De brug is gelegen aan één van de meest clichématige plaatsen in Brugge, maar eveneens één van de mooiste.
IV.1.1. Omgeving Het Kanaaleiland is de ideale toegang tot het historisch centrum van Brugge. Het is gelegen aan het Bargeplein. De naam van dit plein is afkomstig van de bargen, vaartuigen die getrokken werden door paarden van op de oever. Deze bargen werden gebruikt om zowel personen als goederen te vervoeren naar en van Gent. Men begon het kanaal tussen Brugge en Gent uit te graven vanaf 1613. Tien jaar later vaarde de eerste barge tussen de twee steden, maar de volledige 42 km van het kanaal was pas voltooid in december 1624.125 De twee steden zagen het belang van hun economische samenwerking. De verbinding tussen Gent en Brugge maakte het ideaal om de handelscontacten tussen de kustgebieden en het binnenland te bevorderen. Het eerste jaar van de trekvaartlijn had echter tegenvallende resultaten. 126 De resultaten kenden pieken en dalen, maar vanaf het einde van de 18de eeuw ging het bergaf. In 1838 kwam er een definitief einde aan het gebruik van de bargen en dit was vooral te wijten aan de komst van de spoorlijn tussen Gent en Brugge. Terwijl de bargen er gemiddeld 5 à 8 uren over doen om de afstand te overbruggen, ging de trein veel sneller.127 (afb. 32)
125
A. VAN DEN KERKHOVE, Een trekschuit voor koningen: de barge tussen Gent en Brugge, tentoonstellingscatalogus, Gent (Bijlokemuseum), 1993, p. 16 – 18. 126 Ibid, p. 47 – 53. 127 M. BECUWE e.a., De vesten anders bekeken. Een groene wandeling rond Brugge, Brugge, Stad Brugge, 2005, p. 49.
De vesten rond Brugge volgen de contouren van de stad zoals deze bestaat sinds 1297. Toen bestond de omwalling van de stad uit dubbele grachten en houten palissaden. In de 17de eeuw werd men verplicht stenen muren en torens op te trekken door de ontwikkelingen in de krijgsbouwkunde. Eind 18de eeuw waren deze stenen stadsmuren overbodig en ging men deze ontmantelen. De daaropvolgende jaren plantte men bomen langs de omwalling. Dit werd vanaf halverwege de 19de eeuw consequent uitgevoerd met als doel om van de vesten een groene wandeling rond Brugge te maken (afb. 33).128 De Kanaalbrug loopt over de Katelijnevest. Deze strekt zicht uit van de Katelijnepoort tot aan het Minnewater.129 Langs de vesting is nog een deel van de omwalling van 1662 bewaard. De Minnewaterbrug (afb. 34) verbindt de Katelijnevest met de Begijnenvest. Oorspronkelijk was deze brug van hout, maar in 1739 is de huidige stenen brug gebouwd door Hendrik Pulinx (1698 – 1781). Tot 1874 was een ophaalbrug voorzien zodat de bargen binnen konden varen en aanleggen. De brug was voorzien van twee stenen wachttorens. De toren aan de kant van de Katelijnevest was gebouwd in 1400 door Maarten van Leuven en Jan van Oudenaerde en is afgebroken tijdens het aanleggen van de stenen ommuring in de 17de eeuw. Enkel de kelder heeft men behouden en diende als ijsput om ijs van het Minnewater op te slaan (afb. 35). 130 De naam van de voormalige houten brug uit 1986, die toegang geeft tot het Bargeplein en vervangen werd door de nieuwe brug, is niet voor niks de ijsputbrug. Onder de Bruggelingen stond de brug ook bekend als de Hendrik Pulinxbrug, naar de architect van de Minnewaterbrug. Aan de andere zijde van de brug bevindt zich de Poertoren (1397 – 1398), eveneens gebouwd door Jan van Oudenaerde (afb. 36). De naam van de toren is afkomstig van de functie die deze vervulde in 1477, namelijk als bergplaats voor buskruit.131 De brug van het Kanaaleiland loopt over de vesten tot in het Minnewaterpark. Tot het begin van de 20ste eeuw werd het grondgebied van het Minnewaterpark gebruikt als bleekveld. Deze functie gaat terug tot eind de 16de eeuw. Nadat de gezusters Banckaert hun deel van de blekerij verkochten, komt deze in bezit van Ludovic Fraey de Veubeke. Hij laat er door Theo Raison (1869 – 1937) een neobarok kasteel optrekken, het Fraeyhuis genaamd. Dit gebouw wordt gesloopt in 1969. De eigenlijke naam van het Minnewater dateert van 1958. De naam zou afkomstig zijn van „het middeleeuwse 128
M. BECUWE e.a., De vesten anders bekeken. Een groene wandeling rond Brugge, Brugge, Stad Brugge, 2005, p. 3 – 5. 129 L. BEUCKELS, Brugse Vestigingen, Brugge, Uitgeverij Beyaert, 1985, p. 2 – 5. 130 M. BECUWE e.a., op. cit., p. 52 - 53. 131 M. BECUWE e.a., op. cit., p. 54.
volksgeloof in „minnen‟ of watergeesten, die bij voorkeur onder bruggen vertoefden‟132. Het BPA bestemt de grond als gebied om residenties op te trekken. Wanneer de stad in 1974 het stuk land verwerft, wordt besloten het gebied anders in te vullen en besluit er een publiek park aan te leggen. Het Minnewaterpark moet enerzijds dienen als einde van een toeristische promenade doorheen de stad, en anderzijds als locatie voor diverse activiteiten en evenementen. Door de aankoop door de stad van kasteel de la Faille, een neogotisch gebouw ontworpen door Charles de Wulf in 1895, grenst het park aan het Minnewater.133
IV.1.2. Bescherming Sinds 4 juli 1996 is het Minnewater samen met de nabije omgeving beschermd als stadsgezicht (afb. 37). De reden daarvoor is het algemeen belang gevormd door de historische en sociaal-culturele waarde.134 De Minnewaterbrug en de Poertoren waren reeds beschermd sinds 16 december 1991.
IV.2. Het project Het Kanaaleiland is een grootschalig project dat onder leiding stond van West 8 Urban Design & Landscape Architecture met medewerking van Poponcini & Lootens. Hoewel het een grootschalig project was, werd de uitvoering ervan beperkt. Het onderdeel dat hier uitgebreid aan bod komt, is het onthaalpaviljoen met luifel en de brug door West 8.
IV.2.1. West 8 In 1988 werd West 8 opgericht door Adriaan Geuze en Paul van Beek. Zij gaan de uitdaging aan met diverse landschappen en willen met hun ontwerpen nieuwe en uitdagende oplossingen bieden. De twee belangrijkste invloeden komen van Hans Warnau en Meto Vroom. De eerste, en tevens het meest manifest aanwezig bij West 8, 132
M. BECUWE e.a., De vesten anders bekeken. Een groene wandeling rond Brugge, Brugge, Stad Brugge, 2005, p. 53. 133 B. BEERNAERT en P. CARDINAEL, De verborgen geschiedenis van de stadsparken. Een verkenning in de Brugse binnenstad, Brugge, Stad Brugge, 2006, p. 67 – 70. 134 Zoeken via geoloket, op de website van Huizenonderzoek Brugge, http://vmgeoloket.cevi.be/website/erfgoed_basis4/viewer.htm, geraadpleegd op 24 juli 2009, zie bijlage XVIII.
ziet de mens als een geëmancipeerd wezen dat in staat is creatief om te gaan met zijn omgeving. Een voorprogrammering van de buurt door middel van architectuur wordt hierbij overbodig geacht. West 8 stelt dat de norm van de stedeling gebaseerd is op anarchie, exploratie en zelfexpressie. Volgens Geuze „legt [de stedeling] zijn fantasie aan de omgeving op‟135. De invloed van Vroom situeert zich op het gebied van de waardering voor het hedendaagse landschap met alle karakteriserende contemporaine elementen zoals infrastructuren, elektriciteitsmasten etc. West 8 wil de moderne mens ook confronteren met die elementen en een verzoening van beide teweeg brengen. Er is dus een wisselwerking tussen de vervreemding als stimulans voor eigen creativiteit en een verzoening. Deze twee streefpunten worden vertaald in de ruimtelijk context door het gebruik van alledaagse materialen en dat van industriële en agrarische.136 De voorkeur gaat uit naar een ruimte gelegen in de periferie. De aantrekkingskracht bevindt zich in het ruwe en onbeheersbare karakter van de plaats die een oneindig aantal mogelijkheden biedt. Karakteristiek voor de ontwerpen van West 8 is de uitbundigheid en de kleurrijke plannen.137
IV.2.2. Beschrijving Het zogenaamde vestibuleplein bestaat uit 3 onderdelen. Als eerste is er het sanitair gebouw (afb. 38). Dit is ontworpen door Poponcini & Lootens. Het gaat om een rechthoekig gebouw met witgeglazuurde terracottapanelen, waarvan de ingang overdekt is door het tweede aspect van het geheel, de luifel. Opvallend aan het toiletgebouw is de afwerking van de vijfde gevel, het platte dak, in dezelfde witte panelen als de zijgevels138. De reden hiervoor was de zichtbaarheid vanaf de ring. Momenteel is deze zichtbaarheid beperkt door overwoekering van bomen en planten. De roodgeschilderde luifel (afb. 39) heeft een vloeiende en soepele vormgeving waarvan de glooiing lijkt over te gaan in het laatste component, de brug (afb. 40). Het verharde plein wordt voor een groot deel overdekt door deze luifel. De brug volgt dezelfde flux van de luifel en is afgewerkt in eenzelfde roodgekleurd metaal. De brug werkt door zijn hellingsgraad het hoogteverschil weg. Het wandelvlak is in hout. Op het einde splitst de brug in twee. De
135
A. GEUZE, Accelerating Darwin, in: Gerrit Smienk, Nederlandse landschapsarchitectuur. Tussen traditie en experiment, Amsterdam, 1993, p. 17, zoals vermeld in G. ANDELA, Uitdagende landschappen voor ontdekkingsreizigers. Vervreemding en verzoening in het werk van West 8, in: Archis, 1994, nr. 2, p. 39. 136 A. GEUZE, op. cit., p. 38 -40. 137 A. GEUZE, op. cit., 38 – 49. 138 BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier heraanleg Kanaaleiland: fax Ingrid Leye aan Jean Vandaele met de vraag het project te evalueren.
ene arm kruist het wandel- en fietspad langs de vesten en loopt door tot in het Minnewaterpark (afb. 41). De andere arm eindigt op het wandel- en fietspad van de vesten. De luifel en de brug zijn naar ontwerp van West 8.
IV.2.3. Oorspronkelijk plan De oorspronkelijke opdracht bestond erin de omgeving van het Bargeplein opnieuw aan te leggen. Dit was inclusief de busparking, de staanplaats voor kampers, de jachthaven, de heraanleg van de ring rond Brugge ter hoogte van de brug over het kanaal GentBrugge (afb. 42), een ontvangstpaviljoen van 3 bouwlagen voor bustoeristen en twee voetgangersbruggen.139 Dit was een aanzienlijk project, maar is wegens gebrek aan financiële middelen gelimiteerd. Ingrid Leye verduidelijkt het volgende: “Gezien een aantal subsidiërende overheden (...) niet verder participeren, moest het aanvankelijk grootschalig project ingekrimpt worden”140. Uiteindelijk is het volledige project beperkt geworden tot een heraanleg van de verkeerssituatie ter hoogte van het Bargeplein met daarbij een luifel, toiletgebouw en brug. Momenteel zijn ook andere fasen van het project verder uitgewerkt, zoals de aanleg van de jachthaven en de parking voor bussen en mobilhomes. Voor Brugge 2002 was het vooral van belang dat het ontvangspaviljoen gebruiksklaar was. Op deze fase heeft men zich dan ook gefocust. Het oorspronkelijke plan hield in plaats van één brug, twee bruggen in (afb. 43). De tweede brug zou een dambrug zijn. De dambrug zou een oplossing zijn van het probleem van de waterkwaliteit in de afgesloten kanaalarm. De brug zou eveneens het conflict van de smalle Minnewaterbrug oplossen, waar zowel fietsers als voetgangers gebruik van maken. 141 De negatieve bemerkingen wat betreft deze dambrug handelen omtrent de functie van de brug. Namens de cel M&L spreekt Dirk Van Eenhooge zijn twijfel uit over de dam. Een daling van het waterpeil is onaanvaardbaar en ook het uitbreiden van toeristische rondvaarten op het Minnewater kan niet geaccepteerd worden. Een ander pijnpunt is de 139
BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, verslag coördinatievergadering omtrent heraanleg Kanaaleiland, 7 december 2000: Van de oorspronkelijke bouwplannen is niks terug te vinden in het bouwdossier bij de dienst vergunningen van stad Brugge en er is bijgevolg slechts een beperkt aantal bronnen hierover. 140 BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier heraanleg Kanaaleiland: fax Ingrid Leye aan Jean Vandaele met de vraag het project te evalueren. 141 BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, verslag coördinatievergadering omtrent heraanleg Kanaaleiland, 7 december 2000: W. Adriansens motiveert de functie van de dambrug als antwoord op twijfelachtige houding van D. Van Eenhooge, die de cel Monumenten en Landschappen representeert.
belemmering van het zicht van de Minnewaterbrug. Uiteindelijk heeft de cel M&L voet bij stuk gehouden en is de dambrug niet gerealiseerd. IV.3. Dossier en media Het bouwdossier van het Kanaaleiland is redelijk beperkt.142 Veel is besproken in informele gesprekken, waardoor niet elk overleg is vastgelegd. In de media heeft het project voor geen enkele ophef gezorgd. Het was een infrastructuur die nodig was voor Brugge 2002 en door de geringe impact ervan op het stedelijk weefsel ging het project voorbij aan de inwoners.
IV.4. Algemene conclusie Door de felle kleurkeuze van het metaal, lijkt het alsof de brug om aandacht vraagt. Geen enkel element in de brug verwijst naar de oorspronkelijke architectuur in de binnenstad. Het feit dat het Kanaaleiland aan de rand van dit centrum ligt en omgeven is door een groene buffer, is men bij het ontwerp net iets vrijer geweest. Het feit dat de brug zelf in een beschermd gebied lag, heeft amper een rol gespeeld. Het gebruik van hout in het wandelvlak van de brug, doet de link met de bosrijke omgeving opvallen. Ondanks de moderne vormgeving en kleur- en materiaalkeuze, is men er in geslaagd een levendig, vloeiend project naar te zetten die de toeristen aangenaam verwelkomt.
142
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/2186: dossier aanleg Kanaaleiland.
V. De fiets- en voetgangersbrug over de Coupure Eveneens in het kader van Brugge 2002 werd een fonkelnieuwe fiets- en voetgangersbrug gebouwd die de Boninvest en de Kazernevest met elkaar verbindt.
V.1. Het graven van de Coupure De naam Coupure komt van het Franse „couper‟ wat snijden betekent. In deze context is de Coupure een doorsnijding van de vaart in de stad. De Coupure staat tegenwoordig voor de rei die evenwijdig met de coupurevaart loopt.143 De 18de eeuw was voor Vlaanderen, en dus ook voor Brugge, een economisch welvarende eeuw door de bloei van de scheepvaart en zeehandel in de Brugse havenkom. Ook Gent wou zich meer profileren als zeehaven en had een rechtstreekse verbinding met Oostende via Brugge op het oog. Hiervoor hadden zij weliswaar de toestemming van Brugge nodig. Het systeem was zo dat zeeschepen in de Brugse handelskom hun lading op kleinere schepen moesten overladen. Schepen boven de 32 ton konden Brugge niet passeren. Om doorvaart te verkrijgen moest de Gentse Vaart uitgediept worden zodat grotere schepen zonder overladen konden passeren. Brugge ging niet akkoord met dit plan om twee redenen: de Brugse schippers zouden hun voorrechten verliezen en de vrije doorvaart zou als gevolg hebben dat ook de inkomsten van schippers die goederen overladen zouden krimpen. Het kostenplaatje van dit alles zou trouwens immens zijn met als gevolg het ruïneren van Brugge en ook van Gent.144 Uiteindelijk moest Brugge buigen voor Gent en de waterverbinding is er gekomen in 1751 – 1753. Op initiatief van de vriendenkring „de Coupure‟ werd een gedenksteen aangebracht met als opschrift “DE COUPURE / SLUITSTUK VAN DE / VAARTWEG / GENT-BRUGGE-OOSTENDE / GEGRAVEN 1751- 1753” (afb. 44).145 Het uitgraven van de Coupure had als gevolg dat de Kazernevest en de Boninvest niet meer met elkaar in verbinding stonden (afb. 45). Dit ongemak trof vooral de vele voetgangers en fietsers die een groene wandeling maakten langs de vestingen van Brugge. De nieuwe brug die in het kader van Brugge 2002 gebouwd werd zou het
143
Coupure, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/geheel/11999, geraadpleegd op 29 juli 2009, zie bijlage XIX. 144 W. BAES e.a., Van Rame tot Coupure, Brugge, uitgeverij de Garve, 1997, p. 42 – 45. 145 Coupure, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/geheel/11999, geraadpleegd op 29 juli 2009, zie bijlage XIX.
ongemak ten gevolge van die beslissing van 250 jaar geleden ongedaan maken. V.2. Rechtzetten van een historische beslissing De Coupurebrug dient dus vooral een praktisch nut, namelijk het circuit rond Brugge voor het eerst in 250 jaar opnieuw vervolledigen. Brugge 2002 gaf de ideale gelegenheid om het project uit de grond te stampen. Een nieuwe brug zou een entree vormen voor toeristen die de stad met hun boot bezoeken en behoedt wandelaars voor een omweg.
V.2.1. Jürg Conzett Conzett is een Zwitserse ingenieur die vooral bekend staat om zijn fiets- en voetgangersbruggen. Hij ziet het ontwerpen van een brug niet als een puur technische opdracht, maar hij schenkt ook aandacht aan de omstandigheden van de nabije omgeving en het bouwkunstige aspect. De inpassing van een project in de omgeving is van even groot belang als de technische uitwerking. Marc Dubois omschrijft Conzett als een ontwerper die “(...) elegante en intelligente constructies wil bedenken (...) Het zijn creaties die voortkomen uit een cultuur die beïnvloed is door de discipline van uurwerkmakers en vanuit een evident respect voor een correct landschappelijke inpassing.”146.
V.2.2. Techniek en materiaal Een belangrijke eis die men stelde voor de brug was de beweegbaarheid ervan. De Coupure is bedoeld als aanlegplaats voor plezierboten en de doorgang voor deze boten is dan ook van cruciaal belang. (afb. 46) Het eerste plan bestond uit een symmetrische brug met tegengewicht om de helften op te halen. Het grote nadeel hiervan was echter de omvang van het mechanisme en het tegengewicht. Zowel de muur aan de oever in het zuiden als diverse volgroeide bomen zouden moeten sneuvelen. Men ging op zoek naar een oplossing hiervoor en kwam met het idee van een rolgordijn. Dit concept is compact in de uitwerking op de oevers en hindert het bomenbestand niet. Twee 864-millimeter-dik stalen buizen overspannen het kanaal op 6 meter hoogte en worden aan weerszijden ondersteund door zandstenen pilaren. Het staal ziet er geroest uit, vandaar de bijnaam die de Bruggeling geeft aan de 146
M. DUBOIS, Nieuwe architectuur in Brugge - Contemporary architecture in Bruges, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002, p. 49 – 50.
brug, „de roste buze‟. Aan de binnenkant van elke buis worden 17 kabels bevestigd die het wandeloppervlak dragen. Dit oppervlak bestaat uit 8-cm-brede planken in massief eik die bevestigd zijn op dwarse stalen onderleggers. Door de buizen te roteren, worden de kabels opgerold op de buizen en wordt het wandeloppervlak opgehesen zodat boten kunnen passeren (afb. 47). De brug is betrekkelijk licht en het gewicht aan de buizen blijft constant bij het ophalen en neerlaten waardoor een minimum aan energie verbruikt wordt.147 Om stabiliteit en stevigheid te garanderen zijn diverse technieken toegepast, zoals de techniek waarmee een doorzakking in het midden van de buizen voorkomen wordt. Dit is echter niet van belang voor het onderzoek en zal dus ook niet besproken worden.
V.2.3. Inpassing in de stad De materialen die gebruikt zijn in het verwezenlijken van de brug zijn niet uitzonderlijk. Ook andere bruggen in Brugge zijn met die materialen geconcipieerd. De uitzonderlijke vormgeving van de Coupurebrug combineert de materialen op een ongewone manier. Verschillende werelden worden gelieerd met elkaar in de brug: het park en de aanwezigheid van bomen, de huizen van Brugge, het water van de kanalen en de autobaan rond de stad. De materialen laten de aanwezigheid van de oude stad voelen, maar eveneens komt de moderniteit erbij kijken. De brug reageert op verschillende manieren op de omgeving: de stalen buizen herinneren aan de moderne manier van bruggen bouwen sinds de Industriële Revolutie. Contrasterend daarmee zijn de zandstenen pilaren en het houten loopoppervlak, die terug te vinden zijn in de klassieke tuin. De pilaren herinneren overigens aan de ingang van een statig park (afb. 48). 148 De schuine inplanting van de brug op de oever, voegt een dynamisch detail toe aan het project (afb. 49).
V.3. Dossiers en media Het bouwdossier omtrent de brug over de Coupure is summier. Er werden wel enkele voorwaarden geformuleerd. De dienst Ruimtelijke Ordening van de stad merkt op dat de brug ligt in een woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. Men moet hiermee 147
M. MOSTAFAVI, Structure as space : engineering and architecture in the works of Jürg Conzett and his partner, Londen, AA Publications, 2006, p. 241. 148 Ibid, p. 242.
rekening houden bij de inplanting van de brug. Op dit ene punt na is het advies gunstig. De cel Monumenten en Landschappen geeft een onvoorwaardelijk gunstig advies aangezien de brug toch op geruime afstand van het woongebied ligt. Zij raden wel ten zeerste aan om de richtlijnen van de SAD op te volgen. De Raadgevende Commissie voor Stedenschoon spreekt zijn tevredenheid uit over de inspiratie die Conzett gehaald heeft uit de omgeving. De Monumentenzorg van de stad duidt op artikel 23, een veelvuldig toegepast artikel, dat in de binnenstad hellende daken vereist. In dat geval wordt op het dienstgebouw bij de brug een schilddak met gepatineerd zink of koper verwacht.149 Wat betreft deze brug, overstijgt het praktische nut het esthetische. De brug was de langverwachte vervollediging van de vesting rond Brugge. Het feit dat Conzett wel degelijk het esthetische aspect betrokken heeft in het project én daarbij rekening gehouden heeft met de omgeving van de stad, kan enkel in het voordeel van de brug spreken. De zichtbaarheid van de brug is ook optimaal: van op de ring rond Brugge is deze manifest aanwezig, maar ook langs de Coupure en de Kazernevest valt de brug op. Dit zal er ook toe bijgedragen hebben om de brug af te stemmen op de omgeving. Conzett is immers niet enkel een ingenieur, maar ook een estheet. In de media wordt de brug vooral vermeld in context met Brugge 2002. Het is één van de vier hedendaagse architectuurprojecten die gerealiseerd zijn.
V.4. Algemene conclusie De brug was een uitvoering die al lange tijd gewild was door de Bruggeling. Om die reden alleen al is het project een geslaagde inbreng. De manier waarop Conzett gebruik heeft gemaakt van traditionele materialen op een moderne manier zorgt ervoor dat de brug aansluit in de stedelijke context. Ondanks de afwijkende vorm van brug, wordt deze niet ervaren als een vervreemdend object in de omgeving, maar wel als een aangename verrassing.
149
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/1460: bouwdossier brug over de Coupure.
VI. Het Europacollege langs de Verversdijk De nieuwe campus van het Europacollege is gevestigd in een oud jezuïetenklooster in de Verversdijk. De site is een mix van gerestaureerde en gerenoveerde, historische gebouwen en nieuwbouw. Het feit dat het gaat om een beschermd stadsgezicht met diverse beschermde gebouwen weerspiegelt de gelaagdheid van het onderzoek. Er moet voldaan worden aan de eisen van de moderne mens en het modern onderwijs, maar eveneens moet de monumentale waarde van de specifieke gebouwen en de site in zijn geheel ongeschonden blijven.
VI.1. Geschiedenis van de site De Verversdijk was opgenomen in de vroegste stadsomwalling van Brugge van 1127. Het gebied was toen moerasachtig en bijgevolg ook onbewoonbaar. De ververs gingen zich net om die redenen daar vestigen, het was een onbebouwd stuk land en de aanwezigheid van water was broodnodig voor het spoelen van de stoffen. De nabijheid van wolhandelaars was eveneens mooi meegenomen. Brugge was in die periode een internationaal handelscentrum waar wol vanuit Engeland, Spanje of Schotland, verwerkt en geschilderd werd. Het Sint-Maartensplein, achter de Verversdijk gelegen, was getuige van deze bezigheden en men noemde het plein niet voor niks dingelsce plaetse (de Engelse plaats).150 In 1540 stichtte de Spanjaard Ignatius van Loyola de Societas Jesu, of de sociëteit van Jezus. De sociëteit groeide gestaag en reeds in 1570 vestigden twee jezuïeten zich in Brugge. Na toestemming van Rome en met de steun van de toenmalige bisschop Remi Drieux, richtten zij een college op. Zij nemen huis de Lecke aan het Sint-Jansplein in gebruik, maar wegens gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden trekken ze in 1595 in het Hof van Mouscron aan het Sint-Maartensplein in. Vanaf dat moment zullen de jezuïeten stelselmatig alle huizen in de buurt opkopen en zij zullen er niet voor schuwen dubieuze praktijken toe te passen om mensen te dwingen zich van hun huis te ontdoen. In 1638 hadden de jezuïeten bijna de volledige wijk in hun bezit, waardoor de ververs genoodzaakt werden zich elders te vestigen. Tussen 1607 en 1611 bouwden de jezuïeten een nieuwe school langs de Boomgaardstraat aan het Sint-Maartensplein en dit werd volledig gefinancierd door de stad. Het onderwijs was gratis, maar was wel bedoeld voor kinderen van de sociale bovenlaag. In 1619 startte men met een tweede project naar een ontwerp van een Brugse architect-lekenbroeder Pieter Huyssens. Het betreft 150
K. VERTONGEN, „Ververs, jezuïeten, soldaten, studenten: het verhaal van de Verversdijk‟, folder bij de tentoonstelling Verversdijk, 2 juli – 14 september 2003, p. 4.
een kerk opgedragen aan Sint-Franciscus Xaverius. De vleugel aan de Verversdijk is opgetrokken tussen 1699 en 1702 en zou als klooster dienen. Bij deze kloostervleugel, waar onder andere een infirmerie gevestigd was en kamers voorzien waren, werden ook twee poorten en een brouwerij gebouwd. Maria Theresia zorgde er in 1773 voor dat de orde van de jezuïeten opgedoekt werd, waardoor de kloosterlingen verplicht waren hun gebouwen te verlaten.151 Nadat de jezuïeten weggetrokken waren, werd de site in loten verdeeld en verkocht. De kerk werd overgedragen aan de parochie Sint-Walburga en ook nu nog bekleedt het gebouw die functie. De school zal niet verkocht worden en doet achtereenvolgens dienst als Theresiaans college, ruimte voor catecheselessen voor de armen en vergaderruimte voor de Brugse jakobijnen. Vanaf 1805 dient het gebouw als stallen voor de cavaleriepaarden van de kazerne die in de oude kloostervleugel ondergebracht was. De militairen moesten het schoolgebouw op hun beurt afstaan aan het Atheneum van de Duinenabdij in 1832 en bouwden nieuwe stallen op de site. De kazerne werd in 1850 echter volledig verbannen van het domein nadat het Atheneum beslist had om een internaat onder te brengen in de oude kazerne.152 De aanpassingswerken worden uitgevoerd door toenmalig stadsarchitect Jean-Brunon Rudd.153 Vanaf het einde van de 19de eeuw tot 1930 werd het oude kloostergebouw gebruikt als „Musée de peinture moderne‟, waar hedendaagse kunst tentoongesteld werd. Tijdens de eerste wereldoorlog gebruikte de Duitse bezetter het gebouw. De Rijksmiddenschool, die in 1852 ondergebracht was in het oude college, kreeg vanaf 1957 ook het kloostergebouw ter beschikking wegens het verhuizen van het Atheneum door te weinig internaatstudenten. Zij bleven daar tot 1990. Hierdoor werd het voortbestaan van de site in twijfel getrokken. De gebouwen hebben in de loop van de tijd een bijzondere waarde verworven en om die reden werden zij op 9 juni 1995 beschermd als monument en als stadsgezicht. In 1996 verwierf het Europacollege de site, met als gevolg een grootschalig project om de site een nieuwe bestemming te geven.154
151
K. VERTONGEN, „Ververs, jezuïeten, soldaten, studenten: het verhaal van de Verversdijk‟, folder bij de tentoonstelling Verversdijk, 2 juli – 14 september 2003, p. 7 – 9. 152 Ibid, 12 p. 153 B. BEERNAERT, „Verversdijk 16, de Verversdijk site van het Europacollege‟, in: Open Monumentendag: 20ste editie, 20ste eeuw, Brugge, Uitgeverij stad Brugge, 2008, p. 184. 154 Gebouwencomplex, Jezuïetencollege, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29867, geraadpleegd op 30 juni 2009, zie bijlage XX.
VI.1.1. Archeologische vondsten Naar aanleiding van de verbouwingen komt de SAD een kijkje nemen en doet een heleboel ontdekkingen. Hoewel men oorspronkelijk verwacht had dat de bouwwerken van de jezuïeten alle sporen van een oudere aanwezigheid vernietigd hadden, blijkt het tegendeel waar te zijn. De oudste sporen die men vindt, bevestigen het feit dat het gebied in de 13de eeuw zompig en onbebouwbaar was. Door het aanbrengen van houten beschoeiingen werd de bodem gestabiliseerd tijdens de ophoging van het terrein en halverwege de 13de eeuw was het gebied bewoonbaar. De archeologen hebben bij de opgravingen voor het eerst in Brugge een bijzonder gaaf bewaard huizenblok teruggevonden, waarvan muren, vloeren en bakstenen beerputten aangetroffen werden. Het zijn voornamelijk de beerputten, en de inhoud ervan, die meer vertellen over het dagelijkse leven van de bewoners. Voorbeeld hiervan is een kom versierd met goudkleur op wit tinglazuur, gedateerd aan het begin van de 16de eeuw en afkomstig uit Spanje, die erop wijst dat de bewoners behoorlijk welgesteld moeten geweest zijn. De beerput is ook een ideale bewaarplaats voor organisch materiaal, men heeft er bijvoorbeeld een leren kinderschoentje in maat 25 teruggevonden.155 Gezien het feit dat de Verversdijk de verversbuurt was, is er behoorlijk wat teruggevonden van de verfateliers, onder andere een verfbad, een stookkanaal en nog een heleboel elementen die verwijzen naar de verversactiviteiten. Meer zeldzaam zijn de resten van planten die men terugvond, namelijk meekrap en wouw, die erop wijzen dat men op die plaats textiel rood verfde. Sporen van wede, de plant gebruikt om stoffen blauw te kleuren, zijn er niet teruggevonden. Ook van het hof van Adornes en het hof van Moscroun, uit dezelfde periode, zijn sporen teruggevonden. Van deze laatste werd de fundering van een traptoren en een gemetselde waterput gevonden, het is één van de weinige woningen die een eigen aansluiting had op de middeleeuwse waterleiding.156 Bij het kloostercomplex heeft men bij opgravingen een beerput opgegraven, waarvan de vulling dateert uit de 18de eeuw. Het gaat om Chinees porselein, faience, majolica, glas, etc., maar ook meer curieuze objecten zijn teruggevonden, zoals wijwatervaatjes, fragmenten bladgoud en elementen zoals knopen, kammen en speelschijven. Een bakstenen riool uit de 17de en 18de eeuw onthult dan weer aparte zaken zoals glazen met het IHS monogram, een ivoren miniatuur zonnewijzer en zelfs een ring uit de 155
B. BEERNAERT, „Verversdijk 16, de Verversdijk site van het Europacollege‟, in: Open Monumentendag: 20ste editie, 20ste eeuw, Brugge, Uitgeverij stad Brugge, 2008, p. 187. 156 Middeleeuwse ververij ontdekt op Verversdijksite, in: De Standaard, op de website van De Standaard, 19 januari 2005,
http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=G9CBPN4G&word=europacolle ge, geraadpleegd op 3 juli 2009, zie bijlage XXI.
middeleeuwen met als opschrift „en bon an‟, of gelukkig nieuwjaar.157 Meer recente restanten, daterend van de 19de en 20ste eeuw, zijn gevonden in de zogenaamde directeurswoning, waar de beerput een dumpplaats was voor de parfumflesjes en zalfpotjes van de echtgenote van de directeur. 158
VI.1.2. Bescherming van de site Het jezuïetencollege ligt in de eerste plaats al in een beschermd stadsgezicht. Dit stadsgezicht wordt begrensd door de Spiegelrei, de Gouden-Handrei en de Sint-Annarei. Deze bescherming wordt niet beperkt tot enkel de reien, maar ook de nabije omgeving, en bijgevolg ook de Verversdijk, wordt daarin opgenomen. De bescherming dateert van 17 juni 1992.159 Vanaf 1990 staat de site leeg, met verkrotting en verwaarlozing als gevolg. Er was nood aan een oplossing. Om de site te vrijwaren van sloping heeft men op 9 juni 1995 zowel de site van het jezuïetenklooster beschermd als monument160, als de site erkend als een beschermd stadsgezicht161 (afb. 50). In 1993 werd een verslag162 ingediend door de provinciale afdeling van Monumenten en Landschappen omtrent de site. Dit verslag bevat een historische achtergrond van de site en de beschrijving van de verschillende gebouwen. Op basis daarvan is een motivatie geformuleerd ter ondersteuning van de beschermingsaanvraag met bijkomend advies. De oudste gebouwen, namelijk de 17deeeuwse collegevleugel aan de Boomgaardstraat en de vleugel aan de Verversdijk, worden zowel historisch als architectuur-historisch belangrijk geacht: historisch, omdat zij deel uitmaken van het jezuïetencomplex en architectuur-historisch omdat zij 157
Archaeological remains at the Verversdijk site, op de website van het Europacollege,
http://www.coleurop.be/template.asp?pagename=histoire_verversdijk_arch, geraadpleegd op 1 juli 2009, zie bijlage XXII. 158 B. BEERNAERT, „Verversdijk 16, de Verversdijk site van het Europacollege‟, in: Open Monumentendag: 20ste editie, 20ste eeuw, Brugge, Uitgeverij stad Brugge, 2008, p. 186 - 190 159 Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Efgoed, http://paola.erfgoed.net/engine/fiche.php?id=000391&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, zie bijlage XXIII. 160 Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Erfgoed, http://paola.erfgoed.net/engine/fiche.php?id=000407&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, zie bijlage XXIV. 161 Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Erfgoed, http://paola.erfgoed.net/engine /fiche.php?id=000408&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, zie bijlage XXV. 162 BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier 0081/W, document samengesteld door DELEPIERE A.-M. en HUYS M. op 28 maart 1993, document in het beschermingsdossier als motivatie van de bescherming van het jezuïetencollege in de Verversdijk.
representatief zijn voor de “jezuïetenstijl”. De gebouwen zijn in de traditionele zand- en baksteen uitgevoerd in een stijl die niet direct afgestemd is op de plaatselijke architectuur. De aanbouw in de Kandelaarstraat en die in de Boomgaardstraat worden eveneens historisch en architectuur-historisch relevant geacht. Zij vormen een schakel in de evolutie die de site doorgemaakt heeft van jezuïetencollege tot Rijksmiddenschool. Ook zijn zij een voorbeeld van een functionele 19de-eeuwse integratie tussen de oudere vleugels. De 19de-eeuwse woning en poort in de Kandelaarstraat zijn architectuur-historisch van belang door het beeldbepalend ensemble in neoclassicistische stijl. De 16de-eeuwse poort in de Boomgaardstraat heeft ook een architectuur-historische betekenis door de assemblage die gemaakt is met 19deeeuwse elementen. Het hieruit volgend advies is dat de vermelde gebouwen beschermd moeten worden als monument wegens hun historisch en architectuur-historisch belang. De omgeving zelf wordt eveneens significant geacht omdat het deel uitmaakt van een zeldzaam kloostercomplex, compleet met kerk, residentie, college en gymnasium. Het advies luidt dan ook dat het als stadsgezicht beschermd moet worden door de historische waarde. In het ministerieel besluit van 9 juni 1995 worden de adviezen gevolgd. De gebouwen zijn vanaf dat moment beschermd als monument en de site in zijn geheel als stadsgezicht.163
VI.2. Het project van het Europacollege In 1996 wordt de beschermde site van het jezuïetencollege bezit van het Europacollege. Dit gebeurt in het kader van de uitbreiding van de campus, sinds het jaar van zijn ontstaan is het aantal studenten sterk gegroeid, van 22 tot 376.164 De bakermat van het college dateert van 1948, toen tijdens het congres van Den Haag de Spaanse staatsman Salvador de Madariaga de vestiging van een college voorstelde, waar universitairen van verschillende nationaliteiten samen konden leren en leven. Twee jaar later werd het feitelijke Europacollege gesticht door enkele Bruggelingen onder leiding van priester Karel Verleye (1920 – 2002). De eerste rector van het college werd Hendrik Brugmans (1906 – 1997). De school richt zich op een postuniversitair publiek en biedt Europese studies aan. Naast de vestiging in Brugge, is er sinds 1993 ook een afdeling in Natolin
163
BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier 0081/W: beschermingsdossier jezuïetencollege in de Verversdijk, 1995. 164 Promotions and patrons, op de website van het Europacollege, http://www.europacollege.be/template.asp?pagename=histpromotion, geraadpleegd op 2 juli 2009, zie bijlage XXVI.
in Polen. 165 De transformatie van de site gebeurt in 2 fasen. De eerste fase bestaat uit het restaureren van de kloostervleugel aan de Verversdijk, dat zal gebeuren onder leiding van Michel Van Langenhove en het optrekken van twee nieuwe gebouwen, door Xaveer De Geyter. Zij vormen hiervoor een “Bouwteam” dat onder de leiding van Eugène Vanassche staat. De tweede fase zal zich concentreren op de restauratie van de oude collegevleugel en zal uitgevoerd worden door restauratiearchitect Benoît Delaey.166 Terwijl de eerste fase reeds volbracht is, moeten de werken van de volgende fase nog van start gaan. Om deze reden valt deze laatste buiten het onderzoek.
VI.2.1. Renovatie van het kloostergebouw Michel Van Langenhove heeft de renovatie van de oude kloostervleugel aan de Verversdijk voor zijn rekening genomen. Hoewel de renovatie niet ter zake doet voor het onderzoek, zal een korte beschrijving de werken aan het exterieur situeren. (afb. 51, 52) Het gebouw dateert oorspronkelijk van begin 18de eeuw, maar heeft in 1850 aanpassingswerken ondergaan onder leiding van Rudd. Tijdens deze werken werd de voorgevel, die oorspronkelijk uit rode baksteen bestond, bepleisterd. De gevel werd ook voorzien van een parement. Tijdens de restauratie zou de voorgevel opnieuw bepleisterd worden en in een beige kleur geschilderd. De ramen worden door witte houten profielen vervangen. De achtergevel is gespaard gebleven van deze bepleistering en heeft nog steeds de rode baksteen als uitzicht (afb. 53). De ramen zijn omlijst door natuursteen. Door middel van een reiniging werden de contrasten tussen de rode gevel en de witte omlijstingen versterkt. In tegenstelling tot de voorgevel, is er bij de achtergevel niet gekozen voor een historiserende renovatie van de dakkapellen. De ramen werden uitgewerkt naar binnen toe, zodat het lijkt alsof er gaten in het dak zitten. Ook de ramen zijn op een andere manier uitgewerkt als aan de voorzijde van het gebouw. Aan de voorzijde eiste men een meer traditionele aanpak met het gebruik van hout, maar aan de achterzijde zijn lichtgrijze aluminium profielen gebruikt.167
165
History, op de website van het Europacollege,
http://www.europacollege.be/template.asp?pagename=history, geraadpleegd op 2 juli 2009, zie bijlage XXVII. 166 B. BEERNAERT, „Verversdijk 16, de Verversdijk site van het Europacollege‟, in: Open Monumentendag: 20ste editie, 20ste eeuw, Brugge, Uitgeverij stad Brugge, 2008, p. 180. 167 J.-J. METTEPENNINGEN e.a., Europacollege, vak: Monumenten- en Landschapszorg, academiejaar 2006 – 2007, Universiteit Gent, p. 23 – 24.
VI.2.2. Het nieuwbouwproject De Brusselse architect Xaveer De Geyter stond in voor de ontwerpen van de twee nieuwe gebouwen. Zijn visie op architectuur is zo dat hij door haar te negeren, de architectuur in haar ware gelaat wil laten zien en alle mogelijkheden ervan wil blootleggen. Het gaat er De Geyter vooral om de gebruikelijke denkpatronen te doorbreken. “Elk project in deze visie op architectuur (...) is een uitnodiging aan eenieder om op zijn beurt, op zijn eigen wijze, in zijn eigen ritme, de werkelijkheid te ontdekken, te verkennen en te beleven. Niet velen zijn er die, zoals Xaveer De Geyter, ongevoelig voor de verleiding van een welsprekende architectuur, op zo‟n trefzekere wijze de draad weten op te nemen van een architectuur die niet tentoonstelt, geen vorm geeft, maar die op zoek is, niet naar een eigen inhoud of identiteit, maar naar het ontsluiten, het openbaren en het aanwezig zijn”168.
VI.2.2.(1). Inplanting eerste volume (N1) Zoals reeds vermeld, is het jezuïetencollege (afb. 54) beschermd als monument. Voor één van deze beschermde gebouwen, namelijk het gebouw dat grenst aan de Kandelaarstraat, moest men de beslissing maken om het gebouw ofwel te slopen en vervangen door een nieuwbouw, ofwel te renoveren. Door de slechte staat ging de voorkeur meer uit naar het plaatsen van een nieuwbouw. Het was noodzakelijk daarvoor de bescherming van het gebouw ongedaan te maken. Het gebouw dateert uit de periode dat Rudd verbouwingswerken uitvoerde op de site. Jeroen Cornilly schrijft in 1998 over het gebouw dat het weinig architecturale kwaliteit bezit, één van de minst interessante werken van Rudd is en dat de kunsthistorische waarde bijgevolg laag is. Vervolgens stelt hij ook dat het gebouw enkel functionele waarde heeft in het geheel en dat het meer gepast zou zijn een nieuwbouw in eenzelfde volume te plaatsen. 169 Het “Bouwteam” volgt Cornilly in zijn oordeel en zij dienen een aanvraag in tot het wijzigen van het beschermingsbesluit. Tijdens een vergadering van de West-Vlaamse afdeling van het KCML in 1998 wordt het project voorgesteld door de architect (over welke architect het gaat is niet duidelijk) 168
G. BEKAERT, Xaveer De Geyter architecten, 12 projecten (architectuurmonografieën), Gent, Uitgeverij Ludion, 2001. 169 J. CORNILLY, The former Jesuit college in Bruges. Past present future, (onuitgegeven licentiaatverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, faculteit Toegepaste Wetenschappen, 1998).
en daarbij wordt ook de eventuele sloop van de 19de-eeuwse vleugel vermeld. Men merkt op dat er reeds van bij de bescherming van de site aarzeling was om de 19 deeeuwse vleugel te beschermen en de commissie besluit een gunstig advies uit te schrijven voor het wijzigen van het beschermingsbesluit. Pas in december 2002 wordt een verzoek uitgeschreven van de provinciale afdeling van het KCML aan de voorzitter om een advies uit te brengen over de wijziging van het beschermingsbesluit. In het bijgevoegde dossier170 wordt het gebouw als één van de minst opmerkelijke gebouwen in het complex bestempeld. De invularchitectuur van de vleugel zou het oorspronkelijk vrijstaand karakter van de kloostervleugel aantasten. Het gebouw is eveneens op eenzelfde hoogte als de kloostervleugel waardoor één grote massa wordt gesuggereerd in plaats van twee afzonderlijke gebouwen. De uiteindelijke bescherming kwam tot stand omdat men vreesde voor de integriteit van de site en niet direct omdat het gebouw van dergelijke waarde was. Een andere motivatie om de bescherming op te heffen is de geplande nieuwbouw (afb. 55). Allereerst zijn er de functies die het gebouw moet herbergen. In het huidige gebouw kunnen deze, mits eenvoudige aanpassingen, niet ondergebracht worden. De indeling van het interieur is immers niet oorspronkelijk en bezit geen waardevolle elementen. Als tweede punt wordt het feit aangehaald dat de nieuwbouw los zou komen te staan van de kloostervleugel. Hierdoor zou de oorspronkelijke uitstraling van de kloostervleugel beter tot zijn recht komen. Als laatste punt wordt de kwaliteit van de nieuwbouw aangehaald. De vormgeving verwijst subtiel naar de 17de-eeuwse vleugels door de verticaliteit. De afsluiting van de Kandelaarstraat krijgt door de nieuwbouw een kwaliteitsvollere afsluiting. Het nieuwe gebouw is immers van eenzelfde volume als de oude vleugel. Daarnaast verwerft het binnenplein een grote kwaliteit door de tweede nieuwbouw aan de andere zijde van de kloostervleugel.171 Op 6 mei 2003 wordt bij Ministerieel Besluit de bescherming van de 19de-eeuwse vleugel opgeheven. Men motiveert deze keuze door te stellen dat het gebouw wel in het kader van de bescherming past, maar in principe niet kunsthistorisch waardevol is. De voorwaarde die men stelt vanuit de stad, is dat het plaatsvervangende volume even massaal moet zijn als het gesloopte gebouw.172 Bij de opheffing kunnen vraagtekens geplaatst worden. In de eerste plaats ging de 170
BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier DW000621: dossier gedeeltelijke opheffing beschermingsbesluit 19de-eeuwse vleugel jezuïetencollege in de Verversdijk. 171 BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, cel monumenten en landschappen, modern archief, dossier DW000621: dossier gedeeltelijke opheffing beschermingsbesluit 19 de-eeuwse vleugel jezuïetencollege in de Verversdijk, uiteengezet door Dirk Van Eenhooge. 172 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 03/2644: bouwdossier gebouw N1 op de site van het Europacollege, Verversdijk 16 (2003).
oorspronkelijke bescherming om het geheel van het jezuïetenklooster. Ook de latere toevoeging van halverwege de 19de eeuw maakt daar een deel van uit. Het is goed mogelijk dat de kunsthistorische waarde van het gebouw beperkt was in vergelijking met de rest van de site, maar desondanks: het was een onderdeel van de site in zijn totaliteit. Strikt genomen zou de bescherming niet opgeheven kunnen worden. Echter, dit is wel gebeurd. De nieuwbouw maakt deel uit van een prestigieus project in opdracht van het voorname Europacollege met als architect de internationaal gerenommeerde Xaveer De Geyter. Het nieuwbouwproject straalt op alle vlakken een supralokaal belang uit. Dit heeft de beslissing misschien eenvoudiger gemaakt: het feit dat er een kwalitatief hoogstaand gebouw in de plaats zou komen (afb. 56). Dit gebouw zou een meerwaarde zijn voor de site in plaats van het geringer esthetisch belang van de toenmalige vleugel. Bij het afwegen van de mogelijkheden moet de 19de-eeuwse vleugel de duimen leggen voor de nieuwbouw.
VI.2.2.(2). Inplanting tweede volume (N2) De tweede nieuwbouw op de site komt op de plaats waar de voormalige directeurswoning gesitueerd was. Dit gebouw dateert van de periode na 1940 en is niet opgenomen in de bescherming van de site. De sloop ervan vormt dus, in tegenstelling tot de eerste nieuwbouw, geen probleem. Het ontwerp van de nieuwbouw moet wel rekening houden met de ligging in een stadsgezicht. 173 N2 is gesitueerd achter het poortgebouw (afb. 57). Door de bescherming van de poort ligt het gebouw dieper in het perceel. De verdiepingen zijn echter tot aan de straatgevel uitgewerkt waardoor de gevel van de nieuwbouw zichtbaar is boven de poort. De RCS is positief over het ontwerp en de zichtbaarheid van de nieuwbouw boven de poort, maar stelt zich wel de vraag in welke mate de betonnen structuur voldoende fijn uitgewerkt zal zijn om aan te sluiten op de straatgevel. In juni van dat jaar wordt een fotomontage voorgelegd om de aanwezigheid van de betonnen structuur in de voorgevel te motiveren. De RCS is positief tegenover deze motivatie, de horizontale raampjes geven elan aan de gevel en zorgt eveneens voor luchtspiegeling in het interieur. Negatief vinden zij echter de massale indruk die de gevel opwekt en de agressiviteit van het nieuwe volume. De zogenaamde wachtmuur wordt als storend ervaren. Een ander minpunt is de vermindering van het zicht van op de Reie op de Sint-Walburgekerk en het eigenlijke klooster. Zij suggereren een voorstel waarin de nieuwe gevel iets meer naar achter gesteld wordt van de poortgevel. Dit is meer respectvol en eveneens zou dit 173
BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, cel monumenten en landschappen, modern archief, dossier DW000621: Ministerieel Besluit gedeeltelijke opheffing bescherming.
de wachtgevel beperken en mogelijkheid bieden tot een betere architecturale uitwerking ervan.174 De eerstesteenlegging vond plaats in november 2004 en de inhuldiging van de site gebeurde op 31 augustus 2007. In die tijd is men erin geslaagd te site te transformeren.
VI.3. Perceptie van het project Het project van het Europacollege is prestigieus en dit lokt reacties uit. Vanzelfsprekend komen de eerste reacties van binnen de diensten die begaan zijn met de verschillende voorschriften waar het ontwerp aan moet voldoen. De bevolking komt eerder in contact met het project via de media en dus zullen deze hun bijdrage hebben aan het beeld dat men vormt.
VI.3.1. Dossiers Het bouwdossier van de nieuwe campus van de Verversdijk is opgesplitst in twee onderdelen, één voor elk gebouw. Het gebouw aan de Kandelaarsstraat (N1) beschikt over een meer uitgebreid dossier dan het gebouw bij de poort (N2). Gezien deze dezelfde visuele vormgeving hebben, worden deze samen behandeld. In april 2003 geven verschillende diensten hun advies vrij. De Monumenten en Landschappen geven een voorwaardelijk gunstig advies. De eisen die men stelt zijn dat de kleurstelling van de gebruikte bouwmaterialen, in het bijzonder voor het zichtbaar metselwerk, en het gebruik van prefab panelen in overleg met de stedelijke diensten gebeurt. Wanneer in september het openbaar onderzoek van start gaat, dient de kerkfabriek van de Sint-Walburga een bezwaar in betreffende de belemmering van zonlicht in de tuin van de kerk door het optrekken van een scheidingsmuur. Hierin stellen zij dat zijzelf de eigenaar zijn van de grond, terwijl de stad in feite de eigenaar is. Op basis hiervan wordt het bezwaar als ongegrond verklaard, niettegenstaande dat de Monumentenzorg erop staat om toch rekening te houden met het bezwaar.175
174
BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 03/1078: bouwdossier gebouw N2 op de site van het Europacollege, Verversdijk 16 (2003). 175 BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 03/2644, 03/1086: bouwdossier N1 en N2 Verversdijk.
VI.3.2. Media De casus van het Europacollege geniet een stuk minder aandacht dan de casussen in het kader van Brugge 2002. Het prestige die het project geniet is echter allerminst te verwaarlozen. Aan de ene kant gaat de verbouwing uit van het Europacollege, een instituut dat hoog in aanzien staat. Dit wordt onderlijnd door de architect die de opdracht uitvoerde, namelijk Xaveer De Geyter. De combinatie van deze twee elementen heeft als gevolg dat er toch voldoende belangstelling is voor het project, maar dan zonder de mediagekte van Brugge 2002. De verschillende artikels die verschenen zijn in de media naar aanleiding van de renovatie en nieuwbouwprojecten behandelen vooral de algemene berichtgeving zoals het situeren van de site, wie de renovatie en nieuwbouw uitvoert, wie de opdrachtgever is etc. Een echte polemiek over het project werd niet op gang gebracht. Dit is deels te wijten aan het feit dat de aanwezigheid in het straatbeeld beperkt is. Recent is er een artikel over de nieuwbouw uitgegeven in het architectuurmagazine A+. Het is één van de weinige artikels die in vakliteratuur verschijnen. Het artikel is een mooie samenvatting van hoe de nieuwbouw begrepen kan worden.
VI.4. Dialoog van de nieuwbouw met de omgeving De twee nieuwe gebouwen op de site moeten in samenspraak gezien worden met de omgeving. Deze omgeving kan opgedeeld worden in enerzijds de onmiddellijke omgeving, namelijk de beschermde site van het jezuïetencollege, en anderzijds het beschermde stadsgezicht waarin het gelegen is. Het gerenoveerde jezuïetenklooster vormt samen met de twee nieuwe gebouwen een plein dat op diverse plaatsen doorgang biedt naar de Verversdijk, de Kandelaarstraat en een tweede plein. Het klooster wordt geflankeerd door de twee nieuwe gebouwen. Wanneer het jezuïetenklooster frontaal bekeken wordt vallen zowel contrasten als gelijkenissen met de gebouwen op. Het contrast ligt vooral in het kleurenpalet. De rode baksteen en het donkere dak van het klooster is opvallend tegenover de egale lichte kleur van de nieuwe gebouwen. Dit contrast is echter niet storend of overheersend voor de site, integendeel. De lichte kleur van de betonnen gevel is niet overweldigend door het doorbreken van het vlak met een rastervorm. De gelijkenissen tussen het oude en nieuwe zijn eveneens aanwezig. De rastervorm van de nieuwbouw is present in de oude gevel. De witte randen van de ramen zijn in contrast met de rode steen en geven een
ritme aan de gevel die gelijkaardig is aan de rastervorm van de nieuwbouw. Ook in het dak van het klooster wordt dit ritme weerspiegeld door de naar binnen gekeerde ramen. Opvallend is ook dat het laagste punt van het hellende dak van de nieuwbouw net iets onder dat van het klooster ligt. Op deze visuele manier wordt vormgegeven aan een respect voor de historische architectuur. Ondanks het feit dat het klooster omgeven is door een moderne vormgeving, vult het heden het verleden aan. Het plein is licht en luchtig met eerbied voor het heden en het verleden. Verspreid langs de zijden van het plein doorbreken enkele uitgangen de beslotenheid. Via gebouw N1 is er een doorgang naar een tweede plein dat met de toekomstige renovatie van het collegegebouw een identiteit zal krijgen. Op de vraag hoe men de tweede fase aan zal pakken is nog geen antwoord, maar hopelijk wordt men geïnspireerd door de aanpak van de eerste fase. De verbouwingen zijn vooral naar de binnenkant van de site uitgesproken. Dit neemt echter niet weg dat enkele accenten gelegd worden in het straatbeeld. Het meest uitgesproken is de gevel boven de historische poort langs de Verversdijk. De visuele aanwezigheid van de gevel is vooral tegenwoordig door het contrast met de poort. De markante aanwezigheid wordt dan tegengewerkt door de gevel van het klooster dat ver boven het zichtbare gedeelte van de nieuwbouw uitsteekt. In het straatbeeld is de aanwezigheid van het raster eerder subtiel. De kleur vult de andere gevels aan. De tweede veruitwendiging van de nieuwbouw is te vinden in de smalle Kandelaarstraat. Omdat de gevel van gebouw N1 een zijde van de straat vormt, trekt deze niet manifest de aandacht. Wanneer men in de straat kijkt, valt als eerste de historische poort op die frontaal gericht is en pas in de tweede instantie valt de moderne zijgevel op.
VI.5. Algemene conclusie Een beschermde omgeving is een delicate omgeving. De Geyter gebruikte bij de realisatie van de twee nieuwbouwprojecten een moderne vormgeving met moderne materialen. Desalniettemin komt eenzelfde vormgeving, en zelfs de kleur van de materialen, terug in de omgeving. Door de ritmering van de gevels en de lichte kleur van de steen, sluit de nieuwbouw niet enkel aan bij de omgeving, ze verlicht ze ook.
VII. Hedendaags versus historisch Waar het in deze Masterproef om draait, is zoeken in welke mate de hedendaagse architectuur in dialoog of contrast is met de historische. Aan de hand van de casussen is het mogelijk min of meer een definitie te stellen over wat integratie is. Bij sommige casussen ligt de integratie in de symboliek. Bij anderen in het materiaalgebruik of de vormgeving. Hoe het ook zij, integratie kent vele gezichten. Het gaat om de manier waarop een gebouw als aanvullend ervaren wordt in een omgeving.
VII.1. Enkele benaderingen van de problematiek Doorheen de architectuurgeschiedenis zijn heel wat innovaties de revue gepasseerd. Deze vernieuwingen houden telkens een verschuiving in op een bepaald vlak, zoals technisch, materiaalgebruik, decoratief, etc. De industriële revolutie heeft geleid tot een maatschappij waarin deze vernieuwingen elkaar steeds sneller opvolgen. Er heeft een breuk plaatsgevonden tussen de hedendaagse architectuurtaal en de historische. De esthetiek van een gebouw beïnvloedt de publieke opinie op de meest directe manier. Deze esthetiek is echter niet het enige dat een rol speelt bij de meningsvorming over een hedendaagse constructie. Het is wel het meest subjectieve element, het is de meest persoonlijke manier om een mening te vormen over een gebouw. Uit voorgaande casussen kunnen we afleiden dat opinie heel sterk verschilt naarmate de schaal van de hedendaagse ingreep, de inplanting in het stedelijk weefsel en de functie of het nut. In de eerste plaats zal de schaal, het volume dat ingenomen wordt door de hedendaagse ingreep in vergelijking met die van de nabije omgeving, bepalend zijn. Het is logisch dat een gebouw dat contrasteert en zichzelf markant aanwezig stelt in de omgeving, strenger beoordeeld zal worden. Bijkomend hierbij is de inplanting van het project. Een project gerealiseerd aan de rand van de stad of in een recenter stadsgedeelte, zal een meer soepele behandeling ondergaan dan wanneer het in de kern van het historische stadscentrum gelegen is. Dit neemt echter niet weg dat ook dan nog strenge maatregelen van kracht zijn. Als laatste zal ook het doel of de functie van het gebouw een pertinente rol spelen in de aanvaarding van de constructie. Wanneer een gebouw doelloos en enkel met esthetisch nut geplaatst wordt, zal men zich baseren op het visuele om een mening te vormen. Wanneer één van deze elementen in het extreme getrokken wordt, zoals een gebouw dat immens lijkt in vergelijking met de omgeving of het lokaliseren van een gebouw op een
cruciale plaats, dan zal men eveneens extremere reacties teweeg brengen. De functie van een gebouw kan echter voldoende zijn om reacties te temperen. Desalniettemin blijft esthetiek in een historische binnenstad een component waar men bijzonder veel waarde aan hecht, niet in het minste bij realisaties in het heden. Het verschil tussen deze historische gebouwen en contemporaine ontwerpen situeert zich op drie vlakken die door Andries Van den Abeele besproken worden. Een eerste contrast wordt veroorzaakt door de diverse materialen. In het verleden maakte men vooral gebruik van natuurlijke materialen zoals natuursteen, baksteen, leien en hout etc. Door het veelvuldige gebruik van deze materialen heeft de Brugse binnenstad ook een bepaald uitzicht gekregen. De nieuwe industriële bouwmaterialen contrasteren hiermee. Het gebruik van beton, kunstmatige materialen en geprefabriceerde bouwelementen heeft een compleet ander uitzicht dat koeler aandoet te midden van de historische gebouwen. De tweede discrepantie is hier nauw mee verbonden, namelijk de bouwtechnieken. Het is vanzelfsprekend dat die technieken samen met de materialen geëvolueerd zijn. De hedendaagse materialen zijn dikwijls geprefabriceerd. Bij het bouwproces moeten de diverse onderdelen gedeeltelijk in elkaar geplaatst worden waardoor het bouwproces veel sneller gaat. Dikwijls worden de structurele componenten, zoals ijzerelementen, niet verborgen, met een industrieel uiterlijk als gevolg. In tegenstelling hiermee zijn de historische gebouwen een werk van lange adem omdat zij steen voor steen opgebouwd werden. Het gevolg van deze nieuwe constructiemethoden en materialen is terug te vinden in de vorm van de gebouwen. Een doorsnee historische woning is opgebouwd uit een rechthoekig volume als basis met daarop een hellend dak. Tegenwoordig gaat men veel vrijer om met die vormen. Hedendaagse gebouwen bestaan niet zelden uit verschillende kubusvormige volumes met een plat dak, of een samenstelling van diverse volumes. 176 Deze visie stelt dat hedendaagse architectuur ten stelligste contrasteert met de traditionele. Er mag echter niet vergeten worden dat veel van de aloude materialen hun nut blijven bewijzen in de hedendaagse architectuur. Ook wijkt niet elk nieuw gebouw af van de standaardvormen van een woning, indien het al mogelijk is om te spreken over een „standaard‟. Een laatste aspect dat niet onderschat mag worden is de inzichtelijkheid van de gebouwen. Gebouwen worden dikwijls beoordeeld op hun buitenzijde waarbij er enkel gekeken wordt naar het gebouw. Dikwijls is het echter zo dat een gebouw meer is dan 176
A. VAN DEN ABEELE, Brugge 2002 en architectuur: een “link” naar de 21 ste eeuw?, op de website van Andries Van den Abeele, http://www.andriesvandenabeele.net/, geraadpleegd op 2 augustus 2009, zie bijlage XXVIII.
enkel de uitwendige kenmerken, dit geldt zowel voor hedendaagse als meer historische gebouwen. Een bepaalde stijl kan een gedachtegoed representeren dat eigen is aan een periode. Of een gebouw kan een visie van een bepaalde architect weergeven. De materialen zijn niet zomaar materialen, maar zijn gekozen om een betekenis of een eigenschap ervan. Er zijn zodanig veel lagen waarop je een gebouw kan lezen, maar dit is voor de toeschouwer niet vanzelfsprekend. Een onderscheid is nodig tussen toeschouwen, waarbij het gebouw bekeken wordt, en aanschouwen, waarbij het gebouw begrepen wordt.
VII.2. Huib Hoste Huis Hoste heeft een artikel geschreven over „het vraagstuk van de harmonie tussen oude en nieuwe architectuur‟177. De wortels van Hoste liggen in de traditionele architectuur in Brugge. Later is hij echter geëvolueerd tot een modernist avant la lettre. De tekst behandelt de problematiek van nieuwbouw in het stadsbeeld en haalt nauwgezet verschillende benaderingen van gebouwen aan, maar ook de relatie van nieuwbouw met de omgeving. Deze passen in de context van het onderzoek en dienen om de uitwerking van de casussen te onderbouwen. Hoewel dit artikel al meer dan een halve eeuw oud is, zijn deze principes nog steeds geldig. 178 In zijn uiteenzetting behandelt Hoste als eerste het begrip „harmonie‟ en „verhouding‟ en de verwarring die tussen beide kan ontstaan. Hierbij haalt hij verschillende citaten aan van auteurs die eveneens over de problematiek schrijven. Volgens Louis Cloquet (1849 – 1920) is de harmonie “l‟accord entre les formes”, de overeenkomst tussen vormen. Hoste gaat hier niet mee akkoord. De definitie van Lachatre valt beter in de smaak: “concert, liaison, accord de plusieurs parties qui forment un tout et concourent à une même fin”. 179 Het is fout om te veronderstellen dat harmonie een logisch gevolg is van goede verhoudingen. Er wordt een onderscheid gemaakt van de verhoudingen van de vormen onderling en die tussen een onderdeel en zijn functie. De breedte van een raam kan zich zo verhouden tot de hoogte dat dit een harmonieus geheel vormt, maar een raam kan eveneens in een goeie verhouding zijn tot een ruimte zodat de belichting degelijk is. Deze vormen van harmonie staan hier niet centraal. Waar het wel om gaat is dat 177
H. HOSTE, Harmonie in architectuur en stadsbeeld, in: Klasse der Schone Kunsten, jg. 16, nr. 3, 1954, p. 8. 178 Ibid, p. 3 – 26. 179 Ibid, p. 8.
harmonie telkens een wisselwerking is tussen twee bestanddelen. Dit kunnen verschillende onderdelen zijn, maar evengoed gaat het om de wisselwerking tussen twee gebouwen. Het gaat hier niet noodzakelijk om een tegenstelling, maar een harmonisch geheel waarbij alle onderdelen op elkaar afgestemd zijn zodat het verplaatsen van één onderdeel een storing in de harmonie betekent. Tot voor kort sprak men over harmonie in de betekenis van één bestanddeel, maar nu wordt deze telkens gezocht tussen enerzijds de vorm en anderzijds de functie en het materiaal. Kan harmonie in de architectuur op eenzelfde manier bepaald worden? “Harmonie in architectuur en stadsbeeld is een duidelijk waarneembare overeenstemming van, en wisselwerking tussen goed geproportioneerde onderdelen van een bouwwerk of tussen een gebouw en een of meer andere, of zijn omgeving”180. Een belangrijke opmerking hierbij is dat er geen bepaalde maatstaf is om te bepalen in welke mate harmonie al dan niet aanwezig is. Verder moet er ook een onderscheid gemaakt worden tussen het oordeel van een kunstenaar en dat van een leek. De kunstenaar is een vakman die in staat is harmonie te bereiken met de materialen die hem aangereikt worden, terwijl de leek er slechts een weerzinwekkend ding uit kan halen. Ook bij het aanschouwen van de kunst zal de leek niet inzien welke harmonie er door de maker in de realisatie aanwezig is. Er bestaan geen regels aan de hand van dewelke het mogelijk is de presentie van harmonie te onderzoeken. Harmonie is eveneens een subjectief gevoel dat kan veranderen met de tijd. Op deze manier kunnen de verschuivingen in de kunststijlen verklaard worden. De komst van de renaissance deed het gevoel van harmonie tegenover de gotiek gedijen tot deze herontdekt zou worden. Dit neemt niet weg dat wij vanuit het heden een gotisch gebouw naast een renaissance gebouw kunnen aanschouwen zonder een gevoel van disharmonie te beleven. Er zijn geen regels die vastleggen hoe harmonie bereikt kan worden, zodat eenieder in staat gesteld wordt harmonie te bereiken. Hieruit is het mogelijk te besluiten dat het aanwenden van onderling tegenstrijdige materialen een harmonieuze compositie als gevolg kunnen hebben. Dit kan enerzijds door het zoeken naar overeenkomsten, of anderzijds de zoektocht naar contrasten. Wanneer het lijkt alsof elk materiaal zijn functie vervult en daarbij ook niet onaardig oogt voor de voorbijganger, dan is er sprake van overeenstemming met harmonie als gevolg. Het tegenovergestelde kan ook: het doorbreken van een compositie, de afwisseling tussen schuine en platte daken, kleine en grote stenen, etc. kan als verfijning dienen voor een eentonige compositie. Om dit te bereiken moet de ontwerper over een gezonde dosis tact beschikken. 180
H. HOSTE, Harmonie in architectuur en stadsbeeld, in: Klasse der Schone Kunsten, jg. 16, nr. 3, 1954, p. 8.
Tot hier gaat het vooral over het gebouw zelf. Belangrijker voor het onderzoek is Hostes benadering van een gebouw in dialectiek met zijn architecturale omgeving. Immers is het zo dat een gebouw er mooi kan uitzien als afzonderlijk bouwwerk, maar in een stedelijke context geen genoegen kan scheppen. Er moet gezocht worden naar harmonie tussen oude en nieuwe gebouwen. Hoste maakt onderscheid tussen drie eigenschappen: het bouwen in een bestaande straat, bouwen op een bestaand plein en bouwen in een historische omgeving. Om tot een harmonisch straatbeeld te komen, is het niet noodzakelijk alle daken even hoog te maken, elke steen in eenzelfde kleur etc. In de eerste plaats moet een gevoel van eenheid en rust gegeven worden. Belangrijk element in deze context is de schaal van het gebouw, zo is hoogbouw van een andere schaal dan laagbouw. Inderdaad is het zo dat een straat een geheel moet vormen. De verspringende daken of breedte van de gevels zorgen voor een speelsheid en weerspiegelen het leven dat zich afspeelt achter de gevels. Een hoogbouw in een straat met laagbouw zou deze harmonie verstoren. De schaal is, zoals eerder vermeld, een belangrijke factor. Om de manier van bouwen op een plein te illustreren, gebruikt Hoste het voorbeeld van de Burg in Brugge. Hij duidt erop dat er een grote verscheidenheid aan stijlen merkbaar zijn op het plein, maar ook wordt de overeenstemming tussen stedenbouw en architectuur geuit in de sfeer die heerst op het plein. De Burg is voorzien van gebouwen van een min of meer zelfde schaal en dit is te wijten aan de alomtegenwoordigheid van de openbare gebouwen. Opmerkelijk is de aanwezigheid van een plat dak bij de Heilige Bloedkapel, iets wat tegenwoordig sterk gemeden wordt in de architectuur van de binnenstad. Doch, het plat dak contrasteert niet met de hellende daken en verstoort het uiterlijke van de Burg niet. Voor zowel straten als pleinen geldt het belang van de accenten tussen hoog en laag, de kleur, inspringende gevels etc. Bij het bouwen in een historische omgeving, moet opnieuw harmonie gezocht worden door ofwel overeenstemming, ofwel contrast. Een stelregel is ook dat géén architect het recht heeft de geschiedenis te vervalsen: namaak is nefast voor harmonie. Het teruggrijpen naar historische vormen kan niet door de beugel. De harmonie zal gezocht moeten worden in de verhoudingen van het geheel en die van de onderdelen. Daarbij is tact een belangrijk element. Zoals Sepp Schüller zegt: “De tegenwoordige tijd heeft zijn rechten, precies als de oude tijd die heeft opgeëist en bezeten. Steden met hun straten en pleinen zijn nu eenmaal geen musea, waarin men het verleden bestudeert. (...) Men kan en moet
vanzelfsprekend met de aanwezige toestand rekening houden en zodoende de geschiedenis respecteren. Men mag zich niet tot haar slaaf vernederen. De tijd van historicisme (...) is definitief overwonnen”181
VII.3. Toepassing De ideeën ten opzichte van de moderne aanwezigheid in een historische stad kunnen getoetst worden aan de hand van de verschillende casussen. Niet in elke casus komt elk aspect aan bod, maar de belangrijkste en meest typische elementen illustreren op welke manier het gebouw al dan niet rekening houdt met de omgeving.
VII.3.1. Het Concertgebouw De schaal van het Concertgebouw steekt uit boven de andere bebouwing op het Zand. Echter, de schaal wordt ingetoomd door de grootte van het plein. De situatie kan vergeleken worden met dat van de Markt. Het verticale van het Belfort contrasteert sterk met het horizontale van de rest van het plein. Op deze manier komt het Belfort in de kijker te staan en overheerst deze het plein. De rest van de bebouwing182 heeft zich geschikt naar deze houding tegenover het Belfort en dit schijnt positief uit te draaien. Op het Zand is er nu eenzelfde situatie. Het gebouw zelf is bekleed met rode terracottategels. Hoewel terracotta geen gebruikelijk materiaal is in de Brugse binnenstad, zorgt de kleur voor overeenstemming met de daken van de huizen. De vormgeving van het gebouw sluit op geen enkele manier aan op die van de stedelijke bebouwing. Wel heeft men de massieve gevel verlicht door het vlak te doorbreken met ramen. De aanwezigheid van ramen die lijken willekeurig aangebracht te zijn in de gevel, het gebruik van gekleurd glas en een volledige glazen wand die gebroken wordt door terracottapilaren verwijzen op hun manier naar het verspringen van daken, gevels en ramen. De functie van het gebouw plaatst de stad op de kaart. Een concertgebouw van hoog niveau trekt verschillende gezelschappen aan en biedt meer mogelijkheden dan de stadsschouwburg. Veel culturele projecten krijgen een plaats in het gebouw en ook de bevolking van de stad beseft de mogelijkheden die het concertgebouw biedt. Het Concertgebouw is een hedendaags gebouw dat op een hedendaagse manier een 181
S. SCHÜLLER, in: Katholiek Bouwblad, 1954, p. 348, zoals vermeld in: H. HOSTE, Harmonie in architectuur en stadsbeeld, in: Klasse der Schone Kunsten, jg. 16, nr. 3, 1954, p. 26 – 27. 182 Het postgebouw op de Markt dateert van 1885 en doorbreekt de schaal van de bebouwing op de Markt die ten dienste stond van het Belfort.
conversatie aangaat met de historische binnenstad.
VII.3.2. Paviljoen van Toyo Ito Het paviljoen van Toyo Ito is een hedendaagse aanwezigheid op een historisch plein. Het paviljoen is omgeven door groen en is parallel geplaatst met het plein. Op de Burg bevindt zich bebouwing uit allerlei periodes en in diverse stijlen. Deze zijn ook telkens verwisselend van schaal, al is er geen enkel gebouw dat contrasteert met het geheel. Het paviljoen is eerder klein van schaal en neemt daardoor een nederige houding aan ten opzichte van de historische bebouwing. Door de parallelle plaatsing van het paviljoen wordt subtiel de wand van de Sint-Donaas gesuggereerd. Ook de indruk van het grondplan van de Sint-Donaas draagt bij tot een herwaardering van de locatie. He materiaalgebruik contrasteert met de bestaande bebouwing. Dit contrast wordt echter opgeheven door het geraffineerde van de materialen. De honingraatstructuur met een ovalenpatroon geeft een lichte indruk. De oorspronkelijke aanwezigheid van water benadrukt die lichtheid. Het gebouw heeft geen specifieke functie, maar de verschillende associaties die men ondergaat wanneer men erdoor wandelt laten niemand onverschillig.
VII.3.3. Het Kanaaleiland Het Kanaaleiland is een relatief grote ingreep in de omgeving van het Minnewater. De schaal wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van bomen. De luifel en de brug lijken verscholen, maar de rode kleur zorgt voor een contrast met het groen. De brug loopt gedeeltelijk in het Minnewaterpark. Door het gebruik van hout, sluit deze aan bij de natuurlijke omgeving van het park. De functie van het gebouw is vooral toegespitst op het gebruik door toeristen. De vormgeving van zowel de luifel als de brug is apart. De clichématige vormen worden uitgewerkt tot een levendige structuur die van de luifel lijken over te lopen in de brug. Deze vorm sluit aan bij de beweeglijkheid van het water en de natuurlijke omgeving.
VII.3.4. De Coupurebrug
De inspiratie voor de brug over de Coupure is uit de nabije omgeving gehaald. Het hout, staal en de natuursteen refereren elk naar de bebouwing, het groenbestand etc. In vergelijking met andere bruggen is de brug groter van schaal, maar de reden daarvoor ligt bij de gebruikte innovatieve techniek. Gezien de dichtstbijzijnde brug toch op een relatief verre afstand ligt, zorgt dit hier voor geen problemen. Integendeel zelfs, de brug is zodanig gebouwd dat deze niet uitsteekt boven de kruinen van de bomen. Dit zorgt ervoor dat deze aansluit op de vesten en de verbinding vormt zonder de continuïteit en horizontaliteit van de bomen te doorbreken. Omdat de brug een functie vervult waar men al lang naar verlangde, het opnieuw aan elkaar hechten van de vesten, werd de brug hartelijk verwelkomd.
VII.3.5. Het Europacollege De laatste casus is deze van het Europacollege in de Verversdijk. De inplanting in een historische, en bovendien beschermde, site, is een gewaagde onderneming. De gebouwen nemen eenzelfde schaal in als de voormalige gebouwen. De gevel in de Kandelaarstraat is even groot als die van de oude vleugel, maar geeft de straat meer lichttoevoer door de transparantie van de wand. Aan de Verversdijk zelf is de nieuwbouw merkbaar boven de poort. Deze blijft desalniettemin onder de nok van de collegevleugel. Hierdoor stelt ze zich pretentieloos op tegenover de poort en het oude gebouw. Ook in het straatbeeld valt de nieuwbouw slechts beperkt op. De reden hiervoor is het kleurgebruik dat aansluit bij dat van andere gevels in de straat. Hoewel de vormgeving varieert met de historische architectuur, is er toch een ritmering aangegeven die overeenstemt met de continuïteit van ramen in de gebouwen. De oude gebouwen hadden een functie in het onderwijs. Door de renovatie van de site blijft deze functie behouden en dit draagt bij tot de waardering van het project.
BESLUIT
Het inleidende hoofdstuk heeft aangetoond hoe de stedenbouw en monumentenzorg in Brugge zo gegroeid is dat deze volledig in het teken staat van het historische patrimonium. Deze houding vindt zijn oorsprong in de 19de eeuw. Vanaf de 20ste eeuw begint de veranderende maatschappij zich daartegen te verzetten. Traditie haalt het echter van de vernieuwing en nieuwbouw wordt weggewerkt in het stedelijk weefsel. Geleidelijk aan worden moderne nieuwbouwprojecten gerealiseerd in de binnenstad, al blijven deze kleinschalig en gering in aantal. Het behoudende standpunt van de stad tegenover het architecturaal erfgoed en de visie op hedendaagse architectuur weekt reacties los bij mensen die er een andere visie betreffende architectuur op nahouden. Een ding valt niet te betwisten, namelijk dat er over het architecturaal erfgoed in Brugge gewaakt moet worden. Over de manier waarop dit gebeurt, zijn er verschillende meningen. In het verleden koos men voor de optie van historiserende nieuwbouw en integratiearchitectuur. Deze manier van bouwen bleek echter niet langer houdbaar. Langzaam krijgt hedendaagse architectuur een plaats in de binnenstad. Alles kwam in een stroomversnelling toen Brugge verkozen werd tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2002. Men zag de kans om het imago van Brugge te verbreden van „middeleeuwse stad‟ tot „een stad in het nu‟. Vier projecten werden gerealiseerd waarbij de nadruk lag op de hedendaagse vormgeving. De polemiek die in gang werd gezet, is te verklaren door de plotselinge confrontatie van de inwoners met een architectuur waar zij nog maar weinig ervaring mee hadden. De gevolgen van Brugge 2002 zijn niet van die aard dat hedendaagse projecten als paddestoelen uit de grond schieten. 2002 was voor de stad vooral een jaar van uitzonderingen. De realisaties van het Concertgebouw en het paviljoen van Toyo Ito hadden waarschijnlijk nooit uitgevoerd kunnen worden zonder het culturele jaar 2002. Zes jaar later stellen we nog steeds geen radicale verandering vast in de stad met betrekking tot moderne architectuur. 2002 betekende geen ommezwaai maar wel het startpunt van een mogelijke mentaliteitswijziging. In deze polemiek neemt de Monumentenzorg een bemiddelende plaats in. Zij staat in voor het behoud en onderhoud van het architectuurpatrimonium. Dit doet zij niet enkel door het gebouw afzonderlijk te onderhouden, maar ook door het te beschermen tegen storende invloeden van buitenaf. Kortweg, wat betreft nieuwbouw in de binnenstad, behandelt men de dossiers vanuit het perspectief van de historische binnenstad. Hiermee wordt bedoeld dat de architectuur gebonden is aan enkele vastgelegde regels (bv. de verplichting in de binnenstad tot bebouwing met een hellend dak). De Monumentenzorg
heeft de opdracht om ervoor te zorgen dat elementen die storend of ongepast zijn voor het historische stadsbeeld gewijzigd worden. Dit heeft zijn impact op vormgeving, koloriet en materiaalkeuze van de nieuwbouwprojecten. Men gaat bij de beoordeling uit van algemene regels die naargelang de context op verschillende concrete manieren uitgewerkt worden. Nu komen we tot de hoofdvraag of hedendaagse architectuur geïntegreerd is in de historische omgeving. Het is niet mogelijk om hierop een eenduidig antwoord te formuleren. Het is immers belangrijk onderscheid te maken tussen integratie en integratiearchitectuur. Met het laatste wordt een vorm van architectuur bedoeld waarbij enerzijds de nieuwbouw gereduceerd wordt in schaal en anderzijds de vormgeving weggewerkt wordt in de aanwezige bebouwing. De invulling van de term „integratie‟ is complexer. We verstaan hieronder de mate waarin men bij de nieuwbouw rekening heeft gehouden met de omgeving. Integratie is geen identificatie. Het is wel een spel van gelijkenissen én contrasten. De opvallendste criteria van gelijkenis zijn onder andere: schaal, materiaal, vormgeving, constructiemethode. Voor integratie dienen niet alle criteria nagestreefd te worden. Dan verzeilt men precies in integratiearchitectuur. Het volstaat een link te leggen met de omgevende architectuur door op één of meer criteria op parallellisme te mikken terwijl de andere criteria precies contrasteren met de omgeving. Daardoor wordt integratie een dynamisch proces waar de creativiteit en de inventiviteit van de architecten vrij spel krijgen. Geslaagde integratie vindt een evenwicht tussen de twee extremen van enerzijds integratiearchitectuur en anderzijds architectuur die geen rekening houdt met de omgeving of daarmee maximaal wil contrasteren. In alle besproken casussen kunnen we spreken van een geslaagde integratie. Er is, naar mijn gevoel, in de vijf gevallen sprake van een “geslaagd” evenwicht tussen de linken met de omgeving en de daarmee contrasterende elementen. Met de term “geslaagd” brengen we een subjectief element binnen. Het aanschouwen van een hedendaags gebouw brengt een primair gevoel van genoegen of ongenoegen teweeg. Dit gevoelen wordt kan veranderd worden doordat men meer inzicht krijgt in de bedoelingen van de architect. Dat geldt ook voor de relatie tussen een gebouw en zijn omgeving. Mensen die sterke weerstanden ondervinden tegen de inplanting van hedendaagse architectuur in het historische centrum van Brugge, kunnen hun houding aanpassen wanneer zij inzicht verwerven in het spel van parallellisme en contrasten dat de architect heeft betracht bij zijn zoeken om het gebouw te integreren in zijn omgeving. In dat opzicht is voorlichting en vorming van het publiek onontbeerlijk om hedendaagse architectuur in een historische context te doen aanvaarden.
Hierbij spelen de media uiteraard een cruciale rol. Een zekere mate van objectiviteit en neutraliteit is onontbeerlijk. Het is niet moeilijk om projecten in diskrediet te brengen door een eenzijdige selectie van feiten. Dit laatste is veel meer het geval in de populaire pers dan in de meer vakgerichte tijdschriften. Naast voorlichting is de mogelijkheid om een gebouw te kunnen betreden en verkennen van groot belang om het publiek met de architectuur te verzoenen. Bij openbare gebouwen is dat een stuk gemakkelijker dan met privé-gebouwen. Daarom zijn initiatieven als Open Monumentendag, Open Bedrijvendag etc. zeer belangrijk.
BIBLIOGRAFIE
LITERATUUR
BAES W. en DE BLIECK A., Van Rame tot Coupure, Brugge, uitgeverij de Garve, 1997. BECUWE M. e.a., De vesten anders bekeken. Een groene wandeling rond Brugge, Brugge, Stad Brugge, 2005. BEERNAERT B. en CARDINAEL P., De verborgen geschiedenis van de stadsparken. Een verkenning in de Brugse binnenstad, Brugge, Stad Brugge, 2006. BEERNAERT B., „Verversdijk 16, de Verversdijk site van het Europacollege‟, in: Open Monumentendag: 20ste editie, 20ste eeuw, Brugge, Uitgeverij stad Brugge, 2008. BEKAERT G., Xaveer De Geyter architecten : 12 projecten (Architectuurmonografieën), Gent, Uitgeverij Ludion, 2001, 143 p. BEUCKELS L., Brugse Vestigingen, Brugge, Uitgeverij Beyaert, 1985. CAESTECKER C. en KEPPLER U., Brugge, straten en pleinen, Brugge, Uitgeverij Marc Van de Wiele, pp. 108 – 116. CARON B., Brugge 2002: Culturele hoofdstad van Europa. Eindverslag van de voorbereidingsfase, Brugge, s.d.. CHARLIER G., STYNEN H., RYCKAERT M., RAU J., Brugge her-zien, Brugge, Uitgeverij Van de Wiele, 1986. CONSTANDT L., Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988. DE GREEF H., Brugge 2002, Culturele hoofdstad van Europa, Brugge, Stad Brugge, 2002, 7 dln. DUBOIS D., Nieuwe architectuur in Brugge – Contemporary architecture in Bruges, Brugge, Stichting Kunstboek, 2002. DUCLOS A., L‟art des façades à Bruges, Brugge, Uitgeverij K. van de Vyvere-Petyt, 1902, 98 p. ;Bruges, histoire et souvenirs, Brugge, Uitgeverij K. van de Vyvere-Petyt, 1910. FERRAND F. en SARRAMON C., Brugge: ontdekken en beleven, Tielt, Lannoo, 2002, 156 p.
GEIRNAERT N. en VANDAMME L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Brugge, Stichting Kunstboek, 1996. GEIRNAERT N., Brugge 2002: Europese cultuurstad, Brugge, Stad Brugge, 1997. GEUZE A., Accelerating Darwin, in: Gerrit Smienk, Nederlandse landschapsarchitectuur. Tussen traditie en experiment, Amsterdam, 1993. In: Gemeenteblad, 2 maart 1946, p. 75 - 78, zoals vermeld in CONSTANDT L., Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988. ITO T., „Blurring architecture‟, in: Toyo Ito, „blurring architecture‟ (tent. cat.), Aachen (Suermondt-Ludwig-Museum) en Antwerpen (Singel Internationaal Kunstcentrum), 1999. LESAFFER R. e.a., Brugge gedraaid: ideeën over de toekomstvisie van Brugge en Bruggelingen, Brugge, Die Keure, 2006, 181 p. MERCKX V. en DUMONT G-H., Bruges = Brugge = Brügge, Brussel, Merckx, 2001, 96 p. MOSTAFAVI M., Structure as space : engineering and architecture in the works of Jürg Conzett and his partner, Londen, AA Publications, 2006. PUGIN A.W., True principles of pointed or Christian architecture, 1841. SNAUWAERT L. en DEVLIEGHER L., Gids voor architectuur in Brugge, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2002. TRAEN F., Nieuwbouw in het oude Brugge, in: West-Vlaanderen, 1959. VAN BIERVLIET L., „Is Brugge zot, ziek, of uniek?‟, in: Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden?, KADOC-uitgave, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2002. VAN DEN KERKHOVE A., Een trekschuit voor koningen: de barge tussen Gent en Brugge, tentoonstellingscatalogus, Gent (Bijlokemuseum), 1993. VAN HULLE H., in: Kunst, 30 juni 1898, p. 94, zoals vermeld in CONSTANDT L., Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge, Brugge, Uitgever Van de Wiele, 1988. VAN SANDE H., Toyo Ito builds the Bruges pavilion 2002, Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2002. VANDAMME H., Brugge 2015-2025: een toekomstvisie, Brugge, JCI, 2006, 80 p. VERDONCK A. e.a., „Oeuvrelijst Huib Hoste 1881 – 1957‟, in: Huib Hoste (1881 – 1957) focus architectuurarchieven, Antwerpen, Uitgever Vlaams Architectuurinstituut, 2005.
VERMEERSCH V.., Brugge, Antwerpen, Mercatorfonds, 2002, 316 p. VERSCHELDE K., „Les anciens architectes de Bruges‟, in: Annales van de Brugse Société d‟Emulation, 1871; „Les anciennes maisons de Bruges‟, Brugge, Uitgeverij Beyaert-Defoort, 1875. VERSCHELDE K., „les anciens architectes de Bruges‟, in: Annales van de Brugse Société d‟Emulation, 1871, p. 17 – 18, zoals vermeld in CHARLIER G., STYNEN H. e.a., Brugge her-zien, Brugge, Uitgeverij Van de Wiele, 1986. VERTONGEN K., „Ververs, jezuïeten, soldaten, studenten: het verhaal van de Verversdijk‟, folder bij de tentoonstelling Verversdijk, 2 juli – 14 september 2003.
ONUITGEGEVEN BRONNEN
BRUGGE, Advies over de bescherming als monument van het paviljoen van Toyo Ito op de Burg in Brugge, verslag gemeenteraad, te raadplegen in het secretarie van het stadhuis van Brugge, Burg 12. BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, cel monumenten en landschappen, modern archief, dossier DW000621: dossier gedeeltelijke opheffing beschermingsbesluit 19deeeuwse vleugel jezuïetencollege in de Verversdijk. BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier 0081/W: Beschermingsdossier Jezuïetencollege Verversdijk, 1995. BRUGGE, AROHM West-Vlaanderen, modern archief, dossier heraanleg Kanaaleiland (2000). BRUGGE, DIRO, afdeling Monumentenzorg, modern archief, dossier DW002400: beschermingsbesluit paviljoen Toyo Ito op de Burg (2008). BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, bouwdossier 01/0820: Paviljoen van Toyo Ito op de Burg (2001). BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/0820: Samenvatting voortgang dossier paviljoen op de Burg. BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 01/1460: bouwdossier brug over de Coupure. BRUGGE, DIRO, bouwvergunningen, modern archief, dossier 03/2644: bouwdossier gebouw N1 op de site van het Europacollege, Verversdijk 16 (2003). BRUGGE, Verslag gemeenteraad van 25 maart 2008, te raadplegen in het secretarie van
het stadhuis van Brugge, Burg 12. CORNILLY J., The former Jesuit college in Bruges. Past present future, (onuitgegeven licentiaatverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, faculteit Toegepaste Wetenschappen, 1998). COSTROP M., Paul Robbrecht en Hilde Daem : oorspronkelijke uitgangspunten en recent werk (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2001). METTEPENNINGEN J.-J. e.a., Europacollege, vak: Monumenten- en Landschapszorg, academiejaar 2006 – 2007, Universiteit Gent, p. 23 – 24.
UITGEGEVEN BRONNEN OFFERMANS C., „Brugge revisited: de herrijzenis van een culturele metropool‟, in: Ons erfdeel, jrg. 2005, nr. 5. VAN ‟T VELD G., „Brugge 2002‟, in: Contra, jrg. 2002/2003, nr. 2, p. 21 – 24. VAN ALSENOY J., „Wat is dat toch met deze stad?: Brugge 2002 en het cultuurbeleid‟, in: De gemeente, jrg. 1999, nr. 510, p. 29 – 33. LICHTENBERG L., „Brugge 2002: van sfeer- naar cultuurstad‟, in: Archeologie magazine, jrg. 2002, nr. 2, p. 32 – 37.
HOSTE H., Harmonie in architectuur en stadsbeeld, in: Klasse der Schone Kunsten, jg. 16, nr. 3, 1954, p. ANDELA G., Uitdagende landschappen voor ontdekkingsreizigers. Vervreemding en verzoening in het werk van West 8, in: Archis, 1994, nr. 2, p. 39 - 46. Concertgebouw Brugge, in: A+, 1999, nr. 2, p. 70 – 75. VAN GERREWEY C., Uniform en vrij, in: A+, nr. 217, p. 56 – 59. VAN SYNGHEL K., Heisa in Brugge, in: Archis, nr. 4, 1999. MOENAERT P., Tentoonstelling Concertgebouw, in: Architectuurwedstrijd Concertgebouw (tent. catt.), Brugge (Memlingmuseum), 1999. DUBOIS M., Naar de intimiteit van de bouwkunst, in: Ons Erfdeel, jg. 44, 2001, nr. 5, p. 707. SCHÜLLER S., in: Katholiek Bouwblad, 1954, p. 348, zoals vermeld in: H. HOSTE, Harmonie in architectuur en stadsbeeld, in: Klasse der Schone Kunsten, jg. 16, nr. 3,
1954, p. 26 – 27.
ICONOGRAFISCHE BRONNEN zie: onuitgegeven bronnen.
MONDELINGE BRONNEN VAN EENHOOGHE D., cel M&L West-Vlaanderen.
MONUMENTALE BRONNEN Concertgebouw, Robbrecht en Daem, ‟t Zand, 8000 Brugge. Coupurebrug, Jürg Conzett, 8000 Brugge. Europacollege Verversdijk, Xaveer De Geyter, Verversdijk 16, 8000 Brugge. Kanaaleiland, West 8, 8000 Brugge. Paviljoen van Toyo Ito, Burg, 8000 Brugge. Sint-Salvatorskerkhof, Huib Hoste, 8000 Brugge. Zilverpand, Piet Viérin, 8000 Brugge.
INTERNET
Archaeological remains at the Verversdijk site, op de website van het Europacollege, http://www.coleurop.be/template.asp?pagename=histoire_verversdijk_arch, geraadpleegd op 1 juli 2009, bijlage XXII. Archeologische site van de Sint-Donaaskerk, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29235, geraadpleegd op 6 juli 2009, bijlage XIV. Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Efgoed, http://paola.erfgoed.net/engine/fiche.php?id=000391&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, bijlage XXIII. Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Erfgoed, http://paola.erfgoed.net/engine/fiche.php?id=000407&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, bijlage XXIV. Beschermingsfiche, op de website van het Onroerend Erfgoed,
http://paola.erfgoed.net/engine/fiche.php?id=000408&pv=W, geraadpleegd op 1 juli 2009, bijlage XXV. Biekorf - Architectenbureau Vermeersch, s.d., op de website van architectenbureau Vermeersch, http://www.architectenvermeersch.be/nl/83, geraapleegd op 30 juni 2009, bijlage IV. Bruges, European Capital of the Culture 2002, 28 februari 2008, op de website van de Europese Commissie voor Cultuur, http://ec.europa.eu/culture/our-programmes-andactions/doc766_en.htm, geraadpleegd op 20 mei 2009, bijlage XI. Brugge, een beetje geschiedenis, op de website van de Stad Brugge, http://www.brugge.be/internet/nl/toerisme/geschiedenis.htm, geraadpleegd op 20 juni 2009, zie bijlage I. CORBETT BROCK V., Voormalig Jezuïetencollege geeft Europacollege ademruimte, in: De Standaard, 24 november 2004, op de website van de Standaard, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=G0EAF78N&word=europacolle ge, geraadpleegd op 3 juli 2009. DEVLIEGHER L., Beschrijving Zilverpand, op de site van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29996, geraadpleegd op 22 juni 2009, bijlage V. European Capital of Culture, 20 januari 2009, op de website van de Europese Commissie van Cultuur, http://ec.europa.eu/culture/our-programmes-andactions/doc413_en.htm, geraadpleegd op 20 mei 2009, bijlage X. Evaluatie van het adviesorgaan: Brugge (Belgium), op de site van UNESCO Werelderfgoed, http://whc.unesco.org/en/list/996/documents/, geraadpleegd op 22 juni 2009, bijlage VII. Gebouwencomplex, Jezuïetencollege, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/29867, geraadpleegd op 30 juni 2009, bijlage XX. Coupure, op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/geheel/11999, geraadpleegd op 29 juli 2009, bijlage XIX. GOEDLEVEN E., Persbericht: Brugge, ingeschreven op de lijst van het cultureel en natuurlijk werelderfgoed, op de AML-Digitaal themasite van Brugge, http://paola.erfgoed.net/brugge/nl/frerfgoed.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, bijlage VI. Historische atlas Brugge, op de website van het huizenonderzoek in Brugge, http://vmgeoloket.cevi.be/website/erfgoed_basis4/kaartoverzicht.asp, geraadpleegd op 18 juli 2009, bijlage XIII. History, op de website van het Europacollege, http://www.europacollege.be/template.asp?pagename=history, geraadpleegd op 2 juli 2009, bijlage XXVII.
International charter for the conservator and restoration of monument and sites, op de site van ICOMOS, http://www.international.icomos.org/charters/venice_e.htm, geraadpleegd op 29 juni 2009, bijlage III. Kantwerk in beton, in: De Standaard, 10 oktober 2007, op de website van De Standaard, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=LH1ICCTV&word=europacolle ge, geraadpleegd op 3 juli 2009. LE BACQ T., Toyo Ito mag eigen kunstwerk niet aanpassen, op de website van Het Nieuwsblad, http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=B92BLIKC&utm_source=new sletter&utm_medium=text&utm_campaign=regionewsletters&utm_content=regio_artik el, geraadpleegd op 21 juli 2009, bijlage XVII. Middeleeuwse ververij ontdekt op Verversdijksite, in: De Standaard, op de website van De Standaard, 19 januari 2005, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=G9CBPN4G&word=europacolle ge, geraadpleegd op 3 juli 2009, bijlage XXI. Paviljoen Toyo Ito is beschermd monument, op de website van stad Brugge, http://www.brugge.be/internet/nl/content/nieuws/toyo_ito.htm, geraadpleegd op 21 juli 2009, bijlage XVI. Promotions and patrons, op de website van het Europacollege, http://www.europacollege.be/template.asp?pagename=histpromotion, geraadpleegd op 2 juli 2009, bijlage XXVI. Sloopplan Ito‟s paviljoen lokt veel reacties uit, op de website van de Standaard, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=GCV16JG68, geraadpleegd op 24 juli 2009. Stationsgebouw van de N.M.B.S., op de website van het VIOE, http://inventaris.vioe.be/dibe/relict/77850, geraadpleegd op 18 juli 2009, zie bijlage II. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S., Brugge Werelderfgoed – Uitgebreide nota, op de AML-Digitaal themasite van Brugge, http://paola.erfgoed.net/brugge/nl/frerfgoed.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, bijlage VIII. VAN DEN ABEELE A., Lijst Werelderfgoed: wat nu met Brugge?, geraadpleegd op de site van Andries Van den Abeele, http://users.skynet.be/sb176943/index.htm, geraadpleegd op 22 juni 2009, bijlage IX. VAN DEN ABEELE A., Brugge 2002 en architectuur: een “link” naar de 21ste eeuw?, op de website van Andries Van den Abeele, http://www.andriesvandenabeele.net/, geraadpleegd op 2 augustus 2009, bijlage XXVIII.
VANNEUVILLE M., Moderne architectuur doet wenkbrauwen fronsen, in: De Standaard, 16 juni 2007, op de website van de Standaard, http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=MI1DLTGF&word=europacolle ge, geraadpleegd op 3 juli 2009. Zoeken via geoloket, op de website van Huizenonderzoek Brugge, http://vmgeoloket.cevi.be/website/erfgoed_basis4/viewer.htm, geraadpleegd op 24 juli 2009, bijlage XVIII.