Instituut voor Gebaren, Taal & Dovenstudies Hogeschool Utrecht
HBO Master Dovenstudies Dove jongeren, sluiten opleiding en werk op elkaar aan? A.A. de Vries
Studentennummer 1567382 Cursuscode OSNGT-MMP-08 Datum 19 juli 2011 Begeleider
Drs. Jan Thasing
Tweede lezer
Drs. Rinus Keyman
Ik verklaar dat dit onderzoeksverslag het resultaat is van mijn inzet en studie en dat het niet op deze of vergelijkbare manier is aangeboden aan een andere HBO opleiding met de bedoeling daar studiepunten voor te ontvangen.
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting
blz.
5
1. Inleiding en vraagstelling
blz.
7
2. Theoretische verkenning
blz.
9
3. Methode van Onderzoek
blz.
14
4. Resultaten en analyse
blz.
17
blz.
17
4.1.1. Werkwijze van dataverzameling en verwerking blz.
17
4.1.2. De uitkomsten
4.1 Resultaat onderzoek onder de dove jongeren
blz.
17
4.2 Resultaat van de bezoeken aan de scholen
blz.
20
4.2.1 Signis
blz.
20
4.2.2 Kentalis Effatha
blz.
22
4.3 Resultaat van onderzoek bedrijfsleven
blz.
25
4.4 Resultaat van onderzoek overheid
blz.
27
4.5 Resultaat van belangenorganisaties
blz.
27
4.6 Resultaat van onderzoek onder dove respondenten blz.
28
5. Conclusie, discussie,aanbevelingen en vervolg
blz.
29
5.1 Conclusie
blz.
29
5.2 Discussie
blz.
30
5.3 Aanbevelingen
blz.
31
5.4 Vervolg
blz.
32
blz.
33
Literatuurlijst
blz.
36
Overige bronnen
blz.
38
6. Reflectie
Bijlage
‐
Vragenlijst gebruikt bij interview
‐
Uitgewerkte vragenlijst
‐
Vragenlijst gebruikt bij de dove jongeren 2
‐
Response vertegenwoordigers Metaal branche
‐
Response vertegenwoordiger onderwijs
3
Voorwoord Met deze Masterproef sluit ik een periode van twee bewogen jaren aan het Instituut van Gebaren, Taal & Dovenstudie af. Geen hele jaren maar in een wisselende frequentie van eenmaal in de week, soms twee dagen in de week, soms de zaterdag, dan weer een lange periode op andere locaties. Soms met zon en ook met sneeuwstormen waarbij ik vast kwam te zitten in de file op de A9. In een periode waarbij de A2 'groeide' van 3 naar 5 banen. Met deze materproef rond ik ook een periode af die niet altijd gemakkelijk geweest is en die ook tot momenten van bezinning heeft geleid. Aanleiding voor deze bezinning waren: •
Door mijn slechthorendheid werd ik bij het schrijven van de diverse documenten geconfronteerd met het verschil in gevraagd taalniveau en wat ik hierin kon bieden. Hoe hiermee om te gaan. Gelukkig was er een oplossing: de inzet van een kritische vriend die mijn schrijfproducten van feedback voorzag. Hierdoor was ik meer in staat me te richten op de inhoud van mijn documenten.
•
Het aanvragen van een coachwisseling omdat er geen chemie was tussen de coach en mij. Na deze wisseling ontstond er meer rust aan mijn kant en kon ik mij verder richten op mijn studie.
•
En als laatst het feit dat ik door de bezuiniging moest stoppen met mijn werk als arbeidsconsulent. Hierdoor kwam ik in dienst van de moederorganisatie en moest ik een weg zoeken tussen de nieuwe werkzaamheden en mijn studie. Dat deze Masterproef hier ligt toont aan dat mij dit is gelukt.
De bezinning maakte dat ik twijfelde of ik door moest gaan met de opleiding. Door in mijn vrije keuzeruimte te kiezen voor de modules Taalontwikkeling, Ernstige Spraak‐taal moeilijkheden (ESM) en 'arbeid toeleiding buiten de school', besloot ik toch de opleiding af te ronden. Ik had bij het begin van de opleiding in september 2009 niet kunnen bedenken dat ik april 2011 zou beginnen met het schrijven van een Masterproef. Het is een periode waarin ik mij door kennis, ervaring en nieuwe contacten ontwikkeld heb en mij na mijn studie ook zal blijven ontwikkelen. Trots ben ik op mezelf dat ik op dit punt ben aangekomen, na een strijd met het UWV over toekenning van tolkuren waardoor ik mijn twee min of meer vaste schrijftolken Afke van den Dool en Cathy van Lieshout en ook de vervangers kan bedanken, dat zij de stroom woorden van de docenten op schrift hebben kunnen krijgen. Ingrid Jansen bedank ik voor het beschikbaar stellen van de boeken uit de bibliotheek van de stichting welzijn voor doven Amsterdam (SWDA). Mijn kritische vriend Marcel Giezen dank ik voor zijn aanwijzingen en suggesties bij het Nederlands. Ik bedank ook een aantal mensen die mijn vragen, suggesties hebben mogen aanhoren: mijn begeleider Jan Thasing bedank ik voor het geven van feedback en het bijsturen als ik uit koers raakte. Mijn tweede lezer Rinus Keyman, die ik vorige jaar op een lager school reünie tegen kwam, bedank ik voor het meelezen, geven van tips en suggesties. Ook bedank ik mijn vrouw Marijke die het nodige heeft mogen aanzien en ook regelmatig als medestrijdster in dit proces haar steentje heeft bijgedragen. En Bas dank ik voor zijn geduld voor het soms even moet missen van papa omdat papa aan zijn huiswerk moest. Haarlem, 9 juli 2011
4
Samenvatting In het kader van het afsluiten van mijn Masteropleiding Dovenstudies heb ik een onderzoek uitgevoerd naar waar dove jongeren hun opleiding volgen en de manier waarop werk en opleiding op elkaar aansluiten. Het idee voor het onderzoek kwam voort uit de ervaringen die ik heb opgedaan tijdens mijn werk als re‐integratieconsulent en jobcoach bij een gespecialiseerd re‐integratie bedrijf voor mensen met een auditieve beperking. Mijn ervaring is dat er dove leerlingen worden opgeleid voor de administratieve sector, terwijl in 2011 veel bedrijven werken met administratiesoftwarepakketten, die niet op de scholen bekend zijn of waar niet in onderwezen wordt. De onderzoeksvraag die uit dit praktijkprobleem voortvloeit is: is er een effectieve aanpak te formuleren voor een betere aansluiting tussen de vraag vanuit de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de school om samen tot de meest optimale route te komen voor het vinden van betaalde banen op de niveaus 1 en 2? Noot1 In een theoretische verkenning en in een eigen praktijkonderzoek heb ik gepoogd bij de onderzoeksvraag behorende subvragen te beantwoorden. Bij de literatuurstudie heb ik gebruikt gemaakt van verschillende publicaties die de afgelopen 47 jaar zijn verschenen. Op basis hiervan kon ik een beeld krijgen van de ontwikkeling door de tijd heen op het gebied van de beroepen. Uit de literatuurstudie is niet vast komen te staan dat er beroepen zijn die vaker door doven worden uitgevoerd. Wel is er een verschuiving van beroepen zichtbaar. Daar waar in 1963 nog nadrukkelijk over ambachtelijke beroepen geschreven werd, zien we in 2011 dat dove mensen nu ook werkzaam kunnen zijn in functies o.a. van psycholoog, docent Nederlandse Gebarentaal. Voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvragen in de praktijksituatie heb ik een enquête via internet onder 22 dove respondenten afgenomen, gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van scholen, het bedrijfsleven benaderd, gegevens opgevraagd bij overheidsinstellingen en contact gezocht met de belangenorganisatie van de scholen en de oudervereniging. Uit de resultaten van het praktijkonderzoek valt af te leiden dat de scholen en de brancheorganisaties niet met elkaar in contact zijn om de vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. In mijn aanbevelingen beargumenteer ik dat het een goede zaak zou zijn als de scholen en de branche organisatie in regionaal verband een overleg opstarten. In deze bijeenkomsten zouden beide partijen op basis van overheidsgegevens kunnen zien in welke branche en sectoren er krapte op de arbeidsmarkt ontstaat. Deze krapte biedt kansen en mogelijkheden voor de dove jongeren op een baan. Naast dit overleg en afstemming tussen de eerder genoemde partijen, zou het opzetten van een leerling volgsysteem vanuit de scholen een volgende stap moeten zijn, dan wel waar al wel een systeem aanwezig is, dit systeem aan te vullen. Op die wijze zou het onderwijs meer informatie uit het werkveld binnen de organisatie kunnen halen en op basis hiervan hun onderwijsprogramma’s kunnen afstemmen. Een bijkomend winstpunt is dat er indirect een bestand wordt gemaakt met een overzicht van de beroepen waarin de (oud) leerlingen terecht komen en waar er verschuivingen plaatsvinden. Tegelijkertijd kan het bedrijfsleven kennismaken met deze groep potentiële
5
werknemers en inzicht krijgen in hun mogelijkheden. Ook het bekend zijn met de doelgroep en de beperking én de wijze hoe hiermee om te gaan kan de drempel verlagen en beide werelden toegankelijk maken. 1
Sinds augustus 1999 is het onderwijs in Mavo en Vbo samengevoegd tot het Vmbo. Binnen het Vmbo zijn er verschillende niveaus. Niveau 1 voor leerlingen met een praktische instelling, niveau 2 bereid leerlingen voor op een basisberoepsopleiding en bevat meer theoretische vakken.
6
1. Inleiding en vraagstelling Ik ben in de jaren zestig geboren en ging aanvankelijk naar de kleuterschool bij ons in de woonomgeving van de school. Rond mijn 5e verjaardag werd ontdekt dat ik slechthorend ben en hierdoor veranderde er veel in mijn schoolloopbaan en moest ik naar een school voor slechthorende kinderen. Dit hield in: niet meer naar een school in de directe woonomgeving maar in mijn situatie aan de andere kant van de stad. Mijn schooldagen werden door het reizen van en naar school en het feit dat ik tussen de middag niet naar huis ging net zo lang als een werkdag van mijn vader. Op woensdagmiddag hadden we ook geen vrij van school, wat betekende dat ik niet op voetbaltrainingen aanwezig kon zijn. Dit startpunt van mijn schoolcarrière in het aangepaste onderwijs duurde totdat ik mijn Middelbaar Algemeen Vormend Onderwijs (MAVO) diploma behaalde aan de A.G. Bellschool in Amsterdam. Deze school bood vervolgonderwijs aan slechthorende kinderen. De aangeboden onderwijsrichtingen waren, in oude termen, LAVO, MAVO, HAVO en LEAO. Hierna ben ik overgestapt naar een reguliere MTS. Hoe ik tot de keuze voor een vervolgopleiding aan de MTS ben gekomen staat mij niet helder meer voor de geest. Ik vermoed dat ik door verhalen van volwassenen uit de vriendenkring van de familie tot een bepaalde beeldvorming ben gekomen. Mijn vader werkte bij het Gemeentelijk energie bedrijf (G.E.B.) en als kleine jongen kwam ik daar wel eens. Gedeeltelijk door deze herinnering en vanuit mijn ervaring als arbeidsconsulent ben ik op het onderwerp van mijn Masterproef gekomen. Daarnaast speelt het feit dat ik gedurende de periode van juni 2008 tot april 2011 werkzaam ben geweest als arbeidsconsulent bij een re‐integratie bedrijf voor mensen met een arbeidsbeperking. Onze doelgroep bestaat uit mensen met een auditieve, communicatieve of visuele beperking. Wij bemiddelen de mensen uit de diverse doelgroepen naar werk en bieden ondersteuning op het werk. Het uitgangspunt is dat ieder mens recht heeft op passend werk. Deze Masterproef gaat over mijn onderzoek naar werk voor met name dove mensen die de basisschool verlaten, een vervolgopleiding kiezen en toetreden tot de arbeidsmarkt en hun keuzemogelijkheden. Ook ben ik benieuwd of er beroepen bestaan die vanuit de scholen geschikt geacht werden voor de dove leerlingen c.q. werknemers. Ook ben ik benieuwd of er beroepen bestaan die in de praktijk nog steeds vaker worden geschikt geacht worden voor de dove werknemers. Vanuit deze overwegingen kreeg ik het idee een onderzoek te doen onder met name dove schoolverlaters. Ik ben benieuwd naar de relatie tussen opleiding en werk. Kunnen de jongeren kiezen uit alle vervolgopleidingen? Sluit bij het toetreden tot de arbeidsmarkt, de opleiding aan bij de praktijk? Om het onderzoek en verslag voor een breed publiek leesbaar te maken besteed ik een alinea aan hoe dovenonderwijs in Nederland georganiseerd is. In Nederland gaan kinderen waarbij doofheid is vastgesteld op de leeftijd van 3 jaar al naar het dovenonderwijs. Vaak is dat naar één van de vijf scholen of naar dependances van deze scholen. Deze vijf dovenscholen zijn landelijk verspreid en vinden hun oorsprong in de verschillende geloofsstromingen. Dit is momenteel niet meer zo sterk en er zijn andere argumenten te bedenken waardoor men kiest voor een bepaalde locatie of school. In Haren, Sint Michielsgestel, Rotterdam en Zoetermeer is een dovenschool voor basisonderwijs en vervolgonderwijs. De dovenschool, Signis, in Amsterdam heeft alleen een afdeling voor basisonderwijs en werkt verder samen met de A.G. Bellschool, een school voor voortgezet onderwijs voor slechthorenden. Na het doorlopen van de basisschool gaan de leerlingen voor vervolgonderwijs naar een van de doveninstituten of naar deze voorgezet speciaal onderwijsschool (VSO) voor slechthorenden in Amsterdam.
7
In mijn periode als arbeidsconsulent constateerde ik dat dove mensen met een opleiding op niveau 1 en 2 moeilijk aan het werk kwamen. Als voorbeeld noem ik dat er dove leerlingen worden opgeleid voor onder andere de administratieve sector, terwijl in 2011 veel bedrijven werken met administratiesoftwarepakketten, die niet op de scholen bekend zijn of waar niet in onderwezen wordt. De onderzoeksvraag die uit dit praktijkprobleem voortvloeit is: Is er een effectieve aanpak te formuleren voor een betere aansluiting tussen de vraag vanuit de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de school om samen tot de meest optimale route te komen voor het vinden van betaalde banen op de niveaus 1 en 2 voor dove en slechthorende jongeren? Hierbij heb ik ten aanzien van mijn theoretische verkenning (hoofdstuk 2 ) de volgende subvragen: 1) Is er sprake van beroepen die vaker door doven dan door horenden worden uitgevoerd? 2) Welke verschuiving in beroepen is er te constateren? Ten aanzien van mijn eigen praktijkonderzoek heb ik de volgende subvragen: 3) Hoe is het nu gesteld met de regionale vraag vanuit de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de school? 4) Hoe kunnen genoemde vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd? 5) Wat is de meest optimale route voor beide partijen om betaalde banen op de niveaus 1 en 2 te vinden? 6) Op welke wijze gaan de scholen om met de veranderde arbeidsmarkt? Aan het eind van hoofdstuk 2 koppel ik het gelezene terug naar mijn onderzoeksvraag en ga ik na of bijstelling van de onderzoeksvraag gewenst is en of de twee genoemde subvragen beantwoord zijn. In hoofdstuk 3 geef ik de opzet voor mijn eigen onderzoek aan. Hoofdstuk 4 laat de uitkomsten zien van mijn onderzoek. In hoofdstuk 5 geef ik conclusies en aanbevelingen. In hoofdstuk 6 reflecteer ik op het gehele proces en maak ik de koppeling met de competenties zoals die voor deze opleiding gelden.
8
2. Theoretische verkenning Om me te oriënteren en te komen tot de onderzoeksvraag van mijn afstudeerscriptie begin ik met een aantal publicaties in chronologische volgorde door te nemen en geef ik de belangrijke zaken voor mijn onderzoek weer. Deze literatuur bestrijkt een periode van ruim 40 jaar en is door medewerkers en onderzoekers van verschillende instellingen geschreven. Ik ben constant op zoek gegaan naar onderwerpen over de relatie werk en school dan wel opleiding en beroepen. Ik heb voor deze methode gekozen om op een gestructureerde wijze van het verleden naar het heden te kunnen werken en een beeld te krijgen van de ontwikkeling door de tijd heen. Bij het gestructureerd doornemen van publicaties hoort ook het vastleggen van het type informatie. Ik heb enkele steekwoorden gekozen die in de tekst moesten voorkomen. De steekwoorden die ik gehanteerd heb zijn: beroepen, opleidingen en aansluiting. Deze publicaties geven mij een historisch overzicht van de ontwikkeling, waarbij het waarschijnlijk in 1963 verschenen boekje Doof.. wat kan ik later worden? een uitgave van de Johan. C. Ammanschool Amsterdam en geschreven door P.R. Berkhout, directeur, voor mij het ultieme startpunt is. In deze publicatie wordt namelijk aangegeven hoe de 153 dove leerlingen zonder bijkomende problematiek aan deze Amsterdamse school voor onderwijs aan dove kinderen in de jaren 1946 en 1963 over de vervolgopleidingen zijn verdeeld. Daar komt bij dat deze school zich bevindt in het verzorgingsgebied van mijn regio als arbeidsconsulent, zodat de uitkomsten een beeld geven van de praktijk van de arbeidsmarkt. Berkhout (1963) stelt dat “bij beroepsopleiding voor doven over het algemeen twee richtingen worden onderscheiden” (p. 17). Samengevat betekent dit dat de leerlingen kunnen kiezen voor een vervolgopleiding in het dovenonderwijs al dan niet met internaat of vervolgopleiding in het gewone onderwijs. Berkhout vermeldt voor zowel de mannelijke als vrouwelijke leerling een aantal opleidingen. Uit deze opsomming zou kunnen worden afgeleid dat er een beeld ontstaat van beroepen voor doven. Deze opsomming verwijs ik naar Bijlage 1. In 1977 verscheen het verslag Beroepen voor Slechthorenden, waarin anders dan de titel doet vermoeden ook doven in het onderzoek zijn meegenomen. Bonnema en Kelbling beargumenteren in het nawoord met dit onderzoek te hebben aangetoond dat de grootste problemen in de arbeidssituatie niet alleen verbeterd worden door betere scholing, maar dat er ook winst te behalen is op een aantal factoren die door Wiegersma zijn aangedragen in Psychologie der beroepskeuze. Het gaat hier onder andere om factoren die bekend staan als Medische contra –indicaties, compensatievermogen en contactvermogen. Plaats maken voor de dove medeburger is het thema van het eerste nationale congres van doven in 1979. In het congresverslag dat is uitgegeven door de Stichting Nederlandse Dovenraad is door Postuma tijdens zijn welkomstwoord aangegeven “Dove jongeren kunnen meer beroepsmogelijkheden hebben, niet alleen huishoudelijk werk, typiste of timmerman” (p. 9). Van Dijk – Sallaerts (1984) meldt dat in 1983 op het instituut in Sint Michielsgestel de activiteiten zijn gericht op het leren van het maken van een bewuste keuze ten aanzien van een beroep.
9
In Doven in zicht een speciale bewerking van het proefschrift Doven in Nederland, stellen Breed en Swaans‐Joha (1988) dat veel doven niet zelf kunnen kiezen wat ze willen worden. De verschillende oorzaken die worden aangegeven hebben betrekking op het feit dat het kunnen horen noodzakelijk is voor het uitoefenen van het beroep en als andere oorzaak wordt genoemd de beperkte keuze in beroepen omdat opleidingen niet toegankelijk zijn. Dit naast het verdwijnen van een paar beroepen waarvan men dacht dat die erg geschikt waren voor doven. Breed en Swaans‐Joha noemen vervolgens een lijst met 61 beroepen die door doven uitgeoefend worden. (zie bijlage 2) Kansen voor doven? is in 1988 de titel van het derde nationale dovencongres met als thema Werk en beroepsopleiding. Van dit congres is door de Stichting Nederlandse Dovenraad een congresverslag gemaakt waarin de diverse lezingen zijn opgenomen. Swaans –Joha (1988) geeft aan de hand van een voorbeeld aan dat “veel beroepen waarvoor doven vroeger werden opgeleid aan het verdwijnen zijn” (pp. 17‐18). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de onderzoekgegevens van het exploratieonderzoek uit de periode 1984‐1986. In hetzelfde onderzoek valt te lezen dat een antwoord op de vraag uit het boekje Doof ... wat kan ik later worden moet zijn : “dat hangt van veel dingen af” (pp. 25‐26). Janse (1988)stelt tijdens hetzelfde congres in haar lezing: “in principe zou men alle soorten opleiding kunnen doen ..” . Een voorwaarde is dan wel “er moet zorgvuldig uitgezocht worden…” (p. 76). Hiermee wijst Janse op het feit dat goed gekeken moet worden welke opleiding past bij de persoon, de inzet van de persoon en zijn omgeving om het halen van het diploma mogelijk te maken. Is het een persoon met wilskracht,discipline en doorzettingsvermogen dan is er een kans dat de persoon in zijn gewenste beroep terecht komt. Daarnaast zal gekeken moeten worden naar de sociale vaardigheden en hoe deze eventueel zijn aan te leren. In 1989 wordt het reeds genoemde boek Doof.. wat kan ik later worden aangevuld met een publicatie van Pattipeiluhu (1989) waarin inzicht wordt gegeven in een mogelijke verschuiving in de beroepskeuze. Waar men vóór 1989 uitging van beroepen voor mannen als kleermaker en schoenmaker en voor vrouwen als naaister of strijkster, zien we nu dat ook veel doven een administratief beroep uitoefenen. In 1990 wordt tijdens het jubileumcongres ter gelegenheid van het 200‐jarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Doven H.D. Guyot ook het vierde nationale dovencongres gehouden. Volgens goede gewoonte is van dit congres een verslag uitgegeven met de weergaven van een aantal workshops. Scheper (1991) beweert “Door het beperkte aanbod van onderwijs op de doveninstituten hebben de doven weinig mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen ten behoeve van de arbeidsmarkt” (p. 140). Ook stelt hij vast dat de arbeidsmarkt op zich niet in evenwicht is en noemt de gevolgen voor de doven: horenden krijgen eerder een beter beroep, horenden maken sneller kans op promotie en doven blijven langer op dezelfde werkplek. Naast deze vaststelling geeft Scheper ook een aantal mogelijk oplossingen zoals “de doven moeten gestimuleerd worden in hun opleiding en tevens naar het zoeken naar een baan in het bedrijfsleven” (pp. 141‐142). Harterink ‐ Hilderink (1999) geeft aan “de beroepskeuzebegeleiding laat te wensen over” (p. 14) wat zou kunnen betekenen dat er wel een beroepskeuzemoment aanwezig is. Het is niet duidelijk wat dit moment inhoudt. Ook meldt zij dat in de periode 1980‐1990 veel leerlingen hun beroepsopleiding in het dovenonderwijs genoten en niet in een horende onderwijsinstelling. Van de personen die werk hebben vindt volgens Harterink‐Hilderink 63% dat het werk past bij de opleiding die ze gevolgd hebben. Overigens is niet aan te geven welke sectoren er uitspringen als sector waar veel doven een
10
baan vinden. In de aanbeveling 2 (p. 62) geeft Harterink‐Hilderink aan dat het onderzoek laat zien dat dove mensen werkzaam in een reguliere baan niet voldoende zijn opgeleid. Omdat ik de scheiding tussen doof en slechthorende arbitrair vind, want de scheiding wordt op medische gronden (het audiogram) gemaakt en niet op basis van het functioneren, en beroepen voor beide groepen mensen mogelijk geschikt acht heb ik met belangstelling de verhandeling van Schmeets (2001) gelezen. Schmeets stelt dat het ook voor slechthorenden moeilijk kan zijn een baan te vinden en dat zij het met name moeilijk hebben in beroepen waar gesproken communicatie van belang is. Schmeets ziet wel kansen op het gebied van automatisering en internet. Bij het maken van een beroepskeuze werden de leerlingen beïnvloed door de begeleider van school, is een van de antwoorden die opgetekend werd. Dat is een antwoord op een van mijn onderzoeksvragen n.l. “kon je op school kiezen voor de opleiding die je wilde?” De aanbeveling van Harterink‐Hilderink (1999) zou door Defesche (2004) als het ware kunnen zijn opgepakt want zij gaat in op de vraagstelling in hoeverre er vraag is naar speciaal beroepsgericht onderwijs. Defesche komt tot de slotbeschouwing dat er een zekere behoefte bestaat aan speciaal beroepsgericht onderwijs voor de doelgroep. Zij stelt wel dat onmogelijkheden voor de realisatie belemmerd worden door de omvang van de doelgroep, zeker als aan de vraag van de verschillende beroepsgerichte opleidingen moet worden voldaan. Defesche doelt hierbij op het feit dat binnen de onderwijsinstelling voor doven niet alle beroepsrichtingen worden aangeboden. Hierdoor lijkt het resultaat te zijn dat er in het reguliere onderwijs meer mogelijkheden zijn om het beroep te kiezen wat men wil en dat daarmee ook de aansluiting op het werk beter zal verlopen. Omdat de leerlingen zonder een auditieve beperking groter in aantal zijn, is keuzemogelijkheid ook groter en zijn alle richtingen beschikbaar. Josten (2007) noemt dat er als gevolg van het niet kunnen horen van mondelinge communicatie en geluidssignalen belemmeringen een beperkingen optreden in de werksituatie. Bij deze bewering wordt niet gekeken naar de opleiding van de persoon. Dit geeft het eenzijdige beeld dat de auditieve beperking bepalend is voor de geschiktheid voor een functie. Dit is een achterhaald beeld omdat de technische mogelijkheden op het gebied van wek‐ en waarschuwing systemen veel mogelijkheden bieden om geluiden op een andere manier herkenbaar te maken. Als mogelijke functies in tijd van krapte op de arbeidsmarkt noemt Josten specifiek de functie van vrachtwagenchauffeur en postbesteller. Verder heeft hij geen beeld kunnen krijgen hoe de beroepen voor doven in 2007 er uitgezien zouden kunnen hebben. Daar waar Josten geen beeld heeft doet Wesemann (2006) een poging om aan te geven dat er in de loop van de tijd een verschuiving heeft plaatsgevonden naar beroepen en mogelijkheden in de dienstverlenende sector die daarvoor niet aanwezig waren. Hij noemt expliciet de functies van leerkracht, klassenassistent, maatschappelijke werker en psycholoog. Ondanks deze positieve verandering geeft Wesemann ook aan dat het niet bekend is hoe het gesteld is met de positie van dove mensen op de arbeidsmarkt. Hierbij moet de lezer zich niet blind staren op de succesverhalen maar zich ook de kritische vraag stellen hoe de niet‐succesvolle verhalen er uitzien. Het rapport van Wesemann is aangeboden aan de onderwijsinstelling Kentalis in de hoop dat van hier uit verdere ontwikkelingen plaats zouden vinden in het domein van Arbeid en Opleiding. Terwijl er op verschillende terreinen naar de relatie van opleiding en werk gekeken wordt besluit de Simea, de branche‐organisatie voor onderwijs aan en zorg voor communicatief beperkten, slechthorenden en doven, in 2005 een onderzoek te starten naar de toekomstige inrichting van het onderwijs van deze leerlingen. De aanleiding van het onderzoek was de behoefte aan een advies gebaseerd op een vijftal documenten. Deze waren afkomstig van de schoolbesturen Auris en Koninklijke Effatha Guyot Groep (KEGG, nu Kentalis), vakgroep Audiologie, Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI) en het Instituut Voor Arbeidsvraagstukken (IVA) . De uitkomsten van het onderzoek leverden een aantal aanbevelingen op, waarbij de aanbevelingen op het gebied van
11
clusteren van het onderwijs aan dove en slechthorende leerlingen en het bevorderen van samenwerkingsverbanden opvallend zijn. Van Gelderen (2008) stelt dit ter discussie en vindt dat voor beide eerder genoemde aanbevelingen een duidelijke argumentatie ontbreekt en stelt zich de vraag in hoeverre deze argumenten steekhoudend zijn. Met name aan de mening van de ouders is voorbij gegaan, terwijl Sontag e.a. (2008) in een onderzoek deze inzichtelijk heeft gemaakt en deze dus ook beschikbaar waren. Dit is opmerkelijk te noemen daar dit onderzoek in opdracht van de stuurgroep Toekomst auditief onderwijs in 2007 is gedaan. In deze stuurgroep hebben vertegenwoordigers van de branchevereniging Simea en de schoolbesturen van Auris en KEGG zitting. Terugkoppeling naar de onderzoeksvraag In de voorgaande pagina’s heb ik in een vogelvlucht een tijdspanne van 47 jaar overbrugd met documenten die ik op mijn zoektocht naar informatie over dit onderwerp op diverse plekken heb kunnen vinden. Vat ik alle informatie kort samen dan kunnen we ten aanzien van beroepen het volgende concluderen: In de jaren '45 ‐ '65 ging men er vanuit dat doven niet zoveel konden leren en lag het accent op het verwerven van een beroep. Dit uitte zich in het feit dat mannelijke leerlingen kozen voor een beroep zoals timmerman, letterzetter. Bij vrouwelijke leerlingen werd vaak gekozen voor huishoudelijke banen en banen in de kledingsector als ateliernaaister of stikster. Dit beeld veranderde in de jaren '65 ‐ '70. Voor de vrouwelijke leerlingen werden ook banen op kantoor en als laborante toegankelijk. Bij de mannelijke leerlingen studeerden mannen door op de Middelbare technische school (MTS) of Hogere technische school (HTS) en vonden zij werk als computerdeskundigen. De jaren ’80 – ’90 kenmerken zich door de toenemende behoefte aan dove dienstverleners die speciaal opgeleid zijn voor de doven zelf. Hierdoor zijn dove maatschappelijk werkers en woonbegeleiders een vertrouwd beeld geworden. Daarnaast zien we ook de behoefte aan banen waarin de doven zelfstandig of in kleine teams werken en dat manifesteert zich in banen als bijvoorbeeld fotograaf, bibliotheekwerker. In de jaren 1990‐2000 neemt in het onderwijs het bewustzijn omtrent de gebarentaal toe en zien we een toename van het aantal dove docenten, klasse‐assistenten, hulpverleners. In de periode 2000 ‐2010 constateren we dat het dan nieuwe beroep docent Nederlandse Gebarentaal (NGT) veel doven aantrekt. Vandaag de dag zien we ook dat veel doven kiezen voor beroepen als visueel designer of filmmaker. Voeg ik de terugkoppeling naar de onderzoeksvraag en de informatie vanuit de theoretische verkenning samen dan constateer ik dat er geen specifieke 'doven‐beroepen' zijn. Om over dit onderwerp een generaliserende uitspraak te kunnen zou een onderzoek gedaan moeten onder de gehele Nederlandse beroepsbevolking.. Wel is er een verschuiving zichtbaar in de beroepen, daar waar in de jaren’40 en ’50 er nog veel gesproken wordt over bij een ambacht behorende beroepen, zien we anno 2011 dat dove mensen in een breed scala van beroepen werkzaam is. Kortom, mijn subvragen zijn als volgt beantwoord: 1) Is er sprake van beroepen die vaker door doven dan door horenden worden uitgevoerd? Nee, dat is niet aangetoond. 2) Welke verschuiving in beroepen is er te constateren? Voor de mannelijke doven: van ambachtelijke beroepen zoals kleermaker,timmerman naar kennisberoepen zoals bijvoorbeeld computerdeskundige, voor de vrouwelijke doven: van huishoudelijke en ambachtelijke beroepen als naaister en hulp in de huishouding naar kantoorfunctie zoals administratiemedewerker en laborante.
12
Wat betreft de onderzoeksvraag constateer ik dat de afstemming tussen het onderwijs en de voorbereiding op een beroep en uiteindelijk een baan of betrekking niet de waardering en aandacht krijgt die het verdient. Daarmee lijkt een kans verloren te gaan.
13
3. Methode van onderzoek Om de subvragen betreffende mijn eigen praktijkonderzoek te beantwoorden vormt de kern van mijn onderzoeksdesign: jongvolwassenen door middel van een digitale enquête te bevragen naar hun ervaringen en keuzemomenten op het gebied van school en werk en hun belevingen van deze aansluiting. Om het onderzoek in een vast kader te kunnen plaatsten heb ik voor de respondenten een leeftijdsrange vastgesteld. Deze leeftijdgrenzen zijn arbitrair. Ik heb gekozen voor de leeftijdscategorie van 16 tot 26 jaar. De ondergrensleeftijd van 16 is gekozen op basis van het argument dat op deze leeftijd een keuze op school gemaakt wordt in welke richting een leerling zijn diploma wil gaan behalen. De bovengrensleeftijd van 26 heb ik gekozen omdat de leerling dan zijn eerste werkervaring heeft en kan ervaren of zijn opleiding aansluit bij zijn werk. Amsterdam is de regio waar mijn onderzoek betrekking op heeft. In deze regio heeft Kentalis onder de naam Signis voor dove kinderen een dovenschool voor het basisonderwijs beschikbaar. De kinderen die uitstromen en nog leerplichtig zijn kunnen voor het voorgezet onderwijs naar de scholen in Amsterdam, Haren, Sint‐Michielsgestel, Rotterdam en Zoetermeer. Een enkeling zal vanuit het basisonderwijs direct naar een baan uitstromen. Ik heb bij de vragenlijst de keuze gemaakt om te werken met een aantal vaste vragen waarop de respondent met ja en nee kan antwoorden. Bij vragen waar ik meer inhoudelijk informatie wil hebben geef ik de respondent de ruimte mij van kwalitatieve antwoorden te voorzien. De respondenten werf ik op verschillende manieren. Ik benader in mijn privé omgeving bekende personen met het verzoek mee te doen. Ik vraag deze mensen of zij andere personen kennen die mee willen doen. Omdat deze mensen onderling contacten onderhouden zou je deze methode het best kunnen omschrijven als een clustersteekproef. Boeije et al (2009) geeft aan dat als een bepaalde bestaande groepering onderling met elkaar in contact staat je dan van cluster mag spreken (p. 227.). Voor het bereiken van de jongeren laat ik een informant de gebarencafé bijeenkomst in Amsterdam bezoeken. Ik kies hiervoor omdat ik op die manier geen invloed heb op de selectie van de respondent. De informant zal dove jongeren benaderen en hen vertellen dat het onderzoek uit een vragenlijst met 27 vragen bestaat en dat het invullen maximaal 10 minuten duurt. Deze manier van werven van respondenten valt ook onder de clustersteekproef. Ik plaats op een aantal belangrijke internetsites binnen de Dovenwereld een oproep. In willekeurige volgorde kies ik voor: ‐ Stichting Belangen Nederlandse Dove Jongeren (SBNDJ). Op deze manier hoop ik dove jongeren te bereiken; ‐ Doof.nl, een landelijke website met informatie over doof‐ en slechthorendheid op verschillende terreinen. Omdat de tekst op deze site door alle leeftijden gelezen kan worden en dus een breder publiek kan bereiken kan dit op basis van een sneeuwbaleffect respondenten opleveren. Onder sneeuwbaleffect versta ik hier dat de jongeren elkaar enthousiasmeren om mee te doen; ‐ de intranetsite van de Hogeschool van Utrecht, faculteit Instituut voor Gebaren, Taal & Dovenstudies ( IGTD), om de student aan deze opleiding te bereiken, dit naast een mail naar alle docenten aan de opleiding.
14
Mijn selectie vindt dus min of meer op basis van toeval plaats en mag dan als aselect of at random worden beschouwd. Dove jongeren die op zoek zijn naar werk kunnen gebruik maken van de diensten van een re‐ integratiebedrijf voor ondersteuning in hun zoektocht naar werk. Ik benader mijn oud‐werkgever Werkpad voor een oproep op hun site. Dit naast het feit dat ik de arbeidsconsulenten van de organisatie rechtstreeks ga verzoeken de dove jongere uit hun cliëntenbestand te benaderen voor deelname aan mijn onderzoek. Een soortgelijk verzoek leg ik neer bij de organisatie voor maatschappelijk werk aan dove mensen, Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening (GGMD) . Voor het uitvoeren van het daadwerkelijke onderzoek ga ik gebruik maken van het computerprogramma Survey Monkey (SM). Ik heb SM gekozen omdat je de in dit programma opgezette vragenlijst naar potentiële respondenten kan mailen en vervolgens de respons kan ontvangen en analyseren. De vragenlijst gaat op 1 juni on‐line in en zal gedurende een maand openstaan. Omdat de oproep tot deelname eerder verstuurd is dan SM actief is benader ik op de eerste dag twee respondenten om de vragenlijst ook als test in te vullen. De overige respondenten zal ik na elke aanmelding mailen. Na twee weken stuur ik een herinneringsmail en in de derde en laatste week herhaal ik dit. Op 4 juli 2011 sluit ik SM daadwerkelijk voor input. Daarnaast benader ik de ambulante begeleiders van de scholen in Amsterdam en Zoetermeer om op deze wijze de dove jongeren die in het reguliere onderwijs hun opleiding volgen in beeld te krijgen. Voorts benader ik de begeleider van de VSO school in Haren, omdat een aantal jongeren uit de regio Amsterdam e.o. daar hun opleiding volgen. Ik neem bij deze vertegenwoordigers van de scholen interviews af, waarbij ik met een aantal vaste vragen de respondenten ga bevragen volgens een methode die bekend staat als halfgestructureerde onderzoeksmethode. Er zijn drie typen interviews te onderscheiden, afhankelijk van het aantal elementen waar een interview uit bestaat. Deze elementen zijn: de inhoud van de vraag, de manier waarop de vraag gesteld wordt, de volgorde en de mogelijke antwoorden. Boeije et al (2009) geven aan dat een halfgestructureerde onderzoeksmethode zich kenmerkt door het feit dat niet alle vier eerder genoemde elementen vastliggen. Ik maak de keuze gemaakt om vanuit een aantal vaste vragen het gesprek op gang te brengen en de respondent de kans te geven mij van kwalitatieve antwoorden te voorzien. Ik kies voor deze methode om de respondenten ook de gelegenheid te geven meer diepte aan hun antwoorden te kunnen geven. Diepte in de betekenis van verhalen en gevoelens. Naast het bevragen van de docenten van de scholen, ga ik ook op zoek naar informatie vanuit de arbeidsmarkt. De bedrijven zijn immers de afnemers van 'het product' van de school. Om die reden ben ik geïnteresseerd in hun ervaring met een dove leerling en de mate waarin hij/zij is toegerust voor de functie. Daar waar de bedrijven geen ervaring hebben ben ik nieuwsgierig naar de beelden die zij dan hebben ten aanzien van een toekomstige dove medewerker. Mijn zoektocht begin ik met een bezoek aan de Kamer van Koophandel (KvK) in Haarlem, om contactpersonen van de brancheverenigingen Metaal, Detail en Zorg te vinden. Deze drie branches kies ik op basis van de opleidingsprofielen zoals die binnen het VSO gepromoot worden.
15
In het een na laatste deel van mijn onderzoek ga ik op zoek naar gegevens die bekend zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centraal l Planbureau (CPB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). In mijn onderzoek mogen ook de belangenorganisaties niet ontbreken en ga ik in het laatste gedeelte in gesprek met de overkoepelende scholenorganisatie SIMEA en de oudervereniging.
16
4. Resultaten en analyse Om de resultaten van mijn deelonderzoeken en verschillende bronnen overzichtelijk te houden splits ik deze in verschillende paragrafen. 4.1 Resultaat onderzoek onder de dove jongeren Over het algemeen kon ik mijn plannen, zoals aangegeven in mijn onderzoeksdesign in hoofdstuk 3, wel realiseren. Wel viel het aantal respondenten tegen. Reden voor mij om persoonlijk meer aan 'werving' te doen. Ook de begeleiders van het gezinsvervangend tehuis in de regio waar dove jongeren in de leeftijd van mijn onderzoekspopulatie wonen of bekend zijn heb ik benaderd. Via Facebook heb ik “vrienden” uitgenodigd mee te doen. Op het derde internationale film festival DEAF in the picture heb ik door gebruik te maken van een informant, voorzien van een papieren uitdraai van de vragenlijst, respondenten geworven. Mijn enquête heeft de gehele maand juni opengestaan en is op 4 juli gesloten. Op dat moment hadden 22 respondenten de enquête ingevuld. Voordat ik de inhoudelijke resultaten bespreek licht ik mijn werkwijze toe. 4.1.1. Werkwijze van dataverzameling en verwerking In de periode dat de vragenlijst actief was, ben ik begonnen met de voorbereiding van de verwerking van de resultaten. Ik heb besloten om voor het analyseren van de gegevens uit de vragenlijsten gebruik te maken van het programma Statistical Package for the Social Siences (SPSS) versie 17. Deze keuze is gemaakt op basis van het feit dat het eerder in de opleiding in de lesstof is opgenomen. Het software programma Excel had ook gekozen kunnen worden. Het gaat hier te ver om de hele werking te beschrijven van SPSS. Een essentieel onderdeel is het codeboek. Dit codeboek vormt de basis waarop de data variabel binnen SPSS gebouwd is en die ervoor zorgt dat de ingelezen data in data view bruikbaar zijn voor het uitvoeren van de bewerkingen. Dit is van essentieel belang om de verdere onderzoeken te kunnen uitvoeren en te onderzoeken of er verbanden bestaan. 4.1.2. De uitkomsten De uitkomsten zijn in twee delen onder te brengen, een deel gaat over het hebben van werk, het andere deel gaat over de relatie tussen opleiding en werk. Aan het onderzoek hebben 22 dove jongeren meegedaan, 11 jongens en 11 meisjes, de meeste respondenten in de leeftijd van 19 tot en met 26 jaar. In de leeftijden 16, 17 en 18 heeft 1 respondent zich aangemeld. In deze alinea geef ik alleen de response weer die direct betrekking heeft op het beantwoorden van mijn onderzoeksvragen. Van de 22 respondenten hebben 10 personen werk, 1 persoon heeft nooit werk gehad. In paragraaf 4.3 kom ik hier verder op terug. Van de 22 respondenten hebben er 15 mensen de lagere school voor doven bezocht. Daarnaast bezochten 15 leerlingen de lagere school voor slechthorenden. Ook zijn er nog 16 kinderen op een horende school geweest. Uit de analyse blijkt date leerlingen hebben hun lager onderwijs genoten op zowel de school voor doven, slechthorenden alsmede de horende school. De leerlingen switchen
17
blijkbaar tijdens hun lagere school van type school. De reden hiervan is niet in dit onderzoek meegenomen. Overzicht 1. Bezochte scholen in de lagere school periode, ingedeeld naar schoolsoort lagere school doven Aantal ja nee Totaal
% 15
68
7
32
22
100,0
lagere school slechthorend Aantal ja nee Totaal
% 15
68
7
32
22
100
lagere school horend Aantal ja nee Totaal
% 16
73
6
27
22
100
Overzicht 1. maakt mijn conclusie zichtbaar dat leerlingen in hun lagere schooltijd van type school veranderd zijn en dat de aantallen niet zonder meer opgeteld mogen worden. Bij het voorgezet onderwijs is het zelfde beeld te zien. 13 Personen gaan naar een school voor doven, 19 personen kiezen voor een slechthorende school en 15 personen kiezen voor een horende school. Ook hier geldt dat een leerling op de verschillende typen school kan hebben gezeten. De uitkomst van mijn onderzoek laat niet zien wanneer de overstap gemaakt is en geeft geen antwoord op de vraag wat de reden hiervan is. Van de 22 respondenten zijn er 17 (77%) klaar met school en hebben hun diploma behaald, terwijl 4 (18%) nog studeren. Één persoon ( 5%) heeft de school zonder diploma verlaten. Elf personen zijn opgeleid voor een beroep. De beroepen waarvoor de personen zijn opgeleid zijn: gebarentaalwetenschapper, grafische vormgeefster, accountancy, visuele communicatie, meubelmaker, Sociaal Pedagogisch werker (SPW), metaal lasser, cultureel maatschappelijk
18
ondernemer, constructielasser, docent NGT en dierenverzorging. Deze beroepen waren in de enquête in een apart dataveld in te vullen door de respondenten. Tien personen hebben een beroep gekozen van haar/zijn voorkeur, terwijl drie personen aangeven dit niet te hebben gedaan. In één situatie heeft de school gekozen, één persoon meldt dat de opleiding die hij wil volgen niet op de dovenschool gegeven wordt en één persoon heeft voor de opleiding gekozen en niet voor het beroep.
Figuur 1. Overzicht jongeren die werk vonden dat past bij hun opleiding. Van de elf personen die voor een beroep zijn opgeleid hebben acht personen (72%) werk gevonden in het beroep waarvoor ze zijn opgeleid en drie personen (27%) doen ander werk dan waar ze voor zijn opgeleid. Deze informatie kan ook over de gehele respondenten van 22 bekeken worden. Dan is het beeld dat van de 22 jongeren die mee doen aan het onderzoek acht werken in het gewenste beroep (36%) en dat 14 personen (64%) niet het gewenste beroep hebben. Op de vraag of bij de keuze van het beroep gekeken is naar de kansen op werk geven vier personen aan dat ze zich verdiept hebben in kansen op een baan.
19
Op het moment dat ik de vraag “waarom heb je voor dit beroep gekozen?” afzet tegen de vraag “heb je na je opleiding werk kunnen vinden, dat past bij je opleiding?” krijg ik inzicht in het effect van het maken van een eigen keuze. Dit levert het volgende kruistabel. Kruistabel 1. Relatie gekozen beroep en werk kunnen vinden
heb je na je opleiding werk kunnen vinden dat bij je opleiding past nee, ik heb wel
waarom dit beroep gekozen
ja, ik heb werk
werk gevonden,
nee, ik ben
gevonden dat
maar past niet bij
verder gaan
past bij mijn werk
mijn opleiding
studeren
Totaal
omdat ik zelf wilde
6
3
1
10
omdat de school gekozen
1
0
0
1
7
3
1
11
heeft Totaal
4.2 Resultaat van de bezoeken aan de scholen In totaal heb ik vier personen van twee schoolorganisaties gesproken. De resultaten geef ik in een samenvatting hieronder per school weer. In bijlage 4 staan de vragen die de leidraad vormden voor de gesprekken. De uitgeschreven tekst van de korte interviews zijn door de respondent gezien en daar waar nodig van aanvullingen voorzien. (Bijlagen 4.1, 4.2 en 4.3.) 4.2.1. Signis De school voor doven in Amsterdam, beter bekend onder de naam Signis, heeft twee locaties. De dove kinderen zonder bijkomende problematiek genieten hun onderwijs op de locatie Herman de Manstraat binnen de zogenoemde auditieve leerstroom. Deze school biedt alleen het lagere onderwijs of primaire onderwijs cluster 2 aan, aan kinderen met een indicatie doof. De school is een speciaal onderwijsschool(SO) en kent geen VSO. De leerlingen stromen op jonge leeftijd (2‐4 jaar) op deze school in nadat vast is gesteld dat het hier om een kind met een auditieve beperking gaat. De leerlingen komen uit de gehele regio Amsterdam.
20
De leerlingen verlaten na groep 8 de school en stromen dan uit naar -
-
-
VSO Guyot in Haren, merendeel i.v.m. D(oof) identiteit en Nederlandse gebaren taal (NGT). Met D(oof) identiteit wordt bedoeld dat men zich bewust is van het feit dat men doof is en dit ziet als een positieve eigenschap en op komt voor de rechten zoals inzet tolk NGT; VSO Scholen Gemeenschap Effatha (SGE) in Zoetermeer; VSO Sint Michielsgestel (StMG); VSO Orioncollege Amsterdam, omdat de AG Bellschool alleen toegankelijk is voor leerlingen met de indicatie slechthorend, worden dove kinderen met gehoorapparaat of met een Cohelair Implantaat (CI) een gewijzigde indicatie van slechthorende gegeven; Reguliere school met Persoon gebonden budget (PGB), incidenteel; Verlengde Individuele Bovenbouw tot schooljaar 2010/2011. Deze mogelijkheid komt te vervallen in schooljaar 2011/2012. Hier was het mogelijk dat leerlingen met leermoeilijkheden in samenwerking met de ROCA door de combinatie van school en stage deelcertificaten behaalden, die hun vaardigheden aangaven en als startkwalificatie gezien konden worden.
In de periode dat de leerlingen in Amsterdam op school zitten worden ze via het Leerling Volg Systeem (LVS) gemonitord. Op het moment dat deze leerlingen uitstromen is alleen bekend naar welke vervolgopleiding de leerling gaat. Hierna verdwijnt de leerling uit het systeem van de school. Tabel 1. Uitstroom leerlingen Signis school Amsterdam afdeling Auditieve leerstroom Schooljaar Basisonderwijs Voortgezet speciaal onderwijs Voortgezet onderwijs Dagbesteding
20072008
20082009
20092010
6 11 1 7
1 13 1 3
2 15 3 2
In de Tabel 1. Uitstroom leerlingen Signis school Amsterdam afdeling Auditieve leerstroom, wordt niet nader aangegeven naar welke school de leerling gaat. Na het VSO komen volgens mijn informant de meesten terug naar de regio een enkele blijft elders. Er zijn geen cijfers bekend. De leerlingen worden zolang ze op het SO zitten gevolgd met behulp van het LVS, na de school is er geen zicht op de verdere ontwikkeling van de leerling. Volgens de respondent zou het een goede zaak zijn als we de leerlingen wel kunnen volgen. Het volgen van de ontwikkeling van een aantal leerlingen gebeurt nu bij toeval en is op persoonlijke titel van een docent. De school heeft geen methode om de leerlingen na de school te blijven volgen. De algemene conclusie is dat de leerlingen na de basisschool niet actief en structureel gevolgd worden. Het is wel de persoonlijke wens van een van de teamleden, maar het is het is niet opgenomen in het schoolbeleid en er is geen methode voor.
21
4.2.2. Kentalis Effatha Omdat de SO in Amsterdam geen VSO afdeling heeft, is de VSO in Zoetermeer die bekend staat onder de naam Effatha een logische mogelijke stap. Deze school maakt deel uit van de Kentalis organisatie en heet officieel Scholen Gemeenschap Effatha (SGE). De leerlingen die tot de doelgroep van mijn onderzoek behoren, kunnen bij de keuze, afhankelijk van het leervermogen van de leerling, uit een aantal schooltypen kiezen. Deze keuze bestaat uit de volgende mogelijkheden: het Voorbereiden Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO), Praktijkonderwijs (PRO), Arbeidsmarkt geKwalificeerd Assistent (AKA) en Middelbaar BeroepsOnderwijs (MBO). De leerlingen die kiezen voor het VMBO zijn in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en auditief beperkt. De SGE werkt samen met het Stedelijk College Zoetermeer (SCZ) waarbij de theoretische vakken door de docenten van het SGE worden gegeven en de praktijklessen door de docenten van het SCZ. De leerlingen maken hier na een uitgebreide loopbaanoriëntatie een keuze uit een van de volgende sectoren: Economie, Landbouw, Techniek of Zorg/Welzijn. Op het VMBO heb ik twee interviews kunnen afnemen. Beide respondenten zijn docenten van de SGE. Van beide gesprekken geef ik nu een kleine opsomming, de samenvattingen van de gesprekken zijn als bijlage aan het document toegevoegd. Op het Praktijkonderwijs heb ik een informeel gesprek gevoerd, de inhoud van dat gesprek is als derde interview toegevoegd. De eerste respondent werkt als docent Nederlands en heeft als overige functies: Intern begeleider, verantwoordelijk voor handelingsplannen, vaststellen leerniveau van de leerling op basis van de rapporten, uitkomsten CITO toetsen, werkhouding en observatie mededocenten. Uit het gesprek komt naar voren dat er momenteel twee leerlingen uit de regio Amsterdam in klas 5 zitten. Deze kinderen zaten eerder op de VSO AG Bellschool in Amsterdam maar daar bleek de school niet te kunnen voldoen aan de behoeften van de leerlingen. Sinds de overgaan naar onze school reizen deze leerlingen van huis naar school en weer naar huis en ik verwacht dat ze na hun schooltijd terug naar Amsterdam gaan. In de 3e klas volgen de kinderen 2 maal een snuffelstage. Op basis van die ervaringen en de schoolresultaten kiezen de leerlingen aan het einde van het 3e jaar een richting. De leerlingen op het VMBO kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding zoals het MBO. De leerlingen worden na de SGE bij een vervolgopleiding door de Ambulante begeleiders gevolgd. Op het VMBO zijn geen contacten met het bedrijfsleven.
22
Tabel 2. Herkomst leerlingen verdeeld over de klassen volgens respondent 1 (N=18)
Klas 1 Klas 2 Klas 3 Klas 4 Klas 5 Klas 3dl
Effatha, Zoetermeer 3 0 1
Auris Rotterdam 1 0 3
Signis Amsterdam 0 0 0
Horende school 1 0 0
1 1
3 2
2
0
De tweede respondent werkt op het VMBO als docent en verzorgt de loopbaanoriëntatie. De respondent geeft ook les in de vakken maatschappij, geschiedenis en levensbeschouwing aan leerlingen van de onder‐ en bovenbouw. Sinds het schooljaar 2010‐2011 geeft de respondent studievaardigheden en loopbaanoriëntatie aan leerlingen van de lbo. Deze worden aangeboden in het tweede en derde jaar van de onderbouw waarna de leerlingen een keuze dienen te maken. Voor dit schooljaar 2010‐2011 is voor vier (4) leerlingen de loopbaanoriëntatie afgerond en hebben zij een keuze kunnen maken. Bij de lessen wordt gebruik gemaakt van het leerboek Beroepskeuze dagboek VMBO, uitgegeven door het Instituut voor methode‐ontwikkeling en van internet voor het doen van een test. Een onderdeel van de loopbaanoriëntatie is het project sollicitatie en CV maken. Dit is een project waarbij de leerling bij de gekozen sector voor het vervolg van de opleiding gaat solliciteren. Hierbij komen alle onderdelen uit een sollicitatieproces zoals het schrijven van een sollicitatiebrief en het maken van een CV en het voeren van een gesprek aan bod. Dit project wordt afgesloten met een beoordelingsgesprek waarbij de sollicitant wordt beoordeeld op de onderdelen: entree, houding, gesprek, sollicitatiebrief en motivatie en het wordt afgesloten met de mogelijkheid tot het aangeven van opmerkingen. Dit wordt door de respondent met de leerlingen besproken. De uitkomsten zijn: Leerling 1, jongen van 16 jaar, heeft zelf de keuze gemaakt voor de richting handel en administratie. Keuze op basis van gesprekken met dove vrienden en de wens een schoon beroep te willen gaan doen. Leerling 2, meisje van 16 jaar, heeft een switch gemaakt, eind 2de leerjaar wilde ze handel en administratie doen maar kiest nu voor zorg en welzijn met als doel werken in een Kinderdagverblijf (KDV) met als doel op langere termijn een eigen KDV voor dove kinderen. De respondent geeft aan dat hiervoor door de leerling niveau 3 en later niveau 4 behaald moet worden. Leerling 3, meisje van 16 jaar, heeft via internet testen gedaan en is uitgekomen op een creatief beroep. Dit betekent voor haar de richting zorg en welzijn met uitstroomprofiel uiterlijke verzorging. Leerling 4, meisje van 16 jaar, wilde vanaf het begin kapster worden; er is hier dus sprake van een eigen keuze.
23
Uit het gesprek komt naar voren dat er van de leerlingen geen cijfers worden bijgehouden en ook worden de leerlingen niet gevolgd nadat ze hun VMBO hebben afgerond. De stagebegeleiders hebben hier misschien meer zicht op. Binnen de school is het volgen van de leerling in het beleid vastgelegd. Op het moment dat de leerlingen een keuze kunnen maken voor de beroepsrichting hebben ze de keuze uit alle vier de profielen. Het valt op dat er weinig leerlingen kiezen voor de richting landbouw. De uiteindelijke keuze wordt gemaakt op basis van de uitkomst van de loopbaanoriëntatie en gesprekken van het docententeam. Het docententeam op deze locatie onderhoudt geen contacten met het bedrijfsleven, de branche‐organisatie of het Midden‐ Klein Bedrijf (MKB) om de vraag en het aanbod voor de arbeidsmarkt te bepalen. Uit het informele gesprek met de stagebegeleider van PRO heb ik de volgende informatie verkregen. De leerlingen die kiezen voor PRO zijn in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, auditief beperkt en hebben een IQ van 70 en hoger. De leerlingen kunnen hier uitstromen met een AKA‐diploma, doorstromen naar het MBO of naar een betaalde baan. Van deze afdeling heb ik geen persoon kunnen interviewen, maar ik heb van een stagecoördinator wel een overzicht gekregen met als titel Kansen en zorgen met betrekking tot werkgelegenheid van onze leerlingen. Hieruit valt af te lezen dat in de sector groen, veel werkgelegenheid is zeker in de regio waar de school zich bevindt. Echter dit heeft een lage status bij de leerlingen. De sector zorg heeft veel werkgelegenheid ook op het gebied van verzorgende maar ook de facilitaire deel van deze branche heeft banen. Met facilitair wordt keuken,linnenkamer, wasserij. Wel worden er vaak communicatievaardigheden gevraagd en dat kan soms niet passend zijn. Werkgelegenheid binnen de instelling voor doven neemt af. De sector administratie als onderdeel van het uitstroomprofiel Economie biedt weinig kansen als gevolg van de eisen op het gebied van communicatie. Het heeft bij de leerlingen een grote aantrekkingskracht ondanks dat er weinig kans op werk is. Bij de sector techniek valt op dat daar voor technische vakmensen zeker kansen aanwezig zijn na het aantrekken van de economie. Knelpunt is dat veel bedrijven de veiligheid als beslissende factor beschouwen bij het wel of niet aannemen van deze leerlingen. Met name bij de toets voor het certificaat veiligheid VCA ligt de nadruk op taal. Algemeen komt in deze sector steeds minder ongeschoold werk voor. Als laatste wordt gemeld dat grootwinkelbedrijven voor magazijn en vakkenvuller meestal wel kansen bieden net als de grote keukens bij horecabedrijven. Volgens de coördinator is de overheid een moeilijk toegankelijke werkgever. In datzelfde overzicht worden ook de Sociale Werkvoorziening (WSW) en dag activiteiten centrum (DAC) genoemd als mogelijke uitstroom, deze instellingen staan nu onder druk door de regeringsmaatregelen en hebben te maken met lange wachtlijsten. De leerlingen die doorstromen naar het MBO zijn in de leeftijd van 18 tot 40 jaar, auditief beperkt met mogelijk een taalachterstand en komen uit het VSO of VMBO waarbij het in combinatie met de horende school niet gelukt is de school met een diploma af te ronden. Deze leerlingen volgen op het SGE vaak de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Na het beëindigen van hun schoolcarrière stromen ze uit naar een betaalde baan of een vervolgopleiding. Over de afgelopen periode 2005 tot 2010 zijn in totaal vijf leerlingen vanuit PRO uitgestoomd via BBL naar een baan. Twee leerlingen kwamen aan het werk in de keuken van een instelling, twee leerlingen kwamen in de supermarkt als magazijn‐ /vakkenvuller, drie leerlingen kwamen terecht bij grote kledingwinkels als magazijn en orderpikker. In 2007 en 2008 stroomden acht leerlingen de WSW in, terwijl over de periode van 2005 tot 2009 twaalf leerlingen op een Dag Activiteiten Centrum (DAC) gingen werken.
24
Uit de schoolgids voor het schooljaar 2010‐2011 is de onderstaande informatie afkomstig. Tabel 3. Opbrengsten van het onderwijs SGE
leerjaar
PO
VMBO
MBO
aantal leerlingen juni
20082009 20092010
uitstoom tussentijds en aan het eind
naar
16
11
ROC, de Elementen, cluster 2 school
12
9
ROC, AKA
20082009 20092010
4
4
ROC
2
1 1
VMBO-TL ROC
20082009
8
3 5
verder studeren betaalde arbeid
200920101
12
9 0
verder studeren betaalde arbeid
1
Bij de uitstroom van het leerjaar 2009‐2010 bij MBO zit er een verschil van drie leerlingen tussen de in‐ en uitstroom. Van deze drie leerlingen ontbreken de gegevens.
25
4.3 Resultaat van onderzoek bedrijfsleven Om in contact te komen met het bedrijfsleven ben naar de Kamer van Koophandel in mijn regio gegaan. Ik wilde met vertegenwoordigers van bedrijven praten en achterhalen welk beeld werkgevers bij werknemers met een auditieve beperking hebben en of zij ervaring hebben met deze werknemers. Er bleek geen actief bestand te zijn met overzichten van arbeiders. Ik kreeg de tip om via de bedrijfsvereniging en de branchewijzer verder te kijken. Ook heb ik het Midden en Kleinbedrijf in de regio benaderd. Hier kwam de tip vandaan contact op te nemen met de Metaalunie. De Metaalunie had een proactieve houding en via het secretariaat ben ik in contact gekomen met een Buitendienstledenadviseur. In een telefonisch onderhoud vertelde deze persoon dat hij een bedrijf in Hoofddorp weet waar volgens hem drie doven in de metaal werken. De eerste afspraak was dat hij het bedrijf benaderde voor een gesprek. Wel gaf hij aan dat er geen structureel samenwerkingsverband is tussen een VSO voor doven en de Metaal unie. Hij sloot niet uit dat dit wel mogelijk is. In het verleden heeft de metaalbranche geprobeerd om met de dovengemeenschap in contact te komen. Dit komt overeen met mijn wetenschap dat in 1999 het Platform Arbeid en Werk (PAW) een congres gehouden heeft waarbij besloten werd een project te starten voor Doven in de Metaal. Door de economische crisis is dit platform in 2011 niet meer actief. Via de eerder genoemde Buitendienstledenadviseur kwam ik in contact met een leidinggevende van een bedrijf uit Hoofddorp. De respondent van dit bedrijf geeft gedurende 25 jaar leiding aan medewerkers in de metaal sector en met name aan CNC draaiers en frezer. In die 25 jaar heeft hij 2 dove medewerkers in het bedrijf. De respondent meldde in zijn mail dat hij een andere mening heeft dan de meeste collega’s. De leidinggevende vindt dat de school de leerlingen de theorie moeten overbrengen. De praktijk is om ervaring op te doen en te concluderen, dat de theorie klopt en dat je de theorie nodig heb waardoor je iets nieuws kunt doen op basis van de opgedane kennis en ervaring. Volgens de leidinggevende sluiten School en praktijk per definitie niet aan. Dan moet je ook niet willen. Een leerling doet binnen een maand bij een werkgever meer uren praktijk dan drie jaar op school. Wel dient de theorie de praktijk en de praktijk bevestig de theorie. Dit is de mening van een persoon en mag niet als generaliseren mag worden beschouwd. Het Hoofdbedrijfschap detailhandel (HBD) waarin zowel de werkgevers als de werknemers zijn verenigd op het gebied van de detailhandel heb ik benaderd omdat de detailhandel de grootste particuliere werkgever is. Op mijn mail om in contact te komen was de reactie dat het HBD zich niet bezighield met het bijhouden van de samenstelling (demografie) van het werknemers in een bestand. Dit was een onbevredigende reactie. Als reactie hierop ben ik verder gaan zoeken naar informatie. Uiteindelijk blijkt op de internetsite onder het item onderzoeken wel een document te zijn met de titel werknemers in de detailhandel. Bij nadere bestudering van dit document kom ik tot de conclusie dat er meer bekend is en gerapporteerd wordt over de samenstelling dan in eerste instantie werd verkondigd. De gegevens waarmee gewerkt wordt komen uit diverse andere bestanden waarvan het Centraal Bureau voor de statistiek de grootste leverancier is. Deze wetenschap heeft ervoor gezorgd dat ik een nieuwe alinea aan mijn hoofdstuk toevoeg met daarin de resultaten van het onderzoek bij de overheid.
26
Naast de metaal en de detail sector heb ik contact op genomen met de Brancheorganisatie Zorg (BOZ). Uit de e‐mail contacten en de telefonische contacten, kwam ik aan de weet dat zij geen connecties hebben met de scholen. Een persoon verwees me door naar de vereniging van slechthorenden. De tweede persoon verweest me door naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VGN). Ik heb er voor gekozen om deze reactie te vermelden om dat ze illustratief zijn voor het gebrek aan belangstelling en dus ook geen oog hebben voor de kansen die er mogelijk aanwezig zijn voor de dove jongeren op een baan in een sector die door de vergrijzing veelvuldig in het nieuws is als mogelijke richting waar te kort aan arbeidskrachten ontstaan. 4.4 Resultaat van onderzoek overheid Via mijn oude contacten uit mijn werkzaamheden als arbeidsconsulent neem ik contact op met het UWV en in het bijzonder met een arbeidsdeskundige (AD). Bij hem informeer ik of het UWV een overzicht bijhoudt van de resultaten van ondersteuningstrajecten van dove jongeren op het werk. Op de locaties Haarlem en Amsterdam blijkt een dergelijk overzicht niet te bestaan. Ook navraag bij een andere regio levert een negatief antwoord op. Bij navraag bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kom ik tot de ontdekking dat er wel globale cijfers bekend zijn over het onderwerp werkgehandicapten en de mogelijke aanpassingen. Over de relatie tussen scholing en werk komen geen gegevens naar boven. Jepma & de Visser (2010) hadden in hun onderzoek dezelfde ervaring n.l. dat er geen specifieke informatie beschikbaar is over dit onderwerp. Het Centraal Plan Bureau (CPB), een instituut dat zich sinds 1945 bezighoudt met economische vraagstukken laat op haar website onder het onderwerp Arbeidsmarkt een aantal documenten zien die betrekking hebben op onderwerpen als participatie arbeidsmigratie en arbeidsaanbod naar sociaal demografische kenmerken. Bij telefonische navraag wordt door de medewerkster aangegeven dat er geen dergelijk onderzoek is gedaan naar de arbeidsdeelname van doven en slechthorenden. 4.5 Resultaat van onderzoek belangenorganisatie Een andere instantie die geraadpleegd heb is de Simea. In deze stichting hebben de besturen zitting die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs aan leerlingen die doof, slechthorend en /of ernstige spraak/taalmoeilijkheden, zij hebben op deze wijze hun expertise samen in een stichting ondergebracht. Via de beleidsmedewerkster verneem ik dat er geen telgegevens beschikbaar zijn. Met telgegevens bedoel ik in dit verband een overzicht van leerlingenaantal en welke school zij bezoeken. Ook de oudervereniging Nederlandse Federatie van Ouders van Dove kinderen (FODOK) heb ik geraadpleegd. De stichting is opgericht om de belangen van dove kinderen en hun ouders te behartigen. Uit e‐mail en telefooncontacten blijkt dat de FODOK geen actief beleid heeft op het terrein waar mijn onderzoek zich op richt. Wel is er voor 2012 een projectvoorstel ingediend waarvan de financiering rond is. Dit project gaat over het zoeken van een dove buddy op de werkvloer voor de jonge schoolverlater.
27
4.6 Analyse van het resultaat van onderzoek onder dove respondenten Uit mijn onderzoek gegevens is naast de uitkomst van de personen die werk en die vinden of hun opleiding passend is voor het werk dat zij doen is ook de volgende ander conclusie te formuleren. Uit mijn onderzoek onder de dove jongeren blijkt dat van de 22 deelnemers tien personen (45%) werk hebben. Een deelnemer heeft naast de studie ook werk, waardoor het aantal mensen met werk op elf komt. Kijk ik naar het effect van het kunnen kiezen van een beroep en het vinden van een baan die past bij de genoten opleiding dan vind ik een waarde van Cramer’s V die gelijk is aan 0,239. Bij een waarde V= 0,25 kan volgens de statistiek geconstateerd worden dat er sprake is van een redelijke sterke samenhang. Tabel 4. Samenhang Samenhang waarde Nominal by Nominal
Aantal mensen
Phi
,239
Cramer's V
,239 11
Uit mijn onderzoek blijkt dat van de 22 respondenten er uiteindelijk acht personen werk doen die past bij de opleiding. Zoals reeds vermeld in paragraaf 4.1.2. zien we over de deelname aan het arbeidsproces dat tien personen werken (1 persoon werk en studeert), 55% heeft dus geen werk. Uit de gesprekken met de vertegenwoordigers van de scholen blijkt niet dat er een samenwerkingsverband zou bestaan met de branche‐organisatie. Dit wordt ook vanuit de branche‐ organisatie bevestigd. Er zijn geen contacten met de scholen. Een persoon uit de metaalbranche geeft aan dat hij niet op dit contact zit te wachten. De uitspraak van een persoon mag niet generaliserend worden opgevat voor de gehele branche. Wel is het van belang te weten dat deze mening ook bestaat naast de mening van de buitendienstledenadviseur die niet onwelwillend hiertegenover staat. In de respons van de dove jongeren zijn een aantal oude bekende beroepen te lezen. Daarnaast zien we ook verschillende nieuwe beroepen zoals visuele en grafische vormgeving ontstaan. Bij mijn bezoeken aan de scholen zijn deze beroepen niet ter sprake gekomen. Kijk ik naar de beroepen die door de scholen genoemd worden binnen PRO dan, blijkt het oude patroon van beroepen als timmerman etc. nog steeds te bestaan. Op basis van mijn bezoek aan het SGE constateer ik dat op de SGE‐afdeling VMBO leerlingen worden opgeleid voor beroepen waarvan de stagecoördinatoren van de PO aangeven dat hierin zorgen liggen in de betekenis van weinig kans op werk. Uit de contacten met de KvK, het MKB, de branche‐organisatie Metaal, Zorg en Bouw, kwam naar voren dat er geen contact is met de school waar leerlingen opgeleid worden. Een persoon uit de metaal branche vond het wederzijdse contact ook niet nodig. De beide belangenorganisatie SIMEA en FODOK hebben geen gegevens of een beleid wat de opbrengsten zijn van de scholing aan de kinderen waarvoor zij de belangen behartigen.
28
5. Conclusies, discussie, aanbevelingen en vervolg 5.1 Conclusie Mijn onderzoeksvraag luidde: is er een effectieve aanpak te formuleren voor een betere aansluiting tussen de vraag vanuit de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de school om samen tot de meest optimale route te komen voor het vinden van betaalde banen op de niveaus 1 en 2 voor dove en slechthorende jongeren? Ik heb vanuit de theoretische verkenning en mijn eigen praktijkonderzoek de conclusie getrokken dat er inderdaad een effectieve aanpak te formuleren is. Vanuit de theoretische verkenning (zie hoofdstuk 2) kon ik de volgende subvragen beantwoorden: 1) Is er sprake van beroepen die vaker door doven dan door horenden worden uitgevoerd? Nee, dat is niet aangetoond. 2) Welke verschuiving in beroepen is er te constateren? Voor de mannelijke doven: van ambachtelijke beroepen zoals kleermaker,timmerman naar kennisberoepen zoals bijvoorbeeld computerdeskundige, voor de vrouwelijke doven: van huishoudelijke en ambachtelijke beroepen als naaister en hulp in de huishouding naar kantoorfunctie zoals administratiemedewerker en laborante. Vanuit mijn eigen praktijkonderzoek beantwoord ik mijn subvragen stapsgewijs: 3) Hoe is het nu gesteld met de regionale vraag vanuit de arbeidsmarkt en het aanbod vanuit de school? Op basis van de reacties van zowel de school als vertegenwoordigers van het bedrijfsleven beantwoord ik deze vraag met de constatering dat er geen contacten tussen de school en de arbeidsmarkt zijn. Er zijn geen regionale overleggen en cijfers ontbreken bij de diverse instanties. 4) Hoe kunnen genoemde vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd? Dit kan bereikt worden door alle betrokkenen rondom de scholing van de dove leerling met elkaar in contact te brengen om samen te zien in welke beroepen de dove leerlingen kans op werk hebben. De leerling, de ouders, de school dienen hierbij in contact te treden met een instantie die hier zicht op heeft. Deze instantie kan het Kenteq zijn. Kenteq is een organisatie die de school kan helpen de leerlingen op te leiden tot het juiste niveau. Deze organisatie gaat over de opleidingskwaliteit in de techniek en heeft dus een netwerk tot haar beschikking. Dit kan een combinatie zijn van het locale bedrijfsleven, het UWV en het CBS. Ook de gemeente waar de jongere woont heeft er belang bij dat hij/zij een goede kans op de arbeidsmarkt maakt en kan een rol spelen met het verstrekken van mogelijke subsidie. Uit mijn ervaring als arbeidsconsulent bleekt dat dit per gemeente kan verschillen. Zou kreeg ik voor een cliënt in de gemeente Schermer voor één jaar een traject gefinancierd terwijl de gemeente Haarlem de aanvraag afwees.
29
5) Wat is de meest optimale route voor beide partijen om betaalde banen op de niveaus 1 en 2 te vinden? De meest optimale route is vanuit de bovenstaande contacten een samenwerkingsverband van het bedrijfsleven en de school te creëren. Hierdoor kunnen de leerlingen werkervaring in het bedrijf op doen. Per regio zal bekeken dienen te worden in welke branche en sector vraag is naar medewerkers. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de cijfers van het UWV en het CBS. 6) Op welke wijze gaan de scholen om met de veranderde arbeidsmarkt? Bij de uitwerking van de response van de dove jongeren zien we een aantal nieuwe beroepen ontstaan waarin zij studeren dan wel werken. Vergelijk ik dit met de reactie vanuit de scholen op de vraag voor welke beroepen de leerlingen hun keuze maken dan constateer ik dat de school niet mee verandert en leerlingen opleidt voor beroepen waarvan binnen de school bekend is dat daar weinig kans op werk is. Uit mijn gesprekken met de docenten van de scholen zijn geen nieuwe beroepen naar voren gekomen. 5.2 Discussie Dove respondenten Tijdens de werving van de respondenten onder de populatie dove jongeren bleek dat het lastig was om deze te bereiken. Door een informant in te zetten is getracht de deelnemers zoveel mogelijk op toeval te verwerven. Het aantal van 22 respondenten maakt dat ik de uitkomst van mijn onderzoek niet voor de gehele populatie kan laten gelden. Hiervoor zou een grootschalig landelijk onderzoek onder de populatie van dove jongeren moeten worden gehouden. Ook het enthousiasme en de betrokkenheid van de dove jongeren aan dit onderzoek deel te nemen is een punt van discussie. Waarbij de vraag gesteld dient te worden: waarom is er zo weinig belangstelling voor dit onderzoek? Verklaringen zouden kunnen zijn: de vele onderzoeken die er de laatste jaren geweest, de tijdgeest, de toename van individualisatie, levensstijl en houding. Diverse dove jongeren vragen zich af: waarom zou ik mee doen? het levert niets op. Dit houdt in dat bij een soortgelijk onderzoek mogelijk de respondenten persoonlijk en ter plekke de vragenlijst af te nemen meer resultaten oplevert. Het aantal respondenten in de leeftijdgroep 16‐19 jaar leverde maar één deelnemer op. De uitkomst van het onderzoek is niet maatgevend voor deze groep. Een groep die in een volgend onderzoek nog meer te bereiken zou kunnen zijn via de scholen, ouder, ouderverenigingen. Daarbij moet ook worden bedacht dat bij onderzoek in die leeftijd categorie de ouders toestemming moeten geven. Ik ben van mening dat de scholen dit soort onderzoeken zelf moeten uitvoeren, want het geeft dan een beeld van de leeropbrengsten en het effect op de korte en lange termijn aan. Schoolrespondenten Ik heb mijn onderzoek gedaan in de maanden april tot en met juli. Dit zijn drukke maanden op de onderwijsinstellingen. Mogelijk heeft dit invloed op de uitkomst van mijn onderzoek. Omdat de bereidwilligheid wel aanwezig is maar, op een docent na, de afspraken pas na rappelleren tot stand kwamen.
30
5.3 Aanbevelingen Vanuit mijn rol als onderzoeker doe ik een aantal aanbevelingen waarbij deze ertoe kunnen leiden dat de kansen voor dove jongeren kunnen toenemen. Op die manier zou er een meest optimale route voor betaalde banen op het niveau 1 en 2 gedefinieerd kunnen worden. Mijn eerste aanbeveling is dat de scholen en het bedrijfsleven elkaar moeten gaan opzoeken en contacten moet gaan leggen. Samen kunnen zij vaststellen in welke sectoren van de arbeidsmarkt behoefte is aan arbeidskrachten. Op die manier ontstaat er kans op werk. In sectoren waar het voor bedrijven moeilijk is om werknemers te vinden zijn bedrijven ook eerder bereid mee te denken over de mogelijkheden. Mijn tweede aanbeveling is dat alle betrokkenen rondom het proces school en werk, oog hebben voor beroepen waarin werk te vinden is. De leerling, de ouders, de school dienen hierbij in contact te treden met instellingen die hier zicht op hebben. Dit kan een combinatie zijn van het lokale bedrijfsleven, het UWV en het CBS. Mijn derde aanbeveling is dat ouders de kansen op de arbeidsmarkt van hun kind centraal moeten stellen bij de schoolkeuze in zowel type als locatie van de school. Hierbij dienen niet de talenten en competenties van de leerling vergeten te worden. Deze moeten de basis zijn voor de keuze voor een opleiding en baan. In deze aanbeveling is ook een rol voor de ouderbelangenorganisatie FODOK en SIMEA weggelegd. Mijn vierde aanbeveling is dat de scholen hun leerlingen langer en beter volgen, ook na het verlaten van de school én in het arbeidsproces. Dit is wenselijk om in het scholingsdeel veranderingen te kunnen doorvoeren als de arbeidsmarkt daar om vraagt.
31
5.4 Vervolg Om te toetsen of mijn aanbevelingen uitvoerbaar dan wel draagkracht hebben heb ik deze ter toetsing aangeboden aan vertegenwoordigers van de brancheorganisatie Metaal en aan een schoolvertegenwoordiger. Om het traject te kunnen implementeren is het belangrijk dat de fases die de betrokkenen moet doorlopen om in het nieuwe schooljaar 2011‐2012 met elkaar in contact komen helder zijn. Op het moment dat het nut van dit traject wordt ingezien zal een er een projectbewaker kunnen worden benoemd. In onderstaande tabel geef ik een voorbeeld van een tijdsplanning. Hierbij is rekening gehouden met de schoolvakantie voor de regio Midden. Tabel 5. Tijdsplanning contact school en bedrijfsleven. zomervakantie midden
02-07 / 14-08
uitwisselen NAW
1-9-2011
bezoek afspreken
8-9-2011
bezoek
15-9-2011
bezoek uitwerken en afspraak plannen
1-10-2011
herfstvakantie midden
Met midden klein bedrijf regio school
15-10 / 23-10
bezoeken wederzijds school en bedrijf
27-10-2011
Kansen in beeld brengen
1-11-2011
welke sectoren / branche is Kans
PVA WerkKansen gereed
15-12-2011
welke bedrijven doen mee
kerstvakantie
24-12-2011
starten uitvoering werk kansen
8-1-2012
leerlingen en bedrijven koppelen
uitvoering loopt door naar eind schooljaar Evaluatie voor einde schooljaar inplannen
30-5-2012
Vervolg beslissing
15-6-2012
32
6. Reflectie
In mijn leerproces bij het schrijven van dit verslag heb ik een beeld gekregen van hoe onderzoek uitgevoerd dient te worden. Ik heb mogen ervaren dat het vinden van respondenten en dan nog het daadwerkelijk mee laten doen een van de lastigste onderdelen is. Niet alle personen die werden benaderd hadden zin om mee te doen. Dit dwong mij om te zoeken naar een andere manier om de jongelui wel te vinden en op welke manier het mogelijk was om de drempel te verlagen voor hun deelname door een papieren versie van de vragenlijst in te zetten. Op die manier kon er snel gehandeld worden door de deelnemers. Dit kwam de respons ten goede en leverde meer aanmelding op. Als ik de bovenstaande alinea uitwerk volgens de reflectiemethode S.T.A.R dan kom ik tot de volgende weergave De situatie voor deze masterproef laat zich omschrijven dat ik vanuit een aantal vragen die in mijn hoofd leefden en die enige hartzeer bevatten om te zetten in onderzoeksvragen die zouden kunnen leiden tot een afstudeerscriptie. Door het schrijven van deze afstudeerscriptie of masterproef doorliep ik alle elementen van de studie die de afgelopen twee jaar de revue zijn gepasseerd. Doordat de keuze van mijn onderwerp betrekking had op het onderwijs aan dove leerlingen en de beleving van de dove jongeren, was ik indirect met het vak Dovencultuur bezig. De taak die ik me hierbij voor ogen hield is uit de ervaringen en de gesprekken met mijn respondenten inzicht te krijgen in hoe zij dat in de praktijk doen, aangevuld met informatie uit de theorie. De theorie bestaat in dit geval uit de literatuur en documenten. Daarnaast waren de antwoorden van de respondenten van belang. Het was mijn taak om deze informatie in goede vormen te plaatsen en te analyseren. Hierbij greep ik terug naar de module Onderzoeksmethode. De actie in dit geval is dat ik vanuit de gevonden resultaten in staat was een conclusie te formuleren. Na het formuleren van de conclusie ben ik overgegaan tot het doen van aanbevelingen. Bij het schrijven hiervan heb ik mij gefocust op de huidige situatie en gekeken naar de gewenste situatie. Onderdelen die bij de leereenheid Omgaan met Verandering ook van toepassing waren. Het resultaat is een masterproef die in de uitkomst een richting aangeeft waarin de mogelijkheden op een optimale aansluiting tussen school en werk beschreven zijn. Op deze laatste manier, de zogenaamde transfer fase, neem ik nieuwe kennis mee naar de toekomst waarin ik een nieuw onderzoek zou kunnen gaan doen. Door het systematische doorlopen van mijn leeropbrengst van deze masterproef, toon ik aan dat ik kan reflecteren op mijn eigen handelen en doen en in staat ben een antwoord te geven op de vraag ”wat is het leermoment van deze masterproef?” In deze afgelopen periode heb ik aan de volgende competenties gewerkt Het bestuderen van literatuur valt onder competentie 1 ‘Vakmethodisch competent’. Met dit verslag toon ik aan dat ik relevante boeken en artikelen op het gebied van dit onderwerp kan vinden en toepassen. Ook toon ik aan dat ik de inhoud begrijp en desgewenst met een kritische blik kan bestuderen.
33
Het schrijven van mijn masterproef en het op een zakelijke manier weergeven van de feiten, conclusies en aanbevelingen vallen onder competentie 2 ‘Organisatorische bestuurlijk competent’ en hiermee heb ik voldaan aan en invulling gegeven aan mijn concrete leervraag “ik wil leren hoe je zakelijke rapporten en documenten schrijft op het niveau van Master”. Hiervoor zal ik gebruik blijven maken van een kritische vriend die mijn verslag in conceptvorm leest en mij aanwijzingen geeft op het vlak van spelling en grammatica. De inhoud van het verslag blijft mijn verantwoording. Door het opbouwen van netwerkcontacten met de diverse belangenorganisaties en door mijn houding en taalgebruik aan te passen aan de personen die ik heb mogen interviewen en bevragen heb ik voldaan aan competentie 3 ‘Sociaalcommunicatief competent’. Door naar mijn beide begeleiders te luisteren en open te staan voor de feedback en voor hun vragen en opmerkingen, werkte ik aan competentie 4 ‘Reflectief competent’. Het verwerken van feedback op mijn verslag geeft mij de kans te werken aan competenties 5 en 6, ‘Intern en extern functioneren’. Onder deze competenties valt ook het leggen van contacten met andere instellingen buiten de opleiding zoals de scholen, vertegenwoordigers van branche‐ organisaties, alsmede e‐mail contact met de beheerders van de website die ik heb ingezet bij het verwerven van respondenten. Door het schrijven van mijn masterproef en door mij te verdiepen in het softwarepakket SPSS werkte ik aan Competentie 7 en gaf ik sturing aan mijn eigen ontwikkeling. Tevens gaf ik op die manier aan ontbrekende kennis snel te kunnen verwerven. Het gehele proces van mijn masterproef heb ik als een leerzaam traject ervaren. Leerzaam in de betekenis van hoe kan ik personen voor mijn onderzoek bereiken en enthousiasmeren om mee te doen. Ook het feit dat ik in de leeftijdsklasse van 16, 17 en 18 jaar moeilijk of geen deelnemers kon vinden heeft mij het inzicht gegeven dat ik bij een volgend onderzoek een andere methode moet gebruiken. Die methode zal dan meer geënt moeten zijn op de samenwerking tussen de scholen, de ouders van deze leerlingen en de oudervereniging. Opmerkelijk vond ik te constateren dat er bij de overheid weinig of geen informatie beschikbaar was, of dat ik het niet heb kunnen vinden. Opmerkelijk omdat ik uit gegaan ben van de gedachte dat beleid gemaakt wordt op basis van feiten. Nu leeft bij mij de vraag: hoe maakt men het beleid? Een leuke vraag voor een volgende studie, misschien! Naast de competenties waarin ik in mijn Masterproef heb gewerkt zijn de afzonderlijke leereenheden de bouwstenen van mijn studie geweest. Het voert hier te ver op elke afzonderlijke reflectie opnieuw te noemen en volsta ik met een korte terugblik op de leereenheden en de opbrengst van het college en het lesmateriaal in volgorde van aanbod. Dovencultuur, gezien het feit dat ik in de Dovenwereld werk, leeft was ik bij aanvang van de studie benieuwd naar aanbod. In deze module ben ik in aanraking gekomen met literatuur en de manier waarop je deze kunt vinden. Ik heb diverse contacten in relaties met Doof opgedaan zoals FODOK, ben naar congressen geweest waar in anders niet snel naar toeging. Bij Onderzoeksmethode leerde ik de basiselementen die je nodig heb voor het doen van een onderzoek en de verschillen tussen de diverse onderzoeken. Onderzoeksmethoden heeft ertoe bijgedragen dat ik nu op een andere manier kijk naar onderzoek en onderzoek resultaten en maakt dat ik hierbij ook de kritische onderzoekhouding aanneemt. Inclusief bracht mij inzicht in de rechten van de mens en gaf mij de mogelijkheid om bij complexe vraagstellingen in de communicatie met de omgeving dit op een juiste en tactvolle manier te doen, daarbij iedereen in de eigen waarde te laten. Een vaardigheid die in mijn Masterproef ook nodig had om aan de gewenste informatie te komen.
34
Inzicht in organisatie en de veranderbereidheid, welke aanbod kwamen bij Omgaan met veranderingen, hielpen bij om de vaak wat formele organisatie er toe te bewegen mij toe te laten in de vaak naar binnen gerichte school organisaties. Hierbij kwam ook van past de methode van loslaten van verworvenheden.
35
Literatuurlijst Berkhout, P.R. (1963?). Doof … wat kan ik worden. Amsterdam: Duwaer & Zonen. Boeije, H., ’t Hart, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Utrecht: Boom onderwijs Bonnema, J. Th., & Kelbling, A. M. (1977). Beroepen voor Doven en Slechthorenden. Een onderzoek naar mogelijkheden en belevering van auditief gehandicapten in de arbeidssituatie. ’s Gravenhage: Staatsuitgeverij. Constandse‐ van Dijk, C., Pijnenburg, M. , & Swaans‐Joha, D. (1988) Doven‐in‐zicht. Een onderzoek naar de leefsituatie van volwassen doven. Speciale bewerking van het proefschrift Doven in Nederland van P.C.M. Breed en B.C. Swaans‐Joha. Utrecht: DoCom. Defesche, E. M. (2004). Doof, maar zeker niet stom.. Onderzoek in hoeverre er vraag is naar specialberoepsgericht onderwijs voor de doelgroep auditief / communicatief beperkten. Sint Michielgestel: eigen uitgave. Van Dijk – Sallaerts, E. (1984). Werkloos zijn uit de doof‐punt. Valkenswaard: eigen uitgave. Van Gelderen, A. (2008). Contra‐expertise over “advies toekomstige inrichting van het onderwijs aan leerlingen met een auditieve beperking. Amsterdam: SCO‐Kohnstamm Instituut. Van Groningen, B. & Sillikens, M. (2006). APA in perspectief. Verwijzing in tekst en literatuur volgens APA voorschriften ( naar de 5de editie). Amsterdam: uitgave Universiteit van Amsterdam. Groot Zwaaftink, T., van der Bijl, D., Luring, G.R., van Lingen, E., Janson, T. , Knoors, H. et al. (2008). Advies toekomstige inrichting van het onderwijs aan leerlingen met een auditieve beperking. Utrecht:? Harterink‐Hilderink, M. J. A. (1999). Oorzaak, een zaak om aan te werken. Verslag verkennend onderzoek naar de arbeidsdeelname en de arbeidskwaliteit van preliguaal dove mensen in de regio Amsterdam. Utrecht: eigen uitgave SDG. Janse, J. (1988). Het onderzoek naar de situatie van dove jongeren in het hogere onderwijs en het Cegobo‐plan. In A. Bijlsma (Ed), Kansen voor Doven (pp. 76‐83). Utrecht: Docom. Jepma, Y., & De Visser, S. (2010). De beste start? Kansen op de arbeidsmarkt voor jongeren met een beperking. Utrecht: Sardes. Josten, E.J.C. (2007). De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt. Tilburg: eigen uitgave Organisatie voor Strategische Arbeidsmarktonderzoek (OSA). Kamerling, S. & Oostwoud, S.(1993). Een drempel lager. Verslag werkconferentie. Amsterdam: Huisdrukkerij SWDA. De Lange, R., Montesano Montessori, N. & Shuman, H. (2009). Praktijkonderzoek voor de reflectieve professionals. Apeldoorn: Garant. Manuscriptvorm. Pattipeiluhu, S. (1989). Dove jongeren en hun beroepsopleiding. In A. P. M. Van Hagen, & H. Knoors (Eds). Onderwijs aan Doven (pp. 193 – 201). Alblasserdam: Kanters.
36
Posthuma, H. (1979). Horende maatschappij met dove medeburger tot z’n recht laten komen. In J. Kiers (Ed), Plaats maken voor de dove medeburger (pp. 9‐10). Utrecht: DoCom. Scheper, H.H.W (1991). Dove mensen op de arbeidsmarkt. In A. Bijlsma (Ed), Een gebaar naar de toekomst (pp. 139‐144). Utrecht: Docom. Schmeets, K. (2001) Slechthorende jongeren en werk in Nederland. Een onderzoek naar slechthorende jongeren en hun ervaring op de arbeidsmarkt. Nijmegen: eigen uitgave. Smits, J. & Edens, R. (2006). Onderzoek met SPSS en Excel .Amsterdam: Pearson Prentice Hall. Stichting Nederlandse Dovenraad. (1979). Plaats maken voor de dove medeburger. Verslag van het eerste nationale congres van doven. Utrecht: DoCom. Stichting Nederlandse Dovenraad. (1988). Kansen voor Doven. Verslag van het derde nationale congres van doven. Utrecht: DoCom. Stichting Nederlandse Dovenraad. (1991). Een gebaar naar de toekomst. Verslag van het vierde nationale congres van doven. Utrecht: Docom. Sontag, L., van Steensel, R. , van Schilt‐Mol, T. & van der Neut, I. (2008). Communicatie, taalbeleid en schoolkeuze. De mening van ouders van dove en slechthorende leerlingen. Tilburg: IVA beleidsonderzoek en advies. Wesemann, J. H. (2006). Baanbrekend werk? Dove jongeren op weg naar de arbeidsmarkt. Utrecht: eigen uitgave.
37
Overige bronnen Internet Effatha schoolgids 2010‐2011: http://www.kentalis.nl/Kentalis_C01/ShowDocument.asp?CustID=711&ComID=26&DocID=2&SessionI D=73499276074487283411465022774&Ext=.pdf
Reflectie instrumenten: https://www.sharepoint.hu.nl/cursussen/MOGTNGTDOV/Reflectieinstrumenten/Forms/AllItems.asp x Ik blijf me afvragen of je niet openbaar toegankelijke bronnen kan of moet vermelden Les materiaal colleges Onderzoeksmethode: https://www.sharepoint.hu.nl/cursussen/MOGTNGTDOV/OM/college%20sheets/Forms/AllItems.asp x Website Stichting Belangen Nederlandse Dove Jongeren (SBNDJ): www.jongerencommissie.nl Internet opinie site: www.Doof.nl Re‐integratiebedrijf Werkpad: www.werkpad.nl Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening (GGMD): www.ggmd.nl . Website het Hoofdbedrijfschap detailhandel (HBD): www.hbd.nl Intranet Hogeschool van Utrecht: https://intranet.sharepoint.hu.nl/FE/Gebaren_Taal_en_Dovenstudies/Pages/default.aspx.
38
Bijlagen Deze omvat een aantal documenten die de gehele scriptie omvatten. De bijlagen 1 en 2 hebben betrekking op de beroepen. De bijlage 3 bevat de gehanteerde vragen lijst bij het onderzoek naar de dove jongere. De vragenlijsten en de uitwerking van de interview van de bezoeken aan de scholen zijn genummer als 4, 4.1,4.2 en 4.3. Tenslotte geeft bijlage 5 een geheel overgenomen reactie van een vertegenwoordiger van de sector Metaal weer. Bijlage 1. Beroepen volgens Berkhout (1963) uit Doof wat kan ik worden Mannelijke leerlingen via eigen vakschool typografie houtbewerken lassen plaatwerken constructie bankwerken fijn metaal bewerken schoenmaken huisschilder brood en banketbakker
Vrouwelijke leerlingen via eigen school huishoudschool afdeling Voeding huishoudschool afdeling Kleding huishoudschool afdeling Woning huishoudschool afdeling Naaldvakken kantoor laboratorium
Mannelijke leerlingen via praktijkopleiding boekbinder polijster autospuiter chauffeur betonwerker bakker letterzetter lichtdrukker tandtechnieker slager glazenwasser timmerman
39
Bijlage2. Beroepen volgens Breed en Swaans‐Joha (1988) uit Doven in Nederland administratief medeweker / ster archiefmedewerker assistent boekhouder bakker bejaardenhelpster bibliotheekmedewerkster boekbinder boekhoudkundig medewerker caissière computer administratie medewerker computer operator computer systeem beheerder console operator coupeuse datatypiste / ponstypiste elektronische medewerker elektromonteur fabrieksarbeider fotozetten (mbv computer) frezer fijn metaal bewerker groepsleider (o.a. in doveninstituut) hoofd technicus huishoudelijk medewerkster hulp in de huishouding huishoudelijke hulp ziekenhuis hulpmonteur instrumentmaker kantine medewerkster kantoormachine technicus keukenassistente / keukenhulp lay-out fotograaf lay-out tekenaar lichtbakken monteur magazijn - en kantoor bediende medewerker confectiefabriek medewerker horlogefabriek medewerker linnenkamer
medewerker PTT postdistributie medewerker scheepsindustrie medewerker sociale dienst medewerker timmerfabriek medewerker verzekeringsmaatschappij medewerker tekstverwerking / typiste medewerker vleesfabriek metaalbewerker metaaldraaier metaalsorteerder meubelmaker modinette monteur naaister patronentekenaar perser plateelschilder proefbakker / productontwikkelaar reliëf glazuurder schilder schoonmaker schrijfmachine monteuse tandtechnicus technische medewerker technisch tekenaar tekenaar tekenaar en berekenaar dessin ontwerp timmerman tuinman typograaf verpleger vlakdruk monteur weg en waterbouwkundig tekenaar werkvoorbereidertekenaar
40
Bijlage 3. Vragenlijst leerlingen Dag beste lezer, Bedankt dat jullie je hebben aangemeld. Met deze vragenlijst doe ik onderzoek naar de relatie tussen de school die je gevolgd heb en het werk dat je nu doet. Ik onderzoek of de school de opleiding geeft die aansluit bij je werk en of dat makkelijk gaat. Het is belangrijk om de resultaat aan de school te geven zodat de school mee kan veranderen met het werk. De vragenlijst heeft 27 vragen en duurt maximaal 10 minuten. Bedankt voor jullie medewerking. Arnold de Vries
1. Hoe oud ben je? 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar 23 jaar 24 jaar 25 jaar 26 jaar 2. Ben je een man of vrouw? Man Vrouw
41
3. Ben je op een lagere school voor doven geweest? Ja Nee 4. Ben je op een lagere school voor slechthorenden geweest? Ja Nee 5. Ben je op een lagere school voor horenden geweest?
Ja Nee Bij Ja, graag naam en plaats school
6. Ben je op een andere type lagere school geweest? Ja Nee Bij ja, graag soort school waar je geweest bent
7. Ben je op een voorgezet onderwijs school voor doven geweest? Ja Nee 8. Ben je op een voorgezet onderwijs school voor slechthorenden geweest? Ja Nee
42
9. Ben je op een voorgezet onderwijs school voor horenden geweest? Ja Nee 10. Ben je op een ander type voorgezet onderwijs school geweest? Ja Nee Bij Ja, graag naam en plaats van de school 11. Ben je klaar met school? Ja, met diploma, ga naar vraag 12 Ja, geen diploma, ga naar vraag 19 Nee, zit nog op school, ga naar vraag 20 12. Welk diploma heb je gehaald?
13. Ben je voor een beroep opgeleid? Ja, ga naar vraag 14 Nee, ga naar vraag 19 14. Welk beroep of beroepen vul zelf je beroep in
43
15. Waarom heb je voor dit beroep gekozen? Omdat ik het zelf wilde Omdat mijn ouders dat wilden Omdat de school gekozen heeft Om een andere reden, welke? 16. Kon je betaald makkelijk werk vinden na je opleiding? Ja Nee of 17. Heb je na je opleiding werk kunnen vinden, dat past bij je opleiding? Ja, ik heb werk gevonden die past bij mijn opleiding Nee, ik heb wel werk gevonden, maar dat past niet bij mijn opleiding Nee, ik ben verder gaan studeren, ga naar vraag 18 18. Ik studeer, vul je studie in en ga naar vraag 22;
19. Werk je nu? Ja, ik heb werk, ga naar vraag 24 Nee, ik werk nu niet, ga naar vraag 25 Nee, ik heb nooit betaald werk gehad 20. Voor welk beroep leer je?
44
21. Waarom heb je voor dit beroep gekozen? Omdat ik het zelf wilde Omdat mijn ouders dat wilden Omdat de school gekozen heeft Om een andere reden, welke? .. 22. Verwacht je na school / vervolg studie werk te vinden? Ja Nee 23. Heb je bij het kiezen van de opleiding gekeken naar de kans op het vinden van werk in jouw beroep? Ja Nee 24. Ik werk nu als vul in
25. Ik heb gewerkt als vul in
26. Kon je op school kiezen welke opleiding je wilde doen? Ja Nee 27. Heb je een bepaalde vraag gemist of een opmerking vul deze dan in Ik heb gemist Volg.
45
Bedankt voor je medewerking, alle gegevens worden vertrouwelijk behandeld en na het onderzoek vernietigd. Arnold de Vries
46
Bijlage 4. Vragenlijst geïnterviewden van de scholen Het onderstaande document is de basis geweest voor de vragenlijsten met de scholen. Bezoek aan school in plaats. Interview met Functie Functie Vragen De leerlingen die deze school bezoeken zijn vanuit welke school ingestroomd? Zijn er kinderen bij uit de Regio Amsterdam. Wat is de reden dat zij voor de school gekozen hebben. Als de kinderen de school afgerond hebben gaan ze dan terug naar de regio? Zijn er cijfers bekend? Op welke manier… Op welke manier volgen jullie de leerlingen Welke uitstroom richtingen en niveaus kunnen de leerlingen volgen? Op basis van welke gegevens zijn deze uitstroom richtingen bepaald? Welke contacten zijn er met het bedrijfsleven, branche organisatie, mkb om de vraag en aanbod voor de arbeidsmarkt te bepalen. Op welke wijze is inzicht of de leerlingen in de uitstroom een beroep en werk vinden
47
Bijlage 4.1 verslag bezoek aan SO Signis Amsterdam op 14 juni 2011 Interview met Rolien Koolhaas (RK). Functie Intern Begeleider (IB) afdeling S.O. een leerkracht S.O. RK werkt gedurende 27 jaar op de school voorheen Ammanschool, heeft 23 jaar voor de klas gestaan is de verschillende groepen. De laatste 4 jaar werkzaam als IB. Door contacten door d jaren heen met oud leerlingen heeft RK een redelijk goed beeld waar de kinderen terecht komen. De J.C. Ammanschool nu Scholengemeenschap Signis Auditieve leerstroom is een SO basis school en kent geen VSO afdeling. De leerlingen verlaten na groep 8 de school en stromen dan uit naar; -
VSO Guyot in Haren ( merendeel i.v.m. D identiteit en NGT) VSO Scholen Gemeenschap Effatha (SGE) in Zoetermeer VSO Sint Michielgestel (StMG), maar dan is er sprake van Usher VSO Orioncollege Amsterdam, AG Bellschool met de indicatie slechthorend Reguliere school met Persoon gebonden budget (PGB), incidenteel met indicatie doof slechthorend en gelden uit de rugzak cluster 2. Verlengde Individuele Bovenbouw tot schooljaar 2010/2011, komt te vervallen in schooljaar 2011/2012, waarbij de leerlingen met leer moeilijkheden in samenwerking met de ROCA deel certificaten behalen en stage doorliepen.
De leerlingen die deze school bezoeken zijn vanuit welke school ingestroomd? Zijn er kinderen bij uit de Regio Amsterdam. Wat is de reden dat zij voor de school gekozen hebben De leerlingen stromen op jonge leeftijd (2‐4 jaar) op deze school in nadat vast is gesteld dat het hier om een kind met een auditieve beperking gaat. De leerlingen komen uit de gehele regio Noord‐ Holland, Utrecht en Flevoland Als de kinderen de school afgerond hebben gaan ze dan terug naar de regio? RK voor mijn gevoel komen de meeste terug naar de regio een enkele blijft elders. Er zijn geen cijfers. Zijn er cijfers bekend? Informatie uit de school gids wordt nagezonden om te zien waar de kinderen naar uitstromen. Op welke manier…, Op welke manier volgen jullie de leerlingen De leerlingen worden zolang ze op SO zitten gevolg door het LVS, na de school is er meestal geen zicht op. RK Het zou een goede zaak zijn als we de leerlingen wel kunnen volgen. De leerlingen die ik volg is puur op persoonlijke titel en niet in het schoolsysteem opgenomen. Welke uitstroom richtingen en niveaus kunnen de leerlingen volgen? De leerlingen die slechthorend zijn maken in groep 7 een Cito entree toets en maken dit jaar een Cito eindtoets groep 8. Dit heeft te maken met het toegankelijk zijn van de toetsten in relatie met de beperking. Deze toetsen worden wel afgenomen voor slechthorende leerlingen die deze school
48
bezoeken. De slechthorende leerlingen maken de Cito entreetoets, een toets lager dan ze zitten9 bijvoorbeeld groep 6 maakt toets van groep 5. Soms wordt de cito eindtoets afgenomen in groep 8, dan vervalt de entree toets groep 7. Een leerling moet minimaal het leesniveau van groep 6 hebben om de eindtoets te kunnen maken. Op basis van welke gegevens zijn deze uitstroom richtingen bepaald? Welke contacten zijn er met het bedrijfsleven, branche organisatie, mkb om de vraag en aanbod voor de arbeidsmarkt te bepalen. Op welke wijze is inzicht of de leerlingen in de uitstroom een beroep en werk vinden. Dit geld niet voor onze school. We werken wel met Ontwikkelingsperspectieven. In groep 3 wordt het uitstroomprofiel bepaald. Arnold de Vries, 14 juni 2011. Nagelezen Rolien Koolhaas en aangevuld middels mail 11 juli 2011.
49
Bijlage 4.2 verslag bezoek aan Effatha VMBO in Zoetermeer, donderdag 19 mei 2011 Interview met Juliette Oosterbaan (JO) Functie Docent Nederlands en Interne begeleider, verantwoordelijk voor handelingsplannen, vaststellen leerniveau van de leerling op basis van de rapporten, uitkomsten cito toetsen, werkhouding en observatie mede docenten. Vragen De leerlingen die deze school bezoeken zijn vanuit welke school ingestroomd? Invoeren na controle Zijn er kinderen bij uit de Regio Amsterdam. Op dit moment zitten er in klas 5 twee kinderen uit Amsterdam op het VMBO. Wat is de reden dat zij voor de school gekozen hebben. Deze kinderen zaten eerder op de VSO AG Bellschool in Amsterdam maar daar bleek de school niet te kunnen voldoen aan de behoefte van de leerlingen. Deze zijn echt doof en komen op onze school beter uit de verf. De leerlingen populatie bestaat hier uit meerdere doelgroepen. Als de kinderen de school afgerond hebben gaan ze dan terug naar de regio? De kinderen gaan bijna allemaal terug naar hun regio. De leerlingen uit Amsterdam en Rotterdam reizen elke dag heen en weer. Voor het schooljaar 2011/2012 kan hier een probleem ontstaan omdat de gemeenten bezuinigen op het leerlingen vervoer. Zijn er cijfers bekend? Op welke manier… Op welke manier volgen jullie de leerlingen Welke uitstroom richtingen en niveaus kunnen de leerlingen volgen? De leerlingen kunnen uitstromen naar de profielen; zorg,handel,techniek en groen. Volgen van de leerlingen via de Ambulante begeleiders Op basis van welke gegevens zijn deze uitstroom richtingen bepaald? In de 3de klas volgen de kinderen 2 maal een snuffelstage. Op basis van die ervaringen en de schoolresultaten kiezen de leerlingen in aan het einde van het 3de jaar een richting. Ook wordt door de school het vak loopbaanoriëntatie gegeven Welke contacten zijn er met het bedrijfsleven, branche organisatie, Midden‐Klein Bedrijf om de vraag en aanbod voor de arbeidsmarkt te bepalen.
50
Op het VMBO zijn deze contacten er niet en wordt er verwezen naar de praktijkafdeling Op welke wijze is inzicht of de leerlingen in de uitstroom een beroep en werk vinden De leerlingen op het VMBO kunnen door stromen naar een vervolgopleiding zoals het MBO. Arnold de Vries, 19 mei 2011. Nagelezen Juliette Oosterbaan. Op 29 juni mondeling gemeld verslag akkoord bevonden
51
Bijlage 4.3 verslag bezoek aan Effatha VMBO in Zoetermeer op 29 juni 2011. Interview met Annemiek van Brandenburg (AvB) Functie werkt al 20 jaar als docent in het MBO Effatha waarvan nu 7 jaar op de locatie van Stedelijk College Zoetermeer (SCZ). AvB geeft de vakken maatschappij en geschiedenis, levensbeschouwing aan leerlingen van de onderbouw en bovenbouw. Sinds schooljaar 2010‐2011 geeft AvB studievaardigheden en loopbaanoriëntatie aan leerlingen van lbo. Deze worden aangeboden in het tweede en derde jaar van de onderbouw waarna de leerlingen een keuze dienen te maken. Voor dit school jaar zijn voor vier (4) leerlingen de loopbaanoriëntatie afgerond. Bij de lessen worden gebruikt gemaakt van het leerboek “Beroepskeuze dagboek VMBO”, uitgegeven door Instituut voor methode ontwikkeling en van internet voor het doen van een test. AvB geeft enkele documenten mee, omdat het schooljaar eindigt is het niet mogelijk een les bij te wonen. In het schooljaar wordt ook het project sollicitatie en CV aangeboden. Dit is een project waarbij de leerling bij de gekozen sector voor het vervolg van de opleiding gaat solliciteren. Hierbij komen alle onderdelen uit een sollicitatie proces van brief schrijven, maken CV en het voren van een gesprek aan bod. Dit project wordt afgesloten met een beoordelinggesprek waarbij de sollicitant wordt beoordeeld op de onderdelen; entree, houding, gesprek, sollicitatiebrief en motivatie en afgesloten met de mogelijk tot aangeven van opmerkingen. Dit wordt met de docent AvB weer besproken. De uitkomsten zijn; Leerling 1, jongen van 16 jaar heeft zelf de keuze gemaakt voor de richting handel en administratie. Keuze op basis van gesprekken met doven vrienden en de wens een schoon beroep te willen gaan doen Leerling 2, meisje van 16 jaar heeft een switch gemaakt, eind 2de leerjaar wilde ze handel en administratie doen maar kiest nu voor zorg en welzijn met als doel werken in de Kinderdagverblijf (Kdv) en op langer termijn eigen Kdv voor dove kinderen. AvB hiervoor is nodig niveau 3 en later niveau 4. Leerling 3, meisje van 16 jaar, heeft via internet testen gedaan en is uitgekomen op creatief, dit betekent voor haar de richting zorg en welzijn met uitstroomprofiel uiterlijke verzorging. Leerling 4, meisje van 16 jaar, wil vanaf het begin kapster worden en is een eigen keuze. AvB er worden geen cijfers van leerlingen bijgehouden en ook worden de leerlingen niet gevolgd nadat ze hun VMBO hebben afgerond. Mogelijk weten de stage begeleiders meer. Het is niet structureel opgenomen in ons systeem. Welke uitstroom richtingen en niveaus kunnen de leerlingen volgen?
52
In principe alle vier de profielen, echter voor landbouw wordt bijna nooit gekozen. Op basis van welke gegevens zijn deze uitstroom richtingen bepaald? Op basis van de uitkomst van de loopbaanoriëntatie en gesprekken van het docenten team. Welke contacten zijn er met het bedrijfsleven, branche organisatie, mkb om de vraag en aanbod voor de arbeidsmarkt te bepalen. Geen, mogelijk via Praktijk Onderwijs. Op welke wijze is inzicht of de leerlingen in de uitstroom een beroep en werk vinden? Geen, mogelijk via Praktijk Onderwijs.
53
Bijlage 5 response vertegenwoordiger per mail van Metaal branche Beste Arnold, Het is lastig voor mij om alleen de aanbevelingen te staven, maar ik heb een poging gedaan en wat aanpassingen en opmerkingen gemaakt. Verder denk ik dat je met name via Kenteq moet zoeken naar de aansluiting van onderwijs op de kwaliteitseisen in de markt. En verder zou je eens kunnen kijken of je via 5xbeter (arbo club van werkgevers en werknemers in de Metaal) info kunt krijgen over de aanpassingen voor bepaalde werkzaamheden als mensen een auditieve beperking hebben. 4) Hoe kunnen genoemde vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd? Dit kan bereikt worden door alle betrokkene rondom de scholing van de dove leerling met elkaar in contact te brengen om samen te zien in welke beroepen de doven leerlingen kans op werk hebben. De leerling, de ouders, de school dienen hierbij in contact te treden met instelling die hier zicht op hebben. De instantie die over opleidingskwaliteit in de techniek gaat in Kenteq. Deze organisatie kan de school helpen om op te leiden op het juiste niveau.Dit kan een combinatie zijn het locale bedrijfsleven, het UWV en het CBS. Vergeet de gemeente waarin de jongere woont niet die heeft een belang en mogelijk subsidie’s! Ik denk niet dat het verstandig is om alleen op basis van kansen op de arbeidsmarkt een schoolkeuze te maken. Talenten en competenties moeten de echte basis zijn van de keuze voor een baan of opleiding, voor iedereen niet alleen mensen met een (auditieve) beperking. Wanneer je een keuze maakt op alleen kansen is dat alsof je alleen voor het geld kiest en daar is nog nooit iemand echt gelukkig van geworden. Hoewel ik ook vindt dat je niet moet opleiding voor een uitkering…
54