Hare Excellentie Adrienne Clarkson, PC CC CMM COM CD Zesentwintigste Gouverneur-Generaal van Canada
Burgerschapslezing in Den Haag
“Burgerschap is de manier waarop een land in zichzelf gelooft”
Den Haag – dinsdag 4 december 2007
Het is mij een genoegen vandaag hier aanwezig te zijn ter gelegenheid van uw eerste Burgerschapslezing in Den Haag en in Nederland. Als Canadese uit onze grootste stad, Toronto, spreek ik graag in een stad en een land die waarde hechten aan steden en deze zien als entiteiten met een eigen karakter in een land. Helaas lopen wij ver op jullie achter wanneer het gaat om het waarderen van het feitelijke idee van een stad, waar de burgers uit voortkomen. In Canada proberen we enigszins onhandig vorm te geven aan het karakter van onze steden, nu alle mensen er zijn. We moeten van jullie leren welke macht steden hebben, en dat ze niet zijn georganiseerd moeten zijn structuur met een volgorde van afnemend belang (federaal, provinciaal, gemeentelijk), maar in een atomaire structuur, waarbij in alle richtingen en dimensies energie wordt gehaald en gewonnen. En juist deze energie stelt u in staat om als stad een lezing over burgerschap te initiëren, omdat u leiderschap wilt tonen in deze richting. Ik spreek tot u in een aantal gedaantes: ik ben zes jaar lang de Gouverneur-Generaal van Canada geweest; ik was een vluchteling tijdens de Tweede Wereldoorlog; en ik ben een Canadees staatsburger geworden toen ik 10 jaar oud was. Al deze feiten kleuren hetgeen waarover ik u vandaag wil vertellen. Mijn ouders zijn Chinees. Mijn grootvader emigreerde naar Australië vanuit een door armoede geteisterd gebied in China dat de Pearl River Delta heet en waar het grootste deel van de Chinese diaspora de laatste honderdvijftig jaar vandaan is gekomen. Het was een overbevolkt en economisch achtergesteld gebied, en al generaties lang wisten de mensen uit dit gebied dat hun enige kans op overleving was als de mannen overzees als koelies zouden gaan werken: loopgraven graven op de Europese slagvelden in de Eerste Wereldoorlog, dynamiet dragen voor het bouwen van de Canadese spoorlijnen, in wasserijen en als huisbediende werken. Mijn grootvader vertrok naar Australië vanwege de goudkoorts. Hij had echter geen geluk, want toen hij aankwam was de koorts alweer voorbij en dus ging hij maar aan de slag als dagloner. Uiteindelijk runde hij een klein kruidenierswinkeltje in een dorpje met drieënzestig inwoners in New South Wales. Mijn vader werd aan het begin van de 20e eeuw in dat Australische dorpje geboren. Op z’n negentiende besloot hij dat hij erachter wilde komen hoe het was om als een Chinees deel uit te maken van een groter geheel, en daarom keerde hij terug naar het dorp van zijn voorouders in China. Wat hij daar in 1926 aantrof, was niet bepaald verheffend: krijgsheren, armoede, smerigheid, gebrek aan hygiëne. Na een half jaar vertrok hij naar de Britse kolonie Hongkong. Daar ontmoette hij mijn moeder en samen bouwden ze uiteindelijk een leven op. In het midden van de 19e eeuw was mijn moeders familie naar Nederlands Guyana, het huidige Suriname, gegaan. Wie weet ben ik via dat land wel familie van iemand hier in deze zaal! Haar hele familie sprak Engels, Nederlands en twee Chinese dialecten. Ze hadden cacao- en koffieplantages. Na drie generaties keerde haar familie met de vergaarde rijkdom terug naar Hongkong en begonnen daar aan een leven waarbij ze afhankelijk waren van de Britten. In de woorden van de
kolonialisten uit die tijd waren zij een ‘comprador’ familie, dat wil zeggen dat hun enige reden om in Hongkong te zijn was om als tussenpersoon te dienen voor de Britten. Ik vertel u deze familiegeschiedenis enkel om aan te geven dat ik niet uit een volledig stabiele achtergrond kwam voordat ik naar Canada ging. Ik was, en ben, een kind van de diaspora: ik was iemand die nergens thuishoorde en ik zal altijd iemand zijn die het eeuwigdurende lijden daarvan begrijpt. De overgave van Hongkong aan de Japanners eind 1941 betekende dat we onder bezetting leefden. Door de combinatie van mijn vaders ongelofelijke spitsvondigheid en heel veel geluk werden we onderdeel van een uitwisselingsprogramma van het Rode Kruis dat ons naar Canada bracht op het Zweedse Rode Kruisschip de Gripsholm. Uiteindelijk kwamen we aan in Ottawa, waar we ieder met slechts één koffer ons leven begonnen aan het begin van de winter in 1942. Mijn vader kreeg een baan als beambte voor de federale overheid. De taal was voor mijn ouders geen probleem, aangezien Hongkong een Britse kolonie was en mijn moeder daar naar een Engelse school was gegaan. En mijn Engelssprekende vader had nooit Chinees geleerd omdat hij was opgegroeid op het Australische platteland. Er was zeker geen formele structuur om ons te integreren in de Canadese samenleving. Er was geen organisatie , zoals nu zoveel zijn, om immigranten en vluchtelingen te ontvangen, vrouwen Engelse les te geven enzovoort. Het Ottawa waar wij aankwamen was een kleine, blanke gemeenschap, met zeer lange, blanke mensen. Er waren diverse Chinese wasserijen en een paar Chinese restaurants. Wij hadden als vluchteling geen officiële status, omdat het in die tijd zo onwaarschijnlijk was dat iemand ooit als vluchteling in Canada terecht zou komen. De grenzen van Canada stonden niet open, vooral niet voor Aziaten. En hoewel immigratie onze geschiedenis vormt, was die tot dat moment altijd in golfbewegingen gekomen, en meestal vanuit Europese en NoordEuropese landen. Vluchtelingen uit China en Hongkong waren zeldzaam, als ze er al waren. Ook was er geen vluchtelingenorganisatie die ons als vluchteling kon bestempelen: we wisten gewoon dat we dat waren omdat we maar één koffer per persoon hadden. We waren weggerukt uit onze achtergrond, onze klasse en ons bevoorrechte en exotische leven. We hebben veel geluk gehad dat verschillende mensen zich om ons bekommerden. Mijn vaders collega’s vormden het begin van een vriendenkring, en de Anglicaanse kerk, waar we al generaties lang lid van waren (de geschiedenis van het Britse Rijk), bood ons veel steun. We raakten bevriend met de plaatselijke apotheker, die joods was en wiens kinderen met mij en mijn broer mee naar school liepen. Frans-Canadese buren leerden mijn moeder koken, want in Hongkong had ze altijd bedienden gehad. En leren koken heeft ze – en bijzonder goed, mag ik wel zeggen. Het helpen van je buren was voor Canadezen een instinctmatige handeling. Daar ligt in mijn ogen een deel van het antwoord op de vraag hoe we het soort samenleving hebben kunnen bouwen
waar we vandaag in leven. In de kern bestaat er bij onze burgers vertrouwen en nieuwsgierigheid, en dat is het begin van een menselijke band. We hebben altijd de notie gehad dat we andere mensen konden helpen. In de geschiedenis van ons land, die deels is verweven met die van u hier in Nederland, hebben Canadezen, wanneer er een beroep op hen werd gedaan om mensen in Europa of Azië te verdedigen (zo ver weg en zo onbekend voor hen), direct aangeboden om de wapens op te nemen, de oceaan over te steken en te vechten namens mensen die ze nooit hadden ontmoet en van wie ze niets vroegen. Deelname aan onze legers is altijd volledig op vrijwillige basis geweest, met uitzondering van een zeer korte periode aan het eind van de Eerste Wereldoorlog en een deel van de Tweede Wereldoorlog. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog hadden we het op twee na grootste leger ter wereld. Ik ben Colonel-in-Chief van het grootse Canadese regiment de Princess Patricia’s Canadian Light Infantry, dat binnen tien dagen nadat de Eerste Wereldoorlog uitbrak 1600 mannen bijeen bracht, die vanuit heel Canada per trein naar Ottowa kwamen om in dienst te gaan. Ze waren afkomstig uit fabrieken, boerderijen, bossen; de meesten konden niet lezen of schrijven. Na een paar weken zeer basale vooropleiding vertrokken ze naar Engeland om verder getraind te worden, en begin 1915 gingen ze direct de loopgraven in. Toen ik in 2005 hiernaartoe kwam voor het zestigjarige jubileum van de bevrijding van Nederland door onze Canadezen, realiseerde ik me dat onze veteranen die kwamen, en die blijven komen wanneer er een grote viering is, en soms tussentijds ook nog, hier graag komen omdat ze willen terugdenken aan het feit dat ze iets goeds hebben gedaan voor mensen, dat ze dit hebben gedaan omdat ze wisten wat het betekent om te helpen, te redden, te geven. Het jaar daarvoor, in 2004, was ik met veteranen meegelopen die net als mijn schoonvader op de eerste dag van de Normandische invasie waren geland en sprak ik met hen terwijl ze rouwden om de dood van hun wapenbroeders. Niemand van hen suggereerde of dacht op enig moment deze doden voor niets waren geweest. Ze geloofden dat ze noodzakelijk waren geweest; ze rouwden om het verlies van vriendschap en van jong leven. Maar geen van hen zei ooit dat het nutteloos was geweest. Maar wat wisten zij van de Fransen? Wat wisten ze van de Nederlanders? Ik geloof dat de edelmoedigheid van de vrijwilliger die mensen in nood te hulp schiet, iets is wat ons nationale ziel dusdanig heeft gekleurd, dat wij in staat zijn om mensen vanuit de hele wereld te accepteren. Het is zeker een heel groot deel van de manier waarop we ons nu instinctief kunnen gedragen. En dan denk ik aan de landen hier in Europa die, in tegenstelling tot ons, slachtoffer zijn geweest van invasies, aanvallen en het verschrikkelijkst van alles: bezetting. Is hier psychisch iets van blijven hangen, een angst voor invasies en verlies, niet alleen van land, maar ook van eigenheid? Misschien is deze vraag de moeite waard om te bestuderen. Heerst er een idee dat als er anderen komen die niet zijn zoals jij, ze iets van je af zullen nemen? Deze vragen gaan verder dan statistieken, verder dan economie. Maar ik denk dat ze onderzocht zouden kunnen worden op een vruchtbare manier, die heilzaam zou kunnen zijn voor de geest van landen die worstelen met immigratie. Worden
immigranten, ergens diep van binnen, in eerste instantie onbewust gezien als indringers? Worden ze gezien als mensen die weg zullen nemen wat er is? Zullen ze worden gezien als mensen die willen uitroeien en vervangen? We hebben geleerd om verschillen te begrijpen, met diversiteit te leven, verschillen te respecteren en altijd rekening te houden met de kwetsbaren. Misschien komt dit doordat we een pionierssamenleving van verlies en tegenspoed waren, van arme mensen die naar een arm land kwamen. Wat hadden we te verliezen? Als ik terugkijk op mijn jeugd kan ik me geen immigranten herinneren tot ongeveer 1947, toen miljoenen ontheemden uit Europa kwamen en in Canada werden verwelkomd. Ook de Nederlanders arriveerden, ijverig, zuinig en tot mijn grote teleurstelling als kind, zonder klompen. In de jaren vijftig namen we 60.000 Hongaren op na de Opstand in 1956. Twintig jaar later, toen de Vietnamese bootvluchtelingen in de jaren zeventig op de oceaan op drift waren geraakt en een toevlucht zochten, besloot onze regering er 25.000 op te nemen. Maar de Canadese publieke opinie was hier fel op tegen. Ze zagen het lijden van deze mensen, kenden de achtergrond en de nasleep van de oorlog in Vietnam en vond dit aantal te laag. Synagogen, kerken, vrijwilligersorganisaties en gezinnen boden gezamenlijk aan om twee keer zoveel mensen te steunen en de verantwoordelijkheid voor hen op zich te nemen, zodat uiteindelijk 75.000 bootvluchtelingen in die periode naar Canada kwamen. Vandaag de dag gelooft driekwart van de Canadezen dat immigranten een positieve invloed hebben, in vergelijking met 54% in Australië en 52% in de Verenigde Staten. Ook hebben we ontdekt dat de acceptatie van immigranten stijgt bij een toenemende immigratie. In 2007 hebben we 7.700 mensen opgenomen per miljoen mensen van onze bevolking. Dertig jaar geleden, in 1977, ontvingen we er 5.000 op één miljoen, en op dat moment vond tweederde van de ondervraagden dat nogal veel. Maar ik denk dat wij uniek zijn, omdat we diversiteit een onderdeel hebben gemaakt van ons identiteitsbesef. Onze identiteit is diversiteit. In 2003 zei 85% van de Canadezen multiculturalisme belangrijk te vinden voor de Canadese identiteit. Sterker nog, ze zeiden dat het een grotere rol speelde voor onze identiteit dan tweetaligheid of, geloof het of niet, hockey. Onze ervaring in Canada laat zien dat diversiteit het beste werkt wanneer er meer dan twee groepen zijn. Dit doet me denken aan wat Voltaire zei toen hij naar Engeland werd verbannen. Hij stelde dat er verschillende uitdrukkingsvormen waren voor religieuze gevoelens, zoals sektes of andere vormen van verering. Hij kwam uit het streng katholieke Frankrijk en zei dat het waarschijnlijk het beste was om veel geloofsovertuigingen en religies te hebben, zodat geen ervan tiranniek kon worden. De erkenning van de rol van immigratie bij de opbouw van een democratische en egalitaire samenleving in Canada kan direct worden teruggevoerd op 1848, toen ons land een land werd met Verantwoordelijk Parlementair Bestuur. Dit was bijna twintig jaar voor de volledige federaliserin g van Canada. In deze tijd kregen mensen stemrecht als ze land bezaten, wat overigens ook betekende dat veel vrouwen in Canada al tientallen jaren stemden voordat ze dat in andere delen van de wereld mochten. Dit kwam doordat ze landeigenaars werden door het overlijden van hun echtgenoot of vader.
In deze tijd hoefde je ook nog niet te kunnen lezen of schrijven om te kunnen stemmen, want je ging op de hustings (een soort platform) staan wanneer je naam werd geroepen en verklaarde dan hardop voor wie je stemde. Hierdoor waren ook analfabeten in staat om, op grond van het feit dat ze landeigenaar waren, de regering van hun voorkeur kenbaar te maken. Het was een complexe situatie, met zowel een Franstalige als Engelstalige basis, en zowel het katholieke als het protestantse geloof, rustend op een fundament van inheemse volkeren die in het land leefden toen alle Europeanen arriveerden, de mensen die de oorspronkelijke bewoners waren. De houding ten aanzien van diversiteit die in Canada reeds zichtbaar was, is prachtig vervat in welluidende woorden van Louis LaFontaine, samen met Robert Baldwin de grote medestichter van de unie die uiteindelijk tot onze Confederatie zou leiden. Bij het toespreken van zijn kiezers in Terrebonne in 1848, zei hij: “Le Canada est la terre de nos ancêtres; il est notre patrie, de même qu’il doit être la patrie adoptive des différentes populations qui viennent, des diverses parties du globe, exploiter ses vastes forêts dans la vue de s’y établir et d’y fixer permanemment leurs demeures et leurs intérêts. Comme nous, elles doivent désirer, avant toute chose, le bonheur et la prospérité du Canada. C’est l’héritage qu’elles doivent s’efforcer de transmettre à leurs descendants sur cette terre jeune et hospitalière. Leurs enfants devront être, comme nous, et avant tout, Canadiens.” In het Nederlands klinken deze roerende Franse woorden als volgt: “Canada is het land van onze voorvaderen. Het is ons land, net zoals het ook het verkozen land moet zijn van de verschillende bevolkingsgroepen die van over de hele aardbol komen en zich een weg banen door de uitgestrekte wouden, om hier hun huizen en hun hoop te vestigen. Net als voor ons moet het geluk en de voorspoed van Canada hun grootste wens zijn. Dit is het erfgoed dat zij moeten trachten over te dragen aan hun nakomelingen in dit jonge en gastvrije land. Bovenal moeten hun kinderen zijn zoals wij, Canadezen.” Bewust egalitarisme is een van de redenen waarom staatsburgerschap altijd is aangemoedigd bij onze immigranten. Op enkele betreurenswaardige uitzonderingen na hebben we er altijd naar gestreefd om onze immigranten staatsburgers te laten worden met een belang in het land, hetzij in het land dat de overheid aan hen geeft, hetzij op een abstracter niveau, zoals in het concept van vrijheid en het vermogen te leren en onszelf te veranderen. Het concept van migrantenarbeiders is ons vreemd, behalve dan de fruitplukkers uit het Caraïbisch gebied en Mexico die met een tijdelijk contract hierheen komen voor onze korte zomeroogsten. Ons land is grotendeels ontsnapt aan genocide en burgeroorlog. In de 170 jaar dat ons land bestaat, zijn er ongeveer 80 mensen omgekomen bij burgerconflicten, en van dit aantal werden er 75 gedood op één dag tijdens een oproer in het Westen in de jaren 1880-1890. Misschien is het niet zo belangrijk dat burgers elkaar niet doden, maar impliciet is het voor Canadezen van cruciaal belang bij het begrijpen van onze samenleving en onze normen en waarden. U
weet dat we grootse strijders zijn wanneer een beroep op ons wordt gedaan. En we zijn bijzonder goede vredestichters. Maar we zijn gewoon nooit erg goed geweest in elkaar vermoorden. En dat terwijl we een land zijn met twee officiële grote wereldtalen, Frans en Engels, en twee dominante westerse religies, protestantisme en katholicisme. Al bijna 200 jaar geven we gelijke rechten aan beide taalgroepen en religies. Het is de moeite waard te vermelden dat in de tijd dat rooms-katholieken in Groot-Brittannië geen ambt mochten bekleden, ze bij ons niet alleen stemrecht hadden, maar dat we ook een katholieke minister-president hadden, Louis LaFontaine. Een van onze grootste filosofen, Charles Taylor, zegt: “Een langdurige weigering van groepen in een samenleving om elkaar te erkennen, leidt tot een mogelijke uitholling van het algemene begrip van gelijke participatie waar een goed werkende liberale democratie wezenlijk van afhankelijk is.” We zijn afhankelijk geweest van inzicht in complexiteit om het soort land te worden dat we zijn. In een pluralistische samenleving zoals de onze willen mensen erkenning krijgen voor wie ze zijn, niet voor hoe andere mensen hen, vaak ten onrechte, zien. Dit is van cruciaal belang voor het identiteitsbesef van zowel een individu als een land. En om die reden staat burgerschap zo centraal in ons immigratiebeleid. Wanneer wij mensen naar Canada halen als immigranten, kiezen we hen als toekomstige burgers. En wettelijk gezien kunnen ze, als ze de voorgeschreven procedures volgen, binnen 3 tot 5 jaar na aankomst in Canada Canadees staatsburger worden. Onze zienswijze dat alle immigranten staatsburgers zullen worden, doet me denken aan wat Aristoteles zei in Physica: “Met betrekking tot dat wat eeuwig is, is er geen verschil tussen mogelijk zijn en zijn.” Wij zijn een soort Aristotelianen in de zin dat we immigranten als mogelijke staatsburgers zien, we hen al erkennen als burgers in de dop. We geloven dat ze staatsburger zullen worden. In die hoedanigheid zullen ze dezelfde verantwoordelijkheden dragen als andere burgers: onze wetten naleven, belasting betalen enzovoort. Ik zeg altijd tegen nieuwe burgers dat het burgerschap een vast menu is en geen zelfbedieningsbuffet waar je kunt kiezen wat je wel en niet wilt. Zodra je eenmaal opgenomen bent in de familie van medeburgers, aanvaard je de goede en de slechte kanten en kun je nooit zeggen dat je iets niet accepteert omdat het zich voordeed voordat jij kwam. Canada, het land van onze voorvaderen zoals we in ons volkslied zeggen, geeft ons voorvaderen en wij worden door hen geadopteerd. Met andere woorden, we verwachten van nieuwkomers dat ze deel uitmaken van de maatschappij op een manier die nuttig is voor de maatschappij, maar ook voor hen als mens. En dit kunnen ze alleen doen als ze staatsburgers zijn en niet in een soort migranten-spagaat worden gehouden. Volledig staatsburgerschap impliceert volledige deelname aan de maatschappij. Als gevolg van deze houding ten aanzien van burgerschap heeft Canada het hoogste percentage allochtone wetgevers ter wereld, en ook het percentage zetels in de legislatuur (ons Lagerhuis) dat wordt ingenomen door mensen die niet in Canada zijn geboren, is het hoogste ter wereld. In Canada is 19,3% van de mensen buiten Canada geboren, en in 2007 was 13% van de parlementsleden buiten Canada
geboren. Hierbij moet ook in gedachten worden gehouden dat parlementsleden die Chinees, sikh, moslim en hindoe zijn, in zeer uiteenlopende kiesdistricten zijn gekozen, maar juist niet in kiesdistricten die overwegend bestaan uit mensen met dezelfde achtergrond. Met andere woorden, een gevarieerd kiesdistrict kan het als een voordeel zien om zich op het hoogste niveau van het land te laten vertegenwoordigen door iemand uit een andere minderheidsgroepering. Een van onze grootste denkers, Northrop Frye, van wie ik het geluk had les te krijgen op de universiteit van Toronto, zei: “We participeren in de maatschappij door middel van onze verbeeldingskracht of de kwaliteit van onze sociale visioenen. Ons idee van hoe onze samenleving is, hoe ze zou kunnen zijn en hoe ze zou moeten zijn, bestaat uit metaforische constructies, omdat de metafoor de grondeenheid is van alle verbeelding. Logisch denken op dit vlak is zelden meer dan het rationaliseren van deze metaforische visioenen.” Dus participeren we, en zien we dat doordat we andere mensen laten participeren, zij ons tot een beter land hebben gemaakt. De hoogste civiele orde en onderscheiding die we kennen in Canada (de Orde van Canada, waarvan ik de Principal Companion en kanselier was toen ik Gouverneur-Generaal was) heeft als motto “Strevend naar een beter land.” Dit is typisch Canadees omdat het suggereert dat we altijd streven naar meer; dat we weten dat we nog niet klaar zijn; dat we weten dat we niet de beste zijn. Maar wat we ook zijn, we zijn in ieder geval een land dat de wereld verwelkomt. De overgrote meerderheid van onze burgers heeft een niet-blanke oorsprong: Somalië, Soedan, Sri Lanka en Pakistan, onder andere. Dit aanpassingsproces hebben we min of meer in de afgelopen 25 jaar doorlopen. Tot nu toe gaat het buitengewoon goed. Als Gouverneur-Generaal was ik er bijzonder trots op voorzitter te zijn van de Citizenship Ceremonies, de naturalisatieceremonies, waarover ik u later meer zal vertellen. De laatste leidde ik twee jaar geleden in Calgary. Er waren 51 nieuwe staatsburgers en die dag kwamen ze uit Algerije, Australië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Bulgarije, Chili, Colombia, Egypte, El Salvador, Engeland, Fiji, Grenada, Hongkong , India, Ierland, Iran, Irak, Kazachstan, Kenia, Korea, Libanon, Nederland, Nieuw-Zeeland, Pakistan, de Filippijnen, Roemenië, Rusland, Saint Kitt’s en Nevis, Schotland, Soedan, Zweden, Syrië, Taiwan, Thailand, de Verenigde Staten, Venezuela en Vietnam – 37 verschillende landen. Ik kan u verzekeren dat dit geen angst oproept, zeker niet die naamloze angst die voor iedereen de gevaarlijkste angst is. Toen ik zeer regelmatig scholen bezocht, waar ik zeer veel plezier aan beleefde, en met kinderen en jongeren praatte, zag ik hoofddoeken bij sommige moslimmeisjes en tulbanden bij sommige sikhs. Deze verschillen zijn veel beter te begrijpen wanneer we weten dat deze jongeren, omdat ze opgroeien als staatsburgers, zullen begrijpen wat Canada is, begrijpen hoe onze geschiedenis is verlopen en welk steentje zij bij zullen dragen aan onze toekomstige geschiedenis. Ik sprak met een meisje van 11 in Saint John, New Brunswick, die een hoofddoek droeg, terwijl haar oudere zus van 14 er geen droeg. Ik vroeg haar hoe dat kwam. Ze haalde haar schouders op en zei: “Ik wil anders zijn en m’n zus niet.” Zo eenvoudig leek het te zijn.
Het allerbelangrijkste is dat iedereen naar een openbare school gaat. Als we in staat willen blijven om nieuwkomers een plek in de samenleving te geven, hebben we goed gefinancierd openbaar onderwijs nodig. Dat wil zeggen dat het onderwijs wordt betaald door de staat en gratis is voor alle burgers. Vanaf het prille begin is dit de sleutel tot succes geweest. Zonder openbaar onderwijs kunnen we geen maatschappelijke cohesie bereiken en tot een samenleving komen met gedeelde normen en waarden. Zonder openbaar onderwijs kunnen we het collectieve belang niet blijven dienen, dat wil zeggen de internationalisering en continuering van onze kernbegrippen en kernwaarden van de ene generatie op de andere. Dit alles kunnen we alleen doen in een democratische structuur waarin alle kinderen gelijk worden behandeld, en dat gebeurt in het openbaar onderwijs. We hebben het over mensen die zich een plaats in de maatschappij verwerven, maar dat betekent dat we moeten zorgen dat er geen barrières zijn voor mensen die worden opgenomen. Ook daar zorgt openbaar onderwijs voor, en het is de taak van onze samenleving om hen te verwelkomen. En dat kunnen we alleen doen via publieke instellingen. Tot die categorie behoren ook onze openbare bibliotheken: gratis bibliotheken die altijd een geweldige bron van educatie zijn geweest voor mensen. Tijdens de Grote Depressie op de prairie, toen mensen geen werk hadden, dromden ze samen in de openbare bibliotheken in Regina en Saskatoon om te lezen. Al die duizenden bibliotheken, die werden gefinancierd door de Amerikaanse filantroop Andrew Carnegie, prachtige gebouwen die vaak waren gebouwd als kleine Griekse tempels, vormden de basis van vele immigrantenlevens, waaronder het mijne. Ik was een gretige bibliotheekbezoekster en al die kennis was van mij toen ik jong was. Ik kreeg zo een andere wereld te zien dan die van school en mijn familie. Bibliothecarissen in Canada beseften dit: de hoofdbibliothecaris van Toronto begon 90 jaar geleden al met het toevoegen van boeken aan de centrale bibliotheek in het Litouws, Oekraïens, Russisch en Pools. Het is mij opgevallen dat bibliotheken geweldige ontmoetingsplaatsen zijn voor jonge mensen: de grote tafels, de stapels boeken, de excuses om op te staan en op andere schappen te gaan kijken, moedigen allemaal verbroedering aan. Ditzelfde gaat op voor onze gemengde scholen. Gemengde huwelijken zijn onvermijdelijk als onze jongeren samen naar school gaan; ze leren dezelfde
dingen, gaan naar dezelfde feesten, moedigen dezelfde sportteams aan. Volgens de laatste tellingen trouwt 6% van de mensen tussen de 24 en 35 jaar met iemand uit een andere groep. Dat is vijf keer zoveel als een generatie geleden. En deze stijging gaat steeds sneller. Onderwijs is zo belangrijk bij de bespreking van burgerschap omdat in ons immigratiebeleid altijd de nadruk heeft gelegen op geschoolde arbeiders en op mensen die taalvaardig zijn, zodat ze onderdeel kunnen uitmaken van de Canadese economie, die nu meer gericht is op dienstverlening en informatie. Tweede generatie migrantenmannen verdienen jaarlijks $ 49.000 in vergelijking met $ 42.000 voor mannen die hier al twee of drie generaties zijn. Voor vrouwen geldt dat tweede generatie migranten jaarlijks $ 32.000 verdienen in vergelijking met $ 27.000 voor vrouwen die hier al twee of drie generaties zijn. Nieuwe burgers hebben een sterke drijfveer om te slagen, om het verlies goed te maken dat ze in hun ogen hebben geleden door hun eigen land te verlaten. Als 84% van de nieuwe Canadezen zegt dat de kwaliteit van leven beter is in ons land, doelen ze op onze scholen, onze bibliotheken, onze stads- en natuurparken en ons zorgstelsel. Sinds we 40 jaar geleden onze immigratiedeuren op deze bijzondere wijze hebben opengezet, hebben we onze eigen Canadese cultuur op dynamische wijze ontwikkeld. Ik kan u verzekeren dat dit nog niet zo was toen ik jong was. Maar ik heb het grote geluk gehad dat ik ben opgegroeid langs een parallel pad naar alles wat onze culturele identiteit heeft gevormd. Ik zat op de universiteit in dezelfde afstudeerkla s als Margaret Atwood; ik ontmoette Michael Ondaatje op m’n twintigste; ik las het eerste deel van de briljante korte verhalen van Rohinton Mistry toen hij nog bankemployé was in Brampton, een buitenwijk van Toronto; de prachtige films van Atom Egoyan en Denys Arcand; de verfrissende komst van Glenn Gould, die niet alleen een van de beste pianisten van de twintigste eeuw was, maar een Canadees in hart en nieren die hield van onze noordelijkheid, ons klimaat, de uitdagingen die het ons bood, en het karakter dat erdoor in ons werd ontwikkeld. Zijn serie radioprogramma’s, het Idea of the North, kenschetste velen van ons in onze jonge jaren en maakte een verlangen in ons wakker om Het Noorden beter te leren kennen. Mogelijk een van onze beste schrijfsters, Margaret Laurence, die niet de buitenlandse erkenning heeft gekregen die ze verdiende, zei vlak voor haar dood: “Als ik één ding van u allen [haar mede-Canadezen] kon vragen, dan zou het zijn om in de kern van uw hart de realiteit van anderen te voelen.”
Ik denk dat dat hetgene is wat we altijd moeten proberen te doen in Canada en wat we impliciet zeggen te doen. Wanneer mensen naar Canada komen en de kans krijgen om de burgerlijkpolitieke grondslagen te leren kennen waarop onze waarden rusten, en geacht worden om hun plek in onze maatschappij in te nemen, dan is het belangrijk dat wanneer ze aankomen, ze nooit bang hoeven zijn dat ze worden gemarginaliseerd of slachtoffer worden van vooroordelen of fanatisme, of dat ze worden belemmerd in het leiden van hun eigen leven en het maken van hun eigen keuzes. Ze moeten weten dat hun realiteit door ons allen wordt gevoeld. Stel, je bent een Sikh, en je bent een tiener, en je wilt bij het politiekorps van Canada, die Mounties met hun prachtige rode wollen jassen, en je wilt de kans krijgen om mee te doen aan de geweldige Musical Ride, hun paardenshow die ze over de hele wereld uitvoeren. Mag je dan een tulband dragen? Het antwoord is “ja”, dus we hebben mensen in het politiekorps die een tulband dragen. Dat maakt hen geen slechtere agenten, net als het hen geen slechtere mensen maakt. Met betrekking tot de hoofddoek, de hijab, die ik eerder al even heb genoemd, is het zo dat 42% van de moslimvrouwen de hijab dragen om allerlei redenen, waaronder de redenen van het meisje waarover ik vertelde. Sommigen zien het als een teken van dominant feminisme; sommigen willen direct als moslim worden herkend, en sommigen zien het als een teken van onafhankelijkheid. Ik heb werkelijk geen geduld voor mensen die zeggen dat vrouwen die een hoofddoek dragen daarmee hun ondergeschiktheid aan de man tonen en dat mannen hen dwingen een hoofddoek te dragen. Ik ben niet bereid te luisteren naar mensen die beweren dat moslims geen gelijkheid van de seksen kennen. Hoe zit het met die gelijkheid bij niet-moslims. Laten we altijd streven naar gelijkheid van de seksen op de plek waar we wonen en waar we de gebruiken kennen. Ik heb jongetjes met een tulband en meisjes met een hijab Stille Nacht zien zingen bij een kerstconcert op de openbare Adrienne Clarkson school in een buitenwijk van Ottawa. Ik vind dit volledig normaal, evenals het feit dat een boeddhistische Thaise vrouw hun koordirigent is. Dat is Canada. We zijn een liberale samenleving, en alleen door het individu te beschermen en te erkennen, kunnen we een multiculturele samenleving opbouwen van fatsoen, verdraagzaamheid en vriendelijkheid; een samenleving van mensen met verschillende achtergronden, waarbij we ieders
recht respecteren om, indien iemand dat wil, te behoren tot een etnische culturele groep binnen die samenleving. Natuurlijk zullen sommige immigranten op zoek willen gaan naar onderdak, gebruiken, voedsel en dergelijke in hun eigen groep, maar ze mogen niet het idee krijgen dat ze in deze groepen worden gedwongen. Onze samenleving kan hen helpen de taal te leren, uitleggen hoe je je warm moet kleden in de winter, en hoe je een leven leeft waarbij je keuzevrijheid hebt, en vrijheid van meningsuiting en van politiek. Ze moeten zich vrij voelen om de keuze te maken. En ik ben ervan overtuigd dat etnische groeperingen slechts getto’s zullen worden als ze zich afgewezen voelen door de hoofdmoot van de bevolking. Dan krijgen ze het gevoel dat ze geen keus hebben en kruipen ze bij elkaar. Ieder van ons die vanuit een volledig andere plek naar Canada is gekomen, heeft er altijd bij willen horen. Erbij horen, daar draait het om in een samenleving zoals de onze, die is gebouwd op nieuwe burgers. De Koran zegt dat de mensheid “een enkele ziel is, gemaakt door een enkele Schepper”. En in Darwiniaanse termen bevindt ieder mens op aarde zich in exact hetzelfde stadium van evolutie. Als menselijk ras delen we genen en zijn we gelijk. We moeten dit beseffen en het voor ons laten werken. Een land als Canada heeft een verleden van openlijk racisme, niet alleen ten aanzien van Chinezen maar ook met betrekking tot de internering van Canadezen van Japanse afkomst tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarbij hun bezittingen en bedrijven in beslag werden genomen en hen alle mensenrechten werden ontzegd. Het is bijzonder dat we onze relatie met de inheemse bewoners nog steeds met hoop kunnen bezien, wanneer we nagaan dat we ons niet gehouden hebben aan de verdragen die zij hebben ondertekend voor het afstaan van hun land aan onze nederzettingen. Zij waren hier het eerst en hebben de Europeanen verwelkomd en hun de weg naar rijkdom laten zien die ze hadden vergaard via beverhuiden. De eerste 200 jaar van onze relatie verliep uitstekend, maar in de afgelopen 150 jaar ging het mis. Desondanks zouden we allemaal moeten luisteren naar Chief John Kelly, een Ojibweg, die 30 jaar geleden zei: “Met het verstrijken van de jaren wordt de Cirkel groter en groter. Canadezen van alle kleuren en religies betreden de Cirkel. U kunt denken dat uw wortels elders liggen, maar in de
werkelijkheid bent u hier bij ons.” Deze metafoor voor ‘erbij horen’ is bezig een deel van onze psyche te worden. Sir Wilfrid Laurier, onze eerste grote Franstalige minister-president, zei in een toespraak ter gelegenheid van de toetreding van de provincie Alberta tot de Confederatie in 1905 om deel van Canada te worden: “Zij die ter elfder ure komen zullen net zo worden behandeld als zij die hier al lange tijd zijn… We verwachten en willen niet dat een persoon zijn land van oorsprong of zijn voorouders vergeet. Laat hen naar het verleden kijken, maar ook naar de toekomst: laat hen naar het land van hun voorouders kijken, maar ook naar het land van hun kinderen. Laat hen Canadezen worden.” Wanneer nieuwe burgers hun eed aan Canada afleggen, is dat vaak met tranen in hun ogen. Tijdens mijn laatste naturalisatieceremonie zei een Somaliër tegen me: “Weet u, het is niet zo dat we het ene land voor het andere ruilen. We hebben nooit eerder een land gehad. En nu wel.” Dat is wat zo belangrijk is aan Canada: het wil de verdrevenen, de daklozen en zij die op ieder vlak een beter leven zoeken, opnemen en een plek geven. Hen een land geven, hen iets geven, en daarbij hun waarde als individu volledig accepteren en hen niet zien als “zij daar”. Sinds ik geen Gouverneur-Generaal meer ben, wordt een groot deel van mijn tijd in beslag genomen door mijn stichting, het Institute for Canadian Citizenship , dat nieuwe Canadezen wil helpen zo snel mogelijk in het gewone dagelijkse Canadese leven te komen. Een onderdeel van onze activiteiten is om steeds meer lokale naturalisatieceremonies op te zetten. Ik weet dat jullie hier ceremonies houden en ik denk dat dat heel goed is: een ritueel is belangrijk bij gelegenheden zoals het veranderen van je nationaliteit. Jarenlang hebben we ceremonies gehouden in overheidsgebouwen door het hele land: 2900 per jaar om precies te zijn, waarbij jaarlijks ongeveer 260.000 mensen Canadese burgers werden. Ons doel is om grote en kleine gemeenschappen nieuwe Canadezen te laten ontvangen, en daar te zorgen voor persoonlijk contact, zodat ze onder het genot van koffie, thee en koekjes kunnen praten met gevestigde Canadezen en met hun kunnen spreken in een ronde tafel setting. Sommige van deze gevestigde Canadezen bezitten de hoogste ordes van het land, de Orde van Canada; sommigen zijn bekroond voor hun moed, anderen vanuit de gemeenschap. Het kost ons geen moeite mensen te vinden die naar deze ceremonies willen komen, aangezien we in Canada op elk
moment over zes miljoen vrijwilligers beschikken. Een vijfde deel van de bevolking bezorgt maaltijden bij ouderen, brengt mensen die geen vervoer hebben naar de doktersafspraken, vult belastingaangiften in voor mensen in verzorgingshuizen die geen familie of boekhouder hebben; we hebben een prijs voor deze vrijwilligers, maar die bezieling zit in ons allemaal. Sommige middelbare scholen in het land geven tegenwoordig studiepunten aan leerlingen die vrijwilligerswerk doen. Iets anders dat we met het Instituut doen om burgerschap te stimuleren, is mensen de mogelijkheid geven om naar Canada te komen om te begrijpen wat het is dat ons Canadees maakt. Net als jullie zijn we bezig met het ontwikkelen van een systeem, waarbij ze gratis toegangskaartjes krijgen voor musea, concertzalen, opera’s en kunsttentoonstellingen. Ik wil dat nieuwe burgers zich op hun gemak voelen in de cultuur die wij hebben opgebouwd, en dat ze toegang te hebben tot alles waar ik ook toegang toe heb. Ik wil hen het gevoel geven dat ze begrijpen wat we in de kunst voortbrengen. Ik wil ook graag de relatie met de natuur benadrukken, iets waar Canadezen automatisch mee opgroeien en wat voor veel nieuwe burgers misschien wel het verst van hen af staat. Onze band met de wildernis is heel bijzonder in Canada en ik hoop dat het ons voortrekkers zal maken in alle ecologische en milieuaangelegenheden. We hebben instellingen als de Nature Conservancy of Canada, de Canadian Wildlife Federation en vele andere die zich ten doel stellen om onze wildernis in een zo goed mogelijke staat te houden. Misschien vindt u het raar om hierover na te denken, gezien het feit dat we het op een na grootste land ter wereld zijn, maar dat maakt ons waarschijnlijk bewuster van de fragiliteit van ons ecosysteem, het belang van het Noorden en de achteruitgang die kan optreden door het smelten van de poolkappen. Ik wil dat jonge nieuwe Canadezen meedoen en leren kanoën en kajakken, kamperen en in de natuur overnachten, zelf eten leren maken boven een vuurtje, en dat ze in groepen op lange kanotochten gaan van tien dagen tot twee weken, waarbij ze alles wat ze nodig hebben op hun rug dragen, verschillende zwemslagen leren en ook verantwoord leren vissen. Al deze dingen maken onderdeel uit van wat de natuur ons in Canada heeft geschonken. Het spijt me, maar tegen een Europees publiek zeg ik altijd dat jullie in Europa platteland hebben, groen en lieflijk, maar in Canada hebben we natuur die vaak woest en angstaanjagend is. Onze band met de natuur maakt ons echt Canadees. Ik wil dat iedereen uit Iran, Irak of Pakistan daar evenveel naartoe kan als ik van kinds
af aan altijd heb kunnen doen. Een van onze dichters zegt dat in de Canadese verbeelding “we een visie van de natuur hebben voorbij het menselijk ego.” Dit is de geweldige mogelijkheid die Canadezen hebben en altijd zullen houden. Ik denk dat we een gevoel voor het “Andere” hebben ontwikkeld en ik denk dat dat aan onze breedtegraad ligt, waarbij we meer verbonden zijn met het noorden dan met het zuiden omdat ons klimaat (het noordelijke klimaat) een karakter van Canadezen heeft gevormd dat zowel krachtig als barmhartig is. Dit karakter komt voort uit het inzicht dat het voor kan komen dat je bij veertig graden onder nul buiten staat te bevriezen, je bij iemand aan moet kloppen, en dat zij je dan binnenlaten. Ik hoop dat u iets bruikbaars kunt halen uit onze ervaringen wat aansluit bij uw eigen geschiedenis en de eigen verhalen van uw land. Ieder land heeft zijn eigen verhaal. We hebben de betreurenswaardige gebeurtenissen gezien die hier, in Frankrijk en in Duitsland hebben plaatsgevonden met immigranten, en het verbaast ons. We hebben een bijna stereotype bewondering voor alle Europeanen. We bewonderen hen om hun cultuur, hun lange geschiedenis, de schoonheid van hun steden, de veerkracht van hun bevolking. We konden ons dus ook nooit voorstellen dat iets bij ons beter zou gaan dan bij jullie. Van de jonge mensen vindt 80% dat “andere culturen ons veel te leren hebben. Het contact hiermee verrijkt ons.” Ik denk dat voor ons dat kleine korreltje buitenland in onze oesterachtige massa de parel wordt, want anders weten we dat het een etterende wond zou kunnen worden. Op de een of andere manier is ons organisme erop ingesteld om de parel te maken en dat is wat we hebben gedaan. Onlangs werd er een enquête gehouden onder moslimburgers (we hebben er zo’n 900.000), waarin hen een aantal vragen werd gesteld over het leven in Canada. Negenennegentig procent van hen zei er trots op te zijn Canadees te zijn en 91% zei dat Canada als land op de goede weg is. Ter vergelijking is het interessant om te zien dat slechts 71% van de niet-moslim Canadezen vond dat Canada op de goede weg was. U zult het misschien ook boeiend vinden om te horen dat 77% van hen dacht dat moslims in Canada beter werden behandeld dan in andere landen. U moet echt kijken naar de manier waarop ons immigratiebeleid heeft gewerkt, de manier waarop we toekomstige burgers kiezen, want het is een feit dat 45% van onze moslimbevolking afgestudeerd is, in vergelijking met 23% van de overige Canadezen.
Gevestigde Canadezen hebben ook niet het idee dat de nieuwkomers hun banen afpakken. Die gevoelens bestaan eenvoudigweg niet. Mijn zorg is dat nieuwe burgers in de eerste tien kritieke jaren niet zo snel de economische ladder kunnen beklimmen als ze in het verleden konden en ik maak me zorgen over de groeiende inkomenskloof die er is tussen onze nieuwe burgers en onze autochtone Canadezen. Ik denk niet dat we de tijd hebben om een generatie te wachten. Wanneer aan Canadezen wordt gevraagd wat ze van ‘valse’ vluchtelingen vinden, zegt de meerderheid opvallend genoeg dat ze denken dat het probleem bij het systeem ligt, niet bij de mensen. En net als dat 75% gelooft dat immigranten een positief effect hebben op de economie, is het heel gebruikelijk om mensen te horen praten over hoe hard immigranten werken. En dit wordt altijd op een nuchtere maar bewonderende manier gezegd. Ik hoop van harte dat de samenleving waar ik in opgegroeid ben, zelfs met haar geïnstitutionaliseerde overblijfselen van koloniale ideeën, zal behouden wat het altijd lijkt te hebben gehad, namelijk een gepast gevoel voor vergeving, wat niet vergeten betekent, en dat ze nooit een straffende samenleving zal worden waarbij het alleen maar om vergelding draait. Want als een samenleving niet vergeeft, kan het ook niet accepteren. En acceptatie helpt ons bij onze relaties, niet alleen in ons eigen land, maar ook in de manier waarop we anderen bezien en anderen ons bezien in de wereld. Het tromgeroffel van stammenoorlogen wordt door weinig mensen in Canada gehoord. We willen onszelf niet alleen de maat nemen als Canadezen of Canadezen op het wereldtoneel. Dat is slechts één maatstaf voor ons menszijn. We moeten een fatsoenlijk besef behouden van wat “goed, rechtvaardig, en voor het algemeen belang is”, zoals een van onze grote staatsmannen, Joseph Howe, heeft gezegd. De meeste Canadezen zouden zichzelf, als het hun gevraagd werd, nooit uniek vinden. Dat is niet Canadees. Ze zouden zeggen dat ze zich menselijk voelen, fatsoenlijk, dat ze naar andere mensen luisteren, en dat maakt hen in feite zo multilateraal. We zijn niet gewoon een blij volkje dat hout hakt, water haalt en hout, koper en olie verkoopt. We zijn een bijzonder vergevorderde samenleving, die een complexe evolutie van waarden heeft doorlopen en de wereldschokken heeft doorstaan. En we hebben altijd geparticipeerd in wat moreel verantwoord is bij deelname aan conflicten.
Ik zag eens een foto uit 1913 van een groep Scandinavische immigranten (ik denk uit IJsland) in Larchmont, Ontario, met hun wanten, jassen, sjaals, hoeden, iedere mogelijk denkbare laag wol, bijeengekropen rond een bord waarop stond geschreven: Taken van de Burger: 1. Onze regering begrijpen. 2. Actief deelnemen aan de politiek. 3. Alle goede doelen steunen. 4. Onmatigheid verminderen (oftewel: niet teveel drinken!). 5. Voor anderen werken. Ik geloof dat de meeste nieuwe burgers deze voorschriften willen volgen. Ik geloof dat zij geloven dat als ze deze voorschriften volgen, ze volledig deelnemen aan onze maatschappij, en ik geloof dat dat soort burgerschap en deelname de enige manier is waarop een land kan blijven groeien, in het begrijpen van zichzelf en van de wereld. Hartelijk dank.