Handreiking Financieel Model Inventarisatie van financiële gevolgen van de invoering van de Wmo juni 2006, versie 2
Colofon Auteur Drs. J.M. van Os Deze Handreiking is geschreven in opdracht van het ministerie van VWS en de VNG. De informatie over de Wmo is onder voorbehoud. Het wetsvoorstel is goedgekeurd door de Tweede Kamer. Pas als de Eerste Kamer akkoord gaat is de Wmo een feit. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2007. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. Het ministerie van VWS en de VNG kunnen echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
Vormgeving Besides Purple
Druk Quantes Alles uit deze handreiking mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in druk, fotokopie of welke andere manier dan ook, mits voorzien van bronvermelding.
Handreiking Financieel Model
Inhoud 1.
Inleiding
2
6.
Kosten van voorzieningen – Welzijn
22
1.1
De Wmo in het kort
2
6.1
Welzijnswet
22
1.1.1
Uitgangspunten van de Wmo
2
6.2
Vraag
22
1.2
Voorbereiding op de Wmo
2
6.3
Prijs
23
1.2.1
Waarom zijn de financiële gevolgen zo belangrijk?
3
7.
Uitvoeringskosten
24
1.3
Leeswijzer
3
7.1
Beleidsmatige uitvoeringskosten
25
7.1.1
Vraagvoorspelling
25
2.
Opbouw van het financieel model
4
7.1.2
Inkoop
26
2.1
Inleiding
7.1.3
Toegang
27
2.2
Korte beschrijving van onderdelen van het model
4 4
7.1.4
Eigen bijdrage beleid
28
2.3
Ten slotte
5
7.1.5
Persoonsgebonden Budget (PGB)
29
7.2
Beheersmatige uitvoeringskosten
30
7.2.1
Verantwoording
30
3.
Wmo-Inkomsten
6
7.2.2 Koppeling van systemen
31
3.1
Rijksbijdragen vanuit het gemeentefonds
6
7.2.3 Planning en control
32
7.2.4 Bezwaar- en beroepsprocedures
32
3.2
Integratie-uitkering Wmo
6
3.3
Eigen bijdragen
8
Bijlage
3.4
Vergoeding uitvoeringskosten
9
1:
Benchmarkgegevens RIO’s
33
3.5
Vergoeding uitvoering
9
2:
Managementuren
34
cliënttevredenheidsonderzoek
4.
Kosten van voorzieningen – Hulp bij het huishouden
10
4.1
Vraag
10
4.2
Prijs
16
5.
Kosten van voorzieningen – Wvg
18
5.1
Wvg
18
5.2
Vraag
19
5.3
Prijs
21
1
1
Inleiding
1.1
De Wmo in het kort De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is opgebouwd uit de Welzijnswet, de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG), de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg en onderdelen van de AWBZ. Dit betreft de hulp bij het huishouden en enkele subsidieregelingen, zoals Mantelzorgondersteuning en Diensten bij wonen met zorg.
1.1.1
Uitgangspunten van de Wmo De Wmo is een kaderwet, en derhalve vooral een wet die gemeenten de verantwoordelijkheid geeft om ervoor te zorgen dat iedereen actief deel kan nemen aan de samenleving, ook mensen die dat op eigen kracht niet kunnen. ‘Meedoen’ is dan ook de kortst mogelijke samenvatting van de Wmo. Gemeenten zijn vrij om zelf invulling te geven aan een prestatieveld. Zo kan de gemeente de Wmo op eigen wijze vormgeven, toegespitst op de lokale situatie. Het beleid, de inzet en prioritering wordt door de gemeente bepaald, mits wordt voldaan aan de kaders van de wet. De wet bepaalt dat gemeenten hun beleid op de negen prestatievelden vastleggen in een beleidsplan. Burgers worden nauw betrokken bij de totstandkoming en verantwoording van het beleid: horizontalisering staat centraal in de Wmo. Verder schrijft de wet voor dat gemeenten over de geleverde prestaties verantwoording moeten afleggen aan de burgers. Voor het eerste jaar is deze bepaling uiteraard nog niet aan de orde (er is nog geen verantwoording mogelijk over het gevoerde beleid). Vanaf 2007 moet de verantwoording aan de burger onderdeel van de Wmo worden. Middelen die gebruikt kunnen worden zijn het burgerjaarverslag, de Wmo-benchmark, (verplichte) klanttevredenheidsonderzoeken of een speciale Wmo-verantwoording.
1.2
Voorbereiding op de Wmo Gemeenten moeten zich voorbereiden op de komst van de Wmo. In de algemene handreiking Implementatie Wmo staat beschreven welke beleidskeuzes bij de voorbereiding op de Wmo aan de orde zijn en welke werkzaamheden gemeenten voor de invoering van de Wmo moeten verrichten. Het wetsvoorstel is inmiddels door een grote meerderheid van stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer is van plan om het wetsvoorstel nog voor het zomerreces te behandelen. De formele status zal zij echter pas hebben als zowel de Tweede als de Eerste Kamer ermee ingestemd hebben. Wel is duidelijk dat de Wmo hoge eisen zal stellen aan de gemeentelijke organisatie en de bedrijfsvoering. Uitgangspunt in de handreiking ‘Wmo en organisatie’ is dat de organisatie een middel is om te komen tot beleidsresultaten en logisch dient te volgen op de gekozen bestuurlijke richting en aanpak. Oftewel: de organisatie volgt de gemeentelijke visie over de Wmo. Ook is duidelijk dat de Wmo grote financiële gevolgen met zich meebrengt. Het bieden van een hulpmiddel bij het inschatten van deze gevolgen is het primaire doel van deze handreiking.
2
Handreiking Financieel Model
1.2.1
Waarom zijn de financiële gevolgen zo belangrijk? De invoering en uitvoering van de Wmo brengt veel werk met zich mee voor gemeenten. Zo moeten in een korte tijd strategische kaders, uitvoeringsbeleid en verordeningen worden ontwikkeld om de Wmo uitvoeringsklaar te maken. En in het vervolg hierop moet de Wmo worden uitgevoerd. Dit heeft logischerwijs grote financiële consequenties voor gemeenten. In het totaal gaat het immers om een substantieel deel van de totale gemeentebegroting. De aan het Wmo-budget klevende risico’s zijn ook significant, met name waar het gaat om de ‘nieuwe’ onderdelen zoals de huishoudelijke verzorging. Al met al voldoende redenen om de opbrengsten, kosten en hieraan gerelateerde risico’s in kaart te brengen.
1.3
Leeswijzer Deze handreiking is bedoeld voor gemeentesecretarissen, ambtelijke managers en hoofden/ directeuren, controllers en (beoogde) projectleiders Wmo. Daarnaast is de handreiking interessant voor het college en raad. De handreiking gaat met name in op de financiële gevolgen van de Wmo op langere termijn. De implementatiefase wordt in deze handreiking buiten beschouwing gelaten. Deze handreiking is hierin duidelijk afgebakend om de ‘handzaamheid’ te bevorderen. Bijvoorbeeld flankerend beleid (zoals huisvestingsbeleid) heeft wel invloed op het Wmo-beleid maar is niet expliciet opgenomen in deze opdracht. Ook is er bewust voor gekozen om de nadruk te leggen op de nieuwe elementen zoals hulp bij het huishouden en uitvoeringskosten en minder nadruk op Wvg en Welzijn. Bij het opstellen van deze veelal theoretische handreiking is de bestaande indeling gehandhaafd waarbij inkomsten en uitgaven op (bestaande) structurele wijze zijn onderverdeeld in Welzijn, Wvg en Hulp bij het huishouden. Het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning onderkent echter 9 prestatievelden waarbij de prestatievelden 1 t/m 5 en 7 t/m 9 met name zijn onder te brengen binnen de kosten van voorzieningen - welzijn en prestatieveld 6 binnen de kosten van voorzieningen - hulp bij het huishouden en kosten van voorzieningen - Wvg. In het feitelijke rekenmodel is deze indeling in prestatievelden wel gehanteerd.
3
2
Opbouw van het financieel model
2.1
Inleiding Dit hoofdstuk geeft aan uit welke elementen het financieel rekenmodel is opgebouwd. Het eigenlijke financieel model heeft de vorm van een praktisch rekenmodel in Excel. Het in deze handreiking opgenomen analysekader biedt inzicht in de elementen die in het rekenmodel een plaats hebben gekregen. Bij het opstellen van het model heeft het wetsvoorstel dat 14 februari 2006 door de tweede kamer is goedgekeurd als basis gediend. Het uitgangspunt in deze handreiking is dat het gemeenten een overzicht geeft van keuzemogelijkheden voor eigen invulling van de Wmo en de financiële gevolgen hiervan. Het bijbehorende financiële model is een praktisch hanteerbaar rekenmodel waarin de financiële gevolgen van beleidskeuzes kunnen worden doorgerekend. Het rekenmodel is een Excel applicatie en wordt afzonderlijk opgenomen in de gereedschapskist en is te downloaden via www.invoeringwmo.nl .
2.2
Korte beschrijving van onderdelen van het model Om de oorzaken, achtergronden en gevolgen van de Wmo voor gemeenten in kaart te brengen gaan wij uit van een drietal belangrijke oorzaak-gevolg relaties: De Wmo-uitgaven worden, op hoofdlijnen, bepaald door het aantal toekenningen in het kader van de Wmo en de inkoopprijzen van deze toekenningen. Het aantal toekenningen wordt weer beïnvloed door de vraag naar voorzieningen. Hiernaast worden door een gemeente uitvoeringskosten gemaakt. De Wmo inkomsten bestaan uit rijksbijdragen vanuit het gemeentefonds, rijksbijdragen door specifieke (integratie)uitkeringen, eigen bijdragen en een vergoeding voor de uitvoeringskosten (vanuit de integratie-uitkering). Vergoedingen voor invoeringskosten zijn hierin niet meegenomen. In het onderstaande model zijn deze oorzaak-gevolgrelaties weergegeven. In dit analysekader wordt een onderscheid gemaakt tussen collectieve en de individuele voorzieningen:
Figuur 1: Analysekader financieel model
4
Handreiking Financieel Model
Om dus een uitspraak te kunnen doen over de oorzaken en achtergronden van de uitgaven in het verleden en de verwachte uitgaven voor de toekomst dient een aantal stappen te worden gezet: 1 Het bepalen van de potentiële doelgroep (vraag naar Wmo-voorzieningen): Om een verklaring te geven voor de uitgaven in het verleden en om de toekomstige uitgaven te kunnen voorspellen dient gestart te worden met het inzichtelijk maken van de doelgroep. Deze doelgroep wordt bepaald door een aantal oorzakelijke factoren, zoals demografische aspecten en gemeentelijke kenmerken. Op grond van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de verwachte ontwikkelingen in de oorzakelijke factoren kan een trend worden berekend, c.q. worden voorspeld. Er zijn veel factoren te identificeren die vraag naar Wmo-voorzieningen beïnvloeden. Zo is bijvoorbeeld het aantal ouderen en gehandicapten en de verwachte demografische ontwikkelingen in de gemeente van invloed op de vraag naar Wmo-voorzieningen. Verder kan worden gedacht aan factoren als het flankerend beleid van de gemeente en de bekendheid van de beschikbare Wmo-voorzieningen. De omvang van de doelgroep vormt vervolgens de basis voor het bepalen van de trendontwikkeling en tevens om een verklaring te geven voor de oorzaken en achtergronden van de ontwikkelingen in het verleden. 2 Het bepalen van de trendontwikkeling (het aantal toekenningen in het verleden en de toekomstige toekenningen): De toekomstige vraag naar de Wmo-voorzieningen kan worden bepaald aan de hand van een trendmethodiek. Deze methode is gebaseerd op de statistische regressie-analyse. Binnen deze methodiek staat niet het verklaren, maar het voorspellen van toekomstige aantallen centraal. Dit voorspellen geschiedt op basis van aantallen en de ontwikkelingen in deze aantallen uit het verleden. Op basis van deze aantallen en ontwikkelingen wordt de ‘trend’ ofwel de ‘lijn’ voor de toekomst berekend. 3 De trend naar Wmo uitgaven kan worden beïnvloed door eigen keuzes per gemeente te maken in de toekenning van Wmo-voorzieningen, bijvoorbeeld het bepalen welke verstrekkingen er aangeboden worden in de vorm van collectieve en individuele Wmo-voorzieningen, de wijze van indiceren etc. 4 Het bepalen of voorspellen van de inkoopprijzen. Wanneer bekend is wat de hoeveelheid is van de in te kopen Wmo-voorzieningen, kan op basis van vermenigvuldiging met de gemiddelde prijs per Wmo-voorziening een inschatting worden gemaakt van de te verwachten inkoopkosten van Wmovoorzieningen. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de (Europese) aanbestedingen. Naast de inkoopkosten gelden ook de uitvoeringskosten. Een berekening van de bijbehorende advies- en apparaatskosten kan gemaakt worden op basis van het aantal verwachte aanvragen, bestaande normen op basis van eerdere gedane onderzoeken en eigen inschattingen van de gemeente.
2.3
Tenslotte In het analysemodel wordt expliciet aandacht besteed aan de inkomsten- en de uitgavenkant. Hoofdstuk 3 gaat meer uitvoerig in op de inkomstenkant van de Wmo. Hoofdstuk 4 tot en met 7 gaat meer uitvoerig in op de uitgavenkant van de Wmo.
5
3
Wmo-Inkomsten De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaat uit van een aantal inkomstenbronnen voor gemeenten om de uitvoer van de wet te bekostigen. De inkomsten bestaan uit: 1. Rijksbijdragen vanuit het gemeentefonds; 2. Rijksbijdragen door specifieke (integratie)uitkering Wmo; 3. Eigen bijdragen; 4. Vergoeding uitvoeringskosten (vanuit de integratieuitkering); 5. Vergoeding jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.
3.1
Rijksbijdragen vanuit het gemeentefonds Bestaande, reeds bij de gemeente belegde, componenten van de Wmo zoals de Wvg en de Welzijnswet zullen blijvend worden gefinancierd vanuit het gemeentefonds. Hierbij wordt blijvend gebruik gemaakt van de systematiek van verdeelmaatstaven, gewichten en aantallen. In het (nieuwe) cluster ‘maatschappelijke zorg’ zijn de rijksbijdragen met betrekking tot de (bestaande taken van de) Wmo opgenomen. Middels de circulaires vanuit het Ministerie van BZK wordt periodiek aan gemeenten kenbaar gemaakt wat de omvang is van deze bijdrage. Het cluster maatschappelijk zorg is relatief nieuw. Voor een verdere uitwerking hiervan wordt verwezen naar het rapport ‘Onderhoud gemeentefonds: herschikken en herijken taakgebieden bijstand en zorg’ van Cebeon, dat in december 2004 is gepubliceerd.In het rekenmodel kan een gemeente haar eigen gemeentelijke kenmerken (maatstaven) invoeren en tevens de door de fondsbeheerder bepaalde gewichten. Het model zal vervolgens de omvang van de inkomstenstroom bepalen.
3.2
Integratie-uitkering Wmo De verdeling van rijksbijdragen met betrekking tot de ‘nieuwe’ taken heeft de vorm gekregen van een zogenaamde integratie-uitkering, die in principe voor langere looptijd geldig kan zijn. Deze Wmo-uitkering heeft als doel het macro-budget voor de nieuwe taken over de gemeenten te verdelen. Een totaalbedrag (macrobudget) van circa € 1 mld. (‘schoon aan de haak’) wordt via deze uitkering overgeheveld en verdeeld over de gemeenten en bestaat uit bedragen ter dekking van de volgende componenten:
• Huishoudelijke verzorging (€ 855 mln.)
• Zorg in natura (alpha hulpverlening en overige HV) • Eigen bijdrage (bij zorg in natura) • Netto-persoonsgebonden budget
• Subsidieregelingen AWBZ (€ 54 mln.) • Diensten bij wonen met zorg
• Zorgvernieuwingsprojecten GGZ
• Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg • Aanpassing bestaande ADL-clusters
• Specifieke uitkeringen Wvg (€ 45 mln.) • Dure woningaanpassingen
• Besluit bijdrage AWBZ gemeenten (BBag)
6
Handreiking Financieel Model
• Uitvoeringskosten (€ 60 mln.)
• Vergoeding cliënttevredenheidsonderzoek (€ 7 mln.). De (voorlopige) verdeling van het macro-budget over de gemeenten in 2007 is gebaseerd op historische gegevens (uitgaven aan huishoudelijke verzorging/subsidies/specifieke uitkeringen per gemeente in 2005). De hoogte van dit (voorlopige) bedrag is per gemeente opgenomen in bijlage 5 van de septembercirculaire 2005 . Dit bedrag kan in het financieel rekenmodel één op één worden ingevoerd. De jaarlijkse groei van het toegewezen budget wordt bepaald aan de hand van twee indices: een reële index en een loonprijsindex. De reële index is enkelvoudig en kent als factor het aantal thuiswonende 75+-ers (een maat voor de vergrijzing en de behoefte aan extramurale zorg). Afgesproken is dat dit minimaal 2% betekent. De loonprijsindex echter, wordt voor 90% berekend conform de OVA (stand VJN) waarmee de dominantie van de loonkosten in het budget tot uitdrukking wordt gebracht, en voor 10% conform de prijsindex voor de particuliere consumptie. Het macrobudget kan jaarlijks worden aangepast op basis van monitoring door een onafhankelijke derde (SCP) om te waarborgen dat de overgehevelde middelen structureel toereikend blijven. Men werkt toe naar een objectieve verdelingssystematiek (deze wordt op dit moment ontwikkeld door Cebeon) waarbij vanaf 2008 in de te hanteren verdeelformule de volgende factoren worden gehanteerd: leeftijdsopbouw van de bevolking, huishoudensamenstelling, inkomen, aantal uitkeringsontvangers en de mate van stedelijkheid. Naast de integratie-uitkering Wmo vanuit het gemeentefonds kan een gemeente uit hoofde van wettelijke bepalingen aanspraak maken op andere specifieke uitkeringen. Deze uitkeringen, gericht op opvang en verslavingsbeleid, vrouwenopvang of als tegemoetkoming in de kosten, zullen worden verstrekt aan centrumgemeenten.
BDU Door middel van de Brede Doeluitkering (BDU) sociaal, integratie en veiligheid wordt aan een aantal van de G30 gemeenten met centrumfunctie een doeluitkering verstrekt die deels is gericht op maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. Voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid gaat het om de G30 met uitzondering van de gemeenten Hengelo (Overijssel), Lelystad en Schiedam. Voor vrouwenopvang gaat het om de G30 met uitzondering van de gemeenten Almelo, Deventer, Hengelo (Overijssel), Lelystad en Schiedam. De (bepaling van de) hoogte van deze specifieke uitkeringen zal deels afhankelijk zijn van gemeentelijke kenmerken zoals het zijn van een centrumgemeente.
Specifieke uitkeringen Hiernaast wordt als gevolg van het besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid aan andere dan bovenstaande gemeenten specifieke uitkeringen verstrekt met bet betrekking tot maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid en vrouwenopvang. De gemeenten waaraan een uitkering maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid wordt verstrekt zijn: Almere
Den Helder
Hoorn
Apeldoorn
Doetinchem
Oss
Assen
Ede
Purmerend
Bergen op Zoom
Gouda
Spijkenisse
Delft
Hilversum
Vlaardingen
Vlissingen
7
De gemeenten waaraan een uitkering vrouwenopvang wordt verstrekt zijn: Almere
Gouda
Apeldoorn
Hilversum
Delft
Spijkenisse
Den Helder
Vlaardingen
Ede
Vlissingen
De hoogte van de uitkering wordt jaarlijks door middel van een beschikking bekend gemaakt.
3.3
Eigen bijdragen Naast de inkomsten die worden verkregen door middel van rijksbijdrage(n) bestaat de inkomstenstroom van de gemeenten uit de eigen bijdragen die door gemeenten als gevolg van wettelijke bepalingen geheven (kunnen) worden. Er volgt nog een modelbesluit eigen bijdrage. In de Wmo worden gemeenten verantwoordelijk voor de vormgeving van de gemeentelijke eigen bijdrageregeling. Gemeenten kunnen een eigen bijdrage heffen, maar hoeven dit niet te doen. Het Rijk laat de gemeente vrij in het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage en de criteria tot het heffen ervan, zolang de gemeente zich maar houdt aan de grenzen die de Rijksoverheid vaststelt. Ten aanzien van het eigen-bijdragebeleid van een gemeente zijn er verschillende variabelen: 1. De maximale eigen bijdrage die minima moeten betalen (minimaal maximum, vorm: vast bedrag); 2. Het startpunt van waar af de eigen bijdrage toeneemt met het inkomen (vorm: vast bedrag of een percentage van het relevante sociaal minimum); 3. De omvang van het inkomensafhankelijk deel van de eigen bijdrage (vorm: een constant percentage marginale druk). De gemeente moet zich daarbij dus houden aan de grenzen die het Rijk gaat stellen. Binnen deze grenzen heeft de gemeente de beleidsvrijheid. Verder geldt er bij het eigen bijdrage beleid een anticumulatiebeding, hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen. Er wordt dus rekening gehouden met de opgelegde eigen bijdrage AWBZ. Hierbij is de Wmo de preferente crediteur. De eigen bijdrage Wmo gaat dus voor op eigen bijdragen uit hoofde van de AWBZ. Enkel voor het jaar 2007 geldt een overgangsregeling. In dat jaar gaat de eigen bijdrage voor intramurale AWBZ zorg (zorg met verblijf in een instelling) voor op de eigen bijdrage Wmo. De eigen bijdrage Wmo gaat in dat jaar dus wel gewoon voor op eigen bijdragen uit hoofde van extramurale AWBZ zorg (zorg zonder verblijf in een instelling). Deze overgangsbepaling voorkomt uitvoeringsproblemen. Deze eigen bijdragen gelden voor alle individuele voorzieningen (zowel oude individuele Wvg-toekenningen als toekenningen hulp bij het huishouden). Hierbij geldt dat voorzieningen die betrekking hebben op het verschaffen in eigendom van een roerende zaak of het uitvoeren van een bouwkundige of woontechnische aanpassing gedurende 5 jaar een eigen bijdrage gevraagd kan worden. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk worden gesteld van het inkomen en met name draagkracht van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn of haar echtgeno(o)t(e). Artikel 4 van het wetsvoorstel Wmo gaat in op het compensatiebeginsel. Lid 2 van dit artikel meldt dat bij het bepalen van de Wmo-voorzieningen het college van burgemeester en wethouders rekening moet houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de Wmo-voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf
8
Handreiking Financieel Model
in maatregelen te voorzien. Er mag dus door gemeenten wel een inkomenstoets worden uitgevoerd, maar géén vermogenstoets. Dit wordt nog verder uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur. In het financieel rekenmodel kunnen (geschatte) inkomsten als gevolg van eigen bijdragen worden opgenomen. De omvang hiervan is onder andere afhankelijk van het aantal geleverde Wmovoorzieningen, gemeentelijke kenmerken, het flankerend beleid en dergelijke.
3.4
Vergoeding uitvoeringskosten De uitvoering van de Wmo brengt een toename van de apparaatskosten met zich mee. Gemeenten zullen hiervoor gecompenseerd worden door het Ministerie. Deze vergoeding wordt, zoals eerder in dit hoofdstuk is aangegeven via de integratie-uitkering Wmo verstrekt en dient ter compensatie voor de volgende kosten:
• algemeen beleid • indicatiestelling
• inkoop van zorg (aanbesteding) • verstrekking van Pgb’s
• inning van eigen bijdragen (door CAK)
• organisatie en administratie van zorgverlening Voor de bepaling van de hoogte van dit bedrag geldt hetzelfde als voor de eerder genoemde bijdrage vanuit het gemeentefonds. In bijlage 5 van de septembercirculaire 2005 zijn per gemeente de rijksbijdragen vanuit de integratie-uitkering vermeld.De hoogte van het uitvoeringsbudget is voorlopig vastgesteld op € 60 mln. De omvang van dit bedrag zal de komende jaren worden gemonitord.
3.5
Vergoeding uitvoering cliënttevredenheidsonderzoek Het college van burgemeesters en wethouders dient jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten van een onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet te publiceren. Binnen de Wmo wordt er op macroniveau een totaalbedrag van € 7 mln vrijgemaakt voor gemeenten ter ondersteuning van dit onderzoek. Deze vergoeding maakt onderdeel uit van de integratie-uitkering.
9
4
Kosten van voorzieningen Hulp bij het huishouden De eerste pijler van het financiële model heeft betrekking op - de kosten van - de hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden is, tot de implementatie van de Wmo, onderdeel van de AWBZ en bestaat tot die tijd uit de onderdelen HV1 (alphahulp), HV2 en de verstrekking van PGB’s. Vanaf 1 januari 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het compenseren van beperkingen bij het voeren van een huishouden en geldt het begrip ‘hulp bij het huishouden’ in plaats van Huishoudelijke verzorging. Het CIZ en het zorgkantoor voeren in de AWBZ de regie over de toekenning en levering van deze huishoudelijke verzorging. In de Wmo neemt de gemeente deze regiefunctie over. Teneinde invulling te kunnen geven aan deze regierol, is het voor de gemeente van belang inzicht te verkrijgen in de kosten van deze voorziening en de wijze waarop de kosten reageren op de door de gemeente te maken beleidskeuzes. In dit hoofdstuk wordt de kostenopbouw van de hulp bij het huishouden uitgewerkt . De belangrijkste ‘drijfveren’ van de kosten zijn de (toegekende) vraag naar de voorziening en de prijs waarvoor de voorziening wordt ingekocht. Het gaat hierbij dus om een ‘p x q’ relatie. In dit hoofdstuk wordt daarom in paragraaf 4.1 een uitwerking gegeven van de wijze waarop een gemeente niet alleen zicht kan krijgen op de huidige, maar vooral ook op de toekomstige vraag. Hierbij wordt een aantal beleidskeuzen benoemd die een rechtstreeks effect hebben op de ontwikkeling van de vraag naar hulp bij het huishouden. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 stilgestaan bij de ‘kosten per eenheid product’, en de beïnvloedingsmogelijkheden van de gemeente hierin.
4.1
Vraag Het is uiterst belangrijk zicht te krijgen op de (toekomstige) ontwikkelingen in de vraag naar Wmovoorzieningen. De kosten voor het bieden van voorzieningen zijn immers voor een groot deel variabel met de vraag naar deze voorzieningen. Naarmate meer burgers aanspraak maken op hulp bij het huishouden, dient de gemeente meer zorg in te kopen en stijgen de kosten. Binnen de huishoudelijke verzorging kon in de AWBZ onderscheidt worden gemaakt worden tussen HV1 hulp (alphahulp), HV2 (huishoudelijke verzorging) en PGB’s . Behalve dat de vraag naar voorzieningen een directe veroorzaker is voor de kosten van een gemeente, is het van groot belang inzicht te verkrijgen in de toekomstige ontwikkelingen in de vraag. Een vraagvoorspellingsinstrument biedt de gemeente de volgende mogelijkheden:
• Doordat voorzieningen gerichter ingekocht kunnen worden bij contractpartners, wordt voorkomen dat te veel of te weinig voorzieningen worden ingekocht.
• Naarmate een gemeente beter inzicht heeft in de op de korte en middellange termijn benodigde inkoop, wordt de gemeente een aantrekkelijker contractpartner voor aanbieders van voorzieningen. Aanbieders kunnen in dat geval de productiecapaciteit beter afstemmen op de toekomstige vraag. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid scherpere contracten uit te onderhandelen.
• Implicaties van beleidskeuzen op de korte en middellange termijn kunnen beter worden onderbouwd en afgewogen.
• Passende kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting bij andere beleidsmaatregelen. • …
10
Handreiking Financieel Model
Het vraagvoorspellingsinstrument kan worden opgebouwd met dezelfde elementen die de fondsbeheerder gaat hanteren bij de bepaling van hoogte van de uitkering van het gemeentefonds. Deze, door onderzoek bepaalde, factoren zijn grotendeels bepalend voor de vraag. Ondanks dat de vraag naar hulp bij het huishouden in belangrijke mate wordt bepaald door exogene factoren als demografie en sociaal-economische ontwikkelingen, heeft een gemeente de beschikking over een aantal instrumenten waarmee de toekomstige vraag wel degelijk beïnvloed kan worden.
Voorzieningenbeleid Het voorzieningenbeleid is de eerste knop waaraan een gemeente kan draaien bij zowel de beïnvloeding als de voorspelling van de vraag. De definitieve Wet- en regelgeving vormen de kaders waarbinnen gemeenten vrij zijn invulling te geven aan het voorzieningenbeleid. Als gevolg van het door de tweede kamer aangenomen wetsvoorstel wordt de tijdelijke zorgplicht vervangen door het structurele compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Deze voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning stellen burgers in staat om: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Beïnvloeding kan plaatsvinden met betrekking tot de toegang tot hulp bij het huishouden. Gemeenten kunnen allereerst zelf invulling geven aan de (zorginhoudelijke) indicatiecriteria. De indicatiestelling vindt momenteel door het CIZ plaats op basis van een (landelijk) protocol. Gemeenten hebben in de Wmo echter de vrijheid af te wijken van het huidige protocol. De gemeente kan hierbij dus kiezen voor een ruimhartig of een stringent indicatieprotocol. Hiernaast kunnen gemeenten financiële voordelen behalen door innovatieve en creatieve mogelijkheden te benutten zoals het ontwikkelen van (collectieve) alternatieven, het product HV te vernieuwen en/of preventieve functies in te zetten. Tenslotte kunnen gemeenten zelf invulling geven aan de randvoorwaarden waaraan een zorgvrager dient te voldoen teneinde daadwerkelijk zorg toegewezen te krijgen. Een gemeente kan in het voorzieningenbeleid naar eigen inzicht rekening houden met bijvoorbeeld huisgenoten (bijvoorbeeld partner of kinderen) of mantelzorgers. Dit is vergelijkbaar met het protocol ‘Gebruikelijke zorg’ zoals dat nu wordt gehanteerd in de AWBZ. Effecten voorzieningenbeleid
• Het voorzieningenbeleid bepaalt direct de omvang van de toegekende vraag
• Het voorzieningenbeleid kan op de langere termijn mogelijk de samenstelling van de bevolking beïnvloeden
• …
Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente • Indicatiecriteria • …
11
Informatiebeleid Het informatiebeleid is een belangrijke drijfveer van de vraag naar hulp bij het huishouden. Onder informatiebeleid wordt verstaan de mate waarin, maar vooral ook de wijze waarop de gemeente burgers informeert over de mogelijkheden voor aanvraag van hulp bij het huishouden. Een gemeente kan het informatiebeleid bijvoorbeeld pro-actief danwel vraaggericht opzetten. Van belang is echter te beseffen dat het informatiebeleid een drijfveer is met tegengestelde effecten op de vraag naar voorzieningen. Allereerst zal een betere geïnformeerdheid van de burger, de vraag naar voorzieningen doen stijgen. Anderzijds heeft een betere geïnformeerdheid van de burger ook een neerwaarts effect op de vraag naar voorzieningen. Naarmate burgers beter op de hoogte zijn van de beschikbare voorzieningen, en de aansluiting van deze voorzieningen op de eigen behoeften, zal een burger immers een veel gerichtere aanvraag voor een voorziening kunnen doen. Op deze wijze wordt voorkomen dat burgers aanspraak maken op een dure voorziening (omdat ze deze nu eenmaal kennen) terwijl een andere, goedkopere, voorziening net zo goed of beter aansluit bij de behoefte. Een betere geïnformeerdheid van de burger zal tenslotte leiden tot een afname van het aantal onrechtmatige aanspraken op voorzieningen. Dit betekent, via ontlasting van de indicatie-functie, een neerwaarts effect op de uitvoeringskosten. Samenvattend: Effecten informatiebeleid
• Meer bekendheid leidt tot hogere vraag
• Betere kennis leidt tot afname van de toewijzing van ‘niet-passende’ voorzieningen
• Betere kennis leidt tot een afname van het aantal onterechte aanvragen, wat een neerwaarts effect heeft op de uitvoeringskosten Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente
• Reactief of pro-actief informatiebeleid
• Actoren waarop informatiebeleid wordt gericht (bijvoorbeeld huidige klanten, potentiële vragers, mantelzorgers)
• In te zetten informatiekanalen (bijvoorbeeld huisartsen, fysiotherapeuten, welzijnswerkers, wijkorganisaties, vrijwilligersorganisaties)
Eigen bijdrage beleid De vraag naar voorzieningen is mede afhankelijk van de eigen bijdrage die hiermee gemoeid is. Logischerwijs zal de vraag afnemen bij een (hogere) eigen bijdrage. Het heffen van een eigen bijdrage gebeurt al binnen de AWBZ. Bij de overdracht van de huishoudelijke verzorging van de AWBZ naar de Wmo is men er vanuit gegaan dat gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid die wordt geboden om eigen bijdragen te heffen met betrekking tot de hulp bij het huishouden. Dit heeft zich ook vertaald naar de omvang van de financiële tegemoetkoming van het rijk richting gemeenten. Hierbij zijn de verwachte inkomsten vanuit eigen bijdragen verdisconteerd. Gemeenten kunnen eigen bijdragen heffen aan personen van 18 jaar of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming . De hoogte van de betreffende eigen bijdrage kunnen voor de verschillende soorten van ondersteuning verschillend worden vastgesteld. Tevens kan de eigen bijdrage mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Er wordt dus vrijheid geboden om eigen bijdrage beleid te voeren. Dit betekent
12
Handreiking Financieel Model
dat gemeenten de hoogte van de eigen bijdrage mogen vaststellen en de criteria tot het heffen hiervan. Hierop is in paragraaf 3.3 al dieper ingegaan. De eigen bijdrage systematiek zal moeten aansluiten bij de op dit moment reeds geldende systematiek binnen de AWBZ. Dit betekent concreet dat de grenzen van de eigen bijdrageregeling overeenkomen met die voor de extramurale AWBZ. Dit geldt voor de absolute maximale bedragen per inkomen en de maximale marginale druk die de gemeente mag hanteren. Een volgende beperking is dat geen hoger bedrag aan eigen bijdrage mag worden gevraagd dan de werkelijke kostprijs van een voorziening. In 2005 gold dat lagere inkomens voor de extramurale AWBZ en de Wmo nooit meer konden betalen dan € 208,- per jaar voor alleenstaanden of € 293,- voor meerpersoonshuishoudens. Variabelen
Eigen bijdrage voorstel AWBZ/Wmo
Maximale eigen bijdrage
€ 208,- alleenstaanden € 293,- meerpersoons
Startpunt inkomensafhankelijke
120% relevant sociaal minimum
bijdrage Marginaal tarief
15% van het verzamelinkomen
Maximaal Maximum
Geen beperking
Budgettair saldo
Nihil
Tabel: Voorstel eigen bijdrage regeling AWBZ/Wmo Deze maximale eigen bijdrage geldt voor inkomen tot 120% van het zogenaamde ‘relevant social minimum’. Dat is het sociale minimum, rekening houdend met de leefsituatie van de persoon (huishoudsamenstelling en inkomen). Voor mensen met een inkomen hoger dan deze 120% geldt dat ze van het meerdere inkomen maximaal 15% extra aan eigen bijdrage gaan betalen.
Keuzemogelijkheden De eigen bijdrage is een belangrijke variabele binnen het voorzieningenbeleid van een gemeente. Allereerst kan door het al dan niet heffen van een eigen bijdrage de vraag naar voorzieningen worden beïnvloed. In het algemeen heeft een eigen bijdrage een dempend effect op de vraag. Zorgvragers zullen immers een kosten/baten afweging maken. Op deze wijze wordt uiteindelijk (een deel van) de vraag die volgens de indicatiecriteria weliswaar gehonoreerd zou worden, uiteindelijk niet geëffectueerd doordat burgers een andere oplossing zoeken. Een bijeffect hiervan is dat als gevolg van de eigen bijdrage een deel van de aanvragen die uiteindelijk toch niet geëffectueerd worden, ook niet bij de gemeenten ingediend worden. Dit heeft een daling van de uitvoeringskosten tot gevolg. Daarnaast kan via de eigen bijdragen uiteraard een deel van de zorgkosten gedekt worden. Indien een gemeente besluit dat het een eigen bijdrage wil heffen, zijn er verschillende wijzen waarop aan de eigen bijdrage vormgegeven kan worden. De gemeente dient hiervoor afwegingen te maken. De gekozen methode zal in meer of mindere mate gevolgen hebben voor de vraag. Zo zal als voorbeeld een eenmalige eigen bijdrage vooral dempend werken op de vraag van weiniggebruikers. Veelgebruikers zullen hun vraag meer laten afremmen door variabele eigen bijdragen. Bij de inrichting van een eigen bijdrage systeem, dient een balans te worden gevonden tussen de gewenste effecten (in de vraag) en de complexiteit van het systeem. Een hogere complexiteit legt immers een grotere druk op het uitvoeringsapparaat.
13
Samenvattend: Effecten eigen bijdrage
• Remmend effect op de vraag waardoor minder zorg geleverd hoeft te worden • Betere aansluiting voorzieningen(niveau) op daadwerkelijke behoeften burger • Stijging uitvoeringskosten door de verwerking van de eigen bijdragen
• Beperkte daling van de uitvoeringskosten doordat het aantal aanvragen af zal nemen Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente
• Differentiatie in hoogte eigen bijdrage
• Eenmalige bijdrage of bijdrage per uur
• Aansluiting eigen bijdrage beleid huishoudelijke zorg en Wvg-voorzieningen • …
PGB beleid Met de nieuwe wet worden gemeenten verplicht om burgers de keuze te bieden tussen voorzieningen in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget (PGB). Met een PGB kan de burger zelf de benodigde voorzieningen inkopen, via andere kanalen, bijvoorbeeld in de eigen sociale omgeving. Op deze wijze kan de druk op de gemeentelijke voorzieningen in zekere mate worden gereguleerd. Zie hiervoor de handreiking ‘PGB’. Een belangrijk aandachtspunt in de discussie rondom PGB’s betreft de monetarisering van de mantelzorg. Een deel van de PGB’s kan immers aangewend worden om mantelzorgers te betalen die tot op heden zorg om niet verleenden. Ondanks dat dit tot hogere kosten voor de gemeenten leidt, is uiteraard geen sprake van onrechtmatig gebruik van het PGB. De betreffende burger is immers geïndiceerd voor huishoudelijke zorg, en heeft derhalve recht op de zorg en het PGB. Bovendien betekent dit veelal een toename van de werkelijk geleverde zorg: voor veel mensen zal gelden dat zij bereid zijn langer zorg te verlenen aan een familielid of vriend. Ook op het terrein van het PGB ligt een belangrijke koppeling met het informatiebeleid. Naarmate de mogelijkheden tot het verkrijgen van een PGB alom bekend raken, zullen meer burgers een PGB aanvragen, en zullen de kosten voor de gemeente toenemen. Navenant nemen de kosten voor huishoudelijke zorg in natura af. Aan een PGB zijn gemiddeld genomen meer uitvoeringskosten verbonden. Effecten PGB
• Minder druk op reguliere kanalen levering huishoudelijke zorg • Monetarisering van de mantelzorg
Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente • Informatie-beleid rondom PGB’s
Demografische kenmerken Uiteraard wordt de vraag naar voorzieningen in belangrijke mate bepaald door exogene variabelen als demografische en sociaal-economische factoren. Naarmate bijvoorbeeld de bevolking vergrijst en het aandeel van de alleenstaande huishoudens groter wordt, zal de vraag naar voorzieningen stijgen. Ondanks het feit dat deze factoren niet, of slechts in beperkte mate, zijn te beïnvloeden door gemeenten, is het met het oog op het voorgaande voor een gemeente van het grootste belang de ontwikkeling in deze factoren nauwlettend te volgen.
14
Handreiking Financieel Model
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft een onderzoek uitgevoerd waarin een aantal factoren is geïdentificeerd die relevant zijn voor de hoogte van het risico van ‘sociale uitsluiting’ en daarmee een richting geven aan toekomstige ontwikkelingen in de vraag naar voorzieningen. Vraagstukken rond het nodig hebben van voorzieningen om (weer) te kunnen participeren in de samenleving spelen vooral rond deze groepen, waarbij het voldoen aan meerdere kenmerken uit deze lijst vanzelfsprekend een verhoogd risico oplevert. Het valt overigens op dat dit onderzoek uitwijst dat leeftijd op zich geen verhoogd risico op sociale uitsluiting oplevert. Ouderen behoren daarmee niet automatisch tot de zogenaamde ‘kwetsbare groepen’. Wel verdienen zij extra aandacht omdat een slechte gezondheid de belangrijkste risicofactor voor sociale uitsluiting blijkt te zijn, en er onmiskenbaar een relatie bestaat tussen ouderdom en (slechte) gezondheid. Het SCP geeft aan dat de volgende 10 factoren van belang zijn, te weten het hebben of zijn van een: 1. Slechte gezondheid. 2. Gering psychisch welbevinden. 3. Inkomen onder de 105% van het sociaal minimum. 4. Onderdeel van een éénoudergezin. 5. Meerdere werkloosheidsperiodes achter de rug hebben. 6. Een WW-, WAO- of bijstandsuitkering ontvangen. 7. Inkomen in het laagste inkomenskwartier. 8. Niet-westerse allochtoon. 9. Slechte beheersing van het Nederlands. 10. Huishouden waarin niemand betaalde of onbetaalde arbeid verricht. Ten behoeve van de vraagvoorspelling is inzicht in de omvang van deze risicogroepen essentieel. Wanneer de gemeente de demografische ontwikkelingen weet te koppelen aan één of meerdere scenario’s ten aanzien van de verwachte vraag naar voorzieningen, kan de gemeente anticiperen op deze ontwikkelingen. Hiervoor staan de in het voorgaande beschreven ‘knoppen’ ter beschikking. Door aan de juiste knoppen te draaien, kunnen financiële risico’s worden ingeperkt. De omvang van de vraag kan derhalve deels worden beïnvloed door te draaien aan hierboven genoemde knoppen. De mate waarin deze worden gebruikt zal bepalend zijn voor de omvang van de uitvoeringskosten. Hier wordt later op teruggekomen. Het resultaat laat zich omschrijven als de verwachte hoeveelheid toegekende huishoudelijke zorg binnen de gemeente. In het financieel model ziet dit er als volgt uit: Voorziening
Aantal toekenningen
15
4.2
Prijs De kosten voor levering van de hulp bij het huishouden, bestaan grotendeels uit de inkoopkosten van de te leveren voorzieningen. Ook ten aanzien van de inkoop heeft de gemeente een aantal beïnvloedingsmogelijkheden waarmee zij de kosten van levering van deze voorziening kan beïnvloeden.
Organisatie inkoop: aanbesteden? Gemeenten moeten de burger keuzevrijheid bieden bij Zorg In Natura (ZIN). Dit betekent dat bij minimaal twee aanbieders wordt ingekocht. Om gelijke kansen aan aanbieders te bieden en om verspilling van overheidsgeld te voorkomen is besloten om Europees aanbesteden verplicht te stellen, mits bepaalde drempeldragen worden overschreden. Dit geldt voor zowel hulp bij het huishouden als voor Wvg. De drempelbedragen zijn:
Leveringen Diensten
Type opdracht
Bedrag
Opdrachten door organen van een centrale overheid
€ 137.000
Opdrachten door andere aanbestedende diensten
€ 211.000
Opdrachten door organen van een centrale overheid
€ 137.000
Opdrachten door andere aanbestedende diensten
€ 211.000
Opdrachten door gesubsidieerde particuliere aanbesteders
€ 211.000
Tabel: Drempelbedragen (excl. BTW) Voor verdere uitwerking van de aanbestedingsregels wordt verwezen naar de handreiking ‘Inkopen en aanbesteding in de Wmo’. In de regel leidt een aanbestedingsprocedure tot meer druk op de markt. Naarmate de aanbestede ‘percelen’ groter worden, zullen zich meer aanbieders melden. Naast de regionale thuiszorg- en V&V instellingen, zullen bijvoorbeeld ook zorgaanbieders uit andere regio’s zich inschrijven. Daarnaast is de kans groot dat zich, in de vorm van bijvoorbeeld schoonmaakbedrijven of welzijnsinstellingen nieuwe typen aanbieders melden. Aangezien de prijs in een aanbestedingsprocedure een belangrijke differentiërende factor is, in het bestek zijn immers de (minimale) kwaliteitseisen beschreven, zal een aanbesteding in het algemeen leiden tot een lagere inkoopprijs voor de gemeente. Effecten aanbesteding
• Meerdere (typen) aanbieders zullen zich melden (naast thuiszorg en V&V instellingen, bijvoorbeeld ook schoonmaakbedrijven)
• Toenemende concurrentie waardoor er een druk op de (inkoop) prijzen ontstaat • Verzakelijking van de zorg
• Uitvoeringskosten zullen stijgen •
Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente • …
Bij het aanbesteden zijn meerdere contractvormen mogelijk, die verschillende consequenties hebben voor de inkkoopprijs. Er door een gemeente gekozen worden voor contracten, percelenregelingen en raamovereenkomsten.
16
Handreiking Financieel Model
Lange of korte termijn relaties Een gemeente kan, in het verlengde van de AWBZ, besluiten lange termijn relaties aan te gaan met één of meerdere aanbieders. Een lange termijn relatie betekent meer zekerheid voor de aanbieder en daarmee lagere kosten. Maar ook een stabiele partner om beleid uit te werken en in praktijk te brengen, meer zekerheid en continuïteit voor burgers, meer stabiliteit op de arbeidsmarkt, en minder druk op de uitvoeringskosten. Echter, de prikkel die uitgaat van (constante) marktdruk wordt in het geval van lange termijn relaties minder wat in de regel een opwaarts effect op de inkoopprijs heeft.
Omvang percelen Een gemeente is verplicht om daadwerkelijk de keuzevrijheid te bieden als het gaat om ondersteuning in natura. Concreet betekent dit dat de benodigde huishoudelijke zorg ingekocht dient te worden bij meerdere aanbieders en is het dus niet toegestaan om de zorg in te kopen bij één aanbieder. Naarmate een gemeente met minder aanbieders in zee besluit te gaan, zal de omzet voor deze aanbieder(s) toenemen. In dat geval kan de gemeente wellicht een grotere kwantumkorting uitonderhandelen. Tegelijkertijd vergroot dit ook de afhankelijkheid van zowel de gemeente als de aanbieder. Wanneer de gemeente de levering van huishoudelijke zorg als een zuiver functionele dienst ziet, hoeft deze afhankelijkheid geen probleem te zijn. Indien de gemeente het sociaal-maatschappelijke aspect wil benadrukken, kan de realisatie van beleidsdoelstellingen in gevaar komen.
Kwaliteit vraagvoorspelling Een algemene stelregel is dat naarmate een gemeente haar aanbieder(s) van hulp bij het huishouden meer zekerheid kan bieden, de gemeente een scherpere prijs kan uitonderhandelen. De gemeente kan een aanbieder bijvoorbeeld zekerheid bieden door een goede vraagvoorspelling. Immers, naarmate de bandbreedte waarin de gemeente voorafgaand aan het planjaar de af te nemen diensten inschat kleiner wordt, hoeft de aanbieder minder capaciteit vrij te houden. Dit betekent dat de aanbieder zijn personeel effectiever in kan zetten en daarmee goedkoper aan kan bieden. Voorziening
aantal toekenningen
Prijs
De totale kosten aan hulp bij het huishouden (exclusief de uitvoeringskosten) blijken uit bovenstaande tabel en maken onderdeel uit van het financiële model.
17
5
Kosten van voorzieningen - Wvg
5.1
Wvg De tweede pijler van het financieel model heeft betrekking op - de kosten van - de Wvg-voorzieningen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de kosten van individuele en collectieve Wvgvoorzieningen zijn opgenomen in het financieel model. Hierbij wordt aandacht geschonken aan bepalende factoren als het aantal collectieve en individuele voorzieningen en de (kost)prijs hiervan. De Wvg werd voorheen al uitgevoerd door gemeenten en zal volledig onderdeel uitmaken van de Wmo. Iedere gemeente heeft op dit moment ten aanzien van de Wvg een ‘zorgplicht’. Dit betekent dat iedereen die een Wvg-voorziening nodig denkt te hebben zo goed mogelijk geholpen moet worden. Op grond van de Wvg, en dus de Wmo, zijn gemeenten derhalve verplicht rolstoelen, vervoers- en woonvoorzieningen te verstrekken aan mensen die daarvoor in aanmerking komen. Voorzieningen uit de Wvg worden in het algemeen verstrekt als de voorziening:
• alleen voor de gehandicapte zelf bedoeld is (dus niet gemeenschappelijk gebruikt wordt); • langdurig noodzakelijk is (de handicap heeft een blijvend karakter);
• niet algemeen gebruikelijk is (aanpassingen aan de eisen van de tijd, zoals een centrale verwarming of een telefoonaansluiting komen niet in aanmerking). Op basis van de Wvg vergoedt de gemeente drie soorten voorzieningen voor ouderen en gehandicapten: woonvoorzieningen, collectieve en individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Een Wvg-voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten en/of een hulpmiddel in natura en/of een toegang tot dienstverlening. Hoe de voorzieningen worden verstrekt en welke voorzieningen exact worden geleverd, verschilt, als gevolg van beleidsvrijheid, per gemeente. Als gevolg van de invoering van de Wmo kan besloten worden de Wvg-advisering zelf uit te voeren of uit te besteden. Dit kan nu ook al.
Aangezien de gehele Wvg overgaat naar de Wmo en de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden rondom het Wvg-taakveld slechts op onderdelen zullen wijzigen zullen de financiële consequenties voor een gemeente van de invoering van de Wmo voor deze pijler gering zijn. De vraag kán wijzigen als gevolg van Eigen bijdrage beleid. Het prijskaartje van de voorzieningen zal echter niet veranderen (niet als gevolg van de Wmo). In het model wordt ruimte geboden de vraag en de kosten op te nemen om een integraal Wmo-beeld te verkrijgen.
18
Handreiking Financieel Model
5.2
Vraag Er bestaat, net als bij de hulp bij het huishouden, een directe relatie tussen de (omvang van) vraag en de kosten van Wvg-voorzieningen. Een lagere vraag, en dus minder geleverde voorzieningen, zal leiden tot lagere kosten, uitgaande van deels variabele kosten. Meer geleverde Wvg-voorzieningen zal logischerwijs leiden tot hogere totale kosten van Wvg-voorzieningen. In het financieel model ziet de gevraagde hoeveelheid Wvg-voorzieningen er als volgt uit: Soort voorziening
Voorziening
Woonvoorzieningen
Woningaanpassingen
Aantal toekenningen
Verhuiskostenvergoedingen Roerende woonvoorzieningen … Vervoersvoorzieningen (ind)
Vergoeding gebruik eigen auto (rolstoel-)taxikostenvergoeding …
Vervoersvoorzieningen (col)
Collectieve vervoersvoorzieningen …
Rolstoelen
Handbewogen rolstoel Elektrische rolstoel Scootmobiel Kinderrolstoel Fiets …
Ondanks dat de vraag naar Wvg-voorzieningen in belangrijke mate wordt bepaald door exogene factoren als demografie en sociaal-economische ontwikkelingen, heeft een gemeente ook hier de beschikking over een aantal instrumenten waarmee de toekomstige vraag beïnvloed kan worden.
Voorzieningenbeleid Bij de hulp bij het huishouden is aangegeven dat het voorzieningenbeleid een knop is waar aan gedraaid kan worden. In mindere mate geldt dit ook voor de Wvg. De vrijheid voor het benoemen van indicatiecriteria ligt bij gemeenten en ook de keuze voor voorzieningen valt onder de beleidsvrijheid van een gemeente. Wel geldt ook hier de vrijheidbeperkende overgangsregeling. Deze bepalingen regelen één jaar overgangsrecht voor mensen die rechten op grond van de Wvg genieten of een indicatiebesluit op grond van de AWBZ hebben (de huishoudelijke verzorging). Het overgangsrecht houdt in dat zij nog gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, maar ten hoogste één jaar na de inwerkingtreding van de Wmo hun oude rechten en plichten behouden. Niet meer op grond van de Wvg of AWBZ, maar de Wmo neemt deze rechten en plichten over. In veel gevallen zal de beïnvloedbaarheid hiervan niet (meer) zo groot zijn. Veel gemeenten hebben in het verleden al beleidsmatig vastgesteld dat wordt gekozen voor de ‘goedkoopst adequate oplossing’. Een ander keuze zal in de regel leiden tot meer vraag en dus hogere kosten aan voorzieningen. Het aantal aanvragen voor aanpassingen in woningen kan echter op langere termijn worden beperkt door hier bij renovatie en nieuwbouw op te anticiperen. Met woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars kan worden aangedrongen op aanpasbaar gebouwde woningen en nultredenwoningen.
19
Eigen bijdrage beleid Al eerder is aangegeven dat door het al dan niet heffen van een eigen bijdrage de vraag naar (Wvg-)voorzieningen kan worden beïnvloed. In het algemeen heeft een eigen bijdrage immers een dempend effect op de vraag naar Wvg-voorzieningen. Een gemeente heeft in het kader van de Wvg op dit moment ook al de mogelijkheid om een (lagere) eigen bijdrage te heffen. Echter, van de mogelijkheid om in het kader van de Wvg eigen bijdragen te heffen wordt slechts sporadisch gebruik gemaakt. Zoals in het onderdeel hulp bij het huishouden al is aangegeven zijn er binnen de Wmo met betrekking tot het eigen bijdragebeleid diverse mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de vraag. Hetgeen voor de eigen bijdrage met betrekking tot de hulp bij het huishouden is beschreven in hoofdstuk 4, geldt ook voor het onderdeel Wvg-voorzieningen. Daar bovenop geldt dat voorzieningen die betrekking hebben op het verschaffen in eigendom van een roerende zaak of het uitvoeren van een bouwkundige of woontechnische aanpassing gedurende 5 jaar een eigen bijdrage gevraagd kan worden.Dit betekent dat er een aantal mogelijkheden zijn om het eigen bijdragebeleid vorm te geven. Een bijeffect hiervan is dat als gevolg van de eigen bijdrage een deel van de aanvragen die uiteindelijk toch niet geëffectueerd worden, ook niet bij de gemeenten ingediend worden. Dit heeft een daling van de uitvoeringskosten tot gevolg. Daarnaast kan via de eigen bijdragen uiteraard een deel van de kosten van voorzieningen gedekt worden. Bij het vaststellen van het eigen bijdragebeleid moet een afweging worden gemaakt tussen (bijdragen voor) de verschillende onderdelen van de Wmo, waarbij rekening wordt gehouden met de maximale eigen bijdragen, het anticumulatiebeding, de kosten van uitvoering (door het CAK) en de verwachte (totale) inkomsten.
20
Handreiking Financieel Model
5.3
Prijs Voor de hoogte van de kosten die de pijler Wvg-voorzieningen met zich meebrengt is, naast het aantal voorzieningen, ook de (kost)prijs van de voorzieningen bepalend. De kosten van de voorzieningen zijn beïnvloedbaar voor een gemeente. De inkoop van voorzieningen is hierbij een belangrijke schakel maar ook de vraagvoorspelling en het hergebruik van voorzieningen is relevant. In paragraaf 4.2 is reeds beschreven welke mogelijkheden er zijn om de prijs te beïnvloeden. Voorziening
Aantal toekenningen
Prijs
Woningaanpassingen Verhuiskostenvergoedingen Roerende woonvoorzieningen … Vergoeding gebruik eigen auto (rolstoel-)taxikostenvergoeding … Vervoersvoorzieningen (col) … Handbewogen rolstoel Elektrische rolstoel Scootmobiel Kinderrolstoel Fiets … De totale kosten aan Wvg-voorzieningen (exclusief de uitvoeringskosten) blijken uit bovenstaande tabel. Opgemerkt dient te worden dat dure woningaanpassingen moeten worden gefinancierd vanuit de inkomstenbronnen zoals deze in hoofdstuk 3 zijn beschreven en niet zoals voorheen declarabel zijn bij het Rijk.
21
6
Kosten van voorzieningen - Welzijn
6.1
Welzijnswet Het doel van de welzijnswet bestaat uit het vergroten van de ontplooiingsmogelijkheden van mensen en hun zelfredzaamheid alsmede hun deelname aan de samenleving te stimuleren. Ook positieverbetering van personen in een achterstandpositie en de bevordering van het welbevinden van personen in de samenleving worden als doelstelling genoemd. Uit de welzijnswet blijkt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de welzijnssector op uitvoerend niveau. Ze hebben de regie bij het ontwikkelen van een visie op de lokale sociale problemen en bij het organiseren van afstemming en samenhang in het lokale welzijnsbeleid. Het uitvoerende werk bestaat uit maatschappelijke en sociaal-culturele activiteiten, rechtstreeks gericht op personen of groepen van personen in de samenleving. Veelal zal de uitvoering van de welzijnswet voor gemeenten inhouden dat zij subsidies verstrekt aan (welzijns)instellingen. Voorbeelden hiervan zijn subsidies ten behoeve van: • Maatschappelijk werk • Opvang thuislozen
• Maatschappelijke begeleiding • Vrije tijds accomodaties • Sociaal cultureel werk • Vrijwilligersbeleid.
Ook de welzijnsvoorzieningen als tafeltje-dekje en alarmering, die onderdeel uitmaakten van de Welzijnswet, gaan over naar de Wmo.
6.2
Vraag Ook bij de welzijnsvoorzieningen geldt dat de kosten hiervan afhankelijk zijn van de vraag naar maatschappelijke- en sociaal-culturele activiteiten. Deze vraag naar welzijnsvoorzieningen is een afgeleide van gemeentelijk beleid dat op haar beurt is gebaseerd op met name gemeentelijke kenmerken. In gemeentelijk beleid kunnen keuzes worden gemaakt tussen de verschillende welzijnsvoorzieningen en tussen welzijnsvoorzieningen en andere voorzieningen (binnen de Wmo). Hierbij gaat het vaak om collectieve voorzieningen. In tegenstelling tot de voorzieningen met betrekking tot de Wvg en de hulp bij het huishouden zal hier geen sprake zijn van individuele vragers bij een loket met bijbehorende beïnvloedingsmogelijkheden van de omvang van de vraag. Wel kan de vraag ontstaan naar informatie, advies en ondersteuning. De invoering van de Wmo biedt een gemeente meer mogelijkheden tot substitutie tussen welzijnsvoorzieningen en andere voorzieningen. De flexibiliteit hiervan is echter gering. Subsidies worden jaarlijks toegekend door middel van een verleningsbeschikking. In veel gevallen zal er sprake zijn van langdurige subsidierelaties tussen de gemeente en de (welzijns)instellingen. Wettelijk is bepaald dat een bestaande subsidierelatie niet zomaar kan worden beëindigd maar dat een afbouw moet plaatsvinden, tenzij er door de gesubsidieerde instelling geen structurele kosten worden gemaakt.
22
Handreiking Financieel Model
De vraagbepaling van de welzijnsvoorzieningen zal derhalve gestalte moeten krijgen door een nadere analyse van het totaalpakket aan Wmo-voorzieningen binnen de gemeente en een herijking van de concrete invulling hiervan. Op deze manier kan een zo effectief en efficiënt mogelijk inzet van (een pakket van) Wmo-voorzieningen worden gerealiseerd. Dit kan een toe- of afname betekenen van bepaalde welzijnsvoorzieningen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de wettelijke bepalingen met betrekking tot de afbouw van subsidies.
6.3
Prijs In de subsidiebepalingen (verleningsbeschikkingen) en bijbehorende uitvoeringsovereenkomsten worden de te leveren prestaties door de gesubsidieerde instellingen gekoppeld aan de hiervoor benodigde middeleninzet. Beide onderdelen zijn het gevolg van ‘onderhandelingen’ tussen de gemeente en de instelling. Deze onderhandelingen zullen als gevolg van de trend naar verzakelijking van subsidierelaties meer belang krijgen in de toekomst. Dit geldt ook voor het monitoren van subsidie. Hier wordt later in deze handreiking op teruggekomen. De mate waarin onderhandeling plaatsvindt, zal verschillen per gemeente. In tegenstelling tot de Wvgvoozieningen en de hulp bij het huishouden zal hier nog niet zo snel genbruik van worden gemaakt van inkoopinstrumenten zoals (Europese) aanbesteding. In toenemende mate wordt gekozen voor meer prestatiegerichte subsidieverstrekkingen. Bijvoorbeeld subsidieverstrekkingen die zijn gebaseerd op werkelijk geleverde prestaties. Deze ontwikkelingen zijn niet afhankelijk van de invoering van de Wmo. De invoering van de Wmo zal naar verwachting als gevolg hebben dat gemeenten hun huidige bestand aan subsidies kritisch zullen gaan beoordelen om tot een eenduidig Wmo-aanbod te komen. Deze beoordeling zal niet alleen op de inhoud (doelstellingen, activiteiten en dergelijke) maar ook op de middeleninzet, de prijs, plaatsvinden. Aangezien de gehele Welzijnswet overgaat naar de Wmo én de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden rondom het taakveld Welzijn slechts op onderdelen zullen wijzigen, zullen de financiële consequenties voor een gemeente van de invoering van de Wmo voor deze pijler in eerste instantie gering zijn. Op middellange en lange termijn is het goed voorstelbaar dat substitutie binnen het Wmo-taakveld leidt tot mutaties in de vraag naar welzijnsvoorzieningen (en derhalve de uitgaven).
23
7
Uitvoeringskosten In de voorgaande hoofdstukken is met name aandacht geschonken aan de uitgaven aan de collectieve en individuele voorzieningen. Er is een aantal knoppen benoemd waaraan een gemeente kan draaien om zo de vraag, en dus de uitgaven aan voorzieningen, te beïnvloeden. Naast de kosten van voorzieningen zijn echter ook de uitvoeringskosten van belang bij een inventarisatie van de financiële gevolgen van de invoering van de Wmo. In dit hoofdstuk staan de uitvoeringskosten centraal. De uitvoeringskosten bestaan grotendeels uit personeelskosten. Hiernaast kan het noodzakelijk zijn overige uitgaven of investeringen te doen (bijvoorbeeld de aanschaf van applicaties). De personele kosten zijn afhankelijk van de tijdbesteding van de betrokken medewerkers. Onderdeel hiervan zijn de management-uren. Een hulpmiddel voor de berekening hiervan is in de handreiking ‘De Wmo en de gemeentelijke organisatie’ gegeven. Een samenvatting hiervan is als bijlage 2 bij deze handreiking opgenomen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen uitvoeringskosten die met besturing en beheersing te maken hebben en uitvoeringskosten die met beleidskeuzes te maken hebben.
Beleidsmatige uitvoeringskosten De beleidsmatige uitvoeringskosten zijn uitvoeringskosten die een rechtstreekse uitvloeiing zijn van door de gemeente gemaakte beleidskeuzen. In de praktijk blijkt dat het beïnvloeden van de vraag, en dus de kosten van voorzieningen, leidt tot hogere uitvoeringskosten en derhalve een kostenbepalende factor is. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidsmatige uitvoeringskosten samenhangend met: 1. Vraagvoorspelling 2. Inkoop 3. Toegang 4. Eigen bijdrage 5. PGB.
Beheersmatige uitvoeringskosten De beheersmatige uitvoeringskosten zijn het gevolg van (noodzakelijke) maatregelen en activiteiten gericht op het beheersen van de Wmo-uitgaven en het afleggen van verantwoording. Het gaat hierbij om kosten die onafhankelijk van gemeentelijke beleidskeuzen altijd worden gemaakt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beheersmatige uitvoeringskosten samenhangend met: 1. Verantwoording 2. Koppeling van systemen 3. Planning en control 4. Bezwaar en beroepsprocedures. De beïnvloedingsmogelijkheden (knoppen) van gemeenten ten aanzien van de vraag en prijs van Wmo-voorzieningen (en dus de kosten) brengen in de regel uitvoeringskosten met zich mee. Een kritische analyse van baten en lasten van deze beïnvloedingsopties is raadzaam. De kosten moeten tegen de opbrengsten opwegen!
24
Handreiking Financieel Model
7.1
Beleidsmatige uitvoeringskosten In deze paragraaf worden de beleidsmatige uitvoeringskosten nader toegelicht.
7.1.1
Vraagvoorspelling Voor een gemeente is het, zoals in paragraaf 4.1 onderbouwd, van het grootste belang inzicht te krijgen in de verwachte ontwikkelingen in de vraag naar voorzieningen in het algemeen en van het voor gemeenten nieuwe element hulp bij het huishouden in het bijzonder. Teneinde dit inzicht te verkrijgen dienen gemeenten te investeren in een systematiek voor vraagvoorspelling. Een vraagvoorspellingsmodel kan zowel kwalitatief als kwantitatief opgezet zijn. Naarmate het financieel risico voor de gemeente groter is, is een hogere mate van verfijndheid van het model gewenst. Het financieel risico van een gemeente is onder andere afhankelijk van: • de samenstelling van de bevolking;
• de variabiliteit in de vraag van de afgelopen jaren;
• de omvang van de vraag ten opzichte van de vraag in referentiegemeenten; • de omvang van de gemeente.
In het vervolg van deze paragraaf worden ter illustratie drie voorbeelden van een vraagvoorspellingsmodel uitgewerkt.
Trendanalyse In de meest eenvoudige opzet van een vraagvoorspellingsmodel wordt voor de komende jaren een trendpercentage vastgesteld. Dit percentage geeft weer wat de verwachte toe- of afname van de aanspraak op voorzieningen in de toekomst zal zijn. Dit percentage kan worden berekend op basis van ontwikkelingen uit het verleden, eventueel in combinatie met inzichten uit beleidskeuzen of referentiegemeenten.
Doelgroepenanalyse Een eerste verfijning op de trendanalyse is het ondervangen van doelgroepen in het vraagvoorspellingsmodel. Hierbij wordt allereerst een inventarisatie gemaakt van de huidige klanten van beschikbare voorzieningen. Hierbij worden klanten ondergebracht in doelgroepen, waarbij elke doelgroep een eigen verbruikpatroon en eventueel benaderingswijze kent. Vervolgens wordt voor elke doelgroep in kaart gebracht welke (mogelijke) veranderingen zich de komende jaren naar verwachting voor zullen doen als gevolg van demografische en beleidsmatige veranderingen. Dergelijke veranderingen worden veelal kwalitatief beschreven, en kunnen eventueel op basis van aannames worden vertaald naar effecten in termen van benutting van voorzieningen en/of financiën.
Scenario-analyse Een geavanceerd vraagvoorspellingsmodel kent een kwantitatieve basis die behalve uit doelgroepen bestaat uit demografie en beleidsmatige keuzen. In een dergelijk model wordt een aantal parameters ingebouwd. De kosten voor de bouw van een vraagvoorspellingsmodel zijn in grote mate afhankelijk van de opzet en werking van het model (mate van verfijning), de beschikbaarheid van benodigde data en de omvang van de gemeente. Het is dus niet zondermeer mogelijk uitspraken te doen omtrent de benodigde formatie voor het opstellen van een vraagvoorspellingsmodel.
25
Op basis van de ervaringen van Deloitte op het gebied van vraagvoorspelling kan echter wel een indicatie worden gegeven van de formatie om een dergelijk model te bouwen en in te richten. Hierbij gaan wij uit van een gemeente van 75.000 tot 100.000 inwoners met een goede informatievoorziening:
7.1.2
Initieel
jaarlijks
Trendanalyse
5 - 10 dagen
1 - 5 dagen
Doelgroepanalyse
15 - 25 dagen
5 - 10 dagen
Scenarioanalyse
40 - 60 dagen
15 - 20 dagen
Inkoop De wijze waarop de Wmo-voorzieningen, de indicatiestelling én de zorgkantoortaken worden ingekocht is bepalend voor de hieraan gerelateerde uitvoeringskosten. Het uitvoeren van de maximumvariant, een (Europese) aanbesteding, zal meer inzet van mensen en middelen met zich meebrengen dan het continueren van bestaande relaties. Grofweg geldt dat een uitgebreidere selectie van aanbieders leidt tot hogere uitvoeringskosten. Gemeenten zijn, zoals eerder aangegeven, verplicht Europees aan te besteden, waarbij een drempelwaarde van € 211.000,- geldt en, afhankelijk van de aard van de dienst, een zogenaamde 2A- of 2B-procedure moet worden gevolgd. Voor een gedetailleerde uitleg verwijzen wij naar de handreiking ‘Inkopen en aanbesteding in de Wmo’. Het takenpakket dat bij een aanbesteding moet worden uitgevoerd bestaat globaal uit activiteiten als: Activiteiten Inrichting projectorganisatie Projectplan opstellen en accorderen Start uitwerken bestek en concept-contract Uitwerking publicatieformulier voor aankondiging van de opdracht Formeel overleg ter besluitvorming bestek, conceptcontract en publicatieformulier Publicatie aankondiging opdracht verzenden naar BOP te Luxemburg Uitwerking beoordelingsmodel en handleiding voor de préselectie Optioneel: prébid-meeting Nota van inlichtingen voor vragen n.a.v. bestek Ontvangst inschrijvingen en opmaken proces-verbaal van opening Start beoordeling ontvangen inschrijvingen Opstellen gunningsadvies Formeel overleg ter besluitvorming inzake gunning Verzending brieven van voorgenomen gunning en afwijzing, incl. motivering van afwijzing cq. gunning Definitief maken contract Verzending bericht van definitieve gunning en afwijzing Afstemming definitief contract met gegunde partij Start dienstverlening Proces-verbaal van gunning gereed Publicatie van gunning opstellen en verzenden naar BOP te Luxemburg Formele afsluiting aanbestedingsdossier Tabel: Activiteiten aanbesteding
26
Handreiking Financieel Model
Een openbare aanbestedingsprocedure heeft een doorlooptijd heeft van circa een half jaar en zal formatieve gevolgen hebben en derhalve financiële consequenties. Voor nadere uitleg over de manier waarop gemeenten met (Europese) aanbestedingen moeten omgaan, is er een speciale handreiking opgesteld.
7.1.3
Toegang Gemeenten kunnen het proces rond de indicatiestelling op verschillende manieren inrichten. De keuze voor één van deze scenario’s is bepalend voor de hoogte van de uitvoeringskosten. Een gemeente heeft in ieder geval de keuze uit drie scenario’s (of daarvan afgeleide varianten): 1. Gemeente gaat zelf / in een gemeenschappelijke regeling indiceren; 2. Gemeente besteedt de indicatie uit aan het indicatie orgaan of een andere externe indicatieorganisatie; 3. Gemeente gaat inbesteden. Let op: het gaat hierbij enkel om de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het indicatieproces, en niet om het indicatieprotocol cq voorzieningenbeleid. Voor verdere verdieping wordt verwezen naar de handreiking ‘Toegangsbewaking’. Er is een amendement aangenomen waarin staat dat het CIZ verplicht vertegenwoordigd dient te zijn bij het loket. De manier waarop deze aanwezigheid van het CIZ wordt ingevuld wordt nog nader uitgewerkt. Zodra dit is uitgewerkt zal dit worden geplaatst op de website, www.invoeringwmo.nl. Het is hierbij belangrijk om aan de ‘backoffice zijde’ van het loket zoveel mogelijk met alle betrokken partijen te regelen, zodat, ongeacht de inrichting van de ‘frontoffice’, de burger optimaal wordt geholpen. Ad 1. Zelf/ in gemeenschappelijke regeling indiceren De gemeente verzorgt het proces van indicatiestelling zelf, en brengt dit onder bij bijvoorbeeld de huidige Wvg-functie. Deze aanpak heeft een aantal voordelen: • De burger kan terecht bij één loket;
• De gemeente kan snel schakelen tussen beleid en uitvoering;
• De benodigde controlorganisatie is eenvoudiger dan bij uitbesteding. Ad 2. Uitbesteden aan indicatieorgaan De gemeente besteedt de indicatiestelling uit aan het huidige indicatieorgaan. De gemeente stelt ook hier het protocol op, en voert een periodieke controle uit op de indicatiestellingen. Voordelen van dit scenario zijn:
• De gemeente kan profiteren van de ruime ervaring van het indicatie orgaan; • De gemeentelijke organisatie en voorzieningen worden ontlast;
• Het indicatie orgaan is, in tegenstelling tot de (thuiszorg) instellingen, een onafhankelijke partij. Indien een gemeente besluit het proces van indicatiestellingen uit te besteden aan het indicatieorgaan, zal evenals bij uitbesteding aan (thuiszorg) instellingen, een extra controlemechanisme ingebouwd dienen te worden. Dit mechanisme zal echter wat minder zwaar hoeven te zijn dan in de tweede variant. Als bijlage is een overzicht opgenomen van benchmarkgegevens met betrekking tot de indicatiestelling bij 42 RIO’s (voorlopers van CIZ).
27
Tevens gelden ook bij uitbesteden van de indicatiestelling de aanbestedingsregels. Hierop zijn uitzonderingen. Wij verwijzen hiervoor nogmaals naar de handreiking ‘Inkopen en aanbesteding in de Wmo’. Ad 3. Inbesteden van indicatiestelling Een gemeente kan besluiten de indicaties in te besteden. Dit betekent dat een grote(re) gemeente vanuit efficiëntieoverweging zorg draagt voor de uitvoering van de indicatiestelling voor naburige kleine(re) gemeenten. Dit is niet hetzelfde als een gemeenschappelijke regeling. Het gaat hier om het inkopen van een dienst van de ene bij de andere gemeente. Binnen elk van bovengenoemde scenario’s kan de gemeente investeren in het scheiden van frontoffice en back-office waardoor de burger zoveel mogelijk bij één loket terecht kan, en daarmee niet geconfronteerd hoeft te worden met de wijze waarop het proces is georganiseerd. In algemene zin kan gesteld worden dat de kosten voor de toegangsfunctie afhangen van variabelen als: • Al of niet uitbesteden;
• Al of niet mandateren;
• Al of niet toepassen van verkorte protocollen en/of zelfindicatie; • Aard van de toewijzingscriteria; • Communicatie over de criteria; • Etc.
Opgemerkt dient te worden dat de kosten van het loket ten behoeve van informatie, advies en ondersteuning bij het bijbehorende prestatieveld 3 moeten worden opgenomen. Voor een verdere uitwerking van deze kosten wordt verwezen naar de desbetreffende handreiking.
7.1.4
Eigen bijdrage beleid Gemeenten krijgen, zoals eerder is aangegeven, vrijheid om een eigen bijdrage vast te stellen voor (individuele) Wmo-voorzieningen. Hiermee oefent zij dus invloed uit op enerzijds de inkomsten en anderzijds de vraag, en dus de uitgaven. Gemeenten mogen in het kader van de Wmo niet meer dan de kostprijs vragen voor een voorziening. Voor huishoudelijke zorg kan, binnen de inkomensafhankelijke grenzen, de kostprijs per uur worden gevraagd. Het heffen van eigen bijdragen leidt tot aanvullende opbrengsten voor gemeenten. De exacte hoogte van de mogelijke eigen bijdragen moet nog worden vastgesteld. Het voeren van een eigen bijdragebeleid gaat gepaard met uitvoeringskosten. De inspanningen die geleverd moeten worden bestaan enerzijds uit het bepalen van het eigen bijdrage beleid dat zij wil voeren. Hierbij gaat het om variabelen als :
• Hoogte uurtarief
• Maximumbedrag • Marginaal tarief
• Startpunt eigen bijdrage toename inkomen • Koppeling WWB
• Afstemming (ex-) Wvg
• Ontvangst eigen bijdrage-regeling • Verantwoording.
28
Handreiking Financieel Model
Daarnaast is er inzet van mensen en middelen (van het CAK) benodigd om het vastgestelde beleid uit te voeren. Hierbij gaat het concreet om:
• Uitwisseling van gegevens tussen zorgaanbieders, GBA, Belastingdienst en gemeenten • Verzenden van facturen en beschikkingen aan cliënten
• Communicatie met cliënten: call-center, brief en e-mailafhandeling en dergelijke. Door de centrale inning door één organisatie is de eerder genoemde anti-cumulatieregeling eenvoudiger toe te passen. Mede hierdoor is besloten dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) aangewezen wordt als rechtspersoon die de eigen bijdrage Wmo vaststelt en int. Hiermee wordt tevens bereikt dat de burger maar één rekening ontvangt. Wel houdt u als gemeente de beleidsvrijheid om
binnen de kaders die het Rijk stelt uw eigen beleid te vormen.
7.1.5
Persoonsgebonden Budget (PGB) Het PGB-beleid van gemeenten brengt uitvoeringskosten met zich mee. Een adequate verantwoordingscyclus moet worden ingericht (en ingevuld). Over de kosten van de ondersteuning van budgethouders wordt nog gesproken.
Verantwoording De PGB-ontvanger (budgethouder) ontvangt een budget om Wmo-voorzieningen in te kopen. De budgethouder neem zelf verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en kwantiteit van de voorzieningen die hij inkoopt. Het budget moet worden verantwoord door de budgethouder bij de gemeente. Hiervoor moet een verantwoordingsmodel worden opgesteld en dient beoordeling en vastlegging van de verantwoordingsinformatie plaats te vinden. De gemeente kan, afhankelijk van gemaakte keuzes, controleren of de verstrekte informatie klopt door bijvoorbeeld steekproeven bij de budgethouder. De uitvoeringskosten bestaan derhalve uit het opstellen van een verantwoordingssysteem en de invulling hiervan.
29
Fiscale aspecten en sociale lasten De budgethouder fungeert in dit kader als inkoper of als werkgever. Indien hij als werkgever fungeert (afhankelijk van het aantal dagen per week), krijgt hij logischerwijs te maken met verplichtingen ten aanzien van belastingen en sociale zekerheid. De PGB’s bestaan op dit moment al in de AWBZ. Hierbij geldt dat een budgethouder die een volledig werkgeverschap vervult (meer dan twee dagen dienstverlening per week) beroep kan doen op een facilitaire organisatie die zonder kosten voor de budgethouder in diens opdracht de administratie voert. Deze organisatie, SVB Servicecentrum PGB, wordt door de overheid betaald.
7.2
Beheersmatige uitvoeringskosten In onderstaande paragrafen worden de beheersmatige uitvoeringskosten nader uitgewerkt.
7.2.1
Verantwoording Een van de doelen van de Wmo is het verminderen van de bureaucratie. Dit wordt bereikt door de verticale verantwoordingseisen te minimaliseren en de nadruk te leggen op de verantwoording richting burgers en Raad, de zogenaamde horizontale verantwoording.
Verticale verantwoording Financiering door het Rijk van de verschillende onderdelen kan leiden tot mutaties in de verantwoordingsrichtlijnen voor gemeenten. Specifieke uitkeringen en subsidies kunnen leiden tot de verplichting tot verantwoording van de gemeenten richting het Rijk. Het Ministerie heeft, als systeemverantwoordelijke aangegeven dat zij over een minimaal set van gegevens dient te beschikken omdat de Tweede Kamer haar daarop aanspreekt. Hierbij is opgemerkt dat deze gegevens voortvloeien uit de gegevens die gemeenten zelf al moeten verantwoorden en er derhalve weinig tot geen uitvoeringskosten resulteren. De exacte kosten die hiermee gepaard gaan zijn afhankelijk van de daadwerkelijke verantwoordingseisen (frequentie en gevraagde informatie) en de wijze waarop dit georganiseerd is. De eventuele uitvoeringskosten met betrekking tot de verticale verantwoording houden verband met: • Bepalen informatiebehoefte;
• Opstellen administratieve organisatie en interne controlemaatregelen; • Invullen van administratieve organisatie en interne controle.
Horizontale verantwoording Naast bovengenoemde verticale verantwoording richting het Rijk is er sprake van horizontale verantwoording richting de Raad en burgers. Elke gemeente legt na de invoering van de Wmo in een vierjarenplan vast wat zij gaat doen aan maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. In dat plan moet staan welke doelen de gemeente wil bereiken, welke activiteiten ze daarvoor ondernemen en hoe ze de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning verzekeren. Ook bepaalt de gemeente in het vierjarenplan welke keuzemogelijkheden ze de burgers geeft. Bijvoorbeeld door een persoonsgebonden budget voor voorzieningen uit de Wmo. De Wmo stelt een belangrijke eis aan het vierjarenplan: de gemeente is verplicht om de inwoners te betrekken bij het opstellen van het plan. Ook moeten gemeenten advies inwinnen over het plan bij vertegenwoordigers van betrokken belangenorganisaties. Het vierjarenplan moet samen met het advies van belangenorganisaties naar de gemeenteraad worden gestuurd.
30
Handreiking Financieel Model
De gemeente moet verantwoording afleggen aan haar burgers en de gemeenteraad over de uitvoering van de Wmo. De burgers zijn immers betrokken bij het opstellen van de plannen. Om te zorgen dat inwoners het maatschappelijk ondersteuningsbeleid van hun gemeenten kunnen vergelijken met andere gemeenten komt er een Wmo-benchmark. Ten aanzien van de horizontale verantwoording is in belangrijke mate sprake van gemeentelijke vrijheid. Hierbij gelden de in de wet genoemde prestatievelden als kader. Het bovengenoemde proces van horizontale planning en verantwoording brengt logischerwijs inspanningen mee voor een gemeente. De uitvoeringskosten houden verband met: • Opstellen vierjarenplan in samenwerking met burgers; • Voortgang bewaken vierjarenplan; • Bepalen informatiebehoefte;
• Opstellen administratieve organisatie en interne controlemaatregelen; • Invullen van administratieve organisatie en interne controle;
• Verantwoording afdragen over vierjarenplan;
• Het verplichte cliënttevredenheidsonderzoek. Om de uitvoeringskosten met betrekking tot de horizontale verantwoording, binnen de aanwezige kaders, te minimaliseren is het raadzaam om te beoordelen in hoeverre het mogelijk is om de informatie benodigd voor de externe verantwoording te laten aansluiten bij de interne managementinformatie.
7.2.2
Koppeling van systemen Een gemeente zal te allen tijde inzicht in de geconsolideerde Wmo-kosten voorhanden willen hebben en deze willen vergelijken met de Wmo-inkomsten. Duidelijke richtlijnen met betrekking tot de registratie van deze kosten maken het genereren van deze (management)informatie efficiënter en effectiever. Dit moet binnen bestaande wettelijke kaders plaatsvinden (comptabiliteitsvoorschriften). Naast het opstellen van duidelijke richtlijnen (onderdeel van de tool AO/IC) is het adequaat inrichten van geautomatiseerde systemen en een goede koppeling tussen verschillende systemen en randvoorwaarden voor efficiënte en effectieve informatieverzameling. De data benodigd voor de informatieverzameling zullen op verschillende plaatsen in de organisatie zijn vastgelegd en zo efficiënt mogelijk moeten worden verzameld. Adequate koppeling van systemen is hiervoor essentieel. Hiernaast kan een koppeling van systemen activiteiten in het Wmo-proces efficiënter laten verlopen door de aanwezigheid van ergens anders geregistreerde gegevens. Als voorbeeld geldt de indicatiestelling; de beschikbaarheid over informatie met betrekking tot afgegeven (invalide)parkeervergunningen kan hierbij ondersteuning bieden. Niet alleen de investeringen in de (koppeling van) systemen zijn kostenbepalende factoren, ook het beheer en de gebruikersondersteuning brengen uitvoeringskosten met zich mee. De koppeling van systemen kan een interne aangelegenheid zijn maar kan ook de koppeling van sys-temen van gemeenten met die van externe partners of partijen betreffen. Hierbij kan gedacht worden aan het AWBZ-brede Zorg Registratiesysteem (AZR).
31
7.2.3
Planning en control Als gevolg van de invoering van de Wmo zullen nieuwe inkoop- en subsidierelaties aan worden gegaan door gemeenten. Naast bestaande relaties met aanbieders van Wvg-voorzieningen en welzijnsvoorzieningen zullen inkooprelaties worden aangegaan met aanbieders van hulp bij het huishouden. Het beheren van de financiële en inhoudelijke aspecten van deze relaties wordt vormgegeven in de planning- en controlcyclus van de gemeenten. Dit betekent dat wordt vastgelegd welke (productie)afspraken met aanbieders worden gemaakt en hoe dit procedureel is belegd in de gemeentelijke organisatie. Hiernaast wordt in de planning- en controlcyclus vastgelegd welke verantwoordingseisen gesteld worden (waardering, presentatie en toelichting) en hoe hier in de ambtelijke organisatie mee om wordt gegaan. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in de financiële risico’s van de gesubsidieerde instellingen waardoor een betere financiële beoordeling kan plaatsvinden en, indien nodig, voortijdig ingesprongen kan worden op aandienende financiële en inhoudelijke knelpunten. Door de invoering van de Wmo én de verzakelijking van (subsidie)relaties zal meer aandacht aan het beheer van de financiële stromen worden besteed. Naast het opstellen van een helder beleidskader bestaan de uitvoeringskosten uit voorbereiding, directievoering en toezicht (monitoring). De mate waarin toezicht plaatsvindt en de voorwaarden die gesteld worden aan de verantwoording bepalen de benodigde inzet aan de monitoring. De kosten voor voorbereiding, directievoering en toezicht bedragen in de regel tussen de zeven en tien procent van de omvang van de subsidie. Hierbij is uitgegaan van een mix van kleine(re) en grote subsidies. Als het alleen kleine subsidies betreft ligt de tijdbesteding per subsidie aannemelijk hoger. Voor een verdere verdieping in de verantwoording verwijzen we naar de hierover geschreven handreiking ‘Verantwoording’.
7.2.4
Bezwaar- en beroepsprocedures Een gemeente mag bevoegdheden mandateren, maar bezwaarschriften moeten door de gemeente zelf moeten worden afgehandeld. In de besluiten die de uitvoerende instantie neemt, dient dus ook een bezwaarschriftpassage te worden opgenomen. Daarin moet onder meer staan dat een bezwaarschrift tegen het besluit moet worden ingediend bij de gemeente. Het aantal bezwaar- en beroepsprocedures kan toenemen als gevolg van het overgaan van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo. Hierbij wordt gedoeld op bezwaren tegen (her)indicaties en eventuele beroepsprocedures. Op het moment dat de indicatiecriteria aanzienlijk strenger zijn dan de huidige indicatiecriteria zal het aantal bezwaren naar alle waarschijnlijkheid toenemen. Dit betekent dat het ambtelijk apparaat hierop moet zijn toegerust. Met de door de tweede kamer aangenomen wet wordt tevens de motiveringsplicht, die de gemeenten hebben, aangescherpt. Dit betekend dat gemeenten hun besluiten omtrent (her)indicaties verder moeten motiveren dan dat waarop ze op grond van de Algemene wet bestuursrecht al toe verplicht zijn. Deze motiveringsplicht kan, in combinatie met het compensatiebeginsel, leiden tot een toename in bezwaar- en beroepsprocedures.
32
Handreiking Financieel Model
Bijlage 1
Benchmarkgegevens RIO’s Uit een in 2002 door Deloitte uitgevoerde benchmark onder 42 RIO’s, blijkt dat: • een indicatie-adviseur op jaarbasis gemiddeld 360 (257 - 462) procedures afhandelt (hierbij is niet gedifferentieerd naar typen procedures); • de totale kosten per fte indicatie-adviseur gemiddeld EUR 55.705,– bedragen, als volgt opgebouwd: • loonkosten
• overige personeelskosten
EUR
• ingekochte diensten
EUR
2.509
( 1.329 - 3.672)
• huisvestingskosten
EUR
4.428
( 1.375 - 8.228)
EUR
2.700
( 1.501 - 4.753)
• algemene kosten
EUR
1.224
(
EUR
4.610
( 2.374 - 7.506)
• afschrijvingskosten
40.144
(34.196 - 50.083)
297 - 2.234)
• een indicatie-adviseur gemiddeld 1.310 (1.155 - 1.437) productieve uren maakt; • de afhandelingstijd per procedure afhankelijk is van het type procedure: • directe afhandeling
• verkorte afhandeling
10
(2 - 13)
• standaard procedure
15
(6 - 15)
• uitgebreide procedure
25
(16 - 35)
33
(22 - 44)
36
(36 - 36)
• bijzondere procedure • afgebroken • vervallen
28
(24 - 30)
21
(21 - 21)
• het ziekteverzuim gemiddeld 4,1% (0,8% - 9,4%) bedraagt.
33
2
Managementuren Aantal
Periodiciteit
Uren
per activiteit
Managementuren
Algemeen: Aansturing, begeleiding en coaching, planning en coördinatie werkzaam-
45
wk.
12540,0
Groot managementoverleg
45
wk.
2
90,0
Onderling afdelingshoofden
45
wk.
2
90,0
Open-space
10
mnd
1,5
15,0
Wekelijkse terugkoppeling op afdeling
45
wk.
0,5
22,5
Afdelingsoverleg uitgebreid
10
mnd.
2
20,0
Analyse en overleg budget
45
wk.
1
45,0
heden afdeling Postverwerking afdeling (incl. rekeningen) Periodiek:
Wekelijks overleg met wethouder
45
wk.
1
45,0
Overleg teamcoordinatoren
45
wk.
1
45,0
Overleg vertegenwoordigers + aannemers
45
st.
0,5
22,5
Opstellen afdelingsplan
1
st.
36
36,0
Opstellen tussentijdse rapp. / MARAP´s
2
st.
16
32,0
Bijdrage aan opstellen programma’s
1
st.
16
16,0
Opstellen activiteitenverslag
1
st.
16
16,0
Bijdrage aan productenverslag
1
st.
16
16,0 1.051,0
Jaarlijks/variabel: Functioneringsgesprekken (incl. voorber. en uitw.)
pers./jaar
4
0,0
Beoordelingsgesprekken (incl. voorber. en uitw.)
pers./2 jaar
2
0,0
Individueel werkoverleg medewerkers
pers./ 1 uur
12
0,0
per mnd. 1.051,0 Specifieke uren: Staf: klein managementoverleg
wk.
2
0,0
OW-werken: staf binnen cluster stafafdelingen
wk.
0,5
0,0
Samenwerking andere gemeenten
wk.
1
0,0
Vervanging: Vervanging door plaatsvervangend hoofd (per afdeling te bepalen)
34
1.051,0
Handreiking Financieel Model
35
36