Handreiking financiële gevolgen van de Wet kinderopvang voor de kinderopvangondernemer
versie 10 september 2004
1
Overzicht
De invoering van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005 heeft een aantal specifieke gevolgen voor de financiële situatie van de kinderopvangondernemer. In deze Handreiking lopen we deze in vogelvlucht langs.1 In onderstaande tabel maken we een onderscheid tussen financiële gevolgen voor de exploitatie en voor de vermogenspositie. De eerste kolom geeft aan wat er verandert, de volgende twee de gevolgen voor exploitatie en vermogenspositie. De laatste kolom geeft aan of de gevolgen zich al of niet met een grote mate van zekerheid voor zullen doen. Gevolgen die zich zeker zullen voordoen moeten in een meerjarenbegroting verdisconteerd worden. Factoren die zich kunnen voordoen vragen om opbouw van voldoende weerstandsvermogen, zodat maatregelen genomen kunnen worden als ze zich inderdaad voordoen. Elk thema’s komt daarna uitgebreid aan de orde. De mate waarin de gevolgen zich zullen voordoen varieert vanzelfsprekend per organisatie. Wanneer tijdig passende maatregelen genomen zijn, zullen sommige zich in het geheel niet voordoen. Sommige gevolgen zijn tijdelijk, andere structureel. Bovendien hangen de extra kosten af van de mate waarin men ouders wil faciliteren bij het aanvraagproces van de tegemoetkoming en de werkgeversbijdrage.
Deze Handreiking is een aanvulling op de in november 2003 verschenen Checklist voor Kinderopvangorganisaties.
1
Exploitatie 1
Administratieve proces Meer klantrelaties
2
Andere contractpartijen
3
Eenmalige aanpassing formulieren en software Begeleiding ouders bij aanvragen subsidies (indien relevant) Markt Minder vaste en minder grote contracten Inschatting vraagverandering door externe omstandigheden
4
5 6
7
Stijging administratiekosten Stijging administratiekosten Eenmalige kostenpost 2004 Stijging personele kosten
Vermogen Verandering liquiditeit
8
9
Financiering Wegvallen subsidievoorschotten
Stijging rentelasten
10
Verandering betalingsgedrag
Stijging rentelasten
11
Vooraf of achteraf factureren
Stijging rentelasten
12
Meer debiteuren
13
Stijging debiteurenrisico
Stijging kosten debiteurenbeheer Stijging kosten debiteurenbeheer
Zeker Zeker Zeker Zelf te bepalen
Hogere marketing/ acquisitiekosten Wijziging van de bezetting heeft positieve/negatieve gevolgen voor de inkomsten Afstemming heeft financiële gevolgen Hogere bezetting en daardoor meer inkomsten
Vraagprijs vergelijken met normprijs tegemoetkoming Planning en plaatsing
Zekerheid
Zeker Onzeker
Onzeker Onzeker
Verandering liquiditeit Verandering liquiditeit Verandering liquiditeit
Zeker Onzeker Onzeker Onzeker
Stijging post debiteuren op de balans
Onzeker
2
Kosten administratie
2.1
Meer klantrelaties
Doordat de ouders contractpartij worden neemt het aantal klantrelaties toe. Daarnaast is het mogelijk dat op één factuur meer betalingen binnenkomen. Dit heeft effect op het aantal administratieve handelingen. • Bij subsidieplaatsen wordt de facturering eenvoudiger; het subsidieverzoek aan de gemeente vervalt; de berekening van de ouderbijdrage eveneens; in plaats van de facturering van de ouderbijdrage komt facturering van de totale kosten. • Bij bedrijfsplaatsen stijgt het aantal facturen; gebundelde facturen naar bemiddelingsorganisaties worden vervangen door aparte facturen naar de ouders. • Bij particuliere plaatsen verandert er wat betreft het aantal facturen niets. • Het verstrekken van een jaaropgave (facultatief) betekent een extra administratieve belasting vergelijkbaar met het verstrekken van een factuur. • Hetzelfde geldt voor het sturen van betalingsherinneringen en aanmaningen. • Indien ouders bij de aanvraag voor de tegemoetkoming aan de Belastingdienst aangeven om het voorschot rechtstreeks over te maken aan het kindercentrum, leidt dit (voor het deel van de ouders die daar gebruik van maken) tot een administratieve belasting die te vergelijken is met het verzenden van een extra factuur. Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 4.4 van de handreiking Administratieve Organisatie. • Indien gekozen wordt voor het innen van de werkgeversbijdrage bij de werkgever, leidt dit (voor het deel van de ouders die daar gebruik van maken) tot een verdrievoudiging van het aantal facturen (twee werkgevers per contract). • Door de stijging van het aantal facturen neemt ook het aantal financiële transacties toe en daarmee de kosten die de bank daarvoor in rekening brengt. Ondernemers kunnen facturering en/of debiteurenbeleid eventueel ook uitbesteden aan diverse marktpartijen. Bij de beslissing moet men niet alleen de kwaliteit, kosten en continuïteit van de andere partij bekijken, maar ook een realistische inschatting maken van de eigen kosten, kwaliteit en continuïteit. 2.2
Andere contractpartijen
Contracten met bedrijven of bemiddelingsorganisaties, die meerdere kindplaatsen omvatten, zullen onder de Wet kinderopvang vervangen moeten worden door enkelvoudige contracten. Dat betekent meer contracten, wellicht minder professionele contractpartijen en dus ook meer tijd nodig voor contractenbeheer. 2.3
Eenmalige aanpassing formulieren en software
Als gevolg van de invoering van de Wet kinderopvang moeten alle contracten worden beëindigd of herzien. Ook aanmeldformulieren en mutatieformulieren vragen om herziening. Indien nodig moeten de algemene leveringsvoorwaarden
aangepast worden. Dit betekent eenmalig een tijdsinvestering voor de administratie en bijkomende kosten voor drukwerk. 2.4
Begeleiding ouders bij aanvragen tegemoetkoming (indien relevant)
Wanneer een organisatie er voor kiest ouders te begeleiden bij het aanvraagproces van de tegemoetkoming, dan betekent dit jaarlijks een investering van ca. 30 minuten voor elke ouder die van deze faciliteit gebruik wenst te maken. Dit getal moet verhoogd worden met het aantal mutaties dat per jaar te verwachten is.
3
Markt
De Wet kinderopvang beoogt marktwerking en maakt dat door het vraaggestuurde financieringssysteem ook mogelijk. De vraag naar kinderopvang wordt door drie processen beïnvloed. De snelle uitbreiding van de afgelopen paar jaar heeft tot gevolg dat er meer capaciteit aan kinderopvang beschikbaar is. De economische recessie heeft zowel bij ouders als bij werkgevers geen stimulerend effect op de ontwikkeling van nieuwe vraag en laat een afname zien van de vraag bij ouders die al gebruik maken van kinderopvang. En tenslotte maakt het financieringssysteem van de Wet kinderopvang waarbij ouders zelf een overeenkomst afsluiten het voor ouders mogelijk te kiezen uit het beschikbare aanbod aan kinderopvang aan de hand van prijs- en kwaliteitsafwegingen. Voor kinderopvangorganisaties is het in dit nieuwe financieringssysteem dus meer dan in de oude situatie nodig zich te profileren op aanbod, kwaliteit en prijs. 3.1
Minder vaste en minder grote contracten
Onder de Wet kinderopvang zal er een grotere nadruk moeten komen te liggen op voorlichting en marketing. In plaats van een beperkt aantal grote contracten met bijvoorbeeld gemeente of intermediair zullen er contracten met individuele ouders worden afgesloten. Deze ouders zullen moeten worden benaderd door voorlichting en marketing. Van belang daarbij is, dat de kinderopvangondernemer weet tot welke categorie ouders hij zich richt. De wet werkt namelijk verschillend uit voor verschillende inkomensgroepen, zoals beschreven in de volgende paragraaf. 3.2
Inschatting vraagverandering door externe omstandigheden
In 2004 is een zekere vraaguitval ontstaan als gevolg van de economische recessie. Ouders die minder te besteden hebben, nemen minder dagdelen af en ouders die hun baan kwijt raakten beëindigen de opvang. De Wet kinderopvang regelt dat er een overeenkomst tussen de kinderopvangorganisatie en de ouders moet zijn waarin de opvang wordt vastgelegd en de kosten die daaraan verbonden zijn. Hierdoor worden voor veel ouders voor het eerst de volledige kosten voor kinderopvang zichtbaar. Ouders zullen een nieuwe afweging maken om wel of niet van kinderopvang gebruik te maken. En vervolgens bepalen of de kinderopvang bij de huidige kinderopvangorganisatie of bij een andere afgenomen zal worden. Voor kinderopvangorganisaties betekent dit dat zij een aantal scenario’s zullen moeten uitwerken voor de bezetting in 2005. Onderzoek van het ministerie van SZW van 2003 geeft aan dat voor 50% van de ouders de eigen bijdrage in de kosten in 2005 vergelijkbaar zal zijn met die van 2004. Van deze categorie is op basis van gewijzigde kosten voor ouders geen vraaguitval te verwachten. Voor 25% van de huidige ouders, die met inkomens lager dan modaal, zullen de eigen kosten voor kinderopvang ten opzichte van 2004 minder worden. Van deze
categorie valt geen vraaguitval te verwachten, wellicht zelfs wel een toename van de vraag. Voor 25% van de huidige ouders, die met inkomens hoger dan modaal, zullen de eigen kosten hoger zijn ten opzichte van 2004. Met name uit deze categorie kan vraaguitval ontstaan of in elk geval een heroverweging met betrekking tot het gebruik van kinderopvang. Op basis van een verdeling van het huidige klantenbestand in groepen, tweeverdieners met hoge inkomens, eenoudergezinnen, doelgroepouders en subsidieplaatsen kan per groep klanten een inschatting worden gemaakt van de mogelijke vraaguitval. Door dit uit te werken in 1 of 2 scenario’s kunnen de inkomsten van 2005 worden begroot en de effecten daarvan op de financiële positie worden ingeschat. Deze gegevens kunnen ook worden gebruikt voor de voorlichting en marktstrategie, zoals bedoeld onder 3.1 U moet er overigens rekening mee houden, dat van het zichtbaar maken van de ‘volle prijs’ ook een psychologisch effect kan uitgaan. 3.3
Vraagprijs vergelijken met normprijs tegemoetkoming
De overheid stelt een maximum aan de te vergoeden uurprijs. Dit betekent niet, dat elke ondernemer deze prijs moet gaan hanteren, maar wel dat hij zich moet afvragen waar zijn uurprijs zich bevindt ten opzichte van deze maximumuurprijs. Afhankelijk van de marktstrategie voor wat betreft te werven klanten kan men juist onder of boven deze prijs willen gaan zitten. De mogelijkheden daartoe worden met name bepaald door de kostprijs. 3.4
Planning en plaatsing
Doordat ouders door de Wet kinderopvang zelf hun financiering van de kosten voor kinderopvang moeten regelen en daarvoor de overeenkomst nodig hebben, kan het moment waarop de overeenkomst wordt afgesloten eerder komen te liggen dan op dit moment in veel gevallen gebruikelijk is. Veel kinderopvangorganisaties werken met “wachtlijsten”. Deze lijsten zijn in feite plaatsingslijsten. De kinderen staan op deze lijst en de ouders krijgen 3 of 4 maanden voor plaatsing een definitieve bevestiging van de plaats in de vorm van bijvoorbeeld een plaatsingsovereenkomst. Uit onderzoek in 2003 blijkt dat 80% van de kinderen die daar opstaan geplaatst zijn op het moment dat de opvang daadwerkelijk nodig is. Op een wachtlijst staan alleen die kinderen waarvoor geen plaats is op het moment dat de ouder een plaats nodig heeft. Nieuwe gebruikers van kinderopvang zullen een overeenkomst afsluiten met de kinderopvangorganisatie waarin wordt vastgelegd: - opvangsoort per kind - pepland aantal opvanguren per kalenderjaar - gemiddeld uurtarief - begindatum - einddatum.
Als dat het geval is kunnen ook eerder prognoses voor de bezetting op termijn worden gemaakt en ontstaan er reëlere wachtlijsten. Dit leidt tot een betere planning en daardoor tot een betere afstemming van bezetting en personele inzet.
4
Financiering
4.1
Wegvallen subsidievoorschotten gemeenten (indien relevant)
Vanaf 1 januari 2005 vervallen de subsidieplaatsen. Uit onderzoek van PwC (2003) blijkt dat meer dan 75% van de kinderopvangondernemers met subsidieplaatsen door gemeenten bevoorschot wordt. Deze bevoorschotting gebeurt soms per maand, maar veel vaker op kwartaalbasis (in meer dan 60% van de gevallen). Omdat niet verwacht kan worden dat veel particulieren een kwartaal opvang vooruit zullen betalen, kunnen organisaties te maken krijgen met een aanvullende financieringsbehoefte als gevolg van de invoering van de Wet kinderopvang. De omvang van deze financieringsbehoefte is afhankelijk van de actuele liquiditeitspositie van de onderneming, de omvang van de bevoorschotting door de gemeente en het verwachte betalingsgedrag van klanten onder de Wet kinderopvang. Voor ondernemers die door het wegvallen van bevoorschotting door gemeenten in de problemen dreigen te komen biedt het Waarborgfonds Kinderopvang enkele nieuwe faciliteiten. Omdat kredietaanvragen bij een bank (al dan niet ondersteund door faciliteiten van het Waarborgfonds) voorzien moeten worden van een solide financiële onderbouwing en het vaak de moeite loont om bij meerdere banken offerte aan te vragen is het van groot belang dat ondernemers vroegtijdig (dus ruim voor 1 januari 2005) in kaart brengen wat de omvang is van de financieringsbehoefte. Twijfelt u of uw organisatie straks liquiditeit tekort komt beantwoordt dan onderstaande vragen: a. wij ontvangen in 2004 op voorschotbasis subsidies van de gemeente ja / nee b. onze liquiditeit* op basis van de jaarrekening 2003 is kleiner dan 1,0 ja / nee * kengetal dat wordt bepaald door het totaal van de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden. Nadere informatie hierover heeft uw administrateur of accountant.
Indien uw organisatie 1 of beide vragen met ja beantwoordt is de kans groot dat aanvullende financiering nodig is. Uiteraard geeft deze vraagstelling slechts een globale indicatie en is het voor iedere ondernemer van belang vroegtijdig de financiële consequenties in kaart te brengen. 4.2
Betalingsgedrag van klanten onder de Wet kinderopvang
Gaan klanten onder de Wet kinderopvang later betalen? Deze veronderstelling is gebaseerd op de aanname dat ouders pas betalen als zij de bijdrage van de Belastingdienst (15e van de maand) en ook de bijdrage van de werkgevers (ca. 20e van de maand) binnen hebben. Ouders met een laag inkomen en beperkte financiële buffers zullen meer dan andere klantgroepen afhankelijk zijn van de tegemoetkoming van de Belastingdienst (en de werkgevers) om de factuur van de kinderopvang vooraf te kunnen voldoen. Het is dus sterk afhankelijk van uw klantengroep of het effect van een latere betaling zal optreden. Om te weten of klanten uw facturen straks later gaan betalen, (en uw organisatie wellicht een beroep zal moeten doen op een extra krediet bij een bank) is het uiteraard ook van belang om te weten hoe het betalingsgedrag van uw klanten
op dit moment is. Op welk tijdstip ontvangt u bijvoorbeeld nu de betaling van uw bedrijfsplaatsen: voor, tijdens of na de maand van opvang? Voor ondernemers die nu al gewend zijn om betalingen pas na, of in de loop van de maand van opvang te ontvangen is de kans op financieringsknelpunten door de Wet Kinderopvang lager. Twijfelt u of uw organisatie straks liquiditeit tekort komt beantwoordt dan onderstaande vragen: a. betalingen voor bedrijfsplaatsen ontvangen wij voorafgaand aan de maand van opvang ja / nee; b. veel ouders die gebruik maken van onze opvang hebben een laag inkomen ja / nee. Indien u 1 of beide vragen met ja hebt beantwoord is de kans groot dat u aanvullende financiering nodig heeft. Uiteraard geeft deze vraagstelling slechts een globale indicatie. 4.3
Vooraf of achteraf factureren onder de Wet kinderopvang
De meeste ondernemers factureren nu voorafgaand aan de periode van opvang. Op grond van de nieuwe Wet kinderopvang is er geen aanleiding dit factureringsmoment te wijzigen. Vooraf factureren biedt ondernemers voordelen omdat zij daardoor eerder hun geld binnen krijgen en daardoor minder snel een beroep behoeven te doen op een kredietverstrekker en rentekosten kunnen besparen. Een ander belangrijk voordeel is dat vooraf factureren het debiteurenrisico beperkt omdat een ondernemer daardoor in een vroegtijdiger stadium incassomaatregelen kan nemen. Daardoor blijft de schade van nietbetalende klanten beperkt. Als voorbeeld de nieuwe leveringsvoorwaarden voor 2005 van een organisatie die veel klanten heeft met lagere inkomens: • standaard facturering op de 15e van de maand voorafgaand aan de maand van opvang met een betalingstermijn van 14 dagen. • indien klanten een automatische incasso tekenen wordt het bedrag op de 26e van de maand van opvang (dus na ontvangst bedragen Belastingdienst en werkgevers) van de rekening afgeschreven. Gemiddeld komt minder dan 20% van de omzet van kinderopvangondernemers via automatische afschrijving binnen (PwC, 2003). Het stimuleren van automatische afschrijvingen via een incassomachtiging kan bijdragen aan het beperken van de incassokosten. 4.4
De invloed van de Wet kinderopvang op het debiteurenrisico
De invloed van de Wet kinderopvang op het debiteurenrisico voor kinderopvangorganisaties wordt grotendeels bepaald door de overgang van de inkooprol van bemiddelaars en bedrijven naar individuele particuliere klanten. Als gevolg van de Wet kinderopvang daalt enerzijds het debiteurenrisico omdat de kinderopvangonderneming minder afhankelijk wordt van enkele grote klanten.
Een betalingsprobleem bij één klant kan nu nog enorme gevolgen hebben voor een kinderopvangaanbieder. Als gevolg van de Wet kinderopvang worden de betalingsrisico’s gespreid over meer individuele klanten en is het effect van een betalingsprobleem bij één klant minder groot voor de kinderopvangaanbieder. Aan de andere kant stijgt het risico doordat de ondernemer te maken krijgt met klanten met een andere betalingsdiscipline. 4.5
Beperken van het debiteurenrisico
Voor het beperken van de debiteurenrisico’s is het inrichten van een strakke incassoprocedure van belang. Dat betekent dat er na het verstrijken van de standaard betalingstermijn binnen enkele dagen een betalingsherinnering verstuurd wordt en dat er korte tijd verstrijkt tussen de eerste betalingsherinnering en het moment dat de vordering aan een incassobureau of gerechtsdeurwaarder gegeven wordt. Onderdeel van het ontwerpen van deze procedure is vast te leggen op welk moment de opvang gestopt wordt indien de betaling van facturen uitblijft. Eventuele wijzigingen in de incassoprocedure moeten wel tijdig en duidelijk aan de ouders bekend gemaakt worden. Als voorbeeld de factureringsprocedure van een kinderopvangorganisatie: • standaard facturering op de 1e van de maand voorafgaand aan de maand van opvang met een betalingstermijn van 14 dagen. • herinnering op de 15e van de maand voorafgaand aan de maand van opvang met het verzoek alsnog binnen 7 dagen te betalen; • ingebrekestelling op de 25e van de maand voorafgaand aan de maand van opvang met de aankondiging dat de vordering op de 1e van de maand van opvang uit handen gegeven wordt indien de betaling dan niet binnen is. Een ander voorbeeld: standaard facturering op de 1e van de maand van opvang met een betalingstermijn van 14 dagen. • herinnering op de 15e van de maand van opvang met het verzoek alsnog binnen 7 dagen te betalen; • ingebrekestelling op de 25e van de maand van opvang met de aankondiging dat de vordering op de 1e van de maand van opvang uit handen gegeven wordt indien de betaling dan niet binnen is. •
4.6
Voorziening dubieze debiteuren
Ondanks de maatregelen om het debiteurenrisico’s te beperken, zal in de praktijk blijken dat een deel van de facturen niet geïnd kan worden. Het is gebruikelijk hiervoor een voorziening dubieuze debiteuren op te nemen. Een beknopte analyse van jaarrekeningen van bedrijven die leveren aan particulieren is dat zij jaarlijks maximaal 1% van het debiteurensaldo (het totaal van factuurbedragen dat aan het einde van het jaar nog niet betaald is) als voorziening dubieuze debiteuren reserveren.
5
Rendement en weerstandsvermogen
Gevolgen van de invoering van de Wet Kinderopvang voor de exploitatie of de vermogenspositie zijn gemakkelijker op te vangen als de organisatie jaarlijks winst maakt of voldoende reserves opgebouwd heeft. Kinderopvangaanbieders die door de invoering van de Wet Kinderopvang verwachten aanvullende financiering nodig te hebben melden zich meestal in eerste instantie bij een bank. Bij het beoordelen van de kredietaanvraag kijkt de bank of uw organisatie een solide financiële positie heeft. Maar wat is (in de ogen van financiële instellingen) een solide financiële positie? 5.1
Is het rendement voldoende?
In het verleden was het organisaties die een subsidierelatie met de gemeente hadden, niet toegestaan winst te maken. Een overschot op de exploitatie moest terugbetaald worden of werd verrekend met de subsidies in het volgende jaar. Een tekort leidde vaak tot een aanvullende subsidieaanvraag. Per saldo was het rendement van een gesubsidieerde organisatie daarmee altijd nihil. Nu de kinderopvang voor de financiering meer en meer afhankelijk wordt van banken, moet rekening gehouden worden met de criteria die banken hanteren voor de beoordeling van het rendement. Voor de bank is van belang dat alleen winstgevende organisaties in staat zullen zijn de rentelasten en aflossingen van het krediet te voldoen. De winstgevendheid wordt vaak gemeten door het exploitatieresultaat te delen door de omzet. Dit kengetal wordt omzetrendement genoemd. Naarmate het omzetrendement van uw kinderopvangorganisatie lager is zullen banken minder snel bereid zijn om op uw kredietaanvraag in te gaan en zult u ook andere oplossingen voor uw financieringsbehoefte moeten overwegen. 5.2
Beschikt u over een solide financiele positie?
De bank zal niet alleen het rendement op de exploitatie beoordelen, maar ook de vermogenspositie. Op basis van gesprekken met diverse financiële instellingen concludeert PriceWaterhouseCoopers dat organisaties met een solvabiliteit (op basis van het weerstandsvermogen) groter of gelijk aan 25% in de ogen van banken financieel solide zijn. U kunt zelf bepalen of u aan dit kengetal voldoet door op basis van de meest recente jaarrekening het eigen vermogen te delen door het balanstotaal. Beantwoord onderstaande vragen over uw organisatie: a. het omzetrendement in 2003 was negatief (verlies) of minder dan 5%; b. de solvabiliteit op basis van weerstandsvermogen bedraagt minder dan 25%. Indien u 1 of beide vragen met ja hebt beantwoord is de kans groot dat u knelpunten ervaart bij het aantrekken van aanvullende financiering. Uiteraard geeft deze vraagstelling slechts een globale indicatie.
6
Maatregelen financiering
Als het noodzakelijk is om extra financiering aan te trekken, maar uw organisatie niet aan de eisen van de banken voldoet, zijn er nog enkele andere financieringsmogelijkheden. 6.1
Opties om financieringsknelpunten op te lossen
Organisaties die geen solide financiële positie hebben kunnen bijvoorbeeld op zoek gaan naar: • een (kapitaalkrachtiger) overnamepartner of fusiepartner; • een aandeelhouder die in de organisatie wil beleggen. Ook kunnen aanbieders die panden in eigendom hebben onderzoek doen naar de stille reserves (het verschil tussen de boekwaarde en de taxatiewaarde) en op basis daarvan aanvullende financiering aanboren. Daarnaast kan het onroerend goed afgestoten worden waardoor er liquiditeiten vrijkomen en de balans wordt verkort. In een enkel geval overwegen ook enkele gemeenten om de nu nog gesubsidieerde organisaties van een eenmalige bijdrage te voorzien en ze in staat te stellen aanvullende financiering bij banken aan te trekken. De reden daarvoor is dat de betreffende organisaties in het verleden geen toestemming kregen zelf reserves op te bouwen. 6.2
Voorbeeld:financieringsknelpunten door vervallen subsidievoorschot gemeente
Een gesubsidieerde kinderopvangorganisatie zonder grote financiële buffers wordt voor haar subsidieplaatsen door de gemeente per kwartaal bevoorschot voor een bedrag van € 300.000 per kwartaal. De organisatie verwacht dat in 2005 klanten gemiddeld op de 15e van de maand van opvang de facturen betalen. De € 300.000 die ze nu nog op de 1e dag van het kwartaal ontvangen komt in het eerste kwartaal van 2005 geleidelijk over de eerste maanden binnen en zal pas op 15 april 2005 geheel op de rekening staan. Omdat deze organisatie niet beschikt over grote financiële buffers zal er een aanvullend krediet noodzakelijk zijn om aan alle financiële verplichtingen (o.a. de maandelijkse salarisbetalingen) te kunnen blijven voldoen. De organisatie informeert bij een bank maar die wijzen de kredietaanvraag in eerste instantie af omdat de solvabiliteit slechts 10% bedraagt en ook de winstgevendheid in het verleden (met gemiddeld 0,5% omzetrendement) maar heel beperkt is geweest. De bank schat daarom het risico van een kredietverstrekkking te hoog in. 6.3
De mogelijkheden van het Waarborgfonds Kinderopvang
Het Waarborgfonds Kinderopvang heeft enkele nieuwe instrumenten beschikbaar om organisaties met financieringsknelpunten te ondersteunen. Op basis van de financiële gegevens (vastgestelde jaarrekeningen en prognoses) van de organisatie, kan het Waarborgfonds een werkkapitaal- en/of een vermogensborgstelling verstrekken. Dit wil zeggen dat het Waarborgfonds de bank garandeert dat zij (een deel van) de financiële verplichtingen van de organisatie aan de bank overneemt indien de organisatie in gebreke blijft.
Daarmee daalt het risico van de bank en is men veelal bereid het krediet te verschaffen. Het Waarborgfonds gaat alleen in zee met ondernemers van wie de organisatie voldoende kans op continuïteit heeft. Uit het ingediende ondernemingsplan moet blijken dat de ondernemer oog heeft voor zowel de actuele ontwikkelingen in de branche als voor de specifieke risico’s van het ondernemen in de kinderopvang, en ook dat het beleid daarop afgestemd wordt. Om toekomstige problemen bij geborgde ondernemers te voorkomen, verwacht het Waarborgfonds Kinderopvang van hen en van de kredietverschaffer dat ze het Waarborgfonds tussentijds uit eigen beweging informeren over de organisatie. Er wordt regelmatig een vinger aan de pols gehouden en de voortgang van de organisatie wordt minimaal één keer per jaar gecontroleerd. Via deze preventieve werkwijze wordt gestreefd naar verbetering van het risicoprofiel van de kinderopvangbranche als geheel. Zodra het Waarborgfonds besluit een borgstelling af te geven, worden de ondernemer, de kredietverschaffer en het Waarborgfonds partners. Uitgangspunt is de primaire verantwoordelijkheid van de ondernemer, die wordt aangesproken op een verantwoorde bedrijfsvoering. De kredietverschaffer biedt vanwege de garantie vaak een aantrekkelijke rente. De samenwerking is gestructureerd aan de hand van contracten van het Waarborgfonds met zowel de ondernemer als de kredietverschaffer. 6.4
Soorten borgstellingen
Voor de invoering van de Wet kinderopvang zijn twee nieuwe producten ontwikkeld: de werkkapitaalborgstelling en de vermogensborgstelling. Als basisvoorwaarde voor werkkapitaal- en vermogensborgstellingen geldt dat ze enkel worden afgegeven als de ondernemer een oorzakelijk verband kan aantonen tussen zijn financieringsbehoefte en de Wet kinderopvang. Bovendien worden ze alleen verstrekt gedurende de transitieperiode van twee jaar die is gesteld na de geplande invoering van de wet op 1 januari 2005, dit wil zeggen tot en met 31 december 2006. Een werkkapitaalborgstelling is een garantie van nakoming van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit het door een kredietverschaffer aan een ondernemer verstrekt krediet in rekening-courant. De ondernemer verbetert met dat geld zijn werkkapitaalpositie. De maximale looptijd van de borgstelling is vijf jaar. De afbouw is per kwartaal. Van het benodigde werkkapitaal wordt 50 % geborgd. Een vermogensborgstelling is een garantie van rente- en aflossingsbetalingen aan een kredietverschaffer die een vermogensversterkende lening verstrekt aan een ondernemer. De ondernemer verbetert met dat geld zijn solvabiliteit en werkkapitaalpositie. Vermogensborgstellingen worden enkel afgegeven ter ondersteuning van een werkkapitaalfinanciering. De maximale looptijd van de borgstelling is vijf jaar. De afbouw is per kwartaal. Van het benodigde vermogensversterkende krediet wordt 100 % geborgd.
6.5 De weg naar het waarborgfonds Het afnemen van een borgstelling betekent dat u als ondernemer een langdurige relatie aangaat met de kredietverschaffer en het Waarborgfonds. De voordelen zijn duidelijk: u kunt uw plannen en bedrijfsvoering realiseren omdat het Waarborgfonds een deel van het financieringsrisico van de kredietverschaffer overneemt. De relatie brengt echter ook verplichtingen en kosten met zich mee. De aanvragen voor werkkapitaal en/of vermogensborgstellingen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Het is derhalve van belang dat u de gevolgen van de Wet Kinderopvang zo spoedig mogelijk op een rijtje zet, zodat u op tijd een aanvraag kunt indienen. De behandeling van de aanvraag (mits volledig aangeleverd) is 4 tot 6 weken en vindt plaats middels het aanvraagmodel dat via de website www.waarborgfondskinderopvang.nl kan worden aangevraagd. Op de website van het Waarborgfonds is uitgebreide informatie te vinden over borgstellingen, de aanvraagprocedure en de algemene voorwaarden in de vorm van het borgstellingreglement. Daar kunt u ook inschrijven voor introductiebijeenkomsten. Indien u een borgstelling wilt aanvragen, kunt u contact opnemen met het Waarborgfonds Kinderopvang. Waarborgfonds Kinderopvang
Telefoon: (040) 232 97 40 Fax: (040) 244 32 98 E-mail:
[email protected]
Website
www.waarborgfondskinderopvang.nl