H AN D O U T V O O R D E L E S I N H ET KA D E R V AN U N I V ER SI T E IT D ER D E L E E F T I J D L EU V E N : O N G EL I J K H E ID EN AR M O E D E OP W ER E L D V L AK : W AT M ET E N W E ? W AT W E T EN W E ?
ANDRÉ DECOSTER –
DINSDAG
15
MAART
2005
Samenvatting De vraag naar de evolutie van de wereldongelijkheid en –armoede is moeilijker te beantwoorden dan velen denken. Daar zijn verschillende redenen voor. De datavereisten zijn aanzienlijk, zowel wat de verzameling van microdata betreft, als het vergelijkbaar maken ervan door tijd en ruimte. Maar meting van armoede en ongelijkheid is ook deels een waardegeladen methodologie. Een verschillende opvulling van zowel het begrip armoede als ongelijkheid, kan leiden tot sterk verschillende beschrijvingen van een zelfde werkelijkheid. Wat wereldongelijkheid betreft wijzen we op het verschil tussen ongelijkheid tussen landen en ongelijkheid tussen mensen. Op basis van het BBP per capita stellen we vast dat de kloof tussen arme en rijke landen toeneemt. Maar als we wereldongelijkheid interpreteren als de ongelijkheid in welvaartsniveaus tussen alle inwoners van de wereld dan is het beeld minder eenduidig. Soms wordt, uit pragmatisch oogpunt, de ongelijkheid binnen landen volledig of in grote mate verwaarloosd. Men berekent de wereldongelijkheid door hetzij het BBP per capita van elk land te wegen met zijn bevolking, of summiere verdelingsinformatie toe te passen op dit BBP per capita. Deze studies stellen vast dat de wereldongelijkheid afneemt. We maken daar twee opmerkingen bij. De verwaarlozing van de ongelijkheid binnen landen bepaalt het resultaat in belangrijke mate, en het resultaat is afhankelijk van het gekozen ongelijkheidsconcept. Meer gedetailleerde studies tonen aan dat de ongelijkheid binnen (belangrijke) landen is toegenomen. En a.h.v. eigen berekeningen met een absolute Giniindex hebben we aangetoond dat het bekomen resultaat eveneens afhangt van hoe we “meer of minder ongelijk” definiëren. Gewogen met de bevolking neemt de wereldongelijkheid toe indien we met de absolute Gini-index werken. Dit resultaat geldt trouwens ook voor de relatieve Gini, wanneer we die vooral gevoelig maken voor veranderingen in de onderste staart van de inkomensverdeling. Studies die de wereldongelijkheid rechtstreeks berekenen op basis van welvaartsniveaus van een representatief staal van de wereldbevolking zijn schaars, en kunnen slechts uitspraken doen over korte periodes. Ze wijzen in de richting van toenemende ongelijkheid tussen 1988 en 1993. In elk geval wordt de ongelijkheid tussen alle inwoners van de wereld in sterke mate beïnvloed door wat er gebeurt in de bevolkingsrijke landen zoals China en India. Wat de evolutie van de wereldarmoede betreft laten de resultaten van de Wereldbank geen ruimte voor een overdreven euforische boodschap. Het aantal armen is enkel afgenomen voor een zeer lage, absolute armoedegrens. Voor een hogere absolute armoedelijn, en voor een relatieve armoedelijn, houdt de conclusie dat de wereldarmoede zou afgenomen zijn geen stand. De daling in de wereldarmoede is enkel te danken aan de
2 groei in China (dat natuurlijk wel deel uitmaakt van de wereld). Voor Sub Sahara Afrika, en in mindere mate ook voor andere regio’s, is de armoede gestegen. Hierna volgt de structuur van de lezing, met een schematische samenvatting:
1
2
Inleiding citaten die de “verwarring” illustreren Ongelijkheid en armoede: conceptuele gelijkenissen en verschillen
2 . 1 De groot t e v an de t aart en de v erdeling erv an z i jn v ersc hillende zak en
De meest gebruikte maatstaf voor de totale welvaart in een samenleving is het Bruto Binnenlands Product (BBP). Maar als we geïnteresseerd zijn in ongelijkheid en armoede tussen of van individuen, dan is het BBP - hoe relevant ook in vele andere opzichten - een valse start. 2 . 2 D e n oo d a a n mi c rod a t a
De gegevens die we nodig hebben voor verdelingsanalyse, zijn microdata: gegevens over de welvaart van de individuen in een samenleving. 2 . 3 I . t . t . o ng el i j k hei d, f o c us t arm o ed e o p de o nd er s t e s t a ar t v an d e v er de l i ng 2 . 4 M et en wordt s lec hts wet en als met en mee r is dan met en
Armoede Wat armoede betreft liggen de normatieve elementen alvast voor het grijpen: de dimensie waarover we armoede meten, en de oude discussie of de armoedelijn, absoluut dan wel relatief moet zijn. De door de Wereldbank vaak gehanteerde 1 dollar per dag armoedelijn is bedoeld als een absolute armoedelijn op wereldvlak. Ongelijkheid Een cijfervoorbeeld dat opnieuw illustreert dat we absoluut (“centen”) of relatief (“procenten”) kunnen redeneren.
3
Ongelijkheid op wereldvlak
3 . 1 E en v al s e s t art: c on v e rg e n ti e of div er ge nt i e t u s s e n landen
−
De wereld als de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties: één land = één stem. De welvaart van elk lid van deze wereldsamenleving is het BBP per capita van het desbetreffende land.
−
Evolutie van de verhouding van het BBP/capita van de 20% rijkste armen t.o.v. het BBP/capita van de 20% armste landen: de “ongelijkheid” neemt toe.
−
Wordt bevestigd door de Gini coëfficënt
3 3 . 2 M e ns e n i. p.v . l an d en
−
Als we rekening houden met de grootte van de bevolking in elk land (maar wel nog steeds de binnen-land-ongelijkheid verwaarlozen), dan daalt de ongelijkheid met de courante (schaal-invariante) maatstaven.
−
Dit resultaat is evenwel niet robuust voor andere normatieve assumpties: de keuze van een absolute maatstaf bijvoorbeeld toont een stijgende ongelijkheid.
−
Bovendien verwaarlozen we de evolutie van de ongelijkheid binnen landen.
3 . 3 D e w er e l do ng el i j k hei d
4
−
Microdata zijn nodig, maar niet ter beschikking.
−
Er is enkel empirisch onderzoek voor een korte periode: 1988-1993. daaruit blijkt dat de ongelijkheid in de wereld hoog is, en tijdens die periode gestegen is. De stijging voltrok zich in hoofdzaak in het vroegere Oostblok en de voormalige SU, maar ook in Azië en Afrika.
−
De bekomen resultaten zijn gevoelig voor: de landenselectie, de gebruikte PPPconversiefactoren (om koopkrachtpariteit te bekomen), en het al dan niet opsplitsen van grote landen zoals China en India.
Armoede op wereldvlak
4 . 1 E en “f o rs e d al i n g v an de a r mo e d e i n d e w e r el d ” (W e r e l dbank ) TABEL
3: EVOLUTIE VAN DE ARMOEDE IN DE WERELD A.H.V. DE 1$ PER DAG ARMOEDELIJN: 1981-2001
bevolking onder de armoedelijn in miljoen 1981 Wereld totaal Wereld zonder China China India Rest van Zuid-Oost Azië Oost-Europa en Centraal Azië Latijns Amerika en Caraïben Midden Oosten en Noord Afrika Sub Sahara Afrika
1481,8 848,1 633,7 382,4 254,3 3,1 35,6 9,1 163,6
2001 1089,0 877,4 211,6 358,6 132,2 17,0 49,8 7,1 312,7
in % van de bevolking 1981
2001
40,4 31,7 63,8 54,4 42,1 0,7 9,7 5,1 41,6
21,1 22,5 16,6 34,7 14,9 3,6 9,5 2,4 46,4
−
cruciale rol van China in dit beeld;
−
India (ook een sterke groeier) blijft achter op China;
−
sterke stijging van de armoede in Oost-Europa en voormalige SU;
−
zeer sterke toename in Afrika;
−
gevolg: belangrijke regionale verschuivingen in armoede op wereldvlak: in 1981 woonde 1 op 9 van de armen in de wereld in Afrika, nu bijna 1 op 3.
4 4 . 2 Hoogte v an de armoe delijn
Het beeld van de daling van de armoede in de wereld verandert drastisch als we de armoedelijn verdubbelen (naar 2$ per dag). Zelfs inclusief China neemt de wereldarmoede nu toe van 2450 miljoen naar 2735 miljoen, een stijging met 285 miljoen. De tientallen miljoenen mensen die aan de allerergste armoede zijn ontsnapt, blijven zich wel uitermate kwetsbaar in de gevarenzone bevinden, net boven de lijn van 1$ per dag. Zonder China neemt de wereldarmoede met de 2$ per dag lijn zelfs toe van 1574 naar 2142 miljoen (een stijging met 36%). 4 . 3 A bs ol uu t of r e l a t i e f
Het beeld is evenmin robuust voor de switch van een abolute naar een relatieve armoedelijn.
5 −
Besluit belang van niet-positieve elementen in de meetprocedure; bvb. absolute maatstaven i.p.v. schaal-invariante;
−
verschil tussen ongelijkheid tussen landen en ongelijkheid tussen mensen; en het belang van binnen-landen-ongelijkheid
−
het aantal studies dat werkt met een representatief staal van de wereldbevolking is schaars, maar wijst in de richting van toenemende ongelijkheid tussen 1988 en 1993.
−
Wat de wereldarmoede betreft is het aantal armen enkel afgenomen voor een zeer lage, absolute armoedegrens. Voor een hogere absolute armoedelijn, en voor een relatieve armoedelijn, houdt de conclusie dat de wereldarmoede zou afgenomen zijn geen stand. De daling in de wereldarmoede is enkel te danken aan de groei in China Voor Sub Sahara Afrika, en in mindere mate ook voor andere regio’s, is de armoede gestegen.
6
Referenties
Bhalla S. S. (2002), Imagine there's no country. Poverty, inequality and growth in the era of globalization, Institute for International Economics, Washington DC. Bourguignon F. and Morrisson C. (2002), Inequality Among World Citizens: 1820-1992, American Economic Review, 92(4), 727-744. Capéau B. and Decoster A. (2003), The rise or fall of world inequality. Big issue or apparent controversy?, Tijdschrift voor Economie en Management, 48(4), 547-572. Chen S. and Ravallion M. (2004), How have the world's poorest fared since the early 1980s?, World Bank Policy Research Working Paper, Washington. Deaton A. (2001), Counting the world's poor: problems and possible solutions, World Bank Research Observer, 16(2), 125-147. Fischer S. (2003), Globalization and its challenges, American Economic Review, 93(2), 1-30. Milanovic B. (2002), True world income distribution, 1988 and 1993: first calculation based on household surveys alone, Economic Journal, 112, 51-92.
5 Milanovic B. (2004), Worlds apart: global and international inequality 1950-2000, Princeton University Press, forthcoming. Ravallion M. (2004), Competing Concepts of Inequality in the Globalization Debate, World Bank Policy Research Working Paper, Washington. Reddy S. G. and Pogge T. W. (2003), How Not to count the poor, Working Paper Barnard College, New York. Sala-i-Martin X. (2002), The Disturbing 'Rise' of Global Income Inequality, NBER Working Paper, Cambridge.
7
CV André Decoster
Hoogleraar economie ETEW en TEW-KULAK. Doet onderzoek in de publieke economie met focus op de meting van ongelijkheid, armoede, belastingen en herverdeling. Van 2002 tot 2004 verbonden aan het World Institute for Development Economics (WIDER) in Helsinki voor o.a. onderzoek naar de evolutie van de ongelijkheid en armoede op wereldvlak. Correspondentie-adres: André Decoster Departement Economie Naamsestraat, 69 B-3000 Leuven Tel: 016 32 68 23 Fax: 016 32 67 96 E-mail:
[email protected]